ONDERWIJSVISITATIE
Monumenten- en landschapszorg
Een onderzoek naar de kwaliteit van de masteropleiding Monumentenen landschapszorg aan de Artesis Hogeschool Antwerpen
Vlaamse Hogescholenraad
7 december 2010
De onderwijsvisitatie Monumenten - en landschapszorg
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be > evaluatieorgaan > visitatierapporten > huidige visitatieronde Wettelijk depot: D/2010/8696/20
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de masteropleiding Monumenten - en landschapszorg in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
4 |
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1
De onderwijsvisitatie Monumenten - en landschapszorg ........................................................ 9
1.1 Inleiding ............................................................................................................................................. 9 1.2 De betrokken opleidingen .................................................................................................................. 9 1.3 De visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
Samenstelling ......................................................................................................................... 9 Taakomschrijving ................................................................................................................. 10 Werkwijze ............................................................................................................................. 10 Oordeelsvorming .................................................................................................................. 11
1.4 Indeling van het rapport ................................................................................................................... 12 Hoofdstuk 2
Het domeinspecifieke referentiekader Monumenten - en landschapszorg ........................... 13
2.1 Inleiding ........................................................................................................................................... 13 2.2 Domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 13 2.3 Besluit ............................................................................................................................................. 16 deel 2
............................................................................................................................................. 19
Hoofdstuk 1
Artesis Hogeschool Antwerpen ............................................................................................ 21
bijlagen ............................................................................................................................................................. 65
| 5
6 |
deel 1
algemeen deel
| 7
8 | onderwijsvisitatie Monumenten - en landschapszorg
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Monumenten - en landschapszorg 1.1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de masteropleiding Monumenten - en landschapszorg, die zij op 2 en 3 maart 2010 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
De betrokken opleidingen
De masteropleiding Monumenten - en landschapszorg wordt door één hogeschool aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op:
-
2 en 3 maart 2010
1.3
1.3.1
Artesis Hogeschool Antwerpen
De visitatiecommissie
Samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 4 december 2009 en door het bestuursorgaan van de VLIR in de vergadering van 30 september 2009.
De commissie voor de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg aan de Artesis Hogeschool Antwerpen: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
Linda Van Santvoort Joost Lowyck Inge Breedveldt Boer Marc Vanderauwera
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1. De waarnemer namens de VLIR was Ilse De Vooght.
Onderwijsvisitatie Monumenten - en landschapszorg | 9
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de masteropleiding Monumenten - en landschapszorg was dit Sofie Landuyt.
1.3.2
Taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
1.3.3
Werkwijze
De visitatie van de masteropleiding Monumenten - en landschapszorg aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 16 december 2009 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleiding bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op
10 | onderwijsvisitatie Monumenten - en landschapszorg
basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Het bezoekschema werd opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp van opleidingsrapport wordt aan de opleiding gezonden voor een reactie. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. Het antwoord van de visitatiecommissie op de reactie van de opleiding en het definitieve opleidingsrapport worden aan de hogeschool toegezonden. Het definitieve opleidingsrapport en de bijlagen worden samengebracht in het visitatierapport van de master Monumenten - en landschapszorg.
1.3.4
Oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken.
Onderwijsvisitatie Monumenten - en landschapszorg | 11
In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, september 2008. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.4
Indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleiding.
12 | onderwijsvisitatie Monumenten - en landschapszorg
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader Monumenten - en landschapszorg 2.1
Inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure1 aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
Domeinspecifieke competenties
Gehanteerde input referentiekaders van de opleiding Artesis Hogeschool Antwerpen -
wettelijke bronnen
Wet- decreet- en regelgeving. Monumenten, Stads- en dorpsgezichten, Landschappen, Archeologie en Varend Erfgoed, Vlaams Gewest. Meer in het bijzonder:
1
Besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 1993 tot bepaling van de algemene voorschriften inzake instandhouding en onderhoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten (gewijzigd bij besluit(en) van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006, 5 juni 2009 en 4 december 2009).
Besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1995 tot vaststelling van een premie voor werken aan beschermde archeologische goederen, (gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, 23 juni 2006 en 4 december 2009).
Besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 1997 houdende algemene beschermingsvoorschriften, advies- en toestemmingsprocedure, instelling van een register en vaststelling van een herkenningsteken voor beschermde landschappen, (gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 4 april 2003, 23 juni 2006 en 4 december 2009).
Besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten, (gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering van 20 september 2002, 23 juni 2006 en 30 april 2009 en 4 december 2009).
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
domeinspecifiek referentiekader | 13
-
Besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2003 tot instelling van een premiestelsel voor beschermde landschappen, (gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 en 4 december 2009).
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de samenstelling van het dossier van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning (17 januari 2002), gewijzigd bij besluit van 11 april 2003 ter aanwending van een unieke vergunning inzake stedenbouw en erfgoed.
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van een subsidie voor werken tot behoud van een beschermd goed (30 april 2003).
Internationale referentiekaders Charter van Venetië (1964) Conventie van Granada (monumenten) (1985) Conventie van la Valetta (archeologie) (1992) Conventie van Firenze (landschappen) (2000)
brondocumenten onderschreven door werkveld SERV Beroepsprofiel: Bouwhistoricus (2009) SERV beroepsprofielen: restauratievakman, vakman moderne bouwrestauratie en conservator-restaurator. Ontwerp van SERV Beroepsprofiel: restauratiearchitect andere bronnen Raymond Lemaire International Center for Conservation, Master of Conservation of Monuments and Sites (MCMS)
Domeinspecifiek referentiekader voor de academisch gerichte masteropleiding De visitatiecommissie heeft de competenties eigen aan het domein van de academisch gerichte masteropleiding Monumenten- en landschapszorg bepaald. De visitatiecommissie is zich bewust dat de afgestudeerde master naast specifieke competenties eigen aan het domein ook algemene, algemeen-wetenschappelijke en wetenschappelijk disciplinaire competenties dient te verwerven. Voor de formulering van de algemene, de algemeen-wetenschappelijke en de wetenschappelijk disciplinaire competenties wordt verwezen naar het structuurdecreet van 2003. Het structuurdecreet (art. 58 § 2 3°) onderscheidt volgende ‘eindcompetenties’ voor een master. § 2. De aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen garandeert dat de instellingen een onderwijs aanbieden dat de studenten bij de voltooiing van de opleiding brengt tot: 3° in de opleidingen leidend tot de graad van master : het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma's in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van
14 | domeinspecifiek referentiekader
-
-
de grenzen van paradigma's, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip van en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren, diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Domeinspecifieke wetenschappelijke competenties
Kennis en inzicht: -
onderkent de waarde en de betekenis van het historisch onroerend erfgoed, kan het onroerend erfgoed plaatsen in een Europees perspectief, kent de principes, de deontologie, de theorie en de geschiedenis van de Monumenten- en landschapszorg, kent de verschillende wetenschappelijke disciplines, met hun specifieke methoden en technieken, relevant bij het behoud, herstel en beheer van onroerend erfgoed, kent de internationale charters en conventies die van toepassing zijn op het onroerend erfgoed, kent het beleid, de wet-, decreet- en regelgeving van diverse overheden inzake onroerend erfgoed, kent de actuele conservatie- en restauratiepraktijk in Vlaanderen en Europa, heeft inzicht in de fysische en de humane invloedsfactoren op het natuur- en het cultuurlandschap, heeft inzicht in de typologische en de morfologische kenmerken van het onroerend erfgoed (monumenten en landschappen) in Vlaanderen en kan deze situeren in een cultuurhistorische context, kent de traditionele materialen en structuren en heeft inzicht hoe die werden toegepast in historische gebouwen, heeft inzicht in de mogelijkheden en de risico’s bij toepassing van moderne materialen en technieken op historisch onroerend erfgoed.
Toepassen kennis en inzicht: -
koppelt de kennis, de wetenschappelijke methoden en de vaardigheden uit de vooropleiding aan de discipline specifieke competenties van de Monumenten- en Landschapszorg, kan onderzoek uitvoeren voor conservatie- en restauratieprojecten, beheerst de archivalische, de archeologische en de historisch-wetenschappelijke onderzoeksmethoden toegepast in functie van de Monumenten- en Landschapszorg, kan erfgoedprojecten grafisch of fotografisch registreren en documenteren, kan een diagnose stellen van degradatiefactoren en hun impact op het onroerend erfgoed, is op de hoogte van de conservatie- en restauratietechnieken en hun toepassingsmogelijkheden, kan oplossingen aanreiken voor complexe problemen in de erfgoedsector (zoals ontsluitings- en herbestemmingsinterventies), kan aangereikte oplossingen inzake conservatie, restauratie, revalorisatie en herbestemming kritisch evalueren,
domeinspecifiek referentiekader | 15
-
kan voorstellen opstellen vanuit een multidisciplinair perspectief met het oog op erfgoedinterventies en/of – beheer en deze opvolgen, kan gefundeerde adviezen formuleren.
Oordeelsvorming: -
kan een onderbouwde visie ontwikkelen en uitdragen over de verzoening van de noden en de eisen van de moderne samenleving met het historische patrimonium, beschikt over een kritische en interdisciplinaire attitude inzake erfgoedprojecten.
Communicatie: -
communiceert over eigen onderzoek binnen de professionele context en naar het ruime publiek, kan communiceren binnen een multidisciplinair verband, heeft een attitude om inzichten met betrekking tot de valorisatie, de conservatie, het beheer en de ontsluiting van het onroerend erfgoed op het professionele en maatschappelijk forum te verdedigen.
Leervaardigheden: -
2.3
is in staat ontwikkelingen in het vakgebied te volgen en deze te integreren in eigen onderzoek en praktijk, heeft een attitude om zich permanent bij te scholen.
Besluit
De commissie heeft de domeinspecifieke competenties geformuleerd rekening houdend met de verifieerbaarheid van de gestelde competenties. De onroerend erfgoedzorg komt in een steeds breder perspectief te staan (onroerend/ roerend en immaterieel erfgoed). De Master in de Monumenten- en landschapszorg dient zich op te stellen met een grote nieuwsgierigheid en openheid ten aanzien van de dynamiek in de erfgoedsector in de ruime betekenis. De verwetenschappelijking van de sector betekent dat de kennis en de competenties niet meer door slechts één discipline kunnen worden opgeëist. Van een Master in de Monumenten- en landschapszorg wordt verwacht dat hij kan functioneren in een interdisciplinaire omgeving, bereid is kennis en inzichten met uiteenlopende disciplines te delen en de deskundigheid en expertise van andere specialisten waar nodig in te roepen. Er is een maatschappelijke evolutie naar het commercialiseren van het erfgoed met een directe impact op het onderzoek en projectontwikkeling. De Master in de Monumenten- en landschapszorg waakt mee over de integriteit van het vakgebied. In toenemende mate is er behoefte aan autonoom en overkoepelend onderzoek. Een Master in de Monumenten- en landschapszorg heeft aandacht voor inbedding van onroerend erfgoed in de context van de ruimtelijke ordening. Een Master in de Monumenten- en landschapszorg heeft oog voor het spanningsveld tussen behoud van erfgoedwaarden en duurzame ontwikkeling. De steeds groter wordende impact van internationale verdragen en charters op het nationale beleid, en de internationale ontwikkelingen m.b.t. conservatie, en restauratie op technisch vlak moeten op de voet worden gevolgd met als doel deze te implementeren in het eigen onderzoek, de methodiek en de praktijk.
16 | domeinspecifiek referentiekader
De omgang met onroerend erfgoed is sterk cultureel bepaald. Openheid ten aanzien van andere culturen en hun omgang met onroerend erfgoed kan een inspiratiebron en voedingsbodem zijn voor innovatie in beheer en ontsluiting van onroerend erfgoed.
domeinspecifiek referentiekader | 17
18 | opleidingsrapport
deel 2
opleidingsrapport
| 19
20 | opleidingsrapport
Hoofdstuk 1 Artesis Hogeschool Antwerpen Algemene toelichting bij de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg aan de Artesis Hogeschool Antwerpen De Artesis Hogeschool Antwerpen biedt 32 opleidingen aan in 11 studiegebieden. Sinds 2003 maakt de Artesis Hogeschool deel uit van de Associatie van Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA). De master in de Monumenten- en landschapszorg is een unieke opleiding in Vlaanderen die wordt georganiseerd door het departement Ontwerpwetenschappen van de Artesis Hogeschool. De master vindt zijn oorsprong in de postgraduaatopleiding Monumenten- en landschapszorg binnen het toenmalige Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedenbouw in Antwerpen. Alleen kandidaten die al over een eerste basisdiploma van architect, ingenieur, licentiaat of een equivalent beschikten, werden toegelaten. In 1994 werden in het kader van een herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen de organisatie en het beheer van de postgraduaatopleiding Monumenten- en landschapszorg losgekoppeld van het Henry Van de Velde-instituut en overgedragen naar het Centrum voor Volwassenenonderwijs Deurne, onder de benaming Hogere Opleidingen voor Stedenbouw, Monumentenzorg, Technologie en Economie van het Gemeenschapsonderwijs. De opleiding Monumenten- en landschapszorg was initieel bedoeld als specialisatie voor architecten en ingenieurs. De opleiding stond open voor afgestudeerden uit de historische wetenschappen, maar het studieprogramma was hoofdzakelijk ‘architectonisch’ georiënteerd. Het historische onderzoek dat aan belang won binnen de erfgoedsector leidde tot een herstructurering van het studieprogramma in 1991, met de bedoeling een meer directe aansluiting te krijgen op de toenemende inhoudelijke verschuiving van ‘monumenten- en landschapszorg’ naar ‘erfgoedzorg’, en de vragen vanuit de arbeidsmarkt. Met de BaMa-hervorming werd in september 2004 de postgraduaatopleiding Monumenten- en landschapszorg omgevormd tot de initiële masteropleiding monumenten- en landschapszorg van 120 ECTS, gespreid over twee studiejaren. De omvorming tot de Masteropleiding in de Monumenten- en landschapszorg ging gepaard met een curriculumhervorming. In 2009-2010 telde de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg 45 studenten. De commissie is van mening dat de hogeschool de volle ondersteuning moet geven aan het unieke karakter van deze opleiding. De opleiding van haar kant moet de samenwerkingsmogelijkheden met de andere opleidingen binnen de hogeschool en de associatie verkennen en versterken.
