Mottekastelen en adellijke residenties in het Brugse Vrije (1350-1500) Verhandeling tot het behalen van graad van Master in de Geschiedenis
Andy Ramandt Promotor: dr. Jan Dumolyn Academiejaar 2007-2008
Mottekastelen en adellijke residenties in het Brugse Vrije (1350-1500) Verhandeling tot het behalen van graad van Master in de Geschiedenis
Andy Ramandt Promotor: dr. Jan Dumolyn Academiejaar 2007-2008
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie Ondergetekende, ………………………………………………………………………………... afgestudeerd als Licentiaat / Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2007-2008 en auteur van de scriptie met als titel: …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ………………………… verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:
o
de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o
de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o
de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o
de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, ………………………………………(datum) ………………………………………( handtekening)
Dankwoord. Het schrijven van een masterscriptie is een werk van lange adem. Daarbij zijn de inzet en toewijding van de student slechts twee van de vele factoren – zij het twee van de belangrijkste – die het succesvol vervolledigen van een dergelijk werkstuk bepalen. Het had nooit tot stand kunnen komen zonder de onvoorwaardelijke hulp en steun van anderen. Hiervoor willen we in het bijzonder onze promotor bedanken, Dr. Jan Dumolyn, bij wie we altijd met vragen terecht konden en die ons doorheen deze beproeving met raad en daad heeft bijgestaan. Zonder zijn (des)kundige begeleiding had deze verhandeling niet kunnen worden tot wat het is, en we zijn hem dan ook grote erkentelijkheid verschuldigd. Verder willen we ook uitrukkelijk Prof. Dr. Johhny De Meulemeester bedanken voor zijn vakkennis, zijn hulp bij het onderzoek en zijn inspirerende lessen (die voor ons de aanzet vormden om dit onderwerp op te nemen); en Dr. Wim de Clerq voor zijn hulp en advies omtrent het raadplegen van luchtfoto’s. Laten we ook Prof. Dr. Magda Devos niet vergeten voor haar uiterst deskundig advies bij het toponymisch vraagstuk. Drs. Frederik Buylaert en Dra. Els De Parmentier zijn we van harte dankbaar voor hun hulp bij ons onderzoek. Ook Nikolay Holthoff, verantwoordelijk voor de opgraving van de site van het ‘Blau Casteel’ te Oostkamp en betrokken bij de daaropvolgende restauratie in 2002, zijn we erkentelijk voor zijn steun en hulp bij het bestuderen van deze site. Tot slot richten we een woord van dank aan het personeel van de Universiteits- en vakgroepbibliotheken van Gent, waarbij we in het bijzonder goede herinneringen koesteren aan de vakgroep middeleeuwen te Gent. Ook het personeel van het Algemeen Rijksarchief in Brussel en van de Rijks- en Stadsarchieven te Brugge, en van de stadsbibliotheken van Brugge en Gent danken we voor hun hulp en begrip. Tenslotte bedanken we onze familie en onze vrienden voor hun steun en begrip.
Inhoudstafel. Dankwoord. I.
Inleiding.
1
Doelstelling.
1
De historische context van de onderzoeksperiode 1350-1500.
3
De hoogste klassen en hun sociaal-economische status tijdens de late middeleeuwen.
7
De geografische omschrijving van het Brugse Vrije
II.
tijdens de late middeleeuwen.
12
De structurele elementen.
15
Historische bronnen.
19
A. De ‘thesaurus diplomaticus’.
19
B. I. De leenregisters.
21
Het leenregister van 1323-1331.
22
Het leenregister van 1365.
23
Het leenregister van 1381.
24
Het leenregister van 1384.
25
Het leenregister van 1435.
26
Het leenregister van 1468.
30
Het leenregister van 1501.
34
B. II. Analyse van de leenregisters.
41
Kasteelstructuren
41
‘Moated sites’ en ‘berghe’, ‘torre’ en ‘walle’ als
C. III.
structurele elementen
55
‘Walle’ en ‘Torre’ als toponiemen
59
‘Oorkonden met blauw nummer’.
63
Toponymie.
64
IV. Het fonds ‘Kaarten en Plannen’ van het Rijksarchief te Brugge.
72
V.
74
Besluit. De beperkingen van de bronnen.
74
De mogelijkheden van de bronnen.
75 de
De resultaten van de bronnen: tot en met de 14 eeuw.
77
De resultaten van de bronnen: vanaf de 15de eeuw.
78
Mogelijkheden voor verder onderzoek.
83
VI. Bibliografie.
85
VII. Bijlagen.
91 Verdeelsleutel van de belangrijkste sites in de leenregisters
92
Kaarten van het Brugse Vrije tijdens de late middeleeuwen.
96
I. Inleiding Doelstelling. Deze verhandeling stelt zich tot doel inzicht te verwerven in de complexe sociaaleconomische verhoudingen van de hoogste sociale klassen, in het gebied van het toenmalige Brugse Vrije, tijdens de late middeleeuwen (de periode 1350-1500). Deze nochtans interessante problematiek is helaas nog te weinig bestudeerd geworden in het wetenschappelijk-historische onderzoeksveld, hoewel hier recent toch - terecht verandering in begint te komen1. We hopen met deze studie een basis te kunnen voorzien waarop kan worden verdergebouwd en een aanzet te geven tot – noodzakelijk – verder onderzoek. Hierbij dient meteen gezegd dat deze scriptie niet voorwendt een definitief antwoord te willen of kunnen bieden op deze complexe problematiek – voor zover zo’n ‘definitief’ antwoord al zou bestaan dan wel wenselijk zou zijn2. Deze scriptie wil daarentegen een begin maken met de interpretatie van een aantal bronnen die tot op heden niet in het specifieke licht van onze problematiek beschouwd zijn geworden. Hierbij wordt specifiek onderzoek gedaan naar de materiële cultuur van deze hogere sociale klassen in dit gebied, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de aanwezigheid – of afwezigheid – van welbepaalde structurele elementen die aan deze hogere sociale klassen kunnen gelinkt worden. Hierbij wordt de keuze van de structurele elementen bepaald door de mate waarin ze een indicatie kunnen zijn voor de status van hun eigenaar of leenhouder. Het gaat hier onder meer om kastelen (in al hun verschijningsvormen), ‘sites met walgracht’ (de zgn. ‘moated site’), ‘torens’, ‘duifhuizen’, ... Voor we ons verdiepen in de onderzoeksvragen, verdient het aanbeveling even stil te staan bij de drie parameters van onze doelstelling en deze even nader te situeren. Over welke sociale klassen gaat het hier, en welke is de sociaal-economische status die zij bekleden in het voor ons relevante tijdskader? Wat is de geografische omschrijving van het Brugse Vrije tijdens de late middeleeuwen? Wat is de historische context van de onderzoeksperiode 1350-1500? Naast deze drie inleidende vragen nemen we de structurele elementen die we hopen aan te treffen, even kort in beschouwing. 1
DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; pp. 5-6. 2 PREVENIER W., HOWELL M., BOONE M.; Uit goede bron. Introductie tot de historische kritiek; Antwerpen; Garand; 2000; pp. 190-192.
-1-
Na een afdoend antwoord op deze vier inleidende vragen geformuleerd te hebben, kunnen we vervolgens de onderzoeksvragen vooropstellen waarop we een antwoord willen formuleren. In hoeverre zijn de bronnen bruikbaar voor dit onderzoek, m.a.w. wat zijn de mogelijkheden en de beperkingen van deze bronnen? Welke structurele elementen kunnen we onderscheiden in de bronnen, in welke categoriën kunnen zij ondergebracht worden, en wat is hun verspreiding? Wat vertelt ons dit over de materiële cultuur, en in hoeverre komt dit overeen met de aanvaarde wetenschappelijke opvattingen die we in de literatuur aantreffen? Welke rol speelt de toponymie hierin, en welke zijn haar bevindingen? Welke mogelijkheden tot verder onderzoek zijn er? Etc. De bronnen die we voor dit onderzoek hopen aan te wenden situeren zich op drie gebieden: historische bronnen, historisch-cartografische bronnen, en archeologische (secundaire) bronnen. Wat het historisch vlak betreft onderscheiden we in eerste instantie de Thesaurus Diplomaticus, die alle oorkonden voor de Zuidelijke Nederlanden tot 1200 (officiële versie)-1250 (officieuze versie) omvat3. De belangrijkste historische bronnen die we voor dit onderzoek zullen aanwenden betreft echter de leenregisters van de Burg van Brugge, waar we er zeven van onderscheiden: 1322-1331, 1365, 1381, 1384, 1435, 1468 en de 16de eeuw (1501). Tenslotte peilen we ook even naar de reikwijdte van de zgn. ‘Oorkonden met Blauw Nummer’, die we in het Rijksarchief te Brugge terugvinden. Aansluitend bij deze historische bronnen nemen we ook onze toevlucht tot de lokale en regionale toponymie, om een aanvullend inzicht te verwerven in de tendenzen die we in de leenregisters waarnemen. Hiervoor maken we dankbaar gebruik van het exhaustieve werk van K. De Flou dat, hoewel het meer dan een halve eeuw afgerond is, nog steeds van onschatbare waarde is. Naast deze historische bronnen en toponymische secundaire bronnen willen we ook voorstellen doen voor (noodzakelijk) verder onderzoek. Het betreft hier historischcartografische bronnen, waarvan bruikbare elementen vrijwel uitsluitend nà onze onderzoeksperiode tot stand gekomen zijn maar toch waardevolle aanwijzingen kunnen opleveren. Tot slot onderscheiden we nog de archeologische secundaire bronnen, met name het luchtfotografisch onderzoek.
3
Koninklijke Commissie voor Geschiedenis: Thesaurus; http://www.crhistoire.be/nl/publications/thesaurus.html; geraadpleegd op: 15.11.2007.
-2-
De historische context van de onderzoeksperiode 1350-1500. De eerste decennia van de veertiende eeuw bieden een erg verwarde indruk: na de Guldensporenslag van 1302 ‘[...] was de oude feodale orde grondig verstoord, en nieuwe politieke en maatschappelijke krachten deden vaak voor het eerst ervaring op met het uitoefenen van macht’4. Er verschijnen tekenen van overbevolking: dure graanprijzen, uitputting van relatief recent ontgonnen gronden, en regelrechte hongersnood5. Tussen 1315 en 1317 vindt een graancrisis plaats en teistert de eerste hongersnood sinds lang west-Europa6. In 1337 breekt bovendien, na tientallen jaren van onderhuidse spanningen – die met tussenpozen aan de oppervlakte kwamen – de Honderdjarige oorlog uit tussen Frankrijk en Engeland, met de Franse kroon en de Engelse leengebieden in Frankrijk als inzet7. Dit conflict zal, met tussenpozen van vrede tussen 1360 en 1369 en opnieuw tussen 1389 en 1415, aanslepen tot 1453. In dit oplaaiende conflict tussen Frankrijk en Engeland neemt Vlaanderen een bijzondere plaats in: Vlaanderen is op dit moment nog steeds leenplichtig aan de Franse kroon en hangt dus politiek gezien van Frankrijk af (dit zal zo blijven tot de ‘Damesvrede van Kamerijk’ van 1529, wanneer de Franse koning de volledige soevereiniteit van de voormalige kroonlanden Artesië en Vlaanderen erkent)8. Vanuit economisch oogpunt gezien is Vlaanderen voor zijn welvaart dan weer afhankelijk van goede relaties met Engeland voor de invoer van Engelse wol en de uitvoer van afgewerkte producten9. Voor Vlaanderen is het dus voortdurend schipperen tussen beide uitersten10. Tot overmaat van ramp wordt west-Europa vanaf 1348 getroffen door de pest, waarbij ook Vlaanderen niet gespaard blijft. Gedurende een halve eeuw slaat de pest gemiddeld één keer per decennium toe11. De precieze omvang van de gevolgen hiervan is nog steeds het onderwerp van debat, hoewel het buiten kijf staat dat ook Vlaanderen 4
ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 54. 5 BLOM. J.C.H., LAMBERTS E. (red.); Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; p. 46. 6 ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; pp. 54-55. 7 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 19. 8 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 235. 9 BLOM. J.C.H., LAMBERTS E. (red.); Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; p. 57. 10 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; pp. 18-19, pp. 67-77. 11 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; pp. 20-21.
-3-
getroffen werd. Er zijn geen precieze cijfers, maar doorgaans neemt men aan dat een kwart tot een derde van de bevolking werd getroffen12. De 14de eeuw was dus, wat de Nederlanden betreft, een periode van aanzienlijke bevolkingsafname, zoals ook elders in Europa het geval was13. Na deze diepgaande demografische crisis verdween de pest zeker niet meteen uit de Nederlanden, hoewel de frequentie en de algemeenheid ervan wel afnamen: de belangrijkste uitbarstingen in de 15de eeuw vonden plaats in 1437-1438, in 1457-1459 en, afhankelijk van de regio, tussen 1480 en 149214. Ook op religieus vlak is het een woelige periode: vanaf 1309 vestigen de pausen zich te Avignon, onder de hoede van de Franse koning. Vanaf 1378 wordt de katholieke kerk vervolgens in twee kampen gesplitst door het Westers Schisma, met pausen te Avignon en Rome; dat pas in 1417 zal opgelost worden15. Frankrijk steunt de paus te Avignon, de Engelsen die in Rome. Hierdoor krijgt de kerk, als zingevende instantie, een fikse opdoffer te verwerken16. Tegen 1393 heeft bijna Vlaanderen – op Gent na – zich evenwel tot Avignon ‘bekeerd’17. Voor de gewone man betekenen deze politieke, sociaal-economische en religieuze troebelen dus een periode van grote onzekerheid18. Ook tussen het grafelijk gezag en de grote steden, die het laken steeds meer naar zich toe trekken, komt het herhaaldelijk tot conflicten19. Opstanden vinden plaats te Brugge en het omringende platteland in 1323-1328 en in Gent tussen 1338 en 1345. In 1346 sneuvelt de toenmalige graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Nevers, op het slagveld van Crécy20. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon, Lodewijk van Male, die zich afzijdig probeert te houden in het Engels-Franse conflict21. Tegen diens verregaande pogingen tot centralisatie breekt in 1379 de Gentse opstand uit22. Op 3 mei 1382 wordt de Slag bij het Beverhoutsveld uitgevochten, waarbij de Brugse aanhangers van de graaf
12
ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 55. 13 BLOM. J.C.H., LAMBERTS E. (red.); Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; p. 60. 14 Ibid.; p. 80. 15 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 21. 16 ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 56. 17 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 31. 18 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 21. 19 ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 55. 20 BLOM. J.C.H., LAMBERTS E. (red.); Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; p. 57 21 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 19. 22 ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 57.
-4-
van het veld worden geveegd door de Gentenaren. Diezelfde Gentenaren trekken echter aan het kortste eind in de Slag bij Westrozebeke23. In 1384 komt Lodewijk van Male te overlijden, en hij wordt opgevolgd door Filips de Stoute, hertog van Bourgondië en sinds 1369 tevens de echtenoot van Lodewijks dochter en erfgename Margaretha van Male24. In ruil voor zijn erkenning als graaf van Vlaanderen sluit hij in 1385 de ‘vrede van Doornik’ met de Vlaamse steden, waardoor de machtsaanspraken van de grote steden, Gent in het bijzonder, althans op perkament erkend
worden25.
In
de
praktijk
zullen
de
hertogen
van
Bourgondië
de
centralisatiepolitiek van Lodewijk van Male evenwel verderzetten, hoewel hiertegen weerstand blijft bestaan: ‘de stem van de onderdanen weerklinkt nog de hele Bourgondische periode door (tot 1530) in de standpunten zoals deze in de overlegorganen der Vier Leden [Brugge, Gent, Ieper en het Brugse Vrije] werden naar voor gebracht’26. Tussen 1436 en 1438 komt Brugge in opstand, maar moet het onderspit delven tegen de hertog en dientengevolge wordt de stad ernstig in haar politieke rechten beknot27. Hetzelfde doet zich voor te Gent wanneer die stad in 1453 tot opstand komt: ‘net als in Brugge in 1438 buitte de hertog de onderwerping van Gent maximaal uit’28. De tijd van de vier hertogen van Bourgondië wordt gekenmerkt door een gestaag streven naar de vorming van een intern coherent territorium, al was het tijdens de regeerperiode van Filips de Stoute en Jan zonder Vrees nog niet duidelijk dat dit Bourgondische rijk de afmetingen zou bereiken die het onder Karel de Stoute effectief gekregen heeft29. Van 1440 tot 1465 blijven de Bourgondische landen grotendeels gespaard van oorlogsgeweld. De militaire operaties van Filips de Goede na 1440 beperken zich doorgaans tot het afrekenen met het binnenlands verzet30. Deze periode geldt dus als overwegend vreedzaam, terwijl de Bourgondische landen in de periode daarvoor en daarna gestort zijn in allerlei buitenlandse krijgsoperaties31. Van 1465 tot 1492 werden de Bourgondische landen haast ononderbroken geconfronteerd met oorlogen, sedert 1483
23
PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 31. PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 39. 25 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 30. 26 ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 58. 27 Voor een uitstekend werk betreffende dit onderwerp, zie DUMOLYN J.; De Brugse opstand van 14361438; Heule; UGA; 1997; pp. 381. 28 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 151. 29 Ibid.; p. 227. 30 Ibid.; p. 194. 31 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 91. 24
-5-
ook binnen de grenzen uitgevochten32. In 1477 sneuvelt Karel de Stoute voor de poorten van Nancy en laat het Bourgondische rijk in verwarring achter: ‘behalve een niet op haar regeringstaak voorbereide twintigjarige erfgename, [liet hij] een totaal ontredderd staatsapparaat en vele verbolgen onderdanen en opgeluchte vijanden na’33. De Franse koning maakt van die verwarring handig gebruik om Bourgondië, Picardië en Artesië opnieuw bij Frankrijk in te lijven – die eerste twee definitief34. Binnenslands ziet Maria van Bourgondië, de dochter en erfgename van Karel de Stoute, zich geconfronteerd met een ‘[...] hevige reactie van de verdrukte onderdanen, waardoor veel, zij het lang niet alle, centraliserende tendenzen weer werden afgeremd. [...] De getergde onderdanen kwamen in tal van steden in opstand tegen het alomtegenwoordige machtsmisbruik van bestuurders en ambtenaren’35. De hele periode na 1477 vormt eigenlijk de terugslag van de buitensporige centralisatie en de effecten van de wildgroei van het – op ruime schaal geprivatiseerde – staatsapparaat36. In het Groot Privilege van 1477 wordt de verregaande centralisatie die onder Karel de Stoute verwezenlijkt was voor een deel teruggeschroefd en de rechten van de onderdanen tegenover het bestuurlijk centrum vastgelegd37. Op buitenlands vlak wordt de Franse dreiging afgewend door het huwelijk met aarsthertog Maximiliaan van Oostenrijk, de zoon van de keizer van het Heilig Roomse Rijk38. In 1482 sterft Maria van Bourgondië echter onverwacht ten gevolge van een val van haar paard in de bossen bij het kasteel van Wijnendale. Maximiliaan van Oostenrijk eist het regentschap op in de autocratische tradities waarin hij aan het Duits-Oostenrijkse hof is opgegroeid, maar ziet zich hierbij tegenover de Vlaamse steden geplaatst die voorstander zijn van een regentschapsraad waarin vertegenwoordigers van steden en adel zouden zetelen39. In het gewapend conflict dat hierop volgt, ziet Maximiliaan zich gesteund door o.a. Jacob van Gistel, de heer van Dudzele, wat die laatste in 1488 het hoofd zal kosten40. Vanaf 1481 heerst er een vrijwel algemene voedselschaarste die nog wordt verergerd door de militaire operaties. De handel ziet zich hierdoor geblokkeerd, de afzetmogelijkheden voor de nijverheid storten in. De belastingsdruk blijft aanhoudend 32
PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 161. PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 219. 34 BLOM. J.C.H., LAMBERTS E. (red.); Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; p. 91. 35 Ibid.; Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; p. 91. 36 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 162. 37 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 219. 38 ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 61. 39 Ibid.; p. 61. 40 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 386. 33
-6-
hoog, waardoor zoveel kapitaal aan de economie wordt ontrokken dat er geen ruimte meer is voor investeringen en het consumptiepeil noodgedwongen moet dalen. Samen met de weinig doordachte muntmanipulaties van Maximiliaan van Oostenrijk, die de verwarring alleen maar groter maken, betekent dit zonder meer een aderlating voor de economie41. Het conflict zal aanslepen tot 1492, wanneer het pleit uiteindelijk beslecht wordt door de ‘vrede’ van Cadzand’42. In deze vredesbepalingen treffen we de bekende elementen aan: formele erkenning van Maximiliaan als regent, vernedering van de opstandelingen, enorm boetebedrag, beknotting van de rechten van de grote steden, wat inhield dat de concessies van 1477 ongedaan werden gemaakt43. De toegevingen van het Groot Privilege werden m.a.w. grotendeels teruggedraaid. Uiteindelijk
zullen
de
Bourgondische
Nederlanden,
met
de
Spaanse
troonsbestijging in 1516 van Karel van Habsburg, overgaan in het Spaans-Habsburgse landencomplex44. De hoogste klassen en hun sociaal-economische status tijdens de late middeleeuwen. Onder de hoogste sociale klassen in het Brugse Vrije onderscheiden we hier in eerste instantie de adel. We beschouwen deze ruime noemer als geheel, zonder ons daarbij te willen verliezen in al te scherpe afbakeningen tussen ‘hoge’ en ‘lage’ adel of ‘oude’ en ‘nieuwe’ adel, daar er sprake is van een dynamische sociale differentiatie binnen de adel die moeilijk af te bakenen is45. Het onderscheid tussen ‘landadel’, ‘geldadel’ en ‘ambtadel’ laten we hier buiten beschouwing. Om tot een voor dit onderzoek bruikbare definitie te komen rekenen we hier tot de adel die personen die als dusdanig erkend worden door de publieke opinie46, en dus ook als dusdanig voorkomen in de bronnen. Dit is uiteraard niet het enige criterium voor adeldom, maar wel het belangrijkste. Een ander essentieel criterium – maar op zich niet voldoende om tot de adel gerekend te worden – is
41
PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 161. ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 61. 43 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondie; Houten; Fibula; 1988; p. 161. 44 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 235. 45 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; pp. 3-10. 46 Ibid.; p. 7. 42
-7-
het leen- of heerlijk bezit47: ‘Een adellijke heer of wie dit aspireerde te zijn, was [...] nooit een echte heer zonder een echte heerlijkheid, liefst een dorpsheerlijkheid met een respectabele ‘foncier’, hoge justitie, en een ‘motte’ met een kasteel’48. Verder beschouwen we hier al die personen die zich met de adel wensen te identificeren door het toepassen van allerhande kunstgrepen die erop gericht zijn het economisch kapitaal in te zetten in het verwerven van een adellijke status. Tot deze categorie rekenen we sommige rijke herenboeren op het platteland, en delen van de politieke elite in de steden (de poorters) en in dienst van de vorst (ambtenaren). Tot het midden van de 12de eeuw houdt de Vlaamse adel halsstarrig vast aan haar anachronistische levensopvattingen en sluit zich zoveel mogelijk af voor elementen van buitenaf (nieuwkomers) d.m.v. sociale en juridische obstakels, hoewel sociale mobiliteit natuurlijk nooit volledig uit te schakelen is49. Vanaf de tweede helft van de 12de eeuw blijkt deze geslotenheid echter steeds moeilijker te handhaven en ziet de adel zich gedwongen een meer open karakter aan te nemen onder druk van een aantal demografische, juridische en economische evoluties en verschuivingen in het maatschappelijk vlak50. Op economisch vlak zouden grootgrondbezitters hun inkomsten ernstig zien teruglopen, veroorzaakt door ‘de dalende prijzen van landbouwproducten, grootschalige militaire verwoestingen, het verval van de herendiensten, maar in laatste instantie door de dalende tendens van de heerlijke winsten’51. De belangrijkste verzwakkende factor is echter de continue aantasting van de rechtsheerlijke macht van de adel door de centraliserende tendensen van de Vlaamse graven (verdergezet door de Bourgondische hertogen) en de naar dominantie strevende grote steden52. Vanaf de 13de eeuw is er dus sprake van een forse daling in de koopkracht van de adel, die zou dalen tot een vierde of een vijfde van het vroegere niveau53. Deze verarming heeft tot gevolg dat vele kleine geslachten moeite hebben zich te handhaven en de ‘oude’ adel ernstig aan belang inboet. Wat zich dan voordoet, is een ‘periode van versnelde mobiliteit en diversifiëring, veroorzaakt door de economische ontwikkeling (de crisis van het 47
DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2; p. 213. 48 Ibid.; p. 218. 49 Ibid.; p. 199. 50 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 6. 51 Ibid.; p. 6. 52 DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 162. 53 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 11
-8-
feodalisme) of de ontplooiing van de staatsinstellingen (het staatsvormingsapparaat) met alle sociale gevolgen van dien’54. Sommige ‘oude’ adellijke families kunnen de klap deels opvangen door het opkopen van kleinere heerlijkheden, de zgn. ‘verzamelaars van heerlijkheden’55. Het louter cumuleren van heerlijkheden is echter niet genoeg om de gepriviligieerde status op lange termijn te kunnen behouden, waardoor men zich genoodzaakt ziet in dienst van de vorst te treden en inkomsten te verwerven door het vervullen van hoge politieke, juridische en militaire ambten56. Het gaat hier om het zgn. ‘staatsfeodalisme’: ‘een sociale formatie die gepaard gaat met staatsvorming en waarin delen van de overheidsmacht en overheidsinkomsten voor een deel de plaats van land innemen in het systeem waarin de vorst de heersende klasse integreert’57. De vorstelijke dienst zou dus een steeds belangrijker rol beginnen spelen als overlevings- of carrièrestrategie voor de Vlaamse adel. Hierdoor wordt vanaf het einde van de 13de en voornamelijk tijdens de 14de eeuw een ‘nieuwe’ adel prominent58. Tegelijk zorgt de economische en politiek-juridische crisis van de adel voor vormen van sociale mobiliteit waarbij personen en families die niet tot de adel behoren (bv. ambtenaren en poorters), er tot toe kunnen treden59. De centraliserende tendensen van de Bourgondische hertogen, gericht op het uitbouwen van een ‘moderne’ staat die nood heeft aan specialisten op het vlak van het recht, de administratie en de financiën, leidt tot het ontstaan van een professionele (niet-adellijke) bureaucratie, die voor hun diensten door de vorst beloond worden met geld, macht en prestige60. Naarmate ze steeds meer geld en macht accumuleren, wensen de bovenste lagen van deze groep toe te treden tot de traditionele elitegroep in de maatschappij: de adel. ‘Gecombineerde investeringen van economisch, sociaal, politiek, cultureel en symbolisch kapitaal hadden als doel de eigen 54
DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis’, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 220. 55 THOEN E.; Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis nr. 90, 1988, pp. 413-415. 56 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; pp. 22-23, pp. 35-45. 57 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 207. 58 THOEN E.; Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis nr. 90, 1988, pp. 413-415, p. 502. 59 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 202. 60 DE CLERQ W., DUMOLYN J., HAEMERS J.; ‘‘Vivre Noblement’: Material Culture and Elite Identity in Late Medieval Flanders’, in: Journal of Interdisciplinary History; vol. 38; 2007 (I); pp. 2-3.
-9-
sociale promotie en die van de volgende generaties te verzekeren’61. Hierbij wordt het verworven economisch kapitaal (geld en onroerende goederen) via investering in de materiële cultuur en symbolisch kapitaal ingezet in de verwezenlijking van de sociale aspiraties en constructie van een adellijke identiteit62. Het economisch succes wordt m.a.w. omgezet in sociale status. Tot dergelijke kunstgrepen behoren het verwerven van een heerlijke titel, de accumulatie van grond en heerlijkheden, imitatie van de adellijke levensstijl en ostentatieve consumptie (‘conspicuous consumption’, d.i. het overvloedig inzetten van economisch kapitaal om zo de sociale status te tonen), het voeren van een proactieve huwelijkspolitiek, het bezit van huizen in de steden en residenties op het platteland63, ... tot het oprichten van grafmonumenten, die uiting geven aan de sociale status, toe64. Zowel afstammelingen van sommige ‘oude’ adellijke geslachten als nieuw opkomende families deden dus hun voordeel bij dit ‘staatsfeodalisme’: ‘de vorstelijke dienst was een erg belangrijke en ook breed en systematisch toegepaste hefboom geworden om op het hoogste adellijke niveau te blijven, net zoals het voor de stedelijke groepen een middel was om er te komen’65. Dit ‘staatsfeodalisme’ is echter lang niet voor
iedereen
weggelegd:
‘slechts
weinigen
vonden
bovendien
een
uitwijkingsmogelijkheid naar funkties aan het hof of in de administratie van de centrale overheid’66. Er moet in deze periode dus een aanzienlijke groep edelen zijn die maar net het hoofd boven water kan houden67 en in een dynamische interactie verkeert met de hierboven beschreven elementen: de ‘oude’ adel breidt zijn patrimonium uit ten koste van de kleinere heerlijkheden, en de poorters en ambtenaren investeren hun inkomsten, die ze in dienst van de vorst verwerven, in grondbezit omwille van de ‘belangrijke
61
DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 239. 62 DE CLERQ W., DUMOLYN J., HAEMERS J.; ‘‘Vivre Noblement’: Material Culture and Elite Identity in Late Medieval Flanders’, in: Journal of Interdisciplinary History; vol. 38; 2007 (I); p. 2. 63 DE CLERQ W., DUMOLYN J., HAEMERS J.; ‘‘Vivre Noblement’: Material Culture and Elite Identity in Late Medieval Flanders’, in: Journal of Interdisciplinary History; vol. 38; 2007 (I); p. 3. 64 Voor een uitvoerige bespreking van begrafenisrituelen en –monumenten als symbolische investering en uiting van sociale profilatie, zie: DUMOLYN J., MOERMANS K.; Distinctie en memorie: symbolische investeringen in de eeuwigheid door laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, vol. 116 (2003), nr. 3, pp. 332-349. 65 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 212. 66 THOEN E.; Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis nr. 90, 1988, p. 501. 67 Ibid., p. 503.
- 10 -
waarde als symbolen van autoriteit en middelen tot sociale promotie’68. Zo speelt de benarde situatie van veel kleine heerlijkheden en verarmde adellijke geslachten de bovenstaande groepen in de kaart: ‘soms moest een edelman uit noodzaak eerst zijn grond berenten, kon dan niet meer betalen en verloor de grond uiteindelijk aan de rentehouder’69. Vanaf de 13de eeuw merken we dat de nieuwe maatschappelijke elitegroepen waarvan sprake (poorters en ambtenaren) geleidelijk aan de oude grondbezittende klasse van het platteland verdringen70. Tegen de 15de eeuw hebben de meeste adellijke families hun bezit verloren ten koste van ambtenaren en poortersfamilies die steeds meer grond op het platteland verwerven en duidelijke adellijke ambities koesteren71 en hun economisch succes wensen te verzilveren in sociale status72. Het dient evenwel gezegd dat de belangrijkste heerlijkheden voor een groot stuk in handen van de adel blijven73. Ook de omgekeerde tendens doet zich voor: sommige edelen vestigen zich in de steden om er deel te nemen aan het politieke, sociale en culturele leven74. Het stedelijk huizenbezit geldt niet louter als een goede economische belegging, maar bovendien als een investering in sociaal prestige75. Dit impliceert echter niet noodzakelijk dat deze deze edelen hun bezittingen op het platteland opgeven76: ‘landelijke edellieden beschikten al langer over stedelijke residenties, zoals de patriciërs ook al sinds het einde van de dertiende eeuw buitensteedse heerlijkheden bezaten’77.
