Monumentennota Gemeente Cuijk 2012
Vastgesteld :
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
1.Inleiding De voorliggende notitie beschrijft het kader voor het Cuijks Monumentenbeleid in relatie tot andere beleidsterreinen in algemene zin en de uitwerking daarvan in 2 verordeningen: de Erfgoedverordening 2012 en de Verordening Ruimtelijke Kwaliteitszorg. Als de gemeenteraad het monumentenbeleid vaststelt zal het college van burgemeester en wethouders later de Beleidsregel Onderhoud gemeentelijke monumenten vaststellen in het kader van de te verlenen subsidie. Bij het opstellen van dit beleid is aansluiting gezocht bij het monumentenbeleid van de gemeente Grave en is het beleid waar nodig vertaald naar de Cuijkse situatie. De Verordening Ruimtelijke kwaliteitszorg is 27 september 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Grave en bij instemming van de Cuijkse gemeenteraad zal een gezamenlijke commissie worden ingesteld. 2.Doel van deze nota Modern monumentenbeleid moet ervoor zorgen dat de kwaliteit, identiteit en herkenbaarheid van onze leefomgeving gewaarborgd is, en verder wordt uitgebouwd. Omdat erfgoed integraal deel uitmaakt van de identiteit en ontwikkeling van Cuijk en de omliggende kerkdorpen is het van belang cultuurhistorie vroegtijdig mee te wegen in de ontwikkeling van ruimtelijk beleid. Door uit te gaan van ‘behoud door ontwikkeling’ in plaats van louter conservering, wordt het aanwezige erfgoed als toegevoegde waarde en niet als beperking ervaren. Deze instandhoudingfilosofie past binnen de 3 pijlers voor een moderne monumentenzorg (beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg), waarvan de uitgangspunten zijn: 1.
Cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening
2.
Krachtiger en eenvoudiger regelgeving
3.
Het bevorderen van herbestemming.
Wat willen we bereiken? Het erfgoed van Cuijk wordt zichtbaar, herkenbaar en beleefbaar gemaakt. Het vergroten van het cultuurhistorisch bewustzijn, het vormen van draagvlak en de relaties met externen zijn belangrijke uitgangspunten. Het erfgoed wordt vanaf het begin van het proces bij planvorming en ontwikkelingen betrokken. Samenwerking tussen vertegenwoordigers van alle relevante disciplines staat voorop. De cultuurhistorische identiteit en dynamiek van Cuijk wordt behouden en versterkt. De duurzame instandhouding van cultuurhistorisch erfgoed is uitgangspunt. Naast het ontwikkelen en vaststellen van (sectoraal) cultuurhistorisch beleid ligt de nadruk op het bereiken van integratie met andere beleidsvelden en een integraal planproces.
2 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
3. Juridische basis Het huidige juridische kader voor de monumentenzorg wordt gevormd door de Monumentenwet 1988. Op 1januari 2009 is de nieuwe Monumentenwet 1988 in werking getreden. Op grond hiervan is de gemeente verantwoordelijk voor het beheer van rijksmonumenten en moet zij zelf voor de vergunningverlening en handhaving zorgen. In diezelfde wet is het Europese verdrag van Malta vertaald in wetgeving. Doelstellingen van het verdrag van Malta zijn het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem en het opnemen van archeologische waarden in de ruimtelijke ordening. De uitgangspunten van het verdrag van Malta zijn vast gelegd in het Archeologisch beleidsplan, dat door de raad op 11 mei 2009 is vastgesteld. Het op praktische wijze omgaan met behoud en beheer van archeologische waarden staan hierin centraal. De ambitie van de gemeente Cuijk is daarnaast om archeologie meer te gaan benutten als inspiratiebron voor de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt daarbij is het vinden van een goede balans tussen het zo min mogelijk belasten van vergunningaanvragers en een verantwoorde omgang met het bodemarchief. Daarom is er een onderverdeling gemaakt tussen gebieden met een lage archeologische verwachting en gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988 dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van monumentenzorg, die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet. Het betreft hier de monumentenvergunning voor beschermde monumenten. Deze monumentencommissie is opgenomen in de erfgoedverordening die door de raad is vastgesteld op 9 november 2009. Dezelfde verordening regelt de aanwijzing van de gemeentelijke monumenten. 4. Basis gemeentelijk beleid De laatste jaren komt in de ruimtelijke ordening meer de nadruk te liggen op de ruimtelijke identiteit en kwaliteit. Omdat (monumentaal) erfgoed integraal deel uitmaakt van de identiteit en ontwikkeling van Nederland en in dit kader van Cuijk en de omliggende kerkdorpen is het van belang om naast rijksmonumenten ook gemeentelijke monumenten aan te wijzen en deze cultuurhistorie vroegtijdig mee te wegen in de ontwikkeling van ruimtelijk beleid. Met dit doel heeft het college onlangs de lijst karakteristieke objecten opgesteld. Daarbij is een eerste inventarisatie van de historisch bouwkunst uitgevoerd. Het uitgangspunt waren de zogenaamde MIP-rapportages van de provincie Noord Brabant, die 20 jaar geleden zijn uitgevoerd en die zich concentreerden op objecten uit de periode 1850-1940. Bij de inventarisatie van de karakteristieke objecten zijn naast het plaatsen van nieuwe objecten op de lijst, bestaande objecten afgevoerd omdat zij naar de huidige
3 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
inzichten niet langer een status als karakteristiek object behoeven of omdat zij eenvoudigweg niet meer zijn aangetroffen. Deze geactualiseerde lijst wordt nu gebruikt bij de opstelling van bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Cuijk (aanduiding karakteristieke bebouwing). Zo wordt geprobeerd het gemeentelijk gebouwd erfgoed te beschermen. Maar met de aanduiding karakteristieke objecten in het bestemmingsplan wordt alleen voorkomen dat de karakteristiek objecten mogen worden gesloopt. Door naast rijksmonumenten ook gemeentelijke monumenten aan te wijzen en ten behoeve van de gemeentelijke monumenten uitvoeringsinstrumenten vast te stellen en adviescommissies ter ondersteuning van het college in het leven te roepen, ontstaat modern gemeentelijk monumentenbeleid dat ervoor zorgt dat de kwaliteit, identiteit en herkenbaarheid van onze leefomgeving gewaarborgd wordt en verder wordt uitgebouwd. Omdat erfgoed (zowel boven als in de grond) integraal deel uit maakt van de identiteit en ontwikkeling van Cuijk en de omliggende kerkdorpen is het van belang cultuurhistorie vroegtijdig mee te wegen in de ontwikkeling van ruimtelijke beleid. 5. Gemeentelijke monumenten De gemeentelijke Erfgoedverordening is op 9 november 2009 vastgesteld. Deze verordening is door de invoering van nieuwe wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verouderd. De geactualiseerde Erfgoedverordening 2012 is aangepast aan de laatste stand van het recht en geldt als (verplicht) juridisch kader, naast de Monumentenwet 1988 en andere wet- en regelgeving. De verordening, die nu kan worden vastgesteld, regelt onder andere de aanwijzing van gemeentelijke monumenten. 5. 1 aanwijzing Gemeentelijke monumenten Het college heeft een aanvang gemaakt met de procedure om te komen tot een gemeentelijke monumentenlijst. Op dit moment is sprake van 284 karakteristieke objecten met in begrip van de rijksmonumenten. De conceptlijst gemeentelijke monumenten bestaat uit ca. 40 objecten. Het veldwerk en de eerste beoordeling zijn uitgevoerd door bureau Croonen, waarbij in eerste aanleg is geïnspecteerd vanaf de openbare weg. Bij de beoordeling zijn de volgende criteria gehanteerd: A
Cultuurhistorische waarden
Belang van het object als bijzondere uitdrukking van (plaatselijke) culturele, sociaaleconomische en/of geestelijke ontwikkeling(en); Belang van het object als bijzondere uitdrukking van (plaatselijke) geografische, landschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkeling;
4 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
Belang van het object als bijzondere uitdrukking van technische en/of typologische ontwikkelingen; Belang van het object wegens innovatieve waarde of pionierskarakter. B
Architectuurhistorische waarden
Bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de (plaatselijke) architectuur en/of bouwtechniek; Bijzonder belang van het object voor het oeuvre van een (plaatselijke) bouwmeester of architect; Belang van het object wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp; Belang van het object wegens het bijzondere materiaalgebruik en/of de ornamentiek; Belang van het object wegens de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur. C
Ensemblewaarden
Bijzondere betekenis van het object als essentieel onderdeel van een groter geheel, dat cultuurhistorisch, architectuurhistorisch en stedenbouwkundig van belang is voor de gemeente Cuijk; Bijzondere betekenis van het object wegens de situering, verbonden met de ontwikkeling/uitbreiding van de streek, dorp of wijk; Bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/inrichting voorzieningen; Bijzondere betekenis van het object voor het aanzien van de streek, dorp of wijk; Belang van het object wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing en de historisch-ruimtelijke relatie met groenvoorzieningen, wegen, wateren en/of bodemgesteldheid. D
Herkenbaarheid/ gaafheid
Belang van het object wegens de architectonische gaafheid van ex- en/of interieur;; Belang van het object wegens de hoogwaardige architectonische kwaliteit van de samengestelde onderdelen; Belang van het object in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de omgeving. E
Zeldzaamheid
Belang van het object wegens architectuurhistorische, bouwtechnische, typologische en functionele zeldzaamheid, eventueel verbonden met bijzondere ouderdom; Uitzonderlijk belang van het object wegens één of meer van de onder A tot en met D genoemde kwaliteiten.
5 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
De technische staat waarin het gebouw verkeert, is in de beoordeling van monumentale waarden buiten beschouwing gelaten. Het is vervolgens aan de Monumentencommissie zoals genoemd in de Erfgoedverordening om de definitieve voordracht aan de hand van de lijst potentiële gemeentelijke monumenten aan het college van burgemeester en wethouders te doen. In het Cuijks model is dit aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (zie verder onder 6). 5.2 Aanwijzingsprocedure De beslissingsbevoegdheid van het plaatsen van objecten op de gemeentelijke monumentenlijst berust bij burgemeester en wethouders. Zij kunnen een object plaatsen op voordracht van de Commissie Ruimtelijke kwaliteit, maar ook op verzoek van eigenaren, zakelijk gerechtigden en andere belanghebbenden. Plaatsing op voordracht van de Commissie Ruimtelijke kwaliteit is de meest gebruikelijke weg. De voorgestelde gemeentelijke monumentenlijst bevat een groot aantal panden die in particulier bezit zijn. Eigenaren kunnen om uiteenlopende redenen bezwaar maken tegen plaatsing van hun eigendom op de gemeentelijke monumentenlijst. Voordat wordt overgegaan tot plaatsing van hun eigendom op een gemeentelijke monumentenlijst zullen alle particuliere eigenaren uitgebreid moeten worden geïnformeerd over het gemeentelijk erfgoedbeleid en vervolgens worden gehoord. Gedacht kan worden aan een voorlichtingsbijeenkomst voor alle belanghebbenden en waar gewenst een individueel gesprek. In de besluitvorming moet de afweging van de individuele belangen ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden uitdrukkelijk naar voren komen. De aanwijzing op zich geeft geen recht op schadevergoeding, omdat daardoor over het algemeen niets verandert aan het gebruik van het monument. Het is van belang om goede nota te nemen van de wensen en verlangens van eigenaren omdat het te beschermen monument baat heeft bij een goed erfgoedbeleid dat uitgaat van samenwerking met particuliere eigenaren en waarbij draagvlak voor het beleid van groot belang is. Het is gewenst om deze nota en de daaraan gekoppelde instrumenten vast te stellen, voordat de belanghebbenden van potentiële gemeentelijke monumenten daarvan op de hoogte worden gesteld. Op het moment dat zij worden geconfronteerd met het voornemen hun eigendom aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monumenten, is dan ook bekend welke instrumenten daarmee verbonden zijn. Met name de in deze nota gepresenteerde subsidie kan als compensatie werken en daardoor mogelijke weestanden tegen de aanwijzing wegnemen.
6 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
6. Geïntegreerde welstand-monumentenadviescommissie en commissie ruimtelijke kwaliteit. De erfgoedverordening vereist de o.a de instelling van een monumentencommissie. De werkzaamheden van een monumentencommissie zijn tweeledig: enerzijds de toetsing van concrete uitvoeringsaspecten in het kader van vergunningverlening, anderzijds de toetsing aan erfgoedbeleid bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. 6.1 Geïntegreerde welstand-monumenten adviescommissie Aangezien de beoordeling van bouwplannen in dit kader zowel het welstandstoezicht als de monumentenwet en erfgoedverordening inhoudt vraagt dit om nauwe samenwerking om burgemeester en wethouders op adequate wijze te kunnen adviseren over geïntegreerde ruimtelijke kwaliteitszorg. Er is in formele zin sprake van twee adviezen, maar ter voorkoming van doublures en tegenstrijdige advisering is het zinvol om het monumentenen welstandsaspect in één commissie te behandelen. Praktisch gezien zijn de twee adviezen tot één advies terug te brengen, wanneer gewerkt wordt met één geïntegreerde welstand-/monumentencommissie. Om te voldoen aan de eisen van de Monumentenwet dient de welstandscommissie in voorkomende gevallen één of meer leden op te nemen met deskundigheid ten aanzien van monumenten. In voorkomende gevallen kan volstaan worden met de afvaardiging van het betreffende lid van de Commissie Ruimtelijk Kwaliteit. 6.2 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Naast de hierboven beschreven taak ( beoordeling van monumentenplannen door de geïntegreerde welstand-/monumentencommissie) zal een commissie voor de ruimtelijke kwaliteit worden ingesteld voor de beleidsadvisering met als doel dat het erfgoed vanaf het begin van het proces bij planvorming en ontwikkelingen wordt betrokken en om integratie met andere beleidsvelden en een integraal planproces.te bereiken. Zoals uit het landelijk beleid blijkt, (m.n. beleidsbrief Modernisering Monumenten) dienen cultuurhistorische belangen mee te wegen in de ruimtelijke ordening. De adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kunnen betrekking hebben op uitvoering van bestaand beleid, maar ook op uitvoering van beleidsvoornemens en planvorming, waarbij de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving een rol speelt. De commissie dient in ieder geval deskundigheid te bezitten op het gebied van bouwkundige aspecten van restauraties, architectuur en bouwhistorie in het algemeen en lokale bouwhistorie in het bijzonder, archeologie en (geschiedenis van het) landschap. Om het draagvlak voor het ruimtelijk beleid van de gemeente te vergroten wordt aan diverse organisaties de mogelijkheid geboden de vergadering van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bij te wonen en de commissie desgevraagd van advies te dienen.
7 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
Concreet valt daarbij in eerste instantie te denken aan de advisering met betrekking tot de vaststelling van de gemeentelijke monumentenlijst en advisering met betrekking tot de jaarlijkse subsidieaanvragen. 7. Uitvoeringsinstrumenten Met het aanwijzen van gemeentelijke monumenten staan wij als gemeente voor dat deze panden in stand worden gehouden. Hiervan uitgaande is de eigenaar in die zin beperkt dat hij niet anders dan na schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders het pand mag wijzigen of slopen. Het toestemming vragen op grond van het vergunningenstelsel houdt, anders dan in de beeldvorming van sommige eigenaren , niet uitsluitend een verbod in. Inzet is derhalve om de beeldvorming van een beleid van:’niets mag’ om te zetten in: ‘veel kan, maar in goed en deskundig overleg’. Het is dus zaak de eigenaar bij het beheren van zijn eigendom te ondersteunen. Eén van de mogelijkheden is de ondersteuning van de Monumentenwacht. 6.1 Monumentenwacht De stichting Monumentenwacht is een particuliere instelling die per provincie is georganiseerd en op abonnementsbasis periodieke inspecties verricht en waar nodig kleine herstelwerkzaamheden uitvoert. Doordat de stichting wordt gesubsidieerd door de provincie zijn de kosten laag, terwijl de kennis groot is. Door een 2-jaarlijkse inspectie voor woonhuismonumenten kan verval worden voorkomen. Bovendien geeft de grondige inspectie de eigenaar inzicht in de algehele staat van onderhoud van het pand. Kleine gebreken worden tijdens de inspectie verholpen. De kosten daarvan worden bij de eigenaar in rekening gebracht. Voor eventuele verdere gebreken die niet direct kunnen worden verholpen, worden door de Monumentenwacht in een inspectierapport aanbevelingen gedaan voor verder herstelwerkzaamheden. Van de eigenaar wordt verwacht dat hij deze door een ter zake kundig bedrijf laat herstellen. Er is een constructie denkbaar om gemeentelijke monumenteneigenaren financieel tegemoet te komen door de kosten van het abonnement jaarlijks en de eerste bouwkundige inspecties van de Monumentenwacht te voldoen. (De eerste bouwkundig inspectie zal ongeveer 14 uur vergen, de vervolginspectie ca. 8 uur per 2 jaar.) Daarvoor kan een collectief abonnement worden afgesloten. In de Beleidsregel Onderhoud gemeentelijke monumenten is gekozen voor een constructie waarbij subsidie en inspectie met elkaar in relatie worden gebracht hetgeen leidt tot een duidelijk onderhoudsgerichte subsidiëring. Doordat ook de gemeente een kopie krijgt van het inspectierapport van de Monumentenwacht heeft dit als voordeel dat de gemeente het pand niet zelf hoeft op te nemen bij verzoek om subsidie.
