ONDERWIJSVISITATIE
Drama
Een onderzoek naar de kwaliteit van de academisch gerichte bacheloren masteropleiding Drama aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
18 december 2009
De onderwijsvisitatie Drama
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be/visitaties en accreditatie/visitatierapporten.htm Wettelijk depot: D/2009/8696/6
2 |
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor en masteropleiding Drama in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
visitatie Drama | 3
4 | visitatie Drama – inhoudstafel
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1
De Onderwijsvisitatie Drama .................................................................................................. 9
1.1 Inleiding ............................................................................................................................................. 9 1.2 De betrokken opleidingen .................................................................................................................. 9 1.3 De visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
Samenstelling ......................................................................................................................... 9 Taakomschrijving ................................................................................................................. 10 Werkwijze ............................................................................................................................. 11 Oordeelsvorming .................................................................................................................. 12
1.4 Indeling van het rapport ................................................................................................................... 13 Hoofdstuk 2
Het domeinspecifieke referentiekader van de opleiding Drama ........................................... 15
2.1 Inleiding ........................................................................................................................................... 15 2.2 Domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 15 2.3 Besluit ............................................................................................................................................. 19 Hoofdstuk 3
De opleidingen in vergelijkend perspectief ........................................................................... 21
Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding ....................................................................................... 25 Facet 1.1 Niveau en oriëntatie ......................................................................................................... 25 Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen ................................................................................................... 25 Onderwerp 2 Programma ...................................................................................................................... 26 Facet 2.1 Facet 2.2 Facet 2.3 Facet 2.4 Facet 2.5 Facet 2.6 Facet 2.7 Facet 2.8 Facet 2.9
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma ....................................................... 26 Eisen academische gerichtheid ....................................................................................... 26 Samenhang ..................................................................................................................... 26 Studieomvang .................................................................................................................. 27 Studielast ......................................................................................................................... 27 Afstemming vormgeving – inhoud .................................................................................... 27 Beoordeling en toetsing ................................................................................................... 27 Masterproef...................................................................................................................... 28 Toelatingsvoorwaarden.................................................................................................... 28
Onderwerp 3 Inzet van het personeel ................................................................................................... 29 Facet 3.1 Kwaliteit van het personeel .............................................................................................. 29 Facet 3.2 Academische gerichtheid van het personeel ................................................................... 29 Facet 3.3 Kwantiteit personeel ........................................................................................................ 29 Onderwerp 4 Voorzieningen .................................................................................................................. 30 Facet 4.1 Materiële voorzieningen ................................................................................................... 30 Facet 4.2 Studiebegeleiding ............................................................................................................ 30 Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg ....................................................................................................... 31 Facet 5.1 Evaluatie resultaten ......................................................................................................... 31 Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering ............................................................................................. 31 Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.................................. 31 Onderwerp 6 Resultaten ....................................................................................................................... 32 Facet 6.1 Gerealiseerd niveau ......................................................................................................... 32 Facet 6.2 Onderwijsrendement ........................................................................................................ 32
visitatie Drama - inhoudstafel | 5
Hoofdstuk 4
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten ................................................................................. 33
deel 2 ................................................................................................................................................................ 37 Hoofdstuk 1
Artesis Hogeschool Antwerpen ............................................................................................ 39
Hoofdstuk 2
Erasmushogeschool Brussel ................................................................................................ 77
Hoofdstuk 3
Hogeschool Gent ................................................................................................................ 117
Hoofdstuk 4
Hogeschool voor Wetenschap & Kunst .............................................................................. 157
bijlagen ........................................................................................................................................................... 195
6 | visitatie Drama – inhoudstafel
deel 1
algemeen deel
visitatie Drama – algemeen deel | 7
8 | visitatie Drama – algemeen deel
Hoofdstuk 1 De Onderwijsvisitatie Drama 1.1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor en masteropleiding Drama, die zij in het voorjaar 2009 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
De betrokken opleidingen
De opleiding Drama wordt door vier hogescholen aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op:
-
18, 19 en 20 mei 2009 30 november, 1, 2 en 3 december 2008 10, 11, 12 en 13 februari 2009 4, 5 en 6 februari 2009
1.3
1.3.1
Artesis Hogeschool Antwerpen Erasmushogeschool Brussel Hogeschool Gent Hogeschool voor Wetenschap en Kunst
De visitatiecommissie
Samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 14 november 2007 en door het bestuursorgaan van de VLIR in de vergadering van 13 november 2007.
De visitatiecommissie: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
Ann Olaerts Joost Lowyck Steven Heene Chiel Kattenbelt Leo Swinkels
Onderwijsvisitatie naam opleiding | 9
Student:
Thomas Bellinck
Student Student
Saskia Verstiggel Elien Hanselaer
(bezoeken aan de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst en de Hogeschool Gent) (bezoek aan de Erasmushogeschool Brussel) (bezoek aan de Artesis Hogeschool Antwerpen)
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1. Indien een commissielid omwille van persoonlijke redenen niet kon deelnemen aan een (gedeelte van een) visitatiebezoek, werden diens aandachtspunten behandeld door de andere leden van de visitatiecommissie, eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die het commissielid tijdens vroegere bezoeken aangebracht had.
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en drie secretarissen aangesteld. Bij de VLIR werd een waarnemer aangesteld. Voor de visitatie van de opleiding Drama waren dit:
Projectbegeleider:
Floris Lammens
Waarnemer VLIR:
Marleen Bronders
Secretarissen: Artesis Hogeschool Antwerpen Erasmushogeschool Brussel Hogeschool Gent Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
1.3.2
Thomas Jans Floris Lammens Floris Lammens Mieke Beckers
Taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. Op aanvraag van de opleiding geeft de commissie een beoordeling van de voorgedragen bijzondere kwaliteitskenmerken. De beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk heeft geen invloed op de globale beoordeling van de opleiding en het accreditatiebesluit van de NVAO.
10 | visitatie Drama – algemeen deel
1.3.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding Drama aan de Artesis Hogeschool Antwerpen, de Erasmushogeschool Brussel, de Hogeschool Gent en de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 13 maart 2008 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleidingen bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. De bezoekschema’s werden opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd, werden zo mogelijk toonmomenten ingelast en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen
Onderwijsvisitatie naam opleiding | 11
voor de studenten. Voor de verdere bevraging werd gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen gebaseerd op het visitatiebezoek een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden – waar wenselijk en/of noodzakelijk – aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogescholen gezonden voor een reactie eerste terugmelding . De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. Die stelde ook een vergelijkend gedeelte op. Hierin worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de visitatie vergelijkenderwijs weergegeven. Tevens werden de oordelen per onderwerp, per faceten per hogeschool in een vergelijkende tabel weergegeven. Het vergelijkende deel en de vergelijkende tabel werden samen met het antwoord van de visitatiecommissie op de reacties van de opleidingen en het definitieve opleidingsrapport aan de hogescholen toegezonden met de tweede terugmelding . Het vergelijkende deel, de vergelijkende tabel, de definitieve opleidingsrapporten en de bijlagen werden samengebracht in het voorliggende visitatierapport van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Drama, dat op 18 december 2009 gepubliceerd werd.
1.3.4
Oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten.
12 | visitatie Drama – algemeen deel
De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.4
Indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel, hoofdstuk 2, beschrijft de visitatiecommissie het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergegeven en tot slot worden in hoofdstuk 4 de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleidingen. Voor elke afzonderlijke hogeschool en dus voor elke afzonderlijk gevisiteerde opleiding kan u een deelrapport terugvinden. De deelrapporten bevatten de aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van elke afzonderlijke hogeschool en zijn gemakshalve geordend naar alfabetische volgorde van de benaming van de hogescholen.
Onderwijsvisitatie naam opleiding | 13
14 | Domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader van de opleiding Drama 2.1
Inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het 1 domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
Domeinspecifieke competenties
Gehanteerde input -
Referentiekaders van de opleidingen: Artesis Hogeschool Antwerpen Erasmushogeschool Brussel Hogeschool Gent Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
-
Brondocumenten onderschreven door werkveld “Beroepsprofiel van de Dramatisch Kunstenaar” (Studie 50 – VLOR 1997)
-
Internationale referentiekaders Inter}Artes thematic network: Tuning Document for Theater Education 2007
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 15
Domeinspecifieke competenties
Gemeenschappelijke beroepsspecifieke competenties
A. Algemeen
Academisch gerichte bacheloropleiding in het Drama Theoretisch-historisch perspectief/Kritisch vermogen en reflectie/levenslang leren -
De afgestudeerde beschikt over kennis van en inzicht in de geschiedenis en theorievorming van de gekozen discipline, de podiumkunsten en kunst en cultuur in het algemeen. De afgestudeerde kan binnen een cultuurhistorische context een analyse maken van en een oordeel uitspreken over (theater)literatuur, (theater)teksten, en (theater)voorstellingen. De afgestudeerde kan het artistiek werk en het functioneren van anderen en van zichzelf kritisch analyseren, contextualiseren, interpreteren en toetsen aan het eigen referentiekader. De afgestudeerde heeft notie van de onderzoeksmethodes en –technieken die eigen zijn aan de dramatische kunsten. De afgestudeerde heeft een initiële deskundigheid en attitude om de artistieke praktijk op basis van kennis, inzicht en onderzoeksvaardigheden zelfstandig en continu te ontwikkelen. De afgestudeerde heeft besef van de persoonlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid, samenhangend met de beroepspraktijk. De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in interculturele aspecten van de podiumkunsten. De afgestudeerde kan adequaat omgaan met kritiek van anderen, in functie van het eigen artistieke groeiproces.
Creatieve competenties (autonome creativiteit)/samenwerken -
-
De afgestudeerde kan vanuit een artistieke gedrevenheid of ambitie, zelfstandig, aan de hand van een adequate methodiek een eigen artistiek idee of dat van een ander op een persoonlijke manier omzetten in een al dan niet multimediale presentatie, voorstelling of vertolking. De afgestudeerde heeft inzicht in dramatische opbouw en tekststructuur en kan deze inzichten in de praktijk toepassen in of omzetten in spelsituaties. De afgestudeerde is in staat om in uiteenlopende dramatische contexten gebruik te maken van de eigen verbeelding, de eigen intuïtie en een emotioneel begrip. De afgestudeerde is in staat om vanuit een artistiek en/of wetenschappelijke nieuwsgierigheid de eigen creativiteit voortdurend te voeden. De afgestudeerde kan zich assertief, kwetsbaar en open opstellen ten aanzien van het creatief proces. De afgestudeerde kan een zinvolle plaats innemen binnen een artistiek samenwerkingsverband.
Relatie met het publiek/communicatie -
De afgestudeerde is in staat tot een artistieke confrontatie met een publiek. De afgestudeerde is in staat om een onderbouwde artistieke visie helder uiteen te zetten, zowel voor leken als vakgenoten.
16 | Domeinspecifiek referentiekader
Technische competenties -
De afgestudeerde beschikt over een ontwikkeld bewustzijn met betrekking tot lichaam, stem en ruimte De afgestudeerde kan lichaam, stem en ruimte expressief inzetten. De afgestudeerde kan zich in het Nederlands uitdrukken en is in staat de taalgevoeligheid te ontwikkelen. De afgestudeerde kan muziek en beeldend materiaal/decor integreren in een voorstelling. De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in de actuele technologische en theatertechnische mogelijkheden, ook multimediaal en kan deze hanteren in een dramatische context.
Ondernemerschap/kennis van het werkveld -
De afgestudeerde heeft een notie van de sociaal-economische aspecten van het podiumkunstenlandschap en het kunstenaarschap. De afgestudeerde kan zich verhouden tot de actuele ontwikkelingen in het veld van de podiumkunsten.
Masteropleiding in het Drama -
De afgestudeerde dient op een gevorderde manier te beschikken over de competenties die bereikt dienen te worden op het niveau van de bachelor.
Theoretisch-historisch perspectief/Kritisch vermogen en reflectie/levenslang leren -
De afgestudeerde kan een relevante onderzoeksvraag stellen en eenvoudig artistiek onderzoek voeren over een afgebakend probleem, en geeft hiervan blijk in de masterproef. Bij het onderzoek betrekt de afgestudeerde inzichten in de cultuurhistorische en socio-culturele context. De afgestudeerde kan over de resultaten van het onderzoek communiceren met ‘peers’ en zo een originele bijdrage leveren tot de beoefening en ontwikkeling van de gekozen discipline en het bijhorende discours. De afgestudeerde kan ook buiten de context van afgebakend onderzoek zelfstandig bijdragen tot de beoefening en ontwikkeling van de dramatische kunsten. De afgestudeerde kan op een zelfkritische manier aan onderzoek doen tijdens het eigen artistieke proces De afgestudeerde kan reflecteren over het eigen denken en werken en over zijn artistieke discipline in het algemeen en is in staat die reflectie te communiceren. De afgestudeerde heeft notie genomen van een aantal artistieke paradigma’s in de (podium)kunsten
Creatieve competenties (autonome creativiteit)/samenwerken/communiceren -
De student heeft een grondige kennis van de onderlinge verbanden tussen theoretische en praktische studies en begrijpt hoe hij deze kennis kan gebruiken om zijn eigen artistieke ontwikkeling te ondersteunen. De afgestudeerde kan op een zelfbewuste en professionele manier deelnemen aan of de leiding nemen over een artistiek proces, ook in een multidisciplinaire, multimediale/intermediale of interculturele context. De afgestudeerde is in staat om grensverleggende dramatische concepten te ontwikkelen en om te zetten in een presentatie, voorstelling of vertolking die bij de toeschouwer een esthetische ervaring opwekt. De afgestudeerde kan de eigen autonome artistieke persoonlijkheid zowel solo als in een artistiek samenwerkingsverband breed en diepgaand ontplooien. De afgestudeerde kan conclusies, inzichten en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen duidelijk en ondubbelzinnig overbrengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten.