opleidingsrapport| 21
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie van de master
Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Het oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De master Monumenten- en landschapszorg is een multidisciplinaire master gericht op academische criteria en professionele toepassingen. De opleiding omvat de studie van en de toepassing op het bouwkundige en landschappelijke erfgoed, met name het ‘onroerende erfgoed’. De opleiding richt zich op een ruim gamma van beroepsactiviteiten in het domein van de erfgoedzorg. De twee meest voorkomende beroepsgroepen zijn architecten en historici, die tijdens de opleidingen een specialisatie krijgen in conservatie- en/of restauratieopdrachten. In de opleiding vindt geen specifieke ontwerpvorming plaats, noch worden er methodes van historische kritiek aangeleerd. Gezien de verscheidene wetenschappelijke achtergronden van de instromende studenten enerzijds en de verschillende profielen werkzaam binnen een erfgoedproject/de erfgoedsector anderzijds, hecht de opleiding veel belang aan het leren interdisciplinair samenwerken. Het doel van de opleiding is de studenten een algemeen kritisch referentiekader bij te brengen, waarbij ‘respect voor’ en ‘maximaal behoud van’ erfgoedwaarden centraal worden gesteld. Belangrijk hierbij is de inbreng vanuit het wetenschappelijke onderzoek en de beroepspraktijk. De commissie is van mening dat deze onderwijsfilosofie en -visie blijk geeft van een dubbele ambitie: enerzijds om de opleiding sterk af te stemmen op de beroepspraktijk en anderzijds om het academiseringsproces effectief
22 | opleidingsrapport
door te zetten. De commissie vindt de onderwijsfilosofie en -visie goed en waardeert ten zeerste de sterke oriëntatie op interdisciplinariteit. De commissie merkt wel op dat een meerjarenplan voor wetenschappelijk onderzoek recent (2007-2008) werd opgesteld. De commissie vraagt de opleiding om deze ingeslagen weg verder te volgen en academisering als prioritair aandachtspunt te beschouwen. Ook merkt de commissie op dat de onderwijsfilosofie- en visie vaag is met betrekking tot de bovenlokale dimensie en de internationale/Europese context. De competenties zijn het resultaat van een overleg binnen de opleiding. Voor het opstellen van de competenties werd gebruikgemaakt van de missieverklaring van de opleiding, de al bestaande opleidingsdoelstellingen, de bepalingen opgenomen in de regelgeving met betrekking tot monumenten- en landschapszorg, de competenties voor masters, zoals opgenomen in het Structuurdecreet, en de doelstellingen uit de SERV-beroepsprofielen van restauratiearchitect en bouwhistoricus. Het is de taak van de erfgoedzorger om ‘dragers van herinneringen’, die doorheen de tijd soms onleesbaar zijn geworden, te detecteren, ze opnieuw betekenis te geven, ze te integreren in de samenleving en ze goed te bewaren. Daarvoor streeft de master Monumenten- en landschapszorg de volgende competenties na: -
De student heeft begrip voor de waarde en betekenis van het historische patrimonium. De student zet de kennis, methodieken en vaardigheden uit de vooropleiding in de vakspecifieke competenties van Monumenten- en landschapszorg in. De student bezit eveneens basiskennis, -methodieken en -vaardigheden over de vooropleidingen van zijn medestudenten. De student kent de typologische en morfologische kenmerken van het onroerende erfgoed (monumenten en landschappen) in Vlaanderen, en kan een gebouw of landschap in zijn cultuurhistorische context plaatsen. De student kan vergelijkingen trekken met het Europese erfgoed. De student kent de traditionele materialen en structuren die toegepast zijn in oude gebouwen. De student kent de degradatiefactoren en de mogelijke conservatie- en restauratietechnieken. De student kent de fysische en humane invloedsfactoren op het natuur- en cultuurlandschap. De student kent de archivalische, archeologische en historisch-wetenschappelijke onderzoeksmethodes die toegepast worden in Monumenten- en landschapszorg. De student kent het beleid en de regelgeving van de diverse overheden op het vlak van onroerend erfgoed. De student heeft een ruimtelijk voorstellingsvermogen. De student kent de actuele conservatie- en restauratiepraktijk in Vlaanderen en Europa. De student kent de principes en deontologie uit de theorie van de Monumenten- en landschapszorg en de historische evolutie van deze theorie. De student kan een visie ontwikkelen en uitdragen over de verzoening van de noden en eisen van de moderne samenleving met het historische patrimonium. De student kent de mogelijkheden en risico’s bij de toepassing van moderne materialen en technieken op oude gebouwen. De student kent de verschillende wetenschappelijke disciplines, met hun specifieke methodes en technieken, relevant bij het behoud, herstel en beheer van onroerend erfgoed. De student kan bemiddelen. De student bezit organisatievermogen. De student kan communiceren over het eigen onderzoek en anderen overtuigen van zijn/haar visie. De student bezit een kritisch beoordelingskader, zodat hij tot gefundeerde beslissingen kan komen binnen het werkmilieu, en gefundeerde adviezen kan formuleren. De student kan voorbereidend onderzoek uitvoeren voor conservatie- en restauratieprojecten. De student kan erfgoedprojecten grafisch of fotografisch registreren en documenteren. De student kan dossiers en/of ontwerpen opstellen, met het oog op erfgoedinterventies en/of -beheer, en de uitvoering ervan opvolgen.
opleidingsrapport| 23
De commissie is van mening dat duidelijke en afgelijnde competenties zijn geformuleerd. Uit de gesprekken en het zelfevaluatierapport heeft de commissie vastgesteld dat de opleiding haar competenties heeft geformuleerd, rekening houdende met de decretale eisen voor de algemene, de algemene wetenschappelijke en de beroepsspecifieke competenties. De commissie is van mening dat alle relevante competenties zijn opgenomen. Er is een mooi evenwicht tussen de beroeps- en de academische gerichtheid in de doelstellingen. Het nog krachtiger formuleren van de competenties, met specifieke aandacht voor de belangrijkste wetenschappelijke, onderzoeks- en internationaal gerichte krachtlijnen, zou de oriëntatie en het niveau van de opleiding sterker in de verf zetten. De commissie heeft met betrekking tot de onderzoekcompetenties tijdens de gesprekken al een evolutie gezien ten opzichte van de informatie die opgenomen is in het zelfevaluatierapport. De volgende onderzoeksvaardigheden en -attitudes wil de opleiding aanleren: -
De student voert zelf gefundeerd wetenschappelijk onderzoek uit. De student past de deelgebieden, bouwtechnische restauratietechnieken, bouwhistorisch onderzoek en erfgoedbeheer op een theoretische, praktische en creatieve manier toe. De student is in staat om op zelfstandige wijze onderzoeksvaardigheden, -methodes en -resultaten te hanteren, te rapporteren en te communiceren. De student werkt in enkele gevallen actief mee aan een lopend onderzoeksproject.
Binnen de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg bestaan twee types van wetenschappelijk onderzoek. Het ontwerpende en toegepaste onderzoek draait rond onderzoeksactiviteiten die een concreet erfgoedobject als studieobject hebben en waarbij wordt gezocht naar de historiek en context, naar mogelijke procedures, strategieën en interventietechnieken voor een optimaal behoud en integratie van het erfgoedobject in kwestie. Het thematische of speerpuntenonderzoek is multidisciplinair onderzoek, met als doel het uitdiepen van een facet in het studiedomein van monumenten- en landschapszorg, met het oog op het genereren van nieuwe eindresultaten. Binnen het ruime studieterrein van monumenten- en landschapszorg werden recent de speerpunten van onderzoek geherdefinieerd, zodat die beter zouden aansluiten bij de doelstellingen van de opleiding: -
theorie over en historiek van monumentenzorg in Vlaanderen en Brussel; architecturale en constructieve typologie van bouwkundig of landschappelijk erfgoed; technieken voor behoud en herstel van bouwkundig erfgoed of landschappen; beheer en ontsluiting van stedelijke en landschappelijke erfgoedsites.
De commissie is van mening dat in de context van de academisering de relatie onderzoek en opleiding op kruissnelheid dient te worden gebracht. Halfweg het academiseringsproces is dit voor de commissie het meest prioritaire verbeterpunt voor de opleiding. De commissie steunt de opleiding in het uitvoeren van de verbeterprojecten die de versterking van de academisering beogen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om blijvend prioritair aandacht te blijven schenken aan het academiseringsproces. De commissie is van mening dat in de context van de academisering de relatie tussen onderzoek en opleiding op kruissnelheid dient te worden gebracht.
24 | opleidingsrapport
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie is van mening dat het competentiekader van de opleiding degelijk is uitgewerkt. Het kader sluit aan bij de brede nieuwe maatschappelijke context waarin de actuele monumenten- en landschapszorg zich bevindt. De doelstellingen zijn afgestemd op het beroepenveld, het onderzoek en de academisering. De specifieke regelgeving die van toepassing is met het oog op de bescherming en de instandhouding van monumenten en landschappen en/of cultuurhistorisch erfgoed, en de bijzondere beroepsspecifieke diploma-eisen die worden gesteld bij bouwkundige en/of stedenbouwkundige interventies, en de wettelijke bescherming van de beroepstitels ter zake werden in acht genomen bij het opstellen van de competenties. Daarnaast werkte de opleiding mee aan de ontwikkeling van de SERV-beroepsprofielen voor de conservatie- en restauratiesector, met name het beroepsprofiel van restauratiearchitect, dat werd gepubliceerd in 2008, en het beroepsprofiel van bouwhistoricus, dat momenteel wordt opgesteld. Het nog krachtiger formuleren van het competentiekader, met specifieke aandacht voor de belangrijkste domeinspecifieke krachtlijnen vanuit het werkveld, kan mee bijdragen tot een verdere optimalisatie van het programma en het docentencorps. De opleiding heeft een analyse inzake benchmarking gemaakt. De commissie vindt de benchmarking van de opleiding goed uitgebouwd. De commissie is van mening dat de opleiding duidelijk zicht heeft op vergelijkbare opleidingen, zowel op nationaal vlak als in de ons omringende landen. Nationaal bestudeerde zij de opleiding Master of Conservation of Monuments and Sites van het Raymond Lemaire International Centre for Conservation. Die opleiding is meer gericht op de brede maatschappelijke context van monumenten- en landschapszorg, de internationale ontwikkelingen en de theoretisering rond de conservatiepraktijk. De master Monumenten- en landschapszorg is meer gericht op de lokale Vlaamse situatie en de restauratiepraktijk. Andere verwante opleidingen in Vlaanderen zijn het postgraduaat Renovatietechnieken en monumentenzorg aan de Hogeschool West-Vlaanderen, en de bachelor en master Conservatie en restauratie aan de eigen hogeschool. Internationaal maakte de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg de vergelijking met de opleiding Ingenieur bouwkunde, afdeling restauratie, modificatie, interventie en transformatie aan de Technische Universiteit Delft in Nederland, en de master in Architectuur – specialisatie monumentenzorg en de masters na master Monumentenen landschapszorg aan de Universita degli Studi di Genova in Italië. De commissie vindt de vermelde contacten met buitenlandse opleidingen positief. De contacten en eventuele samenwerking met verwante binnenlandse opleidingen verdienen het te worden geactiveerd. Dat geldt zeker voor de samenwerking met de opleiding Conservatie en restauratie die binnen de eigen hogeschool wordt aangeboden. De commissie vindt dat de nationale positionering van de opleiding, met een duidelijke keuze voor de Vlaamse situatie, aansluit bij de geschiedenis van de opleiding en de mogelijkheid van de huidige (gast)docenten. De commissie merkt wel op dat de opleiding nog zoekt hoe ze haar ambitie om in te spelen op de lokale (Vlaamse) noden van de beroepspraktijk, kan koppelen aan of verzoenen met een meer internationaal onderzoeksprofiel van fundamenteel onderzoek. In het kader van de profilering van de masteropleiding
opleidingsrapport| 25
Monumenten- en landschapszorg binnen het nationale en internationale kader is het belangrijk de sterke punten van deze profilering binnen de opleiding krachtig uit te bouwen en/of te versterken. De commissie denkt hierbij aan het academiseringsproces en de wetenschappelijk onderbouwde gerichtheid op de restauratiepraktijk in eigen land, maar gesitueerd binnen een internationale context. De commissie stelt vast dat de opleiding zich bewust is van de disciplinegerichte vragen vanuit het werkveld. De commissie kan dit afleiden uit het feit dat de opleiding zetelt in verschillende overlegorganen met betrekking tot monumenten- en landschapszorg: -
lid van de European Association for Architectural Education - European Network of Heads of Schools of Architecture; lid van het International Committee on Monuments and Sites - International Committee on Training; deelname aan workshops van de Arbeitskreis Theorie und Lehre der Denkmalpflege; deelname aan bijeenkomsten van het Restauratie-Kenniscentrum voor Modificatie, Interventie en Transformatie van de Technische Universiteit Delft; lid van de klankbordgroep Erfgoedberoepen en –Opleidingen.
De commissie merkt op dat er een evenwicht is tussen de beroeps- en de academische gerichtheid in de doelstellingen. De opleiding sluit goed aan bij het referentiekader, zoals opgesteld door de commissie. Tijdens de gesprekken bevestigde de opleiding dat zij dat domeinspecifieke referentiekader erkent. Zoals de opleiding zelf aangeeft, ziet de commissie nog ruimte tot verbetering met betrekking tot de communicatie van de doelstellingen en competenties. Die worden aan de studenten gecommuniceerd via de studiegids. Externen worden verwezen naar de algemene website van de hogeschool. De opleiding dient er volgens de commissie over te waken dat de doelstellingen als perspectieven van de opleiding voldoende zijn geadopteerd door de studenten en het personeel. De commissie stelde tijdens het bezoek vast dat, mee door het proces van zelfevaluatie voorafgaand aan de visitatie, een sterke bewustwording is gegroeid rond de behoefte aan academische gerichtheid. De aangegeven onderzoekspistes gaan volgens de commissie in ieder geval in de goede richting, en geven blijk van de ambitie om de opleiding qua onderzoek op een hoger niveau te tillen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om meer aandacht te besteden aan de internationale dimensie van de discipline Monumenten- en landschapszorg, om zo de master een sterker profiel te geven. De commissie adviseert de opleiding werk te maken van contacten met de binnenlandse verwante opleidingen. Een samenwerking met de opleiding Conservatie en restauratie binnen de eigen hogeschool ligt voor de hand en moet met prioriteit worden geactiveerd. De commissie adviseert de opleiding aandacht te hebben voor de communicatie van de doelstellingen aan alle betrokkenen. De opleiding dient te bewaken dat de doelstellingen als perspectieven van de opleiding voldoende zijn geadopteerd door de studenten en het personeel.