8 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
6.2 Subsidiëring op grond van Beleidsregel Onderhoud gemeentelijke monumenten Het actief inzetten van subsidiegelden wordt gezien als de belangrijkste inzet van de gemeente in het ondersteunen van monumenteneigenaren. Voorwaarde hiervoor is het beschikken over een subsidieverordening waarin deze subsidiemogelijkheden zijn vastgesteld. Na instemming van de raad zal het college een beleidsregel vaststellen die expliciet de subsidie ten behoeve van onderhoud van gemeentelijke monumenten regelt. Bij de invulling van deze beleidsregel wordt onderscheid gemaakt tussen onderhoud en restauratie. Beide begrippen worden hieronder gedefinieerd: Onderhoud: Periodieke werkzaamheden aan een beschermd monument welke dienen om het beschermde monument als zodanig in stand te houden. Het beschermde monument moet in een bouwkundig goede staat verkeren. Het kan ook gedeeltelijk in goede staat zijn, maar dan kan alleen aan die onderdelen onderhoud, als bedoeld in deze definitie , gepleegd worden. Restauratie: Werkzaamheden aan een beschermd monument, het normale onderhoud te boven gaand, die voor het herstel en het conserveren van het beschermd monument noodzakelijk zijn. Gemeentelijke subsidiëring van restauratie en onderhoud is bedoeld om het monumentenbestand op een goed niveau te krijgen en te houden. Hierbij wordt uitgegaan van het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar van het monument. Dit laatste blijkt met name uit het feit dat ook bij inschakeling van de Monumentenwacht de eigenaar zelf regelmatig onderhoud moet (laten) plegen. De technische staat van het monumentenbestand Het verkrijgen van inzicht in de technische staat van het potentieel monumentbestand is erg belangrijk. Door een regelmatige inspectie van monumenten kan een goed beeld worden verkregen van de toestand van gemeentelijke monumenten. Dit is ook van belang voor het bepalen van het benodigde budget voor restauratiesubsidie: het beschikbare budget, de te kiezen subsidiemethode , subsidiebedragen en de te verwachten vraag van monumenteneigenaren hangen nauw met elkaar samen. Dit is echter sterk afhankelijk van de restauratie- c.q. onderhoudsbehoefte en de technische staat van de monumenten. Om dit laatste inzicht te krijgen moet een technische boordeling van de panden worden uitgevoerd. Daar niet alle panden die op de conceptlijst gemeentelijke monumenten zijn opgenomen, daadwerkelijk zullen worden aangewezen als gemeentelijk monument, zijn de totale kosten voor de technische inspectie nog niet bekend. Het heeft pas zin de technische inspectie uit te voeren wanneer de definitieve lijst gemeentelijke monumenten is beoordeeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en naar aanleiding van dit advies is
9 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
vastgesteld door burgemeester en wethouders. Met de uit te voeren bouwkundige inspecties door de Monumentenwacht wordt naar verwachting binnen twee jaar de technische staat van het monumentenbestand bekend, afhankelijk van het aantal eigenaren dat zich aanmeld voor een abonnement bij de Monumentenwacht. Deze kennis zal in de toekomst kunnen gaan leiden tot een uitbreiding van de subsidieverordening voor wat betreft restauratie van de gemeentelijke monumenten. Als een monumenteneigenaar echter de Monumentenwacht geen toegang wil geven tot zijn pand, dan wordt ook niets over de technische staat van het monument bekend en komt de eigenaar niet in aanmerking voor subsidie. Onderhoudssubsidie voor gemeentelijke monumenten De gemeente Cuijk kiest ervoor alleen subsidie te verlenen aan gemeentelijke monumenten. De gemeentelijke subsidieregeling is dus niet toegankelijk voor eigenaren van rijksmonumenten. Zij kunnen gebruik maken van goedkope laagrentende leningen en hebben daarnaast de mogelijkheid onderhoud aan hun eigendom als aftrekpost op te geven bij de belastingaangifte. Ook zijn er nog diverse cultuurhistorische instanties die rijksmonumenten kunnen ondersteunen. Gemeentelijke monumenteneigenaren hebben deze privileges niet. Het uitgangspunt bij gemeentelijke subsidiëring is om de eigenaren te stimuleren tot actie. Een aantal eigenaren voelt zich mogelijk beperkt in hun vrijheid door het feit dat hun woning als monument wordt aangemerkt. Dit gevoel kan wellicht worden verzacht of weggenomen door het toekennen van subsidie. Bij gebruikmaking van de subsidiemogelijkheden zal daarentegen van een eigenaar worden verlangd dat deze onderhoud pleegt en dat op de naleving ervan wordt gecontroleerd. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient een eigenaar middels de inspectierapporten van de Monumentenwacht aan te tonen dat er regelmatig onderhoud wordt gepleegd. Mede door de regelmatige (tweejaarlijkse) inspectie worden eigenaren gestimuleerd in het onderhouden van hun pand. In eerste instantie is alleen sprake van onderhoudssubsidie en wordt ervan uitgegaan dat een jaarlijkse voeding van het budget van € 20.000 de vraag naar onderhoudssubsidie kan dekken. Het is duidelijk dat niet elk jaar voor elk pand subsidie verleend kan worden. Maximaal wordt, afgezien van de tegemoetkoming in de abonnementskosten voor de Monumentenwacht, per gemeentelijk monument per 5 jaar maximaal 50% van de onderhoudskosten met een maximum van € 2.500 uitgekeerd. Zoals reeds aangegeven wordt voorgesteld de jaarlijkse abonnementskosten en de kosten voor de eerste bouwkundige inspectie voor rekening van de gemeente te laten komen. De
10 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
kosten voor de tweejaarlijkse vervolginspecties komen voor rekening van de eigenaar. Hiermee verkrijgt de gemeente de controle over de kwaliteit van het uitgevoerde onderhoud, terwijl de eigenaren van de monumenten door de periodieke rapportage meer betrokken raken bij de technische toestand van hun monument. Een eigenaar die in aanmerking wil komen voor subsidie dient abonnee te zijn en te blijven van de Monumentenwacht. Vier jaar na inwerkingtreding van de Beleidsregel Onderhoud gemeentelijke monumenten ( en met intervallen van 4 tot 5 jaar daarna) zal er onderzoek moeten plaatsvinden naar de effecten van de subsidieregeling op het onderhoudsgedrag van de eigenaren van gemeentelijke monumenten. Bij deze evaluatie wordt de technische staat van de monumenten en de aanspraak op de genoemde subsidieverordening betrokken. De resultaten van de evaluatie zullen mogelijk leiden tot een stimuleringsregeling ten behoeve van de restauratie van gemeentelijke monumenten. Daarvoor zijn de inspectierapporten van de Monumentenwacht van groot belang. Het is gelet op de beperkte beschikbare middelen nodig om bij subsidiëring uit te gaan van vooraf benoemde subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten worden omschreven als de kosten, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk zijn om (de onderdelen van) een gemeentelijk monument op sobere en doelmatige wijze te onderhouden. Bij de subsidiabele kosten is ervoor gekozen om te werken met een maximumbijdrage per object. Resumerend wordt in de beleidsregel een incidentele subsidie ten behoeve van onderhoud opgenomen en daarnaast een budgetsubsidie in de vorm van abonnementskosten, direct te betalen aan de Monumentenwacht. Subsidie voor rijksmonumenten Voor subsidie aan rijksmonumenten wordt geen geld opgenomen in de begroting. Wanneer de eigenaar van een rijksmonument een subsidieverzoek indient, wordt een aparte overweging gemaakt. Het gaat dan een incidentele vraag waarbij een op zichzelf staand afwegingskader wordt toegepast. Een belangrijk criterium is dat het rijksmonument ook een maatschappelijke en openbare functie heeft of krijgt. Op het moment dat er sprake is van maatschappelijke meerwaarde wordt deze meerwaarde financieel vertaald. Nu de financiële middelen ontbreken, wordt de hoogte van de te verstrekken subsidie op voorstel van het college door de raad bepaald. Een specifieke regeling voor rijksmonumenten is nu dan ook niet opgenomen omdat op unieke situaties geen algemeen beleid te maken is. Bij de evaluatie van dit beleid zal deze werkwijze worden beoordeeld. Wellicht dat dan in samenspraak met het Bouwfonds een bedrag kan worden gereserveerd om ook laagrentende leningen te verstrekken.
11 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat de beleidsregel Onderhoud gemeentelijke monumenten, waarin de tegemoetkoming in onderhoudskosten van gemeentelijke monumenten geregeld wordt, een hardheidsclausule bevat, die kan worden toegepast als strikte toepassing van de beleidsregel in strijd is met het te dienen belang en waarmee schrijnende situaties kunnen worden voorkomen. Mocht het bestuur van mening zijn dat toch subsidie verleend moet worden aan een rijksmonument dan behoort dat, met verwijzing naar de hardheidsclausule, tot de mogelijkheden. 8. Implementatie monumentenbeleid Na vaststelling van dit beleid zal een brief uitgaan naar de eigenaren van potentiële gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten om hen uit te nodigen voor een informatiebijeenkomst. Hiervoor kan dan de Monumentenwacht en ook andere organisaties ‘uit het veld’ worden uitgenodigd. Nadat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is ingesteld en een advies heeft uitgebracht over de gemeentelijke monumenten, zal de aanwijzingsbeschikking worden verzonden. Hiertegen staat nog bezwaar en beroep open. Bij de aanwijzingsbeschikking zal de eigenaar gevraagd worden om zich aan te sluiten bij de Monumentenwacht. Dan wordt ook duidelijk hoeveel subsidie voor het abonnement en de bouwkundige inspectie moet worden gereserveerd. Op grond van de subsidieverordening zal het eerste jaar geen onderhoudssubsidie worden toegekend. Dit bedrag kan dan voor de bouwkundige inspecties worden gereserveerd. Om erfgoedbeleid onder de aandacht te brengen en te houden wordt voorgesteld jaarlijks monumenteneigenaren uit te nodigen mee te doen aan de open monumentendag. Voor de organisatie ervan kan aansluiting worden gezocht bij de gemeente Grave, die dit al jaren doet. Daarvoor zal in de eerste jaren materiaal moeten worden aangeschaft als vlaggen voor geopende monumenten, monumentschildjes en ander informatiemateriaal. Ook kan gedacht worden om samen met de VVV een ‘erfgoedfietstocht’ te ontwikkelen, die in de toekomst grensoverschrijdend kan worden. Verwacht wordt dat de vaststelling van het Monumentenbeleid voor het huidige begrotingsjaar (2012) nog geen financiële consequenties heeft.. Vanaf 2013 zijn wel extra financiële middelen nodig. Deze worden -op grond van de huidige inzichten- geraamd op structureel een bedrag tussen de € 20.000 <> € 25.000. In de zomer van 2012, bij het opstellen van de meerjarenbegroting 2013-2016, zal het financiële effect definitief worden berekend en verwerkt.
12 van 13
MONUMENTENNOTA GEMEENTE CUIJK 2012
9.Overzicht investeringskosten nieuw beleid 2012
2013
2014
Etc.
a. onderhoudssubsidie
+10.000
+10.000
+10.000
b Technische inspectie gemeentelijke monumenten
8.000
8.000
1.000
c. Abonnement Monumentenwacht
2200
2200
2200
2000
2000
2000
(max. 39 X 55€) d. Overig: implementatie, communicatie, open monumentendag, toerisme etc. Bijlagen: Erfgoedverordening gemeente Cuijk 2012 Verordening Ruimtelijke kwaliteitszorg 2012
13 van 13
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
Verordening Ruimtelijke Kwaliteitszorg 2012
Vastgesteld : Inwerkingtreding :
1 van 9
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
VERORDENING RUIMTELIJKE KWALITEITSZORG 2012
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen Artikel 1 Hoofdstuk 2: Bevoegdheden en taakverdeling Paragraaf 2.1: Bevoegdheden Artikel 2.1.1 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) Artikel 2.1.2 WelstandMonumenten (WM) Advieskamer Artikel 2.1.3 Afdoening bij mandaat Artikel 2.1.4 College van burgemeester en wethouders Paragraaf 2.2: Taakomschrijving Artikel 2.2.1 Voorzitter Artikel 2.2.2 Secretaris Artikel 2.2.3 Leden/deskundigen Artikel 2.2.4 Benoeming, zittingsduur en vergoeding Artikel 2.2.5 Aftreding Hoofdstuk 3: Werkwijze Artikel 3.1 Huishoudelijk reglement Artikel 3.2 Spreekrecht Artikel 3.3 Openbaarheid Artikel 3.4 Termijn van adviseren Hoofdstuk 4: Slotbepalingen Artikel 4.1 Citeertitel Artikel 4.2 Intrekking oude regelingen Artikel 4.3 Inwerkingtreding. A. Schematische weergave commissie B. Functieprofielen
2 van 9
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
VERORDENING RUIMTELIJKE KWALITEITSZORG 2012
DE RAAD VAN DE GEMEENTE CUIJK gezien het voorstel van het college van ………………… gelet op de artikelen 84,147 en 149 van de Gemeentewet en artikel 15 Monumentenwet 1988; besluit: vast te stellen de Verordening Ruimtelijke Kwaliteitszorg 2012 Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen Artikel 1 1. Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK): Commissie die het college van burgemeester en wethouders op verzoek en uit eigen beweging kaderstellend adviseert op het gebied van ruimtelijke kwaliteit in de breedste zin van het woord. De CRK geeft de kaders waarin advisering door de WM Advieskamer dient plaats te vinden. 2. Welstand/Monumenten (WM) Advieskamer: Commissie die het college van burgemeester en wethouders adviseert op het gebied van welstandsaspecten, monumentenaspecten, reclame-uitingen en overige aangelegenheden die betrekking hebben op het uiterlijk aanzien van de gemeente. De WM Advieskamer fungeert als welstandscommissie als bedoeld in de Woningwet en als monumentencommissie als bedoeld in de Monumentenwet 1988. Hoofdstuk 2: Bevoegdheden en taakverdeling Paragraaf 2.1: Bevoegdheden Artikel 2.1.1 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) 1. De CRK adviseert het college van burgemeester en wethouders op verzoek en uit eigen beweging op het gebied van: a. ruimtelijke kwaliteitsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen, landschapsplannen, beeldkwaliteitplannen en andere relevante beleidsstukken; b. stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente; c. alle aangelegenheden die van belang (kunnen) zijn in relatie tot de (archeologische) monumentenzorg voor zover dit geen aanvragen om omgevingsvergunning betreft; d. het toekennen van straatnamen. 2. De CRK bestaat uit tenminste 5 leden en maximaal 8 leden, exclusief voorzitter en secretaris. Leden zijn de deskundigen die gezamenlijk de volgende disciplines vertegenwoordigen: architectuur, landschapsarchitectuur, stedenbouw, cultuurhistorie, monumentenzorg en archeologie. Het is mogelijk dat één lid meerdere disciplines vertegenwoordigt. 3. De CRK kan slechts adviezen uitbrengen indien minimaal één deskundige van iedere benodigde discipline aanwezig is, ter beoordeling door de voorzitter. 4. De CRK vergadert eenmaal per acht weken of zo dikwijls als het college van burgemeester en wethouders dit nodig oordelen. Artikel 2.1.2 WelstandMonumenten (WM) Advieskamer 1. De WM Advieskamer fungeert als welstandscommissie als bedoeld in de Woningwet. 2. De WM Advieskamer fungeert als monumentencommissie als bedoeld in de Monumentenwet 1988. 3. De WM Advieskamer brengt welstandsadviezen uit op basis van de Welstandsnota. 4. De WM Advieskamer brengt monumentenadviezen uit met inachtneming van de Monumentennota/monumentenbeleid.