68
DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 235. 69 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 213. 70 DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 236. 71 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 23-35. 72 DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 235. 73 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 25. 74 Ibid.; p. 46. 75 DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 237. 76 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 29. 77 DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 238.
- 11 -
De geografische omschrijving van het Brugse Vrije tijdens de late middeleeuwen. Zoals gezegd betreft ons onderzoeksgebied het Brugse Vrije. Dit Brugse Vrije, dat ruim kan gedefinieerd worden als ‘het uitgestrekte en welvarende plattelandsdistrict rond Brugge’78, vormt echter een heterogene territoriale entiteit waarvan de grenzen door de eeuwen heen wel eens verschoven zijn. Daarom verdient het aanbeveling de geografische grenzen van dit gebied, en de verschillende lokale entiteiten die er deel van uitmaken, even nader te situeren. Algemeen gesteld kan het Brugse Vrije gedefinieerd worden als ‘het gebied grenzend aan de Noordzee tussen de Schelde aan de IIzer, de Schelde tot aan Biervliet, van Biervliet over Eeklo naar St.-Joris-ten-Distel, van daar naar Lichtervelde, Beveren (Roeselare), Kortemark, Merkem naar de IJzer, en de IJzer tot aan Nieuwpoort’79. Voor de precieze geografische situering maken maken we, naast het overzicht van J. De Smet, gebruik van het uitstekende werk verricht door de vrijwilligers van het Rijksarchief te Brugge, waarop het volgend overzicht gebaseerd is80. Algemeen beschouwd kan het Brugse Vrije in twee entiteiten onderverdeeld worden. Enerzijds is er het platteland, of ‘echte Vrije’, dat zich grotendeels in de polderstreek bevindt en onder rechtstreeks beheer staat van de schepenen van het Brugse Vrije. Anderzijds zijn er de heerlijkheden die met het Brugse Vrije samengaan en veel ouder zijn, en op zich uit twee soorten bestaan: de ‘appanante’ heerlijkheden, 30 in totaal, die deels onafhankelijk zijn en een eigen schepenbank hebben maar voor de hoge rechtspraak afhangen van de schepenbank van het Brugse Vrije, en de ‘contribuante’ heerlijkheden, 7 in totaal, die volledig onafhankelijk zijn, behalve wat de belastingen betreft81. Sedert 1330, onder Lodewijk van Nevers, is het Brugse Vrije in drie kwartieren onderverdeeld: het oost-Vrije, dat we ten oosten van het Zwin en ten westen van de Westerschelde situeren; het noord-Vrije, dat we kunnen onderscheiden tussen de Blankenbergse dijk (Brugge-Uitkerke) en de westdijk van de watering van Blankenberge (weg Oudenburg-Bredene); en tenslotte het west-Vrije, dat zich tussen de Ijzer en de dijk Oudenburg-Bredene bevindt82.
78
BLOM. J.C.H., LAMBERTS E. (red.); Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; p. 58. 79 DE SMET J.; Het bestuur van het graafschap Vlaanderen: het Brugsche Vrije, de feodaliteit, de adel; Brugge; Van Poelvoorde; 1941; p. 8. 80 Het Brugse Vrije, www.vrijwilligersrab.be/variabels/Brugse_Vrije.pdf, geraadpleegd op: 10-10-2007. 81 Ibid.; p. 8. 82 Ibid.; p. 8.
- 12 -
Het oost-Vrije omvat de ambachten Oostburg, Aardenburg, Ijzendijke en Moerkerke. In 1648 (het jaar dat het ‘Verdrag van Münster’ vrede bracht tussen Spanje (en de zuidelijke, Spaanse nederlanden) en de Republiek83) gaat het grootste deel hiervan over naar noord-Nederland en komen onder het Vrije van Sluis de parochies St. Margriete, St. Jan-in-Eremo, en de ambachten Ijzendijke en Moerkerke. De parochies van Moerkerke en St.-Katerine bij Damme bleven onder het Brugse Vrije. Tot het noord-Vrije behoren de ambachten Oostkerke (met de parochies Oostkerke, Westkapelle, Lapscheure, St.-Anna ten Vrijen), Dudzele (parochies Dudzele en Koolkerke), Lissewege (de parochies Lissewege, Ramskapelle, Knokke en Heist), Uitkerke (de parochies Uitkerke, St.-Jan-op-de-Dijk), Zuienkerke (met de parochies Zuienkerke, Meetkerke, St.-Pieters-op-den-Dijk) en Vincx (met de parochies van Houtave, Nieuwmunster, Vlissegem en Klemskerke). Tot het west-Vrije kunnen gerekend worden ’s heer Woutermansambacht (met de parochies Oudenburghoek, Bredene, Zandvoorde, Mariakerke), het Camerlincxambacht (met de parochies van Stene, Leffinge, Slijpe, Snaaskerke, Middelkerke, Mannekensvere, St. Pieterskapelle, Zevekote, Wilskerke, Westende), Vladslo ambacht (de parochies Vladslo, Beerst, Keiem, Leke, Schore), Woumenambacht (met de parochies Woumen, Klerken, Zarren, Handzame), Koekelare ambacht (de parochies Koekelare, Bovekerke, Ichtegem, Eernegem), Aartrijke ambacht (de parochies Aartrijke, Zedelgem, Loppem), Gistel ambacht (de parochies Gistel-buiten, Westkerke, Roksem, Moere, Zande, Bekegem en Ettelgem) en Straten ambacht (met de parochies van Zerkegem, Jabbeke, Snellegem, Stalhille, Varsenare en St.-Andries-west). Naast deze drie kwartieren, die het platteland van het Brugse Vrije omvatten, is er ook sprake van een aanzienlijk aantal heerlijkheden die samengingen met het Brugse Vrije. Zoals gezegd (cfr. supra) kunnen deze in twee groepen onderverdeeld worden naargelang hun status als gedeeltelijk of geheel onafhankelijk.
83
BLOM. J.C.H., LAMBERTS E. (red.); Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; p. 185.
- 13 -
De ‘appanante’ heerlijkheden - Ardooie en Ayshove
- Rooden of Nieuwenhove in Oostkamp
- Ten Berge (St.-Joris ten Distel),
- Oostkamp
- Beveren en Onlede bij Roeselare
- Praet en Oedelem
- Dekenslaten (Ruddervoorde en
- Het Hof te Ruddervoorde
Loppem)
- Sijsele (in Sijsele, Assebroek, St.-
- Erkegem (in Oostkamp en Zwevezele)
Katerine, St.-Michiels, St.-Baafs, St.-
- Guysen (te Zevekote, Jabbeke,
Salvator, St.-Pieters op-den-dijk,
Roksem, Stalhille, Zande, Koekelare,
Koolkerke en St.-Kruis)
Vlissegem, Houtave, Mariakerke,
- St. Joris-ten-Distel
Middelkerke)
- Tillegem (te St.-Michiels en Loppem)
- Gentbrugge en Steenbrugge
- Ursel
(Ruddervoorde en Wingene)
- Walschen in Beernem
- Hertsberge
- Waterland te Waterland-Oudeman
- Houtschen (zonder grondgebied, maar
- Wulfsberge te Oedelem en Ursel
schepenbank was bevoegd voor drie
- Wijnendale (Torhout-buiten en
ondergeschikte heerlijkheden: Nieuwen
Werken)
in Loppem, Buskensambacht in
- en de ondergeschikte heerlijkheden:
Oostkamp en Jonkersambacht (in
Kortemark en Handzame, Pauschen en
Waardamme, Ruddervoorde, Wingene,
Vijverschen (Torhout, Lichtervelde,
Zwevezele en Koolskamp))
Gits, Koolskamp, Beveren, Roeselare,
- Het Knesselaarse te Oedelem
Hooglede, Staden, Westrozebeke en
- Lichtervelde
Zwevezele), Ogierlande en Cringen
- Koolskamp
(Gits, Torhout, Kortemark, Hooglede,
- Maldegem (met delen van Adegem en
Oostnieuwkerke en Roeselare),
St.-Laureins)
Hagebroek (Gits), Wijkhuize (Beveren,
- Merkem
Roeselare, Gits, Lichtervelde en
- Middelburg (graafschap – in
Hooglede), Pereboom in Kortemark,
Middelburg, Moerkerke en Heile)
Edewalle in Kortemark, Markhove in
- Nieuwen in Beernem
Kortemark
- 14 -
De ‘contribuante’ heerlijkheden - Eeklo met delen te Adegem en St.-
- Het Proossche van St.-Donaas te
Laureins
Brugge
- Kaprijke met delen te Bassevelde
- Het Kanunnikse van St.-Donaas te
- Lembeke met delen te Adegem en St.-
Brugge
Laureins - Male in St.-Kruis - Vijve te St.-Kruis-Vijvekapelle De structurele elementen. Vanaf de 13de eeuw bemerken we enerzijds de tendens van sommige edelen om zich in de steden te vestigen, teneinde er deel te nemen aan het politieke, sociale en culturele leven84. Hierbij dient echter meteen gezegd dat deze edelen niet noodzakelijk hun bezittingen op het platteland opgeven.85 Omgekeerd is er de tegenovergestelde trend van vele ambtenaren en poortersfamilies om steeds meer grond op het platteland te verwerven, in de hoop tot de adel op te klimmen en zo hun economisch succes in vorstelijke dienst om te zetten in sociale status86. Met de crisis in de heerlijke inkomsten vanaf de 2de helft van de 13de eeuw zien we de opkomst van een selecte groep van rijke edelen, die erin slagen hun grondgebied uit te breiden door de opkoop van kleinere heerlijkheden, en hun inkomsten aanvullen in dienst van de vorst87. Daarnaast bestaat er echter een grote groep van edellieden die, na de uitgesproken verarming van de 2de helft van de 13de en in de 14de eeuw bij de stabilisering hiervan in de 15de eeuw nog net het hoofd boven water kunnen houden88. Voor elk van deze groepen is het uiterlijk vertoon d.m.v. de materiële cultuur heel belangrijk. Door zich op een welbepaalde manier te profileren en een zekere sociale status tentoon te spreiden – met andere woorden, door middel van bewuste manipulatie 84
DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 46. 85 Ibid.; p. 29. 86 DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 235. 87 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, pp. 207-212. 88 THOEN E.; Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis nr. 90, Gent; 1988, pp. 501-503.
- 15 -
van de materiële cultuur – verwerven en bestendigen ze een bepaalde plaats in de maatschappij89. Men kan stellen dat de materiële cultuur bijdraagt tot de constructie van een adellijke identiteit, en de adellijke identiteit helpt de materiële cultuur vormgeven90. Hiervoor zijn een groot aantal mogelijkheden – van het zich vertonen met harnas en zwaard en het aanmeten van een eigen zegel91 over het oprichten van grafmonumenten die uiting geven aan de sociale status en aspiraties92 tot het voeren van een proactieve huwelijkspolitiek, etc. – waarvan we er één in het bijzonder willen bestuderen: met name het oprichten van welbepaalde structurele elementen die een zekere status aan de eigenaar verlenen (cfr. supra). Het spreekt voor zich dat het kasteel, in al zijn soorten en verschijningsvormen, verreweg het meest prestigieuze structurele element is dat men zich kan wensen. Als kasteel onderscheiden we hier de private, veelal versterkte residentie van een heer (of iemand die zich als dusdanig wil profileren), waarbij ook het sociale aspect (uiterlijk vertoon) een niet te onderschatten rol speelt93. Lang niet iedereen kan zich op dat moment echter de bouw van een volledig stenen kasteel permitteren94. De aanwezigheid van een dergelijk kasteel in de bronnen wijst dus op het relatieve belang van de eigenaar: ‘er was een groot prestige aan verbonden, en het lijkt erop dat dit toch wel de belangrijkste functie van kastelen was in deze periode’95. Er zijn ook goedkopere alternatieven om het prestige van de eigenaar op te krikken, waarbij het oude, versterkte huis op de motte wordt opgekalefaterd of desnoods door een nieuw vervangen in een imitatie van de adellijke levenswijze96. Kenmerkend om van een dergelijk ‘kasteel’ te kunnen spreken is het neerhof, naast de motte (met het opperhof). Een dergelijk neerhof
89
DE CLERQ W., DUMOLYN J., HAEMERS J.; ‘‘Vivre Noblement’: Material Culture and Elite Identity in Late Medieval Flanders’, in: Journal of Interdisciplinary History; vol. 38; 2007 (I); p. 2. 90 Ibid.; p. 31. 91 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 30. zie ook: DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, pp. 218-219. 92 Voor een uitvoerige bespreking van begrafenisrituelen en –monumenten als symbolische investering en uiting van sociale profilatie, zie: DUMOLYN J., MOERMANS K.; Distinctie en memorie: symbolische investeringen in de eeuwigheid door laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, vol. 116 (2003), nr. 3, pp. 332-349. 93 DE MEULEMEESTER J.; O’CONOR K; Fortifications, in: The Archaeology of Medieval Europe. Vol 1 (eds. GRAHAM-CAMPBELL J., VALOR M.); Aarhus; Aarhus University Press; 2007; pp. 323-325. 94 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 43. 95 Ibid, p. 218. 96 THOEN E.; Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis nr. 90, Gent; 1988, p. 515.
- 16 -
wordt dan omschreven als ‘eene hofstede of boerderij bij een kasteel waar het aan toebehoort’97. Naast de bovenvermelde structuren, die we samen onder de ruime noemer ‘kastelen’ groeperen, is er nog een andere soort structuur die in de periode van de late middeleeuwen een grote opgang kent. Het gaat hier over de zgn. ‘sites met walgracht’, of ‘moated sites’, zoals ze in de internationale wetenschappelijke literatuur bekend staan. Een dergelijke ‘moated site’ kan gedefinieerd worden als ‘een gebied, bezet met gebouwen, dat geheel of gedeeltelijk omgeven is door een relatief wijde gracht’98. Dit bebouwd gebied vormt dus een soort van eiland. Het belangrijkste kenmerk van zo’n ‘moated site’ is, zoals de naam al doet vermoeden, de gracht zelf. Deze gracht is minstens 5 meter breed, en de meeste ‘moated sites’ zijn voorzien van een gracht tussen 5 en 10m breed – hoewel er ook voorbeelden zijn van ‘moated sites’ die voorzien zijn van een nog bredere gracht99. Vergeleken met deze respectabele breedte kan de diepte niet bijzonder indrukwekkend genoemd worden: de maximumdiepte is nooit minder dan anderhalve meter en gaat slechts in uitzonderlijke gevallen dieper dan 2,5 meter. Een dergelijke gracht kan dus drie mogelijke functies gehad hebben, gaande van drainage over verdediging tot statussymbool100. Gezien veel van dergelijke ‘moated sites’ zich in lager gelegen gebieden met natte gronden bevinden houdt het argument van de drainage schijnbaar steek, ware het niet dat een aantal argumenten dit tegenspreken. De keuze voor lage en natte gebieden kan verklaard worden door het feit dat op deze sites een afdoende watervoorziening beschikbaar was, daar men de gracht gevuld wou houden101. Wat het defensieve aspect betreft, kunnen we ons afvragen in hoeverre een dergelijke site met een relatief ondiepe gracht werkelijk verdedigbaar is in de militaire betekenis van het woord. Niettemin kan het louter psychologische aspect hier ook een rol gespeeld hebben102. Tot slot onderscheiden we de symbolische functie van de gracht als een statussymbool, hetgeen ons inziens wellicht de belangrijkste functie was103. Er doet zich echter een probleem voor met de bovenstaande definitie: vele sites die niet noodzakelijk onder de noemer ‘moated sites’ onder te brengen zijn, vertonen ook een gracht. Een voorbeeld van een dergelijke site is het oudere mottekasteel, waar de gracht
97
DE BO L.-L.; Westvlaamsch Idioticon; Gent; Alfons Siffer: drukker der Koninklijke Vlaamse Academie; 1892; p. 641 (‘Neerhof’). 98 VERHAEGHE F.; Moated sites in Flanders, features and significance, in: Liber Castellorum, 40 variaties op het thema kasteel; Zutphen; 1981; p. 99. 99 Ibid.; p. 100. 100 Ibid.; p. 110. 101 Ibid.; p. 110. 102 Ibid.; p. 111. 103 Ibid.; p. 111.
- 17 -
één van de karakteristieken is104. Om een dergelijke verwarring te voorkomen, is het noodzakelijk om ook chronologische en functionele elementen in de definitie op te nemen. In de praktijk onderscheiden we ‘moated sites’ essentieel als een laatmiddeleeuws fenomeen (terwijl de castrale motte een hoogtepunt kent in de hoge middeleeuwen) en het – in Vlaanderen althans – meestal om hoeves gaat105. Toch is het onderscheid tussen de grotere ‘moated sites’ en de kleinere kastelen niet altijd even makkelijk te maken: er zijn aanwijzingen dat sommige ‘moated sites’ eigenlijk een soort gedegradeerde ‘castrale mottes’ zijn, terwijl andere ‘moated sites’ mettertijd tot kastelen konden uitgroeien106. Ook de ‘moated sites’ kunnen dus als statussymbool in het landschap ingeplant worden. Dit impliceert meteen dat enige voorzichtigheid geboden is bij het benaderen van deze structuren. Tot slot onderscheiden we we tenslotte de leengoederen waar er melding wordt gemaakt van ‘torens’ en ‘grachten’, die een zekere aanwijzing kunnen inhouden voor de status van de eigenaar of leenhouder – het oprichten van duiventorens, bv., was een uiting van macht en mocht in de middeleeuwen enkel door de geestelijken en de adel gebeuren107. In West-Vlaanderen worden deze ‘grachten’ en ‘torens’ respectievelijk ‘walle’ en ‘torre’ genoemd108.
104
VERHAEGHE F.; Moated sites in Flanders, features and significance, in: Liber Castellorum, 40 variaties op het thema kasteel; Zutphen; 1981; p. 99. 105 Ibid.; p. 100. 106 Ibid.; p. 100. 107 Het Kasteel van Oostkerke; http://www.damme-online.com/nl/gebouwen/militair/kasteeloostkerke.htm; geraadpleegd op 20-4-2008. 108 DE BO L.-L.; Westvlaamsch Idioticon;; Gent; Alfons Siffer: drukker der Koninklijke Vlaamse Academie; 1892; pp. 1016-107 (‘torre’), p. 1179 (‘walle’).
- 18 -
I. A.
Historische bronnen
De Thesaurus Diplomaticus.
De Thesaurus Diplomaticus omvat alle in het Latijn opgestelde bronnen van diplomatische aard (oorkonden, diplomata, bullen) die voortgebracht zijn door natuurlijke personen of rechtspersonen en waarvan de bezittingen gelegen zijn in een nauw omschreven geografisch kader in een welbepaald chronologisch veld. Dit chronologische veld dienen we te situeren tussen ruwweg 640 en 1200 (de officiële versie) – 1250 (de officieuze versie die nog niet in de handel verkrijgbaar is, tevens de versie die we voor het doel van deze masterscriptie geraadpleegd hebben). Het geografisch kader omvat de Zuidelijke Nederlanden samen met de vorstendommen Luik en Stavelot-Malmedy, het groothertogdom Luxemburg binnen zijn huidige grenzen, en de gebieden van de huidige Nederlandse provincies Noord-Brabant, Gelderland en Zeeland die voor wat de 12de eeuw betreft leenroerig waren aan de vorstendommen van de Zuidelijke Nederlanden109. Dit chronologische veld situeert zich dus buiten de voor ons relevante onderzoeksperiode, maar kan niettemin waardevolle informatie bieden omtrent eventuele continuïteiten (vermeldingen die zowel in de leenregisters als in de Thesaurus Diplomaticus voorkomen) alsook verschillen (vermeldingen die voor een bepaalde lokaliteit in de Thesaurus voorkomen, maar niet in de leenregisters of omgekeerd). Hiertoe hebben we gebruik gemaakt van een aantal zoektermen die het navigeren doorheen het bronnenmateriaal moeten vergemakkelijken. Deze termen zijn: Sala (zaal), Arx, Domus (huis), Castrum, Castellum (kasteel of versterking), Munitio, Dunjo (donjon), Motta, Mota (heuvel), Fossa (gracht), Urbs, Ager, Turris en Turres (toren). Hoewel deze zoektocht een aantal resultaten opleverde, kon geen ervan verbonden worden met het voor ons relevante geografische veld (het Brugse Vrije). Er kunnen, op basis van de Thesaurus Diplomaticus, dus geen continuïteiten dan wel verschillen vooropgesteld worden met de daaropvolgende periode.
109
Koninklijke Commissie voor Geschiedenis; Thesaurus Diplomaticus; in: http://www.crhistoire.be/nl/publications/thesaurus.html; geraadpleegd op: 15.11.2007.
- 19 -
Zoekterm Sala Arx Domus Castrum Castellum Munitio Dunjo Motta Mota Motte Mote Fossa Urbs Ager Turris Turres
Aantal resultaten 9 1 984 181 97 5 0 3 104 21 24 54 1 5 20 12
- 20 -
B.
I. De leenregisters.
In de 17de eeuw is het leenhof van de Burg van Brugge één van de veertien prinselijke leenhoven in het graafschap Vlaanderen. Het ontstaan van de instelling dienen we echter vier eeuwen vroeger te situeren, ca. 1200. In de 12de eeuw is de grafelijke ‘curia’ het centrale leenhof van Vlaanderen. Vanaf het einde van de 12de – begin 13de eeuw zien we in de hoofdplaatsen van de kasselrijen – waarin het graafschap onderverdeeld is – de opkomst van grafelijke leenhoven. Eén van die kasselrijhoven is het leenhof van de Burg van Brugge110. De bevoegdheid van dit leenhof situeert zich op twee vlakken: enerzijds de voluntaire of ‘oneigenlijke’ rechtspraak, die we als een notariële functie zouden kunnen omschrijven; en verder de ‘eigenlijke’ rechtspraak. Telkens wanneer een leen in de handen van een nieuwe bezitter komt of de leenheer vervangen wordt door diens opvolger, moeten aan enkele leenplichten voldaan worden. Zo moet de leenman zijn leen binnen 40 dagen verheffen, de eed van trouw afleggen, en het verheffingsgeld betalen samen met het kamerlingsgeld en de hofrechten. Tijdens de daaropvolgende 40 dagen moet hij een denombrement met een nauwkeurige beschrijving van zijn leengoed afleveren aan de baljuw. De baljuw bezorgt de vazal dan een ontvangstbewijs onder zijn zegel en handtekening. De vazal is verplicht dit ontvangstbewijs opnieuw binnen de 40 dagen af te halen en de administratiekosten te betalen111. Wat de registratie van deze lenen betreft bemerken we drie soorten registers: de belangrijkste hiervan zijn de leenregisters, die een geografisch gerangschikt overzicht geven van de lenen die afhangen van de Burg van Brugge (geordend per parochie – bv. Oostkerke, Oostkamp) en – althans in theorie – een beschrijving van elk leen bevatten, samen met de diensten, renten en boeten die eraan verbonden zijn (indien van toepassing), de naam van de vazal en eventueel zijn opvolgers112. Het is natuurlijk vooral dit document dat bijzonder interessant is voor ons onderzoek113. Voor wat betreft de periode tussen ruwweg 1350 en 1500 zijn er ons voor het Brugse Vrije een zevental leenregisters overgeleverd, die allen gerekend kunnen worden tot de verzameling van het ‘leenhof van de Burg van Brugge’. Het oudst bekende 110
Leenhof Burg van Brugge in het Rijksarchief te Brugge; Toegangen in Beperkte Oplage, 15, Brussel, 1992 (geen auteur); p. I. 111 Ibid.; p. V. 112 Ibid.; p. VII. 113 Voor een uitstekende behandeling van het fenomeen van de lenen, zie: HEIRBAUT D.; Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305; Brussel; Algemeen Rijksarchief; 1997; pp. 423. Zie ook: OPSOMMER R.; Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt: het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw; Brussel; Algemeen Rijksarchief; 1005 (2. dln).
- 21 -
leenregister hiervan dateert uit de periode 1322-1331 en bevindt zich, samen met de leenregisters uit 1365, 1381, 1394, een exemplaar uit 1501 en een geauthentiseerde kopie uit 1770 (van het leenregister van 1365) in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Het leenregister van 1435 bevindt zich, samen met nog een register uit 1501, in het Stadsarchief te Brugge. Het Rijksarchief te Brugge heeft het leenregister uit 1468 in zijn bezit. . Het leenregister van 1322-1331. Zoals gezegd wordt in het Rijksarchief te Brussel het oudst overgeleverde leenregister bewaard dat toegeschreven kan worden aan de leenhof van de Burg van Brugge. Het wordt gedateerd tussen 1322 en 1331114, wat impliceert dat het zou opgesteld zijn tijdens het bewind van Lodewijk van Nevers (1304/1322-1346). Wegens de slechte gesteldheid van het oorspronkelijke document is het enkel via microfilm (nr. 1536) toegankelijk. Het document is vrijwel volledig in het middelfrans opgesteld – waardoor het een uitzondering vormt op de andere leenregisters, die allen in het middelnederlands opgesteld zijn. Merkwaardig is dat de laatste pagina’s – f° 55v° en f° 56 r°/v° - dan alsnog in het middelnederlands opgesteld zijn. De precieze reden hiervoor is onbekend. Mogelijk betreft het hier een latere toevoeging, maar dit blijft evenwel onzeker. Kenmerkend is de eerder geringe nauwkeurigheid van het document (gering aantal folio’s, relatief klein aantal weerhouden lenen en korte beschrijving), die zich de hele 14de eeuw zal blijven doorzetten. In totaal telt het document 56 folio’s recto/verso. Er is weliswaar een paginering aanwezig, doch we kunnen ons afvragen of deze wel oorspronkelijk is. Er is geen inhoudstafel, en de verschillende leengoederen worden niet gegroepeerd per parochie of ambacht. Per leengoed worden de eigenaar, de oppervlakte en de toenaam van het leengoed (indien van toepassing) vermeld. Men lokaliseert het leengoed tot op het niveau van de parochie of het ambacht, maar een verdere specificatie (tot op het niveau van de de aangrenzende leengoederen en de situering ten opzichte van de kerk en het wegennet) ontbreekt. Er zijn geen opvallende vermeldingen van structurele elementen. Wel merken we de aanwezigheid van een aantal leengoederen die in latere leenregisters nog zullen terugkomen (bv. het ‘goed Ten Torre’ in Oostkamp), maar deze zijn van ondergeschikt belang en worden hier niet weerhouden. 114
Leenhof Burg van Brugge in het Rijksarchief te Brugge; Toegangen in Beperkte Oplage, 15, Brussel, 1992 (geen auteur), p. VII.