26 | opleidingsrapport
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en oriëntatie: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
goed goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 27
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat het huidige programma van Monumenten- en landschapszorg meerdere aanpassingen en wijzigingen heeft ondergaan. Bij de omvorming van de CVO-opleiding naar een master in 2004 werd de inhoud van het programma grondig herzien. De opleiding tracht evenwicht na te streven tussen fundamentele en toegepaste wetenschappelijke benaderingen, in het kader van bouwhistorisch onderzoek en de praktijkgerichtheid bij restauratietechnische studie of planvorming en erfgoedbeheer. De commissie is van mening dat het huidige programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding. De eerste vier doelstellingen worden nagestreefd in het eerste traject Monumenten- en landschapszorg, dat gericht is op basiskennis en algemene opleidingsonderdelen. Na dit eerste traject dienen studenten in staat te zijn een grondig en diepgaand onderzoek met betrekking tot een historisch gebouw interdisciplinair uit te werken. De laatste vier doelstellingen komen aan bod in het tweede traject, waarin vooral technische opleidingsonderdelen en de masterproef aan bod komen. Op het moment van de visitatie omvatte de opleiding elf modules en zes leerlijnen. In elke leerlijn komen meerdere opleidingsonderdelen aan bod: -
-
-
-
Leerlijn 1: ‘theorie en deontologie conservatie en restauratie onroerend erfgoed’ omvat een grondige studie van de geschiedenis van de zorg voor onroerend goed; Leerlijn 2: ‘identificatie en waardeanalyse van onroerend erfgoed’ behandelt de eerste stap in het proces van erfgoedzorg, namelijk: de student leert onroerend erfgoed in zijn ruimere context te plaatsen en een waarde toe te kennen; Leerlijn 3: ‘methodes voor technisch (voor)onderzoek en diagnose’ is een tweede stap in het proces van de erfgoedzorg, namelijk een technisch en historisch onderzoek van een welbepaald object of welbepaalde site ter voorbereiding van een conservatie- en restauratieproject; Leerlijn 4: ‘interventietechnieken en ontwerp bij restauratie en conservatie van onroerend erfgoed’ is de derde stap in het erfgoedzorgproces, waarbij de student technieken leert om een restauratie- en conservatieproject uit te voeren; Leerlijn 5: ‘beheer en ontsluiting van onroerend erfgoed’ behandelt de vierde stap in het erfgoedzorgproces, waarbij de student een attitude ontwikkelt om op een verantwoorde manier erfgoed te beheren en ontsluiten; Leerlijn 6: ‘voortgezet en/of vernieuwend wetenschappelijk onderzoek naar onroerend erfgoed’ is gericht op wetenschappelijk onderzoek;
28 | opleidingsrapport
Aan de start van het visitatiebezoek heeft de commissie inzage gekregen in een voorstel van een nieuw ideaal curriculum. Het nieuwe curriculum zal van start gaan in 2011-2012. Op basis van een SWOT-analyse van het huidige opleidingsprogramma stelde de opleiding een voorontwerp van nieuw curriculum op, waarin onder andere aandacht wordt geschonken aan de nexus onderwijs-onderzoek, internationalisering, trends en actualiteit binnen het vakgebied. Mogelijke leemtes en overlappen werden weggewerkt. Het voorontwerp van het curriculum is opgebouwd uit vijf clusters. De clusters zijn: -
Filosofie en deontologie; Identificatie en waardeanalyse; Methodes voor technisch en historisch onderzoek; Interventietechnieken en ontwerp; Beheer en ontsluiting.
De leerlijnen werden herzien en gelinkt aan de doelstellingen en de eindcompetenties: -
Leerlijn 1: Beheer en ontsluiting stedelijke en landschappelijke sites; Leerlijn 2: Restauratietechniek; Leerlijn 3: Cultuurhistoriek; Leerlijn 4: Herbestemming, beheer en ontsluiting bouwkundig erfgoed.
De oorspronkelijke leerlijnen vormen in het ontwerp clusters die over de twee masterjaren lopen. De oorspronkelijke leerlijnen 2 tot en met 5 werden omgevormd tot clusters, en de cluster ‘Filosofie conservatie en restauratie onroerend erfgoed’ werd toegevoegd. Opleidingsonderdelen die te specifiek zijn en niet in relatie staan tot de eindcompetenties werden verwijderd (zoals steensnede, bijzondere toepassingen van topografie en de evolutie van historische draagconstructies), nieuwe opleidingsonderdelen werden ingevoerd (zoals geografisch informatiesysteem GIS, herbestemming, duurzame monumentenzorg en stage) en verschuivingen in het programma werden doorgevoerd. Ook in dit nieuwe curriculum blijft de mogelijkheid van keuzemodules (jaarlijkse studiereis, ADSL-week, en een keuze uit het curriculum van de hogeschool en de universiteit Antwerpen) bestaan en zijn interdisciplinaire opleidingsonderdelen opgenomen. De commissie vindt dit positief. In een volgende fase zal de opleiding de doelstellingen, eindcompetenties en de relatie daartussen voorleggen aan een onderwijsdeskundige en de stakeholders, om zo te komen tot een ideaal en inzetbaar curriculum. De commissie merkt op dat voor het recente ontwerp van curriculum in het document ‘Verbetertraject curriculum’ de gemaakte keuzes duidelijk werden onderbouwd en dat een planning voor de invoering is opgenomen. De commissie maakte kennis met dit curriculum tijdens het visitatiebezoek. De fasering om de doelstellingen in het programma te behalen, is duidelijk, net als de leerlijnen. De commissie stelt dan ook dat de doelstellingen vertaald zijn in het programma. De aangekondigde verbetertrajecten wat het curriculum betreft, zijn valabele denkpistes, maar deze dienen verder te worden uitgewerkt. Momenteel zijn het plannen die nog dienen te worden geoperationaliseerd en gerealiseerd. De commissie vindt dat de leerlijnen als leidraad kunnen dienen voor de verdere ontwikkeling en bijsturing van het curriculum. Het werken met clusters kan de duidelijkheid en samenhang van het programma ten goede komen. De commissie ziet nog een onduidelijkheid in verband met onderzoek, waar deze in de clusters niet geëxpliciteerd werd en ook in de leerlijnen niet nadrukkelijk is geformuleerd. In het aanvullende zelfevaluatierapport, dat de commissie tijdens het bezoek ontving, heeft de commissie een eerste aanzet gevonden van het uitbouwen van een onderzoekslijn die nog verder dient te worden geconcretiseerd. Hierbij komt tot uiting dat sommige leerlijnen meer worden beklemtoond en dat vooral technische, kennisgerichte en identificerende leerlijnen sterk zijn uitgewerkt, en dat de meer theoretische en deontologische aspecten van beheer en ontsluiting minder zijn uitgewerkt. De commissie steunt de bedenking van de opleiding om naar een groter evenwicht te streven. De commissie stelt wel vast dat de landschapsstudie in het referentieprogramma minder is vertegenwoordigd, ondanks het feit dat in 2005 het curriculum werd aangevuld met twee opleidingsonderdelen over landschapszorg. Het sterker uitbouwen van de landschapsstudie
opleidingsrapport| 29
moet een aandachtspunt blijven, tenminste als de opleiding in lijn wil zijn met de titulatuur van deze master. Ook het werkveld bevestigde tijdens de gesprekken de beperkte kennis van studenten over landschappen. Nochtans ziet de commissie opportuniteiten naar landschapsarchitecten, voor wie momenteel geen master bestaat. De commissie hoopt dat de recent statutair aangenomen kracht die doctoreert op het thema landschappen hierop een positieve invloed zal hebben. De inspanningen om aan het opleidingsprogramma een internationale dimensie te geven, zijn duidelijk. Door middel van studiereizen en deelname aan of de medeorganisatie van workshops wordt die internationale dimensie dynamisch geïntegreerd in het opleidingsprogramma. De opleiding toont zelfs aan dat in de masterproeven die internationale dimensie wordt geactiveerd. De opleiding zit hier op het goede spoor; deze inspanningen moeten worden doorgezet en versterkt. De Erasmus-uitwisseling daarentegen lijkt weinig of minder uitgebouwd. Hier lijken vooral nog de stimuli te ontbreken om studenten aan te sporen daadwerkelijk gebruik te maken van het internationale aanbod. Uit de gesprekken met studenten blijkt de beperkte interesse een gevolg te zijn van het feit dat men al deelgenomen heeft aan een uitwisseling in een eerdere opleiding, of van de combinatie opleiding-werk en opleiding-architectenstage. In het ontwerp van het nieuwe curriculum doet de opleiding wel een poging om een Engelstalig Erasmus-programma uit te tekenen voor inkomende Erasmusstudenten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding verder te werken aan de herziening van het curriculum vanuit de opgestarte denkpiste rond de leerlijnen/clusters. Daarbij dienen de leerdoelen per opleidingsonderdeel duidelijk te worden omschreven. Het statuut van onderzoek moet in de leerlijnen/clusters meer geëxpliciteerd worden. De commissie adviseert de opleiding verder inspanningen te leveren om de Erasmus-uitwisseling degelijk uit te bouwen. Studenten moeten extra gemotiveerd worden om deel te nemen aan een Erasmus-uitwisseling vanuit de specificiteit van de opleiding. Het sterker uitbouwen van de landschapsstudie moet volgens de commissie een aandachtspunt blijven, tenminste als de opleiding in lijn wil zijn met de titulatuur van de master.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
30 | opleidingsrapport
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De professionele gerichtheid van het programma, die al een traditie was in de CVO-opleiding, blijft volgens de commissie een sterk punt. Uit onder andere het programma en de samenstelling van het docentencorps blijkt dat de professionele gerichtheid van de opleiding goed is. Verschillende opleidingsonderdelen zijn erop gericht werkveldervaring op te doen, zoals in de opleidingsonderdelen Bovengronds archeologisch en materiaaltechnisch onderzoek, Inrichten van stedelijke en landelijke openbare ruimte en Beroepspraktijk bouwhistoricus. Van bij de start van de opleiding worden studenten rondgeleid op en in restauratiewerven, gebouwen en landschappen in onderzoek. Voor vijf studie- en werfbezoeken dienen studenten een verslag en een kritische bedenking op te stellen. Deze professionele gerichtheid en het multidisciplinaire samenwerken worden ook door de sector sterk gewaardeerd. De commissie vindt dit multidisciplinaire samenwerken een sterk punt van de opleiding. De stage is een vraag van alle stakeholders. Uit het nieuwe ontwerp van curriculum blijkt dat de opleiding een stage van vijf studiepunten/veertig werkdagen voorziet in het tweede traject. De opleiding dient nog een aantal aspecten met betrekking tot de stage verder te onderzoeken, zoals de verhouding studiepunten en studielast, en of een architectenstage kan worden erkend. De commissie steunt deze intentie en is van mening dat de opleiding een stageconcept dient uit te werken en er voldoende gewicht dient aan toe te kennen. De commissie concludeert dat het onderzoek is opgestart. De omvorming naar een masteropleiding in 2004 was de start van de academisering binnen de opleiding. De opleiding wil het academisch niveau verankeren via een uitgebouwd studiecurriculum, een verweving van onderwijs en onderzoek, en de integratie van en de aansluiting bij oorspronkelijke en vernieuwende wetenschappelijke onderzoeken in de erfgoedzorg. De commissie is ervan overtuigd dat de opleiding inspanningen doet om onderzoek te integreren in de opleiding. Onderzoeksvaardigheden en -attitudes worden ontwikkeld binnen: -
de projectstudio’s (project 1 en 2) en MLZ-ateliers, het opleidingsonderdeel Analyse- en onderzoekstechnieken, de inschakeling van studenten bij lopende onderzoeksprojecten voor studie van bepaalde deelfacetten, het opleidingsonderdeel Theorie en geschiedenis, waarbij studenten een eigen onderzoeksproject afbakenen en uitschrijven.
Bovenstaande elementen bereiden studenten voor op het uitvoeren van onderzoek en het hanteren van kritischwetenschappelijk denken. Finaal worden de verworven onderzoeksvaardigheden en -attitudes door de studenten toegepast in de masterproef op een al dan niet zelfgekozen onderwerp. Tijdens de gesprekken bevestigen studenten dat de projecten en een aantal opleidingsonderdelen hen voorbereiden op de masterproef en het uitvoeren van onderzoek. Sommige docenten leggen tijdens hun lessen de link met de door hen uitgevoerde onderzoeksopdrachten. Via COST-projecten en workshops krijgen de studenten een meer internationale kijk op onderzoek. Tijdens de visitatie merkte de opleiding op dat het toegepast onderzoek al een lange traditie kent in de opleiding, maar dat het fundamenteel onderzoek niet tot de traditie van de opleiding behoort. Veel leden van het onderwijzend personeel voerden echter onderzoek uit in het kader van andere beroepsactiviteiten buiten de opleiding. Binnen de opleiding zelf gebeurt onderzoek op twee manieren: doctoraal en projectmatig. De commissie vraagt de opleiding om beide types van onderzoek binnen de opleiding verder uit te bouwen en te bestendigen. Uit het verbeterproject ‘Onderzoek’ blijkt dat een timing is opgesteld om de onderzoeksspeerpunten te herdefiniëren en vervolgens een aangepast onderzoeksbeleid uit te schrijven. De eerste doelstelling, met name het herdefiniëren van de speerpunten, vond al plaats. Daarnaast vindt de commissie het positief dat de opleiding in haar verbeterproject ‘Programma’ aandacht besteedt aan academisering. Daaruit blijkt dat de opleiding op korte termijn de nexus onderwijs-onderzoek wil verstevigingen, door onder andere vakinhouden in relatie te
opleidingsrapport| 31
brengen met leerlijnen en onderzoeksmethodes, actieve onderzoekers in te schakelen in het curriculum, de masterproef te koppelen aan onderzoeksonderwerpen en studenten mee in te schakelen in onderzoeksprojecten. Na het opstellen van het zelfevaluatierapport zijn er stappen gezet naar academisering, maar dit dient nog verder te worden uitgewerkt. De commissie ziet potentieel in de ontwikkelde onderzoekspistes. De opleiding moet haar eigen traditie creatief koppelen aan de vernieuwing. Het onderzoek op het vlak van bouwhistorie en restauratie, naast de andere speerpunten van onderzoek, blijft immers belangrijk. De commissie is van mening dat de onderzoekspistes duidelijker dienen te worden afgebakend, om zo de implementatie in het programma te vergemakkelijken. Dit zal ook een effect hebben op de onderwerpen van de masterproeven. Het objectgerichte onderzoek dient op academisch niveau te worden gebracht, met name een meer internationale context, en meer vergelijkend en minder casusgebonden onderzoek.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie steunt de intentie om een stage op te nemen in het programma, en is van mening dat de opleiding op korte termijn een stageconcept dient uit te werken en voldoende gewicht dient toe te kennen aan de stage. Door de invoering van een stage zal de professionele gerichtheid van het programma nog sterker worden onderbouwd. De commissie is van mening dat de onderzoekspistes duidelijker dienen te worden afgebakend om zo de implementatie in het programma te vergemakkelijken. Er moet ruimte worden gecreëerd voor zowel toegepast als fundamenteel onderzoek. Het objectgerichte onderzoek dient op academisch niveau te worden gebracht, met name een meer internationale context en meer vergelijkend onderzoek, waardoor het casusonderzoek wordt overstegen.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het zelfevaluatierapport werd de samenhang van het programma, en meer in het bijzonder de sequentiële en coherente opbouw van het programma, niet uitgewerkt. Het referentieprogramma (academiejaar 2007-2008) bestaat ook uit zo veel (deel)opleidingsonderdelen, dat het erg complex en versnipperd overkomt. Nochtans heeft de commissie mits enige inspanning wel een samenhang in het programma kunnen erkennen. Tijdens het visitatiebezoek kreeg de commissie van de opleiding meer zicht en duiding bij de samenhang van het programma. Ten eerste vormen de leerlijnen en de clusters, zoals die onder facet 2.1 zijn behandeld, wel degelijk een basis voor hoe het programma sequentieel wordt opgebouwd. Ten tweede merkt de commissie op dat het eerste traject zich richt op het verwerven van basiskennis. In het tweede traject dienen studenten in staat te zijn om een grondig en diepgaand onderzoek met betrekking tot een historisch gebouw interdisciplinair uit te werken.