3 van 9
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
VERORDENING RUIMTELIJKE KWALITEITSZORG 2012
5. De WM Advieskamer bestaat uit de secretaris, twee deskundigen op het gebied van architectuur en (indien van toepassing; e.e.a. ter beoordeling door de secretaris) één of meerdere deskundige(n) op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, monumentenzorg en/of archeologie. 6. Eén van de vaste leden van WM Advieskamer, die tegelijkertijd de rol van voorzitter vervult, is ook lid van de CRK en neemt deel in de vergaderingen van de CRK. 7. De WM Advieskamer kan slechts adviezen uitbrengen indien minimaal één deskundige van iedere benodigde discipline aanwezig is. 8. Indien, in uitzonderlijke gevallen, geen toetsingskader aanwezig is of indien twijfel bestaat over het toe te passen toetsingskader, wordt het verzoek om advies voorgelegd aan de CRK teneinde de toetsingskaders te bepalen dan wel te verduidelijken, waarna het verzoek (opnieuw) ter advisering aan de CRK Advieskamer wordt aangeboden. De WM advieskamer kan in zo’n geval in verband met mogelijke termijnoverschrijding het college verzoeken de CRK bijeen te roepen. 9.. De WM Advieskamer vergadert eenmaal per twee weken of zo dikwijls als het college dit nodig oordeelt. Artikel 2.1.3 Afdoening bij mandaat 1. De advisering over een aanvraag om omgevingsvergunning waarvoor de Welstandsnota zogenaamde sneltoetscriteria kent is gemandateerd aan het college. 2. De advisering over een aanvraag om omgevingsvergunning waarvoor de WM Advieskamer het advies “Akkoord, mits” heeft gegeven is, indien deze is gewijzigd conform het gegeven advies, gemandateerd aan het college. 3. De advisering over een aanvraag om omgevingsvergunning waarvoor onder de op dat moment geldende welstandsnota een positief advies is gegeven is, indien de aanvraag een identiek (gespiegeld) bouwwerk betreft, gemandateerd aan het college. 4. In elk geval van twijfel legt de behandelend ambtenaar de aanvraag om omgevingsvergunning voor aan de WM Advieskamer. 5. De gemandateerde fungeert, in de gevallen als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel, als welstandscommissie als bedoeld in de Welstandsnota. Artikel 2.1.4 College van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om, na de commissie gehoord te hebben, gemotiveerd van het gegeven advies af te wijken of andere belangen zwaarder te laten wegen dan het advies. Paragraaf 2.2: Taakomschrijving Artikel 2.2.1 Voorzitter 1. Het college van burgemeester en wethouders wijst een onafhankelijke voorzitter voor de CRK aan. Voor de overige leden kan een vervanger worden benoemd die beschikt over vergelijkbare deskundigheid als het lid dat hij of zij vervangt. 2. Het college van burgemeester en wethouders wijst een van de leden van de CRK, die deskundig is op het gebied van architectuur, aan als voorzitter van de WM Advieskamer. 3. Voor de voorzitters worden vervangers benoemd die bij afwezigheid invallen. 4. De voorzitter van de CRK heeft geen stemrecht. De CRK beslist bij volstrekte meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter. Indien de beslissing tot stand is gekomen middels de stem van de voorzitter wordt in het advies de motivering van de voor- en tegenstanders benoemd alsmede de motivering van de stem van de voorzitter. 5. De voorzitter van de CRK is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. 6. De voorzitter van de CRK bevordert integrale en eenduidige formulering van de adviezen van de CRK commissie.
4 van 9
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
VERORDENING RUIMTELIJKE KWALITEITSZORG 2012
7. De voorzitter van de CRK draagt samen met de secretaris verantwoordelijkheid voor een goed gemotiveerd en een op relevante regelgeving gebaseerd advies. 8. De voorzitter van de WM advieskamer draagt zorg voor de schriftelijke advisering 9. De voorzitter van de CRK treedt bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) namens de commissie naar buiten. 10. De voorzitters zijn onafhankelijk van lokale politiek, het gemeentelijk bestuur, de ambtelijke organisatie en van partijen die rechtstreeks belang hebben bij de te bespreken plannen. 11. De voorzitters ontplooien geen activiteiten die invloed kunnen hebben op het onafhankelijk functioneren. De voorzitters aanvaarden géén opdrachten van de gemeente of derden over plannen die (mogelijkerwijs) geagendeerd kunnen worden voor advisering in de commissie. Artikel 2.2.2 Secretaris 1. Het college van burgemeester en wethouders wijst een van haar ambtenaren aan als secretaris van de CRK en een als secretaris van de WM Advieskamer. 2. Het college van burgemeester en wethouders wijst een van haar ambtenaren aan als plaatsvervangend secretaris van de CRK en een als plaatsvervangend secretaris van de WM Advieskamer. 3. De secretaris heeft geen stemrecht. 4. De secretaris zorgt voor de verslaglegging van het door de voorzitter verwoorde formulering van de adviezen van de commissie. 5. De secretaris van de CRK is mede verantwoordelijk voor het functioneren en de kwaliteit van de advisering van de commissie. 6. De secretaris van de CRK draagt samen met de voorzitter zorg voor een goed gemotiveerd en een op relevante regelgeving gebaseerd advies. 7. De secretaris draagt zorg voor de ondertekening en (digitale) archivering van de, door de voorzitter ondertekende, vastgestelde verslagen. 8. De secretaris draagt zorg voor de voorbereiding van de commissievergaderingen. Onder het voorbereiden wordt in ieder geval verstaan: opmaken van de agenda, verzamelen van alle relevante informatie, uitnodigen van benodigde deskundigen en eventuele lokale belangenorganisaties (bij CRK) en het gebruiksklaar maken van de (ict-)apparatuur en vergaderruimte. 9. De secretaris draagt zorg voor de afhandeling van de commissievergaderingen. Onder het afhandelen wordt in ieder geval verstaan: uitwerking van de verslagen, publiceren van de verslagen op de gemeentelijke website, (digitale) archivering van de verslagen en terugkoppeling van de adviezen aan het college van burgemeester en wethouders. Artikel 2.2.3 Leden 1. De leden c.q. deskundigen van de CRK en WM Advieskamer worden benoemd door het college. De deskundige draagt vanuit zijn of haar vakkundigheid bij aan de advisering van de CRK en WM Advieskamer. 2. De deskundige is onafhankelijk van lokale politiek, het gemeentelijk bestuur, de ambtelijke organisatie en partijen bij rechtstreeks belang hebben bij de te bespreken plannen. 3. De deskundige ontplooit geen activiteiten die invloed kunnen hebben op het onafhankelijk functioneren als lid. Indien een lid wél betrokken is bij een in de commissie te behandelen project, dan trekt hij zich in de vergadering terug als het betreffende plan in de commissie wordt behandeld. Artikel 2.2.4 Benoeming, zittingsduur en vergoeding 1. Een ieder kan solliciteren op een vacante zetel. Selectie van leden van de commissie vindt plaats door de selectiecommissie met inachtneming van de in bijlage B beschreven functieprofielen. De leden van de commissie worden na voornoemde selectieprocedure op voordracht van de selectiecommissie door het college van burgemeester en wethouders benoemd. 2. De leden van de commissie kunnen ten hoogste voor een termijn van 3 jaar worden benoemd. Zij kunnen tweemaal voor ten hoogste 3 jaar worden herbenoemd.
5 van 9
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
VERORDENING RUIMTELIJKE KWALITEITSZORG 2012
3. Voor de leden van de commissie is met betrekking tot aftreding artikel 2.2.5 van toepassing. 4. De beloning van de leden van de commissie wordt door het college van burgemeester en wethouders jaarlijks vastgesteld. Artikel 2.2.5 Aftreding 1. Een lid van de commissie kan ontslag nemen door schriftelijke kennisgeving aan het college van burgemeester en wethouders. Hij blijft zijn functie uitoefenen totdat in opvolging is voorzien, doch nooit langer dan een half jaar na ontvangst van de schriftelijke kennisgeving door het college. 2. Wanneer het college van burgemeester en wethouders blijkt dat een lid van de commissie zijn of haar taak niet of niet behoorlijk vervult, kunnen zij dit lid ontslaan als lid van de commissie. 3. De leden van de CRK en de WM Advieskamer worden in de eerste termijn voor drie jaar benoemd. Het is van belang dat de leden enigszins gespreid aftreden. Op die wijze wordt de continuïteit in de commissies gewaarborgd. Daarom is het wenselijk dat de leden binnen de gestelde termijn het aftreden op elkaar afstemmen zodat een gehele vernieuwing van de commissie aan het einde van de termijn kan worden vermeden. De voorzitters dienen hierin een coördinerende rol op zich te nemen. Hoofdstuk 3: Werkwijze Artikel 3.1 Huishoudelijk reglement 1.Het college stelt een huishoudelijk reglement vast, waarin o.a. agendering, verslaglegging en de gang van zaken bij de vergadering is vastgelegd. Artikel 3.2 Spreekrecht 1. Degene die de vergadering bijwonen hebben, behoudens leden van de commissie en hetgeen bepaald in lid 7, geen spreekrecht. 2. Desgewenst stelt de voorzitter belanghebbenden in de gelegenheid het voorgelegde toe te lichten. 3. Indien de aanvrager daarom heeft verzocht wordt deze door de secretaris voor de betreffende vergadering uitgenodigd. 4. De commissieleden kunnen de spreker desgewenst na afloop van zijn betoog aanvullende vragen stellen. De voorzitter bepaalt de tijdsperiode die, wanneer de spreker hiertoe wenst over te gaan, voor beantwoording van de vragen beschikbaar is. 5. De voorzitter kan een spreker die de hem toegemeten tijd overschrijdt, dan wel in zijn betoog zonder enig redelijk doel zaken aan de orde stelt, die de belangen van derden ernstig kunnen schaden, dan wel handelt in strijd met enige strafwettelijke bepaling, een en ander ter beoordeling van de voorzitter, na een voorafgaande waarschuwing het woord ontnemen. 6. Lokale (belangen)organisaties, krijgen, indien zij voorafgaand aan de vergadering de voorzitter hierom verzoeken, spreekrecht toebedeelt. De leden 5 en 6 zijn onverkort van toepassing. Artikel 3.3 Openbaarheid 1. De vergaderingen van de commissie zijn openbaar, tenzij lid 3 van toepassing is. 2. De openbaarheid geldt, conform 12b, lid 2 van de Woningwet, zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. 3. Indien burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de aanvrager, een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. Artikel 3.4 Termijn van adviseren 1. De commissie brengt het verzochte advies uit binnen twee weken nadat de vergadering heeft plaatsgevonden. 2. Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de commissie een langere termijn dan genoemd in lid 1 van dit artikel geven.
6 van 9
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
VERORDENING RUIMTELIJKE KWALITEITSZORG 2012
Hoofdstuk 4: Slotbepalingen Artikel 4.1 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening Ruimtelijke Kwaliteitszorg 2012”. Artikel 4.2 Intrekking oude regelingen De verordening Commissie Ruimtelijke Kwaliteit 2009 wordt ingetrokken. De juridische status van de commissie Milieu en leefomgeving waartoe de raad heeft besloten, wordt geregeld op het moment dat deze commissie wordt ingesteld. Artikel 4.3 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van vier weken na bekendmaking. Aldus besloten door de raad van de gemeente Cuijk in zijn openbare vergadering van De raad voornoemd, R.M. van der Weegen griffier
mr. W.A.G. Hillenaar voorzitter
7 van 9
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
VERORDENING RUIMTELIJKE KWALITEITSZORG 2012
A. Schematische weergave commissie
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK)
V
S
A
A
S
L
L
Gedeelde functie
WM Advieskamer
Legenda V
Voorzitter
S
Secretaris
A S L M C A
Architectuur Stedenbouw Landschapsarchitectuur Monumentenzorg Cultuurhistorie / architectuurhistorie Archeologie (indien nodig)
8 van 9
M
M
C
A Indien nodig
A
Indien nodig
A
Indien nodig
S
Indien nodig
V
C
A
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
VERORDENING RUIMTELIJKE KWALITEITSZORG 2012
B. Functieprofielen De voorzitter dient over de volgende competenties te beschikken: - Heeft ervaring en affiniteit met lokale politiek, met bestuurlijke processen en met advieswerk in de ruimtelijke ordening en de gebouwde omgeving; - Straalt een zekere mate van gezag uit in de praktijk van een vergadering en in het overleg met de gemeente; - Beschikt over inzicht in de praktijk van bouwplanprocessen en in de geschiedenis en de traditie van de Nederlandse ruimtelijke ordening en bouwpraktijk; - Is representatief en in staat door deskundigheid respect af te dwingen bij het gemeentebestuur; - Is bereid zich te oriënteren in de gemeente Cuijk; - Is in staat het vakinhoudelijk oordeel begrijpelijk samen te vatten en te verwoorden, als basis voor de schriftelijke uitwerking. - Kan aannemelijk maken over voldoende tijd te beschikken om de functie te kunnen uitoefenen; - Kan voldoen aan het genoemde in artikel 2.2.1. van de Verordening Ruimtelijke Kwaliteitszorg. De deskundige dient over de volgende competenties te beschikken: - Beschikt aantoonbaar over deskundigheid en praktijkervaring op het genoemde vakgebied; (bijv. de deskundige voor architectuur is een geregistreerd architect en heeft een eigen, actieve beroepspraktijk) - Heeft bij voorkeur ervaring met het beoordelen van ontwerpen;(bijv. onderwijssituaties of jury’s) - Is een voorstander van welstandstoezicht en heeft daarover uitgesproken ideeën; - Is in staat zich onpartijdig op te stellen, vervult zijn taak als commissielid niet met vooringenomenheid; - Is bereid zich te oriënteren in de gemeente Grave; - Baseert zich bij de beoordeling op relevante wet- en regelgeving; - Is in staat zijn oordeel begrijpelijk te verwoorden met respect voor alle betrokkenen; - Is representatief en is in staat door zijn kwaliteiten respect af te dwingen bij het gemeentebestuur; - Kan aannemelijk maken over voldoende tijd te beschikken om de functie te kunnen uitoefenen; - Kan voldoen aan het genoemde in artikel 2.2.3. van de Verordening Ruimtelijke Kwaliteitszorg.
9 van 9
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
Erfgoedverordening 2012 Gemeente Cuijk
Vastgesteld : Inwerkingtreding :
1 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1: Algemeen Artikel 1. Begripsbepalingen Hoofdstuk 2: Aanwijzing gemeentelijke monumenten Artikel 2 Het gebruik van het monument Artikel 3. De aanwijzing van het monument Artikel 4. Voorbescherming Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing Hoofdstuk 3: Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken Artikel 10. Instandhoudingbepaling Artikel 11. De schriftelijke aanvraag Artikel 12. Termijnen advies Artikel 13. Weigeringsgronden Artikel 14. Intrekken van de vergunning Hoofdstuk 4: Beschermde (rijks)monumenten Artikel 15. Vergunning voor beschermd (rijks)monument Hoofdstuk 5: Instandhouding archeologische terreinen Artikel 16. Instandhoudingbepaling Artikel 17. Opgravingen en begeleiding Artikel 18. Procedure Hoofdstuk 6: Overige bepalingen Artikel 19. Tegemoetkoming schade Artikel 20. Strafbepaling Artikel 21. Toezichthouders Hoofdstuk 7 Slotbepalingen Artikel 22. Intrekken oude regeling Artikel 23. Overgangsrecht Artikel 24. Inwerkingtreding Artikel 4.1 Citeertitel Artikel 4.2 Intrekking oude regelingen Artikel 4.3 Inwerkingtreding.