- 22 -
Het leenregister uit 1365. Ook het exemplaar uit 1365 wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, en kan ditmaal gedateerd worden tijdens de regeerperiode van Lodewijk van Male (1330/1346-1384). Het register telt 41 folio’s (met paginering), recto/verso beschreven, zonder inhoudstafel. De leengoederen worden ditmaal wel per parochie en/of ambacht geordend. De leengoederen worden beschreven d.m.v. de persoon die ze in leen houdt (eventueel met afstamming), de grootte van het betreffende leengoed (in gemeten land), soms de geografische situering ten opzichte van de kerk (hoewel dit zeker niet altijd het geval is), en eventuele diensten, renten of boetes die op de leengoederen staan. Wat opvalt is dat er niet expliciet melding wordt gemaakt van ‘motes’, ‘kastelen’, ‘opper-’ en ‘nederhoven’, maar dat men het uitsluitend lijkt te hebben over ‘steden’ – ook wanneer er in latere leenregisters duidelijk wél sprake is van één van de bovengenoemde structurele elementen en we kunnen vermoeden dat dit voor deze periode ook het geval moet geweest zijn. Het beste voorbeeld hiervan is een leengoed te Oostkamp, waar men melding maakt van ‘de stede [...] lich(ende) in Orscamp ant Beverhoudtveld [...]’, dat toegeschreven wordt aan ‘(A)laerd van Beverhoud’115. Vanaf 1435, en ook in 1468 en 1501 maakt men hier echter melding van een ‘neerhof’. Opgravingen op de site lijken te suggereren dat er reeds in het midden van de 14de eeuw een dergelijke structuur moet gestaan hebben116, maar deze veronderstelde structuur wordt dus niet als dusdanig in de bronnen vermeld. Opmerkelijk is ook de vermelding van ‘[...] een leengoed [...] van XIIIJ g(e)meten lands lettel m(eer) of min light in de prochie van Coolkerke en(de) es ene stede te berghe [...]’ dat toegeschreven wordt aan Jan den Roden, zoon van Aernouds. Uit het toponymisch onderzoek blijkt dat het hier gaat om een leengoed dat ‘Ten Berghe’ geheten wordt, en dat later effectief zal gekenmerkt worden door een kasteel.117 Of we in deze vroege periode reeds van een dergelijke structuur kunnen spreken lijkt onzeker, maar de formulering lijkt ons inziens te suggereren dat het gaat om een ‘huus op de berg’. Verder maakt het register melding van drie leengoederen die verbonden worden met het toponiem ‘ten torre’. Het betreft hier een leengoed van CXXVIJ g(e)meten in
115
ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 39 r°. Zie HOLTHOFF N.; Archeologisch onderzoek op de site ‘Blauw Kasteel’. Oefening opgravingstechnieken (1e Licentie Archeologie); Gent; 2002-2003; pp. 64. 117 DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1914; deel I, pp. 786-787. 116
- 23 -
Oostkamp dat ‘Ten Torre’ geheten wordt118, een leengoed van XXXIJ gemeten in St. Pieters-op-den-Dijk119, en een leengoed van XIIIJ gemeten genaamd ‘ten torrekine’ in de parochie van Dudzele te St. Laureins120. Ook bemerken we de aanwezigheid van een aantal goederen ‘ten walle’:
‘ten Wallekine’ XXIIJ gemeten te Meetkerke121,
‘Stuvenb(er)ghe’ te St. Michiels122, ‘ten Ouden Walle’ in Aardenburg ambacht123 en ‘Spiselwalle’ in Zuienkerke met XII gemeten IJ lijnen en XIIJ roeden124. In totaal zijn er 50 vermeldingen van ‘steden’, zonder dat men echter aanvullende structurele elementen vermeldt. 1365 ‘stede’ ‘ten Walle’ ‘ten Torre’ ‘ten Berghe’
Aantal vermeldingen 50 4 3 1
Het leenregister van 1381. Ook het leenregister uit 1381, dat opnieuw tijdens de regeerperiode van Lodewijk van Male wordt gedateerd, wordt bewaard in het Rijksarchief te Brussel. Het lijkt sterk op dat van 1365. Het leenregister telt 35 folio’s (met paginering), recto/verso beschreven, opnieuw zonder inhoudstafel. De leengoederen zijn geordend per parochie, en worden opnieuw beschreven d.m.v. de persoon die ze in leen houdt (eventueel met afstamming), de grootte (in ‘gemeten lands’), soms de geografische situering (ten opzichte van de kerk) en eventuele diensten of boetes die op de goederen staan. De ‘aangelanden’ worden nog niet weergegeven (dit zal pas consequent gebeuren vanaf 1435). De leengoederen ‘ten torre’ die we reeds in 1365 aantroffen worden hier opnieuw weerhouden: ‘ten Torre’ in St. Pieters-op-den-Dijk125, ‘ten Torre’ in Oostkamp126, en ‘ten Torrekine’ in St. Laureins te Dudzele127. In Koolkerke is er opnieuw sprake van ‘een leeng(oed) [...] van XIIIJ ½ g(e)meten lands lettel meer of min licghen(de) inde prochye van Coolskerke en(de) es ene stede te b(er)ghen [...]’, toebehorende aan Jan van Roden, zoon van 118
ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 8 r°. Ibid.; f° 2 r°. 120 Ibid.; f° 6 r°. 121 Ibid.; f° 37 r°. 122 Ibid.; f° 8 r°. 123 Ibid.; f° 17 v°. 124 Ibid.; f° 4 r°. 125 Ibid.; f° 1 v°. 126 Ibid.; f° 5 v°. 127 Ibid.; f° 3 r°. 119
- 24 -
Arnouds128. Van de ‘stede [...] lich(ende) [...]ant Beverhoudtveld’129 te Oostkamp die we in 1365 opmerken, ontbreekt hier echter elk spoor. Opnieuw wordt de term ‘stede’ als dominante structurele vermelding gehanteerd, hetgeen ons helaas bijzonder weinig beklijvends meedeelt over het kwalitatieve aspect van de sites (aanwezigheid van specifieke structurele elementen, die er meer dan waarschijnlijk geweest zijn). In totaal zijn er 49 meldingen van ‘steden’, verspreid over het hele Brugse Vrije. Ook de leengoederen ‘ten walle’ treffen we hier opnieuw aan: ‘ten Ouden Walle’ in Aardenburg ambacht130, en ‘Spiselwalle’ in Zuienkerke.131 Van het leengoed ‘ten Wallekine’ in Meetkerke ontbreekt de vermelding echter, en tot slot merken we de nieuwe melding van een leengoed ‘ten Walle’ in Zerkegem132. 1381 ‘stede’ ‘ten Walle’ ‘ten Torre’ ‘ten Berghe’
Aantal vermeldingen 49 3 3 1
Het Leenregister van 1384. Dit exemplaar, gedateerd in het jaar waarin de overleden Vlaamse graaf Lodewijk van Male opgevolgd wordt door de Bourgondische hertog Filips de Stoute (1342/1384-1404), treffen we net als de andere 14de eeuwse leenregisters in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Het telt 90 folio’s, recto/verso beschreven (met paginering) en zonder inhoudstafel. De leengoederen worden per parochie/ambacht geordend. Net zoals bij de registers van 1365 en 1381 worden de leengoederen ook hier beschreven d.m.v. de persoon die ze in leen houdt (eventueel met afstamming), de grootte (in gemeten lands), soms de geografische situering (ten opzichte van de kerk) en eventuele ‘diensten’ of ‘boetes’ die op de goederen staan. De aangelanden worden nog steeds niet weergegeven, dit zal pas vanaf 1435 gebeuren. In dit leenregister ontbreekt de vermelding van de ‘stede ten berghe’ te Koolkerke uit 1365 en 1381. De ‘stede [...] lich(ende) [...]ant Beverhoudtveld’ 133 komt dan weer wel voor, en wordt ditmaal toegeschreven aan (Chris)saerd van Beverhoud. Het enige leengoed dat gekoppeld wordt aan ‘ten Torre’ dat vermeldt wordt is het leengoed ‘ten 128
ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 4 r°. ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 39 r°. 130 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 14 v°. 131 Ibid.; f° 2 v°. 132 Ibid.; f° 28 r°. 133 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1074 (1384); f° 84 r°. 129
- 25 -
Torre’ in St. Pieters-op-den-dijk134 met XXXIIJ gemeten (1365, 1381, 1384). De andere leengoederen ‘ten Torre’, te Oostkamp (1365 en 1381) en St. Laureins te Dudzele (1365 en 1381) ontbreken hier. Wat tenslotte de leengoederen ‘ten walle’ betreft merken we hier opnieuw de aanwezigheid van ‘ten Ouden Walle’ in de parochie van Aardenburg met VIIJ gemeten135 (1365, 1381), ‘Spiselwalle’ te Zuienkerke136 (1365, 1381) en ‘ten Wallekine’ in Meetkerke met XXIIJ gemeten137 (1365) – dat in 1381 evenwel niet weerhouden geworden is.. In totaal is er sprake van 48 ‘steden’, waarmee dit opnieuw het dominante structurele element vormt dat vermeld wordt. 1384 ‘stede’ ‘ten Walle’ ‘ten Torre’ ‘ten Berghe’
Aantal vermeldingen 48 3 1 -
Het leenregister van 1435. Het leenregister dat dateert uit 1435, opgesteld tijdens de regeerperiode van de Bourgondische hertog Filips de Goede (1396/1419-1467) wordt bewaard in het Stadsarchief te Brugge. Het is het eerste leenregister waar men de moeite neemt de leengoederen nauwkeurig situeren t.o.v. van de ‘aangelanden’, d.w.z. de belendende percelen. Ook opvallend is dat dit leenregister (samen met dat van 1468 en 1501) niet alleen gekenmerkt wordt door een gevoelige toename van het aantal weerhouden leengoederen, maar dat men ook een nauwkeuriger omschrijving van de structurele elementen geeft: hier wordt voor het eerst expliciet melding gemaakt van ‘kastelen’, ‘motes’, ‘opperhoven’ en ‘nederhoven’ als structurele elementen. Het leenregister omvat 233 folio’s, recto/verso beschreven, met paginering én inhoudstafel. De leengoederen worden gegroepeerd per parochie en/of ambacht en worden weerhouden met de persoon die ze in leen houdt (vaak met diens afstamming), de grootte van het leengoed (in ‘gemeten lands’), de kenmerken van de grond (bv. kasteel, een hofstede, een bosgebied, een meersgebied, ‘winnende’ land, ...), de situering ten opzichte van de kerk, en zoals
134
ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1074 (1384); f° 34 r°. Ibid.; f° 23 r°. 136 Ibid.; f° 43 r°. 137 Ibid.; f° 44 r°. 135
- 26 -
gezegd voor de eerste maal ook heel vaak de ‘aangelanden’ (of aanpalende percelen met hun eigenaars) en straten. Zo hebben we melding van een ‘leengoed en(de) es thof en(de) heerscip van Lichtervelde groot zijnde metter mote nederhove single boomgaerde grachten bosschen merschen en(de) winnenlande hondert gemeten [...]’138,dat toegeschreven wordt aan ‘Joos van Huele, heer van Lichtervelde’. Verder is er melding van een leengoed ‘[...] met den castele [...]’ te Dudzele139 dat zou toebehoren aan ‘Jacob van Gistel’. Men maakt gewag van een leengoed van 12 gemeten, 2 lijnen en 40 roeden in de parochie en het ambacht van Vlissegem, ten westen-zuidwesten van de kerk gelegen, ‘[...] ende es tupperhof tnederhof en(de) den bomgaert streckende an doostzide voor tnederhof [...]’140, toebehorende aan ‘Heinrijc van Meetkerke’. Te Vladslo wordt er gesproken van ‘tgoed te Vlaerdslo’ waar men melding maakt van een ‘hove en(de) mote’141 met als bezitter ‘Jan, heer van Heyne’, echter zonder dat men dit leengoed nader lokaliseert. Intrigerend is – voor het eerst – de melding van een ‘nederhof’ te Oostkamp dat zou toebehoren aan ‘(Chris)saerd van Sinte Maertens’. Dit leengoed was ‘[...] gheleghen binnen der prochie van oorscamp noord oost vander kerke ten westhende an beverhoutvelde [...]’ en maakt melding van ‘ [...] twee linen en(de) veertich roeden lands int hof te beverhout en(de) es den wal metter walgracht en(de) den houve(re) daer omtrent lopende daer of de twee linen en(de) zestiene roeden es den wal metter walgracht en(de) es den houvere daer omtrent en(de) dandre XXIIIJ (roeden) es den wech vander brugghe ter voor(seider) poorte vanden nederhove uutgaende eenen wech breet twee roeden en(de) twalef roeden lant [...] en(de) es gheheeten thof van Beverhout’142. Het is meer dan waarschijnlijk dat met dit ‘hof van Beverhout’ met zijn ‘nederhof’ dezelfde ‘stede’ bedoeld wordt waar melding van wordt gemaakt wordt in de leenregisters van 1365 en 1381. Dit illustreert de minder nauwkeurige registratie voor deze vroege periode. Wel moeten we ons enkele vragen stellen bij de situering van dit leengoed: merkwaardig is dat men vermeldt dat het leengoed ten noordoosten van de kerk gelegen is, maar om welke kerk gaat het hier nu precies? Gaat het om de kerk van Oostkamp, de kerk van Oedelem, of een niet nader genoemde kerk die verdwenen is? Tot slot bemerken we de vermelding van een ‘[...] leengoedt groot zijnde veertiene ghemeten en(de) een half lands metten husen ende bomen diere op staen ende es gheheeten tgoedt ten berghe [...]’143 te Koolkerke, 138
Stadsarchief Brugge; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 207 r°. Ibid.; f° 84 v°. 140 Ibid.; f° 112 r°. 141 Ibid.; f° 139 v°. 142 Ibid.; f° 192 r°. 143 Ibid.; f° 183 r°. 139
- 27 -
toebehorend aan ‘Lodewijk van Roden’, dat, gezien de overeenkomsten in oppervlakte, naamgeving en eigenaar, meer dan waarschijnlijk mag geassocieerd worden met dezelfde structuur die we tegenkomen in de leenregisters uit de voorgaande eeuw. Hier vermelden we ook de enigszins merkwaardige categorie van leengoederen waar men melding maakt van ‘huizen/steden op de wal’. Aanvankelijk is het niet meteen duidelijk of het hier om een grote ‘moated site’ dan wel een mogelijke kasteelstructuur gaat. Zo onderscheiden we een leengoed dat toegeschreven wordt aan ‘jonkvrouwe Margriete, de dochter van Arnoud vander Beerst [...] met eenen wal en(de) husen [...] op den voors. wal’ in het ambacht van Vladslo144 en een leengoed dat toebehoort aan ‘mer Jan, prins van ‘Steenhuse’ (Steenhuyze) en heer van Avelghem’ ‘[...] metter stede op den wal [...] gheheeten tgoed te Rostune’ in de parochie van Sijssele145. Voor het eerst kunnen we ook onderscheid maken tussen de bovenvermelde structuren, die waarschijnlijk met de aanwezigheid van een ‘kasteel’ kunnen geassocieerd worden, (waartoe we ‘kastelen’, ‘motes’ en ‘opper-’ en ‘nederhoven’ rekenen), en structuren die hier ook op lijken, maar die wellicht eerder kunnen verbonden worden met het fenomeen van de ‘moated site’, of de ‘omwalde site’/’site met walgracht’ zoals ze bij ons bekend staat. Het gaat hier om leengoederen waar melding gemaakt wordt van ‘wallen en grachten’. Hiervan kunnen we er in 1435 een paar onderscheiden: een ‘hofstede metten walle’ die ‘sbuerch Gravensteen’ genoemd wordt, in Cadzand146 (Theeukin vanden Bussche), een leengoed ‘metten husen en(de) wallen [...] dat men heet thof ten Poele’ in Oostkerke147 (Lodewijc van Reinghersvliete, heer van de landen van Boulaer), een leengoed ‘met eenen walle daer toe behorende ende heet sheer Sawbins Wal’ te Nieuwmunster148 (Jacop Robrechts) en
een leengoed ‘met tween walle(n)’ in het
ambacht en de parochie van Camerlincx149 (een zekere Loykin). In het register van 1435 merken we opnieuw de verschijning van een aantal leengoederen die geassocieerd worden met het toponiem ‘walle’. Dit betreft een leengoed ‘[...] gheheeten tgoedt en(de) theerscip ten Walle [...]ende behoort ene windtmuelne [...]’150 in de parochie en het ambacht van Sijssele (Eulaerd van Darnoudt), een leengoed ‘[...] met eene woninghe gheheeten ten Walle [...]’151 in de parochie van Lissewege 144
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 139 v°. Ibid.; f° 206 v°. 146 Ibid.; f° 51 r°. 147 Ibid.; f° 75 r°. 148 Ibid.; f° 109 r°. 149 Ibid.; f° 133 r°. 150 Ibid.; f° 206 r°. 151 Ibid.; f° 89 r°. 145
- 28 -
(Christoffels vanden Walle), een leengoed ‘[...] gheheeten tgoed ten Walle [...]’152 tevens gelegen in het ambacht en de parochie van Lissewege (meester Pauwels van Overtvelt), een leengoed dat ‘[...] heet ten Wallekinne [...]’ in Meetkerke153 (Jan van Varsenare), en tot slot een leengoed ‘[...] ende es thof ten Walle [...]’154 te Zerkegem (Jacob Robrechts). Wat hierbij opvalt is dat het ‘hof ten Wallekine’ te Meetkerke waar in 1365 en 1384 – maar niet in 1381 – melding van wordt gemaakt, hier opnieuw opduikt, net als het ‘hof ten walle’ in Zerkegem dat in 1381 – maar niet in 1365 en 1384 – reeds vermeld is geworden. De beide leengoederen te Lissewege en het leengoed te Sijsele dat met het toponiem ‘ten walle’ worden geassocieerd, duiken hier voor de eerste maal op. Merkwaardig genoeg komen er geen toponiemen die verwijzen naar ‘Torre’ voor. In totaal zijn er 30 meldingen van (hof)steden (waarbij verwijzingen naar werkelijke ‘steden’ zoals Brugge niet in rekening worden gebracht). Ook opvallend is dat we in 1435 voor het eerst – en helaas ook voor het laatst – vermeldingen aantreffen van ‘duivenkoten’: te Zuienkerke ten zuidoosten van de kerk is er sprake van ‘[...] tgoed ten Oosthove met allen den husen bomen boengaerde duufhuuse en(de) eene corenmuelne [...]’155 (meester Pauwels van Overtvelt), en te Vlissegem ten noordwesten van de kerk bemerken we ‘[...] een hovekin metten grachten daer omtrent met eenen duufhuuse [...]’156 (Jan van Boneem). De term ‘stede’, die in de voorgaande eeuw als geijkte formule gehanteerd blijkt te zijn geworden, lijkt nu deels vervangen te zijn door de term ‘met de huizen en bomen’ wanneer men het over een leengoed heeft. In totaal zijn er 5 duidelijke vermeldingen van kastelen en een paar waarvan we vermoeden dat er mogelijk een kasteel kan geweest zijn. 1435 ‘stede’ ‘met huizen en bomen’ ‘kastelen’, ‘motes’ ‘opper-’ en ‘nederhoven’ ‘stede/huis op de wal’ ‘met wallen en grachten’ ‘duifhuizen’ ‘ten Walle’ als toponiem ‘ten Torre’ als toponiem ‘ten Berghe’ als toponiem
Aantal vermeldingen 22 27 5 2 4 2 5 1
152
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 91 r°. Ibid.; f° 105 r°. 154 Ibid.; f° 175 r°. 155 Ibid.; f° 100 v°. 156 Ibid.; f° 112 r°. 153
- 29 -
1435: kasteelstructuren ‘kastelen’ (zonder meer) ‘kastelen’ met ‘mote’ maar zonder ‘opper-’ en ‘nederhof’ ‘kastelen’ met ‘mote’ en ‘opper-’ dan wel nederhof ‘mote’ (zonder meer) ‘mote’ met ‘opper-’ dan wel ‘nederhof’ ‘opper-’ en ‘nederhof’ (zonder meer)
Aantal vermeldingen 1 (Dudzele) 1 (te Vladslo) 1 (Lichtervelde) 2 (Vlissegem en Oostkamp)
Het leenregister van 1468. Het leenregister van 1468, dat gedateerd wordt tijdens de regeerperiode van Karel de Stoute (1433/1467-1477) en als enige bewaard wordt in het Rijksarchief te Brugge, lijkt sterk op dat van 1435, in die zin dat het de toename in nauwkeurigheid die we eerst in 1435 attesteerden verderzet. Ook de resultaten zijn sterk gelijkend op diegene die we uit het leenregister van 1435 wisten te verkrijgen. Het register van 1468 telt 282 folio’s, recto/verso, en beschikt over een inhoudstafel. De leengoederen zijn geordend per parochie/ambacht en worden beschreven aan de hand van hun eigenaar (eventueel met diens titels en afstamming), de oppervlakte van de grond (eventueel met belangrijke uiterlijke kenmerken zoals de aanwezigheid van een hofstede, een kasteel, grachten of het grondgebruik (bos, meers, winnend land, ...), de situering ten opzichte van de kerk, en de lokalisatie ten opzichte van de ‘aangelanden’ en eventueel het aangrenzende wegennetwerk (indien van toepassing). Wat betreft de ‘kastelen’, of althans de structuren die daarmee in verband kunnen gebracht worden, vinden we opnieuw een vermelding van ‘thof en(de) heerscip van Licht(er)velde groot zijnde metter mote ned(er)hove singhele boom(gaer)de grachten busschen mersch end(e) winnende land C en(de) I ghemeten lands [...]’157 dat ditmaal toebehoort aan ‘Jan van Huele’. Ook te Dudzele bemerken we een continuïteit met 1435 in het leengoed van ‘mer Jacob van Gistel [...] metten casteele [...]staen(de) int ambacht en(de) prochie van Dudzeele west vand(er) kerke streckende toten ouden bogaerde [...]’158. Hetzelfde geldt voor het leengoed met ‘[...] tupperhof tnederhof ende den boomgaert [...]’159 dat zich ten west-zuidwest van de kerk te Vlissegem bevindt en toebehoort aan ‘Jan van Meetkerke’. In Vlaerdslo merken we de aanwezigheid van een 157
Rijksarchief Brugge; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 257 r°. Ibid.; f° 125 v°. 159 Ibid.; f° 157 v°. 158
- 30 -
leengoed gelegen ten noorden van de kerk, toebehorende aan ‘Jacob Jooris [...] daer of dats leghet ter hofstede ten boghaerde ten opperhove en(de) ten nederhove en(de) de grachten ter stede ghaen(de) [...]’160, dat op het eerste zicht niet met een oudere vermelding in verband kan worden gebracht. Ook ‘Tgoed te Vlaerdslo [...]’ met zijn ‘[...] hove ende mote vanden voors(eide) principale stede [...]’161 toebehorende aan ‘vrauwe J(e)hane Graevenede van Lingijs’ maakt opnieuw zijn opwachting, alsook ‘[...] thof van Beverhout [...]’, met ‘Phelips van Thielrode’ als eigenaar. Opnieuw wordt bij dit leengoed, dat gelegen is ‘[...] bind(er) prochie van oorscamp noordoost vand(er) kerke ten westhen an beverhoutvelde [...]’162 melding gemaakt van een nederhof: ‘IJ linen en(de) XL roeden lands int hof te Beverhout en(de) es den wal metter walgracht en(de) den houve daer omtrent loopende daer of de IJ linen (staen doorstreept) en(de) XLJj roeden en(de) es den wal metter walgracht en(de) den houve daer omtrent XXIIIJ r(oeden) es den wech vand(er) brugghe ter voorpoorte vand(er) nederhove uutghaen(de) eenen wech breet IJ roeden lands en(de) xiij r(oeden) lang [...]’163. Opvallend is ook de verwijzing naar ‘ [...] XIIIJ ghemeten ende een half ghemet met den huusen en(de) bomen die(re) op staen ende es gheheeten tghoed ten berghe ligghende int ambacht van Dudzeele en(de) inde prochie van Coolk(er)ke west vand(er) kerke [...]’164, dat op dit moment toebehoort aan ‘Lodewijk van Roden’, en dat – gezien de gelijkenissen in de naamgeving, de opvolging van eigenaars (‘van Roden’) de oppervlakte, en de lokatie meer dan waarschijnlijk kan gelijkgeschakeld worden met de vermeldingen van de ‘stede te berghe’ ten westen van de kerk te Koolkerke uit de voorgaande eeuw en uit 1435. Er wordt echter geen melding gemaakt van een kasteel of zelfs een buitengoed, men heeft het louter over ‘met den huusen en(de) boomen die(re) opstaen’, hetgeen in deze tijd de geijkte formule lijkt te zijn die de ‘stedes’ uit de voorgaande eeuw lijken vervangen te hebben. Hier bemerken we tevens opnieuw de vermeldingen van een ‘stede’ dan wel ‘huus op de wal’. Het betreft hier nogmaals het leengoed in Vladslo ten zuidwesten van de kerk ‘[...] met eenen walle en(de) huusen die op den voors. wal staen [...]’165 dat toebehoort aan jonkvrouwe ‘Loyse, de dochter van François vander Be(e)rst’; en een leengoed dat
160
RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 185 v°. Ibid.; f° 187 r°. 162 Ibid.; f° 241 r°. 163 Ibid.; f° 241 r°. 164 Ibid.; f° 123 r°. 165 Ibid.; f° 188 r°. 161
- 31 -
toebehoort aan ‘mer Lodewijk van Brugge, de heer van Gruuthuse’ ‘[...] metter stede op den wal [...]en(de) es gheheeten tghoed te Rostume [...]’166 te Sijsele. Verder merken we opnieuw de aanwezigheid van een aantal leengoederen die ‘met wallen en grachten’ aangeduid worden, en die waarschijnlijk wijzen op ‘moated sites’ of ‘sites met walgracht’. Dit betreft opnieuw: de ‘[...] de hofstede metten walle gheheeten sbuerch Gravensteen [...]’167 ten westen van de kerk in Cadzand ((Chris)tiaen vanden bussche), het leengoed ‘[...] metten huusen en(de) wallen [...] dat men heet thof ten Poele [...]’168, dat ditmaal in Westkapelle gelokaliseerd wordt (Lieun(i)s vander mersch), een leengoed ten noorden van de kerk in Nieuwmunster ‘[...]met eenen walle daertoe behooren(de) en(de) heet sheer Sabwim wal [...]’169 (Jacop Voleruen), een leengoed ten oosten van het kerkhof bij de kerk van Varsenare ‘[...] metter gheheelen walgracht der toebehooren(de) [...]’170 (Clais Maerteel), ‘tghoed en(de) heerscip van Sotschore [...] met eenen walle daertoe behooren(de) [...]’171 in St. Joris-ten-Distel (Mer Jan de Baenst), een leengoed ‘[...] metten huusen en(de) walle diere op staen twelke men heet tgoed ten Poele bij Sinte Pieters up ten dijc [...]’172 in de St. Gilisparochie te Brugge (Pieter van Reynghersvliete), en een leengoed ‘[...]met den huusen en(de) walgracht [...]’173 te St. Pieters-op-den-Dijk (Jacop Hennis). Hetzelfde fenomeen doet zich voor bij de leengoederen die kunnen in verband gebracht worden met de toponiemen ‘walle’ en ‘torre’. Onder de leengoederen die met ‘walle’ of ‘berge’ geassocieerd worden kunnen we rekeken: een leengoed te St. Michiels ‘[...] twelke men heet Stuvenberch [...]’174 (Joncvr(auwe) margriete F Colaerds Fevers), een leengoed ‘[...] met eender wueninghe gheheeten ten Walle [...]’175 in de parochie van Lissewege (Josef vanden Walle), ook te Lissewege een leengoed ‘[...] gheheeten tghoed ter Walle [...]’176 ten zuiden van de kerk (meester Pauwels van Overtvelt), een leengoed ‘[...] ten Wallekine [...]’177 in Meetkerke (Jan de Hent), het leengoed ‘[...] thof ter Walle [...]’178 in Zerkegem (Antheunis Valke) en het leengoed ‘ [...] tghoed ende theerscip ten 166
RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 156 v°. Ibid.; f° 75 v°. 168 Ibid.; f° 112 v°. 169 Ibid.; f° 155 r°. 170 Ibid.; f° 231 v°. 171 Ibid.; f° 243 v°. 172 Ibid.; f° 36 v°. 173 Ibid.; f° 37 v°. 174 Ibid.; f° 38 r°. 175 Ibid.; f° 131 v°. 176 Ibid.; f° 134 v°. 177 Ibid.; f° 150 v°. 178 Ibid.; f° 219 r°. 167
- 32 -
Walle [...]’179 dat zich uitstrekt over de parochies Oostkamp en Beernem (Mer Jan de Baenst). Van deze leengoederen komen de beide leengoederen te Lissewege reeds voor in 1435 (maar niet vroeger), het leengoed te St. Michiels in 1365, het leengoed in Zerkegem in 1381 – maar niet in 1384 – in Meetkerke in 1365 en 1381. Enkel het leengoed te Beernem komt nu pas voor het eerst voor. Wat ‘ten torre’ behelst, vinden we vermeldingen te St. Pieters-op-den-Dijk van een ‘[...]wounijnghe gheheeten ten torrekine [...]’180 (Joseph vanden Walle), nogmaals in de parochie van Meetkerke te St. Pieters-op-den-Dijk ten westen van de kerk ‘[...] tgoed ten torre [...]’181 (Phelips heere van Maldegheem), het leengoed ‘[...]metten huusen en(de) boomen die(re) opstaen [...] gheheeten de stede ten torre [...]’182 te Klemskerke (Trijstram van Halewijn), een leengoed te Oostkamp dat toebehoort aan mer Lodewijk van Gruuthuse ‘[...] gheheeten tghoed ten torre [...]’183. Het ‘goed ten Torre’ in St. Pieters-opden-Dijk komt voor in 1365, 1381, 1384, maar niet in 1435. De stede die ‘ten Torre’ genoemd wordt in Klemskerke komt nu voor het eerst voor. Het ‘goed ten Torre’ in Oostkamp komt voor in 1365 en 1381, maar niet in 1384 en 1435. Er zijn in totaal 41 vermeldingen van steden. 1468 ‘stede’ ‘met huizen en bomen’ ‘kastelen’, ‘motes’ ‘opper-’ en ‘nederhoven’ ‘stede/huis op de wal’ ‘met wallen en grachten’ ‘duifhuizen’ ‘ten Walle’ als toponiem ‘ten Torre’ als toponiem ‘ten berghe’ als toponiem
Aantal vermeldingen 41 26 6 2 7 5 4 2
1468: kasteelstructuren ‘kastelen’ (zonder meer) ‘kastelen’ met ‘mote’ maar zonder ‘opper-’ en ‘nederhof’ ‘kastelen’ met ‘mote’ en ‘opper-’ dan wel nederhof ‘mote’ (zonder meer) ‘mote’ met ‘opper-’ dan wel ‘nederhof’ ‘opper-’ en ‘nederhof’ (zonder meer)
Aantal vermeldingen 1 (Dudzele) 1 (Vladslo) 1 (Lichtervelde) 3 (Vlissegem, Oostkamp en Vladslo)
179
RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 256 r°. Ibid.; f° 147 v°. 181 Ibid.; f° 150 v°. 182 Ibid.; f° 160 v°. 183 Ibid.; f° 235 v°. 180
- 33 -
Het leenregister van 1501. Het leenregister van 1501 dat wordt gedateerd tijdens de regeerperiode van Filips de Schone (1478/1494-1506) en wordt net zoals het leenregister van 1435 bewaard in het Stadsarchief van Brugge. Het is het laatste leenregister dat we hier in ogenschouw zullen nemen. Dit register omvat zo’n 230 pagina’s recto/verso, zonder inhoudstafel, maar zet de trend van toenemende nauwkeurigheid qua registratie die we voor het eerst in 1435 opmerkten, verder. De leengoederen worden per parochie/ambacht geordend. De naam van de leenhouder wordt gegeven (eventueel met diens titels en afstamming), de oppervlakte van de grond (eventueel met belangrijke uiterlijke kenmerken zoals de aanwezigheid van een hofstede, een kasteel, grachten of het grondgebruik (bos, meers, ‘winnend land’, ...), de situering ten opzichte van de kerk, en de lokalisatie ten opzichte van de ‘aangelanden’ en eventueel het aangrenzende wegennetwerk (indien van toepassing). Verreweg de meest voorkomende formule is ‘metten husen ende bomen’. Wat de ‘kastelen’ betreft, of de structuren die daarvoor in aanmerking komen, bemerken we een gevoelige toename: daar waar in 1435 en 1468 telkens sprake was van de terugkeer van een vijftal – dezelfde – structuren (met de opkomst van een zesde in 1468) kunnen we nu niet minder dan elf verschillende kasteelstructuren onderscheiden die niet eerder als dusdanig voorkomen! Naast de structuren die reeds in de vroegere periode voorkwamen, is er dus sprake van een gevoelige toename van het aantal weerhouden kasteelstructuren, tot zestien in 1501. Is dit te wijten aan een gebrek in nauwkeurigheid bij de registratie in 1435 en 1468? Of betreft het hier daadwerkelijk structuren die pas in de periode na 1468 opgericht zijn? Net zoals in 1435 en 1468 vinden we, bij de leengoederen die geklasseerd worden onder ‘de manshepen ligghende in Lichtervelde’ melding van ‘[...] de heer(lijkheid) van Lichtervelde groot zijn(de) metter mote nederhove singhelen boomgaer(den) grachten busschen mersschen en(de) winnen(de) lant cx ghemet(en) lants [...]’184, toebehorende aan ‘mer Jacob van Huele, ridder, en heer van Lichtervelde’. Gezien zowel de oppervlakte van de grond als de formulering van de beschrijving en de opvolging in leenhouderschap overeenkomt met die uit 1435 en 1468, kunnen we veronderstellen dat het hier opnieuw om dezelfde structuur gaat. Wat het leengoed van ‘Jan van Gistel, de heer van Dudzele’ betreft bemerken we echter een bijzonder interessante wijziging t.o.v. de situatie in 1468: in 1501 is er sprake van een leengoed ‘[...] daer tghebroken casteel up stont metter mote walgracht singhelen 184
Stadsarchief Brugge; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 211 r°-v°.