Domeinspecifiek referentiekader | 17
Artistiek ondernemerschap/kennis van het werkveld -
De afgestudeerde kan zich als kunstenaar zelfstandig een plaats verwerven in het internationale veld van de podiumkunsten. Daartoe: is de afgestudeerde zich bewust van het eigen imago; kan de afgestudeerde via de beroepseigen kanalen werk zoeken, ook in een commerciële context; beschikt de afgestudeerde over het vermogen om eigen projecten te initiëren en uit te voeren en zich daartoe adequaat laten omringen; heeft de afgestudeerde een actuele kennis van de sociaal-economische aspecten van het podiumkunstenlandschap; kan de afgestudeerde zich verhouden tot de actuele ontwikkelingen in het veld van de podiumkunsten.
B. Afstudeerrichting Acteren/Spel -
De afgestudeerde kan de eigen (zang)stem en het eigen lichaam expressief inzetten in een dramatische context. De afgestudeerde beheerst speltechnieken en kan hier organisch, vrij en creatief mee omspringen. De afgestudeerde geeft zowel solo als in samenspel blijk van spelplezier en tekstvastheid. De afgestudeerde kan improviseren. De afgestudeerde bachelor kan functioneren als beginnend speler/acteur. De afgestudeerde master kan functioneren als volwaardig acteur.
C. Afstudeerrichting Kleinkunst -
De afgestudeerde kan de eigen (zang)stem en het eigen lichaam expressief inzetten in een dramatische context. De afgestudeerde beheerst op een aanvaardbaar niveau één of meerdere instrumenten. De afgestudeerde geeft zowel solo als in samenspel blijk van spelplezier en tekstvastheid. De afgestudeerde kan improviseren.
-
De afgestudeerde bachelor kan functioneren als beginnend kleinkunstenaar. De afgestudeerde master kan functioneren als volwaardig kleinkunstenaar.
D. Afstudeerrichting Woordkunst -
De afgestudeerde kan de eigen (zang)stem expressief inzetten in een dramatische context. De afgestudeerde heeft een vlekkeloze taalbeheersing. De afgestudeerde kan improviseren.
-
De afgestudeerde bachelor kan functioneren als beginnend woordkunstenaar. De afgestudeerde master kan functioneren als volwaardig woordkunstenaar.
18 | Domeinspecifiek referentiekader
E. Afstudeerrichting Regie/Schrijven -
-
De afgestudeerde regisseur is in staat spelers/acteurs binnen een repetitieproces te begeleiden en tot een goed einde te brengen. De afgestudeerde regisseur heeft een gevorderd inzicht in het scenografische en audiovisueel aspect van theater. De afgestudeerde schrijver heeft inzicht in de verschillende aspecten van het theaterdiscours en de theaterschriftuur. De afgestudeerde schrijver heeft een vlekkeloze taalbeheersing.
-
De afgestudeerde bachelor kan functioneren als beginnend regisseur of als schrijver. De afgestudeerde master kan functioneren als volwaardig regisseur of schrijver.
-
Opleidingsgebonden beroepsspecifieke competenties De visitatiecommissie is van oordeel dat de door de opleidingen aangeleverde beroepsspecifieke competenties vervat zijn in de onder 2.1 vermelde competenties. De verschillen in formulering zijn te verklaren doordat de betrokken opleidingen de competenties op een ander aggregatieniveau situeren. Ze zijn in zekere zin een operationalisering van de onder 2.1 beschreven competenties.
2.3
Besluit
De commissie is er van uitgegaan dat de competenties zoals die geformuleerd staan in de criteria ten aanzien van niveau en oriëntatie (facet 1.1 in het beoordelingskader van de NVAO), niet noodzakelijk allen opnieuw hoefden hernomen te worden in voorliggen domeinspecifiek referentiekader. Enkel waar een domeinspecifieke invulling relevant was, heeft de commissie hieraan aandacht besteed. De commissie houdt eraan te wijzen op de veranderingen die zich de laatste twintig jaar in het landschap van de podiumkunsten hebben voltrokken. Niet alleen de hybridisering en internationalisering van het podiumland, maar meer nog de toenemende individualisering en de stilaan oprukkende commercialisering stellen andere (bijkomende) eisen aan de huidige en de toekomstige podiumkunstenaars. Mede om die redenen heeft de commissie expliciet aandacht willen besteden aan multimedialiteit/intermedialiteit, interculturaliteit en artistiek ondernemerschap. Allemaal aspecten die in de huidige sociaal-culturele context onontbeerlijk geworden zijn voor een kunstenaar.
Domeinspecifiek referentiekader | 19
20 | de opleidingen in vergelijkend perspectief
Hoofdstuk 3 De opleidingen in vergelijkend perspectief Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen Drama in Vlaanderen. De commissie besteedt bij de vergelijking vooral aandacht aan elementen die haar het meest in het oog gesprongen zijn of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere rapporten heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie om de individuele opleidingsrapporten in detail te herhalen. Waar relevant zal de commissie voorbeelden van goede praktijk aanhalen. De visitatie van de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen Drama is vanuit menig oogpunt bijzonder te noemen. Om te beginnen waren de vier bezoeken intense ervaringen. De commissie waardeert de inspanningen die door de opleidingen zijn geleverd om voorbereidende stukken aan te leveren en het open vizier waarmee de opleidingen het gesprek met de commissie zijn aangegaan. Ten tweede was de visitatie voor de opleidingen drama een eerste ervaring met een omvattende externe discussie over de eigen opleiding. De commissie is van mening dat deze eerste visitatiecyclus een interessant leermoment is geweest voor de opleidingen. De voorbereiding op de visitatie heeft de opleidingen doen nadenken over de diverse aspecten van hun opleiding en gaf aanleiding tot het voorstellen van een reeks verbeterpunten. Tussen het inleveren van de zelfevaluatierapporten en de visitatiebezoeken is een hele tijd verstreken. In die tijd hebben de meeste opleidingen echter niet stilgezeten. De commissie ontving van een aantal opleidingen aanvullingen op het ZER vlak voor of bij aanvang van het bezoek. Daarnaast lieten enkele opleidingen als reactie op de voorlopige rapporten van de commissie ook weten wat er sinds het visitatiebezoek al voor een aantal facetten gerealiseerd werd. De commissie heeft deze gerapporteerde evoluties en de gerealiseerde bijsturingen positief onthaald. Aangezien de visitatiebezoeken echter gespreid over meerdere maanden plaatsvonden en gelijkberechtiging essentieel geacht wordt, heeft ze zich evenwel in de eerste plaats gesteund op de stand van zaken die uit het ZER en het visitatiebezoek naar voren kwam. Vooraleer over te gaan naar de vergelijkende beschrijving, wil de commissie een aantal algemene observaties meegeven – elementen die opvielen tijdens de visitatieronde.
Een opeenvolging van hervormingen Het werk van de commissie noch het opstellen van het ZER door de opleidingen zelf is eenvoudig geweest door de verschillende hervormingen die de opleidingen hebben doorgemaakt of waar ze nog volop inzitten. De opleidingen Drama hebben door de invoering van de BAMA structuur in het hoger onderwijs en de daaraan gekoppelde academisering, het opgaan van de betreffende opleidingsinstituten in grotere onderwijsorganisaties, en door de noodzakelijk geachte inhoudelijke heroriëntatie binnen de opleidingen zelf, de laatste jaren vrijwel voortdurend in een staat van verandering verkeerd.
Hervormingen binnen de opleidingen zelf / turbulente vernieuwingen Elk van de vier opleidingen Drama zijn – weliswaar op verschillend tijdstip – met een grondige hervorming van het eigen opleidingsmodel gestart. De noodzaak om het opleidingsmodel aan te passen valt deels te verklaren als antwoord op de veranderde beroepspraktijk. Voor sommige opleidingen was vooral de aanpassing aan de Bama-
de opleidingen in vergelijkend perspectief | 21
structuur vanuit het Bolognaproces katalysator van dit vernieuwingsproces, anderen hebben dit vernieuwingsproces al vroeger ingezet. Haast in alle gevallen liggen persoonlijk engagement en doorzettingsvermogen van de opleidingverantwoordelijken aan de basis van de vernieuwing in de opleidingen. De uitwerking van de innovatie heeft in alle opleidingen tot interessante koerswijzigingen en verhoogde kwaliteit geleid . Niet elke opleiding heeft deze vernieuwingsoperatie al volledig kunnen vertalen in een adequaat opleidingstraject. De transitie is nog bezig. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen – mede door interne en externe hervormingen– een constant reflexieve houding hebben ontwikkeld ten aanzien van de eigen opleiding. Dat is een goede zaak. Drama bestaat maar bij de gratie van het moment zelf en is daardoor, meer dan andere opleidingen, onderhevig aan verandering. Om aan de noden van de beroepspraktijk te kunnen beantwoorden, worden de opleidingen Drama voortdurend uitgedaagd om hun onderwijsprogramma aan te passen, en om op artistieke ontwikkelingen in te spelen. De mate waarin de opleidingen in staat zijn dit te realiseren en mede daardoor mensen uit de actieve beroepspraktijk aan zich te binden blijken belangrijke succesfactoren te zijn.
Transitie naar BAMA en academisering De omschakeling naar de Bamastructuur en de daaraan gekoppelde academisering hebben het interne vernieuwingsproces van de opleidingen Drama in sommige gevallen bespoedigd, in ander gevallen doorkruist. De commissie stelt vast dat dit proces nog niet volledig is afgerond. Wel zijn er grote verschillen in de mate waarin de opleidingen de beoogde transitie hebben doorgevoerd. Elk van de opleidingen zoekt haar eigen manier om dat te doen. Wat opvalt, is dat hierover weinig of geen structureel overleg bestaat tussen de opleidingen (zie verder) In het kader van de Bologna hervormingen is met betrekking tot de bachelor- en masteropleidingen Drama gekozen voor een transitie naar academisch gericht onderwijs . Vooral de academische gerichtheid blijft een uitdaging voor de opleidingen Drama. De verschillen tussen de vier gevisiteerde opleidingen zijn groot: gaande van weerstand over voorzichtig aftasten tot doorgedreven en onomwonden omarming van de academisering. Hoe verschillend ook in aanpak, in geen enkele van de vier opleidingen is dit proces afgerond. Het effect van de academisering is nog maar in beperkte mate zichtbaar, met name waar het gaat om de samenhang tussen onderwijs en onderzoek en de weerslag van onderzoek op onderwijs.
Deel van een groter geheel Het hogeschooldecreet van 1994 luidde een nieuwe fase in voor de opleidingen Drama. De inschakeling in een grotere onderwijsorganisatie heeft de organisatie en sturing van de opleidingen beïnvloed. De schaalvergroting brengt niet alleen een aantal taken met zich mee, het verplicht de opleiding ook zich te positioneren binnen een groter – soms vreemd – geheel. Zo heeft de schaalvergroting een aantal administratieve opdrachten met zich meegebracht die soms haaks staan op de opleidingspraktijk, eigen aan artistieke opleidingen. Vooral de kleinschalige, informele, individuele opleidingscultuur binnen de opleidingen Drama laat zich moeilijk verenigen met de effecten van schaalvergroting en uniformisering binnen de hogescholen. De opleidingen Drama dienen zich niet alleen te verhouden tot het grotere geheel, vaak zijn ze binnen dat geheel de kleinste partner met een beperkt onderwijsrendement. Hoewel de commissie tijdens haar bezoek een groeiend engagement kon vaststellen bij departementen en hogescholen ten aanzien van de opleidingen Drama, moesten we tegelijk vaststellen dat er nog steeds spanning zit op deze relaties. In sommige gevallen wegen die spanningen op de verdere uitbouw en ontwikkeling van de respectieve opleidingen. Die spanning kan naar de mening van de commissie ook een positieve uitwerking hebben op de opleidingen. Hiervoor zijn wederzijdse acties nodig om zowel de specifieke eisen van de opleidingen Drama te erkennen, als de voordelen van de schaalvergroting te integreren in de specifieke onderwijspraktijk ervan. Dat proces is volop aan de gang, maar vraagt de volgende jaren nog (meer) aandacht en afstemming.
22 | de opleidingen in vergelijkend perspectief
Dominantie van het maken De hervormingen binnen de opleidingen, zijn voor een deel een weerspiegeling van de veranderingen in het theaterlandschap van de laatste dertig jaren. De autonomie van de speler is sinds de omwentelingen in de jaren tachtig uit vorige eeuw een vanzelfsprekend gegeven. Recente evoluties in het podiumlandschap – met internationalisering, hybridisering en individualisering als belangrijkste tendensen – leggen in toenemende mate de nadruk op de individuele maker/speler om zich te handhaven in podium- en medialand. Kunstenaars die, bij wijze van spreken, van alle markten thuis zijn en bijgevolg een hoge mate van zelfstandigheid hebben verworven, hebben de meeste overlevingskansen. De emancipatie van de speler als maker, en van de acteur als zelfstandige, individuele kunstenaar heeft in de meeste opleidingen/afstudeerrichtingen ertoe geleid het maken als dominerend gegeven centraal te stellen in het opleidingsprogramma. De uitwerking ervan gebeurt op uiteenlopende wijze. Hoewel de commissie positief staat ten opzichte van deze evolutie bij de opleidingen, wil de commissie tegelijk waarschuwen voor een eenzijdige klemtoon op het makersprofiel. Het steeds breder wordende beroepenveld heeft behoefte aan verschillende profielen met de daaraan verbonden specifieke competenties van makers en spelers. Aandachtspunten vanuit dit perspectief zijn het evenwicht tussen technische en artistieke vaardigheden, de spanning tussen verbreding en verdieping van de onderwijsprogramma’s, de aandacht voor de diversiteit aan artistieke praktijken.