2 van 27
2 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
CONCEPT-ERFGOEDVERORDENING De raad van de gemeente Cuijk, gezien het voorstel van het college van Cuijk van XXX 2011; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; besluit: vast te stellen de navolgende verordening: “Erfgoedverordening 2012 gemeente Cuijk” HOOFDSTUK 1.
ALGEMEEN
Artikel 1. Begripsbepalingen Deze verordening verstaat onder: a. gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen: 1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde; 2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1; b. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a; c. beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ; d. monumentencommissie: de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 , de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , de verordening en het monumentenbeleid; e. gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven; f. landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans; g. provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven; h. archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;
3 van 27
3 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
i. hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie; j. middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie; k. lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie; l. plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden; m. programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek. n. gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan. o. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. p. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk. q. vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. r. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. HOOFDSTUK 2.
AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Artikel 2. Het gebruik van het monument Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument. Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument. 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie. 3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar. 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant. Artikel 4. Voorbescherming Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing. Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het college.
4 van 27
4 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
2. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen zes weken na de adviesaanvraag. Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan. Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst. 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument. Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen. 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit. 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege. 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend. Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing. 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988. 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd. HOOFDSTUK 3.
INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTALE ZAKEN
Artikel 10. Instandhoudingbepaling 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen. 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag: a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.
5 van 27
5 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn. Artikel 11. De schriftelijke aanvraag Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in drievoud ingediend. Artikel 12. Termijnen advies 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies. 2. Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college. Artikel 13. Weigeringsgronden De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument. Artikel 14. Intrekken van de vergunning De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien: a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend; b. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen. HOOFDSTUK 4.
BESCHERMDE ( RIJKS)MONUMENTEN
Artikel 15. Vergunning voor beschermd (rijks)monument 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie. 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift. HOOFDSTUK 5.
INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN
Artikel 16. Instandhoudingbepaling 1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder h, de bodem dieper dan vijftig cm onder de oppervlakte te verstoren. 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien; a. het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke Archeologische
6 van 27
6 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
beleidskaart en waarbij die verstoring plaatsvindt binnen de ondergrenzen zoals opgenomen in Bijlage I van deze verordening. b. in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg. c. sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg. d. het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart, dan wel bij het ontbreken daarvan,de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden; e. een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat: • het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of • de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of • in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn. Artikel 17. Opgravingen en begeleiding 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Cuijk. onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988 , dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet: a. het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder m, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek. b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder l van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen. 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen. 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Artikel 18. Procedure De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid, onder e, en artikel 17, eerste lid, onder b. HOOFDSTUK 6.
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 19. Tegemoetkoming in schade Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot: a. de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;
7 van 27
7 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
b. de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10; c. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid; d. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder d; e. een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin. Artikel 20. Strafbepaling Degene, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 10 en artikel 16 met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder e, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden. Artikel 21. Toezichthouders 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: a. Met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1; ... . b. Met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2; … . 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen. HOOFDSTUK 7.
SLOTBEPALINGEN
Artikel 22. Intrekken oude regeling De Verordening ‘Erfgoedverordening 2009 gemeente Cuijk’, vastgesteld op 9 november 2009 wordt ingetrokken. Artikel 23. Overgangsrecht 1. De op grond van de onder artikel 22 ingetrokken Verordening ‘Erfgoedverordening 2009 gemeente Cuijk’ aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 22 ingetrokken verordening. Artikel 24. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van vier weken na bekendmaking.
8 van 27
8 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
Artikel 25. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als ‘Erfgoedverordening 2012 gemeente Cuijk’. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van xxx 2012.
De griffier,
De voorzitter,
R. van der Weegen
Mr. W.A.G. Hillenaar
9 van 27
9 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
Bijlage I Normenmatrix
10 van 27
10 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
TOELICHTING A. Algemene toelichting De huidige wijziging van de Erfgoedverordening houdt verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Wabo), de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Invoeringswet Wabo), het Besluit omgevingsrecht (hierna te noemen: Bor) en de Regeling omgevingsrecht (hierna te noemen: Mor). Wet algemene bepalingen omgevingsrecht De Wabo regelt de omgevingsvergunning die in de plaats komt van een reeks vergunningen, ontheffingen of toestemmingen voor het realiseren van een fysiek project. De meest bekende daarvan zijn: - de bouwvergunning; - de aanlegvergunning; - de sloopvergunning; - de monumentenvergunning; - de milieuvergunning; - de kapvergunning. De Wabo beoogt tegemoet te komen aan het belang van een snelle dienstverlening. Het bevorderen van de tijdige besluitvorming vormt hiervan een onderdeel. Eén aanvraag; één bevoegd gezag; één loket. De centrale gedachte bij de ontwikkeling van de Wabo is de “één loket gedachte”. Dit houdt in dat de aanvrager vanaf 1 oktober 2010 één omgevingsvergunning hoeft aan te vragen voor zijn project. De aanvrager geeft aan op welke activiteiten (bouw, aanleg, sloop enz.) zijn aanvraag betrekking heeft. Voor de erfgoedverordening betekent dit dat bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor het bouwen en de omgevingsvergunning voor monumenten in één verzoek worden aangevraagd. De omgevingsvergunning wordt vervolgens door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Bevoegd gezag Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Bor worden een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt. Een minister dan wel het college van gedeputeerde staten wordt in deze gevallen als het bevoegde gezag aangewezen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 3.3 van de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie is bevoegd gezag indien het gaat om de meer complexere categorieën inrichtingen. Deze zijn specifiek in bijlage I van het Bor omschreven. Toestemmingsstelsels Er bestaan verschillende methoden om de toestemmingstelsels (=vergunning en ontheffing) te integreren in de omgevingsvergunning. De toestemmingstelsels die altijd zien op plaatsgebonden activiteiten zijn volledig in de Wabo geïntegreerd; de bestaande toestemmingstelsels in de betreffende wetten of verordeningen vervallen. Het gaat om een procedurele integratie van de verschillende toestemmingstelsels. De inhoudelijke beoordeling vindt gecoördineerd plaats. Dit betekent dat de verschillende
11 van 27
11 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
toetsingskaders niet zijn geïntegreerd. Het toetsingskader van de Wabo bestaat derhalve uit een optelling van de afzonderlijke toetsingskaders. Deze verschillende toetsingskaders wegen allen even zwaar. De procedure In de Wabo is onderscheid gemaakt tussen de reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Slechts op een enkel punt is voor deze beide procedures afgeweken van de reguliere- en de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van de Awb. Wanneer voor een project meerdere toestemmingen uit de Wabo nodig zijn wordt door de aanvrager één aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvrager kan er echter ook voor kiezen zijn project op te delen in deelprojecten en voor elk van die deelprojecten een afzonderlijke omgevingsvergunning aan te vragen. Het moet gaan om een onderdeel van het project dat fysiek te scheiden is van de andere onderdelen van het totale project. Ook wel de zogenaamde “onlosmakelijke verbondenheid”. Het criterium van de onlosmakelijkheid is neergelegd in artikel 2.7 Wabo. Van onlosmakelijke samenhang is sprake als de activiteiten zien op dezelfde handeling. Het gaat dan om een activiteit die tegelijkertijd ook aangemerkt moet worden als een andere activiteit als omschreven in de artikelen 2.1 en 2.2. van de Wabo. Deze activiteiten overlappen elkaar en zijn niet te scheiden. Zij vormen een en dezelfde handeling die binnen twee of meer activiteitenomschrijvingen vallen. Vanwege de overlap in de activiteitenomschrijvingen is het in deze gevallen niet mogelijk om de handeling op te knippen in deelvergunningen. Een omgevingsvergunning voor een deelproject geeft de bevoegdheid het deelproject ook daadwerkelijk al uit te voeren. Hieraan bestaat bijvoorbeeld behoefte bij een project waarbij voor de nieuwbouw van woningen grond bouwrijp gemaakt moet worden en/of enkele oude opstallen gesloopt moeten worden wat door verschillende partijen wordt uitgevoerd. De omgevingsvergunning voor het bouwrijp maken en/of het slopen van opstallen kan aangevraagd worden en de werkzaamheden kunnen na het verlenen van dit gedeelte van de omgevingsvergunning ook starten. Vervolgens kan een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen worden aangevraagd. Het gaat om verschillende besluiten waartegen een afzonderlijke rechtsbeschermingsprocedure open staat. Daarnaast heeft de aanvrager de mogelijkheid om een gefaseerde omgevingsbeschikking aan te vragen. Hij bepaalt zelf welke activiteit wordt gefaseerd. De beoordeling in de eerste fase is erop gericht te onderzoeken of één van de door de aanvrager voorgenomen activiteiten, bijvoorbeeld het oprichten en inwerking hebben van een inrichting, kan worden verricht en dus een gerede kans heeft om een omgevingsvergunning te krijgen. Het betreft een volledige toetsing. Tenuitvoerlegging van een omgevingsvergunning is pas mogelijk nadat ook een omgevingsbeschikking tweede fase is verleend en een volledige vergunning is verkregen. De tweede fase omgevingsbeschikking bevat de noodzakelijke toestemmingen die niet in een eerste fase zijn vergund. Door aanvraag van een omgevingsbeschikking eerste fase kan een financieel risico voor de aanvrager worden beperkt. Hij hoeft in dit geval nog niet aan alle indieningsvereisten te voldoen. Het rechtsgevolg van een eerste fase-beschikking is dat bij de beoordeling van de gedetailleerde aanvraag voor de overige activiteiten (de tweede fase-aanvraag) niet meer getoetst wordt aan de criteria van de eerste fase. De eerste fase-beschikking kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken, indien niet binnen twee jaar nadat deze beschikking is genomen een aanvraag voor een tweede fase-beschikking is ingediend. Beide beschikkingen treden tezamen in werking. Tegen beide beschikkingen staat rechtsbescherming op grond van de Awb open.
12 van 27
12 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
Informatie over de omgevingsvergunning Er is een kennisplein omgevingsvergunning: http://omgevingsvergunning.vrom.nl. hierop vindt u tal van brochures over de omgevingsvergunning. De Wabo en de Erfgoedverordening De monumentenvergunning uit de Erfgoedverordening integreert volledig in de omgevingsvergunning, omdat het om plaatsgebonden activiteiten gaat. Daarom is in artikel 2.2 van de Wabo bepaald dat het verboden is zonder een omgevingsvergunning een krachtens een verordening aangewezen monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waarop het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht. Een extra overweging voor het volledig integreren van de monumentenvergunning in de omgevingsvergunning is dat de verlening van de monumentenvergunning in de praktijk vaak samenliep met de verlening van de bouwvergunning of de aanlegvergunning. Er is voor gekozen om de instandhoudingsvergunning van archeologische terreinen op grond van artikel 2.2, tweede lid, Wabo aan te haken bij de omgevingsvergunning (facultatieve integratie). Zolang gemeentelijke bestemmingsplannen nog niet ‘Malta-proof’ zijn, kan op deze wijze in de omgevingsvergunning bescherming aan archeologische waarden in de bodem worden geboden bij de realisatie van een fysiek project. De Erfgoedverordening bevat de mogelijkheid om nadere regels te stellen. De Wabo ziet op vergunningen en ontheffingen en niet op nadere regels. Het college blijft hiervoor het bevoegd gezag. Het inhoudelijke toetsingskader van de omgevingsvergunning inzake de gemeentelijke monumenten is in de verordening bepaald. B. Artikelsgewijze toelichting HOOFDSTUK 1.
ALGEMEEN
Artikel 1. Begripsbepalingen Sub a Bij de omschrijving van het begrip 'gemeentelijk monument' is, met uitzondering van de 50-jaar grens, aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Monumentenwet 1988. De cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit is een zo ruime omschrijving dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige en of bouwhistorische waarde. Het begrip ‘terreinen’, als bedoeld in sub 2 van artikel 1, dient ruim te worden uitgelegd. Hoofdzakelijk betreft het locaties waar archeologische waarden in de bodem (kunnen) zitten, maar daarnaast kan het bijvoorbeeld ook gaan om parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt om over een gemeentelijk monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip. Omdat de 50-jaargrens voor rijksmonumenten niet voor gemeentelijke monumenten is overgenomen, biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijksmonumentenlijst zijn geplaatst omdat ze ‘te jong zijn’, al op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip ‘zaak’ alleen onroerende zaken worden verstaan. Immers, het effectueren van de bescherming vormt een
13 van 27
13 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
probleem, aangezien roerende monumenten meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Zaken die naar hun aard roerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving. Met het voorgaande in het achterhoofd is het echter aan de gemeente Cuijk zelf om met de verordening ook roerende monumenten aan te wijzen. Sub b Dit betreft de lijst waarop de gemeente Cuijk de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. Sub c Voor de begripsomschrijving van een 'beschermd monument' is aangesloten bij de begripsomschrijving uit de Wabo De Wabo zelf verwijst weer naar de Monumentenwet 1988. Deze wet omschrijft een beschermd monument als een onroerend monument die is ingeschreven in een ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgesteld register. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn de bepalingen uit de Wabo van toepassing. Sub d Sinds de komst van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002 kan elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies instellen. De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het bevoegd gezag. In de Erfgoedverordening wordt door de raad bepaald dat een monumentencommissie advies moet uitbrengen aan het bevoegd gezag. Dit vloeit voort uit de Monumentenwet 1988. In artikel 15 van deze wet is bepaald dat de gemeente in een verordening de inschakeling van een commissie moet regelen die adviseert aan het bevoegd gezag over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo. De wetgever geeft hier dus aan dat het college in dit geval geen keuzevrijheid heeft ten aanzien van het instellen van een commissie. Het instellen van de monumentencommissie door het college moet door middel van een apart collegebesluit. De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de Erfgoedverordening de Monumentenwet 1988 en de Wabo. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Wabo te adviseren aan het bevoegd gezag, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Overigens kan de monumentencommissie worden gecombineerd met een welstandscommissie. Sub n De gemeentelijke beleidsadvieskaart kan een praktische oplossing bieden in het geval dat nog geen Malta-proof bestemmingsplan is vastgesteld. In dat geval kunnen gebieden op een dergelijke beleidsadvieskaart worden opgenomen, indien blijkt dat daar op grond van gemeentelijk historisch onderzoek mogelijk archeologische sporen in de bodem kunnen worden aangetroffen. Sub o Zoals ook in de algemene toelichting is aangegeven is de hoofdregel dat burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project zich in hoofdzaak afspeelt het bevoegd gezag is. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting behorend bij deze verordening.
14 van 27
14 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
De overige begripsbepalingen zijn in hun definitie al ruim omschreven, zodat deze geen nadere toelichting behoeven. Wat nog wel een nadere toelichting behoeft is het bouwhistorisch onderzoek: • het bouwhistorisch onderzoek; deze rapportage maakt formeel niet langer deel uit van de verordening (het oude artikel 3, waarin was bepaald dat het college ten behoeve van de aanwijzing tot monument een bouwhistorisch onderzoek kon laten verrichten). Bij de aanwijzing tot monument kan de eigenaar/gebruiker echter niet gedwongen worden een dergelijk onderzoek te verrichten, voornamelijk vanwege de kosten. Daarnaast is dwang ook niet mogelijk wegens het ontbreken van de mogelijkheid om binnen te kunnen treden puur in het geval dat een dergelijk onderzoek gewenst is. Bij niet-woningen is dat wel mogelijk, maar bij woningen is binnentreden gebonden aan het Huisvrederecht. De strenge eisen die hieraan verbonden zijn, maken het niet mogelijk dat voor slechts een bouwhistorisch onderzoek bij de aanwijzing tot monument wordt binnengetreden. Dat is wezenlijk anders dan wanneer wordt binnengetreden in het kader van toezicht op de naleving van de verordening. Het ontbreken van de mogelijkheid om een bouwhistorisch onderzoek bij de aanwijzing af te dwingen kan worden ondervangen nadat een woning is aangewezen tot monument. De voorwaarden die de gemeente betreffende de afhandeling van aanvragen om een beschikking (in casu de monumentenvergunning) op grond van artikel 4:5 Awb kan stellen, bieden voldoende houvast. Argument hierbij is dat inzicht in de cultuurhistorische waarde van een gebouw bij de beoordeling van de aanvraag tot wijziging van een monument van belang is. De gemeente Cuijk bepaalt dan dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid wat betreft de omvang van de wijziging van het monument in relatie tot de omvang van het onderzoek en de daaraan verbonden kosten. Deze bepaling uit de Awb maakt het daarmee niet noodzakelijk dat het laten verrichten van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening opgenomen hoeft te worden. Ook de nieuwe systematiek van de modelverordening, voortvloeiend uit het dereguleringstraject en gebaseerd op het stellen van nadere regels, maakt het gebruik van het historisch bouwonderzoek een te zwaar instrument. Immers, de nadere regels in het derde lid van artikel 10 vragen om een vereenvoudigde aanpak bij lichte wijzigingen aan een monument (het draait hier feitelijk om de gevolgen die de aanwijzing heeft op reguliere onderhoudswerkzaamheden). Het zou noch proportioneel noch evenredig zijn om bij een dergelijke vereenvoudigde aanpak een bouwhistorisch onderzoek verplicht te stellen. Het niet langer verplicht stellen doet echter niets af aan het intrinsieke belang van bouwhistorisch onderzoek. HOOFDSTUK 2.
AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
De Wabo is niet van toepassing op dit hoofdstuk. De Wabo ziet alleen op toestemmingstelsels (vergunningen en ontheffingen). Hierdoor blijft het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag betreffende de aanwijzing van gemeentelijke monumenten. Artikel 2. Het gebruik van een monument Het betreft hier vooral de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar/gebruiker zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook het feitelijke gebruik van het object zelf.
15 van 27
15 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument Lid 1 De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling. Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument. Een aanwijzing heeft echter wel gevolgen voor de mogelijkheden wat betreft het toekomstige gebruik van een monumentaal object. Immers, de monumentaal aangewezen onderdelen mogen slechts met een vergunning (zie art. 10, tweede lid) of slechts op grond van de nadere regels (zie art. 10, derde lid) worden gewijzigd. Het wijzigen van niet-monumentale onderdelen is alleen vergunningvrij wanneer ook geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. Om deze, weliswaar toekomstige, last voor de burger in te perken, dient bij de aanwijzing in de redengevende omschrijving zorgvuldig bekeken te worden wat wel en wat niet van het object tot monumentaal beschermingswaardig onderdeel wordt aangewezen en voor welk deel een vergunningplicht achterwege kan blijven. Mogelijke afweging kan zijn om alleen de vanuit openbare ruimten zichtbare bijzondere onderdelen tot monument aan te wijzen, zodat bijvoorbeeld voor wijzigingen aan de achterkant en het interieur in dat geval geen omgevingsvergunning voor monumenten is vereist maar bijvoorbeeld alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen. Lid 2 Het college moet het advies inwinnen van de monumentencommissie als bedoeld onder artikel 1, sub d. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Een regeling die de taak en werkwijze van de monumentencommissie bepaalt, is daarvoor de aangewezen plaats. In de verordening is geen bepaling opgenomen dat voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord. Dit is namelijk al geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Awb. Lid 3 Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in artikel 4:8 Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen. Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen. Lid 4 Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk of provincie al op een monumentenlijst zijn geplaatst, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. Artikel 4. Voorbescherming Dit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten, zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 10 tot en met 14 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de
16 van 27
16 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
aanwijzingsprocedure tot gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een omgevingsvergunning voor monumenten of anders dan de bij nadere regels opgestelde wijze. Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan een motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar/gebruiker financiële consequenties zijn verbonden. Immers, gedurende de voorbescherming dienen bouwactiviteiten te worden opgeschort. Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin de van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder andere artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet de gemeente Cuijk gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming. Zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 6 van deze verordening. Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. Het bepaalde in lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een (te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan. Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6). Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit De ontvangst van de (veelal aangetekende) mededeling (zijnde een afschrift van de inschrijving) van het college is voor alle aan het monumentale object verbonden zakelijk gerechtigden van essentieel belang. De kenbaarheid van de aanwijzing tot monumentaal object is ook te herleiden tot artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 6 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee zijn de voorschriften uit deze wet ook van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 6 van deze verordening. Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat al bepaalt (afdeling 3.6). Indien artikel 4:8 Awb is toegepast (horen van geadresseerde en derdebelanghebbenden) dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb eveneens een mededeling te ontvangen. Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe. Wat betreft dit laatste aspect zij tevens verwezen naar de toelichting bij artikel 3, eerste lid (aanwijzing).
17 van 27
17 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
Artikel 8. Wijziging van de aanwijzing Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4). Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de monumentencommissie nodig. Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van de monumentenlijst gehaald. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd. HOOFDSTUK 3.
INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTALE ZAKEN
Artikel 10. Instandhoudingbepaling De verbodsbepaling in het eerste lid van artikel 10 vertoont gelijkenis met artikel 2.2, eerste lid, onder f van de Wabo waarbij het gaat om de beschermde monumenten uit de Monumentenwet 1988. In dit artikel gaat het alleen over gemeentelijke monumenten. Ten aanzien van de omgevingsvergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In het kader van de Wabo dient de gemeente een aanvraag langs elektronische weg mogelijk te maken. Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend met behulp van een door de Minister van VROM vastgesteld formulier. De Mor voorziet in nadere regels met betrekking tot de indieningsvereisten voor de aanvragen voor een omgevingsvergunning. In paragraaf 5.2 van de Mor zijn specifieke indieningsvereisten opgenomen voor activiteiten met betrekking tot monumenten. De aard, de omvang en de locatie van de werkzaamheden bepalen welke indieningsvereisten gelden. Het bevoegd gezag heeft niet de mogelijkheid van deze indieningsvereisten af te wijken. In het kader van de vermindering van administratieve lasten voor burgers en bedrijven dienen de indieningsvereisten bij de vergunningaanvraag zo beperkt mogelijk gehouden te worden. Zo kan het overleggen van bouwtekeningen worden beperkt tot 1 exemplaar. In lid 3 van artikel 10 wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. De Wabo ziet alleen op vergunningen en ontheffingen. Deze bepaling over het stellen van nadere regels valt daarom buiten de Wabo. Het college blijft hiervoor het bevoegde gezag. Het zal hierbij over het algemeen gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Voornamelijk het reguliere onderhoud kan in vastomlijnde regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigingen (bijvoorbeeld met betrekking tot kleurstelling of het gebruik van identieke materialen) worden geconfronteerd met een vergunningprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de burger geen vergunning hoeft aan te vragen. Indien echter duidelijk
18 van 27
18 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
is wat het toetsingskader is voor grote (niet-reguliere) wijzigingen aan een monument, kan ook dit toetsingskader in algemene regels worden opgenomen, zodat burgers nog minder met administratieve lasten worden geconfronteerd. In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen of programma´s van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsen en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. Hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit (behoudtechnische optiek) voorop te staan. Voorts staat het voeren van (voor)overleg centraal bij dit artikel, zodat maatwerk kan worden geleverd. Praktisch gezien gaat een medewerker monumentenzorg van de gemeente, op locatie en gezamenlijk met de initiatiefnemer, onderzoeken welke aanpassingen mogelijk zijn aan de hand van de algemene regels, zodat de monumentale waarde van het object niet of zo min mogelijk wordt aangetast. In lid 4 is de bepaling betreffende de religieuze monumenten teruggeplaatst. Is er sprake van een vergunning voor het monument dan is overeenstemming tussen de eigenaar en de vergunningverlener nodig. Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het religieuze monument. Dat betekent dat voor bijvoorbeeld een pastorie of catechisatieruimte deze bepaling dan ook niet geldt. Artikel 11. De schriftelijke aanvraag Een aanvraag voor een omgevingsvergunning kan op grond van het Bor zowel digitaal als op papier worden ingediend. Een burger heeft de keuze tussen het digitaal dan we schriftelijk aanvragen van de omgevingsvergunning. Voor ondernemingen en personen met een zelfstandig beroep geldt in beginsel geen keuzevrijheid, zij kunnen uitsluitend een aanvraag langs digitale weg indienen. Het Bor bepaalt dat in het kader van de vermindering van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven het bevoegd gezag bij een schriftelijke aanvraag maar maximaal 4 exemplaren van de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden mag opvragen. In bepaalde gevallen kan op grond van het derde lid van artikel 4.2 Bor hiervan worden afgeweken. Er moet dan sprake zijn van twee of meer adviezen of verklaringen van geen bedenkingen. Artikel 12. Termijnen advies en vergunningverlening Op grond van artikel 3.7 Wabo is voor de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Het betreft hier een wijziging ten opzichte van de oude Erfgoedverordening. Op basis hiervan was op de voorbereiding van deze vergunningaanvraag de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb van toepassing verklaard. Op grond van de Wabo is deze procedure niet meer nodig geacht voor de vergunning betreffende de gemeentelijke monumenten. Echter indien er meerdere activiteiten voor het project moeten worden uitgevoerd en voor één van de andere activiteiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure op grond van de Wabo gevolg moet worden dan wordt voor het hele project de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Uitgangspunt van de Wabo is dat altijd maar één procedure geldt. Indien er sprake is van een samenloop van procedure geldt de zwaarste procedure (de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure). Aangezien veelal de reguliere procedure gevolgd zal worden is ervoor gekozen om deze hieronder nader toe te lichten. De reguliere voorbereidingsprocedure komt tegemoet aan één van de doelen van de Wabo, namelijk het bevorderen van een snelle besluitvorming. De reguliere voorbereidingsprocedure sluit voor het overgrote deel aan bij titel 4.1 van de Awb. De procedure vangt aan met een verplichte ontvangstbevestiging van het indienen van een aanvraag. Het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de
19 van 27
19 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
aanvraag heeft ontvangen een bericht waarin het vermeldt dat zij bevoegd gezag is, welke procedure zal worden doorlopen, de beslistermijn en de beschikbare rechtsmiddelen en indien de reguliere procedure wordt gevolgd vermeldt het bevoegd gezag tevens dat een beslissing van rechtswege is gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag is beslist. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt het bevoegd gezag de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen de door hem gestelde termijn aan te vullen. Het bevoegd gezag geeft van de aanvraag met vermelding van de ontvangstdatum kennis in een of meer dag, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het bevoegd gezag moet op grond van artikel 3.9 Wabo binnen 8 weken een beslissing op de aanvraag nemen. In deze periode moet het bevoegd orgaan eventuele belanghebbenden de mogelijkheid geven om zienswijzen in te brengen (artikel 4:8 Awb). Het bestuursorgaan kan bij verordening op grond van artikel 2.26, derde lid, Wabo ‘andere instanties’ aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de (gemeentelijke) monumentencommissie. Voor het uitbrengen van advies is geen termijn opgenomen. Van belang is dat de adviseur in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen. Het is echter aan de adviseur om te bepalen of hij van deze gelegenheid gebruik wil maken. Het uitbrengen van een advies staat het nemen van een besluit niet in de weg. Wordt het advies niet binnen de gestelde termijn gegeven dan kan het bevoegd gezag de procedure vervolgen. Het bevoegd gezag dient altijd de termijn van 8 weken in acht te nemen. De termijn van 8 weken kan met ten hoogste zes weken worden verlengd. Het bevoegde gezag dient hiervan op dezelfde manier mededeling te doen als van de kennisgeving van de aanvraag. Deze verlenging van 6 weken is voornamelijk bedoeld om de adviseur meer tijd te geven voor het uitbrengen van een advies. Op grond van artikel 3.6 Awb dient het bestuursorgaan zelf een termijn te stellen voor het uitbrengen van advies, indien dit niet reeds bij wettelijk voorschrift is bepaald. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn, dat de adviseur zijn taak niet naar behoren kan vervullen. Gelet op de beslistermijn dient het uitbrengen van het advies door de monumentencommissie parallel te lopen aan de beoordeling van de aanvraag door het bevoegde gezag. Dit parallel lopen van het advies en de beoordeling gebeurt ook al in het kader van de verlening van de evenementenvergunning waarbij een advies van de brandweer is vereist. Het definitieve besluit wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage gelegd waarbij het wordt opengesteld voor het indienen van bezwaar. Het besluit treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking en wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. In lid 3 van artikel 3.9 van de Wabo is een positieve fatale beslistermijn opgenomen. Deze positieve fatale beslistermijn houdt in dat de overschrijding van de beslistermijn leidt tot een omgevingsvergunning van rechtswege. De omgevingsvergunning wordt conform de aanvraag verleend. Men spreekt ook wel van de fictieve vergunningverlening. De bepalingen uit paragraaf 4.1.3.3 van de Awb zijn van toepassing verklaard, met uitzondering van artikel 4:20b, derde lid en 4:20f. De van rechtswege verleende vergunning treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking en wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. Artikel 13. Weigeringsgronden De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien er strijd is met één van de toetsingscriteria uit het bestaande toetsingskader. De afzonderlijke toetsingskaders zijn
20 van 27
20 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
onder de Wabo namelijk blijven bestaan. In het kader van dit artikel moet worden afgewogen in hoeverre het belang van monumenten in het geding is. Inhoudelijk kan aangegeven worden dat het belang van de monumentenzorg zwaarder weegt dan andere belangen (bijvoorbeeld het economisch belang). De tekst van het artikel geeft namelijk aan dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen de vergunningverlening mag verzetten. Hierdoor wordt de monumentenzorg centraal gesteld. De vergunning moet op grond van dit artikel worden verleend in de gevallen dat het niet strijdig is met het belang van de monumentenzorg. Artikel 14. Intrekken van de vergunning Dit artikellid bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. De bepaling onder b heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet het bevoegd gezag mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken. HOOFDSTUK 4.
BESCHERMDE MONUMENTEN
Artikel 15. Vergunning voor beschermd monument Lid 1 De procedure voor de afgifte door het bevoegd gezag van de vergunning voor beschermde monumenten staat in paragraaf 3.3 van de Wabo en afdeling 3.4 van de Awb. De uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is van toepassing. Hierin verschilt de omgevingsvergunning voor beschermde monumenten van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten. Voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 dient namelijk de reguliere procedure gevolgd te worden. Door de inwerkingtreding van de Wabo vindt er geen wijziging in de voorbereidingsprocedure voor de omgevingsvergunning voor beschermde monumenten plaats. Door dit onderscheid in procedures is de beslistermijn voor beide omgevingsvergunningen niet gelijk. Dit heeft tot gevolg dat de adviestermijn voor beschermde monumenten ook langer zal zijn. Door de komst van de Wabo wordt de kring van belanghebbenden vergroot. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen. Voorheen konden alleen belanghebbenden zienswijzen indienen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, en buiten de bebouwde kom ook Gedeputeerde Staten (hierna: GS), moet binnen 8 weken (art. 6.4 Bor) na verzending van de adviesaanvraag adviseren. Het definitieve besluit moet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag worden genomen. Op het definitieve besluit kan nog slechts door belanghebbenden beroep worden ingesteld. Overigens blijken provincies in de praktijk hieraan op verschillende wijzen invulling te geven. De voorgenomen beperking adviesplicht van de rijksdienst vanaf 2009 zal op bovenstaande van invloed zijn. Daarom wordt de verplichte advisering in het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor monumenten’ los gelaten. Alleen wanneer er sprake is van reconstructie, sloop en herbestemming van een beschermd monument zal de adviesplicht van toepassing blijven. Ter compensatie van het wegvallen van het advies van de rijksdienst zullen alle gemeenten vanaf 2009 een monumentencommissie moeten hebben aangesteld, die onafhankelijk en deskundig is. Het overgangsartikel 64 in de Monumentenwet 1988, waarin de rijksdienst bij afwezigheid van een monumentencommissie in diens advisering trad, is ingetrokken. Indien het beschermd monument buiten de bebouwde kom ligt, is
21 van 27
21 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
het college verplicht om een afschrift van de aanvraag aan GS te zenden. GS kunnen de adviesbevoegdheid vervolgens naar eigen inzicht invullen en al dan niet tot advisering overgaan, waarvoor men twee maanden de tijd heeft. Het is gewenst dat GS al op voorhand kenbaar maken in welke gevallen zij niet adviseren, zodat de beoogde tijdswinst ook daadwerkelijk kan worden gehaald. Lid 2 De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om een omgevingsvergunning voor beschermde monumenten wordt ingeschakeld. HOOFDSTUK 5.
INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN
Artikel 16. Instandhoudingbepaling De Wet op de archeologische monumentenzorg van 21 december 2006 verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Malta) en daarmee ook van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van een gemeentelijke archeologische waardenkaart, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden. Dit artikel voorziet in de behoefte aan een overgangsperiode tot het moment dat een bestemmingplan ´Malta-proof´ is. Lid 1 Tot het moment dat een ´Malta-proof´-bestemmingsplan kan worden vastgesteld, biedt deze verordening bij wijze van artikel 16 de nodige bescherming aan archeologische waarden in de bodem. Het eerste lid van artikel 16 biedt bescherming door het opgenomen verbod om dieper dan vijftig cm de bodem te verstoren. In de bepaling is nadrukkelijk geen standaard diepte opgenomen, aangezien de lokale situatie zeer uiteen kan lopen. In het buitengebied kan mogelijk volstaan met een diepte van 30 cm, waarbij nog steeds voldoende bescherming kan worden geboden, terwijl een dichtbevolkt stedelijk gebied of een middeleeuwse stadskern mogelijk al bij 10 cm problemen kan hebben om archeologische waarden voldoende te beschermen. Gemeenten moeten hier dus zelf een invulling aan geven. Lid 2 In het tweede lid van artikel 16 worden een vijftal uitzonderingsmogelijkheden gegeven op het eerste lid. Onderdeel a is niet van toepassing, indien de verstoring plaats vindt in een archeologisch monument of verwachtingsgebied als aangegeven op de landelijk of een provinciale archeologische waardenkaart. Een gemeente kan van deze kaarten gebruik maken, indien het zelf nog niet beschikt over een gemeentelijke archeologische waardenkaart. Deze waardenkaarten hanteren over het algemeen een driedeling wat betreft de mate waarin archeologische waarden in de bodem kunnen worden aangetroffen. Deze archeologische verwachtingswaarden zijn vervolgens gekoppeld aan een aantal m2 te verstoren verwachtingsgebied. Hoe lager de verwachte archeologische waarden, hoe groter het aantal m2 kan zijn waarbinnen een verstoring mag plaatsvinden. Bij een hoge verwachtingswaarde zal het aantal m2 waarbinnen een verstoring mag plaatsvinden echter aanzienlijk kleiner zijn. Bij de bepaling van deze grenzen dient voldoende rekening gehouden te worden met de vraag wat er binnen het verwachtingsgebied aan archeologische sporen kan worden aangetroffen. In ieder geval moet binnen de gehanteerde oppervlakte dusdanig zijn dat voldoende informatie verkregen kan worden over de aard, het karakter en de datering van de (mogelijk) in de bodem aan te treffen archeologische sporen. Om dezelfde reden als in het eerste lid zijn
22 van 27
22 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
ook in dit onderdeel geen standaardwaarden opgenomen, zodat de lokale situatie hieraan een invulling moet geven. Onderdeel b ziet op de situatie dat het bestemmingsplan wel up-to-date is als bedoeld in de inleidende toelichting bij dit artikel. In dat geval biedt het bestemmingplan, aan de hand van een bijbehorende archeologische waardenkaart, voldoende bescherming aan de in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. In onderdeel c worden een aantal mogelijkheden genoemd die voorheen in de Wet ruimtelijke ordening waren opgenomen en nu in artikel 2.12 Wabo. Het gaat hier om het oude projectbesluit, de oude binnenplanse ontheffing, de oude tijdelijke ontheffing en de oude buitenplanse ontheffing (voorheen de artikelen 3.10, 3.22 en 3.23 Wro) Deze bepalingen zijn met de Invoeringswet Wabo komen te vervallen. Wel geldt nog steeds dat dergelijke besluiten tot stand kunnen komen doordat bij de aanvraag voorschriften kunnen worden opgenomen met betrekking tot archeologische waarden in het gebied waarvoor de aanvraag geldt. Aan de aanvraag kan dan de voorwaarde worden verbonden dat een rapportage wordt overlegd waarin de archeologische waarden van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Onderdeel e ziet op situaties buiten de aanvraag als bedoeld in onderdeel c. Het gaat hier in de eerste plaats om een verkapt vergunningstelsel ten behoeve van het realiseren van een fysiek project. Er is voor gekozen om deze bepaling dan ook onder de Wabo te laten vallen. Op grond van artikel 18 zijn de bepalingen uit hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing verklaard op de beoordeling van het rapport door het bevoegd gezag. Dit rapport kan ook in de nadere regels onder d worden gevraagd en komt overeen met de mogelijkheid in artikel 39, lid 2, van de Monumentenwet 1988 in geval van een bestemmingsplan in de geest van het Verdrag van Malta. Als laatste wordt in het rijtje het onderdeel d toegelicht. Op grond van dit artikel kan het college nadere regels stellen wat betreft de eisen aan de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Vooruitlopend op een ´Malta-proof’ bestemmingsplan´ kunnen deze nadere regels inhoudelijk aansluiten op de situatie dat (in een bestemmingsplan waarin een archeologische paragraaf is opgenomen) de verstorende werkzaamheden worden uitgevoerd aan de hand van een aanlegvergunning, waarin vereisten betreffende de bescherming van archeologische waarden zijn opgenomen, een en ander conform de handreiking van de VNG ‘Verder met Valletta’. Artikel 17. Opgravingen en begeleiding De verplichtingen die in deze bepaling zijn opgenomen kunnen alleen goed functioneren, indien een gemeente hierover actief de archeologische onderzoekers informeert. Immers, indien een gemeente deze bepaling in haar verordening opneemt, wordt gekozen voor een uitgebreide regiefunctie bij archeologische opgravingen binnen het gemeentelijk grondgebied. Indien een dergelijk regierol niet uitdrukkelijk gewenst, dient deze bepaling niet overgenomen te worden. In dat geval bestaat nog steeds voldoende bescherming bij opgravingen, aangezien al in de Monumentenwet 1988 een aantal zaken uitputtend is geregeld. Zo bestaat een vergunningvereiste voor het doen van opgravingen; dient een rechthebbende van een terrein te dulden dat de opgravingbevoegde zijn terrein betreedt en eventueel opgravingen verricht; en is ook de eigendomskwestie van de archeologische vondsten uitputtend geregeld. Om de bedoelde regierol goed te kunnen uitoefenen dient het college een programma van eisen op te stellen waarmee de kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek (lid 1, onder a). Vervolgens wordt van de opgraver verwacht dat hij in een plan van aanpak weergeeft hoe hij specifiek de
23 van 27
23 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
gestelde kaders, zoals omschreven in het programma van eisen, denkt te gaan invullen (lid 1, onder b). Ook hier is sprake van een verkapt vergunningstelsel ten behoeve van de realisering van een fysiek project. Net als bij onderdeel e, van het tweede lid van artikel 16 is ervoor gekozen om deze bepaling onder de werking van de Wabo te laten vallen. Op grond van de leden 2 en 3 kunnen vervolgens nadere regels worden gesteld met betrekking tot de feitelijke uitvoering (en het toezicht daarop) en de beoordeling van het plan van aanpak. Artikel 18. Procedure Zoals hierboven al is aangegeven is er bij artikel 16, tweede lid, onder e en artikel 17, eerste lid, onder b sprake van een verkapt vergunningstelsel en de uitvoering van een fysiek project. Om deze reden is de Wabo van toepassing verklaard. De bepalingen uit de artikelen 11, 12, 13 en 14, welke zien op de verlening van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten, kunnen derhalve van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Voor de toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij deze artikelen. HOOFDSTUK 6.
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 19. Tegemoetkoming in schade De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de Erfgoedverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Voor het archeologische deel van de verordening dient echter, op grond van de Wet op de Archeologische monumentenzorg, wel een schadevergoedingsregeling in de verordening opgenomen te worden. De rijksregeling voor excessieve opgravingkosten is ingaande 2009 niet meer van toepassing. Het veroorzaker-betaalt-principe, zoals dat in de memorie van toelichting van de Wet op de Archeologische monumentenzorg is verwoord, staat bij de afweging tot toekenning van schadevergoeding voorop en geldt voor alle genoemde onderdelen (a t/m e). De gemeente zal zelf per geval moeten afwegen wat ‘redelijk’ of ‘buitenproportioneel’ is. In deze Verordening is gekozen voor een schadevergoedingsbepaling, waarin de specifieke gevallen zijn opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag mogelijk een schadevergoeding aan een belanghebbende dient toe te kennen. Lid 2 van deze bepaling is ten opzichte van de vorige Erfgoedverordening geschrapt. Er is geen procedure voorgeschreven voor het bepalen van de tegemoetkoming. De procedure op grond van afdeling 6.1 Wro jo. afdeling 6.1 Bro kan worden toegepast, echter alvorens daartoe te besluiten is het zinvol een inschatting te maken van de schade ten opzichte van de kosten en omvang van deze procedure. Artikel 20. Strafbepaling Deze strafbepaling is met de komst van de Wabo alleen nog van toepassing op de nadere voorschriften die het college kan stellen op grond van artikel 10, derde lid en artikel 16, met uitzondering van het tweede lid, onder e. De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict. Voor de strafbaarstelling van de nadere regels geldt dat artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet aan de raad een keuzemogelijkheid laat om op overtreding van verordeningen straf te stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van
24 van 27
24 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 370,- (januari 2008); in de tweede categorie maximaal € 3700,- (januari 2008). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijpen de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van drie maanden voor het overtreden van de nadere regels voor de hand liggend. Artikel 21. Toezichthouders In dit artikel worden toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Het is de bedoeling dat bij het eerste lid, onder a en b, functies van de ambtenaren die belast zijn met de opsporing worden ingevuld. Het aanwijzen van toezichthouders ingevolge het tweede lid kan door het college geschieden. Deze aanwijzingsbevoegdheid staat los van de vergunningverlening en valt derhalve buiten het bereik van de Wabo. De basis voor deze aanwijzingsbevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb, waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als zijnde personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zodat de aanwijzing van toezichthouders derhalve in de Erfgoedverordening kan plaatsvinden. In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd, wat inhoudt dat een toezichthouder zijn bevoegdheid slechts mag uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan daarom niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien. Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het college op grond van dit artikel niet zelf opsporingsambtenaren aanwijst als bedoeld in artikel 141 Strafvordering. Dat kan en hoeft het college ook niet te doen aangezien artikel 142 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering regelt dat bij verordening aangewezen toezichthouders ook opsporingsbevoegdheid toekomt. Deze buitengewone opsporingsambtenaren hebben in de regel een opsporingsbevoegdheid voor een beperkt aantal strafbare feiten. HOOFDSTUK 7.
SLOTBEPALINGEN
Artikel 22. Intrekken oude regeling Dit artikel regelt de intrekking van de oude Erfgoedverordening, zodat niet twee verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen. Het uitdrukkelijk intrekken van een oude regeling mag niet achterwege worden gelaten met een beroep op het beginsel dat een vroegere regeling ter zijde wordt gesteld door een latere regeling.
25 van 27
25 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
Artikel 23. Overgangsrecht In de praktijk blijkt het overgangsrecht vaak problemen te geven. Indien bijvoorbeeld een regeling wordt ingetrokken, is het niet altijd duidelijk welke gevolgen de intrekking moet hebben voor op die regeling gebaseerde beschikkingen. Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is daarom in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen. De bestaande rechten betreffen in dit geval de aanwijzing tot monument (artikel 3) en de vergunning verlening (artikel 10). In het eerste lid worden de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening. In het tweede lid is geregeld dat aanvragen om een omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten, die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening. Voor een bepaalde overgangsperiode zullen er dus twee procedures gelden. Indien de verordening niet tijdig aan de Wabo is aangepast, terwijl deze wet al wel in werking is getreden zet de Wabo de bepalingen uit de verordening aan de kant. De Wabo gaat namelijk voor op lagere regelgeving. De bepalingen uit de verordening zijn van rechtswege onverbindend. Bij een nieuwe aanvraag voor een vergunning gelden dan de bepalingen uit de Wabo. Artikel 24. Inwerkingtreding De inwerkingtreding van deze verordening en het vervallen van de oude verordening is gekoppeld aan de bekendmaking van onderhavige verordening. Deze verordening treedt dus in werking op de eerste dag na het verstrijken van een in de verordening gestelde termijn na bekendmaking. Artikel 25. Citeertitel Dit artikel noemt de naam van de verordening.
26 van 27
26 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
ERFGOEDVERORDENING
27 van 27
27 van 27
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
BELEIDSREGEL ONDERHOUD GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
1 van 6
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
BELEIDSREGEL ONDERHOUD GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
BELEIDSREGEL ONDERHOUD GEMEENTELIJKE MONUMENTEN Behorende bij de Algemene Subsidieverordening Cuijk 2010
Burgemeester en wethouders hebben op………………….. besloten tot vaststelling van de Beleidsregel onderhoud gemeentelijke monumenten, zulks op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 3 van de Algemene Subsidieverordening Cuijk 2010 Het college van de gemeente Cuijk, gezien het besluit van de raad van …………2011; besluit: vast te stellen de navolgende Beleidsregel: “Onderhoud gemeentelijke monumenten 2012 gemeente Cuijk” HOOFDSTUK 1. BELEIDSINHOUD Paragraaf 1.1. Algemeen Burgemeester en wethouders verstrekken op aanvraag van een eigenaar van een gemeentelijk monument incidentele subsidie voor het onderhoud van een gemeentelijk monument en ten behoeve van het abonnement op de Monumetnewacht een budgetsubsidie zulks zoals aangegeven in deze beleidsregel en indien deze beleidsregel daarin niet voorziet overeenkomstig de algemene subsidieverordening 2010 Paragraaf 1. 2 Begripsbepalingen Deze beleidsregel verstaat onder: 1. Eigenaar: de natuurlijke of rechtspersoon die het recht heeft van eigendom of een ander zakelijk recht, zoals recht op erfpacht of opstalouderschap, van een gemeentelijk monument: 2 .Gemeentelijk monument: een object dat is opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in de Erfgoedverordening gemeente Cuijk 2012 3. De aanspraak op financiële middelen door het college verstrekt aan de eigenaar, met het oog op onderhoud van een beschermd gemeentelijk monument, voor zover dit bij en/of krachtens deze verordening is bepaald 4. Onderhoud: Periodieke werkzaamheden aan een gemeentelijk monument welke dienen om het beschermde monument als zodanig in stand te houden. Het beschermde monument moet in een bouwkundig goede staat verkeren. Het kan ook gedeeltelijk in goede staat zijn, maar dan kan alleen aan die onderdelen onderhoud, als bedoeld in deze definitie , gepleegd worden. 5. Subsidiabele werkzaamheden: werkzaamheden die de eigenaar uitvoert of laat uitvoeren, en die door het college kunnen worden gesubsidieerd op basis van deze verordening 6. Monumentenwacht Brabant: een onafhankelijke stichting die regelmatig inspecties uitvoert en adviezen verstrekt over de aanpak van grotere onderhoud- en restauratiewerkzaamheden paragraaf 1.2. Algemene bepalingen 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan de eigenaar van een gemeentelijk monument een bijdrage toekennen in de subsidiabele onderhoudskosten indien de daartoe bestemde middelen dit toelaten. 2. Indien de in lid 1 bedoelde gelden zijn uitgeput moeten burgemeester en wethouders de aanvraag om subsidie afwijzen. 3. De bijdrage in de subsidiabele onderhoudskosten bedraagt 50% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste € 2.500 per vijf jaar.