- 34 -
en(de) datter toebehoort ligghen(de) inde prochie van dudzeele west van(der) kerke [...]’185. Kennelijk is het kasteel in de periode tussen 1468 en 1501 geslecht geworden. Te Vladslo treffen we, net zoals in 1468, de vermelding aan van een leengoed dat zich ten noorden van de kerk bevindt en het eigendom is van ‘jonkvrouwe Thane, de dochter van Cornelis en de vrouw van Joris van(den) Berghe [...] daerof dats ligghet ter hofstede ten Boghaerden ten upperhove nederhove en(de) de gracht ter stedewaerts ghaen(de) [...]’186. Nog te Vladslo hebben we de vermelding van ‘[...] thof van Vlaerdslo [...]’ met de ‘[...] hove en(de) wal van (den) prin(cipa)le leene en(de) heerl(ijkhede) van Vlaerdslo [...]’187, dat toebehoort aan ‘Vrouwe Jacquelinne van Luxembourg’ en een continuïteit vormt met 1435 en 1468 (cf. supra). Ook het ‘[...] voort zoo ligghets IJ (lijnen) XL (roeden) lants int hof van Beverhoutsvelt en(de) es den wal metten walgrachen en(de) de honnere (daer)omtrent loopen(de) daarof de voors. gracht es metten grachten IJ (lijnen) XVIJ (roeden) en(de) den wech vander br(ugghe) ter voorpoort van(der) nederhove outeghaende lanck xij roeden en(de) IJ (roeden) breet [...]’ te Oostkamp ‘[...] oost vander kercke ten westhen(de) an Beverhoutsvelt [...]’188 maakt opnieuw zijn opwachting, als toebehorende aan ‘Pieter, de zoon van Adr(iaen) van Muelenbeke’. Naast deze terugkerende vijf vermeldingen – en het ontbreken van het ‘opper-’ en ‘nederhof’ te Vlissegem uit 1435 en 1468 – treffen we nog elf andere vermeldingen van kastelen aan. Dit betreft in eerste instantie ‘[...] de stede [...] en(de) heerl(ickhede) van Middelburch in Vlaen(dren) met allen den rechten renten [...] casteele en(de) edificien daertoebehooren(de) [...] ligghen(de) bin(ner) amb(och)te van Ardenburch [...] metter veste en(de) casteele [...] ende es tupperhof metten gheheelen vesten daer binnen beghrepen [...]’189, toebehorende aan ‘Willem Hughonet, burggraaf van Ieper’. Vervolgens treffen we in de parochie van Moerkerke in leengoed ‘[...] in diversche (per)cheelen daerof dats lighet eerst daer thof en(de) casteel up staet van Moerkercke met walle grachten en(de) singhele [...]’190 en dat toebehoort aan ‘Karel van Praet, de heer van Moerkerke’. In Oostkerke vinden we ‘[...] thof toostkercke en(de) es groot omtrent X (ghe)m(eten) lants metten huusen en(de) boomen daer op staen metten upperhove nederhove walgrachten singhelen en(de) boomgaerden daartoe behoorende ligghen(de) en(de) staende bin(de)r ambochte en(de) prochie van oostkercke zuutoost vander kercke
185
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 90 r°. Ibid.; f° 150 r°. 187 Ibid.; f° 148 r°. 188 Ibid.; f° 204 v°. 189 Ibid.; f° 63 r°. 190 Ibid.; f° 75 r°. 186
- 35 -
[...]’191, dat toebehoort aan ‘Vrouwe Anthonine, de weduwe van mer Jacques Darchies’. In Zuienkerke bemerken we ‘[...] oost vande kerke in diverssche (par)cheelen danof dats ligghets eerst ten ghoede ghenaempt ten Oosthove metten casteele nederhove de single rontomme over alle zyden en(de) de boomgaerden [...]’192, dat toegeschreven wordt aan ‘jonkvrouwe Clara, dochter van Gomes de Sorne’. In Meetkerke houdt ‘Joris, heer van Halewijn’ een leen ‘[...] ghenaempt thof van Meetkerke groot met een oudt casteelkin en(de) ande(re) huusen en(de) boomen daerop staen(de) en(de) thoebehoren(de) XLJ (ghemeten) lants [...]’193. In Zandvoorde is er ten noordwesten van de kerk sprake van een leengoed met ‘[...] XJ (ghemeten) lants [...] met I casteelkin daerup staen(de) ligghen(de) [...] noortwest vander kerke in diveerssche (par)cheelen, daerof dats liggets tupperhof en(de) nederhof metten singhelen [...]’194 toebehorende aan ‘Franskin, zoon van Pieter de Crane’. In St. Mariakerke en Middelkerke is er melding van een leengoed ‘ [...] met allen den huusen ende boomen [...] gheheeten tgoet te Ruekene [...] binder prochie van S(in)te Mariakercke en(de) Middelkercke [...]west zuudwest vander kerke XXXIJ (ghemeten) IJ lij(nen) lants en(de) es de hofstede metten upperhove en(de) nederhove metten nedersten sticke oost an tnederhof ende noort daervan een(en) groote platze [...]’195 toebehorende aan ‘Anth(oin)s of Anth(euni)s Daux(o)n’. Dat de vermeldingen van ‘opper-’ en ‘nederhoven’ niet altijd meteen aanwijzingen zijn voor een effectieve aanwezigheid van een mottekasteel, mag blijken uit de aanwezigheid van een ‘opperhofstede’196 te Mannekinsvere in het leenregister van 1501 die niet nader omschreven wordt. Door het voorkomen van de term ‘opperhof’ zou men misschien kunnen geneigd zijn te veronderstellen dat er sprake is van een kasteelstructuur, maar in de omschrijving van het leengoed wordt er verder geen melding gemaakt van de andere structuren die in de leenregisters doorgaans met zo’n kasteelstructuur in verband worden gebracht: ‘motes’, ‘wallen’, ‘grachten’, ‘singels’, ‘nederhoven’. In de parochie van Merkem is er dan weer sprake van ‘[...] thof en(de) heerschip van Merckem groot CC XLIJ (ghemeten) lant onder watre en(de) lant ligghen(de) binden amb(och)te van Womene ende prochie van Merckem [...] metten upperhove nederhove boo(m)ghaerden singhelen en(de) grachten [...]’197, dat zou toebehoren aan ‘Phelips de Beer, heer van Merkem’. In Gistel is er sprake van ‘[...] een leen groot tcasteel van
191
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 82 r°. Ibid.; f° 108 r°. 193 Ibid.; f° 115 v°. 194 Ibid.; f° 134 r°. 195 Ibid.; f° 136 v°. 196 Ibid.; f° 142 v°. 197 Ibid.; f° 156 r°. 192
- 36 -
Ghistele toten welcken behooren LX (ghemeten) lants onder winnende lant en(de) busch [...]’198, dat toebehoort aan mer ‘Anth(oin)s van Lucemburch, de graaf van Bryane (Brienne)’. In Loppem is er dan weer de vermelding van een kasteel te Loppem in de situering van een leengoed, maar dit kasteel wordt echter niet nader gesitueerd199. Te Varsenare houdt ‘Jan van Gistel [...] een leen groot zijn(de) LXXXVIIJ (ghemeten) XLIX
(roeden)
lants
[...]
metten
casteele
walgrachten
ende
singhelen
daertoebehooren(de) en(de) es ghenampt thof te Varssenare ligghen(de) [...] binden [...]prochie van Varssenare oost noortoost van(der) kercke in diveerssche (par)cheelen daarof dats ligghet ten voors. hove ende casteele XIIJ (ghemeten) I (line) lants met allen den huusen en(de) boomen da(ere) op staen [...]’200. Tot slot merken we opnieuw de aanwezigheid van een leengoed ‘ghenaempt ter berghe’201 op te Koolkerke, dat toebehoort aan een zekere ‘Cornelis Despaers’ en meer dan waarschijnlijk opnieuw kan gelijkgeschakeld worden met het eten Berghee uit de voorgaande leenregisters. In Vlissegem is er in 1501 niet langer sprake van een ‘opper-’ en ‘neerhof’. Wel bemerken we de aanwezigheid van een leen’[...] groot XXIX (ghemeten) LXX r(oeden) lants lettel meer of min metter walle en(de) huuzen daerop staen(de) binden amb(och)te van Vlisseghem [...]’202. Mogen we dit gelijkstellen met het ‘opper-’ en ‘nederhof’ uit 1435 en 1468? Te Sijsele is er dan weer sprake van een leengoed dat op naam staat van ‘mer Arnoud van Bourgogne’ met ‘[...] CXVIIJ (ghemeten) lants onder mersch en(de) busch metter stede op den wal [...] gheheeten tgoet te Rostume [...]’203. Ook wat de sites met walgracht betreft, bemerken we een gevoelige toename van het aantal weerhouden sites. In Cadzand bemerken we de aanwezigheid van een leengoed ‘[...] gheheeten sburg sGravensteen ligghen(de) [...] daer dhofstede en(de) wal [...]’204 (Joris vanden Berghe). Te Westkapelle is er het leengoed ‘[...]metten huusen en(de) wallen [...]dat men heet thof ten Poele [...]’205 (Jan van Riebeke). In Zuienkerke is er sprake van een hofstede ‘[...] met allen den huusen ende boomen daer up staende en(de) met een(en) walle [...]’206 (joncvr(auwe) Lysbette vanden walle).
198
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 175 v°. Ibid.; f° 188 r°. 200 Ibid.; f° 190 v°. 201 Ibid.; f° 112 v°. 202 Ibid.; f° 121 r°. 203 Ibid.; f° 197 r°. 204 Ibid.; f° 51 v°. 205 Ibid.; f° 83 v°. 206 Ibid.; f° 109 v°. 199
- 37 -
In ’s Heer Woutermansambacht vinden we dan weer melding van een ‘[...] hofstede mett(er)
gheheelen
walgracht
[...]’207
(Anth(oin)s
Da(u
of
n)chy).
In
het
Camerlincxambacht vinden we melding van een leengoed ‘[...]noortoost vander kercke van Leffinghe [...] met twee wallen en(de) een schuerkin daerop staen(de) [...]’208 (A(nthoins) de Donckere). In de parochie van Slijpen ten zuidoosten van de kerk wordt een leen vermeld ‘[...] met eene hooghen walle ant zuuthen(de) [...]’209 (Chaerles Bekaert). In de parochie van Koekelare is er dan weer sprake van ‘[...] vijftich ghem(eten) lants letter meer of min met een(e) walle en(de) alle de huusen ende boomen d(ie)re up staen [...]’210 (Mer Jan van Nieuwenhove, ridder). In Ichtegem is er sprake van een ‘[...]walgracht vanden zelven hove [...]’211 in de situering van een leen, maar er wordt noch van de walgracht, noch van het ‘hof’ een beschrijving gegeven. In Eernegem is er sprake van een leengoed ‘[...]noort van (der) kercke en(de) es de hofstede metten walle dat men heet tgoet te Bourg [...]’212 (Hellyn van Steelant). In St. Katelijne-buiten-Brugge bemerken we de aanwezigheid van ‘[...] LXXXJ (ghemeten) lants letter meer of min metten walgrachten en(de) andere grachten metten huusen en(de) boomen daere op staen ligghende [...] binder prochie van Ste Katheline buuten Brugghe zuutoost van(de)r kercke en(de) es gheheeten thof van Rebaudeburg [...]’213 (Wouter van Oudshuesden). In Oedelem hebben we melding van een leengoed gelegen ‘[...] binder prochie van Oedelhem oost vander kercke ghenaempt de heerl(ijkheid) van Wulfsberghe ligghende in diveersshe p(ar)cheelen eerst thof metten walle groot VIIJ (ghemeten) IJ (lijnen) XCIIJ (roeden) [...]’214 (Jan de Witte). We hebben vanaf 1365 vermeldingen aangetroffen van de heerlijkheid en het hof van Wulfsberghe in Oedelem, maar het is hier voor de eerste maal dat er sprake is van ‘thof metten walle’. In St. Michiels-buiten-Brugge bemerken we een leengoed ten zuiden van de kerk aldaar met een ‘[...] hofstede metten walle en(de) opperhuuze gheheeten Blydenburch en(de) metten anderen huuze stallen schueren boomen haghen ende boomghaerden daerop staende ligghende beslooten binnen zekeren grachten en(de) baermen den zelven lande toebehooren(de) [...]’215 (Joos de Brune). In de parochie van Woumen is dan weer sprake van een ‘[...] hofstede met allen den singhelen
207
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 129 v°. Ibid.; f° 138 r°. 209 Ibid.; f° 141 r°. 210 Ibid.; f° 148 r°. 211 Ibid.; f° 171 r°. 212 Ibid.; f° 177 v°. 213 Ibid.; f° 198 r°. 214 Ibid.; f° 199 v° - f° 200 r°. 215 Ibid.; f° 201 r°. 208
- 38 -
wallen en(de) grachten [...]’216, toebehorende aan een zekere ‘Jozyne, de zoon van Joos van Schoore’; en dat wellicht als een ‘moated site’ of een ‘site met walgracht’ mag beschouwd worden. Te Lissewege hebben we opnieuw melding van het leengoed ‘[...] gheheeten thof ten walle met alle den huuzen ende boomen [...]’217 (Colaert van Premesque) en het (ander) leengoed ‘[...] gheheeten tgoet te walle [...]’218 (een zekere joncvr. Clare). In Meetkerke zien we het leengoed ‘[...] gheheeten te Wallekin [...]’219 (joncvr(auwe) Agniete, dochter van Joos Boyts) opnieuw opduiken. Hetzelfde geldt voor ‘[...] thof ten Walle [...]’220 in Zerkegem (meester Lauwereins Valcke). In Beernem is er dan weer sprake van ‘[...] theerschip te Walle [...]groot LXJ (ghemeten) IJ (lijnen) [...]’221 (Jan de Baenst). In Oostkamp is er sprake van een ‘[...] leen ghenaempt tgoet ten torre [...] groot CXXVIJ (ghemeten) lants [...]’222 dat toebehoort aan mer Jan van Brugge, ridder en heer van Gruuthuse. In de parochie van St. Pieters-op-den-Dijk is er sprake van een leengoed ‘[...] gheheeten tgoet ten torre [...]’223 (Jan van Riebeke). In Klemskerke is er sprake van een leengoed ‘[...] met allen huusen en(de) boomen die(re) opstaen ghenaempt tgoet ten Torre [...]’224 (Anth(oin)s Vanclin(s), zoon van anth(oin)s). In Jabbeke is er dan weer melding van ‘ [...] tgoet ten torrekin [...]’225 (joncvr(auwe) Jozyne Macharis, dochter van Reynaerts en vrouw van Clais Haghelen). 1501 ‘stede’ ‘met huizen en bomen’ ‘kastelen’, ‘motes’ ‘opper-’ en ‘nederhoven’ ‘stede/huis op de wal’ ‘met wallen en grachten’ ‘duifhuizen’ ‘ten Walle’ als toponiem ‘ten Torre’ als toponiem ‘ten berghe’ als toponiem
Aantal vermeldingen 51 34 16 2 13 5 4 1
216
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 157 v°. Ibid.; f° 99 v°. 218 Ibid.; f° 100 r°. 219 Ibid.; f° 114 r°. 220 Ibid.; f° 180 v°. 221 Ibid.; f° 202 v°. 222 Ibid.; f° 204 r°. 223 Ibid.; f° 115 r°. 224 Ibid.; f° 123 v°. 225 Ibid.; f° 182 r°. 217
- 39 -
1501: kasteelstructuren ‘kastelen’ (zonder meer)
Aantal vermeldingen 6 (Middelburg, Moerkerke, Meetkerke, Gistel, Loppem, Varsenare) ‘kastelen’ met ‘mote’ maar zonder ‘opper-’ 1 (Dudzele) en ‘nederhof’ ‘kastelen’ zonder ‘mote’ maar met ‘opper-’ 2 (Zuienkerke, Zandvoorde) dan wel nederhof ‘mote’ (zonder meer) 1 (Vladslo) ‘mote’ met ‘opper-’ dan wel ‘nederhof’ 1 (Lichtervelde) ‘opper-’ en ‘nederhof’ (zonder meer) 5 (Vladslo, Oostkamp, Oostkerke, St. Mariakerke/Middelkerke, Merkem)
- 40 -
B.
II. Analyse van de leenregisters
Kasteelstructuren. Laten we de kasteelstructuren van de 15de eeuw even nader bespreken. Het kasteel te Lichtervelde, bestaande uit de ‘mote [metter] nederhove single [...]’226 duikt voor het eerst op in 1435, en zal terugkeren in 1468 en 1501. Voor de 14de eeuw hebben we helaas geen meldingen van dit leen, daar Lichtervelde (als parochie) niet eens in de leenregisters voorkomt (nogmaals een indicatie van de geringere nauwkeurigheid van de 14de eeuwse leenregisters). In de bronnen zijn het de ‘van Heules’, heren van Lichtervelde die het kasteel in leen houden – Joos in 1435, Jan in 1468 en Jacob in 1501. De ‘van Heules’ hadden omstreeks 1400 inderdaad het bestuur over Lichtervelde verworven na het huwelijk met de erfgename van de heerlijkheid227. Het leengoed waarop het kasteel gelegen is krijgt een grootte van 100 gemeten land toegemeten in 1435, 101 in 1468 en 110 in 1501. Helaas wordt het leengoed waar het kasteel zich bevindt in geen van de drie 15de eeuwse leenboeken nauwkeurig gesitueerd (t.o.v. de ‘aangelanden’), laat staan ten opzichte van de kerk. Men stelt dat ‘het eerste kasteel van de heren die aan het hoofd stonden van deze heerlijkheid zou gestaan hebben nabij de kerk, op het plein dat tot aan de eerste wereldoorlog ‘Burgplein’ genoemd werd (gelegen tussen ‘Het Damberd’ en de kerk). Naderhand werd een nieuw kasteel gebouwd op ‘Het Heerenvelde’, ongeveer waar zich nu de hofstede Caset bevindt. Deze hofstede zou trouwens met afbraakmateriaal van het kasteel gebouwd zijn. De huidige Kasteelstraat verwijst nu nog naar dit verdwenen gebouw. In 1491 werd het een eerste keer verwoest door de troepen van de graaf van Nassau [Engelbert van Nassau was één van de medestanders van Maximiliaan van Oostenrijk] en in 1584 vernielden 24 ‘malcontenten’ het in zeer woelige periode van reformatie en contrareformatie, waarbij ook de kerk volledig werd vernield. Het kasteel werd wellicht nooit meer volledig heropgebouwd want de heren van Lichterveldse resideerden vanaf 1600 in Brugge en Gent’228. In 1491 zou ‘het kasteel te Lichtervelde’ inderdaad in vlammen opgegaan zijn229: ‘[...] ten tweeden daghe van septembre daer naer 226
Stadsarchief Brugge; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 207 r°; zie ook: Rijksarchief Brugge; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64; f° 257 r°;en: Stadsarchief Brugge; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 211 r°-v°. 227 Algemeen – geschiedenis van Lichtervelde; http://www.lichtervelde.be/anysurfer/anysurfer.asp?o=1&p=cmsbl.asp%3Fp%3Dgeschiedenis%252Ehtm; geraadpleegd op: 4-5-2008. 228 Ibid. 229 Tijdslijn van de Zwinstreek; http://www.sincfala.be/beeldenbank/index.php?f=zoekresultatenTijdslijn.php&trefwoord=engelbert; geraadpleegd op: 13-11-2007.
- 41 -
volghende [...] so trocken die graven Inghelbert van Nassauwe ende die voornoemde capiteyn Thenteville samen, met veel volcx van wapenen, te peerde en te voet, ten casteele van Lichtervelde waert, twelcke zy tsanderendaechs (naer zekere grote bresche ghemaect thebbene) inne namen by assaulte, stekende metten zelven alle die Sluysenaers dieder binnen waren, den roupere of, ende naer dat zyter al ghepijlghiert hadden datter wel stont, zo stelden zy tcasteel in gloeien. Twelcke verstaen hebbende Mer Philips van Kleven, zant, zonder langer dilay, VIIIe zeer vrome mannen van wapenen ende die tcrijgshandele van oudts wel ghewone waren, te Ghendt waert an Mer Jacob van Huele, die heere van Lichtervelde, omme hem daer mede [...] te wrekene van der schade en der injurie die hem ghesciet was [...]’230. Interessant hierbij is evenwel dat in het register van 1501 dezelfde formule wordt gebruikt als in 1435 en 1468 (‘[...] metter mote nederhove singhelen boomgaer(den) grachten [...]’231) zonder ook maar de minste melding van vernielingen. Dit zou erop kunnen wijzen dat, indien het om hetzelfde kasteel gaat, het in de periode tussen 1491 en 1501 in ongeveer dezelfde staat als voorheen (gezien het gebruik van dezelfde formule) is herbouwd. Opmerkelijk is de omschrijving van het ‘kasteel’ te Dudzele in 1501: ‘[...] daer tghebroken casteel up stont metter mote walgracht singhelen [...]’232. In 1435 en 1468 wordt dit kasteel nog omschreven als een leengoed ‘[...] met den casteele [...]’233, toebehorend aan Jacob van Gistel. Dit impliceert dat de structuur tussen 1468 en 1501 afgebroken is geworden. Dit ‘kasteel’ wordt gesitueerd ‘[...] in de prochie van Dudzele west vander kerken streckende toten ouden bogaerde [...]’234. 500 Meter ten westen van het dorpsplein bevond zich inderdaad een kasteel dat we hier meer dan waarschijnlijk mee kunnen gelijkstellen. Wanneer dit kasteel voor het eerst werd opgericht, is op basis van de geschreven bronnen niet duidelijk – het kasteel wordt pas voor het eerst in 1435 vermeld. Wel weet men hoe het eruit gezien moet hebben: ‘het was dubbel omwald, dit wil zeggen: er was het opperhof met een wal errond, dan waren er de akkers (voor groenten en fruit) en een boerderij (voor de dieren) die op hun beurt nog eens omwald waren. Er was telkens een ophaalbare brug over de omwalling. Het opperhof bevatte ook een kapel’235. Dat een dergelijke structuur aan de familie ‘van Gistel’ wordt toegeschreven hoeft zeker niet te verbazen, daar deze familie één van de bekende 230
DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 505. 231 Stadsarchief Brugge; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 211 r°-v°. 232 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 90 r°. 233 RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 125 v°. Zie ook: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 84 v°. 234 Ibid.; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 90 r°. 235 De geschiedenis van Dudzele; http://www.degroenetente.be/dudzele.html; geraadpleed op: 5-12-2007.
- 42 -
adellijke ambtenarenfamilies is236 die in deze periode bovendien nog de Grote en Kleine Tol van Brugge in leen houdt237. De ‘van Gistels’ kunnen aldus als een typisch voorbeeld gelden van het ‘oude’ adellijke geslacht dat zijn patrimonium uitbreidt ten koste van de andere, verarmde heerlijkheden (in 1501 zal Jan van Gistel bv. het leen van Varsenare met het kasteel in leen houden238) en in vorstelijke dienst hoge toppen scheert: Jacob van Gistel was in 1480 raadsheer van Maximiliaan van Oostenrijk239 en zou burgemeester geweest zijn van de schepenen te Brugge240. Dat de familie ‘van Gistel’ evenwel niet helemaal onaantastbaar was, mag blijken uit het feit dat hun kasteel te Dudzele in 1483 geslecht is geworden ten gevolge van de onlusten die uitbraken na de dood van Maria van Bourgondië241 en Jacob van Gistel er in maart 1488 er zelf het hachje bij inschoot toen hij op de markt te Brugge onthoofd werd242. Diezelfde Jacob van Gistel was immers één van diens voornaamste medestanders toen Maximiliaan na de dood van Maria het regentschap over de Bourgondische Nederlanden opeiste en daarbij in aanvaring kwam met de Vlaamse steden243. Dit ‘kasteel’ waarvan sprake zou evenwel slechts het belangrijkste van vier kasteelstructuren geweest zijn te Dudzele die in die periode: in 1447 worden in de ommeloper vier belangrijk hoeven vermeld die als ‘kasteel’ worden omschreven. Het betreft hier het Pathoeke-kasteel (ook wel ‘blauw huis’ genoemd) in het zuiden van de parochie (nu bestaat deze site niet meer – tussen 1896 en 1905 werd hier het Boudewijnkanaal aangelegd)244, het Schottekasteel 800 meter ten noordwesten van het Pathoeke-kasteel, het ‘échte’ kasteel van Dudzele (m.a.w. het kasteel van de familie ‘van Gistel’), en het ‘kasteel’ op Diericx Vos Wal245. Geen van deze drie andere ‘kastelen’ wordt echter in de leenregisters vermeld. Interessant is ook de kasteelstructuur bij het Beverhoutsveld in Oostkamp, die we vrijwel zeker met het – recent opgegraven en gerestaureerd – ‘Blau Casteel’ mogen 236
DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 210. 237 VAN DEN ABEELE A.; Het Ridderlijk Gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge tijdens de late middeleeuwen; Brugge; Uitgeverij Walleyn; 2000; http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA293.htm; geraadpleegd op: 15-4-2008. 238 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 190 v°. 239 De geschiedenis van Dudzele; http://www.degroenetente.be/dudzele.html; geraadpleed op: 5-12-2007. 240 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 385. 241 De geschiedenis van Dudzele; http://www.degroenetente.be/dudzele.html; geraadpleed op: 5-12-2007. 242 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 386. 243 ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; p. 61. 244 Dudzele; http://www.damme-online.com/nl/omgeving/dudzele.htm; geraadpleegd op: 10-3-2008. 245 Tijdslijn van de Zwinstreek, http://www.sincfala.be/beeldenbank/index.php?f=zoekresultatenTijdslijn.php&trefwoord=omme; geraadpleegd op 13-11-2007.
- 43 -
gelijkstellen. Merkwaardig is echter dat deze site in 1365 en 1381 als ‘de stede [...] ant Beverhoudtveld [...]’246 wordt omschreven. In 1384 ontbreekt dan elke vermelding van deze site; mogelijk kan deze lacune gekoppeld worden aan de Slag bij het Beverhoutsveld in 1382 waarbij de site vernield zou zijn247. Uit de opgravingen is gebleken dat reeds voordien een kasteelstructuur moet bestaan hebben op de site248, die echter niet als dusdanig in de 14de eeuwse bronnen vermeld wordt. In 1435, 1468 en 1501 bemerken we vervolgens dat ‘thof van Beverhout’, zoals het nu genoemd wordt, omschreven wordt met ‘neerhof, wal en walgracht’ en in alle drie de registers een grootte van 2 lijnen en 40 roeden toegemeten krijgt249. In 1365 en 1381 wordt het leengoed toegeschreven aan respectievelijk ‘(A)laerd’ en ‘(Chris)saerd van Beverhout’. In 1435 is het ‘(Chris)saerd van Sinte Maertens’ die in die hoedanigheid vermeld wordt, terwijl het leengoed in 1468 op naam van ‘Phelips van Thielrode’ staat. In 1501 wordt het ‘hof te Beverhout’ dan toegedicht aan ‘Pieter van Meulenbeke’. Het heeft er dus alles van weg dat deze site vrij vaak in andere handen overgaat. Ook de lokatie ten opzichte van de kerk roept vragen op, daar men het leengoed vanaf 1435 situeert ‘[...] noordoost vand(er) kerke ten westhen an Beverhoutvelde [...]’250. Gaat het hier om de kerk van Oostkamp, daar dit leengoed steevast ‘[...] binder prochie van Oorscamp [...]’251 gesitueerd wordt? Of gaat het hier om een niet nader geïdentificeerde kerk? In 1435 en 1468 treffen we tevens vermeldingen aan van een ‘opper- en neerhof’ te Vlissegem, ten zuid-zuidwesten van de kerk, toebehorende aan respectievelijk ‘Heinrijc’ en ‘Jan van Meetkerke’252. In 1501 ontbreekt elke vermelding van een dergelijke structuur in Vlissegem, maar men heeft het wel over ‘[...] een leen groot XXIX (ghemeten) LXX r(oeden) lants lettel meer of min metter walle en(de) huuzen daerop staen(de) binden amb(och)te van Vlisseghem in diverssche steden [...]’, toebehorend aan een zekere ‘Morissis, zoon van Pieter Adaems’253 De overeenkomsten in oppervlakte – in 1435 is er bij dit leengoed sprake van ‘[...] neghene ende twijntich ghemeten en(de) tseventich roeden lands ligghende in diverschen steden [...]’254 en in 1468 van ‘[...] 246
ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 39 r°; zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1074 (1384); f° 84 r°. 247 HOLTHOFF N.; Archeologisch onderzoek op de site ‘Blauw Kasteel’. Oefening opgravingstechnieken (1e Licentie Archeologie); Gent; 2002-2003; pp. 60-61. 248 Ibid; pp. 64. 249 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 192 r°; zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 241 r°; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 204 v°. 250 Ibid.; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 204 v°. 251 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 204 v°. 252 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 112 v°; zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 157 v°. 253 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 121 r°. 254 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 112 v°.