32 | opleidingsrapport
De commissie is van mening dat het tweede traject meer op maat is van de studenten, omdat rekening wordt gehouden met hun achtergrond. Aangezien in het eerste traject de basiskennis dient te worden verworven voor de belangrijkste basiscompetenties in verband met monumenten- en landschapszorg, ontbreekt de ruimte voor het volgen van een keuzemodule. In het tweede mastertraject zijn twee opleidingsonderdelen van elk drie studiepunten opgenomen voor keuzepakketten. De commissie vindt het positief dat studenten de mogelijkheid krijgen tot het volgen van keuzemodules. Ten derde wordt via de projectwerken een relatie tussen de theorie en de praktijk in de opleiding gewaarborgd. Ten vierde nemen de zelfsturing en onderzoeksgerichtheid gaandeweg toe. Ook uit de gesprekken met de studenten tijdens het visitatiebezoek blijkt dat zij geen fundamentele klachten hebben over het tekort aan samenhang in het programma. Per leerlijn is een opleidingsgebonden docent verantwoordelijk voor de samenhang. Deze persoon staat in voor het wegwerken van overlappen en leemtes, door overleg te plegen met alle betrokken OP-leden van een leerlijn/opleidingsonderdeel. De commissie stelt vast dat er feitelijk een samenhang van het programma aanwezig is, maar dat die moeilijk kan worden toegelicht door de opleiding. De samenhang van het curriculum is niet transparant en onvoldoende geëxpliciteerd naar derden. De commissie verwacht daarom van de opleiding dat deze samenhang sterker wordt geëxpliciteerd en dat de inhoud van (deel)opleidingsonderdelen meer op elkaar wordt afgestemd. Naast het modeltraject biedt de opleiding ook een deeltijds traject aan, gespreid over vier jaar. In het eerste jaar komt de theorie van het eerste mastertraject aan bod. Het tweede jaar omvat de praktijk van het eerste mastertraject. Het derde jaar omvat de theorie en de keuzepakketten van het tweede mastertraject. En finaal wordt in het vierde jaar de masterproef uitgewerkt. Naargelang de vooropleiding van de instromende student kunnen vrijstellingen worden verkregen. Jaarlijks evalueert de commissie Studietrajecten, bestaande uit de opleidingscoördinator en docenten, de aanvragen tot externe vrijstellingen op basis van eerder verworven competenties.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding om de samenhang sterker te expliciteren en de inhoud van (deel)opleidingsonderdelen meer op elkaar af te stemmen.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: tenminste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK
opleidingsrapport| 33
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De masteropleiding bestaat uit twee studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 120 studiepunten. Hiermee voldoet de opleiding aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding hanteert opleidingsonderdelen: -
de
volgende
normen
voor
de
relatie
studiepunten
en
studietijd
voor
de
3 studiepunten: minimaal 24 contacturen, en een totaal van 78 uren contact en zelfstudie; 4 studiepunten: minimaal 36 contacturen, en een totaal van 104 uren contact en zelfstudie; 5 studiepunten: minimaal 46 contacturen, en een totaal van 130 uren contact en zelfstudie.
Voor de projecten en de masterproef hanteert de opleiding de volgende normen: -
Project 1: 9 studiepunten, die overeenkomen met 20 contacturen en 214 uren zelfstudie; Project 2: 12 studiepunten, die overeenkomen met 20 contacturen en 292 uren zelfstudie; Prospectie en voorbereiding masterproef: 6 studiepunten, die overeenkomen met 9 contacturen en 147 uren zelfstudie; Masterproef: 24 studiepunten, die overeenkomen met 24 contacturen en 600 uren zelfstudie.
De commissie stelt vast dat er in de vertaling van studiepunten naar aantal contacturen en zelfstudie wisselende parameters (verhoudingen) worden gehanteerd. In het kader van de studielast van de studenten vindt de commissie het noodzakelijk dat de opleiding voor alle opleidingsonderdelen een uniforme normering hanteert. De opleiding en de hogeschool beschikken niet over studietijdmetingen, zoals schatten achteraf en tijdschrijven. Oorspronkelijk organiseerden de opleiding en het departement enkel bevragingen die centraal werden aangeleverd. Omdat er geen instrument voor studietijdmeting voorhanden was, heeft de opleiding dit opgenomen in de programma-evaluatie bij studenten. Hierin zijn twee vragen over studielast en studietijd opgenomen. Per opleidingsonderdeel kunnen de studenten aangeven hoe zij de studielast ervaren. Indien uit de bevraging blijkt dat de studietijd over- of onderschat is, wordt met de studenten een focusgesprek georganiseerd. Deze techniek
34 | opleidingsrapport
werd al in het verleden toegepast, en leidde tot een aanpassing van studiepunten voor een opleidingsonderdeel dat door de studenten als te zwaar werd ervaren. Een dergelijke bevraging sluit een subjectieve inschatting door studenten echter niet uit en is daarom voor de opleiding niet meteen bruikbaar. De commissie heeft tijdens de gesprekken met studenten geen klachten of problemen opgevangen over studeerbaarheid en studielast. De opleiding is er zich van bewust dat in het kader van het nieuwe curriculum werk dient te worden gemaakt van een degelijk en objectief instrument voor het meten van de studietijd en studielast. De commissie merkt op dat het bepalen van de geïnvesteerde studietijd nu al een systematiek zou moeten hebben, zodat de docenten zo juist mogelijk hun studiepunten zouden kunnen begroten. De commissie is van mening dat er in het kader van de geplande curriculumherziening behoefte is aan betrouwbare studietijdmetingen, in functie van een evenwichtige verdeling van het gewicht van de (deel)opleidingsonderdelen. Het is wenselijk om bij het verdelen van het gewicht van de opleidingsonderdelen en de omzetting ervan in contacturen en zelfstudie, vaste parameters te hanteren en zo te komen tot een stabiele verhouding studiepunten/studielast voor alle opleidingsonderdelen. Momenteel krijgt de opleiding te weinig zicht op de vraag of de begrote en reële studietijd bij elkaar aansluiten. Naast vragen over studietijd en studielast peilt de bevraging programma-evaluatie ook naar studiebelemmerende en -bevorderende factoren. Uit deze bevraging blijkt dat studenten het laat ontvangen van sommige syllabi en de combinatie van werk en studie als belemmerende factoren ervaren. De studenten waarderen sterk de concentratie van de contacturen op een beperkt aantal dagen (2,5 dag per week). Dit geeft onder andere architecten de mogelijkheid om hun architectenstage te combineren met de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding om in het kader van de geplande curriculumherziening een betrouwbaar instrument voor studietijdmetingen uit te werken, onder andere in functie van een evenwichtige verdeling van het gewicht van de (deel)opleidingsonderdelen. De commissie dringt aan op het hanteren van vaste parameters bij het omzetten van studiepunten naar contacturen, zelfstudie en het begroten van de studielast.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding maakt bij de werkvormen een onderscheid tussen hoorcolleges en oefeningen in de vorm van een seminarie, gekoppeld aan een hoorcollege en practica. Tijdens de pratica-uren worden onder andere verschillende excursies, studie- en werfbezoeken georganiseerd. Ook krijgen de studenten de mogelijkheid om deel te nemen aan een niet-verplichte studiereis. Een aantal studiedagen is wel verplicht. Van bijna alle
opleidingsrapport| 35
activiteiten dienen de studenten een paper of verslag op te stellen, dat al dan niet voorgesteld wordt tijdens een presentatie aan de medestudenten. Zelfstudie vindt de opleiding een essentieel onderdeel van academisch onderwijs. De volgende verdeling, uitgedrukt in uren, wordt in de opleiding gehanteerd voor de contacturen en zelfstudie:
seminarie/ oefeningen
hoorcollege
practica in groep
practica individueel consult
zelfstudie
totaal
traject 1
360
20
21
14
1121
1536
traject 2
244
0
36
30
1250
1560
Hoewel interessante onderwijsvormen worden vastgesteld, zoals workshops, projecten en de ADSL-week, meent de commissie dat de onderwijsvernieuwing nog dient te worden versterkt in de richting van meer (inter)actieve werkvormen. De commissie stimuleert de opleiding om meer te werken met readers, gekoppeld aan actieve werkvormen, en minder hoorcolleges te organiseren. Het interdisciplinaire karakter van de opleiding, met onder andere veel interdisciplinaire taken en/of teams, wordt door alle stakeholders gewaardeerd, en de commissie verwacht dat dit een sterke troef blijft van de opleiding. In tegenstelling tot een aantal jaar geleden beschikten alle docenten tijdens de visitatiecommissie over een cursus. Dit cursusmateriaal kan bestaan uit een syllabus, aangevuld met een reader van relevante teksten, een naslagwerk of een overzicht van de inhoud van de gedoceerde materie. In sommige gevallen wordt het cursusmateriaal aangevuld met PowerPoint-presentaties. Tijdens de colleges maken docenten veelvuldig gebruik van beeldmateriaal. De commissie heeft vastgesteld dat de kwaliteit van het cursusmateriaal erg persoonsgebonden is. Studenten bevestigen dit tijdens de gesprekken. Vaak is het cursusmateriaal van gastdocenten voor verbetering vatbaar. Deze zouden meer op elkaar moeten worden afgestemd, zodat overlappingen worden weggewerkt. De studenten benadrukken wel voorstander te zijn van het behoud van gastdocenten, omwille van hun professionele gerichtheid en gespecialiseerde kennis. Globaal vindt de commissie dat de onderzoeksonderbouwing aanwezig is in een aantal cursussen, maar niet in alle. Hetzelfde geldt voor het niet consequent en systematisch toepassen van wetenschappelijke bronvermelding in alle syllabi. Een aantal cursussen is theoretisch, maar het overgrote deel is praktijkgericht. De commissie stelt een wisselende kwaliteit vast van het studiemateriaal, en dringt erop aan dat de opleiding toeziet op een gelijk en hoog niveau van alle cursusmateriaal en syllabi. Terecht wordt het in gebruik nemen van een elektronisch leerplatform als verbetertraject opgesteld door de opleiding. De commissie is van mening dat een elektronisch leerplatform goede mogelijkheden biedt voor de opleiding en de studenten, onder andere op het vlak van communicatie, studiemateriaal, het ter beschikking stellen van beeldmateriaal, interactie en discussiefora. Het gebruik van een elektronisch leerplatform zal een meerwaarde betekenen, zeker gezien het feit dat de studenten maar 2,5 dag per week aanwezig zijn op de campus. Ook studenten zijn vragende partij voor het gebruik van een elektronische leeromgeving. Opgemerkt wordt dat het niet kunnen werken met een dergelijke leeromgeving vaak de reden is waarom geen gebruik wordt gemaakt van het elektronische leerplatform. De opleiding zou hierin via bijscholing docenten kunnen ondersteunen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om de onderwijsvernieuwing verder door te zetten, en in het kader van de curriculumvernieuwing nog meer gebruik te maken van actieve werkvormen.
36 | opleidingsrapport
De commissie vraagt de opleiding om de kwaliteit van alle cursussen/studiemateriaal op een goed niveau te brengen. De commissie adviseert de opleiding om het verbetertraject elektronische leeromgeving verder uit te werken en te operationaliseren.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool beschikt over een onderwijs- en examenreglement. Op departementaal niveau werd hierbij aansluitend een aangepaste versie uitgewerkt. De examenvormen worden via de studiegids bekendgemaakt aan de studenten. Het voorlopige examenrooster wordt steeds ter goedkeuring voorgelegd aan de studentenvertegenwoordigers. De studenten merken op dat de examenperiode als zwaar wordt ervaren, omdat meerdere examens op één dag worden georganiseerd. Dit is het gevolg van de maatregel om het aantal dagen te willen beperken op vraag van werkstudenten, of omwille van studenten die naast de opleiding ook hun architectenstage volgen. In de opleidingen worden diverse toetsvormen gehanteerd: schriftelijke examens, mondelinge examens met of zonder schriftelijke voorbereiding, permanente evaluatie en beoordeling van papers. Voor het overdragen van wetenschappelijke en maatschappelijke kenniscompetenties worden hoofdzakelijk mondelinge en schriftelijke examens gehanteerd. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat gastdocenten uit praktische overwegingen vaak schriftelijke examens organiseren. Gastdocenten zouden beter kunnen worden begeleid bij de beoordeling door opleidingsgebonden docenten. De projecten en de masterproef worden steeds door een jury beoordeeld, zodat zowel de onderzoeks- als de communicatiecompetenties kunnen worden beoordeeld. De gesprekken geven weer dat het werkveld een zekere mate van vrijheid heeft in de beoordeling. Niettegenstaande de opleiding het werkveld brieft over de beoordelingscriteria vindt de commissie dat hier nog ruimte voor verbetering is. De commissie adviseert de opleiding om uitdrukkelijker te communiceren rond evaluatiecriteria. De commissie heeft op basis van de ingekeken examenvragen kunnen vaststellen dat de doelstellingen worden getoetst. De commissie is daarbij wel van mening dat de opleiding veelal traditionele toetsvormen, zoals schriftelijke kennisgerichte examens, hanteert en dat deze examens sterk gericht zijn op kennisreproductie (identificatie, begrippen, definities…) en in mindere mate op inzicht, analyse, vergelijking, visie en reflectie. Hoewel deze aspecten wel aan bod komen bij de practica en groepswerken, adviseert de commissie de opleiding om meer visievragen op te nemen en zo de examens meer op het niveau van een masteropleiding te brengen. De commissie vindt de projecten erg waardevol, maar betreurt dat de opleiding bij de beoordeling van deze projecten geen gebruikmaakt van permanente evaluatie, procesevaluatie of peerassesment temeer omdat de projecten leerprocessen zijn.