Samenwerking Het valt de commissie op dat de opleidingen vrij op zichzelf gericht zijn. De opleidingen werken zeer autonoom en zijn niet of nauwelijks op zoek naar samenwerking met de collega-opleidingen. Maar ook binnen eenzelfde departement valt de beperkte of eerder incidentele samenwerking met verwante artistieke opleidingen op. In een geval springt zelfs de beperkte samenwerking tussen de afstudeerrichtingen van een en dezelfde opleiding in het oog. Dit weerspiegelt zich onder andere in de beperkte uitwisseling van opvattingen over en ervaringen met academisering, het geringe gebruik van leermaterialen door andere opleiders, het weinig delen van kennis van oplossingen die bij anderen zijn uitgewerkt en uitgetest, van ontwikkelingen in theorie en onderzoek, en van vertrouwdheid met internationale uitwisselingen. Nochtans ziet de commissie een aantal kansen en mogelijkheden om de samenwerking tussen de opleidingen Drama aan te halen. Met name op vlak van academisering en op vlak van profilering en positionering ziet de commissie kansen. Hoewel de opleidingen erg verschillend van aanpak (willen) zijn, is dat niet altijd helder voor een buitenstaander. Het lijkt er op dat de opleidingen zich onderling veeleer in een concurrentieverhouding dan een complementaire verhouding zien. Gezien de steeds complexer wordende verwachtingen van het uitdijende beroepenveld, zouden de opleidingen baat hebben met een min of meer structureel overleg met betrekking tot profilering/specialisering (zie hoger). Ook op het niveau van de academisering lijken de opleidingen hun ontwikkeling en zoektocht niet te delen met collega’s. Ook hier ziet de commissie een aantal gemiste kansen. In de uitwisseling van opgebouwde kennis en expertise ligt de mogelijkheid om op geëigende wijze een vertaalslag te maken van academisering voor dit vakgebied. De samenwerking met het beroepenveld laat zich vooral aflezen via het docentencorps (vaste en gastdocenten), via stageplaatsen en begeleiding van de masterproeven. Het permanent verbreden van het netwerk is/blijft een aandachtspunt voor alle opleidingen. Het werkveld is duidelijk vragende partij om die samenwerking te verdiepen.
de opleidingen in vergelijkend perspectief | 23
Diversiteit De opleidingen drama staan voor enorme uitdagingen in een steeds sneller evoluerend artistiek landschap, in een steeds complexer wordende samenleving. Bovendien wordt de rol van de kunsten(aar) in de samenleving constant bevraagd en onder druk gezet door internationale, commerciële of andere doeleinden. Het is geen sinecure om enerzijds tegemoet te komen aan de diverse eisen van het beroepenveld en om studenten anderzijds voldoende te wapenen zich als zelfstandige kunstenaars te handhaven in een concurrentiële wereld. Om daarbinnen overeind te blijven is een uitgebreide set van competenties nodig, die het louter artistieke overstijgen. Zoals eerder al gesuggereerd, wil de commissie de opleidingen aanmoedigen om structureel te overleggen over de opleidingsprofielen en de eindcompetenties die iedere opleiding nastreeft om gezamenlijk te kunnen inspelen op de eisen van het brede beroepenveld (podiumkunsten, radio en tv, film, entertainment…). De veranderende samenleving weerspiegelt zich eveneens in de samenstelling van de bevolking. Die culturele diversiteit is vooralsnog niet of nauwelijks zichtbaar in de opleidingen. Daar zijn vele verklaringen voor en de opleidingen Drama kunnen dat gegeven niet in hun eentje keren. Toch vindt de commissie het belangrijk om zich hierover te buigen en te onderzoeken op welke manier de opleidingen een rol kunnen spelen in het stimuleren van de interculturele dialoog op en naast het podium. Dus zowel op niveau van personeelsbeleid, als op niveau van studentenpopulatie, als op het niveau van het programma.
Vooraleer dieper in te gaan op de afzondelrijke onderwerpen en facetten wenst de commissie aan te geven dat ze ervan is uitgegaan dat het oordeel “voldoende” wijst op het bereiken van de basiskwaliteit. De overwegend “voldoende” facetoordelen zijn op te vatten als een vertrouwen van de commissie in recent ingevoerde plannen en in verdere plannen van de opleidingen. Tot slot wil de commissie haar bewondering uitspreken voor het engagement dat in alle opleidingen wordt genomen voor de opleiding. De vasthoudendheid en verantwoordelijkheid van individuen (artistieke coördinatoren, docenten, gastdocenten) om jonge mensen op te leiden tot zelfstandige kunstenaars valt op. Ook al is het soms vechten tegen de bierkaai (door financiële beperkingen, administratieve beslommeringen, of nog te beperkte ondersteuning van hogerhand) toch engageren zich velen uit het Vlaamse artistieke landschap om tijd en energie te spenderen aan de ontplooiing van jonge makers/acteurs. Het zal een uitdaging zijn voor beleidsmakers en verantwoordelijken van hogescholen en departementen om dat aanwezige engagement en talent ook in de toekomst op efficiënte en effectieve wijze in te zetten. De randvoorwaarden dienen te worden gecreëerd om de opgebouwde know-how en het engagement niet alleen te behouden, maar ook in de toekomst in te zetten voor kwaliteitsvolle opleidingen Drama in Vlaanderen.
24 | de opleidingen in vergelijkend perspectief
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1 Facet 1.2
Niveau en oriëntatie Domeinspecifieke eisen
De basiscompetenties, zoals geformuleerd in het Structuurdecreet van 2003 vormen de ruggengraat van de doelstellingen voor de opleidingen. Elk van de opleidingen heeft daar een ‘voldoende’ eigen invulling aan gegeven. De verschillen tussen de opleidingen zitten niet zozeer in de invulling die een opleiding aan deze basiscompetenties geeft, maar in de achterliggende visie en positionering van de opleidingen ten aanzien van het beroepenveld. Hierbij valt op dat sommige opleidingen meer dan andere inspanningen hebben geleverd om hun visie op de opleiding te expliciteren en te contextualiseren. Het mag als een aanbeveling gelezen worden dat elk van de vier dramaopleidingen in de toekomst werk zou maken van een duidelijk geformuleerde visie op wat een hedendaagse dramaopleiding vandaag moet zijn. Een en ander zal bijdragen tot een (nog) betere profilering van de vier opleidingen. De commissie stelt hierbij de moeilijkheid vast om een adequate pedagogische vertaalslag te maken van artistieke doelstellingen. De omzetting van algemene en domeinspecifieke doelstellingen in een helder leerplan, met duidelijk geformuleerde competenties blijkt moeilijk te verenigen met de vaak intuïtieve aanpak binnen artistieke opleidingen. De commissie waardeert de inspanningen van de opleidingen om die vertaalslag te maken en moedigt hen aan hierin verder te investeren. De commissie stelde op basis van de door de opleidingen aangeleverde beroepsspecifieke competenties en op basis van het “beroepsprofiel van de Dramatisch Kunstenaar” (Studie 50 – VLOR 1997) een domeinspecifiek referentiekader van competenties voor de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Drama op. De domeinspecifieke eisen van de bezochte opleidingen sluiten grotendeels aan bij dit referentiekader. Terzijde valt op te merken dat het “beroepsprofiel van de Dramatische Kunstenaar” dringend aan herziening toe is. Het is exemplarisch voor het gebrek aan overleg en samenwerking tussen de opleidingen dat het bestaande beroepsprofiel dateert van 1997. De commissie vroeg in het opgestelde domeinspecifiek referentiekader ook expliciet aandacht voor multimedialiteit/intermedialiteit, interculturaliteit en artistiek ondernemerschap, allemaal aspecten die in de huidig sociaal-culturele context onontbeerlijk geworden zijn voor een kunstenaar. Deze aandachtspunten worden door de opleidingen op verschillende manieren ingevuld maar verdienen, naar de mening van de commissie, meer aandacht in de vier opleidingen, op het niveau van zowel de doelstellingen als het programma. Voor zowel de basiscompetenties als de domeinspecifieke competenties constateert de commissie dat de opleidingen moeite hebben om een duidelijke cesuur te maken tussen de bachelor- en de masteropleiding. In de doelstellingen en de programma’s blijft het vroegere opleidingsmodel van vier jaar zichtbaar. Verder werd er door de opleidingen tijdens de visitaties vaak gewezen op de moeilijkheid om het bachelorprogramma binnen de drie jaar te realiseren maar ook om de masteropleiding omwille van de bijkomende eis van een masterproef binnen één jaar af te werken. Met andere woorden, de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding legt eisen op die moeilijk binnen een cyclus van vier jaar gerealiseerd kunnen worden. De vier dramaopleidingen onderscheiden zich eveneens van elkaar door de verschillen in afstudeerrichtingen: spel en regie (Brussel); woord (Leuven); acteren, kleinkunst en woord (Antwerpen); geen afstudeerrichting (Gent). Gegeven de sterk evoluerende beroepspraktijk kan de vraag worden gesteld naar de relevantie van deze diversiteit van afstudeerrichtingen. Hierbij aansluitend is de commissie van mening dat ook het woord “drama” in de titulatuur van de opleiding aan verandering toe is.
de opleidingen in vergelijkend perspectief | 25
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma
Globaal gesproken weten de opleidingen hun doelstellingen om te zetten in de inhoud van het programma. In de concrete uitwerking komen echter grote verschillen voor. Het is vooral hier dat de omslag van de artistieke visie en de doelstellingen naar een consistent pedagogisch concept regelmatig moeilijkheden oplevert. De veelvuldige en elkaar opvolgende hervormingen (zie hoger) zijn hier niet vreemd aan. In sommige gevallen is het transitieproces nog te pril om al van een consistent en coherent programma te kunnen spreken. In andere gevallen hebben het programma en het pedagogische concept hun deugdelijkheid al kunnen bewijzen. Niettemin spreekt de commissie haar vertrouwen uit in de sleutelfiguren van de vier opleidingen om dit transitieproces met succes verder te zetten en af te ronden. De commissie stelt bij alle opleidingen vast dat internationalisering nog weinig aan bod komt - zowel binnen de doelstellingen als in de programa’s. Als voornaamste reden voor beperkte uitwisselingen van studenten geven de opleidingen de beperking van de taal aan. De commissie is van oordeel dat de steeds toenemende internationalisering van het beroepenveld voldoende opportuniteiten om de internationale dimensie binnen de opleidingen te versterken. Zo ligt er bv. een uitdaging om in gezamenlijk verband te formuleren wat de opdracht van de opleidingen kan zijn om de recente expansie van het Vlaams-Nederlands toneel in Europa verder te schragen of te benutten voor de nabije toekomst. Ook de internationalisering van het docentencorps, mede omwille van de academisering, is een must naar de toekomst toe.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid
In de algemene bedenkingen bracht de commissie het thema van de academische gerichtheid al onder de aandacht. Los van het feit dat de meeste opleidingen nog een (hele) weg te gaan hebben op dit vlak, bestaat er tot op heden geen eenduidige invulling van academische gerichtheid in het hoger kunstonderwijs. Niet elke opleiding heeft met evenveel overtuiging geïnvesteerd in de academisering van de opleiding maar de commissie acht het potentieel wel aanwezig om de verdere stappen te zetten. Het is een boeiend proces en de opleidingen zouden er baat bij hebben meer van elkaars ervaringen te leren. De commissie wil de opleidingen dan ook stimuleren om zich het academiseringsproces verder toe te eigenen. Voor zover het om practice-based research gaat is het van belang aansluiting te vinden bij het internationale discours dat hierover wordt gevoerd en zich te oriënteren op ontwikkelingen in landen die al een lange traditie kennen wat dit soort onderzoek betreft, zoals Engeland. Slechts in één enkel geval kon de commissie een ‘goed’ oordeel en in één geval zelfs een onvoldoende uitspreken. Met het voldoende oordeel voor de andere opleidingen wil de commissie haar vertrouwen uitspreken dat de opleidingen wel in staat geacht worden om op termijn een adequate vertaling te vinden voor de academische gerichtheid binnen hun opleidingsprogramma.
Facet 2.3
Samenhang
De opbouw en samenhang van de opleidingsprogramma’s worden alle gekenmerkt door een proces van toenemende autonomie van de student. De aanvankelijke sturing van de student wordt geleidelijk aan vervangen door een grotere zelfsturing die culmineert in de masterproef. Het inspelen op de individuele kenmerken via persoonlijke opleidingstrajecten van de studenten loopt als een rode draad doorheen de opleidingen. Zoals eerder al is opgemerkt, is het onderscheid tussen master en bachelor daardoor niet altijd even scherp.