- 44 -
XXIX ghem(eten) LXX r(oeden) lands ligghende in div(er)sschen steden [...]’255 lijkt erop te wijzen dat het om hetzelfde leengoed gaat. Deze structuur kan op basis van de geschreven bronnen echter niet aan een bestaande (of bestaan hebbende) structuur gelinkt worden. De vermeldingen van dit leengoed zijn bijzonder interessant omdat ze onze vermoedens omtrent de complexe topografie bevestigen: wanneer spreekt men van een ‘opper- en neerhof’, en wanneer van een ‘huus op de wal’? Vermoedelijk kunnen beide formuleringen voor éénzelfde leengoed gebruikt worden, wat de onderlinge verwisselbaarheid van deze beschrijvingen illustreert. Toch lijkt men voor de andere leengoederen vrij consequent dezelfde benamingen gebruiken; dit lijkt m.a.w. één van de weinige uitzonderingen te zijn. Dientengevolge dienen deze conclusie uiterst voorzichtig te benaderen, te meer daar het niet ondenkbaar is dat de site in de periode 1468-1501 verwoest is geworden en nadien op een andere wijze opnieuw is opgebouwd, waardoor men er de voorkeur aan gegeven heeft in 1501 een andere formulering te hanteren. In 1501 treffen we te Oostkerke voor het eerst de vermelding aan van ‘[...] thof toostkercke [...] metten upperhove nederhove walgrachten singhelen en(de) boomgaerden daartoe behoorende ligghen(de) [...] prochie van oostkercke zuutoost vander kercke [...]’256, omtrent 100 gemeten groot, dat toebehoort aan ‘Vrouwe Anthonine, de weduwe van mer Jacques Darchies’. Vóór 1501 ontbreekt evenwel elke vermelding van een dergelijke structuur te Oostkerke. Hier doet zich m.a.w. hetzelfde fenomeen voor als te Oostkamp: het kasteel van Oostkerke zou beduidend ouder zijn dan de 2de helft van de 15de eeuw. ‘Een eerste vermelding van een versterking (bakstenen woontoren) in Oostkerke dateert van rond 1300. Van een ‘hof’ is voor het eerst sprake in 1358 en het huidige kasteel is een restant van het 14e eeuwse kasteel dat hier stond. Het bestond uit een opper- en een nederhof die allebei ommuurd en door een walgracht omringd waren. Beide hoven waren bovendien beschermd door ronde hoektorens [...]. Op het nederhof, waar het huidige kasteel staat, bevond er zich onder andere een kasteelgoed (boerderij) en een duiventoren’257. De 14de eeuwse bronnen zwijgen hier helaas in alle talen over. Het bestaan van een dergelijke structuur (en een duiventoren) wijst toch op het relatieve belang van de site - reeds vanaf de 14de eeuw - en moet een adellijke bewoning gekend hebben. In 1435 wordt het bezig van het ‘hof te Oostkerke’ toegedicht aan ‘jonkvrouwe Margriete, de dochter van mer Jan van Oostkerke’258. In 1468 wordt de
255
RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 157 v°. SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 82 r°. 257 Het kasteel van Oostkerke; http://www.damme-online.com/nl/gebouwen/militair/kasteeloostkerke.htm; geraadpleegd op: 20-4-2008. 258 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 73 r°. 256
- 45 -
site toegeschreven aan ‘mer Jan de Baenst, heer van Sint-Joris (ten-Distele)’259, die ook een molen in Oostkerke bezit260 en in 1466 de heerlijkheid Zotschoore in Beernem aankocht261. Jan de Baenst had het kasteel en leengoed van Oostkerke in 1460 gekocht van Lodewijk Dop262. Ook het ‘kasteel’ van Middelburg-in-Vlaanderen duikt voor het eerst op in 1501, dat op dat moment toebehoort aan Willem Hughonet, burggraaf van Ieper. Vóór 1468 is er in de leenregisters geen sprake van Middelburg-in-Vlaanderen, hetgeen ook niet echt verwonderlijk is daar de eigenlijke stad pas werd gebouwd tussen 1452 en 1465 in opdracht van Pieter Bladelin263. Deze Pieter Bladelin was een rijzende ster aan het Bourgondisch firmament: van 1436 tot 1440 thesaurier (schatbewaarder) van Brugge, wordt hij in 1440 ontvanger-generaal van financiën en in 1444 schopt hij het zelfs tot tot thesaurier-generaal en algemeen gouverneur van financiën264. In 1448 zou hij het kasteel van Middelburg hebben laten oprichten265. Dit kasteeldomein is in tussen 2002 en 2004 opgegraven geworden266, men hoopt tegen 2010 de wetenschappelijke publicatie van de resultaten rond te hebben267. Het kasteel zou uit twee delen bestaan hebben, nl. een opperhof en een neerhof, van elkaar gescheiden door een 12m brede gracht. Het geheel was omgeven door een 18m brede gracht, door een aarden wal gescheiden van een tweede gracht die waarschijnlijk meer dan 20m breed was en aansloot op de stadsgracht268. Het neerhof bestond uit een wellicht volledig T-vormig grondplan, waarbij de bovenkant van de T naar de stad gericht was en de toegangspoort geflankeerd werd door twee halfronde torens. Een brug verbond het neerhof met de stad. Het geheel was georiënteerd op de windrichtingen, waarbij de voorgevel van het neerhof zich in het oosten situeerde. ‘De brede voorgevel, de torens en de witte, kalkstenen nok- en 259
RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 110 r°. Ibid.; f° 116 v°. 261 VAN DEN ABEELE A.; Het Ridderlijk Gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge tijdens de late middeleeuwen; Brugge; Uitgeverij Walleyn; 2000; http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA293.htm; geraadpleegd op: 15-4-2008.Zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 243 v°. 262 Ibid. 263 Middelburg, stad van Bladelin; http://www.damme-online.com/nl/omgeving/middelburg.htm; geraadpleegd op: 20-5-2008. 264 DE SMIDT J. Th. (red.); Van tresorier tot thesaurier-generaal. Zes eeuwen beleid van een hoge Nederlandse ambtsdrager; Hilversum; Uitgeverij Verloren; 1996; p. 47. zie ook: PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 1384-1530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 235, p. 167. 265 Het verdwenen kasteel van Bladelin; http://www.dammeonline.com/nl/omgeving/kasteelmiddelburg.htm; geraadpleegd op: 20-5-2008. 266 Opgravingen op de kasteelsite van Middelburg; http://www.maldegem.be/toerisme/middelburgopgravingen.htm; geraadpleegd op: 25-6-2008. 267 Archeologisch onderzoek in Middelburg-in-Vlaanderen. Een bilan na 3 jaar onderzoek op het opper- en neerhof van het kasteel van Pieter Bladelin; www.maldegem.be/toerisme/bilan2004.doc; p. 10. 268 Archeologisch onderzoek in Middelburg-in-Vlaanderen; www.maldegem.be/toerisme/bilan2004.doc; p. 7. 260
- 46 -
kanteelbekroningen moeten het geheel een vrij imposant uiterlijk hebben gegeven’269. Ook het opperhof moet een zeer indrukwekkend bouwwerk zijn geweest, gedomineerd door twee ‘twee grote, massieve hoektorens, elk met een diameter van 12.5m en naar schatting zo’n 12m boven de watertafel uitstekend, dakhoogte niet meegerekend’270. Als statussymbool sprak dit dus boekdelen. Pieter Bladelin, aan wie overigens ook ‘[...] tgoed gheheeten Reinghersvlieten [...]’271 in Westkapelle en ‘tgoed te Vlaerdslo twelke leicht ghemeene met alle justicien en(de) heerlicheden met de vrauwe van Ghistele [...]’272 te Vladslo worden toegeschreven, kan dus gelden als een typisch voorbeeld van iemand die als hoge ambtenaar in dienst van de vorst op vrij korte termijn kapitalen kon vergaren, en dit economisch succes verzilverde door de uitbouw van een onroerend patrimonium273. Pieter Bladelin was immers niet van adellijke afkomst, maar zou tussen 18 augustus 1468 en 14 maart 1470 wel geridderd zijn, daar hij in 1470 voorkomt als ‘mer Pieter Bladelin, ridder, heer van Middelburch in Vlaenderen’274. Na de dood van de weduwe van Pieter Bladelin – op wie het leenhouderschap bij de dood van Pieter zelf was overgegaan – wordt de heerlijkheid van Middelburg bij testament toegewezen aan Jan de Baenst (zoon van Jan), en zal op 20 juni 1476 via Joos van Varsenare overgaan op Willem Hugonet, de kanselier van Bourgondië, die er de royale som van 8400 ponden van 40 groten Vlaams voor betaalt275. Lang kan deze Willem Hugonet echter niet van zijn recente aanwinst genieten: in 1477 breken in vele steden rellen uit, waarbij de lokale gezagsdragers uit de tijd van Karel de Stoute verantwoordelijk gesteld worden voor alles wat er fout gaat, en er rollen heel wat koppen – waaronder die van kanselier Willem Hugonet276. ‘[...] zo wiert Mer Willem Hugonet, die heere van Middelburch in Vlaendren, metsghaders ooc van Chayllant ende van Espoose, cancelier van Bourgoegnen, daer openbaerlick up den witten donderdach, snuchtends ten negen euren, gherecht metten zweerde op een zeer groot verheven schavot [...]’277. 269
Archeologisch onderzoek in Middelburg-in-Vlaanderen; www.maldegem.be/toerisme/bilan2004.doc; pp. 5-6. 270 Ibid.; p. 6. 271 RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 114 r°. 272 Ibid.; f° 183 v°. 273 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; pp. 42-43. 274 MARTENS M.; Pieter Bladelin ca. 1410-1472 en Middelburg in Vlaanderen 1444-1494: een biografie van Pieter Bladelin, stichter van Middelburg in Vlaanderen, gevolgd door bijdragen over de Bladelintriptiek, de verheffing in de ridderstand en het graf van Bladelin; Maldegem; Comité 550 jaar Middelburg; 1994; p. 20. 275 Ibid.; p. 14. 276 PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid 13841530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; p. 219. 277 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 128.
- 47 -
Het ‘[...] thof en(de) casteel [...] van Moerkercke met walle grachten en(de) singhele [...]’278, dat toebehoort aan ‘Karel van Praet, heer van Moerkerke’, komt in 1501 voor het eerst als dusdanig voor. Ook in 1435 en 1468 is er sprake van ‘[...] thof te Moerkerke [...]’279 (toegeschreven aan respectievelijk ‘Lodewijk, heer van Moerkerke, ridder’; en ‘Mer Wanike van Praet’), echter zonder dat hier dan expliciet melding wordt gemaakt van een ‘kasteel’. Na het in de 14de eeuw verworven te hebben op de familie ‘van Moerkerke’, zou de familie ‘van Praet’ het kasteel in de 16de eeuw verkocht hebben. Het vroegste kasteel zou bestaan hebben uit ‘een centrale, vierkante toren (donjon), gebouwd op een motte (kunstmatige heuvel) met een opperhof. De toren vormde de eigenlijke verdediging en was gericht naar de zee. De toegang tot de slottoren was mogelijk via een houten ophaalbrug’280. In Zuienkerke zien we in 1501 de aanwezigheid van een ‘kasteel’ met ‘nederhof’ ‘[...] oost vande kerke [...] ghenaempt ten Oosthove metten [...] single rontomme [...]’281, dat toegeschreven wordt aan ‘jonkvrouwe Clara, dochter van Gomes de Sorne’. In 1435 is hier sprake van 25 gemeten land met het ‘[...] tgoed ten Oosthove met allen den husen bomen boengaerde duufhuuse en(de) eene corenmuelne daer op staen(de) [...]’282, toebehorend aan ‘meester Pauwels van Overtvelt’. De aanwezigheid van een ‘duufhuuse’ is hier veelbetekenend, daar dit een uiting was van macht en in de middeleeuwen enkel door de geestelijken en de adel gebouwd mochten worden283. Dan is het toch enigszins merkwaardig dat het bezit van een leengoed met een dergelijk ‘duufhuus’ toegeschreven wordt aan iemand met de titel van meester, die in 1435 bovendien wordt omschreven als ‘secretaris mijns gheduchte heere’284. Van deze ‘Pauwels van Overtvelt’ weten we dat hij een raadsheer was van de Raad van Vlaanderen en een eigen familiekapel oprichtte285 (hetgeen natuurlijk een teken aan de wand is voor eventuele adellijke aspiraties). Deze ‘Pauwels van Overtvelt’ kan dus wellicht als een mooi voorbeeld fungeren van een ambtenaar in dienst van de vorst die zijn economisch succes investeert in sociale status. Helaas hebben we voor de gehele 15de eeuw in de leenregisters helaas maar één andere 278
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 75 r°. SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 67 r°-v°; zie ook: RAB (1468); Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64; f° 103 v°. 280 Kasteel van Moerkerke; http://www.damme-online.com/nl/gebouwen/militair/kasteelmoerkerke.htm; geraadpleegd op: 25-6-2008. 281 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 108 r°. 282 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 100 v°. 283 Het Kasteel van Oostkerke, http://www.damme-online.com/nl/gebouwen/militair/kasteeloostkerke.htm geraadpleegd op: 20-4-2008. 284 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 91 r°. 285 DUMOLYN J., MOERMANS K.; Distinctie en memorie: symbolische investeringen in de eeuwigheid door laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, vol. 116 (2003), nr. 3, p. 344. 279
- 48 -
vermelding van zo’n ‘duufhuuse’ (opnieuw in het register van 1435), zodat het onbegonnen werk is op basis van deze historische bronnen de betekenis van het voorkomen van een dergelijk ‘duufhuuse’ te doorgronden. In 1468 is er te Zuienkerke opnieuw sprake van hetzelfde leengoed ‘[...] gheheet(en) tgoed ten Oosthove met alle den huusen en(de) boomen die(re) op staen metgad(er)s eene coornemuelne daer op staen(de) [...]’286, opnieuw toebehorend aan dezelfde ‘meester Pauwels van Overvelt’, echter ditmaal zonder dat men hier gewag maakt van een ‘duufhuuse’. In 1501 zien we dan voor het eerst een ‘kasteel met wallen en singelen’ opduiken, maar het is niet duidelijk wanneer dit ‘kasteel’ gebouwd zou zijn daar we dit niet konden koppelen aan een bestaande – of bestaan hebbende – kasteelstructuur te Zuienkerke. In Meetkerke is er sprake van ‘[...] thof van Meetkerke [...] met een oudt casteelkin en(de) ande(re) huusen en(de) boomen daerop staen(de) en(de) thoebehoren(de) [...]’287 van 41 gemeten, toekomend aan ‘Joris, heer van Halewijn’. Het feit dat men het heeft over een ‘oud kasteeltje’ wijst in de richting van een structuur die ouder zou zijn dan de periode 1468-1501, maar noch 1435, noch in 1468 wordt hier melding van gemaakt. Ook het feit dat deze structuur toegeschreven wordt aan een lid van de familie ‘van Halewijn’ is niet louter toevallig, daar ook deze familie een bekende adellijke ambtenarenfamilie is288. In 1501 is er in St. Mariakerke (Middelkerke) melding van een ‘opper- en neerhof’ ‘ [...] gheheeten tgoet te Ruekene [...]west zuudwest vander kerke [met] XXXIJ (ghemeten) IJ lij(nen) [...]’289 toebehorende aan ‘Anth(oin)s of Anth(euni)s Daux(o)n’. In 1501 treffen we te Vladslo de vermelding aan van een leengoed dat zich ten noorden van de kerk bevindt en het eigendom is van ‘jonkvrouwe Thane, de dochter van Cornelis en de vrouw van Joris van(den) Berghe’ ‘[...] daerof dats ligghet ter hofstede ten Boghaerden ten upperhove nederhove en(de) de gracht ter stedewaerts ghaen(de) [...]’290. In 1468 zien we dezelfde formule opduiken: ‘[...] noord vand(er) kerke [...] ter hofstede ten Boghaerde ten opperhove en(de) ten nederhove en(de) de grachten [...]’ met ‘Jacob Jooris’ als leenhouder291. In 1435 ontbreken het ‘opperhof’ en ‘nederhof’, maar heeft men het over ‘Lodewijc Jooris’ die een leengoed ‘metten husen ende bomen der op
286
RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 146 r°. SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 115 v°. 288 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 210. 289 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 136 v°. 290 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 150 r°. 291 RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 185 v°. 287
- 49 -
staende en(de) de leene toebehorende’292 in leen houdt. De familie ‘van den Berghe’ van den Berghe behoorde tot de ‘nieuwe’ adel, ‘kleine landadel die vanaf de dertiende eeuw aan een sociale opgang was begonnen’293. Nog te Vladslo hebben we de vermelding van ‘[...] thof van Vlaerdslo [...]’ met de ‘[...] hove en(de) wal van (den) prin(cipa)le leene en(de) heerl(ijkhede) van Vlaerdslo [...]’294, dat toebehoort aan ‘vrouwe Jacquelinne van Luxembourg’ en een continuïteit vormt met 1435 en 1468, wanneer het leengoed toegeschreven wordt aan respectievelijk ‘Jan, heer van Heyne’, en vrouwe ‘Jehane (graevenede) van Lingijs’, echter zonder dat men het leengoed preciezer situeert. In Zandvoorde is er ten noordwesten van de kerk sprake van een leengoed met ‘[...] XI (ghemeten) lants [...] met I casteelkin daerup staen(de) ligghen(de) [...] noortwest vander kerke in diveerssche (par)cheelen, daerof dats liggets tupperhof en(de) nederhof metten singhelen [...]’295 toebehorende aan ‘Franskin, zoon van Pieter de Crane’. Dit is de eerste maal dat dit leengoed wordt vermeld. Mogelijk zijn deze Frans en Pieter de Crane waarvan sprake verwant aan mer Lodewijk de Crane, die in 1484-1485 werd beëdigd als hoogbaljuw was van Brugge296. In de parochie van Merkem is er dan weer sprake van ‘[...] thof en(de) heerschip van Merckem groot CC XLIJ (ghemeten) lant onder watre en(de) lant ligghen(de) binden amb(och)te van Womene ende prochie van Merckem [...] metten upperhove nederhove boo(m)ghaerden singhelen en(de) grachten [...]’297, dat zou toebehoren aan ‘Phelips de Beer, heer van Merkem’. Gaat het hier om de bekende ‘Hoge Motte’ van Merkem, die reeds in 1130 door Walter van Terwaan werd vermeld298? Of gaat het om een andere kasteelstructuur? Op basis van de leenregisters kunnen we hier geen uitsluitsel over geven. In Gistel is er dan weer sprake van ‘[...] een leen groot tcasteel van Ghistele toten welcken behooren LX (ghemeten) lants onder winnende lant en(de) busch [...]’299, dat
292
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 137 r°. DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, pp. 345-346. 294 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 148 r°. 295 Ibid.; f° 134 r°. 296 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 239, p. 252. 297 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 156 r°. 298 DE MEULEMEESTER J.; Mottes castrales des anciens Pays-Bas méridionaux. Quelques considérations sur l’iconographie et les textes. http://www.kre.hu/studia/Cikkek/2006.3_4.szam/pmeulemeester.pdf; p. 254. 299 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 175 v°. 293
- 50 -
toebehoort aan ‘mer Anth(oin)s van Lucemburch, de graaf van Bryane (Brienne)’. Het is niet duidelijk over welk ‘kasteel’ van Gistel het hier zou gaan. In Loppem zien we een kasteel te Loppem opduiken in de situering van een leengoed300, maar ook dit kasteel wordt niet nader gesitueerd; noch wordt er melding van gemaakt in 1435 en 1468. Te Varsenare houdt Jan van Gistel (diezelfde telg van de invloedrijke en welgestelde familie ‘van Gistel’ die het leengoed met het ‘gebroken’ kasteel van Dudzele in 1501 in leen houdt) een leen van 13 gemeten en 1 lijn ‘[...] metten casteele walgrachten ende singhelen daertoebehooren(de) en(de) es ghenampt thof te Varssenare ligghen(de) [...] binden [...] prochie van Varssenare oost noortoost van(der) kercke [...]’301. Het is echter niet meteen duidelijk over welk kasteel het hier gaat: het bekende kasteel genaamd ‘Blauwe Torre’ verschijnt in de teksten pas voor het eerst in de 16de eeuw als ‘eene heerlijkheyd metten opperhove ende nederhove [...]’302. Wellicht gaat het hier eerder om het ‘Provenhof’ (ook wel het ‘Hof ten Proven’ genoemd) te Varsenare, dat omschreven wordt als ‘in de 13de eeuw één van Vlaanderens mooiste kastelen’ waar de heren van Gistel meer dan een eeuw zouden verblijven303. In 1490 is ook dit kasteel aangevallen geworden: ‘[...] by den beveele van Jooris Picavet, haerlieder capiteyn, die welcke, ten tweeden daghe daer naer, met drie duysent voetknechten ende hondert peerden, omtrent der middelnacht, ten casteele van Varssenare waert track, stellende daer van stonden an tnederhof metten brauwerie in gloeyen, ende schietende voorts zeer foortsich up tvoorzeide casteel (daer doen ter tijt tduytsch garnisoen up lach) omme tzelve ten assaulte te bringhene [...]’304 In 1435 is het ‘hof van Varsenare’ nog in het bezit van ‘Jan van Varsenare’, in 1468 van ‘Joos van Varsenare’305. Het is via deze ‘Joos van Varsenare’ dat het kasteel en de heerlijkheid van Middelburg-in-Vlaanderen op 20 juni 1476 overgaat in handen van Willem Hugonet, de toenmalige kanselier van Bourgondië306. Tenslotte vermelde we hier het ‘goed ten Berghe’ te Koolkerke, dat een categorie op zich lijkt te vormen. Doorheen de 14de en de 15de eeuw is er hier geen enkele maal 300
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 188 r°. Ibid.; f° 190 v°. 302 Geschiedkundige beschrijving van Jabbeke en omstreken; http://users.telenet.be/hetpolderhof/Yperleet.htm; geraadpleegd op: 7-4-2008. 303 Ibid. 304 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 239, p. 468. 305 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 184 v°; zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 230 v°. 306 MARTENS M.; Pieter Bladelin ca. 1410-1472 en Middelburg in Vlaanderen 1444-1494: een biografie van Pieter Bladelin; Maldegem; Comité 550 jaar Middelburg; 1994; p. 14. 301
- 51 -
sprake van een ‘kasteel’ als structureel element. In de 14de eeuw (1365 en 1381) heeft men het over de ‘stede ten Berghe’307 te Koolkerke, terwijl hetzelfde leengoed doorheen de 15de eeuw (1435, 1468 en 1501) als ‘tgoedt ten Berghe’308 geboekstaafd staat. De onzekerheid over de precieze status van deze site komt vooral door de onduidelijke omschrijving ervan: de 15de eeuwse vermeldingen laten er weinig twijfel over bestaan dat het gaat over een ‘goed [genaamd] ten Berghe’, zonder dat daarbij melding wordt gemaakt van andere structurele elementen dan ‘met de huizen en bomen’ (de geijkte formule in deze periode). In de 14de eeuw lijkt men echter een iets andere formulering te hanteren, nl. die van een ‘stede op de berg’. Het is een kleine nuance, maar het verschil kan veelbetekenend zijn. Er is ruimte voor twee mogelijke interpretaties: gaat het zowel in de 14de als in de 15de eeuw over een ‘stede (genaamd) ten Berghe’, of over een ‘stede (gelegen op) ten Berghe’ dat vanaf de 15de eeuw de toenaam ‘goed ten Berghe’ toebedeeld krijgt? Gezien de formulering ‘Houdt een leeng(oed) [...] in de prochie van Coolkerke en(de) es ene stede te berghe [...]’309 lijkt deze tweede mogelijkheid wellicht de meer plausibele van de twee. Dit zou dan op een site wijzen die ‘op de berg’ staat, wat ons inziens toch als een zeker statussymbool mag beschouwd worden. Op basis van deze leenregisters is het onmogelijk om dit met absolute zekerheid te kunnen zeggen. De ‘Cronijcke’ van Nicolaes Despars vertelt ons in 1490 echter dat: ‘Als die grave Inghelbert van Nassauwe zach dat hem van dier zijde van alle zijne gruwelijke dreeghementen anders gheen voordeel ofte bate en quam, zo beval hij zijne capiteynen ende lieden van orloghe al tmeeste quaet alomme omtrent der stede van Brugghe te doene dat zy consten ghepeynsen ofte ghedincken; dienvolghende, zo trocken zy in grooter moghentheit ende met artijlgerie, van tcasteel ten Berghe, ligghende binnen den ambochte van Dudseele, in de prochie van Coolskercke ende toebehorende Jacob Despars [...]’310. Het heeft er dus alles van weg dat er op het einde van de 15de eeuw inderdaad sprake is van een kasteelstructuur op het goed ‘ten Berghe’ te Koolkerke, en wellicht ook vroeger. Toch is enige voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van deze bron, daar deze opgesteld is door Nicolaes Despars; een familielid van de Jacob Despars die hier vermeld wordt en de Cornelis Despars die in 1501 het goed ‘ten Berghe’ in leen houdt. Het is niet onmogelijk dat Nicolaes Despars de vermeldingen wat betreft het
307
ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 39 r°, zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 4 r°. 308 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 183 r°, zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 123 r°; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 112 v°. 309 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 39 r°. 310 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 471.
- 52 -
leengoed van zijn eigen familie een ietwat opgesmukt heeft, ter meerdere eer en glorie van het geslacht Despars. Wat de eigenaars betreft, bemerken we dat dit leengoed gedurende de hele 14de eeuw en het merendeel van de 15de eeuw, toebehoort aan de adellijke familie ‘van Roden’: Jan van Roden in 1365 en 1381, Lodewijk van Roden in 1435 en 1468. Aan het eind van de 15de eeuw gaat het ‘goed ten Berghe’ te Koolkerke dan over in handen van de rijke Brugse patriciërsfamilie Despars311. Inderdaad, in 1501 wordt een ‘Cornelis Despaers’ als leenhouder vermeld. Wellicht mogen we dit beschouwen als een typisch voorbeeld van een vooraanstaande (Brugse) poortersfamilie die haar economisch succes in sociale status poogt om te zetten (cfr. supra). Merkwaardig is het voorkomen van een tweetal leengoederen in de 15de eeuw die met de formulering ‘stede’ of het ‘huis op de ‘wal’ voorkomen. Het betreft hier het zgn. ‘goed te Rostune’ te Sijsele, waar men het zowel in 1435 en 1468 als in 1501 heeft over een ‘stede op den wal’312. In 1435 wordt deze site toegeschreven aan ‘mer Jan, prins van ‘Steenhuse’ (Steenhuyze) en heer van Avelghem’, waarmee men waarschijnlijk doelt op Jan van Gruuthuse. Ondersteuning voor deze hypothese vinden we in 1468, wanneer de site inderdaad aan ‘mer Lodewijk van Brugge, de heer van Gruuthuse’ toegeschreven wordt. In 1501 behoort de site dan toe aan ‘mer Arnoud van Bourgogne’. De vermelding van de heren van Gruuthuse is hier niet zonder enig belang, daar deze familie in het relevante tijdsbestek heel invloedrijk en welgesteld was. ‘Een aantal grote Vlaamse heren heeft niettemin als raadsheer-kamerling een plaats verworven onder de politiek leidinggevende hoge adel van de Bourgondische staat. Enkelen wisten zelfs tot de orde van het Gulden Vlies op te klimmen. Voorbeelden zijn de heer van Gruuthuse [...]’313. Aan de basis van de rijkdom van de familie ‘van Gruuthuse’ lag het hun monopolie op het gruut314. Ook de familie ‘van Gruuthuse’ is echter niet onaantastbaar: in 1485, tijdens
311
De adellijke stad; http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA394.htm; geraadpleegd op: 13-11-2007. 312 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 206 v°; zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 156 v°; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 197 r°. 313 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 209. 314 VAN DEN ABEELE A.; Het Ridderlijk Gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge tijdens de late middeleeuwen; Brugge; Uitgeverij Walleyn; 2000; http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA293.htm; geraadpleegd op: 15-4-2008.
- 53 -
de regeerperiode van Maximiliaan van Oostenrijk, belandt Lodewijk van Gruuthuse zelfs in de gevangenis315. Een gelijkaardige structuur komt voor te Vladslo in 1435 en 1468, wanneer personen uit de familie van Be(e)rst een leengoed ‘[...] met eenen wal en(de) husen die op den voors. wal staen [...]’316 in leen houdt. In 1501 ontbreekt hier echter elke vermelding van. De omschrijving ‘huis op de wal’ roept een aantal vraagtekens op: indien het hier om een kasteelstructuur gaat, waarom gebruikt men dan de formule ‘mote’ met ‘nederhof’ niet? Of, indien het om een ‘moated site’ gaat, waarom zegt men dan dat de structuren óp de ‘wal’ staan, en houdt men het niet bij ‘met de wallen en grachten’ zoals bij de andere structuren die we met ‘moated sites’ associëren? Dit is niet duidelijk, en het feit dat we in Vlissegem (cfr. supra) bemerken dat men het in 1435 en 1468 heeft over een ‘opper- en nederhof’ maar men in 1501 voor dezelfde site – en, naar we vermoeden, dezelfde structuren – de voorkeur geeft aan de formulering ‘huus op de wal’ maakt het er niet beter op. Op basis van de leenregisters kunnen we hierover geen uitsluitsel bieden. Wanneer we de analyse van de ‘kasteelstructuren’ even laten bezinken, dan komen we algauw tot de conclusie dat het overgrote merendeel van deze sites kan toegeschreven worden aan figuren met twee verschillende soorten achtergronden. Enerzijds onderscheiden we hier de adellijke figuren, die de grootste groep uitmaken en bestaan uit zowel adellijke families die sinds lang het bezit over ‘hun’ heerlijkheid hebben (bv. in 1435 en 1368 de familie ‘van Varsenare’ als heren van Varsenare) als uit adellijke families die hun patrimonium dankzij vorstelijke dienst kunnen uitbreiden (bv. de familie ‘van Gistel’ en de ‘van Gruuthuses’). Verder zien we dat sommige adellijke families mettertijd het bezit van hun leengoed verliezen (bv. het kasteel en leengoed Varsenare dat tussen 1468 en 1501 overgaat op de familie ‘van Varsenare’ op de familie ‘van Gistel, het goed ‘ten Berghe’ dat tussen 1468 en 1501 overgaat van de familie ‘van Roden’ op de familie ‘Despars’). Het merendeel van deze sites kan op één of ander moment wel met een adellijke familie van enig aanzien in verband gebracht worden: ‘van Gistel’, ‘van Gruuthuse’, ‘de Baenst’, ‘van Halewijn’, ‘van Roden’, ‘van Praet’, ... Anderzijds beschouwen we hier figuren die afkomstig zijn uit niet-adellijke milieus en leengoederen/heerlijkheden verwerven. Voorbeelden hiervan zijn Pieter Bladelin 315
DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 257. 316 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 139 v°; zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 188 r°.
- 54 -
(Middelburg-in-Vlaanderen), meester Pauwels van Overtvelt (‘ten Oosthove’ in Zuienkerke) en Cornelis Despars (‘ten Berghe’ in Koolkerke). ‘Moated sites’ en ‘berghe’, ‘walle’ en ‘torre’ als structureel element. Zoals gebleken is uit de bronnen, is er vanaf 1435 ook sprake van een toenemend aantal sites die structurele elementen vertonen die niet meteen in verband kunnen gebracht worden met ‘kastelen’. Het betreft hier de zgn. ‘moated sites’ – die in de bronnen opduiken als ‘met wallen en grachten’ – en de sites die in verband gebracht worden met de ‘wallen’, ‘bergen’ en ‘torren’ als structureel element. In 1435 zien we voor het eerst – en helaas ook voor het laatst – vermeldingen opduiken van ‘duivenkoten’. Het betreft hier ten eerste een leengoed dat toegeschreven wordt aan Jan van Boneem te Vlissegem ‘[...] noordwest vander kerken [...] so leghes een half ghemet en(de) neghen roeden lands lettel meer of min en es een hovekin metten grachten daer omtrent met eenen duufhuuse en(de) bomen voors. der op staende [...]’317. In 1468 is er voor dit leengoed, dat opnieuw aan (een) Jan van Boneem toegeschreven wordt318, echter geen sprake van een dergelijk ‘duufhuuse’, noch in 1501 wanneer het leengoed toegedicht wordt aan Sjareltje (Chaerlekin), de zoon van Lodewijk van Boneem319. De tweede, en meteen ook laatste vermelding, treffen we zoals gezegd aan in Zuienkerke in 1435 onder meester Pauwels van Overtvelt, die ‘[...] tgoed ten Oosthove met allen den husen bomen boengaerde duufhuuse en(de) eene corenmuelne daer op staen(de) [...]’320 ten zuidoosten van de kerk in leen houdt. Net zoals voor het ‘duufhuuse’ van Jan van Boneem in 1435 ontbreekt ook hier in 1468 dit ‘duufhuuse’ wanneer men het heeft over het ‘goed ten Oosthove’ van meester Pauwels321. In 1501 ontbreekt ook elke vermelding van een ‘duufhuuse’, maar zien we dan plots een ‘kasteel’ opduiken! (cfr. supra) Wat de ‘moated sites’ betreft, treffen we in 1435, 1468 en 1501 eerst de ‘hofstede metten walle’ die ‘sBuerch gravensteen’
322
genoemd wordt aan in Cadzand. In 1435
behoort dit leengoed toe aan ‘Theeukin vanden Bussche’, in 1468 aan ‘(Chris)tiaen vanden bussche’ en in 1501 aan ‘Joris vanden Berghe’. Verder hebben we een leengoed
317
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 112 r°. RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 157 r°+v°. 319 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 121 r°. 320 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 100 v°. 321 RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 146 r°. 322 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 51 r°. Zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 75 v°; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 51 v°. 318
- 55 -
‘metten husen en(de) wallen [...] dat men heet thof ten Poele’ 323 in Oostkerke. In 1435 is wordt dit leengoed gehouden door ‘Lodewijc van Reinghersvliete, heer vanden lande van Boulaer’, in 1468 specifieert men dat dit leengoed in Westkapelle dient gelokaliseerd te worden en toegeschreven wordt aan ‘Lieun(i)s vander Mersch’ en in 1501 aan ‘Jan van Riebeke’. Verder is er een leengoed ‘met eenen walle daer toe behorende ende heet sheer Sawbins wal’324 ten noorden van de kerk te Nieuwmunster dat in 1435 toebehoort aan ‘Jacop Robrechts’ en in 1468 aan ‘Jacop Voleruen’. In 1501 komt dit leengoed niet meer voor. Tot slot hebben we in 1435 een leengoed ‘met tween walle(n)’ 325 in het ambacht en de parochie van Camerlincx, dat toegeschreven wordt aan een zekere ‘Loykin’ en in 1501 (in 1468 komt dit leengoed niet voor) gespecifieerd wordt ‘ten noordoosten van de kerk van Leffinge’ als het leengoed van ‘A(ntoins) de Donckere’. Is deze A. de Donckere mogelijk verwant met Jacob de Donckere, die omschreven wordt als ‘wijlent hofmeestere van den voorscreven heere van Dudzeele [Jacob van Gistel]’326, of met Pieter de Donckere, deken van de timmerlieden327? In 1468 vinden we de vermelding van een leengoed ten oosten van het kerkhof bij de kerk van Varsenare ‘[...] metter gheheelen walgracht der toebehooren(de) [...]’328, dat in leen gehouden wordt door ‘Clais Maerteel’. In 1485 hebben we weet van een ‘Claeys Marteel’ die burgemeester was van het college van het Brugse Vrije329, het is niet onwaarschijnlijk dat het hier om dezelfde persoon gaat. In 1435, noch in 1501 vinden we echter meldingen van dit leengoed terug. In datzelfde jaar bemerken we ook ‘tghoed en(de) heerscip van Sotschore [...] met eenen walle daertoe behooren(de) [...]’330 in St. Joris-ten-Distel, dat aan ‘mer Jan de Baenst’ toegeschreven wordt, maar noch in 1435 noch in 1501 voorkomt. Verder treffen we het leengoed ‘[...] metten huusen en(de) walle diere op staen twelke men heet tgoed ten Poele bij Sinte Pieters up ten dijc [...]’331 aan in de St. Gilisparochie te Brugge, dat in leen gehouden wordt door ‘Pieter van Reynghersvliete’ en zoals de voorgaande twee leengoederen enkel in 1468 voorkomt. Tot
323
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 75 r°. Zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 112 v°; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 83 v°. 324 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 109 r°. Zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 155 r°. 325 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 133 r°. Zie ook: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 138 r°. 326 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 239. 327 Ibid.; p. 489. 328 RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 231 v°. 329 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 264. 330 RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 243 v°. 331 Ibid.; f° 36 v°.