opleidingsrapport| 37
De commissie vindt het positief dat via de bevraging programma-evaluatie bij studenten wordt gepeild naar het verloop van de examens. Daarnaast voert de Examencommissie een kwaliteitsbewaking uit. Inhoudelijk kunnen studenten terugkoppeling krijgen na de examens tijdens een feedbackmoment met de opleidingscoördinator en/of de betreffende docent.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om uitdrukkelijker te communiceren rond evaluatiecriteria. De commissie vraagt de opleiding om meer te variëren in examenvormen en ze meer op masterniveau te brengen, door meer te focussen op inzicht en visie in plaats van op kennisreproductie. De commissie adviseert de opleiding om de criteria en de wijze van beoordelen duidelijker te beschrijven. Dit zou ook kunnen worden gehanteerd als leidraad voor externe juryleden en gastdocenten.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De masterproef is het sluitstuk van de opleiding. Dit impliceert dat het merendeel van de door de opleiding vooropgestelde competenties hierin wordt getraind en beoordeeld. Met de masterproef geeft de student blijk van een analytisch en zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau. De student formuleert autonoom een probleemstelling en levert vervolgens kritisch doordachte resultaten van zijn onderzoek af. De kritisch-reflecterende ingesteldheid bij een concreet restauratieproject dient volgens de commissie in de masterproef bij uitstek tot uiting te komen in de synthesefase (na analyse van de verschillende facetten van het onderzoeksobject), bij de afweging van de verschillende mogelijkheden en de formulering van de restauratieopties. Dit aspect komt aan bod in de door de commissie doorgenomen masterproeven, maar is nog voor verbetering vatbaar. De opleiding stimuleert de studenten om inter- of multidisciplinair te werken. Net als het werkveld en de studenten vindt de commissie de samenwerking tussen historici en technici een meerwaarde. De commissie vraagt de opleiding wel te blijven waken over de samenwerking, onder andere in het kader van de beoordeling. Voor wat de masterproef betreft, is er een traditie in bouwhistorisch en bouwtechnisch onderzoek en de opmaak van restauratiedossiers. In de context van academisering is er volgens de commissie een aanzet om de onderwerpen van de masterproeven te verbreden. De eerste tekenen van onderzoeksgerelateerde masterproeven zijn aanwezig.
38 | opleidingsrapport
De voorbereiding op de masterproef start in het eerste mastertraject met project 1 en 2. Aan het einde van het eerste mastertraject krijgen de studenten een overzicht van de mogelijkheden en de doelstellingen van de masterproef. In het eerste semester van het tweede mastertraject maakt de student een prospectie en voorbereiding van de masterproef. Deze opdracht is een afzonderlijk opleidingsonderdeel en omvat zes studiepunten. Na goedkeuring van de voorjury in december start de student met de eigenlijke masterproef, die 24 studiepunten omvat. De masterproef wordt afgesloten met een openbare mondelinge verdediging met PowerPoint-presentatie voor een jury. Tijdens deze verdediging hebben de lectoren de mogelijkheid tot verdere vraagstelling. Voorafgaand aan de verdediging stelt de student een abstract op van zijn masterproef, die hij overhandigt bij de start van de verdediging. De commissie vraagt de opleiding om voldoende aandacht te blijven besteden aan de masterproef als het ultieme toetsingsinstrument, waarin de student moet aantonen over voldoende kritisch denk- en oordeelvermogen te beschikken, en blijk moet geven van zijn capaciteit tot het autonoom opzetten van onderzoeksvragen en probleemoplossend denkvermogen. De commissie is van mening dat de beoordeling van de masterproeven dient aangepast te worden. Ten eerste worden te veel punten toegekend aan de presentatie van de masterproef (40 van de 100), in vergelijking met de masterproef zelf (60 van de 100). Ten tweede zou elke jury beperkt dienen te worden tot deskundigen en juryleden die de masterproef hebben gelezen. Finaal dient de opleiding via de masterproeven, in het kader van de academisering, een beleid te voeren om haar onderzoekspotentieel sterker uit te spelen. Dat kan door het toekennen van hoge graden aan de beste masterproeven, waardoor die masters meer kans maken op een FWObeurs. De opleiding dient daarin een sturend en stimulerend beleid te voeren. Een aantal docenten is zich hiervan bewust. De kwaliteitsbewaking van de masterproef vindt plaats via de IKZ-bevraging bij studenten. Uit deze bevraging blijkt dat studenten vinden dat ze te weinig begeleiding krijgen. De opleiding is zich hiervan bewust. De begeleiding gebeurt in principe door een promotor, die een vastverbonden docent van de opleiding is, en een copromotor, die een gastdocent of specialist in het veld is. Het beperkte aantal opleidingsgebonden of statutaire personeelsleden heeft tot gevolg dat sommige docenten tot twintig masterproeven dienen te begeleiden. Studenten bevestigen dit tijdens de gesprekken. In het academiejaar 2008-2009 werden drie deeltijdse opleidingsgebonden assistenten aangetrokken wat een betere spreiding van de begeleiding mogelijk moet maken. De commissie vraagt de opleiding aandacht te hebben voor de begeleiding van studenten in het kader van hun masterproef. Ook melden de studenten dat het aantal aangereikte onderwerpen beperkt is. Voor de keuze van onderwerpen doet de opleiding een beroep op diverse inspecteurs monumenten- en landschapszorg en ambtenaren bij provincies en steden in Vlaanderen. De opleiding is vragende partij voor onderwerpen die handelen over complexe gevallen en historische gebouwen waarrond dringend een onderzoek dient te gebeuren. Vanaf het academiejaar 2009-2010 zal de opleiding onderzoeksgebieden aanreiken, waarbinnen studenten een onderwerp kunnen definiëren. Daarnaast wil de opleiding studenten meer betrekken bij het lopende onderzoek en hen via de masterproef daarin laten participeren. De commissie wil de opleiding aanmoedigen om in het kader van de masterproef studenten meer te betrekken bij het onderzoek. Daarnaast ziet de commissie in het nieuwe curriculum een aanzet tot het sterker uitwerken van uiteenlopende invalshoeken (theorie, algemene erfgoedzorg, deontologie, beheer, ontsluiting, internationale context, landschapsbeheer enzovoort). Dit zal de studenten ertoe aanzetten dergelijke thema’s meer in de masterproeven aan te snijden en uit te werken. Voor wat de aansluiting bij onderzoeksprojecten en internationalisering betreft, zal de opleiding zelf de aanzet moeten geven, door onderwerpen voor te leggen en studenten hiervoor te stimuleren. De opleiding is zich bewust van een aantal elementen dat voor verbetering vatbaar is. Zo werd tijdens de gesprekken gesteld dat de onderzoekslijnen duidelijker dienen te worden geformuleerd, opdat onderwerpen van
opleidingsrapport| 39
masterproeven hieraan zouden kunnen worden gelinkt. Op die manier dragen masterproeven bij aan het onderzoek van de opleiding. Bij de objectgerichte masterproeven dient meer vergelijkend onderzoek te gebeuren. Dit kan alleen als de vraagstelling voldoende ruim is en niet vertrekt vanuit slechts één specifieke case. De commissie bevestigt deze bedenkingen van de opleiding en vraagt hiervoor aandacht te hebben in de toekomst. Het laatste punt van aandacht volgens de studenten zijn de beperkte richtlijnen voor het schrijven van de masterproef en de evaluatiecriteria. De commissie sluit zich bij de studenten aan en vraagt de opleiding om de beoordelingscriteria aan te scherpen, te expliciteren en breed te communiceren. De commissie heeft hier vertrouwen in, omdat in het verbetertraject al verschillende positieve aspecten zijn opgenomen met betrekking tot het formaliseren van onder andere begeleiding en richtlijnen. De commissie vindt de kwaliteit van de ingekeken masterproeven variërend van voldoende tot goed.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding om meer aandacht te schenken aan de kritische evaluatie en oordeelsvorming, en om de beoordeling van de masterproef te herbekijken. De commissie vraagt de opleiding om een beleid te ontwikkelen waarin masterproeven worden ingezet in het academiseringsproces, en om de potentiële onderzoekers te honoreren, te sturen en te begeleiden naar verder (doctoraal) onderzoek. De commissie vraagt de opleiding aandacht te hebben voor de begeleiding van studenten in het kader van hun masterproef. De commissie adviseert de opleiding om een grotere waaier aan invalshoeken en onderzoeksthema’s in de masterproeven te realiseren. In het kader van de masterproef kunnen studenten worden betrokken bij het interne lopende onderzoek. Voor wat de aansluiting bij onderzoeksprojecten en internationalisering betreft, adviseert de commissie de opleiding om zelf een aanzet te geven, door onderwerpen voor te leggen en studenten hiervoor te stimuleren. De commissie vraagt de opleiding om de beoordelingscriteria aan te scherpen, te expliciteren en breed te communiceren naar studenten.
40 | opleidingsrapport
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding hanteert de decretaal voorziene toelatingsvoorwaarden voor de bachelor- en masteropleiding. De masteropleiding Monumenten- en landschapszorg richt zich in eerste instantie tot studenten met een diploma dat aansluit bij de studie, de structurering en de organisatie van het woon- en leefmilieu, zoals architectuur en stedenbouw (architecten, ingenieur-architecten, interieurarchitecten, tuin- en landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen…), wetenschappen en toegepaste wetenschappen, (scheikundigen, biologen, geografen, burgerlijk en industrieel ingenieurs…) en historische wetenschappen (historici, archeologen, kunsthistorici, …). Uit cijfergegevens van 2004-2009 blijkt dat masters Architectuur met 36,4 procent het beste vertegenwoordigd zijn. Samen met de interieurarchitecten, de ingenieur-architecten en de industrieel ingenieurs vormen zij een groep van bijna 57,5 procent van de studentenpopulatie. De Historische wetenschappen zijn vertegenwoordigd door 36,5 procent. Ten slotte zijn er de studenten Conservatie en restauratie, en andere vooropleidingen voor ongeveer 6 procent. Opvallend is de erg geringe instroom van Landschaps- en tuinarchitecten, biologen, ecologen, geologen en geografen. De volgende opleidingen worden rechtstreeks toegelaten tot de master Monumenten- en landschapszorg: -
bachelor/master Architectuur(wetenschappen), bachelor/master Ingenieur-architect, bachelor/master Industrieel ingenieur bouwkunde, bachelor/master Industrieel ingenieur landmeten, bachelor/master Interieurarchitect, master Stedenbouw en ruimtelijke planning, bachelor/master Kunstwetenschappen, bachelor/ master Archeologie en Kunstwetenschappen, bachelor/master Archeologie, bachelor/master geschiedenis, bachelor/master Conservatie en restauratie, bachelor/master Geografie, bachelor/master Geologie, bachelor/master Biologie,
opleidingsrapport| 41
-
bachelor/master Scheikunde, bachelor/master Milieuwetenschappen, master Cultuurmanagment, master Cultuurwetenschappen, master Culturele studie.
Masters Kunstwetenschappen en Architectuur kunnen voor maximaal 12 studiepunten worden vrijgesteld. Masters Archeologie krijgen een vrijstelling voor het opleidingsonderdeel Archeologie. Vanaf het academiejaar 2004-2005 werden de volgende professionele bachelors toegelaten tot het schakelprogramma Monumenten- en landschapzorg van 45 ECTS: -
bachelor Tuin- en landschapsarchitecten, bachelor na bachelor Landschapsontwikkeling, bachelor Interieurvormgevers, bachelor Bouwkunde, bachelor Toegepaste architectuur.
Het schakelprogramma omvat alle opleidingsonderdelen die in de vooropleiding nauwelijks aan bod kwamen maar noodzakelijk zijn als voorkennis. Afhankelijk van het diploma van de professionele bachelor worden bepaalde opleidingsonderdelen in het schakelprogramma verplicht gemaakt en andere als keuzeopleidingsonderdelen opgegeven. Alle schakelstudenten dienen verplicht het opleidingsonderdeel inleiding tot het wetenschappelijk onderzoek te volgen. Dit moet bijdragen tot een grotere academische gerichtheid waardoor de student een jaar later de master Monumenten- en landschapszorg kan aanvatten en met succes afleggen. Andere vooropleidingen worden enkel toegelaten na een voorbereidingsprogramma. De instroom bestaat tot op heden vooral uit studenten met een masterdiploma en slechts in beperkte mate met een bachelordiploma. Dit betekent in de praktijk dat de meeste studenten die deze opleiding volgen al onderzoeksvaardigheden beheersen. In de toekomst zou daar verandering in kunnen komen. De opleiding geeft zelf aan haar beleid van rekrutering meer te zullen richten op bachelors. De commissie wenst er op te wijzen dat de opleiding desgevallend meer aandacht zal moeten besteden aan het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden om het niveau van de master te blijven garanderen. De commissie is van mening dat de toelatingsvoorwaarden helder zijn. Het vrijstellingenbeleid was niet duidelijk toegelicht in het zelfevaluatierapport maar werd tijdens het bezoek verhelderd. Gelet de beperkte instroom van studenten kan de opleiding een vrijstellingsbeleid op maat leveren en voor elke student een individueel traject uitstippelen uitgaande van de vooropleiding. De commissie waardeert de uitgewerkte schakelprogramma’s en vindt het oplijsten van directe instroom positief.