26 | de opleidingen in vergelijkend perspectief
Voorts stelt de commissie een zekere spanning vast tussen het geleidelijk verwerven van artistieke zelfstandigheid en het opbouwen van een aantal technische vaardigheden. Het lijkt soms moeilijk het evenwicht te vinden tussen artistieke en meer technische vaardigheden, tussen individuele en collectieve processen en tussen theorie en praktijk. De continue training van een aantal technische vaardigheden, in de lijn van de zogenaamde ambachtelijkheid, is een aandachtspunt voor alle opleidingen. In de gesprekken met de studenten bleek de behoefte aan voortdurend werken aan technische vaardigheden een steeds terugkerende vraag.
Facet 2.4
Studieomvang
Alle academische bacheloropleidingen bestaan uit drie studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt een opleidingsprogramma van 180 studiepunten georganiseerd. De masteropleiding bestaat uit één studiejaar van 60 studiepunten. Hiermee voldoen de opleidingen aan de formele eisen van de minimale studieomvang van de academische bachelor- en masteropleiding.
Facet 2.5
Studielast
De commissie stelt vast dat geen enkele opleiding op regelmatige basis studietijdmetingen uitvoert. Als argument stellen de opleidingen dat het systeem van permanente evaluatie dat in alle opleidingen weliswaar in verschillende vorm wordt toegepast een veel beter, zij het informeel, instrument is om de studielast bij studenten te evalueren en eventueel bij te sturen. De commissie wil de opleidingen toch aansporen om werk te maken van regelmatige en valide studietijdmetingen op maat van de opleidingen vanwege het argument dat systematisch verkregen informatie bijdraagt aan de precieze diagnose van problemen met de studietijd.
Facet 2.6
Afstemming vormgeving – inhoud
Het planmatig invoeren van nieuwe didactische concepten is/blijft een uitdaging voor alle opleidingen, ook al zijn er veel verschillen tussen de vier opleidingen. Alle opleidingen pretenderen voldoende aandacht te schenken aan het interdisciplinaire aspect van het programma. Dat komt echter slechts in geringe mate tot uiting in de werkvormen. Vooral het technologische aspect, dat zoveel aan belang heeft gewonnen in het artistieke landschap, komt slechts mondjesmaat voor als inhoud van de programma’s en in de gehanteerde werkvormen. Bij de vormgeving van het programma kan men bovendien intensiever gebruik maken van internationale contacten.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Toetsing en beoordeling is een cruciaal gegeven in de opleidingen Drama, die alle in hun opleidingstraject een toenemende autonomie van de studenten nastreven. Het proces van verzelfstandiging vraagt om een zeer intense en directe begeleiding, haast op individueel niveau. Alle opleidingen besteden daarom veel aandacht aan individuele begeleiding. Hiervoor heeft de commissie oprechte waardering. De opleidingen gebruiken voor het nagaan van de leerresultaten verschillende toetsvormen. Bij alle opleidingen gaat de aandacht in hoofdzaak naar permanente evaluatie waarbij de docent het individuele ontwikkelproces vanuit zijn/haar artistieke competentie begeleidt. De commissie onderschrijft de kwaliteiten van permanente evaluatie, maar wil tegelijk waarschuwen voor een aantal gevaren. Door het informele karakter is het soms moeilijk het begeleiden van het evalueren te onderscheiden. Mede door een gebrek aan heldere en gedeelde beoordelingscriteria is het voor studenten niet
de opleidingen in vergelijkend perspectief | 27
altijd duidelijk op welke manier en aan de hand van welke precieze criteria een beoordeling tot stand is gekomen. De commissie vraagt dat de opleidingen meer duidelijkheid zouden verschaffen over de beoordelingscriteria, deze meer expliciet en transparant communiceren (aan zowel de studenten als de (gast)docenten) en in verband te brengen met de doelstellingen van de afzonderlijke opleidingsonderdelen.
Facet 2.8
Masterproef
De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de kritisch-reflecterende houding, resp. de onderzoeksingesteldheid van de student. In de masterproef onderscheidt de student zich als een autonome kunstenaar/maker/speler. Het proces van verzelfstandiging van het kunstenaarschap vindt met andere woorden zijn ultieme uitwerking in de masterproef. De commissie heeft vastgesteld dat het concept van de masterproef in de verschillende opleidingen nog in beweging is. Met name door de academische gerichtheid zijn de opleidingen nog op zoek naar een adequate vertaling van de kritische reflectie of de onderzoeksingesteldheid van de student. De commissie wil de opleidingen aanmoedigen om deze zoektocht verder te zetten Verder wil de commissie de gebrekkige wijze signaleren waarop de meeste studenten hun eigen onderzoeksvraag communiceren/formuleren. Dit is zonder meer een aandachtspunt.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Globaal gezien is er toenemende belangstelling voor de opleidingen Drama. In een aantal gevallen maken de opleidingen zich wel zorgen over de kwaliteit van de kandidaat studenten. Tegelijk valt op dat de opleidingen weinig informatie bezitten over de kenmerken van de instroom, en weinig gerichte inspanningen doen om een grotere diversiteit van de instroom te bewerkstelligen.
28 | de opleidingen in vergelijkend perspectief
Onderwerp 3
Inzet van het personeel
Facet 3.1
Kwaliteit van het personeel
Globaal gezien is de commissie onder de indruk van de inzet en het engagement van het personeel (vaste en gastdocenten) bij de opleiding. Ondanks de vaak bescheiden verloning voelt een aantal mensen uit het beroepenveld zich verantwoordelijk voor de opleidingen Drama in Vlaanderen. De meeste opleidingen hebben echter weinig financiële ruimte om een creatief en vernieuwend personeelsbeleid te voeren. Vrijwel in alle opleidingen is er een gebrekkige systematiek in de professionalisering. Meestal hangt verdere professionalisering af van het individuele initiatief.
Facet 3.2
Academische gerichtheid van het personeel
Globaal gesproken is de professionele gerichtheid van het personeel aan de maat. De commissie spoort alle opleidingen aan om voldoende verscheidenheid na te streven in het docentcorps. Op vlak van de academische gerichtheid hebben de opleidingen in min of meerdere mate inspanningen geleverd om het bestaande personeel te ‘academiseren’ of nieuw personeel aan te werven met een academische gerichtheid. Zo is er recentelijk een aantal doctorandi aangeworven. De commissie waardeert de geleverde inspanningen maar stelt vast dat de vertaalslag naar een academische gerichtheid nog niet overal en met evenveel overtuiging is gemaakt.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Op papier is de ratio student/docent in orde. In werkelijkheid stelt de commissie vast dat het beschikbare volume aan personeel erg versnipperd is over meerdere personen (vast personeel en gastdocenten). Positief is dat een verscheidenheid aan stemmen bij de opleiding betrokken wordt. Negatief is dan weer dat individuele personeelsleden op basis van zeer beperkte mandaten zich moeilijk tot de gehele opleiding kunnen verhouden. Dit tast in sommige gevallen de coherentie van het opleidingsmodel aan. De commissie pleit ervoor dat de opleidingen in samenspraak met departement en hogeschool in het algemeen werk zouden maken van een creatief personeelsbeleid en meer in het bijzonder van een adequate verloning.
de opleidingen in vergelijkend perspectief | 29
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
In de context van een opleiding Drama is de infrastructuur een zeer belangrijke beïnvloedende factor. Om het programma te realiseren is een inspirerende omgeving met aangepaste ruimtes voor de verschillende werkvormen (stem, beweging, repetitie, vertoning…) noodzakelijk. De bezochte infrastructuur varieert van verouderde over gerenoveerde tot nieuwe accommodaties. De opleidingen beschikken over auditoria, grote en kleine lokalen die op technisch vlak eerder beperkt zijn uitgerust In drie van de vier gevallen trof de commissie concrete investeringsplannen aan. Eén opleiding blijft ondanks geleverde inspanningen onder de maat. Ondanks de aandacht die de opleidingen besteden aan interdisciplinariteit, zijn de technologische voorzieningen eerder aan de zwakke kant te noemen. Een en ander is te wijten aan de budgettaire beperkingen waarbinnen de opleidingen werken. De bibliotheken zijn in de meeste gevallen geïntegreerd in de departementale bibliotheek, wat de toegankelijkheid en uitleenmogelijkheden niet altijd ten goede komt. De voorzieningen voor ict zijn overal, zij het in beperkte mate, aanwezig door een voldoend aantal computers. De opleidingen beschikken over facilitaire voorzieningen voor studenten, zoals een restaurant en studeerruimtes/studielandschap.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Alle opleidingen besteden veel aandacht aan studiebegeleiding, conform hun onderwijsvisie waarin de student centraal staat. De commissie is positief over de docentnabije begeleiding. De opleidingsoverstijgende problemen worden goed opgevangen. Alle opleidingen hebben ombudspersonen; er worden weinig ombudsproblemen gemeld. De informatievoorziening aan abituriënten verloopt via verschillende kanalen. Er is informatie beschikbaar op de websites en via informatiebrochures. De meeste opleidingen nemen ook deel aan de SID-in-beurzen en er worden infodagen ingericht. Doorheen de opleiding staan verschillende personen in voor de begeleiding, in eerste instantie de docenten zelf, en verder werken de opleidingen met jaarmentoren, trajectbegeleiders, ombudspersonen en diensten Sociale Voorzieningen. De uitstroombegeleiding is bij alle opleidingen het minst uitgewerkt. Het strekt tot aanbeveling om de alumni nadrukkelijker te begeleiden bij hun overstap naar het werkveld en hen meer structureel bij de opleiding te betrekken. De studiebegeleiding en de studievoortgang worden –door het kleinschalige karakter van de opleidingen– gewaardeerd door de studenten.
30 | de opleidingen in vergelijkend perspectief
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
De kwaliteitszorg van de opleidingen is meestal een weerspiegeling van wat op hogeschoolniveau is uitgewerkt. De opleidingen trachten deze globale richtlijnen te vertalen op het niveau van de opleiding. De uitdaging ligt er in om het vaak formalistisch karakter van de kwaliteitszorg op hogeschoolniveau op een efficiënte manier in lijn te brengen met de vaak informele ‘bedrijfscultuur’, eigen aan kleinschalige opleidingen. Vaak brengt de uniforme benadering van de hogeschool administratieve last met zich mee, die weinig bijdraagt tot het effectieve verhogen van de kwaliteit. De kwaliteitszorg in de opleidingen vertaalt zich vooral via het informele overleg. Docenten, vakgroep, of opleidingscommissie hebben permanent oog voor de kwaliteit van de opleiding en kunnen daardoor vaak snel reageren als er iets fout loopt. De opleidingen signaleren de behoefte om kwaliteitszorg op maat te kunnen garanderen. Toch stelt de commissie vast dat de opleidingen meer werk zouden moeten maken van het registreren en documenteren van deze informele evaluatiemomenten. De meeste opleidingen worstelen met het uitvoeren van enquêtes. Omwille van de kleinschaligheid zijn schriftelijke enquêtes zeker niet het enige middel om de evaluatie binnen de opleidingen te systematiseren. Het regelmatig organiseren en documenteren van focusgesprekken is een doeltreffende manier om kleinschaligheid en systematisering te verzoenen. De opleidingen dienen inspanningen te leveren om streefdoelen te expliciteren binnen haar kwaliteitszorgbeleid.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
De commissie stelt vast dat de opleidingen ernstig werk maken van verbeteracties. Mede door de visitatie hebben de opleidingen een kritische doorlichting doorgevoerd van de verschillende facetten van de opleiding en verbeterpunten aangegeven. Het is zaak deze inspanningen vol te houden. De opvolging van verbeteracties blijkt in sommige gevallen een moeilijk punt. De commissie suggereert om kritische bevindingen sneller opnieuw te toetsen en zo verbeteringen systematisch op te volgen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Algemeen kan gesteld worden dat diverse actoren – zij het vaak op ongestructureerde wijze – betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingen. Wat betreft het alumnibeleid is reeds aangegeven dat dit maar beperkt voorkomt. De inbreng van het werkveld verloopt vaak via het aanbieden van stageplaatsen, het zetelen in jury’s, het bijwonen van toonmomenten, en het begeleiden van masterproeven. Uiteraard is het werkveld permanent aanwezig in de opleiding door de aanwezigheid van gastdocenten. Evaluatiemomenten vinden plaats op informele, incidentele basis, en zelden op structureel niveau. Een vitale aanpak van werkveldcontacten, een levende relatie met alumni en een gedurige dialoog met de diverse beroepenpraktijkis aangewezen. De commissie wil de opleidingen verder aanmoedigen om blijvend inspanningen te leveren om uit het eigen netwerk te breken en vreemde ‘dissonante’ stemmen binnen te halen. Misschien is een grotere uitwisseling van docenten tussen de opleidingen het experimenteren waard. De betrokkenheid van de studenten en medewerkers is groot. Zoals gezegd is er veel waardering van de studenten voor de inzet, de begeleiding en expertise van docenten en andere medewerkers. Een regelmatig gehoorde klacht van de studenten betreft de planning en communicatie. Door het informele karakter van de opleiding durft de planning of communicatie wel eens in het honderd te lopen. Hieraan kan volgens de commissie – met de huidig beschikbare technologische mogelijkheden – gemakkelijk verholpen worden.
de opleidingen in vergelijkend perspectief | 31
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
De beoordeling van dit facet was voor de commissie geen gemakkelijke opdracht. Tijdens de visitatie was er slechts een beperkt aantal toonmomenten ingecalculeerd, in één geval zelfs helemaal geen. Verder is de masteropleiding nog zo recent dat er nog maar een beperkt aantal masterproeven werd gerealiseerd. Bij haar beoordeling heeft de commissie vooral de potentie gepeild en gekeken naar wat beschikbaar was aan materiaal tijdens de visitatie. Ook de tevredenheid van het werkveld en alumni heeft een rol gespeeld. Globaal bekeken voldoet het gerealiseerde niveau in alle opleidingen. De toekomst zal uitwijzen in welke mate de verdere implementering en integratie van de academische gerichtheid van de opleiding zal wegen op de resultaten.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied worden opgevolgd. Daardoor kunnen de opleidingen geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleidingen geven meestal aan dat ze geen concrete streefcijfers hanteren met betrekking tot de slaagcijfers maar wel streven naar kwaliteit in het realiseren van de beoogde competenties. De commissie wil wel meegaan inde idee dat de opleidingen de kwaliteit hoog in het vaandel voeren maar dat ontslaat de opleidingen niet om een expliciet beleid rond rendement te voeren. De meeste opleidingen hebben geen rendementsbeleid, formuleren geen streefcijfers en houden geen of slechts incidentele doorstroomanalyses. Bovendien wordt te weinig gebruik gemaakt van die doorstroomanalyses voor het vergroten van de efficiëntie van een kwaliteitsvolle opleiding.