- 56 -
slot zien we in 1468 een leengoed ‘[...]met den huusen en(de) walgracht [...]’332 te St. Pieters-op-den-Dijk, dat toebehoort aan ‘Jacop Heunis’. In 1501 is er voor het eerst sprake van een hofstede te Zuienkerke ‘[...] met allen den huusen ende boomen daer up staende en(de) met een(en) walle [...]’333, dat toegedicht wordt aan ‘joncvr(auwe) Lysbette vanden Walle’. In dat jaar treffen we in ’s Heer Woutermansambacht een ‘[...] hofstede mett(er) gheheelen walgracht [...]’334 aan, die toe zou behoren aan ‘Anth(oin)s Dauchy’. In 1501 wordt in de parochie van Slijpen ten zuidoosten van de kerk het leen van ‘Chaerles Bekaert’ vermeld ‘[...] met eene hooghen walle ant zuuthen(de) [...]’335. In de parochie van Koekelare is er in dat jaar dan weer sprake van ‘[...] vijftich ghem(eten) lants letter meer of min met een(e) walle en(de) alle de huusen ende boomen d(ie)re up staen [...]’336, dat toegeschreven wordt aan ‘mer Jan van Nieuwenhove, ridder’. In Ichtegem bemerken we de ‘[...] walgracht vanden zelven hove [...]’337 in de situering van een leen, maar er wordt noch van de walgracht, noch van het ‘hof’ een afdoende beschrijving gegeven. In Eernegem is er in 1501 sprake van een leengoed ‘[...] noort van (der) kercke en(de) es de hofstede metten walle dat men heet tgoet te Bourg [...]’338, dat toehoort aan ‘Hellyn van Steelant’. In 1501 zien we in St. Katelijne-buiten-Brugge de aanwezigheid van ‘[...] LXXXJ (ghemeten) lants letter meer of min metten walgrachten en(de) andere grachten metten huusen en(de) boomen daere op staen ligghende [...] binder prochie van Ste Katheline buuten Brugghe zuutoost van(de)r kercke en(de) es gheheeten thof van Rebaudeburg [...]’339, dat in leen gehouden wordt door ‘Wouter van Oudshuesden’. De toenaam van dit leengoed, ‘Rebaudeburg’, doet een beetje denken aan de ‘Rabauwenburg’, het kasteel dat eerder bekend stond als ‘sheer Boudewijnsburch’340. De duiventoren van dit
laatste kasteel (‘sheer
Boudewijnsburch’) zal later bekend komen te staan als ‘de Zeven Torentjes’. Het lijkt hier inderdaad om het leengoed van ‘Wouter van Oudhuesden’ te gaan, want voor 1490 stelt Nicolaes Despars in zijn ‘cronijcke’: ‘Ende up den XIXe der voornoemde maent [...] quamen achter een in grooter menigte, naer tgoet van den gevluchten Wouter van Heusden (zo wy gehoort hebben) ghenaemt sheer Boudewijnschburch ende nu Rabauwenburch, aldaer zy tgeheele neerhof ende die schuere verbarnden, met alle die 332
RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 37 v°. SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 109 v°. 334 Ibid.; f° 129 v°. 335 Ibid.; f° 141 r°. 336 Ibid.; f° 148 r°. 337 Ibid.; f° 171 r°. 338 Ibid.; f° 177 v°. 339 Ibid.; f° 198 r°. 340 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 472. 333
- 57 -
vruchten dieder binnen waren, doende voorts buytermaten groote foortse, omme binnen den casteele te gherakene, maer twas te vergheefs [...]’341
In Oedelem hebben we
melding van het leengoed van ‘Jan de Witte’ gelegen ‘[...] binder prochie van Oedelhem oost vander kercke ghenaempt de heerl(ijkheid) van Wulfsberghe ligghende in diveersshe p(ar)cheelen eerst thof metten walle groot VIIJ (ghemeten) IJ (lijnen) XCIIJ (roeden) [...]’342. We hebben vanaf 1365 vermeldingen aangetroffen van de heerlijkheid en het ‘hof’ van Wulfsberghe in Oedelem, maar het is hier voor de eerste maal dat er sprake is van ‘thof metten walle’. Verder meldt men in 1501 in St. Michiels-buiten-Brugge we het leengoed van ‘Joos de Brune’ ten zuiden van de kerk dat bestaat uit een ‘[...] hofstede metten walle en(de) opperhuuze gheheeten Blydenburch en(de) metten anderen huuze stallen schueren boomen haghen ende boomghaerden daerop staende ligghende beslooten binnen zekeren grachten en(de) baermen den zelven lande toebehooren(de) [...]’343. Tot slot is er in dat jaar in de parochie van Woumen dan weer sprake van een ‘[...] hofstede met allen den singhelen wallen en(de) grachten [...]’344, toebehorende aan een zekere ‘Jozyne, de zoon van Joos van Schoore’. Als we de analyse van de ‘moated sites’ en de sites waar melding gemaakt wordt van ‘berge’ ‘walle’ en ‘torre’ als structurele elementen beschouwen, dan valt op dat de adellijk overwicht hier veel minder duidelijk waar te nemen valt. Een aanzienlijk aandeel in de sites wordt toegeschreven aan personen die ons inziens niet onmiddellijk tot adellijke kringen kunnen gerekend worden. Toch moet de adellijke aanwezigheid op deze sites niet geminimaliseerd worden: zo bezit Jan van Boneem in 1435 en 1468 een leengoed in Vlissegem (met melding van een ‘duufhuuse’ in 1435), in 1501 wordt dit leengoed toegeschreven aan ‘Kareltje, zoon van Lodewijk van Boneem’. Joris van den Berghe heeft in 1501 de ‘burg Gravensteen’ te Cadzand in zijn bezit (in datzelfde jaar is er melding van een ‘opper- en nederhof te Vladslo dat toebehoort aan jonkvrouwe Thane, de vrouw van een zekere Joris van den Berghe. Het is niet onwaarschijnlijk dat het hier om dezelfde persoon gaat). In 1468 wordt Jan de Baenst toebedeeld met het ‘goed en heerschap van Zotschore’ (St.-Joris-ten-Distel). Het is geweten dat hij in 1466 inderdaad die heerlijkheid kocht345. ‘Mer Jan van Nieuwenhove’ bezit in 1501 een leengoed in 341
DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 467. 342 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 199 v° - f° 200 r°. 343 Ibid.; f° 201 r°. 344 Ibid.; f° 157 v°. 345 VAN DEN ABEELE A.; Het Ridderlijk Gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge tijdens de late middeleeuwen; Brugge; Uitgeverij Walleyn; 2000; http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA293.htm; geraadpleegd op: 15-4-2008.
- 58 -
Koekelare. In datzelfde jaar is ‘Hellyn van Steelant’ leenhouder van het ‘goed te Bourg’ te Eernegem. In 1435 is ‘Lodewijk van Reingersvliete (heer van de landen van Boulaer)’ de leenhouder van het ‘hof ten Poele’ te Oostkerke, in 1501 is datzelfde leengoed in handen van ‘Jan van Riebeke’. Bijzonder interessant is de vermelding van ‘het hof van Rebaudenburg’ in de parochie van St.-Katelijne-buiten-Brugge. De omschrijving van dit leengoed in de leenregisters lijkt op het eerste zicht weinig opmerkelijk: ‘[...] metten walgrachten en(de) andere grachten metten huusen en(de) boomen daere op staen [...] en(de) es gheheeten thof van Rebaudeburg [...]’346. Dit leengoed wordt toegeschreven aan ‘Wouter van Oudshuesden’. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gaat het hier over de ‘Rabauwenburg’, die vroeger bekend stond als ‘sheer Boudewijnsburg’, de duiventoren waarvan later bekend zal komen te staan als ‘de Zeven Torentjes’ te Assebroek. De formulering op zich is echter ook al merkwaardig en een bron van speculatie: als het hier inderdaad om het kasteelgoed waarvan sprake gaat, hetgeen het geval lijkt te zijn; waarom wordt dit in de teksten dan niet als dusdanig vermeld? De ‘Cronijcke’ van Nicolaes Despars lijkt aan te geven dat het kasteel aangevallen is geworden; is het mogelijk dat het kasteel verwoest is geworden en in de periode voor 1501 niet opnieuw wordt opgebouwd? De toponiemen ‘Walle’ en ‘Torre’. Tot slot bespreken we hier kort de sites die in de leenregisters in verband gebracht worden met de toponiemen ‘walle’ en ‘torre’. In 1365 treffen we voor het eerst vermeldingen aan van het leengoed ‘ten Wallekine’347 met XXIIJ gemeten te Meetkerke, dat in 1365 toebehoort aan Iweyn van Varssenare en in 1384 aan ‘Jan van Varssenare’ (in 1381 ontbreekt de vermelding). In 1435 wordt deze site opnieuw aan een ‘Jan van Varsenare’ verbonden. In 1468 wordt deze site echter toegeschreven aan ‘Jan de Hent’ en in 1501 aan ‘jonkvrouwe Agniete, dochter van Joos Boyts’.
346
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 198 r°. ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 37 r°. Zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1074 (1384); f° 44 r°; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 105 r°. Zie verder: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 150 v°. Zie tenslotte: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 114 r°.
347
- 59 -
Verder bemerken we het leengoed ‘Stuvenb(er)ghe’348 te St. Michiels, dat in 1365 in leen gehouden wordt door ‘Everkin F Everaard’. In 1381, 1384 en 1435 wordt dit leengoed niet vermeld. In 1468 duikt het opnieuw op als leen van ‘joncvr(auwe) Margriete, dochter van Colaerds Fevers’. In 1501 komt het opnieuw niet in de leenregisters voor. In 1365 komt ‘ten Ouden Walle’349 voor in Aardenburg ambacht met VIIJ gemeten, in leen gehouden door ‘Joos Blondeel, zoon van Boudin’ in 1365 en 1381 en door ‘Jan van Crois’ in 1384. Het leengoed ‘Spiselwalle’
350
in Zuienkerke met XII gemeten IJ lijnen en XIIJ
roeden behoort in 1365 en 1381 toe aan ‘Jacob vanden Walle, zoon van Jacob’ en in 1384 aan ‘Hannekin van den Walle’. Vanaf 1381 bemerken we het leengoed ‘ten Walle’351 in Zerkegem, dat in dat jaar toebehoort aan ‘Jacob Robrecht, zoon van Jacob’. In 1365 en 1384 hebben we geen meldingen van dit leengoed, maar in 1435 duikt het opnieuw op als het bezit van ‘Jacob Robrechts’. In 1468 is het vervolgens in het bezit van ‘Antheunis Valke’ en in 1501 van ‘meester Lauwereins Valcke’. In 1435 zien we voor het eerst het leengoed ‘[...] gheheeten tgoedt en(de) theerscip ten Walle [...]ende behoort ene windtmuelne [...]’352 in de parochie en het ambacht van Sijsele opduiken, dat men toeschrijft aan ‘Eulaerd van Darnoud’. Verder zien we in datzelfde jaar een leengoed ‘[...] met eene woninghe gheheeten ten Walle [...]’353 in de parochie van Lissewege, dat toegeschreven wordt aan ‘Christoffels vanden Walle’.In 1468 wordt deze site in leen gehouden door ‘Josef vanden Walle’. In 1501 wordt de site omschreven als het leengoed ‘[...] gheheeten thof ten Walle met alle den huuzen ende boomen [...]’354, toebehorende aan ‘Colaert van Premesque’. Nog te Lissewege treffen we ten zuiden van de kerk een (ander) leengoed aan ‘[...] gheheeten tgoed ten Walle [...]’355 dat in 1435 en 1468 in leen gehouden wordt door ‘meester Pauwels van Overtvelt’, die in 1435 bovendien wordt omschreven als ‘secretatis
348
ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 8 r°. Zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 38 r°. 349 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 17 v°. Zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 14 v°; en: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1074 (1384); f° 23 r°. 350 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 4 r°. zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 2 v°; en: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1074 (1384); f° 43 r°. 351 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 28 r°. Zie ook: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 175 r°; en: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 219 r°. Zie tenslotte: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 180 v°. 352 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 206 r°. 353 Ibid.; f° 89 r°. Zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 131 v°. 354 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 99 v°. 355 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 91 r°. Zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 134 v°; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 100 r°.
- 60 -
mijns gheduchte heere’356. In 1501 is dit ‘goed te Walle’ in het bezit van een zekere ‘jonkvrouwe Clare’. Vanaf 1468 hebben we voor het eerst weet van ‘[...] tghoed ende theerscip ten Walle [...]’357 dat zich uitstrekt over de parochies Oostkamp en Beernem en toebehoort aan ‘mer Jan de Baenst’. Ook in 1501 wordt dit leengoed, dat LXJ gemeten en IJ lijnen omvat, in leengehouden door (een) ‘Jan de Baenst’. Wat het toponiem ‘ten Torre’ betreft, vinden we in 1365 drie leengoederen die hiermee in verband kunnen gebracht worden. Het gaat hier om een leengoed van CXXVIJ g(e)meten in Oostkamp dat ‘ten Torre’ 358 geheten wordt en in dat jaar en 1381 toebehoort aan ‘Jan Ruebs, zoon van Jan’. In 1384 ontbreekt de vermelding van dit leengoed. In 1468 wordt dit leengoed toegeschreven aan ‘mer Lodewijk van Gruuthuse’. In 1501 tenslotte wordt dit leengoed ‘ten Torre’ in leen gehouden door ‘mer Jan van Brugge, ridder en heer van Gruuthuse’. Verder bemerken we een leengoed van XXXIIJ gemeten in St. Pieters-op-denDijk genaamd ‘ten Torre359, dat in 1365 en 1381 in leen gehouden wordt door ‘jonkvrouwe Gheertruud van der Walle, vrouw van Jan Bonnis’. In 1384 komt de naam van jonkvrouwe Gheertruud opnieuw voor bij dit leengoed, maar is haar naam doorstreept en vervangen door de formule ‘jonkvrouwe Margriete Phel(ip)s van Maldeghem zijn kind’. In 1468 specifieert men dat dit leengoed ten westen van de kerk gelegen is en toebehoort aan ‘Phelips, heere van Maldegem’. In 1501 wordt dit leengoed tenslotte toegeschreven aan ‘Jan van Riebeke’ (dezelfde die in 1501 het leengoed ‘[...] metten huusen en(de) wallen [...] dat men heet thof ten Poele [...]’360 te Westkapelle in leen houdt). In 1365 zien we ook voor het eerst het leengoed van XIIIJ gemeten genaamd ‘ten Torrekine’361 in de parochie van Dudzele te St. Laureins opduiken dat men toeschijft aan ‘Jacob vanden Walle, zoon van Jacobs’ (dezelfde die in 1365 het leengoed ‘Spiselwalle’
356
SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 91 r°. RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64; f° 256 r°. zie verder: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 202 v°. 358 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 8 r°. zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 5 v°; en: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 235 v°. Zie tenslotte: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 204 r°. 359 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 2 r°. Zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 1 v°; en: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 150 v°. Zie tenslotte: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 115 r°. 360 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 83 v°. 361 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 6 r°. Zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 3 r°. 357
- 61 -
in Zuienkerke in leen houdt). In 1381 is dit leengoed in het bezit van ‘Bernaerd vanden Walle’. In 1384 ontbreekt de vermelding van dit leengoed. Vanaf 1468 vinden we de vermelding van een tweede leengoed te St.-Pieters-opden-Dijk, dat men omschrijft als de ‘[...] wounijnghe gheheeten ten torrekine [...]’362, dat toebehoort aan ‘Joseph vanden Walle’. Ook in 1468 vinden we voor het eerst melding van een leengoed ‘[...] metten huusen en(de) boomen die(re) opstaen [...] gheheeten de stede ten Torre [...] te Klemskerke’363, die toebehoort aan ‘Trijstram van Halewijn’. In 1501 is dit leengoed in het bezit van ‘Anth(oin)s Vanclins, zoon van Anth(oin)s’. In 1501 is er voor het eerst sprake van ‘[...] tgoet ten Torrekin [...]’364, dat men toeschrijft aan ‘jonkvrouwe Jozyne Macharis, dochter van Reynaerts en vrouw van Clais Haghelen’. Wat de sites die in verband gebracht worden met de toponiemen ‘walle’ en ‘torre’ betreft, doet zich grotendeels hetzelfde fenomeen voor als bij de ‘moated sites’: een aantal van de sites behoort toe aan niet-adellijke invividuen, maar de adellijke component is nog steeds duidelijk aanwezig. Dit mag blijken uit de aanwezigheid van Iweyn van Varsenare in 1365 en Jan van Varsenare in 1384 en 1345 in het goed ‘te Wallekine’ in Meetkerke (mogelijk betreft het hier twee verschillende personen die beiden Jan heten). In 1468 en 1501 bezit Jan de Baenst het ‘goed en heerschap te Walle’ in Oostkamp. In 1468 behoort het ‘goed ten Torre’ te Oostkamp toe aan mer Lodewijk van Gruuthuse, in 1501 is het mer Jan van Brugge, ridder, en heer van Gruuthuse die het leengoed in leen houdt (interessant hierbij is dat dezelfde Lodewijk in 1468 de ‘wal met de huizen erop’ te Sijsele in leen houdt, maar dit in 1501 niet in het bezit is van mer Jan van Brugge). In 1384 en 1468 lijkt de familie ‘van Maldegem’ aanwezig te zijn in het leengoed ‘ten Torre’ in St.-Pieters-op-den-Dijk. In 1501 is dit leengoed in handen van Jan van Riebeke, die in dezelfde periode het ‘hof ten Poele’ in Oostkerke in leen houdt. In 1468 is Trijstram van Halewijn leenhouder van het goed ‘ten Torre’ te Klemskerke. Overigens interessant is de vermelding van het leengoed ‘ten Walle’ in Zerkegem, dat in 1381 en 1435 toegeschreven wordt aan Jacob Robrechts (wellicht betreft het hier twee verschillende familieleden met dezelfde naam). In 1468 is het vervolgens in het bezit van ‘Antheunis Valke’, en in 1501 van ‘meester Lauwereins Valcke’.
362
RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 147 v°. Ibid.; f° 160 v°. Zie ook: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 123 v°. 364 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 182 r° 363
- 62 -
C.
De Oorkonden met Blauw Nummer
De verzameling ‘Oorkonden met Blauw Nummer’ in het Rijksarchief te Brugge bestaat uit 41 boekdelen van losse oorkonden die niet in een apart fonds ondergebracht konden worden. Van deze boekdelen handelen de eerste drie en het merendeel van het vierde over het Brugse Vrije, waarbij de oorkonden in chronologische volgorde opgenomen zijn. De boekdelen vijf t.e.m. twaalf handelen over een variëteit aan lokale en regionale entiteiten waarvan sommige binnen en andere buiten het Brugse Vrije liggen (bv. Ruddervoorde, Zedelgem, ...). De boekdelen beginnend met nummer 13, lopend tot aan nummer 41, handelen over diverse entiteiten (steden, zoals Brugge zelf) en instellingen die niet meteen relevant zijn voor ons onderzoek (bv. de Ongeschoeide Karmelietessen (Theresianen) te Brugge, de Jacobinessen (Engelendale) te Assebroek en Brugge, het Begijnhof, de infirmerie en scholieren van de wijngaard te Brugge, ...). In de oorkonden die opgenomen zijn in het fonds ‘Oorkonden met Blauw Nummer staat vaak de oppervlakte van de grond aangegeven, alsmede de eigenaar en soms de situering ten opzichte van de kerk (dit is echter zeker niet altijd het geval). Wel komen er met enige regelmaat toponiemen voor (de naam van een bepaald leengoed), maar deze zijn zelden bruikbaar voor het onderzoek (geen ‘wallen’ en ‘torren’).
- 63 -
II. Toponymie Om een aanvullend beeld te verwerven van de resultaten uit de historische bronnen wenden we ons tot de lokale toponymie. Hiervoor maken we gebruik van het uitstekende werk van Karel De Flou, dat tussen 1914 en 1938 tot stand kwam in zijn exhaustieve, 18 delen tellende ‘Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu’. Voor onze steekproef baseren we ons op een aantal termen die in verband kunnen gebracht worden met structuren die op een adellijke aanwezigheid kunnen wijzen of gelden als een zeker statussymbool. We hebben enkel de resultaten weerhouden die op zijn minst teruggaan tot de 16de eeuw, om al teveel contaminatie met later gedateerde sites te voorkomen. Waar interessante sites voorkomen die later de 16de eeuw gedateerd zijn, hebben we ze ook weerhouden. Een gewoon ‘leengoed’ dat ten vroegste in 1721 voorkomt, wordt hier dus niet in rekening gebracht. Berch/Berg Boomgaard Duif- en varianten Hof/hove Huis Jag(h)er Gracht Kasteel/Casteel Molen (en varianten) Mote Nederhof Opperhof Singel Steen Torre Walle Zwaan
6 0 0 17 1 0 0 5 0 3 2 1 0 0 21 19 18
- 64 -
Berch/berghe (en varianten) Wanneer we de toponiemen die geassocieerd worden met ‘berg’365 er op naslaan, dan zijn er drie meldingen van een ‘hoogte’, te Maldegem in 1375, te Oedelem in 1283 (gehete Oedelem-berg) en een ‘hoog stuk land’ te Lichtervelde in 1569. Er is één vermelding van een kasteel, nl. te Koolkerke, waar men melding maakt van een ‘kasteel, oud leengoed’, geheten ‘ten Berghe’. De oudste vermelding hiervan dateert uit 1267.366 Berg Land Hoogte Plaats Kasteel Couckelare 1 Lichtervelde 1 Maldegem 1 Oedelem 1 St.-Michiels 1 Coolkerke 1 1 3 1 1 Totaal (6) Bo(o)(m)gaerd (en varianten) Van het toponiem ‘bo(o)(m)gaerd’367 zijn er geen relevante vondsten. Duif- (en varianten) In verband met het toponiem ‘duif’368 werden geen relevante vondsten gedaan. Hof- (en varianten) (93-140) Wanneer we het toponiem ‘hof’369 onder de loep nemen, dan worden de vondsten vnl. gelinkt aan ‘leenhoven’ (5 vermeldingen voor de relevante periode). Verder wordt het toponiem voornamelijk gekoppeld aan ‘hofstedes’ en ‘land’ (beiden 3 vermeldingen). Het betreft hier o.m. ‘t hof te Middelbuerch’ te Middelburg-in-Vlaanderen in 1433, ‘t hof van Coolscamp’ te Koolskamp (met mote) in 1500, twee leenhoven de nabijheid van Cadzand (‘t hof van Cadsant’, dat tussen 1531 en 1545 gedateerd wordt, en het ‘hof van Crubeke’ dat in 1500 gedateerd wordt) en het ‘Hof van Ziesele’ te Sijsele in 1349. 365
DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1914; deel I, pp. 777-831. 366 Ibid., pp. 786-787. 367 Ibid.; 1914-1923; deel II, pp. 333-350. 368 Ibid.; 1923; deel III, pp. 732-740. 369 Ibid.; 1926; deel VI, pp. 93-140.
- 65 -
Hof
Hofstede Land Plaats Waterloop
Lichtervelde Hertsberge Zuwenkerke Klemskerke Moerkerke Vlissegem Oostkamp Koolkerke Oedelem St.-Laureins Middelburg Jabbeke Cadzand Koolskamp Ruddervoorde Sijsele Totaal (17)
1
Molen (Leen)- Meers Leenhof goed 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 3
3
2
1
1
1 5
1
1
Huus Wat het toponiem ‘huus’370 betreft hebben we één relevante vondst, m.n. een ‘landerij’ te Zuienkerke in 1300. Huus Zuwenkerke Totaal (1)
Land 1 1
Jager- (en varianten) De vondsten m.b.t. het toponiem ‘jager’371 zijn bijzonder karig. Het betreft één hofstede en één wijk in de relevante periode. Jager Hofstede Wijk Zwevezele 1 Snellegem 1 1 1 Totaal
370
DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1926; deel VI, pp. 801-809. 371 Ibid., pp. 923-928.
- 66 -
Gracht Van het toponiem ‘gracht’372 zijn er geen relevante vondsten. Kasteel Zoals in de lijn der verwachtingen ligt, leverde het toponiem ‘kasteel’373 een heleboel vondsten op. Van deze vondsten zijn er twee relevant, het ‘kasteel van Oostkerke’ in 1596 en ‘t casteel van Zandtvoorde’ te Zandvoorde in 1550. Deze beide toponiemen correleren met vondsten uit het leenregister van 1501 (cfr. supra). Andere kastelen betreft ‘een vervallen kasteel te Dudzele’ in 1791 genaamd ‘het casteel’, een ‘buitengoed’ te St. Andries genaamd het ‘kasteelken by Waggelwater’ in 1821, een kasteel genaamd het ‘kasteel van Ghistel’ te Gistel in 1668, een kasteel te Lissewege in 1838 dat het ‘kasteel van Lisseweghe’ heet, een kasteel te Meetkerke in 1797 dat men pleegt ‘het casteel van Meetkercke’ te noemen, en tot slot de ‘kasteelvesten’, waarmee men doelt op de voormalige vestingen te Middelburg-in-Vlaanderen in 1906. Het is niet onmogelijk dat deze toponiemen overeenkomen met de gelijkaardige vondsten in het leenregister van 1501, maar dit is vooralsnog onzeker. Kasteel Koolskamp Gistel Oostkerke Zandvoorde Totaal (2)
Kasteel Land Weg Herberg 1 1 1 1 1 2 1 1 1
Molen Het toponiem ‘molen’374 leverde geen relevante vondsten op. Motte/mote (en varianten) Er konden twee relevante vondsten in verband gebracht worden met het toponiem ‘mote’375. Dit betreft ‘een hoogte, omring met waterloopjes, ‘singels’ genaamd, te
372
DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1924; deel IV, pp. 820-825. 373 Ibid.; 1927; deel VII, pp. 312-347. 374 Ibid.; 1930; deel X, pp. 771-918.
- 67 -
Assebroek’ en een ‘mote der nabijgelegen Vrouwelanden’ te Koolskamp. Verder merken we een ‘mote van’t wallantbosch’ op te Merkem in 1901, ‘de mote ende vervallen hofstede’ te Dudzele in 1791, en de ‘feodale motte van het Oostleenhof’ te Koekelare in 1858376. Mote Hoogte Assebroek 1 Avecapelle Oostburg Totaal (3) 1
Leengoed Hofstede 1 1
1 1
Nederhof Met betrekking tot het toponiem ‘nederhof’377 werden slechts twee relevante vondsten gedaan. Het betreft hier een ‘hofstede’ te Oudenburg in 1555 en ‘land’ te Gistel in 1547. Nederhof Oudenburg Gistel Totaal (2)
Hofstede 1
Land 1 1
1
Opperhof Het toponiem ‘opperhof’378 kon in verband gebracht worden met één relevante vondst. Het gaat hier om een ‘opperhuys’ in het noordoosten van Jabbeke in 1554, dat omschreven wordt als ‘het opperhuys met sijn mote ende walgrachten rontomme ... ende is in leen ghehouden van Snelleghem’.379 Opperhof Jabbeke Totaal (1)
Boerderij 1 1
375
DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1930; deel X, pp. 1035-1177. 376 Ibid., p. 1146. 377 Ibid.; 1930; deel XI, pp. 141-143. 378 Ibid., pp. 1062-1065. 379 Ibid., p. 1066.
- 68 -
Singel Het toponiem ‘singel’380 leverde geen relevante vondsten op. Steen Wat het toponiem ‘steen’381 betreft, zijn geen relevante vondsten gedaan. Torre- (en varianten) Het merendeel van de vondsten die in verband gebracht worden met het toponiem ‘torre’382 betreft ‘leengoed’. Dit is o.m. het geval in Klemskerke in 1532, in Maldegem in 1300, in Meetkerke in 1435, in Middelkerke tussen 1542 en 1773, te Oostkamp in 1552, te St.-Andries in 1299, te St. Pieters-op-den-Dijk in 1517-1525 (hier gaat het om een leengoed dat later een kasteel is geworden), een ‘leengoed’ en later een ‘kasteel’ te Oedelem/Sijsele in 1353, een ‘leengoed’ te Zedelgem in 1372, te Zuienkerke in 1263, en te St. Pieters-op-den-Dijk (‘ten Torrekens’) in 1557. Torre Bredene Jabbeke Klemskerke Maldegem Meetkerke Middelkerke Hertsberge Oostkamp St.-Andries St.Pieters opden-Dijk Stalhille Oedelem en Sysele Vlissegem Zuwenkerke Ruddervoorde St.-Michiels Totaal (21)
Leengoed Land
Hofstede 1
Bos
Weide
Leenhof
1 1 1 1 1 1 1 1 2
1
1 1
1
1 1
1 11
1 1 3
1 3
2
380
1
1
DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1933; deel XIV, pp. 527-529. 381 Ibid.; 1934; deel XV, pp. 244-409. 382 Ibid.; 1934; deel XV, pp. 970-999.
- 69 -
Walle Wat de toponiemen met ‘walle’383 betreft, valt op dat het vooral om ‘leengoederen’ en ‘land’ gaat; o.m. ‘leengoed’ te Pittem in 1247, te St.Pieters-op-den-Dijk in 1435 (een leengoed genaamd ‘ten walle’), te Slijpe in 1511, te Torhout in 1418 (waar melding gemaakt wordt van ‘een huus up eenen wal’), te Zerkegem in 1567, te Meetkerke in 1548 en te Dudzele in 1596. ‘Land’ vinden we terug te Pittem in 1463, Oostkamp in 1594, te Sijsele in 1530, te Eernegem in 1532, te Loppem in 1460 en te Zwevezele in 1457. In de periode na 1600 zijn er drie meldingen van kastelen: ‘een hoogte of mote te Kortemark’ genaamd ‘de Wallekens’ in 1818, een bos te Merkem in 1901 genaamd ‘t wallantbosch’ waar melding wordt gemaakt van ‘de mote van ’t wallantbusch’, en een ‘kasteel’, later een ‘hofstede’, te Staden in 1653 genaamd ‘te Walle’. Walle Pittem Gistel Lissewege Pittem/Tielt St.Pieters op-denDijk Slijpe Torhout Zerkegem Dudzele Meetkerke Oostkamp St.-Kruis St.Laureins Sysele Eernegem Loppem Zwevezele Totaal (20)
Leengoed Land 1 1
Herberg Hofstede Heerlijkheid 1 1 1
1 1 1 1 1 1
1 1 1 1
7
1 1 1 1 6
1
4
383
1
DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1935; deel XVI, pp. 1060-1102.