Aanbevelingen ter verbetering:
/
42 | opleidingsrapport
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen professionele en academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende voldoende voldoende OK voldoende voldoende voldoende voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 43
Onderwerp 3
Inzet van het personeel
Facet 3.1
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Voor haar beleid op het vlak van de aanstelling, bevordering, selectie en evaluatie van het personeel volgt de opleiding het algemeen reglement van de Artesis Hogeschool Antwerpen. Binnen het departement Ontwerpwetenschappen werd een personeelsbeleid voor onderwijzend personeel vastgelegd in de ‘Nota betreffende het formatiebeleid 2005-2010’. Ten tijde van het visitatiebezoek werd gestart met het uitwerken van een nieuw departementaal personeelsbeleid. Het hogeschoolbestuur bekrachtigt de beslissingen van de Departementsraad qua personeelsbeleid. De opleiding is initiatiefnemer voor het personeelsbeleid en heeft een adviserende rol via de vakgroep Monumenten- en landschapszorg. In functie van het curriculum, de academisering en de internationalisering stelt de opleiding jaarlijks een personeelsformatie vast. Uit het verbeterproject personeel blijkt dat de opleiding in de toekomst taakbelastingfiches zal opstellen, met als doel werkverdeling te systematiseren en te formaliseren. De commissie steunt de opleiding in deze intentie. Door de vele wissels in de leiding van het departement vonden de laatste jaren geen functioneringsgesprekken plaats. Deze zullen in de toekomst worden heropgestart; daarvoor volgde het huidige departementshoofd al een initiatiesessie voor het voeren van dergelijke gesprekken. Bij de omvorming van postgraduaat naar masteropleiding kwam voor het personeelsbeleid de nadruk te liggen op het versterken van het academische profiel van het vaste docentenkorps en het aantrekken van gastdocenten uit het werkveld. Vastbenoemde lesgevers van het postgraduaat werden statutaire personeelsleden van de masteropleiding. Sindsdien bestaat hun opdracht, naast onderwijs, ook uit onderzoek. Bij nieuwe aanstellingen wordt de voorkeur gegeven aan doctores, doctorandi of kandidaten die zich engageren tot het indienen van een doctoraatsaanvraag. Naast academisering blijft de opleiding hoog inzetten op gespecialiseerde kennis vanuit het werkveld via gastdocenten. Op die manier kan de opleiding erg gespecialiseerde opleidingsonderdelen aanbieden, behoudt ze een sterke link met het werkveld en worden beroepservaring en -kennis uit de praktijk overgebracht aan studenten. Het geringe budget ligt, naast de keuze voor specialisatie, mee aan de basis voor het aantrekken van een grote hoeveelheid gastdocenten, in plaats van het verder uitbreiden van het statutaire docentenkorps. Niettemin is de opleiding zich bewust van de invloed die dit heeft op de continuïteit van de opleiding. Om deze reden heeft de opleiding al een aantal gastdocenten aangetrokken als statutair assistent, en wil zij het aantal gastdocenten in de toekomst verder terugdringen. Daarnaast wil de opleiding gastdocenten in de toekomst blijven aantrekken voor hun expertise, maar zonder hen verantwoordelijk te maken voor een opleidingsonderdeel. De beoordelingstaken zouden uitsluitend komen te liggen bij de opleidingsgebonden docenten. De commissie vindt dit positief. De opleiding beschikt over deskundigen in diverse domeinen: historici, kunsthistorici, archeologen, materiaaldeskundigen, restauratiearchitecten, tuinarchitecten, een geomorfoloog, landschapsdeskundigen, en beleidmakers en onderzoekers die geconfronteerd worden met het beheer van erfgoed.
44 | opleidingsrapport
De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding wordt gedragen door gekwalificeerd personeel, dat instaat voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De studenten spreken over toegankelijke en gedreven docenten. De commissie heeft een bijzondere betrokkenheid van de docenten bij de opleiding vastgesteld. Ze vraagt wel met aandrang dat het personeelsbeleid, opgenomen in het aanvullende zelfevaluatierapport, wordt geoperationaliseerd. Zoals de opleiding zelf al aangaf, is er aandacht nodig voor een beter evenwicht tussen gastdocenten en een vaste kern opleidingsgebonden docenten. Het personeelsbeleid is gericht op het verhogen van het aantal interne docenten. De betrokkenheid van gastdocenten kan, gezien hun beperkte percentage lesopdracht, niet gelijk zijn met opleidingsgeboden docenten. Het is de commissie opgevallen dat de verjonging is ingezet en dat dit nieuwe impulsen met zich meebrengt. Sinds de BaMa-hervorming stuurt de opleiding docenten meer op het vlak van professionalisering, al blijft dit vaak een zaak van de individuele docent.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt met aandrang het heropstarten van de functioneringsgesprekken. De commissie vraagt met aandrang dat het personeelsbeleid, opgenomen in het aanvullende zelfevaluatierapport, wordt geoperationaliseerd , mee in het kader van het behalen van de academiseringsdoelstellingen tegen 2013. De commissie vraagt de opleiding om haar intenties qua taken en verantwoordelijkheden van gastdocenten verder uit te werken en uit te voeren.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie is van mening dat de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld bijzonder sterk is. Professionele gerichtheid is een sterk punt van het personeel. De opleidingsgebonden lesgevers hebben allemaal professionele ervaring en kennis als zelfstandig bouwhistoricus, architect of ambtenaar. Daarnaast beschikt de opleiding over diverse gastdocenten, die hun werk als lesgever combineren met een betrekking in de erfgoedsector. Via onder meer lidmaatschap van erfgoedorganisaties blijven de opleidingsgebonden docenten up-to-date. De commissie is van mening dat de academische gerichtheid verdere aandacht verdient. De academische gerichtheid van de staf is wisselend. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding inspanningen levert om het onderzoek uitgevoerd door docenten te bevorderen. Een aantal docenten is aan het doctoreren, wat positief is. Sinds 2004 zijn verschillende onderzoeksprojecten opgestart door de opleidingsgebonden lesgevers, en zijn doctorandi aangetrokken als OP-leden. Nieuw aan te werven OP-leden dienen te beschikken over een doctoraat
opleidingsrapport| 45
of dienen er een te behalen. De opleiding wil, naast projectmatig onderzoek, doctoraal onderzoek uitvoeren dat gericht is op intensief vernieuwend onderzoek. In de toekomst wil de opleiding afgestudeerden met onderzoekspotentieel aanmoedigen tot het uitvoeren van een BOF-project om zo te evolueren naar een doctoraat. Op langere termijn dient volgens de commissie gestreefd te worden naar een algemene academische gerichtheid bij alle OP-leden. De beperkte financieringscoëfficiënt vormt een belemmering voor de opleiding. Daarom wordt gezocht naar externe financiering. Zo speelt de opleiding in op vragen naar onderzoek op het vlak van het potentieel van bepaalde sites, naar bouwtechnologie en herbestemming. Probleem is wel dat hiervoor ook personeel moet worden ingezet, en dat is nu al schaars. Voor de academisering vormen de beperkte aanstellingen en het aantal gastdocenten een probleem. De belasting van gastdocenten blijkt voor 98 procent uit onderwijs en slechts voor 2 procent uit onderzoek te bestaan. Het onderzoek van de gastdocenten situeert zich buiten de opleiding in de professionele context. Zij voeren bouwhistorisch, landschappelijk, archeologisch of materiaaltechnisch onderzoek uit. De resultaten worden regelmatig gepubliceerd, zowel in wetenschappelijke tijdschriften als in uitgaven verzorgd door hun werkgever. Niettegenstaande deze onderzoeksactiviteiten waardevol zijn, impliceert dit dat de opleiding weinig vat heeft op dit onderzoek met betrekking tot het leggen van klemtonen en het uitstippelen van een beleid. Drie van de acht opleidingsgebonden lesgevers en enkele gastdocenten zijn internationaal actief. Zij nemen op regelmatige basis deel aan internationale congressen als spreker en deelnemer, geven occasioneel gastcolleges op buitenlandse universiteiten, en zijn lid van internationale en buitenlandse erfgoedorganisaties. Deze activiteiten hebben al geleid tot de deelname aan vijf internationale onderzoeksprojecten. De opleiding is zich bewust van de stappen die nog dienen te worden genomen in het kader van de academisering. Een fasering is voorgesteld. De commissie vraagt de opleiding om op korte termijn de academisering ten gronde verder aan te pakken, opdat de doelstellingen tegen 2013 kunnen worden behaald. De commissie adviseert de opleiding om meer (bij voorkeur vast) onderwijzend personeel in te schakelen dat actief is in het academisch ondersteund wetenschappelijk onderzoek, zonder te veel in te boeten op het aantal experts uit het beroepsveld. Ook adviseert de commissie de opleiding om enerzijds na te gaan of in associatieverband de samenwerking kan worden uitgebreid, bijvoorbeeld met het departement Geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen en haar bijzondere expertise op het vlak onderzoek naar stadsgeschiedenis, en anderzijds of het onderzoekspotentieel kan worden gebundeld met de academische bachelor- en masteropleiding Conservatie en restauratie, die zich weliswaar op roerend erfgoed richt maar waar zeker raakvlakken mee zijn. Momenteel zijn alle onderzoekers verbonden aan de Universiteit Antwerpen en het Centrum voor Stadsgeschiedenis. De commissie wil de opleiding verder stimuleren in het bereiken van de academiseringsdoelstellingen, en vindt het aantrekken van een coördinator Onderzoek en het recent uitwerken van een verbeterproject onderzoek positief.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om meer (bij voorkeur vast) onderwijzend personeel in te schakelen dat actief is in het academisch ondersteund wetenschappelijk onderzoek, zonder te veel in te boeten op het aantal experts uit het beroepsveld. De commissie adviseert de opleiding om na te gaan of in associatieverband de samenwerking kan worden uitgebreid en zo de academisering van de opleiding kan worden versterkt. De commissie adviseert de opleiding om na te gaan of het onderzoekspotentieel kan worden gebundeld met de academische bachelor- en masteropleiding Conservatie en restauratie.
46 | opleidingsrapport
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft een lange traditie in het werken met een groot aantal gastdocenten. Bij de overgang van postgraduaat naar masteropleiding kon men deze situatie echter niet langer aanhouden. Het personeelsbeleid en de kwantiteit van het statutaire personeel is jarenlang ontoereikend geweest. De visitatie en de ermee gepaard gaande zelfevaluatie lijken evenwel een kentering teweeg te hebben gebracht. De door de opleiding uitgestippelde verbetertrajecten die nog tijdens het visitatiebezoek werden overgemaakt, hebben de commissie ertoe gebracht haar standpunt in verband me dit facet grondig bij te sturen. In het academiejaar 2009-2010 zijn er negen opleidingsgebonden onderwijzende personeelsleden, met gezamenlijk 3,55 VTE. Acht van hen zijn docent, en één iemand is hoogleraar. De opleiding wordt voor meer dan de helft gedragen door statutaire personeelsleden. Bijna alle statutairen zijn voor 100 procent verbonden aan de instelling, en tussen de 90 en 100 procent is verbonden aan de opleiding. De commissie merkt op dat de toename van statutair personeel op gang is gebracht. De commissie vindt dit positief, aangezien een uitbreiding van het vaste onderwijzende personeelskorps noodzakelijk is. Het docentenkorps omvat ook twintig gastdocenten. Zij vertegenwoordigen samen 0,863 VTE van de in totaal 4,413 VTE. De opleiding heeft wel de intentie om het aantal gastdocenten terug te schroeven. De commissie steunt de opleiding in haar plannen voor de reductie van het aantal gastdocenten. Dit zou ook positieve gevolgen kunnen hebben voor de werklast van de opleidingsgebonden docenten en de betrokkenheid bij de opleiding. In 2009-2010 telt de opleiding 45 studenten, wat leidt tot een student-docentratio van 10,2 studenten per 1 VTE onderwijzend personeel. De commissie beoordeelt deze ratio als positief. Op het vlak van onderzoek beschikt de opleiding in 2009-2010 over twee deeltijdse docotores en drie deeltijdse doctorandi. In het academiejaar 2007-2008 steeg het aantal doctorandi van één naar drie. De commissie vraagt de opleiding om het aantal onderzoekers verder te laten toenemen, en vindt de stijging in het aantal doctorandi positief. Op ATP-vlak kan de opleiding rekenen op een coördinator Internationalisering, die voor 70 procent is aangesteld. Daarnaast is voor 30 procent een IKZ-medewerker aangesteld binnen de opleiding. Op departementaal niveau kan de opleiding rekenen op een departementaal coördinator kwaliteitszorg. Op hogeschoolniveau zal een onderwijsdeskundige worden aangetrokken. De creatie van omkaderende functies heeft volgens de commissie een positief effect op de spreiding van de werklast. Tot voor kort was de opleidingscoördinator, naast zijn taak van opleidingscoördinator en docent, ook verantwoordelijk voor onder andere kwaliteitszorg en internationalisering. De commissie vindt het positief dat de opleiding werd versterkt met een coördinator IKZ en Internationalisering, en een zorgcoördinator. Als ideale setting zet de opleiding in het verbetertraject personeel het volgende personeelsbestand voorop voor het academiejaar 2011-2012: -
1 hoogleraar en 3 docenten; 4 assistenten en 4 doctorandi; 11 opleidingsgebonden OP-leden, die tussen de 4,7 en 6,25 VTE vertegenwoordigen;
opleidingsrapport| 47
-
maximaal 10 gastdocenten, die tussen de 0,3 en 0,5 VTE vertegenwoordigen.
De commissie vindt het verbetertraject personeel goed opgezet, maar vraagt dit te operationaliseren en effectief uit te voeren. De commissie vraagt het departement en de opleiding ook aandacht te hebben voor de leeftijdspiramide van het personeel bij het uittekenen van hun nieuwe personeelsbeleid. Meer dan de helft van de onderwijzende personeelsleden is ouder dan vijftig jaar. De opleiding is van mening dat de verjonging van het korps een aantal opportuniteiten met zich meebrengt. De commissie merkt op dat de opleiding een aantal goede initiatieven heeft genomen, zoals de creatie van omkaderende functies en de toename van meer statutair personeel, en vraagt de opleiding dan ook de ingeslagen weg verder te zetten. De commissie steunt het recente initiatief van het departement en de opleiding om een nieuw departementaal personeelsbeleid uit te werken, met aandacht voor onder andere het verdere academiseringproces, taakbelastingsfiches en professionalisering.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding het personeelsbeleid zoals uitgestippeld in het verbetertraject ook effectief uit te voeren. Slechts onder die voorwaarde heeft de tegen 2013 vooropgestelde academisering kans op slagen. Aandacht is nodig voor werkbelasting, een reductieplan van het aantal gastdocenten, en het verhogen van het aantal vaste onderwijzende en onderzoekende personeelsleden.