32 | de opleidingen in vergelijkend perspectief
Hoofdstuk 4 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten De oordelen van de commissie op de zes onderwerpen en de daarbij horende facetten wordt in een vergelijkende tabel weergegeven. De commissieleden hebben per facet een score op een vierpuntenschaal (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) en per onderwerp een score op een tweepuntenschaal (onvoldoende, voldoende) weergegeven. De toekenning van het oordeel slaat op het geheel van het facet en het onderwerp en is onderbouwd met argumenten. De oordelen moeten gelezen worden in samenhang met de tekst in de deelrapporten per instelling. Deze tabellen dienen dan ook met de nodige omzichtigheid te worden benaderd.
Verklaring van de scores op facetniveau E
Excellent: de opleiding realiseert voor het facet een niveau waardoor de ze zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
G
Goed: het niveau van de opleiding stijgt voor het facet boven de basiskwaliteit uit.
V
Voldoende: de opleiding beantwoordt voor dit facet aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een professionele bachelor, academische bachelor of master.
O
Onvoldoende: de opleiding presteert voor het facet beneden de gestelde verwachting en er is voor dit punt beleidsaandacht is.
NVT
Het facet is voor beoordeling van de opleiding niet van toepassing.
OK
Wordt vermeld bij het facet studieomvang indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen omtrent de studieomvang.
Verklaring van de scores op onderwerpniveau V
Voldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau voldoet aan de basiskwaliteit.
O
Onvoldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau niet voldoet aan de basiskwaliteit.
Opleidingsrapporten | 33
Onderstaande lijst geeft de verklaring van gebruikte afkortingen en geeft per hogeschool tevens aan waarvoor de oordelen in de tabel op de volgende pagina geldidg zijn:
Artesis Artesis Hogeschool Antwerpen Academisch gerichte bacheloropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Acteren Kleinkunst Woordkunst Masteropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Acteren Kleinkunst Woordkunst
EhB Erasmushogeschool Brussel Academisch gerichte bacheloropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Acteren Regie/Schrijven Masteropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Acteren Regie/Schrijven
HoGent Hogeschool Gent Academisch gerichte bacheloropleiding Drama Masteropleiding Drama
W&K Hogeschool voor Wetenschap & Kunst Academisch gerichte bacheloropleiding Drama met volgende afstudeerrichting Woordkunst Masteropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Woordkunst
34 | Opleidingsrapporten
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
Artesis V V V V V O G OK V G V V V V G V V V V G V V V V V G V
EhB V V V V G G V OK V V V V G V G G V V V G V V V V V V V
HoGent V V V V V V G OK V V V V
V V V V V V O G V V V V V V V
Opleidingsrapporten | 35
W&K V V V V V V O OK V O V V V V O V V O O V V V V O V V V
36 | Opleidingsrapporten
deel 2
Opleidingsrapporten
Opleidingsrapporten | 37
38 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Hoofdstuk 1 Artesis Hogeschool Antwerpen Algemene toelichting bij de academisch gerichte bacheloropleiding en masteropleiding in het Drama aan de Artesis Hogeschool Antwerpen De opleiding Drama van de Artesis Hogeschool Antwerpen heeft drie afstudeerrichtingen: Acteren, Kleinkunst en Woordkunst. Deze drie afstudeerrichtingen waren oorspronkelijk zelfstandige opleidingen toneel, woordkunst en kleinkunst, en kwamen voort uit scholen die autonoom opereerden. De opleidingen gingen bij een fusieopdracht op in het Departement Dramatische kunst, Muziek en Dans, onlangs herdoopt tot het Departement Conservatorium. Na een rationalisatie vormen zij samen de opleiding Drama, en worden binnen deze opleiding de drie afstudeerrichtingen aangeboden. Met de fusie zijn de drie richtingen een weg van samenwerking ingegaan, die zich op dit moment vooral vertaalt in een gemeenschappelijke overkoepelende taal, maar die in de toekomst dient te leiden tot verdere samenwerking over de grenzen van de eigen specialisatie heen, zonder de eigenheid van de specialisaties uit het oog te verliezen. Een hechtere samenwerking tussen de afstudeerrichtingen weerspiegelt in feite eenzelfde evolutie in het werkveld van makers en performers, dat zich sterk heeft verbreed. De opleiding tracht ook met het nieuwe organigram meer samenhang binnen de opleiding te stimuleren. Elke afstudeerrichting heeft haar vertegenwoordiger in de artistieke directie van de opleiding. Een aantal gemeenschappelijke zaken, waaronder studiebegeleiding en kwaliteitszorg, wordt op opleidingsniveau en in samenwerking met het departement georganiseerd. Het departement Koninklijk Conservatorium kent drie opleidingen: de professionele bachelor Dans en de academische bachelor- en masteropleidingen Drama en Muziek. Ook drie Specifieke Lerarenopleidingen die samenhangen met elk van de drie opleidingen maken deel uit van dit departement. In 1995 bij de hervormingen in het hoger onderwijs werd het departement één van de zeven departementen van de opgerichte Hogeschool Antwerpen, nu Artesis Hogeschool Antwerpen. De hogeschool zelf maakt deel uit van de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen. Onder meer op het gebied van academisering wordt er binnen de associatie samengewerkt tussen de verschillende instellingen. Voor de kunstopleidingen gebeurt deze samenwerking binnen de associatiegroep Kunsten. De samenwerking met de universiteit wordt door het hogeschoolbestuur positief geëvalueerd. De universiteit zorgt voornamelijk voor ondersteuning van de academiserende opleidingen, zonder dat er reeds sprake is van een inkanteling.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 39
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
40 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De algemene doelstellingen van de opleiding Drama werden voor de drie afstudeerrichtingen gezamenlijk geformuleerd. De doelstellingen voor de bachelor- en masteropleiding verschillen enkel van elkaar in de mate van gevorderde en zelfstandige verworvenheid. De uitwerking van de doelstellingen naar de competenties die de studenten finaal dienen te bereiken, is wel aangepast aan het bachelor- of masterniveau. De competenties leiden uiteindelijk tot het beroep dat door de opleiding omschreven wordt als ‘onderzoeksgericht, dramatisch kunstenaar’. De algemene doelstellingen van de opleiding Drama zijn: de artistieke persoonlijkheid van de student tot autonoom functioneren te ontwikkelen (al in verregaande mate verworven door de bachelor, maar pas tijdens de masteropleiding voltooid); de student zichzelf te doen situeren binnen het huidige internationale, socioculturele en artistieke referentiekader (door de master verworven in het grensgebied van opleiding en werkveld, via stage en masterproef); de student daartoe de competenties te doen verwerven van kunstzinnige creativiteit in onafhankelijkheid, artistieke zelfkennis en -analyse, een kritische houding ten opzichte van kunst en kunstenaars, en de mogelijkheid zich aan anderen mee te delen (al in verregaande mate verworven door de bachelor, maar pas tijdens de masteropleiding voltooid). In eerste instantie, bij het schrijven van het zelfevaluatierapport, werd door de opleiding ook een gezamenlijk competentieprofiel uitgewerkt met de competenties die de studenten tijdens de opleiding verwerven. De bachelor beschikt over: een artistieke gedrevenheid en artististiek-wetenschappelijke nieuwsgierigheid en creativiteit, die een kwalitatieve uitdieping in een levenslang leren stimuleren; een initieel vakmanschap en expressiviteit in de eigen discipline, die hij kan aanwenden in een wisselende context; een elementair sociocultureel kader en inzicht in de context van de eigen discipline in het bijzonder; een kritische denk- en redeneervaardigheid die de student toelaat op een zelfstandige manier zowel informatie als vaardigheden te verwerven, aan te wenden en te verwerken; het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen met betrekking tot kunst en cultuur en de eigen discipline in het bijzonder; een initiële deskundigheid om de artistieke praxis op basis van kennis, inzicht en onderzoeksvaardigheden te verrijken; de vaardigheid om efficiënt te participeren in artistieke samenwerkingsverbanden. De master heeft een artistieke persoonlijkheid ontwikkeld waarbij de competenties van de bachelor verdiept worden en de individuele artistieke profilering wordt uitgebouwd. De master is in staat: tot de zelfstandige beoefening en ontwikkeling van de kunsten. De student kan een complex, artistiek werk aanvatten en het op basis van relevant onderzoek binnen een bepaald tijdsbestek ten uitvoer brengen; een originele bijdrage te leveren tot de beoefening en ontwikkeling van de kunstdiscipline en het bijhorende discours; kan leidinggeven bij concept en uitvoering van artistieke, al dan niet interdisciplinaire, projecten. De opleiding heeft deze eindcompetenties verder uitgewerkt in werkbare competenties, uitgedrukt in kennis, vaardigheden en attitudes. Deze worden ook steeds vermeld in de studiefiches per opleidingsonderdeel. De commissie meent dat de algemene doelstellingen en de geformuleerde eindcompetenties duidelijk overeenkomen met de eisen van het decreet, maar zij merkt op dat de opleiding hier weinig aan toegevoegd
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 41
heeft. De opleiding weet ook dat haar competenties weinig domeinspecifiek ingevuld worden. Daarom hebben de afstudeerrichtingen afzonderlijk een begin gemaakt van een herziening van de competenties, om deze volgens de eigen discipline in te vullen. De afstudeerrichting Acteren is hierin het verst gegaan en hanteert niet meer het oorspronkelijke competentiekader. De afdeling Woordkunst doet dit wel nog, maar geeft een inhoudelijke invulling bij elke eindcompetentie. De afdeling Kleinkunst ten slotte heeft haar competentiekader niet herschreven of domeinspecifiek ingevuld, maar heeft ervoor gekozen om een gedetailleerd leerplan op te stellen dat als voorbeeld kan dienen voor de andere afstudeerrichtingen. De commissie stelt dus vast dat de uitwerking van beroepsgerichte competenties is aangevat. Ze vraagt een verdere aandacht voor de revisie van de competenties. Ook de explicitering van de competenties is voor de commissie een aandachtspunt. De bekendheid van de competenties bij de studenten blijkt immers gering te zijn. Uit de gesprekken die de commissie met de studenten voerde, bleek dat zij weinig kennis hadden van de precieze competenties en doelstellingen die de opleiding geformuleerd heeft. De docenten wordt gevraagd om aan te geven aan welke competenties zij in hun opleidingsonderdelen gaan werken. Bij revisie van de competenties suggereert de algemeen coördinator een formulering die door de docenten wordt goedgekeurd. Zowel binnen de algemene doelstellingen als de competenties verwijst de opleiding naar het academische niveau. Maar de commissie stelt daarbij vast dat dit maar het begin is van het academiseringsproces, en dat de invulling van onderzoekscompetenties in het programma nog erg beperkt is (zie facet 2.2). De commissie vraagt dat de opleiding binnen de doelstellingen meer aandacht zou hebben voor de internationale dimensie. Er is tevens behoefte aan een plan om de internationalisering van de opleiding aan te pakken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt verder werk te maken van de beroepsgerichte revisie van de competenties. De commissie vraagt aandacht voor de explicitering van de competenties naar de betrokkenen. De commissie vraagt dat de opleiding binnen de doelstellingen meer aandacht zou hebben voor de internationale dimensie.