11/15/20112:02:35 PM
2 van 6
2 van 6
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
BELEIDSREGEL ONDERHOUD GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
4. De subsidiabele onderhoudskosten worden bepaald aan de hand van beoordeling op noodzakelijkheid, soberheid, doelmatigheid en de bepalingen in de bouw- en monumentenverordening. 5. De subsidie kan uitsluitend worden toegekend aan de natuurlijke of rechtspersoon die krachtens enig zakelijk recht het genot heeft van een monument. 6. Voor zover de kosten van voorzieningen op grond van een verzekering worden gedekt of op andere wijze worden vergoed blijven die kosten voor het bepalen van de subsidiabele onderhoudskosten buiten beschouwing. 7. De in lid 3 bedoelde kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking indien het monument waaraan het onderhoud zal geschieden in zodanige staat van onderhoud verkeert, dat burgemeester en wethouders het verrichten van onderhoud zinvol achten. HOOFDSTUK 2. SUBSIDIECRITERIA Paragraaf 2.1. De subsidiabele kosten 1. Subsidiabele kosten zijn kosten die, naar het oordeel van burgemeester en wethouders jaarlijks noodzakelijk zijn om een monument, op sobere en doelmatige wijze, als zodanig in stand te houden. 2. Indien een eigenaar zelf werkzaamheden in het kader van het onderhoud verricht, zijn diens loonkosten niet subsidiabel. paragraaf 2.2. Subsidiabele werkzaamheden Tot het plegen van onderhoud worden de volgende werkzaamheden aangemerkt: 1. herstel van dakvlakken gedekt met pannen (met deklatten), leien, lood, zink of koper met beperkt herstel van dakbeschot en sporen; 2. herstel van goten in zink, koper of lood inclusief bijbehorende hemelwaterafvoeren; 3. herstel van rieten daken met daklatten en beperkt herstel van sporen; 4. herstel van buitenkozijnen inclusief buitendeuren en luiken, ramen en besponning; 5. herstel van windveren, schoorstenen, kapellen en loodaansluitingen; 6. inboeten, beperkt herstel van muurwerk en opvoegen of pleisteren van gevels; 7. beperkt vervangen of inboeten van natuursteen; 8. behandeling van muur- en houtwerk ter regulering van de vochthuishouding dan wel ter bestrijding van zwamaantasting of houtaantasters; 9. herstel, vervangen en indien nodig het aanbrengen van een nieuwe bliksembeveiliging; 10. buitenschilderwerk en binnenschilderwerk voor wat betreft buitenkozijnen, -deuren en -ramen; 11. beperkt herstel van dragende constructies (ankerbalk gebinten, schoren en platen, balkkoppen,spantbenen); 12. vervanging en herstel van overige bouwelementen met waarde van grote zeldzaamheid of historische waarde. Paragraaf 2.3. Uitsluiting van subsidie 1. De subsidie wordt geweigerd indien: a. de kosten van de te treffen voorzieningen door een verzekeringsmaatschappij of anderszins zijn of worden gedekt; b. met de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden is begonnen voordat op de aanvraag door burgemeester is beslist; c. voor de te treffen voorzieningen een vergunning op grond van de erfgoedverordening gemeente Cuijk 2012 is vereist en deze is geweigerd; d. de subsidiabele onderhoudskosten minder bedragen dan € 250. 2. Burgemeester en wethouders kunnen de ingevolge dit hoofdstuk toegekende subsidie verlagen, de verleende subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen en/of de eigenaar van verdere subsidie uitsluiten indien: a. de eigenaar de in hoofdstuk neergelegde of de door burgemeester en wethouders nader gestelde subsidievoorwaarden niet naleeft; b. de eigenaar opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt welke, indien zij juist waren geweest, tot afwijzing van de subsidieaanvraag of tot een lager subsidiebedrag zouden hebben geleid.
11/15/20112:02:35 PM
3 van 6
3 van 6
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
BELEIDSREGEL ONDERHOUD GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
HOOFDSTUK 3: AANVRAAG EN VOORWAARDEN Paragraaf 3.1 De aanvraag van de subsidie 1. De aanvraag om subsidie dient schriftelijk, op een daartoe beschikbaar te stellen formulier, bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend. 2. De aanvraag om subsidie dient te worden ingediend vóór 31 december van het jaar voorafgaand aan het gewenste jaar, waarin het onderhoud dient plaats te vinden. 3. Burgemeester en wethouders nemen op een onder lid 2 bedoelde aanvraag voor 1 maart van het jaar waarin de onderhoudswerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd een besluit. 4. Bij het toekennen van de subsidies kunnen burgemeester en wethouders rekening houden met een door burgemeester en wethouders, na advies van de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg, vast te stellen prioriteitsstelling op basis van de bouwkundige staat van de monumenten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. 5. Bij de aanvraag om subsidie dienen te worden overlegd: a. een begroting van de met de werkzaamheden verband houdende kosten en baten, voorzien van een duidelijke toelichting; b. een inspectierapport van de stichting Monumentenwacht Noord-Brabant of een ander ter zake kundig bureau opgesteld voorafgaand aan de uitvoering van het onderhoud in het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft of het daaraan voorafgaande jaar. 6. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat naast de in het lid 5 genoemde bescheiden andere gegevens moeten worden overlegd. 7. Alvorens op een aanvraag te beslissen kan door burgemeester en wethouders een advies bij de commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteitszorg worden ingewonnen. Paragraaf 3.2. Voorwaarden 1. Met de uitvoering van het onderhoud mag niet eerder worden begonnen, dan nadat de subsidie is toegekend. 2. Met de uitvoering van het onderhoud dient een aanvang te worden gemaakt binnen drie maanden nadat het besluit tot toekenning van de subsidie ter kennis van de aanvrager is gekomen. 3. De uitvoering van het onderhoud dient te zijn voltooid binnen één jaar nadat het besluit tot toekenning van de subsidie ter kennis van de aanvrager is gekomen. 4. De aanvrager dient een door burgemeester en wethouders aangewezen deskundige desgewenst de gelegenheid te geven de wijze waarop het onderhoud wordt of is uitgevoerd te controleren. 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere subsidievoorwaarden opleggen. HOOFDSTUK 4 - MONUMENTENWACHT Paragraaf 4.1. Monumentenwacht 1. Burgemeester en wethouders betalen jaarlijks, de in een overeenkomst met de Monumentenwacht Noord-Brabant vastgestelde afkoopsom, de abonnementskosten voor alle bij de Monumentenwacht aangesloten eigenaren van gemeentelijke monumenten. 2. De eigenaar verplicht zich het monument om de twee jaar door de Monumentenwacht te laten inspecteren op onderhoudsgebreken. 3. De eigenaar zendt terstond na ontvangst een afschrift van het inspectierapport van de Monumentenwacht aan burgemeester en wethouders. HOOFDSTUK 5 – SLOTBEPALINGEN paragraaf 5.1. Hardheidsclausule 1. Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van deze verordening. 2. Indien naar het oordeel van het college in bijzonder individuele gevallen de toepassing van een paragraaf van deze beleidsregel of de subsidieverordening leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken.
11/15/20112:02:35 PM
4 van 6
4 van 6
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
BELEIDSREGEL ONDERHOUD GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
3. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college. paragraaf 5.2. Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van vier weken na bekendmaking. Artikel 5.3.Citeertitel Deze beleidsregel kan worden aangehaald als "beleidsregel Onderhoud gemeentelijke monumenten. Aldus vastgesteld, Cuijk, Burgemeester en wethouders van Cuijk, P.M. van de Koolwijk secretaris
mr. W.A.G. Hillenaar burgemeester
11/15/20112:02:35 PM
5 van 6
5 van 6
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
BELEIDSREGEL ONDERHOUD GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Toelichting: Beleidsregel Onderhoud Gemeentelijke Monumenten gemeente Cuijk 2010 Algemene toelichting Om subsidies te kunnen verlenen voor het in goede staat houden van gemeentelijke monumenten, is het volgens art. 4:23, lid 1, van de Awb noodzakelijk dat ‘een wettelijk voorschrift’ wordt opgesteld, ‘dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.’ Dit is de grondslag voor het opstellen van deze beleidsregel. Hoofdstuk 1 Paragraaf 1.2 onder 1 In boek 5 van het burgerlijk wetboek wordt uitgebreid ingegaan op het fenomeen ‘eigendom’. Toch is het handig hier een definitie te plaatsen, aangezien hier bredere betekenis aan de term ‘eigenaar’ wordt verleend. Lid 2 Dit is de koppeling met de “Erfgoedverordening gemeente Cuijk 2012”. Hiermee worden subsidieverzoeken ten behoeve van rijksmonumenten en provinciale monumenten uitgesloten. Lid 3 Deze definitie van ‘subsidie’ komt overeen met die uit art. 4:21, lid 1 van de Awb, in “Titel 4.2: Subsidies”, alleen met invulling van het bestuursorgaan, de rechthebbende en het beoogde resultaat van deze uitgave in deze verordening. Artikel 2 Lid 1 en 2 Hier wordt een subsidieplafond, zoals genoemd in art. 4:22 en afdeling 4.2.2 van de Awb, vastgesteld.
11/15/20112:02:35 PM
6 van 6
6 van 6
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Overzichtslijst karakteristieke objecten en rijksmonumenten
Gemeente Cuijk
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
Beers 1
Blauwe Steen 7
Boerderij
Karakteristiek object
2
Blauwe Steen 9
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
3
Broekhofsestraat 5/7
Langgevelboerderij, rond 1950 ver-
Karakteristiek object
bouwd tot 2 woonhuizen
4
Broekkant 7
T-boerderij
Rijksmonument
5
Broekkant 11
Kortgevelboerderij en schuur
Rijksmonument
6
Broekkant 15
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
7
De Bungelaar 4
T-boerderij
Karakteristiek object
8
De Hoeve 1
Stal
Karakteristiek object
9
Dommelvoort 14
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
10
Dommelvoort 17
T-boerderij
Karakteristiek object
11
Elstweg 9
Boerderij
Karakteristiek object
12
Elstweg 13
Boerderij
Karakteristiek object
13
Elstweg 38
Boerderij met schuur
Karakteristiek object
14
Grote Dorshees 10
Boerderij
Karakteristiek object
15
Grotestraat 1
Winkel en woonhuis
Karakteristiek object
16
Grotestraat 2
Café
Karakteristiek object
17
Grotestraat 3
Religieuze dienstwoning
Karakteristiek object
18
Grotestraat 4
Raadhuis
Rijksmonument
19
Grotestraat 8
Boerderij
Karakteristiek object
20
Grotestraat 11
Villa
Karakteristiek object
21
Grotestraat 21
Villa
Karakteristiek object
22
Grotestraat 22
Woonhuis
Karakteristiek object
23
Grotestraat 27
Villa
Karakteristiek object
24
Heuf 9
T-boerderij
Karakteristiek object
25
Heuf 12
Schuurtje
Karakteristiek object
26
Heuf 16/18
Kasteel/buitenplaats
Rijksmonument
27
Heuf 20
Dienstwoning
Karakteristiek object
28
Heuf 25
Boerderijcomplex
Karakteristiek object
29
Heuf (Ossenbroek)
Kapelletje
Karakteristiek object
30
Kerkeveld
Gedenkteken
Karakteristiek object
31
Kerkeveld 2
Kerktoren
Rijksmonument
32
Kerkeveld 2
Calvarieberg, grafkruizen en beel-
Rijksmonument
33
Kerkeveld 10
den Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
34
Leuvert 1
Stellingkorenmolen
Rijksmonument
35
Leuvert 19
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
36
Maasveld
Gedenkteken
Karakteristiek object
37
Millseweg 13
T-boerderij
Karakteristiek object
38
Millseweg 15
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
39
Molenstraat 3
Villa
Karakteristiek object
40
Provincialeweg 3
T-boerderij
Karakteristiek object
41
Provincialeweg 7
T-boerderij met Hollandse stal
Karakteristiek object
42
Provincialeweg 11
T-boerderij
Karakteristiek object
43
Sterrenbos 4
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
44
Sterrenbos 8
Boerderij
Karakteristiek object
45
Wielweg 5
Schuur
Karakteristiek object
46
Wielweg 9
Langgevelboerderij met schuur
Karakteristiek object
47
Zandweg 8
Boerderij
Karakteristiek object
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
Cuijk 1
Beerseweg 8
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
2
Beerseweg 9-15 (one-
Woonhuizen
Karakteristiek object
ven)
3
Beerseweg 26
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
4
Beerseweg 35
Villa
Karakteristiek object
5
Castellum 1
Kerktoren
Rijksmonument
6
Deken van den Acker-
Kerk
Karakteristiek object
hof 59
7
De Valuwe 1-2
Kerk
Karakteristiek object
8
Doctor van de
Woonhuizen
Karakteristiek object
Broekstraat 1-21
9
Everdrift 33
T-boerderij
Karakteristiek object
10
Ewinkel 5
(Vlaamse) schuur
Karakteristiek object
11
Ewinkel 6
Schuur
Karakteristiek object
12
Jan van Cijkstraat 46
T-boerderij
Karakteristiek object
13
Graafschap 7
Woonhuis
Karakteristiek object
14
Groenendijk/
Twaalf kazematten
Rijksmonument
Fabriekscomplex
Karakteristiek object
Everdineweerd
15
Grotestraat/ Kerkstraat/ ’t Tuigleerstraatje
16
Grotestraat/Maasstraat
Gedenkteken
Rijksmonument
17
Grotestraat 1-3
Woonhuis, nijverheid en schoor-
Rijksmonument
steen
18
Grotestraat 2-4, Cuijk
Handel en kantoor
Karakteristiek object
19
Grotestraat 5
Winkel en woonhuis
Karakteristiek object
20
Grotestraat 6
Woonhuis
Karakteristiek object
21
Grotestraat 17
Woonhuis
Karakteristiek object
22
Grotestraat 29
Bankgebouw
Karakteristiek object
23
Grotestraat 38
Winkel en woonhuis
Karakteristiek object
24
Grotestraat 39
Nijverheid
Karakteristiek object
25
Grotestraat 41
Dokterswoning
Karakteristiek object
26
Grotestraat 44
Winkel en woonhuis
Karakteristiek object
27
Grotestraat 46
Winkel en woonhuis
Karakteristiek object
28
Grotestraat 56
Café en woonhuis
Karakteristiek object
29
Grotestraat 61
Café
Karakteristiek object
30
Grotestraat 64-66
Gezondheidszorg
Rijksmonument
31
Grotestraat 65
Directiewoning
Karakteristiek object
32
Grotestraat 73
Woonhuis
Karakteristiek object
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
33
Grotestraat 75
Woonhuis
Karakteristiek object
34
Grotestraat 77
Woonhuis
Karakteristiek object
35
Grotestraat 78-80-82
Woonhuizen
Karakteristiek object
36
Grotestraat 79-81
Woonhuizen
Karakteristiek object
37
Grotestraat 86
Woonhuis
Karakteristiek object
38
Grotestraat 89
Fabriekspand (gevel)
Karakteristiek object
39
Grotestraat 91
Woonhuis/villa
Karakteristiek object
40
Grotestraat 94-96
Winkel en woonhuis
Karakteristiek object
41
Grotestraat 102
Kerk
Rijksmonument
42
Grotestraat 108
Villa
Karakteristiek object
43
Grotestraat 110-112
Villa
Karakteristiek object
44
Grotestraat 114
Woonhuis
Karakteristiek object
45
Grotestraat 116
Woonhuis
Karakteristiek object
46
Grotestraat 118
Woonhuizen