48 | opleidingsrapport
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 49
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding is gehuisvest op de campus Mutsaard. De campus is centraal gelegen in de oude stad en is gemakkelijk bereikbaar met de fiets, het openbaar vervoer en de auto. Voor het beheer en het onderhoud van de materiële voorzieningen beschikt de hogeschool over een commissie Infrastructuur en een dienst Facility en Preventie. De campus zelf heeft een facilitymanager. De commissie is van oordeel dat de materiële voorzieningen toereikend zijn. De campus huisvest interessante aanverwante opleidingen, zoals Stedenbouw en ruimtelijke planning, restauratie en conservatie en Architectuur, wat een meerwaarde kan zijn voor de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg en haar studenten. Het merendeel van de lesactiviteiten binnen de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg wordt aangeboden in twee lokalen in het kerkgebouw, dat in de periode 2013-2023 zal worden gerestaureerd. Deze twee lokalen worden ook gebruikt door de opleiding Stedenbouw en ruimtelijke planning. Beide lokalen volstaan volgens de opleiding om het studentenaantal te herbergen. Indien een groter lokaal nodig is, kan de opleiding steeds uitwijken naar een van de grotere aula’s van het departement. Ook het aanwezige materiaal is volgens de docenten toereikend om zowel de meer kennisgerichte (deel)opleidingsonderdelen als de workshops te kunnen realiseren. De beide lokalen beschikken over een dia- en een overheadprojector, en een beamer. Recent werd een tweede laptop aangekocht, waardoor elk lokaal er nu over een beschikt. Een deel van de lesactiviteiten bestaat uit werfbezoeken. Soms wordt hiervoor een bus gehuurd. De opleiding beschikt over een eigen bibliotheek en archief, bewaard in de twee lokalen. Die omvatten verschillende naslagwerken, tijdschriften, het eigen archief van de opleiding, de cursussen van de opleiding sinds 1976 en studies, papers en plannen opgemaakt door studenten monumenten- en landschapszorg. Het kaartmateriaal dat niet meer kan worden gearchiveerd, zal permanent worden uitgeleend aan de Universiteit Gent. Daarnaast beschikt de opleiding over lesmateriaal, in de vorm van een collectie houtstalen, stalen van steensoorten, historische baksteensoorten en -formaten, glas, metaal enzovoort. De opleiding is wel vragende partij voor de aankoop van vitrinekasten, opdat deze collectie op een aangepaste manier kan worden bewaard. In het budget 2008-2009 werd hiervoor geld vrijgemaakt, opdat de verzameling in de toekomst kan worden tentoongesteld. Naast de opleidingsbibliotheek is ook een gezamenlijke bibliotheek voor de drie studiegebieden aanwezig op de campus. Met betrekking tot computerfaciliteiten heeft de commissie geen klachten ontvangen. De campus beschikt over draadloos internet. De docenten beschikken over een dubbel docentenlokaal, maar hebben geen eigen werkplek. De onderzoekersruimte is in het voorjaar 2009 vergroot en volledig vernieuwd, met nieuwe werkposten, waardoor deze ruimte voldoet aan de noden van de onderzoekers.
50 | opleidingsrapport
Uit de bevragingen blijkt dat zowel de docenten als de studenten vragende partij zijn voor rustige werkruimtes en informele ontmoetingsruimtes. De campus beschikt over een studentenrestaurant dat ook als ontmoetings-en werkruimte wordt ingezet, maar onvoldoende tegemoetkomt aan de vastgestelde noden. De commissie merkt deze behoefte op en adviseert de hogeschool of het departement om rustige studieruimtes voor studenten in groep en individueel ter beschikking te stellen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de hogeschool of het departement om rustige studieruimtes voor studenten in groep en individueel ter beschikking te stellen. De commissie vraagt de opleiding om de investering met betrekking tot de vitrinekasten uit te voeren.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Binnen de opleiding is er geen allesomvattend uitgeschreven beleid op het vlak van studiebegeleiding. Dit is mee een gevolg van de kleinschaligheid van de opleiding. De opleiding heeft een klein docentenkorps en een kleine groep studenten, maar kent een grote openheid tussen beide. In het zelfevaluatierapport meldt de opleiding dat veel docenten alle studenten persoonlijk kennen, waardoor problemen met studeerbaarheid snel aan het licht komen en kunnen worden aangepakt. Bij problemen wordt hoofdzakelijk de opleidingscoördinator aangesproken. Dit bleek ook uit de studententevredenheidsgesprekken en de gesprekken die de commissie voerde met studenten en docenten tijdens het visitatiebezoek. Ook binnen het departement heerst een open cultuur, waarbij de studenten worden aangemoedigd om problemen zo snel mogelijk aan te kaarten bij docenten, academisch personeel of de dienst Studiebegeleiding. Daarnaast heeft de opleiding als initiële master een erg specifieke doelgroep als mogelijke instroom, namelijk de bachelors en masters uit aanverwante opleidingen (architecturaaltechnisch of historisch). In realiteit heeft de opleiding hoofdzakelijk een instroom van studenten die al een master behaalden en geen of slechts beperkte studiebegeleiding nodig hebben. In dit kader vraagt de commissie de opleiding wel om waakzaam te zijn en aandacht te hebben voor studenten met een bachelordiploma bij de instroom. Niettemin voorziet de opleiding in een aantal initiatieven met betrekking tot begeleiding tijdens de studiekeuze, tijdens de studie zelf en bij het beëindigen van de studies. De begeleiding tijdens de studiekeuze betreft hoofdzakelijk het verspreiden van een algemene brochure van de hogeschool, een opleidingsgebonden brochure en flyer. Daarnaast kunnen studenten op de jaarlijkse Opencampusdag en de tweejaarlijkse informatiedagen terecht bij de opleidingscoördinator. De begeleiding tijdens de studie start tijdens de onthaalweek. Enerzijds krijgen studenten een toelichting bij de opleiding, anderzijds worden studenten op de tweede lesdag al meegenomen op studie- en werfbezoeken, om zo zicht te krijgen op de praktijkwerking. De masteropleiding Monumenten- en landschapszorg maakte tot nu toe geen gebruik van informatieverdeling via een elektronische
opleidingsrapport| 51
leeromgeving en het monitoraat, twee initiatieven ingericht door de hogeschool. Tot nu toe verlopen de communicatie en informatieverspreiding via persoonlijke e-mailadressen. De informatievoorziening naar studenten kan professioneler worden uitgebouwd. De commissie vraagt de opleiding aandacht te hebben voor de communicatie en het verspreiden van informatie naar studenten. Zoals al eerder vermeld, wil de commissie de opleiding stimuleren om een elektronische leeromgeving, onder andere als communicatiekanaal, te hanteren. Dergelijke elektronische leerplatformen zijn ontwikkeld op maat van het onderwijs, en bieden dan ook vele mogelijkheden. De commissie vindt het positief dat de opleiding recent een verbeterproject uittekende met betrekking tot interne en externe communicatie, en vraagt de opleiding dit dan ook uit te voeren. De begeleiding na het beëindigen van de opleiding bestaat uit het informeren van afgestudeerden over interessante vacatures. De commissie is van mening dat er op het vlak van studiebegeleiding basiskwaliteit aanwezig is. Het hebben van een zorgcoördinator voor de begeleiding van studenten met een functiebeperking vindt de commissie positief. De kleine groep docenten en studenten stimuleert een open, informele werkomgeving, waarbinnen studenten steeds bij docenten terechtkunnen. Daarnaast functioneert het formele kader van de hogeschool met een Ombudsdienst, evaluatiemomenten, feedback enzovoort. De hogeschool voorziet in een speciaal statuut dat kan worden toegekend bij uitzonderlijke individuele omstandigheden: topsporter, functiebeperking, kunstbeoefening, hoogbegaafdheid of uitzonderlijk getalenteerd, of het bekleden van een mandaat. Op departementaal niveau is een voltijdse Erasmus-coördinator het aanspreekpunt voor uitgaande en inkomende studenten. Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken tijdens de visitatie leidt de commissie af dat de samenwerking tussen de opleiding en het secretariaat over het algemeen beter kan. De commissie adviseert het departement en de opleiding om na te gaan of en waar verbetering mogelijk is op het vlak toegankelijkheid en informatieverstrekking naar studenten door het secretariaat. De commissie vindt het positief dat het departement al voorzag in ruimere openingsuren van het secretariaat.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding aandacht te hebben voor de communicatie met en het verspreiden van informatie naar studenten. De commissie vraagt de opleiding om het recent uitgetekende verbeterproject met betrekking tot interne en externe communicatie uit te voeren. De commissie adviseert het departement en de opleiding om na te gaan of en waar verbetering mogelijk is op het vlak van toegankelijkheid en informatieverstrekking door het secretariaat naar studenten.
52 | opleidingsrapport
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 53
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zolang de opleiding verbonden was aan het CVO beperkte kwaliteitszorg zich tot informele gesprekken en adhocvergaderingen. Eens de opleiding werd geïntegreerd in het departement Ontwerpwetenschappen werd het kwaliteitsbeleid van de Artesis Hogeschool Antwerpen nagestreefd. Het uitbouwen van een geïntegreerde kwaliteitszorgwerking binnen de opleiding vraagt tijd. De opleiding is zich bewust dat voor kwaliteitszorg nog veel ruimte voor verbetering is. In het zelfevaluatierapport werd nog niet aangetoond dat het proces van interne kwaliteitszorg voldoende geformaliseerd en gestructureerd was. Tussen het indienen van het zelfevaluatierapport en het visitatiebezoek vonden vele positieve veranderingen op het vlak van kwaliteitszorg plaats, zoals het oprichten van een opleidingsstuurgroep IKZ en het opstellen van concrete verbeterprojecten. Op centraal niveau kent de hogeschool een Integrale Kwaliteitszorgcommissie, die bestaat uit een vertegenwoordiger uit de zeven departementen en wordt geleid door een centrale coördinator Kwaliteitszorg. De commissie is de schakel tussen het beleid en de kwaliteit, heeft als taak interne kwaliteitszorg te operationaliseren en functioneert als schakel tussen de verschillende departementen. De recent opgericht opleidingsstuurgroep IKZ van de masteropleiding Monumenten- en landschapszorg vervangt, samen met drie andere opleidingsstuurgroepen, de eerdere departementale stuurgroep IKZ. De opleidingsstuurgroep volgt de beleidsnota IKZ-Studiegebied AW 2009-2015, en waakt over het proces tot verbetering door de resultaten van bevragingen te bespreken en vervolgens verbeterprojecten te definiëren. De opleiding stelt zelf dat tot 2007-2008 kwaliteitszorg in de opleiding er wezenlijk anders uitzag. Sinds 2009 is veel gebeurd en heerst een positieve dynamiek. Centraal wordt een aantal instrumenten voor kwaliteitszorg ter beschikking gesteld. Daarnaast is elke opleiding vrij zelf instrumenten te ontwikkelen en te implementeren. De volgende bevragingen werden centraal uitgewerkt: -
-
Onderwijsevaluatie door studenten: een jaarlijkse programma-evaluatie, waarin elementen van het onderwijs, de organisatie en de omkadering aan bod komen een docentenevaluatie, waarbij jaarlijks gepeild wordt naar het doceer-, begeleidings- en evaluatiegedrag van een aantal docenten SWOT-analyse op het vlak van academisering, opgesteld door de opleidingscoördinator en een aantal docenten
Elk opleidingsonderdeel moet minimaal een score van 2,4 behalen op de bevraging. Zoniet wordt een verbeterplan opgesteld.
54 | opleidingsrapport
Vanaf het academiejaar 2009-2010 zal de programma-evaluatie enkel aan het einde van het mastertraject worden afgenomen en inhoudelijk worden ingekort. (Deel)Opleidingsonderdeelbevragingen worden nieuw ingevoerd en richten zich op de inhoud en de organisatie van die (deel)opleidingsonderdelen. Ook de ‘evaluatieevaluatie’, een bevraging over de inhoud en organisatie van evaluaties, en een studententevredenheidsenquête werden recent ingevoerd. De commissie vindt het positief dat de opleiding, in samenwerking met de hogeschool, de instrumenten voor kwaliteitszorg heeft herzien. Ook het opstellen van een metingsplan vanaf 2009-2010 is een goede evolutie. De commissie betreurt wel dat de docentenbevraging werd stopgezet. Deze evaluatie is noodzakelijk om aandachtspunten te detecteren en te verbeteren. De SWOT-analyse die de opleiding uitvoerde ter voorbereiding van het visitatiebezoek vond de commissie erg nuttig. Hierin zijn volgens de commissie veel aandachtspunten en verbeterpunten opgenomen die wenselijk zijn voor de opleiding. De commissie stelt vast dat informele kwaliteitszorg aanwezig is. Recent werd vanuit het departement een aanzet gegeven tot formele kwaliteitszorg en departementale ondersteuning van IKZ. Dit dient volgens de commissie voortgezet te worden. Tevens dienen de streefdoelen toetsbaar te worden geformuleerd. De commissie ziet een aanzet, en vraagt de opleiding de ingeslagen weg verder te zetten en IKZ formeel uit te bouwen en te operationaliseren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding de ingeslagen weg verder te zetten, en IKZ formeel uit te bouwen en te operationaliseren. De commissie adviseert het heropstarten van de docentenbevraging.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Binnen de opleiding gaat in het kader van kwaliteitszorg de aandacht naar onderwijsverbetering. Voor het nemen van maatregelen ter verbetering heeft de opleiding de commissie geen duidelijk formeel uitgewerkt stramien kunnen voorleggen. Nochtans heeft de commissie kunnen vaststellen dat elk verbetertraject volgens eenzelfde stramien tot stand komt. De situatie zoals geschetst in het zelfevaluatierapport was de volgende: De opleidingscoördinator is het aanspreekpunt, en staat in voor de verzameling van de resultaten van metingen en bevragingen. Hij distilleert, in overleg met de IKZ-verantwoordelijke en enkele docenten, de belangrijkste aandachtspunten en verbetertrajecten uit onder andere de bevragingen en vakgroepvergaderingen. Deze groep werkt een verbetertraject uit en staat in voor de uitvoering ervan. De realisaties van de verbetertrajecten worden
opleidingsrapport| 55
via dezelfde kanalen die het probleem signaleerden, gecontroleerd. Indien nodig wordt een nieuw verbetertraject uitgewerkt. Tijdens het visitatiebezoek kreeg de commissie zicht op de volgende verbeterprojecten: -
organisatie curriculum personeel onderzoek profilering communicatie maatschappelijke relevantie studieverloop internationalisering
Deze verbeterprojecten werden volgens de PDCA-cyclus en volgens eenzelfde sjabloon uitgewerkt. In de planfase zijn de doelstellingen geformuleerd. Vervolgens worden de taken en plannen uitgevoerd. Hierbij zijn concrete acties opgenomen, met de aanduiding van tijd en verantwoordelijken. Afrondend werd bepaald hoe de realisaties van de doelstellingen zullen worden geëvalueerd en verankerd in de check-fase. De commissie vindt de manier van opstellen en weergeven van de verbeterprojecten duidelijk. Bij deze recente verbeterprojecten is ook een argumentatie opgenomen voor de keuze van een bepaald verbetertraject, wat positief is. Tevens bleek uit het aanvullend zelfevaluatierapport dat een opleidingsstuurgroep IKZ werd opgericht. Tijdens het bezoek werd de commissie geconfronteerd met verschillende concrete verbeterplannen. De opleiding dient echter in de vele verbeterplannen prioriteiten te leggen. De commissie benadrukt dat deze verbeterplannen geen plannen mogen blijven en dienen geoperationaliseerd en geïmplementeerd te worden. De commissie merkt op dat er in de opleiding op het vlak van kwaliteitszorg recent veel positieve initiatieven zijn genomen, en vraagt de opleiding om hier in de toekomst verder structureel aan te werken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding om prioriteiten te stellen in de vele verbeterplannen. De commissie vraagt de opleiding om de verbeterplannen te operationaliseren en te implementeren.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De geringe omvang van de opleiding zorgt voor veel informele contacten tussen studenten en docenten, en tussen docenten onderling. De commissie heeft dit ook vastgesteld in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek.