42 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stelt dat zij van oorsprong sterk domeingericht is, en daardoor nauw verbonden met de eisen die het toekomstige werkveld aan deze opleiding stelt. De onderwijsvisie van deze opleiding is dan ook sterk verweven met de artistieke visie op acteren, woordkunst en kleinkunst. Het is vanuit deze domeingerichte, artistieke visie dat de opleiding algemene doelstellingen en competenties geformuleerd heeft waaraan een afgestudeerde bachelor en master moeten voldoen. De competenties zijn gericht op de kennis, vaardigheden en attitudes die de studenten dienen te ontwikkelen. De visie op de doelstellingen en de opleiding in het algemeen komt voort uit inhoudelijke discussies die op de drie niveaus – opleiding, departement en hogeschool – gevoerd worden door kwaliteitszorg- en onderwijsdeskundigen, pedagogen, didactici en kunstenaars in drama, muziek en dans (de drie opleidingen van het departement). Vakspecifieke elementen komen binnen de stuurgroep Interne Kwaliteitszorg van de opleiding Drama aan bod, en de doelstellingen van de opleiding worden teruggekoppeld naar de stuurgroepen van het departement en de hogeschool, voor een toetsing op algemeen niveau. De doelstellingen kunnen op basis van evaluatie en via evoluties van het werkveld aangepast worden. Doordat veel leden van het onderwijzend personeel van de opleiding zelf actief zijn in het werkveld, kunnen zij de competenties actueel houden met betrekking tot de situatie in het werkveld. Doordat ook Nederlandse (gast)docenten bij de opleiding betrokken zijn, bestrijkt de opleiding hiermee het volledige taalgebied dat zij beschouwt als het afzetveld voor haar studenten. De commissie meent dat het werkveld via de gastdocenten inderdaad bij de opleidingsdoelstellingen betrokken is. Ze meent dat deze wel verder getoetst kunnen worden aan nieuwe ontwikkelingen in de eisen van het vakgebied via het betrekken van een externe, frisse kijk van het werkveld dat niet rechtstreeks bij de opleiding betrokken is. Onder meer denkt zij hierbij aan meer specifieke aandacht voor lichaamsbewustzijn, dat nu te weinig aan bod komt in de opleiding. Dit laatste wordt ook door de studenten zelf in de gesprekken met de commissie aangehaald als een aandachtspunt voor verbetering. Het inspelen op actuele ontwikkelingen dient door de opleiding verzekerd te blijven. Binnen het landschap van de opleidingen Drama heeft elke afstudeerrichting zijn eigen profiel. De afstudeerrichting Woordkunst heeft zich de laatste jaren sterk geherprofileerd. Dit was volgens de verantwoordelijken ook een absolute noodzaak. De afstudeerrichting ziet woord in een brede betekenis en leert de student ermee omgaan in drie pijlers: podium, media en schrijven. Daarbij combineren de studenten zowel de artistieke als journalistieke invalshoek. Het werkveld gaf in de gesprekken met de commissie mee dat de sterke ontwikkeling van artisticiteit en eigen persoonlijkheid een troef is tegenover andere opleidingen, die het woord vanuit een meer technische invalshoek benaderen. Als belangrijk verbeterpunt haalt de opleiding hierbij aan in de
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 43
toekomst meer aandacht te hebben voor nieuwe media, een trend waar zij op dit moment een achterstand in heeft. Deze ambitie wordt door het werkveld gesteund. De afstudeerrichting Acteren heeft hiermee vergeleken haar profiel de laatste jaren sterk bewaakt en onveranderd gelaten. Het belangrijkste in dit profiel is dat de opleiding de studenten op een hoog niveau wil leren acteren aan de hand van repertoire- en ensembletheater en duidelijk niet kiest voor het profiel van theatermaker, zoals andere opleidingen doen. De afstudeerrichting Kleinkunst wil wel makers opleiden. Deze situeren zich in verschillende vakgebieden: spelgebied, muziek, schrijven en alle mogelijke mengvormen. In die diversiteit zit volgens de afstudeerrichting haar rijkdom, en deze vertaalt zich in een diversiteit van afgestudeerden met elk andere accenten in hun profiel. Dit profiel is ook een verschil met vroeger, toen de opleiding vooral uitvoerders afleverde. Het nieuwe profiel van makers heeft zich ontwikkeld door de veranderingen binnen het werkveld. De commissie meent dat de profielen van de drie afstudeerrichtingen scherp en duidelijk gedefinieerd zijn. De opleiding heeft weinig werk gemaakt van het zoeken naar een gemeenschappelijk fundament voor deze afstudeerrichtingen, die uiteindelijk wel één opleiding vormen. De commissie stelt dat het op zoek gaan naar een gemeenschappelijke grond niet ten koste hoeft te gaan van de specificiteit van een afstudeerrichting. Net vanuit het expliciteren van de specifieke eigenheid van iedere afstudeerrichting kan een gemeenschappelijke grond gevonden worden.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleidingsdoelstellingen en competenties verder getoetst worden aan nieuwe ontwikkelingen in de eisen van het vakgebied, via het betrekken van een externe, frisse kijk van het werkveld dat niet rechtstreeks bij de opleiding betrokken is. De commissie meent dat de opleiding op zoek dient te gaan naar een gemeenschappelijk fundament voor de drie afstudeerrichtingen.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en orientatië: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
44 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingsprogramma’s van de verschillende afstudeerrichtingen van de opleiding Drama vertrekken vanuit de vooropgestelde competenties, en illustreren dit aan de hand van een competentiematrix. Elk opleidingsonderdeel past als een puzzelstuk in het opleidingsprogramma binnen de onderwijsvisie, en kent zijn eigen specifieke doelen die in relatie staan tot de algemene doelstellingen. De omschakeling naar de bachelor-masterstructuur heeft bij Kleinkunst en Acteren amper geleid tot veranderingen in het programma. De afstudeerrichting Woordkunst heeft wel resoluut van de gelegenheid gebruikgemaakt om het masterjaar heel anders op te vatten dan het vierde jaar in de oude structuur. De afstudeerrichting Woordkunst heeft drie pijlers waar haar programma op steunt: podium, creatief schrijven en media. De bedoeling is dat studenten doorheen de bacheloropleiding met woorden leren omgaan, en zichzelf tegen de masteropleiding in één van deze drie gebieden weten te plaatsen. De richting heeft als verbeterpunt haar drie elementen podium, schrijven en media dichter bij elkaar te brengen. Dit is ook een vraag van de studenten, zoals bleek uit de gesprekken van de commissie met de studenten. De studenten Kleinkunst kiezen meestal of ze meer bezig willen zijn met de spelkant of met de muziekkant binnen hun opleiding. Acteren heeft een eerder vast programma, waar individuele keuzes in de opleiding voornamelijk tot uiting komen in de tekstkeuze in de latere opleidingsfases. Binnen de opleiding bestaat de intentie om de theoretische en praktijkonderdelen meer te integreren. Eenzelfde vraag kwam tijdens de gesprekken overigens vanuit het werkveld. De opleiding bepaalt het niveau van de behaalde eindcompetenties van de bacheloropleiding aan de hand van de examenjury tijdens de laatste spel-, muziek- en mediaprojecten. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de permanente evaluatie en de andere examenresultaten, zowel wat betreft domein- als onderzoeksgerichte competenties. De criteria voor deze beoordeling zijn specifiek per afstudeerrichting. De laatste projecten hangen samen met een opleidingsonderdeel: Voor Acteren is dit een spelopdracht voor het opleidingsonderdeel speltraining 3. Voor Woordkunst gaat het om een spelopdracht voor het onderdeel podium 3 en een documentaire- of interviewopdracht voor media 3. De studenten van Kleinkunst creëren een solospel of een aandeel in een ensembleproductie voor het onderdeel speltraining 3, en doen een openbaar zangexamen voor het onderdeel zang 3. In de masteropleidingen wordt de rigide structuur van het programma weggelaten en krijgen de studenten veel meer vrijheid (zie facet 2.3). In de afstudeerrichting Woordkunst kunnen de studenten tijdens de masteropleiding kiezen voor één van de drie pijlers of een mengvorm zoeken. Al in het derde bachelorjaar wordt deze keuze met de studenten besproken. De studenten stellen hun masterprogramma schriftelijk voor en worden daarbij begeleid door de docenten. Ook binnen Kleinkunst vinden deze gesprekken plaats aan het einde van het derde jaar
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 45
bachelor. Bedoeling is dat in de masteropleiding de studenten hun grenzen verleggen en iets nieuws aanspreken. Meestal studeren de studenten af met een soloproject, maar de afstudeerrichting Kleinkunst tracht nu ook studenten met een gezamenlijk project te laten afstuderen. De richting Acteren laat haar studenten indien mogelijk afstuderen met een ensembleproject. In de masteropleiding wordt het niveau bepaald aan de hand van de masterproef (zie facet 2.8), en volgen de studenten meestal een stage (zie facet 2.2). De commissie is positief over het feit dat de afstudeerrichtingen de competenties via een competentiematrix aan het programma koppelen. Het programma heeft een duidelijke basisstructuur die overeenkomt met de doelstellingen. Door de sterke betrokkenheid bij het werkveld worden op een continue manier verbeteringen aangebracht. Als aandachtspunt stimuleert de commissie de intentie van de opleiding om te komen tot een betere afstemming van theorie en praktijk. Daarnaast meent de commissie dat de opleiding verdere stappen dient te zetten voor de meer specifieke implementatie van competenties in het programma. In verband met de unilocatie wijst de commissie nadrukkelijk op de mogelijkheid om de drie programma’s op specifieke deelgebieden te integreren. Zo kan er met betrekking tot de samenwerking tussen de theorievakken een creatieve aanpak gevonden worden. Alvorens dergelijke stappen kunnen worden gezet, is het noodzakelijk dat voor elk van de drie programma’s afzonderlijk een leerplan wordt geschreven, dat een systematische vergelijking en afstemming mogelijk maakt. Voorlopig wordt samenwerking tussen de afstudeerrichtingen vooral gezien vanuit de studenten die zelf met een voorstel komen. De nieuwe campus zal deze mogelijkheid waarschijnlijk vergroten. Zo hebben studenten Kleinkunst samengewerkt met muzikanten van de jazzafdeling. Het opengooien van deze grenzen zou door de ontmoeting van de studenten in de nieuwe Kunstencampus alleen maar kunnen toenemen. Het departement toont de intentie om de verhuizing naar de nieuwe campus deSingel te gebruiken om waar mogelijk meer gemeenschappelijkheid te creëren tussen de verschillende afstudeerrichtingen, bijvoorbeeld wat de algemeenculturele vorming betreft. Op die manier kunnen middelen efficiënter ingezet worden, en kunnen er ontmoetingen tussen de studenten van verschillende richtingen tot stand komen. In de praktijk zou er in de theoretische vakken een algemeen-gemeenschappelijk kader belicht kunnen worden, dat nadien vanuit de eigen kunstdiscipline gespecificeerd dient te worden. Deze samenwerking tussen de afstudeerrichtingen kan vooral plaatsvinden in opleidingsonderdelen die nu in feite dubbel bestaan binnen de opleiding. Maar niet alle afstudeerrichtingen zijn volledig overtuigd van een bredere vorm van samenwerking. Zij geven aan dat zij zeker geen gemeenschappelijke basis willen organiseren en de specificiteit van iedere afstudeerrichting goed willen bewaken. Op andere gebieden, zoals kwaliteitseisen, kan wel samengewerkt worden. Het schrijven van het ZER heeft er alvast toe geleid dat de verschillende afstudeerrichtingen elkaars kwaliteiten en gemeenschappelijkheid al voor een deel hebben kunnen ontdekken. De internationale component van het programma is beperkt. Internationalisering zit vooral in het contact met de docenten die uit een internationaal werkveld komen. Een aantal van hen heeft bepaalde recente internationale ontwikkelingen geïnitieerd. Daarnaast toont de opleiding de intentie om van de verhuizing en samenwerking met deSingel gebruik te maken om masterclasses van internationaal gerenommeerde kunstenaars aan te bieden aan de studenten. Toch duiken er in de opleiding ook stemmen op die de bredere, positieve kanten van internationalisering zien, in die zin dat samenwerking met buitenlandse opleidingen bijvoorbeeld de eentonigheid van steeds dezelfde klas gedurende vier jaar kan doorbreken. De opleiding geeft aan dat er op departementaal niveau contacten zijn binnen internationale netwerken – zoals Elia, Interartes, AEC en Polifonia – die worden ingezet in het proces van onderwijsontwikkeling en -innovatie. Ze stelt ook dat de deelname van het departementshoofd aan internationale visitaties een invloed heeft op de internationale oriëntatie van de opleiding. De commissie meent dat de opleiding de opportuniteiten van internationalisering expliciet dient op te zoeken.