- 70 -
Zwaan Wanneer we de toponiemen met ‘zwaan’384 in ogenschouw nemen, valt op dat het hier eigenlijk vooral herbergen betreft. In de periode tot en met de 16de eeuw merken we 9 voorbeelden hiervan op te Koekelare in 1552, Brugge in 1380, Gistel in 1547, Jabbeke in 1463, St.-Andries in 1548, Vive-kapelle in 1530, St.Kruis (in Zeeland) in 1562, in St.Laureins, in Stavele in 1542. Deze trend zet zich verder tot de 19de eeuw, met in totaal nog 25 andere vermeldingen voor het gebied van het Brugse Vrije (de hierboven vermelde niet in rekening gebracht). Er is slechts één vermelding van een kasteel, genaamd ‘Zwanekerk’ te St.-Michiels in 1904.385 Zwaan Oudenburg Zandvoorde Koekelare Brugge Gistel Jabbeke St.-Andries Avecapelle St.-Kruis St.-Laureins Stavele Sijsele Lichtervelde Snellegem Slype Totaal (18)
Wijk Hofstede Molen Herberg Brouwerij Land 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 2 1 9 1 2
384
DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1935; deel XVI, pp. 765-807. 385 Ibid.; 1938; deel XVIII, pp. 765-807.
- 71 -
III. Het fonds ‘Kaarten en Plannen’ van het Rijksarchief te Brugge. Het fonds kaarten en plannen omvat in totaal zo’n 1600 kaarten van de 16de tot de 19de eeuw die allen op microfilm bewaard worden. ‘Het omvat heel wat kaarten, plans, atlassen, kaartboeken, blauwdrukken, diploma’s, affiches, genealogieën, etc. Het gaat hierbij om figuratieve, topografische, geologische, archeologische, historische staf-, bodem-, peil-, niveau-, profiel- en andere kaarten; leggers; heruitgaven (o.a. bv. Marcus Gerards, Mercator) en kopies van oude kaarten, kadastrale, bouw-, restauratie- en andere plannen, vooral uit de 19de eeuw.’386 We hebben deze kaarten en plannen doornomen op basis van een steekproef, waarbij we gekozen hebben de drie meest interessante casestudies (Dudzele, Lichtervelde en Oostkamp). Van Lichtervelde zijn er 13 afzonderlijke kaarten opgenomen in het fonds, waarvan er één een potentieel interessante dubbel omwalde structuur omvat (kaart nr. 405). Van Oostkamp vinden we 27 kaarten terug, waarvan de kaarten 859 en 860 bijzonder interessant zijn daar zij handelen over het ‘Château Bleu’ (het blauw kasteel, dat ook in de leenregisters voorkomt). De kaart nr. 859 is ‘een perceelsgewijze kaart met de heerlijkheid Beverencourt, Blauw Kasteel genaamd, in Oostkamp, in het bezit van Paul Arconati-Visconti’387, uit 1811. Op deze kaart merken we zeer duidelijk de aanwezigheid van een cirkelvormige gracht met op het eiland in het midden van de gracht een gebouw. Deze cirkelvormige structuur bevindt zich iets naar het zuidwesten. Dezelfde structuur bevindt zich op de kaart nr 860, een perceelsgewijze kaart met allodiale gronden die toebehoren tot de boerderij van het Blauw Kasteel in Oostkamp in 1811.388 Op vele van de andere kaarten die onder de noemer ‘Oostkamp’ staan vinden we cirkelvormige structuren waarvan – louter op basis van de kaart – echter niet meteen kan vastgesteld worden om het om een kasteelstructuur dan wel een ‘moated site’ gaat. Van Dudzele zijn er 19 kaarten aanwezig, waar we één cirkelvormige structuur opmerken waarvan opnieuw niet meteen duidelijk is of het om een ‘moated site’ dan wel een kasteelgoed gaat.
386
HUYS E.; Catalogus van de verzameling kaarten en plannen van het rijksarchief te Brugge; Brussel; 1996; p. 9. 387 Ibid.; p. 93. 388 Ibid.; p. 93.
- 72 -
Tot slot vermelden we hier een uit drie stuks bestaande topografische kaart van WestVlaanderen, gemaakt door P. C. Popp, uit 1856.389 Op deze kaart zijn vele rechthoekige en cirkelvormige structuren te vinden die met een gracht kunnen geassocieerd worden. Louter op basis van deze kaart is het echter onmogelijk te verifiëren of het om een ‘moated site’ dan wel een echte kasteelstructuur gaat. Het is duidelijk dat dit kaartmateriaal op zich geen uitsluitsel biedt en dient gekoppeld te worden aan historische en archeologische bronnen.
389
HUYS E.; Catalogus van de verzameling kaarten en plannen van het rijksarchief te Brugge, Brussel, 1996, p. 136
- 73 -
IV. Besluit De beperkingen van de bronnen. Wanneer we de historische bronnen op hun bruikbaarheid evalueren, dan vallen meteen een aantal zaken op. Een eerste belangrijk punt is de geringere nauwkeurigheid van de registers uit de 14de eeuw, aangetoond door het kleiner aantal pagina’s (de eerste vier leenregisters tellen respectievelijk 56, 41, 35 en 90 folio’s, weliswaar recto/verso beschreven). Ook kunnen we stellen dat het aantal weerhouden sites beduidend kleiner is dan voor de 15de eeuwse leenregisters het geval zal zijn, en bovendien worden deze sites – voor zover ze dan al weerhouden worden – zelden nauwkeurig gesitueerd (t.o.v. de aangelanden), noch worden in het oog springende structurele elementen beschreven (bv. een ‘kasteel’ of een ‘opper- en neerhof’ worden niet vermeld). Samen met het gebrek aan relevante vondsten in de Thesaurus Diplomaticus zorgt dit ervoor dat we vóór 1365 eigenlijk zo goed als niets en tot 1435 eigenlijk heel weinig kunnen zeggen over de materiële cultuur van de elite in het Brugse Vrije. Vanaf 1435 merken we gelukkig een duidelijke kentering in deze situatie, waardoor we zeker kunnen spreken van een tendens naar grotere nauwkeurigheid: een groot aantal pagina’s (circa 230 voor zowel 1435 en 1501, niet minder dan circa 280 voor 1468), een duidelijke toename in het aantal weerhouden sites die daarenboven vrij nauwkeurig gesitueerd worden ten opzichte van de aanpalende percelen (de ‘aangelanden’) of wegen, en het verschijnen van opmerkelijke structurele elementen die kunnen verbonden worden aan de status van de eigenaar. Toch moeten we hier voorzichtig blijven wat de 15de eeuw betreft, gezien de opvallende toename van het aantal structuren in 1501 (cfr. infra). Een tweede opvallende gevolgtrekking is dat de historische bronnen, en meer bepaald de beschrijvingen van leengoederen die erin vervat staan, zich niet meteen lenen voor exhaustief kwalitatief onderzoek naar het uitzicht van de sites – m.a.w. wat de precieze aard en omvang van het ‘uiterlijk vertoon’ betreft, blijven ze in gebreke. Over het uitzicht van de structuren kunnen we op basis van deze bronnen dus niets besluiten, zelfs van het gebruikte bouwmateriaal (steen dan wel hout) kunnen we niets met zekerheid zeggen. De enige uitzonderingen hierop bevinden zich in het register van 1501, waar éénmaal sprake is van een ‘gebroken kasteel’ (te Dudzele) en éénmaal van een ‘oud kasteel’ (te Meetkerke). Op kwalitatief vlak kunnen we verder alleen iets zeggen over de evolutie van de site wat de oppervlakte betreft, de leenhouders en de aan- dan wel - 74 -
afwezigheid van structurele elementen (en dit laatste enkel onder voorbehoud, cfr. infra). Dit kan uiteraard verklaard worden door het doel waarmee de bronnen opgesteld zijn: het is nooit de bedoeling geweest een uiterst gedetailleerde beschrijving op te stellen, maar om een overzicht te verkrijgen van de lenen die leenplichtig zijn aan de Burg van Brugge390. Het ligt dan ook in de lijn der verwachtingen dat deze bronnen zich meer lenen voor een kwantitatieve studie: hoeveel van deze dan wel gene structuur (bv. ‘kastelen’, ‘moated sites’ etc.) komt er voor op een bepaald tijdstip? In dezelfde gedachtengang is het ook belangrijk om voor ogen te houden dat het hier die lenen betreft die leenplichtig zijn aan de Burg van Brugge, en dat lenen die niét onder die definitie vallen (maar geografisch gezien wel tot het Brugse Vrije en temporeel tot het juiste tijdskader behoren) dus niét in de leenregisters voorkomen. Een voorbeeld hiervan is het ‘kasteel’ te Oostkamp391 dat toebehoort aan de heren van Gruuthuse, waar melding van wordt gemaakt in de ‘Cronijcke’ van Nicolaes Despars, maar dat in de leenregisters helaas geen enkele maal als dusdanig vermeld wordt. De mogelijkheden van de bronnen. Als we de resultaten van de bronnen, die we in de analyse hebben uiteengezet (cfr. supra); even op een rijtje zetten, dan kunnen we drie grote categorieën van structurele elementen onderscheiden. De eerste categorie die we beschouwd hebben, is die van de ‘kastelen’: de structuren die in de bronnen ook onder die noemer vermeld worden. Een onderdeel hiervan zijn de ‘opper- en nederhoven’ en de ‘motes’ (voor zover het over kasteelmotte’s gaat; andere motes zoals die voor molens hebben we hier niet in rekening gebracht). In 1435 kunnen we vijf, in 1468 zes (waaronder de vijf uit 1435) en in 1501 niet minder dan zestien structuren tot deze categorie rekenen. Hier valt ook meteen de complexe verwevenheid van de landelijke topografie op: sommige ‘kastelen’ worden in één adem vermeld met een ‘mote’ maar zonder ‘opper- en nederhof’ (bv. te Dudzele in 1435, 1468 en 1501). Bij andere wordt het ‘kasteel’ vermeld met ‘opper- of nederhof’ maar zonder ‘mote’ (bv. Zuienkerke in 1501). Bij nog andere sites is er sprake van een ‘mote’ met ‘opper-’ dan wel ‘nederhof’ maar geen ‘kasteel’ (bv. te Lichtervelde in 1435, 1468 en 1501). Tot slot zijn er sites waar wel melding gemaakt wordt van een ‘opper-’ en ‘nederhof’ maar waar de ‘mote’ dan wel het ‘kasteel’ in geen velden of wegen te 390
Leenhof Burg van Brugge in het Rijksarchief te Brugge; Toegangen in Beperkte Oplage, 15, Brussel, 1992 (geen auteur), p. V. 391 DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 62.
- 75 -
bespeuren valt (bv. te Oostkerke in 1501). Helemaal ingewikkeld wordt het met het ‘opper- en nederhof’ waar men in 1435 en 1468 melding van maakt in Vlissegem, dat in 1501 evenwel als het leengoed ‘met de wal en de huizen die erop staan’ wordt omschreven. Een ander voorbeeld is de site van het ‘hof te Rebaudenburg’ in de parochie van St-Katelijne-buiten-Brugge, dat in de ‘Cronijcke’ als een kasteel wordt aangeduid maar waar de leenregisters het louter hebben over ‘grachten en walgrachten’. De tweede categorie is die van de ‘moated sites’ en van de leengoederen waar er melding wordt gemaakt van ‘bergen’, ‘wallen’ en ‘torren’ als structureel element. We plaatsen de leengoederen waar melding wordt gemaakt van ‘wallen en grachten’ (bv. te Merkem in 1501 en te Woumen in 1501) onder deze categorie, omdat deze ons inziens eerder naar ‘moated sites’ dan naar kasteelstructuren verwijzen. Daarbij verwijzen we hier opnieuw naar de complexe topografie van de sites, waardoor het – louter op basis van de historische bronnen – niet altijd makkelijk is om een structuur onder deze dan wel gene categorie te plaatsen (cfr. supra). Wat te denken van sites ‘met het huis op de wal’ (bv. te Sijsele in 1435, 1468 en 1501 en Koekelare in 1501)? En van het leengoed te Koolkerke dat in de vroegste periode (14de eeuw) eerder omschreven wordt als het ‘huis op de berg’ maar waar vanaf 1435 sprake is van ‘het goed (genaamd) ten Berge’, terwijl de ‘Cronijcke’ het dan weer heeft over een kasteel ‘ten Berghe’392? Om nog maar te zwijgen van de ‘[...] de hofstede metten walle en(de) opperhuuze gheheeten Blydenburch [...] beslooten binnen zekeren grachten en(de) baermen [...]’393 te St. Michiels (1501). Bij veel van deze structuren – uitgezondend de duidelijke vermeldingen waar er enkel sprake is van ‘wallen en grachten’ – is de omschrijving voor velerlei interpretaties vatbaar, waardoor het moeilijk is om deze sites met enige mate van zekerheid in één enkele categorie onder te kunnen brengen. Dit is dus nog vrij relatief, en zeker voor deze sites is nog aanvullend onderzoek noodzakelijk om de precieze toedracht te achterhalen. Tot de laatste categorie groeperen we tenslotte die leengoederen waar er niét expliciet melding is van ‘wallen’ en ‘torren’ als structureel element, maar waar deze termen als toponymisch gegeven aan de sites gekoppeld zijn. Voorbeelden hiervan zijn het ‘hof ten Walle’ in Zerkegem (1381, 1435, 1468, 1501) en het ‘goed ten Torre’ te Oostkamp (1365, 1381, 1468, 1501), waar bij geen van beiden expliciet melding wordt gemaakt van een dergelijk structureel element. Hierbij stellen we ons de vraag of deze toponiemen dan kunnen gekoppeld worden aan een toentertijd bestaande (of bestaan hebbende) structuur ofschoon deze niet in de bronnen vermeld wordt, of dat ze ook als 392
DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 62. 393 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 201 r°.
- 76 -
een statussymbool voor de eigenaar fungeren zonder dat er noodzakelijk een correlatie moest zijn met een dergelijk reëel structureel element op die bepaalde site. De resultaten van de bronnen: tot en met de 14de eeuw. Vóór de 15de eeuw valt het gebrek aan duidelijke meldingen van structurele elementen duidelijk op. De Thesaurus Diplomaticus laat ons in het ongewisse wat de aanwezigheid van kasteelstructuren betreft in de periode vóór 1250, maar ook de vier leenregisters uit de 14de eeuw blijken bijzonder karig (cfr. supra). Ons inziens zou het té verleidelijk en té speculatief zijn dit schijnbare gebrek aan structurele elementen in de geschreven bronnen vóór 1435 te koppelen aan de crisis van de heerlijke inkomsten, die een hoogtepunt kende de 14de eeuw, en hierin hét zaligmakend bewijs te zien dat vele edelen te arm waren om een (stenen) kasteel op te richten. We achten het daarentegen veel waarschijnlijker dat dit te wijten is aan de geringere nauwkeurigheid van de geschreven bronnen wat de periode vóór de 15de eeuw betreft: in de vroegste periode neemt men eenvoudigweg niet de moeite de leengoederen met hun structurele elementen erg nauwgezet te beschrijven. Alle structurele elementen – waaronder eventuele kastelen – worden al snel onder één enkele noemer geplaatst, die we in de bronnen terugvinden onder de geijkte formule van de ‘steden’. Het beste voorbeeld om deze hypothese te ondersteunen is wellicht de ‘stede bij het Beverhoutsveld’ te Oostkamp, waar gedurende de 14de eeuw sprake is van een ‘stede’ waar men in de 15de eeuw melding maakt van een ‘neerhof’, terwijl we uit opgravingen weten dat er toch ook in de 14de eeuw een enigszins belangrijke structuur moet gestaan zijn394. Wat de vier leenregisters uit de 14de eeuw betreft, is er dus slechts één meteen in het oog springende vermelding, die dan louter op basis van de leenregisters niet eens met absolute zekerheid als kasteelstructuur kan beschouwd worden. Het gaat hier natuurlijk over de ‘stede ten Berghe’395 te Koolkerke uit de leenregisters van 1365 en 1384, die in 1435, 1368 en 1501 als ‘tgoedt ten Berghe’396 geboekstaafd staat. De onzekerheid over de precieze status van deze site komt vooral door de onduidelijke omschrijving ervan: de 15de eeuwse vermeldingen laten er weinig twijfel over bestaan dat het gaat over een ‘goed ten Berghe’, zonder dat daarbij melding wordt gemaakt van andere structurele 394
Zie HOLTHOFF N.; Archeologisch onderzoek op de site ‘Blauw Kasteel’. Oefening opgravingstechnieken (1e Licentie Archeologie); Gent; 2002-2003; pp. 64. 395 ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 39 r°, zie ook: ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 4 r°. 396 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 183 r°, zie ook: RAB; Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 123 r°; en: SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 112 v°.
- 77 -
elementen dan ‘met de huizen en bomen’. De vermeldingen uit de 14de eeuw laten evenwel ruimte voor twee verschillende interpretaties: gaat het ook hier, zoals in de 15de eeuw, over een ‘stede (genaamd) ten Berghe’, of over een ‘stede (gelegen op) ten Berghe’? Gezien de formulering ‘Houdt een leeng(oed) [...] in de prochie van Coolkerke en(de) es ene stede te berghe [...]’397 lijkt deze tweede mogelijkheid misschien de meer plausibele van de twee. Dit zou dan op een site wijzen die ‘op de berg’ staat, wat dan toch als een zeker statussymbool mag beschouwd worden. Op basis van deze leenregisters is het echter onmogelijk om dit met absolute zekerheid te zeggen. De ‘Cronijcke’ van Nicolaes Despars biedt dan enig uitsluitsel, daar deze tekst het heeft over het ‘kasteel ten Berghe’ in Koolkerke398. Wat dan wel weer opvalt, is dat dit leengoed gedurende de hele 14de eeuw en het merendeel van de 15de eeuw, toebehoort aan de adellijke familie ‘van Roden’: Jan van Roden in 1365 en 1381, Lodewijk van Roden in 1435 en 1468. Aan het eind van de 15de eeuw gaat het ‘goed ten Berghe’ te Koolkerke dan over in handen van de rijke Brugse patriciërsfamilie Despars399. Inderdaad, in 1501 wordt ‘Cornelis Despaers’ als leenhouder vermeld. Wellicht mogen we dit beschouwen als een typisch voorbeeld van een vooraanstaande (Brugse) poortersfamilie die haar economisch succes in sociale status poogt om te zetten. Vóór de 15de eeuw is het leeuwendeel van de informatie die we uit de historische bronnen verkrijgen, dus erg fragmentair, onvolledig en voor velerlei interpretaties vatbaar. Echte conclusies over de materiële cultuur van de hoogste sociale klassen in het Brugse Vrije kunnen we op basis hiervan dus (nog) niet formuleren. De resultaten van de bronnen: vanaf de 15de eeuw. Hier komt gelukkig verandering in met de drie leenregisters uit de 15de eeuw, waar een merkbare tendens naar meer nauwkeurigheid waar te nemen valt. Het leenregister van 1435 is het eerste dat we als – min of meer – nauwkeurig kunnen omschrijven. In dit jaar merken we de verschijning van een vijftal leengoederen waar er duidelijk melding wordt gemaakt van een kasteelstructuur. Het betreft hier de ‘mote met neerhof’ te Lichtervelde, het ‘neerhof’ te Oostkamp bij het Beverhoutsveld, het ‘kasteel met de mote’ te Dudzele, het ‘opper- en nederhof’ te Vlissegem, en het ‘hof met mote van het principale leen’ te Vladslo. In 1468 en 1501 komen vier van deze vijf structuren opnieuw terug, met name 397
ARA; Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 39 r°. DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 472. 399 De adellijke stad; http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA394.htm; geraadpleegd op: 13-11-2007. 398
- 78 -
deze te Lichtervelde, Dudzele, Vladslo, en te Oostkamp. Het ‘opper- en neerhof’ te Vlissegem wordt in 1468 nogmaals vermeld, maar niet meer in 1501; op dat moment is er voor dit leengoed sprake van ‘de wallen en de huizen die erop staan’. Dit wijst op de complexe verwevenheid van de topografie. In het leenregister van 1468 zien we ook een tweede mogelijke kasteelstructuur opduiken in Vladslo, wanneer men het naast de vermelde ‘hof met mote’ heeft over het ‘opper- en nederhof’ te Vladslo. Deze laatste duikt ook op in het leenboek van 1501, maar wordt niet vermeld in 1435. Het leenregister van 1501 is het uitgebreidst: daar waar we 5 kasteelstructuren kunnen onderscheiden in 1435, en 6 (waarvan alle uit 1435) in 1468, bemerken we nu niet minder dan 16 weerhouden kasteelstructuren in 1501. In dit laatste jaar bemerken we opnieuw de terugkomst van 4 structuren uit 1435 (die ook 1468 weerhoude worden), en één uit 1468 die niet vermeld wordt in 1435 (het ‘opper- en neerhof’ te Vladslo). De enige ontbrekende kasteelstructuur is die te Vlissegem (cfr. supra). Naast de reeds onderscheiden sites uit 1435 en 1468 van Lichtervelde, Oostkamp, Dudzele en Vladslo en de site uit 1468 van het ‘opper- en neerhof’ te Vladslo, betreft het hier ‘kastelen’ te Oudenburg, Gistel, Moerkerke, Meetkerke, Zandvoorde en Varsenare; ‘opper- en nederhoven’ te Oostkerke, St.-Maria/Middelkerke en Merkem, en een ‘nederhof’ (zonder ‘opperhof’) te Zuienkerke. Hoe kunnen we deze enigszins verrassende toename verklaren? Er zijn twee mogelijke hypotheses: ofwel zijn de kasteelstructuren die in 1501 pas voor het eerst worden vermeld, van (veel) oudere datum en bestonden ze reeds in 1435 en 1468, maar worden ze om de één of andere reden niet weergegeven in deze registers. Ofwel betreft het hier effectief ‘nieuwe’ kasteelstructuren die pas in de periode nà 1468 opgericht zijn. Geen van beide hypotheses biedt echter een volledig sluitende en echt bevredigende verklaring. In het eerste geval (dat de leenregisters geen melding maken van structuren die er wel waren), zou dit misschien opnieuw kunnen te wijten zijn aan een geringe nauwkeurigheid. Ons inziens is dit waarschijnlijk niet het geval. Vanaf 1435 vertonen de leenregisters toch reeds een opmerkelijke nauwkeurigheid vertonen voor de weerhouden sites, en men voor het eerst melding maakt van kasteelstructuren – o.m. te Lichtervelde, Dudzele etc. Dan is het toch ergens niet logisch dat men dit type van structuren voor de ene site wél en voor de andere site niet zou weerhouden, dat men m.a.w. niet consequent is. Als we hier even dieper op ingaan, zien we dat in 1435 en 1468 melding wordt gemaakt van dezélfde ‘kastelen’ (op één na die in 1468 voor het eerst verschijnt), terwijl de kastelen die in 1501 voor het eerst onderscheiden worden in de registers van 1435 en 1468 in geen velden of wegen te bespeuren zijn. Dit lijkt te suggereren dat de registers - 79 -
van 1435 en 1468 wel degelijk – min of meer – consequent zijn. Anderzijds is de grote toename in een periode van 33 jaar toch wel hoogst opmerkelijk, en de formulering van één site in het bijzonder – het ‘oud kasteeltje’ te Meetkerke in 1501 – suggereert dat er, althans voor deze site, sprake zou kunnen zijn van een oudere structuur die niet in de eerdere leenregisters opgenomen is geworden. Van andere kastelen – o.m. te Oostkerke, waar we in 1501 een kasteel opmerken – weten we dat dit kasteel wel degelijk in 1435 en 1468 bestaan moet hebben, maar daar toch niet vermeld is geworden. Kan de grote toename van het aantal sites, en de verandering in beschrijving van bepaalde sites, het gevolg zijn van een zekere sociale promotie? Is het mogelijk dat de beschrijvingen veranderen ten gevolge van de troebele periode 1482-1492, waarin vele van deze sites aangevallen en verwoest zijn, en hierna op een andere manier herbouwd zijn? 1365
1381
1384
1435
1468
1501
‘kastelen’
-
-
-
5
6
16
‘huus op den wal’ ‘wallen en grachten’ als structureel element Toponiemen met ‘Walle’ Toponiemen met ‘Torre’ Toponiemen met ‘Berghe’
-
-
-
2
2
2
-
-
-
4
7
13
4
3
3
5
5
5
3
3
1
-
4
4
1
1
-
1
1
1
Als we de resultaten van deze drie 15de eeuwse leenregisters confronteren met de hypotheses m.b.t. de politieke, sociale en economische hoedanigheid van de elite, die we in het begin van deze verhandeling uiteengezet hebben, dan kunnen we een aantal conclusies formuleren. Tijdens de late middeleeuwen zou het overgrote merendeel van de edellieden in Vlaanderen nét het hoofd kunnen water houden hebben, waardoor de bouw van een (stenen) kasteel zeker niet voor iedereen weggelegd is400. Mede daardoor fungeert het 400
THOEN E.; Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis nr. 90, Gent; 1988, pp. 501-503;zie ook: DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; pp. 43.
- 80 -
kasteel als statusssymbool bij uitstek: ‘er was een groot prestige aan verbonden, en het lijkt erop dat dit toch wel de belangrijkste functie van kastelen was in deze periode’401. Indien we het argumentum ex silentio inroepen, m.a.w. het ontbreken van dergelijke in het oog springende structurele elementen bij het gros van de weerhouden leengoederen, lijkt dit fenomeen inderdaad bevestigd te worden. Zelfs indien we het uiteindelijke aantal van zestien ‘kastelen’ in 1501 als maatstaf nemen voor de gehele 15de eeuw – wat we niet bewezen achten – is dit een eerder bescheiden aantal vergeleken met de honderden leengoederen die opgenomen zijn in de registers. Vanaf de 13de eeuw merken we dat de nieuwe maatschappelijke elitegroepen (poorters en ambtenaren) geleidelijk aan de oude grondbezittende klasse van het platteland verdringen402 en in toenemende mate in de leenboeken opduikt. Tegen de 15de eeuw zouden de meeste adellijke families hun bezit verloren hebben ten koste van ambtenaren en poortersfamilies die steeds meer grond op het platteland verwerven en duidelijke adellijke ambities koesteren403. We kunnen dit bevestigen voor de periode vanaf 1350 voor het Brugse Vrije: de lenen zijn geen exlusief adellijk gegeven meer, en mettertijd komen steeds meer leengoederen voor in handen van niet-adellijke individuen. Precieze cijfers hierover kunnen we niet verstrekken, daar de precieze verhouding tussen adellijke en niet-adellijke leenhouders in de leenregisters voorbijgaat aan het doel van ons onderzoek. Bovendien is het beeld dat we verkrijgen uit de bronnen enigermate vertekend, daar het onderzoek zich toespitst op die personen die deze belangrijke structuren in leen houden – en die dus bijna allemaal zelf stuk voor stuk zelf personen van enig belang zijn. Naast de meerderheid aan verarmde edellieden die net het hoofd boven water kan houden, is er een selecte groep van edellieden die zich kan handhaven door kleinere heerlijkheden op te kopen en zijn gepriviligieerde status kan behouden door in vorstelijke dienst te treden. Als typisch voorbeeld van een ‘oude’ adellijke familie die handig inspeelt op het ‘staatsfeodalisme’ en mede hierdoor zijn patrimonium kan uitbreiden halen we hier de familie ‘van Gistel’ aan, die geldt als één van de bekendste adellijke
401
DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 218. 402 DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 236. 403 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 23-35.
- 81 -
ambtenarenfamilies404 en tevens de Grote en Kleine Tol van Brugge in leen houdt405 en dus relatief welgesteld is. In 1501 houden zij bv. niet alleen hun (‘gebroken’) kasteel te Dudzele in leen, maar ook het kasteel van Varsenare. Een ander voorbeeld van een adellijke familie die in vorstelijke dienst hoge toppen scheert, zijn de ‘heren van Gruuthuse’, die het monopolie hadden op het ‘gruut’. Zo is Jan van Brugge, die in de leenregisters in 1501 het goed ‘ten Torre’ in Oostkamp in leen houdt, in 1484 schout van Brugge en raadsheer van Maximiliaan van Oostenrijk406. Dit zijn misschien de twee bekendste voorbeelden, maar ook heel wat andere adellijke families vinden we in de leenregisters terug, waarvan enkele bekende adellijke ambtenarenfamilies zijn407: zo vinden we o.m. melding van de families ‘de Baenst’, ‘van Halewijn’, ‘van Massemen’, ‘van den Berghe’, ‘van Poeke’, ‘van Moerkerke’, ‘van Steelant’, ‘Boonin’, ‘Metteneye’, ‘van Themseke’, ‘van Rooden’, ‘van Meetkerke’, ... Interessant hierbij op te merken is dat de belangrijkste lenen en heerlijkheden voor een groot stuk in handen van de adel blijven408. Van de zestien kasteelstructuren die we in 1501 onderscheiden kunnen we er 9 met zekerheid toeschrijven aan adellijke figuren: Lichtervelde (‘van Huele’, heren van Lichtervelde), Dudzele (‘van Gistel’, heren van Dudzele), Moerkerke (‘van Praet’, heren van Moerkerke), Meetkerke (‘van Halewijn’), Varsenare (‘van Varsenare’ en later ‘van Gistel’), Oostkerke (‘van Oostkerke’, ‘de Baenst’ en ‘de weduwe van mer Jacques Darchies’), Gistel (‘mer Anthoins van Luxemburg, graaf van Brienne’), de beide structuren te Vladslo (‘van den Berghe’ en ‘van Luxemburg’). Naast deze twee groepen van edellieden, zijn er ook ambtenaren en poorters die in vorstelijke dienst kapitalen vergaren en dit economisch succes in politiek-sociale status wensen om te zetten409. Het beste voorbeeld hiervan is uiteraard Pieter Bladelin, die afkomstig was uit een niet-adellijke familie, zich opwerkte in het Bourgondische staatsapparaat, tot ridder geslagen werd410 en zijn eigen stad van Middelburg mocht 404
DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 210. 405 VAN DEN ABEELE A.; Het Ridderlijk Gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge tijdens de late middeleeuwen; Brugge; Uitgeverij Walleyn; 2000; http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA293.htm; geraadpleegd op: 15-4-2008. 406 Ibid. 407 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse vlaanderen: een status quaestionis, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 115 (2000), nr. 2, p. 210. 408 DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; CXXXVII; 2000; p. 25. 409 DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; p. 235. 410 DE CLERQ W., DUMOLYN J., HAEMERS J.; ‘‘Vivre Noblement’: Material Culture and Elite Identity in Late Medieval Flanders’, in: Journal of Interdisciplinary History; vol. 38; 2007 (I); p. 6.