56 | opleidingsrapport
Deze informele structuren kunnen leiden tot onduidelijkheid en beperkte continuïteit. De commissie vindt het dan ook positief dat de opleiding de intentie heeft geuit om informele structuren te formaliseren en op elkaar af te stemmen. Een eerste aanzet is al gegeven door het opstellen van een organigram waarin alle organen zijn opgenomen. Studenten en docenten worden nu al via een aantal formele kanalen betrokken. In de vakgroepvergaderingen zijn zowel docenten als studenten vertegenwoordigd. Tijdens deze vergaderingen worden zij betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding en kunnen zij opmerkingen van alle aard formuleren. Studenten worden ook op de hoogte gehouden van de resultaten van bevragingen via ad valvas. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat zij zich betrokken voelen bij en geïnformeerd zijn over de kwaliteit van de opleiding. Een aantal docenten is ook betrokken bij de stuurgroep IKZ, en andere organen op departementaal en centraal niveau. De opleidingscoördinator bleek ook de centrale spil in de interne kwaliteitszorg te zijn, waardoor de onafhankelijkheid en de transparantie van de kwaliteitszorg in het gedrang kwam. De commissie vindt het positief dat de taken herverdeeld werden, een zorgcoördinator is aangesteld en de opleidingscoördinator van een aantal taken werd ontlast. Uit het verbeterproject organisatie blijkt dat de opleiding op korte termijn de verschillende organen formeel zal vastleggen, om op termijn te komen tot een transparante organisatiestructuur die gekend is door alle actoren binnen de opleiding. Het grote aantal gastdocenten die eerder beperkt betrokken zijn bij de opleiding bemoeilijkt ook hun betrokkenheid op het vlak van kwaliteitszorg. De commissie is van mening dat de gastdocenten beter kunnen worden betrokken bij de opbouw en verbetering van de opleiding. De combinatie van een kleinschalige opleiding met een gespecialiseerd werkveld zorgt voor blijvende contacten met alumni. De commissie vindt het positief dat de opleiding al een alumnibevraging uitvoerde en analyseerde, en wil de opleiding stimuleren tot het opstarten van een alumniwerking. De contacten met het werkveld bevinden zich in dezelfde sfeer als de contacten met de alumni, en zijn dus informeel verzekerd. Daarnaast zorgt, volgens de opleiding, het werken met veel gastdocenten rechtstreeks voor contacten met en betrokkenheid van het werkveld. De commissie is van mening dat de vele informele contacten met het werkveld moeten worden gesystematiseerd. Het recent opstarten van een resonantiegroep is een goede aanzet. De resultaten van de werkveldbevraging geven ook aan dat het werkveld diverse suggesties heeft voor een curriculumverbetering.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om de vele informele contacten en overlegmomenten met studenten, docenten en het werkveld in te bedden in formele structuren, opdat een transparante structuur zou ontstaan die gekend en erkend wordt door alle actoren.
opleidingsrapport| 57
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
58 | opleidingsrapport
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie is van mening dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De opleiding ziet de masterproef als het sluitstuk van de opleiding. Daarmee bewijst de student dat hij de competenties, aangeleerd tijdens de opleiding, beheerst en dus in staat is op een kritische, zelfstandige manier een onderzoek binnen de monumenten- en landschapszorgsector uit te voeren. De kwaliteit van de masterproef blijkt onder andere uit de publicatie van sommige masterproeven in vaktijdschriften. De commissie vindt de kwaliteit van de ingekeken masterproeven variërend van voldoende tot goed. De alumni-enquête van 2004 geeft een grote tevredenheid weer van de alumni over de opleiding. Daaruit blijkt ook dat zij vinden dat de vooropgestelde competenties door de opleiding worden nagestreefd. Toch valt op dat de beroepsspecifieke competenties in de alumni-enquête maar matig scoorden. De afgestudeerden bevestigen dit algemeen positieve beeld tijdens de gesprekken. Ook het werkveld is erg tevreden over de afgestudeerden. Bij vacatures wordt de master Monumenten- en landschapszorg gezien als een meerwaarde bij een eerder verworven masterdiploma. Net als de instroom kent de uitstroom twee hoofdrichtingen, met name restauratiearchitecten en bouwhistorici. Bijna 70 procent van de afgestudeerden komt terecht in het werkveld van monumenten- en landschapszorg. Daarvan is slechts een klein percentage tewerkgesteld in de landschapszorg. De commissie heeft tijdens de gesprekken vastgesteld dat het werkveld tevreden is over de kwaliteit, attitude en inzetbaarheid van de afgestudeerden. Meer specifiek het kunnen functioneren in een interdisciplinaire omgeving wordt door het werkveld erg gewaardeerd. Door samenwerking in interdisciplinaire teams leren de studenten werken met studenten/collega’s met een andere opleiding/deskundigheid. Het werkveld ziet een duidelijk verschil tussen architecten, bouwhistorici, ingenieurs en archeologen die de opleiding wel en niet volgden. De opleiding heeft volgens het werkveld een grote meerwaarde. Het werkveld heeft wel een aantal aanbevelingen op het vlak van het aanscherpen van competenties bij studenten, zoals evaluatie, visie en oordeelsvorming. Specifiek voor architecten met het diploma Monumenten- en landschapszorg zijn de vertegenwoordigers van het werkveld tijdens de gesprekken van het visitatiebezoek vragende partij voor een meer uitgesproken ontwerpprofiel. De opleiding slaagt erin een aantal onderzoekers af te leveren. Verschillende afgestudeerden gaven in de alumnienquête aan na hun opleiding wetenschappelijk onderzoek te hebben uitgevoerd. Verschillende studenten publiceerden in vaktijdschriften, al blijken die vaak beperkt tot het lokale niveau. Het gaat vooral om afgestudeerden met een historische vooropleiding. De commissie vindt dat er op het vlak van onderzoeksstimulering al een aanzet is gegeven in de opleiding, maar dat het aantal doctoraten van de uitstroom eerder beperkt is. De opleiding zou een meer actieve rol moeten spelen in de onderzoeksuitstroom.
opleidingsrapport| 59
De commissie is van mening dat de opleiding de internationalisering van het onderwijs verder zou kunnen uitbouwen. Momenteel werkt de opleiding samen met de Stichting Gebouwd Erfgoed Suriname in Paramaribo. Daarnaast organiseert de opleiding jaarlijks een vrijblijvende studiereis, en worden studenten op de hoogte gebracht van diverse internationale workshops en studiedagen. De Erasmus-uitwisseling is nog maar beperkt uitgewerkt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding de internationalisering van het onderwijs verder uit te bouwen en ze sterker te verankeren in de opleiding. De commissie adviseert om het aanbod van internationale activiteiten en uitwisselingen niet vrijblijvend maar verplicht te maken voor studenten. Zo zal ook de investering van de opleiding in het uitbouwen van een internationaal netwerk op termijn meer rendement geven. De commissie adviseert de opleiding om de afgestudeerden met een sterk onderzoekspotentieel nauw op te volgen en te stimuleren tot verder onderzoek (via onderzoeksbeurzen, integratie in onderzoeksgroepen enzovoort). De commissie adviseert om de competenties op het vlak van evaluatie, visie, oordeelsvorming en ontwerpmatig onderzoek aan te scherpen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Gemiddeld 80 procent van de studenten rondt de opleiding af binnen het modeltraject van twee jaar. De opleiding kan rekenen op een uitstroom van bijna 100 procent. Dit hoge rendement is mee te verklaren door de ruime instroom van masters, de sterke motivatie van de studenten en het enthousiasme over de opleiding. De commissie vindt dat bij een toename van de bachelorinstroom dit een sterk punt moet blijven, en vraagt de opleiding hiervoor aandacht. Sinds een tweetal jaar kent de opleiding ook een instroom van bachelors. De opleiding wil in de toekomst gericht reclame maken naar bachelors en masters in zowel Vlaanderen als Nederland.
60 | opleidingsrapport
De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding veel moeite doet om de opleiding op maat van de studenten te organiseren. Dit blijkt onder andere uit het rekening houden met de contextfactoren, zoals masters architectuur die naast hun architectenstage de opleiding willen volgen. De commissie vindt het positief dat de opleiding streefcijfers heeft geformuleerd. De streefcijfers tonen ambitie, hoewel de resultaten al behoorlijk goed kunnen worden genoemd. Daarnaast merkt de commissie op dat de opleiding ook weet heeft van de instroomcijfers van andere gelijkaardige opleidingen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vindt dat bij een toename van de bachelorinstroom dit een sterk punt moet blijven en vraagt de opleiding hiervoor aandacht.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport| 61
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport. De commissie vond vooral het ontbreken van een toelichting bij de sequentiële opbouw en de samenhang van het programma in het zelfevaluatierapport problematisch. Tijdens het bezoek werd een voorstel voor nieuw curriculum voorgelegd, en kreeg de commissie een veel beter zicht op de coherentie en de opbouw van het ontwerpcurriculum, uitgedrukt in leerlijnen en clusters. Het zelfevaluatierapport is in hoofdzaak beschrijvend van aard. Er worden wel in de diverse hoofdstukken gegevens en observaties opgenomen, maar het analytische en kritische gehalte, ook al gaat het om een relatief jonge opleiding, had sterker gekund. Vooral de concretisering van de beoogde verbetertrajecten op grond van een duidelijke diagnose zou hier een bijdrage aan hebben geleverd. Dit neemt niet weg dat doorheen de open gesprekken met de diverse panels en het bestuderen van de beschikbare documentatie tijdens het bezoek deze tekorten van het zelfevaluatierapport werden opgevangen. Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
62 | opleidingsrapport
Overzichtstabel van de oordelen score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5: Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp
voldoende goed goed voldoende voldoende voldoende voldoende OK voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed
De oordelen zijn van toepassing voor: Artesis Hogeschool Antwerpen master Monumenten- en landschapszorg
opleidingsrapport| 63
64 | bijlagen
bijlagen
bijlagen | 65
66 | bijlagen
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
Inge Breedveldt Boer Is doctor in de Kunstgeschiedenis. Tot 2003 was zij als docent kunstgeschiedenis en promovendus in de architectuurgeschiedenis betrokken bij de afdeling Bouwkunst aan de Universiteit van Utrecht. Momenteel is zij free- lance architectuurhistoricus en adviseert, publiceert en begeleidt zij studenten bij het schrijven van afstudeerscripties. Joost Lowyck Is doctor in de Pedagogische wetenschappen. Hij is emeritus hoogleraar en verbonden aan de KULeuven als bijzonder gasthoogleraar. Hij was lid van diverse visitatiecommissies van de VLIR en de VLHORA in Vlaanderen en van de VSNU en de QANU in Nederland. Marc Vanderauwera Is Burgerlijk Ingenieur – Architect en behaalde in 1997 zijn Master in the Conservation of Historic Towns and Buildings. Tot 1995 was hij Wetenschappelijk medewerker aan het RLICC van de KULeuven. Sinds 1999 is hij Zelfstandig restauratie-architect. Linda Van Santvoort Is doctor in de Kunstwetenschappen. Sinds 1999 is zij hoofddocent Vakgebieden geschiedenis van de architectuur en monumentenzorg aan de Universiteit Gent, Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen. Tevens was zij Voorzitter van de Opleidingscommissie kunstwetenschappen en lid van de Kwaliteitscel onderwijs faculteit Letteren & wijsbegeerte.
C.V. van de visitatieleden | 67
68 | onafhankelijkheidsverklaringen
bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaringen| 69
70 | bezoekschema
bezoekschema | 71
72 | bezoekschema
bezoekschema | 73
74 | bezoekschema
bezoekschema | 75
76 | bezoekschema
bezoekschema | 77
78 | bezoekschema
bijlage 3
Dag 1 08.30-11.00 11.00-11.30 11.45-12.30 12.30-13.30 13.30-15.00 15.00-15.15 15.15-16.15 16.15-16.30 16.30-17.30 17.30-18.00 18.00-18.45
18.45-19.30
19.30-20.00 20.15Dag 2 08.30-09.45 10.00-10.30 10.30-11.15 11.15-12.00 12.00-13.00 13.00-13.45 13.45-14.30 14.30-15.00 15.00-16.00 16.00-19.00 19.00
Bezoekschema
intern werkoverleg, inzage bijlage kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader) van de opleiding lunch en intern overleg voor de commissie rondgang intern overleg commissie studenten (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) intern overleg docenten (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en de opleidingsonderdelen) intern overleg vertegenwoordigers werkveld (max. 12, gedifferentieerd samengesteld - personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) afgestudeerden (max. 12 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen– zelfstandige, in dienstverband, in meer administratieve of commerciële functies…) informeel ontmoetingsmoment avondmaal voor de commissie
kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleidingen, het departement en/of de hogeschool) administratief-technisch personeel ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) lunch voor de commissie begeleiders stage- en masterproeven (max. 12, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen intern overleg opleidingsverantwoordelijke(n) vrij spreekuur voorbereiding mondelinge rapportering (met broodjes) mondelinge rapportering
bezoekschema | 79
80 | erkenningscommissie
bijlage 4
Erkenningscommissie
erkenningscommissie| 81
82 | erkenningscommissie
| 83
84 | afkortingenlijst
| 85
86 | afkortingenlijst
bijlage 5
Lijst van afkortingen en letterwoorden
ADSL
Antwerp Design Seminars and Lectures
ATP
Administratief en technisch personeel
AUHA
Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen
COST
European Cooperation in the field of Scientific and Technologic Research
CVO
Centrum voor Volwassenenonderwijs
ECTS
European Credit Transfer System
FWO
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen
IKZ
interne kwaliteitszorg
MLZ
Monumenten- en landschapszorg
OP
onderwijzend personeel
PDCA
letterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’
SERV
Sociaaleconomische Raad van Vlaanderen
SWOT
letterwoord, duid op een system waarbij ‘Strengths’, ‘Weaknesses’, ‘Opportunities’ en ‘Threats’ in de organisatie worden geanalyseerd
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VTE
voltijds equivalenten
afkortingenlijst| 87