46 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stimuleert de intentie van de opleiding om te komen tot een betere afstemming van theorie en praktijk. De commissie meent dat de opleiding verdere stappen sdient te zetten voor het meer specifiek implementeren van competenties in het programma. De commissie meent dat de opleiding de opportuniteiten van internationalisering dient op te zoeken.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In de eindcompetenties hebben de afstudeerrichtingen al de academische uitgangspositie opgenomen dat de bachelorstudent over een artistiek-wetenschappelijke nieuwsgierigheid en een kritische denk- en redeneervaardigheid moet beschikken, en dat de student een complex artistiek werk kan aanvatten en het op basis van relevant onderzoek ten uitvoer kan brengen. Op dit moment is de vraag bij de verschillende afstudeerrichtingen vooral hoe de communicatie van het eigen reflecteren moet aangepakt worden, en hoe zich dit in het opleidingsprogramma kan manifesteren. De academisering komt volgens de opleiding vooral tot uiting in de artistieke arbeid en in de theoretische opleidingsonderdelen. De afstudeerrichting Woordkunst geeft aan dat onderzoek deel uitmaakt van de zoektocht die de student in de opleiding doorloopt. Bovendien bevat het journalistieke element binnen de afdeling intrinsiek een onderzoekende houding. De afstudeerrichting zegt het belangrijk te vinden om een echte academische master te organiseren en daarom een kritisch-reflectief onderdeel in de masterproef uit te bouwen. De zoektocht van de student moet het mogelijk maken om zelf artistieke risico’s te nemen. Woordkunst geeft zelf als verbeterpunt aan dat de studenten in de bacheloropleiding al voorbereid moeten worden op een kritische onderzoekshouding. Van de studenten wordt in het masterjaar een reflectieve houding verwacht bij het schrijven van het reflectieve deel van hun masterproef, maar ze zijn hier onvoldoende op voorbereid. De afstudeerrichting Acteren geeft duidelijk aan dat zij nog steeds gesprekken voert over de precieze invulling van onderzoek in de opleiding. Eén van de problemen die de afdeling kent, is de zoektocht naar een vorm die geschikt is als kritische reflectie voor een acteerstudent. Hoewel zij eerder weigerachtig stond tegenover de academisering, lijkt Acteren nu toch in toenemende mate overtuigd te zijn geraakt dat de academisering op een positieve, creatieve manier kan ingevuld worden.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 47
Kleinkunst maakt duidelijk dat onderzoek in de opleiding vooral onderzoek in de kunsten moet zijn en niet over de kunsten. Deze afstudeerrichting ziet onderzoek als het experimenteren met het medium binnen een laboratorium dat een zekere output moet genereren. Het creatieproces is voor haar daarbij synoniem aan een onderzoeksproces. Onderzoeksprojecten worden in Kleinkunst sinds 2005 ingericht, met een intensieve deelname van docenten en studenten. Studentenonderzoek bij Kleinkunst bevat naast de output van artistieke praxis (voorstelling/concert/cd) een schriftelijke reflectie, waarin het onderzoeksproces wordt geëxpliciteerd. In de gesprekken met de studenten kon de commissie vaststellen dat academisering niet ingeburgerd is. Het werkveld meldt in dit verband dat een academische reflectie over theater bij de studenten inderdaad ontbreekt. De academisering zou een groter bewustzijn rond podiumkunst kunnen doen ontstaan. De alumni en het werkveld zien de voordelen van academisering alvast in. Vastgesteld wordt dat onderzoek binnen deze opleiding dient te gaan over onderzoek in de kunsten, en dat dit betekent dat onderzoek en een reflectieve houding een rol dienen te spelen in het leerproces van de student. De twee problemen waar de opleiding voorlopig geen of slechts in beperkte mate afdoende oplossingen voor kan bieden binnen het opleidingsprogramma, sluiten aan bij vragen hoe bij studenten de kritische onderzoeksattitude ontwikkeld moet worden, en onder welke vorm de communicatie van het reflecteren kan plaatsvinden. De commissie stelt vast dat de opleiding Drama op dit moment geen plan heeft om na te gaan hoe de academisering binnen de opleiding kan aangepakt worden. De commissie constateert dat er weinig discours is over de doelstellingen en het programma, hoewel daar een sleutel kan liggen voor het realiseren van academisering. De eerste stappen van dit proces zijn wel al zichtbaar in de afdelingen Woordkunst en Kleinkunst, maar er is nog een lange weg te gaan. De intenties van Woordkunst en Kleinkunst kunnen volgens de commissie alvast inspirerend werken en dienen gestimuleerd te worden. De commissie vraagt met aandrang dat de directie de implementatie van de academisering in het programma, evenals het stimuleren en faciliteren ervan, krachtig ter hand neemt, in lijn met de eisen van de praktijk en de opleiding. Zij vraagt ook dat de opleiding werk zou maken van het inkaderen van onderzoeksprojecten in het programma, naar de eigen specificiteit van onderzoek in de kunsten, zodat de studenten in contact kunnen komen met het onderzoek dat binnen de opleiding plaatsvindt. De studenten hebben de mogelijkheid om tijdens de masteropleiding, onder supervisie van de opleiding, in contact te treden met het werkveld via de stages, eventueel een internationale stage (voornamelijk dan in Nederland). De stage moet de studenten situeren binnen het huidige internationale, socioculturele en artistieke referentiekader, en toelaten de door hen bijna volledig verworven competenties op hun kwaliteit te toetsen. De studenten kiezen en benaderen zelf een stageplaats. De begeleiding ligt in eerste instantie bij het onderwijzend personeel, dat vaak optreedt als stagementor. Tweedelijnsbegeleiding kan gebeuren door de coördinatoren en de studentenbegeleider. De stage wordt formeel vastgelegd in een stageovereenkomst. Op de stageplaats heeft de student ook een begeleider die, net als de student zelf, aan het einde van de stage een verslag maakt met een rating. Bij de afstudeerrichting Woordkunst is al een stage voorzien tijdens de bacheloropleiding. Deze stage vindt plaats tijdens het derde bachelorjaar in podiumpresentatie van (culturele) evenementen en in de redactie- en productieorganisaties van de media. De masterstudenten kunnen een stage volbrengen binnen een podium- of een mediaproject. Er kan voor een stagegever gekozen worden die een aanvulling is bij de keuze van de masterproef. De afstudeerrichting meent dat de bachelorstage belangrijk is om kennis te maken met het werkveld, maar na een evaluatie van de stage in de master is zij van oordeel dat deze laatste stage voor een master niet altijd nodig is. De afstudeerrichting denkt eraan om de stage niet meer verplicht te maken in de masteropelding en deze eventueel door masterclasses te vervangen. Zo kan het programma individueel per student aangepast worden. De persoonlijke ontwikkeling van de student moet volgens Woordkunst immers op de eerste plaats komen.
48 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
De studenten van Kleinkunst gaan in het derde bachelorjaar al op zoek naar een stageplaats. Tijdens het masterjaar kunnen zij de stage volbrengen. De stage is niet verplicht en kan door een project vervangen worden. De studenten schrijven een uitgebreid stageverslag in de vorm van een reflectie. De keuze in stageplekken is bij Kleinkunst erg breed. In de afstudeerrichting Acteren is de stage één van de minimaal twee verplichte spelprojecten die in de masteropleiding samen een gewicht van 43 studiepunten dragen. De studenten komen voornamelijk terecht in de voorstellingen van theaterensembles. Zeker bij Acteren wordt de stageplek als een belangrijke springplank naar het werkveld beschouwd. Ook de afgestudeerden bevestigen het belang van de stage voor het vinden van een job. De beperktheid van de begeleiding die de studenten ervaren, wordt ook deels door de docenten bevestigd. De begeleiding is weinig proactief, maar de studenten kunnen wel steeds bij de stagebegeleiders terecht. De docenten menen dat er zich op de stageplaatsen weinig problemen voordoen, en dat de stageverslagen van de studenten en de stagebegeleiders van het werkveld bijna altijd een positief beeld geven. Toch vraagt het werkveld dat de begeleiding proactiever zou zijn, waardoor het een beter beeld krijgt van de studenten die een aanvraag doen. Nu valt het voor het werkveld, door het grote aantal aanvragen en een beperkte sollicitatie van de student, immers moeilijk in te schatten welke studenten geschikt zijn voor de stageplek. De docenten zouden in eerste instantie zelf al de studenten kunnen begeleiden in het zoeken naar een stageplek die bij de individuele ambities van de student past, en de student ook aanbevelen bij de geschikte werkplek. De commissie vindt het positief dat het docentenkorps en de leden van de Artistieke Raad van de opleiding bijna allen professioneel actief zijn in het werkveld. Door het professionele netwerk van de docenten in het werkveld kan de student al tijdens de opleiding contacten leggen, onder meer door de stages. Dankzij de reputatie van de school en de kwaliteit van de studenten wordt het doel bereikt. De begeleiding en evaluatie van de stage vormen wel nog een punt van aandacht. Op recente ontwikkelingen binnen het professionele vakgebied proberen voornamelijk de afstudeerrichting Woordkunst en in mindere mate Kleinkunst in te spelen. Bij acteren wordt dit als minder noodzakelijk aangevoeld, vanuit de vaststelling dat afgestudeerden hoe dan ook in een diverse beroepspraktijk terechtkomen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt met aandrang dat de directie de implementatie van de academisering in het programma, evenals het stimuleren en faciliteren ervan, krachtig ter hand neemt, in lijn met de eisen van de praktijk en de opleiding. Zij vraagt ook dat de opleiding in haar geheel werk zou maken van de integratie van onderzoeksprojecten in het programma, zodat de studenten in contact kunnen komen met het onderzoek dat binnen de opleiding plaatsvindt. De commissie vraagt aandacht voor de begeleiding en evaluatie van de stage.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 49
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het opleidingsprogramma van de verschillende afstudeerrichtingen wordt gekenmerkt door een rigide structuur. Maar binnen dit kader is er een redelijke flexibiliteit via de individuele invulling door de student, vooral in de latere fases van het programma, en omwille van de keuze van gastdocenten, waarmee flexibel ingespeeld kan worden op de evoluties in het artistieke domein. Dankzij de grotere vrijheid in het masterprogramma kunnen de studenten hun persoonlijke specialisatie en talent tot hun recht laten komen. De bekroning hiervan vindt plaats in de masterproef. Hierdoor is er ruimte voor verscheidenheid in de afstudeerprofielen van de afgestudeerden. De rigide structuur moet de samenhang van het traject dat de student doorloopt, zo groot mogelijk houden. Keuzevakken worden, behalve in de masteropleiding met de afstudeerrichting Woordkunst, niet ingericht, omwille van de dwingende coherente lijn langs het profiel stem, lichaam, theorie en artistieke praxis. Bij aangepaste, individuele programma’s wordt via volgtijdelijkheid de samenhang steeds bewaard. Deeltijdse programma’s komen voornamelijk voor in de masteropleiding. De commissie stelt vast dat de programma’s coherent zijn opgebouwd via lijnen. Het programma is ingedeeld in vier deelgebieden, die deze lineaire groei volgen: stem, lichaam, uitvoering en theorie. De opleidingsonderdelen worden aan deze deelgebieden gekoppeld, en bouwen voort op elkaar in verschillende fases met niveaus van 1 tot 3 (overeenstemmend met bachelor 1 tot bachelor 3). Verdere groei binnen het bachelor- en masterprogramma zit in de afstudeerrichting Acteren voornamelijk in een vergroting van de individualiteit van de student, die in het begin aan de hand van vooropgestelde teksten een bewustwordingsproces doormaakt en doorheen de opleiding naar een grotere waaier van teksten gaat, waaruit hij/zij zelf kan kiezen vanuit zijn/haar individuele voorkeur. Voor de spelonderdelen is het belangrijk dat de student een bepaald niveau haalt om tot een volgende fase in het programma toegelaten te worden. Daarbij komen de eisen steeds hoger te liggen. Ook bij de theorievakken is deze evolutie aanwezig. De afstudeerrichting Kleinkunst kent een gelijkaardige evolutie in het programma, waarbij de student meer vrijheid krijgt, in dit geval in het zelf creëren van tekst en muziek, en waarbij vaardigheden uitgediept worden. De solo’s die de studenten maken, nemen ook steeds toe in lengte. De afstudeerrichting Woordkunst wil de studenten een bepaald niveau laten bereiken voor zij hen toelaat tot een volgende opleidingsfase. In het begin van de opleiding wordt een technische basis gelegd om te leren omgaan met het beheersen van media, het leren vertellen van verhalen en het werken rond spanning. In de volgende fases worden de basistechnieken gebruikt om zelf te creëren, waarbij de lat ook steeds hoger ligt. Om de samenhang binnen het traject van de student te bevorderen, worden gastdocenten steeds ingelicht over de ontwikkeling van de studenten. Op die manier kan de evolutie van de student continu opgevolgd worden. De opleiding heeft zich voorgenomen om de samenwerking met andere instellingen af te stemmen door de erkenning van credits voor het eigen studieprogramma. De intentie tot programmasamenwerking is op departementaal niveau mee door de opleiding gelanceerd. De belangrijkste reden dat dit nog niet geleid heeft tot resultaat, is het uitblijven van een structurele samenwerkingsovereenkomst die op het niveau van de hogescholen dient te worden afgesloten. De opleiding Drama heeft niet de ambitie om de specialisaties van andere instellingen, bijvoorbeeld onderdelen van film en media, over te nemen, maar wil haar studenten wel stimuleren in hun interesses en in eventueel verborgen talenten voor andere kennis en vaardigheden.