Karakteristiek object
47
Haagsestraat 2-4-6-8-
Volkswoningen
Karakteristiek object
Volkswoningen
Karakteristiek object
10-12
48
Haagsestraat 18 tot en met 40
49
Hagelkruis/Heerstraat
Industrie- en poldermolen
Rijksmonument
50
Hapseweg 21
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
51
Hapseweg 34
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
52
Heerstraat 11
T-boerderij
Karakteristiek object
53
Heeswijk 46
T-boerderij
Karakteristiek object
54
Hoenderberg 9
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
55
Jan van Cuijkstraat 2-4
Woonhuizen
Karakteristiek object
56
Kaneelstraat 9
School
Karakteristiek object
57
Kaneelstraat 10-12
Dubbel woonhuis
Karakteristiek object
58
Kaneelstraat 15
Schoolgebouw
Karakteristiek object
59
Kerkstraat
Begraafplaats, beeldentuin, tuinmu-
Karakteristiek object
60
Kerkstraat 7
Industrie (sigarenfabriek)
Rijksmonument
61
Kerkstraat 8
Kerk
Rijksmonument
62
Kerkstraat 8
Kapel
Rijksmonument
63
Kerkstraat 10
Kerkelijke dienstwoning
Rijksmonument
64
Korte Molenstraat 9 A,
Winkel en woonhuis
Karakteristiek object
Wooncomplex
Karakteristiek object
ren en schuur
9B, 9C
65
Kruishout 2-56 (even) en 1-67 (oneven), Molenstraat 56-73, Parallelweg 3-47
66
Maasstraat 10
Woonhuis
Karakteristiek object
67
Maasstraat 18
Woonhuis
Karakteristiek object
68
Maasstraat 22
Synagoge
Karakteristiek object
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
69
Mariaplein
Kapel
Karakteristiek object
70
Molenstraat 51
Fabrieksgebouw
Karakteristiek object
71
Odiliadijk/Groenendijk
Twee kazematten
Karakteristiek object
72
Overhage ongenum-
Kapel
Karakteristiek object
merd
73
Overhage 5
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
74
Overhage 9
T-boerderij
Karakteristiek object
75
Overhage 14
Woonhuis
Rijksmonument
76
Overhage 18
Landgoed/ buitenhuis
Rijksmonument
77
Patrijzenveld 117
T-boerderij
Karakteristiek object
78
Smidstraat 99
Woonhuis
Karakteristiek object
79
Smidstraat 93-97
Woonhuizen
Karakteristiek object
80
Stationsplein
Gedenkteken
Karakteristiek object
81
Stationsplein 2
Stationsgebouw
Karakteristiek object
82
Stationsstraat 4
Woonhuis
Karakteristiek object
83
Stationsstraat 8
Villa
Rijksmonument
84
Stationsstraat 10
Villa
Karakteristiek object
85
Stationsstraat 12
Woonhuis
Karakteristiek object
86
Stationsstraat 15
Villa
Karakteristiek object
87
Stationsstraat 19
Villa
Karakteristiek object
88
Stationsstraat 22
Woonhuis
Karakteristiek object
89
Stationsstraat 27
Woonhuis
Karakteristiek object
90
Stationsstraat 28
Woonhuis
Karakteristiek object
91
Stationsstraat 29
Woonhuis
Rijksmonument
92
Stationsstraat 32-34
Woonhuizen
Karakteristiek object
93
Vorstendom
Boerderij; timmerwerkplaats; woon-
Rijksmonument
1/Smidstraat 2
huis; schuur
94
Vorstendom 5
Woonhuis
Karakteristiek object
95
Vorstendom 9
Woonhuis
Karakteristiek object
96
Vorstendom 11
Villa
Karakteristiek object
97
Vorstendom 33
Woonhuis
Karakteristiek object
98
Wegedoorn 6
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
99
Wezelhof 19
Boerderij
Karakteristiek object
100
Wilhelminastraat 2-26
Woonhuizen
Karakteristiek object
(even) en 1-21 (oneven)
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
Haps 1
Beerseweg 4b
Woonhuis
Karakteristiek object
2
Beerseweg 7
Woonhuis
Karakteristiek object
3
Beerseweg 9
Woonhuis
Karakteristiek object
4
Beerseweg 13
Woonhuis
Karakteristiek object
5
Beerseweg 13a
Ambtswoning
Karakteristiek object
6
Beerseweg 13b
Woonhuis
Karakteristiek object
7
Beerseweg 29
Boerderij
Karakteristiek object
8
Beerseweg 31
Boerderij
Karakteristiek object
9
Beverkolksestraat 1
Boerderij
Karakteristiek object
10
Beverkolksestraat 4
T-boerderij en langsdeelschuur
Karakteristiek object
11
Burgemeester Moor-
Woonhuis
Karakteristiek object
Woonhuis
Karakteristiek object
enstraat 30
12
Burgemeester Moorenstraat 32
13
Cinquantstraat 2
T-boerderij
Karakteristiek object
14
Cinquantstraat 4
T-boerderij
Karakteristiek object
15
Cuijksedijk 8
Boerderij
Karakteristiek object
16
Cuijksedijk 19
Industrie- en poldermolen
Rijksmonument
17
Cuijksedijk 25
Boerderij
Karakteristiek object
18
De Bengels 1
Boerderij (thans schuur)
Karakteristiek object
19
De Bengels 2/4
Boerderij
Karakteristiek object
20
Dorsheseweg 4
Boerderij
Karakteristiek object
21
Dorsheseweg 6
Boerderij
Karakteristiek object
22
Gravenhof 1
Woonhuis
Karakteristiek object
23
Gravenhof 3
Boerderij
Karakteristiek object
24
Haringsestraat 4
T-boerderij met (Vlaamse) schuur
Karakteristiek object
25
Haringsestraat 49
Boerderij
Karakteristiek object
26
Kalkhofseweg 28
Boerderij
Karakteristiek object
27
Kalkhofseweg 34
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
28
Kalkhofseweg 53
T-boerderij
Karakteristiek object
29
Kampsestraat 44
T-boerderij
Karakteristiek object
30
Kerkstraat 1
Villa
Karakteristiek object
31
Kerkstraat 4
Café
Karakteristiek object
32
Kerkstraat 4
Molenrestant
Karakteristiek object
33
Kerkstraat 12
Woonhuis
Karakteristiek object
34
Kerkstraat 17
Kerk
Rijksmonument
35
Kerkstraat 18
Brouwerijcomplex
Karakteristiek object
36
Kerkstraat 19
Woonhuis
Karakteristiek object
37
Klaasstokseweg 7
Boerderij
Karakteristiek object
38
Klaasstokseweg 9
Vlaamse schuur
Karakteristiek object
39
Kijkuitpad 6
Woonhuis met bedrijfsaanbouw
Rijksmonument
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
40
Lokkantseweg 1
Boerderij
Karakteristiek object
41
Lokkantseweg 2
Boerderij
Karakteristiek object
42
Lokkantseweg 3
Boerderij en schuur
Karakteristiek object
43
Lokkantseweg 4
Boerderij
Karakteristiek object
44
Lokkantseweg 7
Hallehuisboerderij
Karakteristiek object
45
Lokkantseweg 11
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
46
Lokkantseweg 17
Boerderij
Karakteristiek object
47
Marijkeplein 7
Woonhuis/boerderij
Karakteristiek object
48
Marijkeplein 10
Woonhuis
Karakteristiek object
49
Marijkeplein 16
Woonhuis
Karakteristiek object
50
Oeffeltseweg 13
Boerderij
Karakteristiek object
51
Putselaarstraat 6
Boerderij
Karakteristiek object
52
Putselaarstraat 7
Hallehuisboerderij
Karakteristiek object
53
Rijkevoortseweg 2
Boerderij
Karakteristiek object
54
Rijkevoortseweg 5
Nutsbedrijf en dienstwoningen
Karakteristiek object
(complex)
55
Stationsstraat 5
Woonhuis
Karakteristiek object
56
Steenakkerstraat 5
Boerderij
Karakteristiek object
57
St. Hubertseweg 7
Villa
Karakteristiek object
58
St. Hubertseweg 13
Boerderij
Karakteristiek object
59
St. Hubertseweg 16
Boerderij
Karakteristiek object
60
St. Hubertseweg 20
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
61
Wanroyseweg 1
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
62
Zoetsmeerweg 8
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
63
Zoetsmeerweg 10
Boerderij
Karakteristiek object
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
Katwijk 1
Everdineweerd onge-
Brug
Karakteristiek object
Rivierkazemat (Katwijk Noord)
Karakteristiek object
Brugkazemat (Katwijk Zuid)
Rijksmonument
nummerd
2
Everdineweerd ongenummerd
3
Everdineweerd ongenummerd
4
Everdineweerd 13
Voormalig raadhuis
Karakteristiek object
5
Everdineweerd 15
Woonhuis
Karakteristiek object
6
Everdineweerd 17
T-boerderij
Karakteristiek object
7
Everdineweerd 27
Boerderij
Karakteristiek object
8
Everdineweerd 27
Verdedigingswerk
Rijksmonument
9
Everdineweerd 29
Dienstwoning
Karakteristiek object
10
Gansakker 11
Boerderij
Rijksmonument
11
Lange Linden 1
T-boerderij
Karakteristiek object
12
Lange Linden 4
Bestuursgebouw
Rijksmonument
13
Lange Linden 5
School
Rijksmonument
14
Lange Linden 30
Industrie- en poldermolen
Rijksmonument
15
Liefkeshoek onge-
Gedenkteken
Karakteristiek object
nummerd
16
Liefkeshoek 4
T-boerderij
Karakteristiek object
17
Liefkeshoek 69
Boerderij
Karakteristiek object
18
Mariagaarde 4
Kerk
Rijksmonument
19
Mariagaarde 4
Gedenkplaats
Rijksmonument
20
Mariagaarde 22-24
T-boerderij
Karakteristiek object
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
Linden 1
De Berg 2
Boerderij met dwarshuis
Karakteristiek object
2
De Berg 10
Hallehuisboerderij
Karakteristiek object
3
De Geest 3
T-boerderij
Karakteristiek object
4
De Hostert 11
Boerderij
Karakteristiek object
5
Den Drul 19
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
(vh Steegstraat 19)
6
Kerkstraat 17
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
7
Kerkstraat 24
Bedrijfsgebouw
Karakteristiek object
8
Kerkstraat 25
Boerderij
Karakteristiek object
9
Kerkstraat 30
Woonhuis/boerderij
Karakteristiek object
10
Kerkstraat 32
Kerkelijke dienstwoning
Karakteristiek object
11
Kerkstraat 34
Kerk
Rijksmonument
12
Kerkstraat 38
Woonhuis
Karakteristiek object
13
Kerkstraat 48
Krukboerderij
Karakteristiek object
14
Krommenhoek 2
Boerderij
Karakteristiek object
15
Steegstraat 3
Kerkelijke dienstwoning
Karakteristiek object
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
Sint-Agatha 1
Drogesestraat 10
Boerderij
Karakteristiek object
2
Gildeweg
Gedenkteken
Karakteristiek object
3
Gildeweg 2
Boerderijcomplex
Karakteristiek object
4
Heerstraat 22
Boerderij
Karakteristiek object
5
Hantert 8
Landhuis
Rijksmonument
6
Hertraksestraat 1
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
7
Hertraksestraat 11
T-boerderij
Karakteristiek object
8
Hertraksestraat 16
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
9
Hertraksestraat 22
Café
Karakteristiek object
10
Hertraksestraat 30
Keuterboerderij
Karakteristiek object
11
Kerkenhuisweg 20
T-boerderij
Karakteristiek object
12
Kloosterlaan
Begraafplaats en -onderdelen
Karakteristiek object
13
Kloosterlaan 2
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
14
Kloosterlaan 22
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
15
Kloosterlaan 26
Onderdelen kloostercomplex en
Karakteristiek object
kloostertuin
16
Kloosterlaan 26
Klooster
Rijksmonument
17
Kuilen
Mariakapelletje
Karakteristiek object
18
Kuilen 54
Boerderij
Karakteristiek object
19
Liesmortel 1
Woonhuis
Rijksmonument
20
Liesmortel 9
T-boerderij (voorhuis)
Karakteristiek object
21
Liesmortel 17
Onderwijzerswoning
Karakteristiek object
22
Odiliadijk
Twaalf kazematten
Karakteristiek object
23
Van den Boschweg 3
Boerderij
Rijksmonument
24
Van den Boschweg 5
Boerderij
Karakteristiek object
25
Van den Boschweg 9
Langgevelboerderij
Karakteristiek object
26
Veerstraat 5
Boerderij
Karakteristiek object
27
Veerstraat 19
T-boerderij
Karakteristiek object
28
Waltersbos 1
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
Actualisatie lijst karakteristieke objecten
Gemeente Cuijk
Vianen 1
Akkerweg 15
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
2
Akkerweg 20
Hallehuisboerderij
Karakteristiek object
3
Franssenstraat 16-30
Woonhuizen
Karakteristiek object
Kerk, pastorie en kerkhof
Karakteristiek object
(even)
4
Franssenstraat 64
(religieus complex)
5
Franssenstraat 136
Kortgevelboerderij
Karakteristiek object
6
Lage Heiweg 20
Boerderij
Karakteristiek object
7
Lage Heiweg 20
Schuur
Karakteristiek object
8
Lage Heiweg 27
Keuterboerderij
Karakteristiek object
9
Louwerenberg 31
Woonhuis
Karakteristiek object
10
’t Flieren 3
Boerderij
Karakteristiek object
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011
Lijst van Rijksmonumenten Beers 1 2 3 4 5 6 7
Broekkant 7 Broekkant 11 Grotestraat 4 Heuf 16/18 Kerkeveld 2 Kerkeveld 2 Leuvert 1
T-boerderij Kortgevelboerderij en schuur Raadhuis Kasteel/buitenplaats Kerktoren Calvarieberg, grafkruizen en beelden Stellingkorenmolen
Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument
Cuijk 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Castellum 1 Groenendijk/Everdineweerd Grotestraat/Maasstraat Grotestraat 1-3 Grotestraat 64-66 Grotestraat 102 Hagelkruis/Heerstraat Kerkstraat 7 Kerkstraat 8 Kerkstraat 8 Kerkstraat 10 Overhage 14 Overhage 18 Stationsstraat 8 Stationsstraat 29 Vorstendom 1/Smidstraat 2
Kerktoren Twaalf kazematten Gedenkteken Woonhuis,nijverheid en schoorsteen Gezondheidszorg Kerk Industrie- en poldermolen Industrie (sigarenfabriek) Kerk Kapel Kerkelijke dienstwoning Woonhuis Landgoed/buitenhuis Villa Woonhuis Boerderij;timmerwerkplaats;woonhuis;schuur
Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument
Haps 1 2 3
Cuijksedijk 19 Kerkstraat 17 Kijkuitpad 6
Industrie- en poldermolen Kerk Woonhuis met bedrijfsaanbouw
Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument
Katwijk 1 2 3 4 5 6 7 8
Everdineweerd ongenummerd Everdineweerd 27 Gansakker 11 Lange Linden 4 Lange Linden 5 Lange Linden 30 Mariagaarde 4 Mariagaarde 4
Brugkazemat (Katwijk Zuid) Verdedigingswerk Boerderij Bestuursgebouw School Industrie- en poldermolen Kerk Gedenkplaats
Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument
Linden 1
Kerkstraat 34
Kerk
Rijksmonument
Landhuis Klooster Woonhuis Boerderij
Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument Rijksmonument
Sint-Agatha 1 Hantert 8 2 Kloosterlaan 26 3 Liesmortel 1 4 Van den Boschweg 3
1 van 1
BEHOORT BIJ PUNT 5 VAN DE AGENDA VOOR DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE RUIMTE VAN 28 NOVEMBER 2011 Gevolgen van een aanwijzingsbesluit tot beschermd monument voor de eigenaar. De eigenaar van een beschermd monument is ertoe gehouden de nodige instandhoudings- en onderhoudswerken uit te voeren, en het pand niet te ontsieren, te beschadigen of te vernielen. Indien de eigenaar het monument wenst te slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wenst te wijzigen dient hiervoor omgevingsvergunning te worden aangevraagd. In tegenstelling tot wat veel mensen denken hoeft de status van beschermd monument geen beperking te zijn. Modern monumentenbeleid gaat uit van ‘behoud door ontwikkeling’. Voor een aantal restauratie, instandhoudings- en onderhoudswerken worden premies en subsidies toegekend. Dit is afhankelijk van het soort monument en de status van de eigenaar (bijvoorbeeld particulier of stichting). Eigenaren van een rijksmonumentaal woonhuis of boerderij zonder agrarische functie kunnen voor de onderhoudskosten een laagrentende hypotheek bij het Restauratiefonds aanvragen. Eigenaren van andere rijksmonumenten kunnen op basis van een instandhoudingplan subsidie aanvragen. Bovendien kunnen belastingplichtige eigenaren van rijksmonumenten gemaakte onderhoudskosten in mindering brengen bij de belastingaangifte. Een eigenaar van een gemeentelijk monument kan een beroep doen op het Cultuurfonds voor monumenten. Deze eigenaar heeft echter geen recht op fiscale aftrek van onderhoudskosten maar wel op een bescheiden gemeentelijke subsidie en vergoeding van de abonnementskosten van de Monumentenwacht. Eventuele gebreken of schade aan beschermde monumenten kunnen door de Monumentenwacht worden opgespoord en beschreven
1