- 82 -
stichten. Ook zijn ‘opvolger’ Willem Hugonet (de kanselier van Bourgondië die in 1477 onthoofd wordt411) behoort tot deze categorie: afkomstig uit een niet-adellijke achtergrond besteeg hij de administratieve ladder van het Bourgondische staatsapparaat, huwde met een adellijke vrouw, kreeg lenen en heerlijkheden toegewezen door de Bourgondische hertog, kocht huizen in Mechelen, Brussel en Brugge en zou in 1476 de heerlijkheid van Middelburg kopen412. We treffen ook andere voorbeelden aan in de bronnen, zoals meester Pauwels van Overtvelt, die in 1435 als ‘secretaris mijns gheduchte heere’413 wordt aangeduid. Van deze ‘Pauwels van Overtvelt’ weten we dat hij een raadsheer was van de Raad van Vlaanderen, leengoederen in zijn bezit had (het ‘goed ten Oosthove’ te Zuienkerke in 1435 en 1468 met in 1435 een ‘duufhuuse’, en ‘tgoed ten Walle’ te Lissewege in 1435 en 1468) en een eigen familiekapel oprichtte414, hetgeen duidelijke tekenen aan de wand zijn voor de adellijke aspiraties van deze persoon. Mogelijkheden voor verder onderzoek. Het is duidelijk dat de resultaten behaald uit de studie van de historische bronnen niet zaligmakend zijn, te meer daar deze historische bronnen aan een aantal beperkingen onderworpen zijn. Het blijft moeilijk om kwalitatief iets te kunnen zeggen over het uitzicht van de sites etc., maar het grootste nadeel is ons inziens het gebrek aan nauwkeurigheid van de bronnen uit de 14de eeuw. We krijgen het vermoeden dat ook de 15de eeuwse bronnen, hoewel zij gekenmerkt worden door een toename in nauwkeurigheid, niet altijd even consequent zijn. Dit blijkt onder meer door de eerder plotse toename van het aantal weerhouden structuren in 1501, daar waar 1435 en 1468 een vrij grote correlatie ten opzichte van elkaar vertonen. Wat de ‘kastelen’ alleen al betreft gaan we van 5-6 naar niet minder dan 16, en ook de andere categorieën vertonen een dergelijke toename. Gaat het hier echter om sites die daadwerkelijk in de periode 1468-1501 opgericht zijn, of om sites die reeds voor 1468 (en eventueel 1435) bestonden maar om de één of andere reden niet als dusdanig weerhouden zijn. Er zijn aanwijzingen dat dit laatste voor een aantal sites – o.m. de ‘kastelen’ te Moerkerke en Zuienkerke – toch het geval lijkt geweest te zijn. Het is duidelijk dat de resultaten van het historisch 411
DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840; deel IIIJ; p. 128. 412 DE CLERQ W., DUMOLYN J., HAEMERS J.; ‘‘Vivre Noblement’: Material Culture and Elite Identity in Late Medieval Flanders’, in: Journal of Interdisciplinary History; vol. 38; 2007 (I); p. 6. 413 SAB; Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 91 r°. 414 DUMOLYN J., MOERMANS K.; Distinctie en memorie: symbolische investeringen in de eeuwigheid door laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, vol. 116 (2003), nr. 3, p. 344.
- 83 -
onderzoek op zich geen uitsluitsel bieden. Dientengevolge is het noodzakelijk dat deze resultaten gekoppeld worden aan archeologische opgravingsverslagen en aanvullende historische documenten (voor zover deze bestaan) om zo tot een genuanceerd en geïntegreerd beeld van de situatie te komen. Dit zal ongetwijfeld nog bijzonder interessante resultaten opleveren. Naast deze opgravingsverslagen en aanvullend historisch materiaal onderscheiden we nog drie andere interessante onderzoekspistes. Op het archeologisch vlak betreft het hier de studie van luchtfoto’s, zowel de luchtfotografische prospectie op lage hoogte (onderzoek naar crop-marks, water- en snow-marks, soil-marks en shadow-marks) als de verticale luchtfotografie op grote hoogte (voor de studie van grote patronen). Op historisch-cartografisch vlak is de studie van historisch kaartmateriaal ongetwijfeld nog een bijzonder rijk – en door deze studie grotendeels onaangesneden – onderzoeksveld. Hoewel de – weinige – overgeleverde kaarten uit de middeleeuwen zich niet lenen tot het doel van dit wetenschappelijk onderzoek, hebben we gelukkig de toegang tot kaartmateriaal uit de nieuwe tijden (vanaf de 16de eeuw) dat gekenmerkt wordt door een toenemende nauwkeurigheid en wetenschappelijkheid. Om voor de vuist weg een paar voorbeelden op te noemen vermelden we hier de grote kaart van het Brugse Vrije door P. Pourbus (16de eeuw), de provinciekaarten van Deventer (16de eeuw), de kaart van Fricx voor de gehele Zuidelijke nederlanden (18de eeuw), niet te vergeten de gedetailleerde Ferrarris-kaart (eind 18de eeuw), de kaarten van Popp en Vandermaelen (19de eeuw), en de kadasterkaarten uit de 19de-20ste eeuw. Ook de zgn. ‘ommelopers van wateringen’ en landboeken kunnen – voor zover ze nog kaarten bevatten – interessant zijn voor dit onderzoek. Materiaal uit de 20ste eeuw is niet altijd even bruikbaar omwille van de grote verstoring van het landschap. Tot slot vermelden we hier de studie van iconografisch materiaal, zoals schilderijen en portretten (cfr. de Bladelintrieptiek etc.). Hoewel het materiaal dat tot deze categorie behoort bijzonder moeilijk te interpreteren is, omdat het voor de vorser altijd moeilijk is te achterhalen of het nu om louter picturale dan wel reëel bestaande elementen gaat, biedt ook deze studie potentieel interessante informatie.
- 84 -
V. Bibliografie Primaire bronnen en bronnenuitgaven Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA); I 257; N° 45925 (1322-1331); f° 56 r°/v°. Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA); Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1072 (1365); f° 41 r°/v°. Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA); Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1073 (1381); f° 35 r°/v°. Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA); Fonds Rekenkamer; I 001; nr. 1074 (1384); f° 90 r°. DE JONGHE J. (red.); Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaederen, gemaect door Nicolaes Despars, van de jaren 405 tot 1492; Brugge; Den Uytgever; 1837-1840 (4 dln.); deel IV; pp. 612. Stadarchief Brugge (SAB); Fonds Leenhof Burg; nr. 518 (1435); f° 233 r°/v°. Stadarchief Brugge (SAB); Fonds Leenhof Burg; nr. 519 (16de eeuw); f° 230 r°/v°. Rijksarchief Brugge (RAB); Fonds Leenhof Burg; TBO 15, nr. 64 (1468); f° 282 r°/v°. Toponymische woordenboeken. DE BO L.-L.; Westvlaamsch Idioticon; Gent; Alfons Siffer: drukker der Koninklijke Vlaamse Academie; 1892; pp. 1335. DE FLOU K.; Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu; Brugge; 1914-1938 (18 dln.). Secundaire literatuur. Bibliografieën. Boekenschouw: bibliografie voor de geschiedenis van het oude graafschap Vlaanderen en de provincie West-Vlaanderen, in: Annales de la Sociéte d’émulation de Bruges – Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; 1839- ... Bibliografie van de geschiedenis van België, in: Revue Belge de philologie et d’histoire. Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis; 1953-... International Medieval Bibliography; http://www.brepolis.net/login/overview.cfm; geraadpleegd op 19.9.2007 SCHOUTEET A.; Honderdvijftig jaar Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, Analytische inhoud en registers, 1839-1988.; Brugge; Genootschap voor Geschiedenis; 1991; p. 413. - 85 -
Catalogi. HUYS E.; Catalogus van de verzameling kaarten en plannen van het rijksarchief te Brugge, Brussel, 1996, p. 220. Leenhof Burg van Brugge in het Rijksarchief te Brugge; Toegangen in Beperkte Oplage, 15, Brussel, 1992 (geen auteur), pp. XVII+59. Libis-catalogus (bevat o.a. online catalogus van de Katholieke Universiteit Leuven); http://opac.libis.be/F/?func=find-b-0&local_base=KUL; geraadpleegd op 19.9.2007. Meercat (Aleph+Catfish); http://lib.ugent.be/catalogi.html; geraadpleegd op 19.9.2007. Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed; http://www.vioe.be/zoeken; geraadpleegd op 21.9.2007. Winob (Provinciale Centrale Catalogus West-Vlaanderen); http://winob.cevi.be/webopac/vubis.csp; geraadpleegd op 20.9.2007. Boeken. ART J., BOONE M. (red).; Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw; Gent; Centrum voor Geschiedenis Universiteit Gent, Mens & Cultuur Uitgevers; 2004; pp. 291. BLOM. J.C.H., LAMBERTS E. (red.); Geschiedenis van de Nederlanden; HBuitgevers, Baarn; 2004; pp. 432. DE KEYSER R.; Het kasteel van Oostkerke (bij Damme): 1089-1983; s.l.; Heemkundige Kring St.-Guthago; 1984; p. 95 DE SMET J.; Het bestuur van het Graafschap Vlaanderen: het Brugse Vrije; de feodaliteit; de adel; Brugge; Van Poelvoorde; 1941; p. 32. DE SMIDT J. Th. (red.); Van tresorier tot thesaurier-generaal. Zes eeuwen beleid van een hoge Nederlandse ambtsdrager; Hilversum; Uitgeverij Verloren; 1996; pp. 556. DEVLIEGHER L.; Het kasteel van Tillegem te Brugge; Brugge; Van de Wiele; 1989; pp. 170 DOPERÉ F.; De donjon in Vlaanderen: architectuur en wooncultuur (Acta Archaeologica Lovaniensa, III); Brussel; Gemeentekrediet; 1991; p. 269 DUMOLYN J.; De Brugse opstand van 1436-1438; Heule; UGA; 1997; pp. 381. DUMOLYN J.; Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477); Antwerpen; Garant; 2003; pp. XLIV+250.
- 86 -
GENICOT L. Fr.; Burchten en hoevekastelen (het groot kastelenboek van België, I); Brussel; Vokaer; 1976; pp. 287 GENICOT L. Fr.; Kastelen en buitenplaatsen (het groot kastelenboek van België, II); Brussel; Volkaer; 1977; pp. 306. HEIRBAUT D.; Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305; Brussel; Algemeen Rijksarchief; 1997; pp. 423. OPSOMMER R.; Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt: het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw; Brussel; Algemeen Rijksarchief; 1005 (2. dln). PREVENIER W., BLOCKMANS W.; De Bourgondiërs: de Nederlanden op weg naar eenheid: 1384-1530; Amsterdam; Meulenhoff; 1997; pp. 288. PREVENIER W., BLOCKMANS W.; In de ban van Bourgondië; Houten; Fibula; 1988; pp. 174. PREVENIER W., HOWELL M., BOONE M.; Uit goede bron. Introductie tot de historische kritiek; Antwerpen; Garand; 2000; pp. 208. MERTENS J.; De laat-middeleeuwse landbouweconomie in enkele gemeenten van het Brugse Vrije; Gent; Belgisch Centrum voor landelijke geschiedenis; 1970; pp. 203. MERTENS M.; Pieter Bladelin ca. 1410-1472 en Middelburg in Vlaanderen 1444-1994: een biografie van Pieter Bladelin, stichter van Middelburg in Vlaanderen, gevolgd door bijdragen over de Bladelintriptiek, de verheffing in de ridderstand en het graf van Bladelin; Maldegem; Comité 550 jaar Middelburg; 1994; pp. 63. THOEN E.; Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst; Gent; Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis nr. 90; 1988 (2 dln.). VAN DEN ABEELE A.; Het Ridderlijk Gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge tijdens de late middeleeuwen; Brugge; Uitgeverij Walleyn; 2000; pp. 164. Kan geraadpleegd worden op: http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA293.htm; geraadpleegd op: 15-4-2008. VERHULST A.; Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen; Brussel; Gemeentekrediet; 1995; pp. 191. Artikels. BOURGEOIS J.; Les sites fossoyés médiévaux de la région de Comines-Warneton (province de Hainaut, Belgique), in: Revue du Nord; T. 85 ; 2003; pp. 141-159. CAFMEYER M.; ‘Het grafelijk domein van Male’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; vol. 87; 1950; pp. 134-154.
- 87 -
CAFMEYER M.; ‘Het kasteel van Male’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; vol. 83; 1940-1946; pp. 112-132 DE CLERQ W., DUMOLYN J., HAEMERS J.; ‘‘Vivre Noblement’: Material Culture and Elite Identity in Late Medieval Flanders’, in: Journal of Interdisciplinary History; vol. 38; 2007 (I); pp. 1-31. DE MEULEMEESTER J.; Mottes castrales des anciens Pays-Bas méridionaux. Quelques considérations sur l’iconographie et les textes, in : Studia Caroliensia ; 2006 (3-4) ; pp. 249-256. DE MEULEMEESTER J., DE WILDE M.; ‘De Godelievemotte en de middeleeuwse versterkingen te Gistel’, in: Archeologie in Vlaanderen; I; 1991; pp. 197-206. DE MEULEMEESTER J.; O’CONOR K; Fortifications, in: The Archaeology of Medieval Europe. Vol 1 (eds. GRAHAM-CAMPBELL J., VALOR M.); Aarhus; Aarhus University Press; 2007; pp. 316-341. DE MEULEMEESTER J., VANTHOURNHOUT C.; ‘De ‘Hoge-Andjoen’-motte te Werken’, in: Archaeologica Belgica; 1986; pp. 105-108. DE MEULEMEESTER J., TERMOTE J.; ‘De ‘Hoge Motte’ te Merkem’, in: Archaeologica Belgica; 242; 1982; pp. 125-129. DE MEULEMEESTER J., VANTHOURNHOUT C.; ‘Het voorhof van de ‘HogeAndjoen’-motte te Werken’, in: Archaeologica Belgica; 258; 1984; pp. 112-117. DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse Vlaamse adel: enkele trends’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; vol. 137; 2000; pp. 3-46. DUMOLYN J., MOERMANS K.; ‘Distinctie en memorie: symbolische investeringen in de eeuwigheid door laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen’, in: Tijdschrift voor geschiedenis; vol. 116; 2003 (III); pp. 332-249. DUMOLYN J., VAN TRICHT F.; ‘Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen: een status quaestionis’, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden; vol. 115; 2000 (II); pp. 197-222. PREVENIER W.; ‘Het Brugse Vrije en de Leden van Vlaanderen’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; vol. 96; 1959; pp. 5-63. MADDENS K.; ‘Het uitzicht van het Brugse Vrije op het einde van de XVIe eeuw’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; vol. 98; 1961; pp. 3173. MERTENS J.; ‘De economische en sociale toestand van de opstandelingen uit het Brugse Vrije, wier goederen na de slag bij Cassel (1328) verbeurd verklaard werden’, in: Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis; vol. 106; 1969; pp. 1131-1153.
- 88 -
POLLET J; ‘Het moordenaarskasteel te Varsenare’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; vol. 71; 1928; pp. 98-100. WARLOP E.; ‘De verkoop van de heerlijkheid Tillegem in 1285’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge; vol. 106; 1969; pp. 172-175. Licentieverhandelingen. DECLERCQ K.; Feodaliteit in het Brugse Vrije: leen en familie in de ambachten Oostkamp en Sijsele (ca. 1325-1515); Leuven (diss. Lic.); 1984; vol. 3. HEUGHEBAERT G.; Bijdrage tot de kennis van de kasteelbouw in het Brugse Vrije tijdens de XVIe-XVIIe eeuw, vooral gesteund op graphische bronnen; Gent (diss. Lic.); 1951; s.p. HOLTHOFF N.; Archeologisch onderzoek op de site ‘Blauw Kasteel’. Oefening opgravingstechnieken (1e Licentie Archeologie); Gent; 2002-2003; pp. 64.
JANSSENS L.; Feodaliteit in het Brugse Vrije: de ambachten Moerkerke, Oostkerke, Dudzele, Lissewege en Stad Damme (begin XIVde-begin XVIde eeuw); Leuven (diss. Lic.); 1984; vol. 3. Internetlinks. Algemeen – geschiedenis van Lichtervelde; http://www.lichtervelde.be/anysurfer/anysurfer.asp?o=1&p=cmsbl.asp%3Fp%3Dgeschie denis%252Ehtm; geraadpleegd op: 4-5-2008. Archeologisch onderzoek in Middelburg-in-Vlaanderen. Een bilan na 3 jaar onderzoek op het opper- en neerhof van het kasteel van Pieter Bladelin; www.maldegem.be/toerisme/bilan2004.doc; pp. 14. De adellijke stad; http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA394.htm; geraadpleegd op: 13-11-2007. De geschiedenis van Dudzele; http://www.degroenetente.be/dudzele.html; geraadpleed op: 512-2007. Dudzele; http://www.damme-online.com/nl/omgeving/dudzele.htm; geraadpleegd op: 10-3-2008. Geschiedkundige beschrijving van Jabbeke en omstreken; http://users.telenet.be/hetpolderhof/Yperleet.htm; geraadpleegd op: 7-4-2008. Het Brugse Vrije, www.vrijwilligersrab.be/variabels/Brugse_Vrije.pdf, geraadpleegd op: 10-10-2007. Het kasteel van Oostkerke; http://www.dammeonline.com/nl/gebouwen/militair/kasteeloostkerke.htm; geraadpleegd op: 20-4-2008. - 89 -
Het verdwenen kasteel van Bladelin; http://www.dammeonline.com/nl/omgeving/kasteelmiddelburg.htm; geraadpleegd op: 20-5-2008. Kasteel van Moerkerke; http://www.dammeonline.com/nl/gebouwen/militair/kasteelmoerkerke.htm; geraadpleegd op: 25-6-2008. Koninklijke Commissie voor Geschiedenis: Thesaurus; http://www.crhistoire.be/nl/publications/thesaurus.html; geraadpleegd op: 15.11.2007. Middelburg, stad van Bladelin; http://www.dammeonline.com/nl/omgeving/middelburg.htm; geraadpleegd op: 20-5-2008. Opgravingen op de kasteelsite van Middelburg; http://www.maldegem.be/toerisme/middelburg-opgravingen.htm; geraadpleegd op: 25-62008. Tijdslijn van de Zwinstreek (1); http://www.sincfala.be/beeldenbank/index.php?f=zoekresultatenTijdslijn.php&trefwoord =omme; geraadpleegd op 13-11-2007. Tijdslijn van de Zwinstreek (2); http://www.sincfala.be/beeldenbank/index.php?f=zoekresultatenTijdslijn.php&trefwoord =engelbert; geraadpleegd op: 13-11-2007.
- 90 -
VII. Bijlagen Verdeelsleutel van de belangrijkste sites in de leenregisters.
92
Kaarten van het Brugse Vrije tijdens de late middeleeuwen.
96
Uit De Bo L.-L.; Westvlaamsch Idioticon; Gent; 1892, pp. 3-4. De grenzen van het Brugse Vrije worden gevormd door de puntlijn die begint ten noorden van Nieuwpoort.
I.
Geografische grenzen van het Brugse Vrije tijdens de late middeleeuwen.
II.
Structurele elementen aanwezig in het Brugse Vrije in 1435 en 1468.
III.
Structurele elementen aanwezig in het Brugse Vrije in 1501.
- 91 -
Verdeelsleutel van de belangrijkste sites in de leenregisters. Het leenregister van 1322-1331 - geen specifieke vermeld Het leenregister van 1365 Kastelen, opper- en nederhoven. - geen specifieke vermeld Sites ‘met de huizen op de wal’. - geen specifieke vermeld Sites met ‘wallen en grachten’, ‘berge’, ‘walle en ‘torre’ als structurele elementen. - Koolkerke: ‘stede te berge’ (1365, 1381), goed ‘ten Berghe’ (1435, 1468, 1501) Sites met ‘Berghe’, ‘Walle’ en ‘Torre’ als toponiemen. - Meetkerke: ‘ten Wallekine’ (1365, 1384, 1435, 1468, 1501) - St. Michiels: ‘Stuvenberghe’ (1365, 1468) - Aardenburg: ‘ten Ouden Walle’ (1365, 1381, 1384) - Zuienkerke: ‘Spiselwalle’ (1365, 1381, 1384) - St.Laurens (Dudzele): ‘ten Torrekine’ (1365, 1381) - Oostkamp: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1468, 1501) - St. Pieters-op-den-Dijk: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1384, 1468, 1501) Het leenregister van 1381 Kastelen, opper- en nederhoven - geen specifieke vermeld Sites ‘met de huizen op de wal’. - geen specifieke vermeld Sites met ‘wallen en grachten’, ‘berge’, ‘walle en ‘torre’ als structurele elementen. - Koolkerke: ‘stede te berge’ (1365, 1381), goed ‘ten Berghe’ (1435, 1468, 1501) Sites met ‘Berghe’, ‘Walle’ en ‘Torre’ als toponiemen. - Aardenburg: ‘ten Ouden Walle’ (1365, 1381, 1384) - Zuienkerke: ‘Spiselwalle’ (1365, 1381, 1384 - St.Laurens (Dudzele): ‘ten Torrekine’ (1365, 1381) - Oostkamp: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1468, 1501) - 92 -
- St. Pieters-op-den-Dijk: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1384, 1468, 1501) Het leenregister van 1384 Kastelen, opper- en nederhoven. - geen specifieke vermeld Sites ‘met de huizen op de wal’. - geen specifieke vermeld Sites met ‘wallen en grachten’, ‘berge’, ‘walle en ‘torre’ als structurele elementen. - geen specifieke vermeld Sites met ‘Berge’ ‘Walle’ en ‘Torre’ als toponiemen. - Meetkerke: ‘ten Wallekine’ (1365, 1384, 1435, 1468, 1501) - Aardenburg: ‘ten Ouden Walle’ (1365, 1381, 1384) - Zuienkerke: ‘Spiselwalle’ (1365, 1381, 1384) - St. Pieters-op-den-Dijk: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1384, 1468, 1501) Het leenregister van 1435 Kastelen, opper- en nederhoven. - Lichtervelde: ‘mote met neerhof’ (1435, 1468, 1501) - Dudzele: ‘kasteel’ (1435, 1468), ‘gebroken kasteel met mote (1501) - Oostkamp: ‘hof te Beverhout (1365, 1381), ‘hof te beverhout met neerhof’ (1435, 1468, 1501) - Vlissegem: ‘opper- en neerhof’ (1435, 1468), ‘wal met de huizen erop (1501) - Vladslo: ‘hof en mote’ (1435, 1468, 1501) - Vladslo: : ‘opper- en neerhof’ (1468, 1501) Sites ‘met de huizen op de wal’. - Sijsele: ‘stede op de wal’ (1435, 1468, 1501) - Vladlso: ‘wal en de huizen erop’ (1435, 1468) Sites met ‘wallen en grachten’, ‘berge’, ‘walle en ‘torre’ als structurele elementen. - Cadzand: ‘hofstede met walle’ geheten ‘Burg Gravensteen’ (1435, 1468, 1501) - Westkapelle: ‘met huizen en wallen’ geheten ‘Hof ten Poele’ (1435, 1468, 1501) - Nieuwmunster: ‘met een wal daar toe behorend’ geheten ‘heer Sawbis wal’ (1435, 1468) Sites met ‘Berghe’, ‘Walle’ en ‘Torre’ als toponiemen. - Meetkerke: ‘ten Wallekine’ (1365, 1384, 1435, 1468, 1501) - Aardenburg: ‘ten Ouden Walle’ (1365, 1381, 1384) - 93 -
- Zuienkerke: ‘Spiselwalle’ (1365, 1381, 1384) - Zerkegem: ‘ten Walle’ (1381, 1435, 1468, 1501) - Koolkerke: ‘stede te berge’ (1365, 1381), goed ‘ten Berghe’ (1435, 1468, 1501) - Sijsele: ‘ten Walle’ (1435) - Lissewege: ‘woning geheten ten Walle’ (1435, 1468), ‘hof geheten ten Walle’ (1501) - Lissewege: ‘goed ten Walle’ (1435, 1468, 1501) Het leenregister van 1468 Kastelen, opper- en nederhoven. - Lichtervelde: ‘mote met neerhof’ (1435, 1468, 1501) - Dudzele: ‘kasteel’ (1435, 1468), ‘gebroken kasteel met mote (1501) - Oostkamp: ‘hof te Beverhout (1365, 1381), ‘hof te beverhout met neerhof’ (1435, 1468, 1501) - Vlissegem: ‘opper- en neerhof’ (1435, 1468), ‘wal met de huizen erop (1501) - Vladslo: ‘hof en mote’ (1435, 1468, 1501) - Vladslo: : ‘opper- en neerhof’ (1468, 1501) Sites ‘met de huizen op de wal’. - Sijsele: ‘stede op de wal’ (1435, 1468, 1501) - Vladlso: ‘wal en de huizen erop’ (1435, 1468) Sites met ‘wallen en grachten’, ‘berge’, ‘walle en ‘torre’ als structurele elementen. - Cadzand: ‘hofstede met walle’ geheten ‘Burg Gravensteen’ (1435, 1468, 1501) - Westkapelle: ‘met huizen en wallen’ geheten ‘Hof ten Poele’ (1435, 1468, 1501) - Nieuwmunster: ‘met een wal daar toe behorend’ geheten ‘heer Sawbis wal’ (1435, 1468) - Varsenare: ‘met de walgracht’ (1468) - St.-Joris-ten-Distel: ‘met een wal daar toe behorend’ geheten ‘goed van Zotschore’ (1468) - St.-Pieters-op-den-Dijk: ‘met de huizen en wallen’ geheten ‘goed Ten Poele’ (1468) Sites met ‘Berghe’, ‘Walle’ en ‘Torre’ als toponiemen. - Meetkerke: ‘ten Wallekine’ (1365, 1384, 1435, 1468, 1501) - Zerkegem: ‘ten Walle’ (1381, 1435, 1468, 1501) - Lissewege: ‘woning geheten ten Walle’ (1435, 1468), ‘hof geheten ten Walle’ (1501) - Lissewege: ‘goed ten Walle’ (1435, 1468, 1501) - St. Michiels: ‘Stuvenberghe’ (1365, 1468) - Koolkerke: ‘stede te berge’ (1365, 1381), goed ‘ten Berghe’ (1435, 1468, 1501) - Beernem: ‘goed ten Walle’ (1468, 1501) - Oostkamp: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1468, 1501) - St. Pieters-op-den-Dijk: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1384, 1468, 1501) - St. Pieters-op-den-Dijk: woning ‘ten Torrekine’ (1468) - Klemskerke: stede ‘ten Torre’ (1468, 1501) - 94 -
Het leenregister van 1501 Kastelen, opper- en nederhoven. - Lichtervelde: ‘mote met neerhof’ (1435, 1468, 1501) - Dudzele: ‘kasteel’ (1435, 1468), ‘gebroken kasteel met mote (1501) - Oostkamp: ‘hof te beverhout met neerhof’ (1435, 1468, 1501) - Vladslo: ‘hof en mote’ (1435, 1468, 1501) - Vladslo: : ‘opper- en neerhof’ (1468, 1501) - Oostkerke: ‘kasteel’ (1501) - Middelburg-in-Vlaanderen: ‘kasteel’ (1501) - Moerkerke: ‘kasteel’ (1501) - Zuienkerke: ‘kasteel met neerhof’ (1501) - Meetkerke: ‘oud kasteeltje’ (1501) - St. Mariakerke: ‘opper- en neerhof’ (1501) - Zandvoorde: ‘kasteeltje’ (1501) - Merkem: ‘opper- en neerhof’ (1501) - Gistel: ‘kasteel’ (1501) - Loppem: ‘kasteel’ (1501) - Varsenare: ‘kasteel’ (1501) Sites ‘met de huizen op de wal’. - Sijsele: ‘stede op de wal’ (1435, 1468, 1501) - Vlissegem: ‘opper- en neerhof’ (1435, 1468), ‘wal met de huizen erop (1501) Sites met ‘wallen en grachten’, ‘berge’, ‘walle en ‘torre’ als structurele elementen. - Cadzand: ‘hofstede met walle’ geheten ‘Burg Gravensteen’ (1435, 1468, 1501) - Westkapelle: ‘met huizen en wallen’ geheten ‘Hof ten Poele’ (1435, 1468, 1501) - Leffinge: ‘met twee wallen’ (1435, 1501) - Zuienkerke: ‘met een walle’ (1501) - S’ Heer Woutermansambacht: ‘walgracht’ (1501) - Slijpe: ‘hoge wal’ (1501) - Koekelare: ‘wal met de huizen die erop (op het leengoed) staan’ (1501) - Ichtegem: ‘walgracht’ (1501) - Eernegem: ‘hofstede met wal’ geheten ‘goed Te Bourg’ (1501) - St.-Katelijne-buiten-Brugge: ‘met walgrachten en andere grachten’ geheten ‘goed te Rebaudeburg’ (1501) - Oedelem: ‘hof met wal’ geheten ‘heerlijkheid van Wulfsberge’ (1501) - St.-Michiels-buiten-Brugge: ‘hofstede met wal en opperhuis’ geheten ‘Blydenburg’ (1501) - Woumen: ‘hofstede met singels, wallen en grachten’ (1501) Sites met ‘Berghe’, ‘Walle’ en ‘Torre’ als toponiemen. - Meetkerke: ‘ten Wallekine’ (1365, 1384, 1435, 1468, 1501) - Zerkegem: ‘ten Walle’ (1381, 1435, 1468, 1501) - Lissewege: ‘woning geheten ten Walle’ (1435, 1468), ‘hof geheten ten Walle’ (1501) - Lissewege: ‘goed ten Walle’ (1435, 1468, 1501) - Klemskerke: stede ‘ten Torre’ (1468, 1501) - 95 -
- St. Pieters-op-den-Dijk: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1384, 1468, 1501) - Oostkamp: ‘ten Torre’ (1365, 1381, 1468, 1501) - Koolkerke: ‘stede te berge’ (1365, 1381), goed ‘ten Berghe’ (1435, 1468, 1501) - Beernem: ‘goed ten Walle’ (1468, 1501)
Kaarten van het Brugse Vrije tijdens de late middeleeuwen. Uit De Bo L.-L.; Westvlaamsch Idioticon; Gent; 1892, pp. 3-4. De grenzen van het Brugse Vrije worden gevormd door de puntlijn die begint ten noorden van Nieuwpoort.
I.
Geografische grenzen van het Brugse Vrije tijdens de late middeleeuwen (volgende pagina). - 96 -
- 97 -
II.
Structurele elementen aanwezig in het Brugse Vrije in 1435 en 1468.
‘Kastelen’, ‘opper- en nederhoven’ in 1435 en 1468. Merk op dat het vijf structuren in 1435 en zes in 1468 betreft; in 1435 wordt slechts één structuur te Vladslo vermeld en twee in 1468. Het ‘goed te Koolkerke’ is hier niet weerhouden omwille van de onzekerheid of er in deze tijd reeds een echte kasteelstructuur bestond.
- 98 -
III.
Structurele elementen aanwezig in het Brugse Vrije in 1501.
‘Kastelen’, ‘opper- en nederhoven’ in 1501. Merk op dat vier van de vijf structuren uit 1435 en vijf van de zes uit 1468 hier terugkeren: enkel het ‘opper- en nederhof’ te Vlissegem uit 1435 en 1468 ontbreekt hier. Te Vladslo bevinden zich twee verschillende kasteelstructuren: een ‘hof en mote’ en een ‘opper- en neerhof’. Verder betreft het tien ‘nieuwe’ structuren (althans: structuren die voorheen niet in de leenregisters als dusdanig werden opgenomen). Enigszins merkwaardig is de concentratie van kasteelstructuren in de nabijheid van Brugge.
- 99 -