50 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Aanbevelingen ter verbetering: De samenhang, die intrinsiek aanwezig is, kan duidelijker zichtbaar gemaakt worden, bijvoorbeeld door het opstellen van leerplannen.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: ten minste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 60 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het algemeen kan men stellen dat het aantal zelfstudie-uren per trajectschijf iets hoger ligt dan het aantal contacturen, naargelang de eigen input van de student. Vooral bij het creëren, dat plaatsvindt in de afstudeerrichtingen Kleinkunst en Woordkunst, is een hoger aantal zelfstudie-uren noodzakelijk. De rigiditeit van het programma is zodanig geconcipieerd, dat het programma een juiste studeerbaarheid mogelijk maakt die samenhangt met het aantal studiepunten. In de masteropleiding kan de studenten opteren voor een deeltijds studietraject. Dit kan in de praktijk noodzakelijk blijken, omdat de student meer tijd nodig heeft om de projecten, stages en masterproef op een intensieve,
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 51
diepgaande manier te doorlopen. Het aantal zelfstudie-uren in de masteropleiding ligt een stuk hoger, doordat er meer zelfstandigheid van de student verwacht wordt. Ook de stage-uren worden berekend als studie-uren. De opleiding tracht de studenten voldoende tijd vrij te geven voor zelfstudie, buitenschoolse projecten, werk en sociaal leven. Voornamelijk tijdens de toonmomenten verzwaart de studielast, maar dit wordt opgevangen door in deze periodes de studenten in het rooster vrij te stellen van onderwijsactiviteiten. Geïndividualiseerde trajecten zijn mogelijk indien de student voor minimaal 15 studiepunten vrijstellingen heeft. Er wordt over gewaakt dat de studeerbaarheid binnen het flexibele traject behouden blijft, door de studenten ten hoogste 75 studiepunten te laten opnemen. De studenten bevestigen dat het programma studeerbaar is. Sommige projecten zijn zwaarder dan anderen, maar over het algemeen is de studielast goed verdeeld. De studenten bepalen zelf hoe intensief en diep ze met bepaalde projecten bezig willen zijn. De commissie stelt vast dat het programma studeerbaar is. Een aandachtspunt voor de opleiding is dat er nog geen studietijdmetingen hebben plaatsgevonden.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor studietijdmetingen op maat van de opleiding.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het pedagogisch concept van de opleiding is “het ontmoeten”. “Ontmoeten” staat in tegenstelling tot “volgen”, waarbij de leerling zijn meester volgt. “Ontmoeten” benadrukt de essentiële relatie van de artistieke persoonlijkheden van de deelnemers van de opleiding, docent en student, en betekent dat deze aangezicht-totaangezicht staan, zoals de toneelspelers tegenover elkaar. Het concept valt samen met doelstellingen van de opleiding, zoals kunstzinnige creativiteit in onafhankelijkheid, artistieke zelfkennis- en analyse, een kritische houding ten opzichte van kunst en de mogelijkheid zich mee te delen aan anderen. Het onderwijsprogramma is hierbij geen willekeurige constructie, maar een rigide keten van opleidingsonderdelen, die de route vormt waarlangs het ontmoeten evolueert en geëvalueerd wordt. Het kiezen van de artistieke persoonlijkheden die deelnemen aan deze ontmoeting, de aanwerving van docenten en de selectie van studenten zijn taken die binnen het principe van deze ontmoeting veel aandacht en zorg vragen. De onderwijsactiviteiten zijn afgestemd op de leerinhoud, maar ook op de individuele leerstadia. Daarom wordt voor bepaalde opleidingsonderdelen, zoals spraaktraining en muzikale vorming, vorming gegeven in niveaugroepen of individueel. Het begeleiden van het individuele niveau is voor de opleiding een dagelijkse zorg bij de implementatie van het opleidingsprogramma. Interactievere werkvormen, zoals kleine groepen en individuele sessies, worden ervoor aangesproken. Om de studenten voor te bereiden op de eisen die het werkveld stelt, worden de onderwijsvormen voor de artistiek intensievere opleidingsonderdelen geleend bij de
52 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
creatie- en productieprocessen in podiumkunsten en de media. De theoretische opleidingsonderdelen beogen de leerinhoud te doen aansluiten bij de artistiek intensievere opleidingsonderdelen. De werkvormen worden steeds opgenomen in de studiefiches per opleidingsonderdeel. Het repertoire, het artistiek studiemateriaal en de werkvormen van de opleiding komen ofwel uit internationale bron of zijn door internationale vormen geïnspireerd. De commissie meent dat het uitgangspunt van de artistiek-pedagogische ontmoeting een helder uitgangspunt is voor het vakspecifieke domein, maar dat hoeft niet automatisch te leiden tot kleinschaligheid in de onderwijsvormen, die op dit moment binnen de opleiding bestaat. De laatste twee academiejaren is gestart met introductiesessies voor studenten om de bibliotheek beter bekend te maken. De bibliotheek maakt deel uit van een netwerk van bibliotheken in Antwerpen waartoe ook de universiteits- en de stadsbibliotheek behoren. Elk heeft zijn specifieke boekenverzameling waardoor een hele collectie omsloten wordt. De bibliotheek van het departement Conservatorium bezit op dit ogenblik een 550 à 600.000 volumes, waarvan een groot deel bestaat uit verscheidene archiefcollecties. De bibliotheek beschikt zelf over een groot aantal oude theaterteksten. Nieuwe aanwinsten van de bibliotheek worden via een nieuwsbrief en een digitale aanwinstenlijst aan de docenten en studenten bekendgemaakt. De commissie meent dat de samenwerking met de universiteit en de stad positief is, en dat de studenten hierdoor toegang hebben tot een grote verscheidenheid aan bronnen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In grote lijnen wordt de student bij de evaluatie beoordeeld op kwaliteit, evolutie, werkhouding en groeimogelijkheden. De vaststelling van het gerealiseerde kwaliteitsniveau, gecombineerd met de persoonlijke ontwikkeling, moet aanwezig zijn, hoewel de evolutie van de student soms meer kan doorwegen door het aantonen van een groot groeipotentieel. De evaluatie van de studenten gebeurt op verschillende momenten tijdens het academiejaar. Ten eerste is er voor een aantal opleidingsonderdelen permanente evaluatie als (één van de) evaluatievorm(en). Door de permanente evaluatie worden de studenten van dichtbij opgevolgd en continu bijgestuurd. Daarnaast vinden driemaal per jaar toonmomenten plaats. Voor een aantal andere opleidingsonderdelen of voor delen van opleidingsonderdelen organiseert de opleiding mondelinge of schriftelijke examens. Op het einde van een trajectschijf krijgen de studenten een rapport met commentaar. De studenten worden per afstudeerrichting beoordeeld aan de hand van eigen evaluatiecriteria. De afstudeerrichtingen trachten hierbij subjectiviteit zoveel mogelijk uit te sluiten door tijdens de toonmomenten grote
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 53
jury’s in te zetten. Die veelheid aan meningen kan daardoor een objectievere beoordeling mogelijk maken. De andere opleidingsonderdelen die niet met een toonmoment worden beoordeeld, worden geëvalueerd door een beperkte vakjury of de betreffende docent. De organisatie van jury’s tijdens het toonmoment verschilt per afstudeerrichting. Bij de afstudeerrichting Woordkunst beslissen alle docenten samen over de eindevaluatie. Aan de bespreking tussen studenten en docenten na het evaluatiemoment wordt veel aandacht besteed. De evaluatie bij Acteren gebeurt volgens de volgende hiërarchie: alle docenten – speldocenten – artistieke team. De jury bestaat uit een tiental onderwijsverantwoordelijken die bij de toonmomenten hun mening kunnen geven, waarbij die van de speldocenten zwaarder doorweegt. Aan de hand van de quotering en opmerkingen wordt een discussie gevoerd over de student. De uiteindelijke beslissing ligt bij het artistieke team. De afstudeerrichting Kleinkunst heeft tussen acht en veertien docenten in de jury. Tijdens de discussie na het toonmoment wordt onder meer een vergelijking gemaakt met de prestaties van de student in diverse technische uitvoeringsaspecten bij de betreffende vakdocenten. Toonmomenten kennen een permanente evaluatie. Op het einde van het academiejaar wordt een cijfer gegeven voor het opleidingsonderdeel. Na een toonmoment bespreken de jury’s van de afstudeerrichtingen de geleverde prestatie met de studenten. Hierbij worden bevindingen en aandachtspunten voor de studievoortgang meegedeeld. Driemaal per jaar ontvangen de studenten feedback, waardoor zij een duidelijk zicht krijgen op hun ontwikkeling. De commissie heeft wel opgemerkt dat het kunnen omgaan met de feedback een duidelijkere en uitgebreidere communicatie van de opleiding vraagt. Uit de gesprekken met de studenten bleek immers dat zij de feedback van de docenten niet altijd goed weten te plaatsen. Ook dankzij de permanente evaluatie kan de opleiding de evolutie van de studenten goed opvolgen. De commissie ziet de meerwaarde niet in van de aparte jury’s die deel uitmaken van het systeem van beoordeling. In de eindbeoordeling dient volgens haar gezocht te worden naar één jury per afstudeerrichting, met een evenwicht tussen de praktijkdocenten en externe beoordelaars. Daarbij dient er aandacht te zijn voor externe juryleden die niet bij de opleiding betrokken zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie meent dat het kunnen hanteren van de feedback, ook in functie van de toonmomenten, een duidelijkere communicatie van de opleiding vraagt. In de eindbeoordeling dient volgens de commissie gezocht te worden naar één jury per afstudeerrichting, met een evenwicht tussen de praktijkdocenten en externe beoordelaars. Daarbij dient er aandacht te zijn voor externe juryleden die niet bij de opleiding betrokken zijn.
54 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Met de masterproef bewijzen de studenten finaal aan een jury dat zij de eindcompetenties van de opleiding Drama verworven hebben. In de verschillende afstudeerrichtingen bestaat een verschillende invulling van de masterproef. De masterproef van de afstudeerrichting Acteren is steeds een theaterproductie van een bestaande tekst of hierop gebaseerd. De studenten van een masterjaar spelen deze tekst gezamenlijk onder begeleiding van een docent die ze zelf kiezen. Het is de bedoeling dat het masterproject steeds een ensemblespel is, tenzij de omstandigheden dit niet toelaten. Volgens de afstudeerrichting communiceert de masterproef zowel het technische, vakmatige als het onderzoeksgerichte, analytische niveau van de master. Toch is het reflectieve deel van de masterproef niet verplicht, maar kan de student dit als keuzeonderdeel toevoegen aan het programma. De afstudeerrichting Woordkunst gaat uit van een vorm van specialisatie in het masterjaar in één van haar drie gebieden: podium, schrijven of media. De masterproef die hiermee samenhangt, wordt begeleid door een mentor en ondersteund door eventuele stages of masterclasses. De studenten moeten bij de masterproef ook een onderzoeksproject voorstellen aan de jury. De studenten van Kleinkunst maken niet enkel eigen creaties via de masterproef. Zij moeten ook artistieke verantwoording afleggen bij het creatieve proces. Deze zelfreflectie moet zintuiglijk communiceerbaar en meetbaar zijn. In de praktijk zou dit kunnen gebeuren aan de hand van een logboek waarin vooronderzoek gedaan wordt en het werkproces wordt geduid, bijvoorbeeld wat de artistieke keuzes betreft. Uit de artistieke keuzes moeten ook conclusies getrokken worden ten opzichte van de toeschouwers, en moet finaal blijken of de voorstelling kan bijdragen tot een eventuele vernieuwing van het bestaande podiumlandschap. Ook de studenten Kleinkunst hebben een begeleider bij hun masterproef. Door het kleine aantal afgestudeerden in de opleiding is er nog geen duidelijk beeld van de precieze invulling van de masterproef. De commissie vraagt om de visie op de masterproef in het geheel van de opleiding te verduidelijken. Deze visie dient verder te gaan dan het aantonen van groei en autonomie ten opzichte van de bacheloropleiding, en dient aandacht te hebben voor een passende beoordeling. De commissie meent dat de begeleiding bij de masterproef in orde is. Een groot aandachtspunt is de kritische reflectie als noodzakelijk element van academisering in de masterproef. De intenties om die reflectie vorm te geven bij Woordkunst en Kleinkunst verdienen aanmoediging. Ook hier geldt dat de opleiding vooralsnog zoekt naar een communicatiemiddel om deze reflectie te uiten. Tijdens de gesprekken met de studenten bleek een beperkt aantal studenten/afgestudeerden, meestal onder eigen impuls, onderzoekend bezig te zijn en de communicatie ervan op een creatieve manier aan te pakken. De opleiding heeft de intentie om de criteria voor het reflectieve deel van de masterproef eenduidiger te formuleren.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 55
Aanbevelingen ter verbetering: Het element van academisering in de masterproef, de kritische reflectie, is een belangrijk aandachtspunt voor de opleiding. De commissie vraagt om de visie op de masterproef in het geheel van de opleiding te verduidelijken. Deze visie dient verder te gaan dan het aantonen van groei en autonomie ten opzichte van de bacheloropleiding, en dient aandacht te hebben voor een passende beoordeling.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: Diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; Door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: Diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Via een onderzoek over studieloopbanen weet de opleiding dat de meerderheid van de studenten van het kunstsecundair naar het hoger kunstonderwijs doorstromen, en dat studenten in een hogere kunstopleiding vooral afkomstig zijn uit het algemeen secundair en het kunstsecundair onderwijs. Een groot aantal instromers in het hoger kunstonderwijs heeft een opleiding gevolgd in het deeltijds kunstonderwijs. De opleiding is betrokken bij de gesprekken die de Vlaamse Onderwijsraad organiseert tussen het kunstsecundair en het hoger kunstonderwijs over de wenselijkheid van algemene vooropleidingsnormen en een mogelijke harmonisering van de toelatingsnormen van het hoger kunstonderwijs. Van dit laatste is de opleiding Drama geen voorstander. Het aantal inschrijvingen voor de toelatingsproef van de opleiding steeg van 303 in 2003 naar 322 in 2007. De kandidaat-studenten kunnen zich inschrijven voor de toelatingsproef van één of meerdere afstudeerrichtingen en eventueel aan meer dan één richting toegelaten worden. Het aantal feitelijke deelnemers aan de toelatingsproef is gemiddeld 225, zo’n 70 procent van de oorspronkelijk ingeschreven deelnemers. Het belangrijkste criterium voor alle afstudeerrichtingen is dat er een vermoeden van talent gevonden kan worden, een vermoeden dat bij het succesvol afronden van de opleiding bevestigd wordt. Het bevestigen van talent hangt hierbij uiteraard af van de ontwikkeling die de student doormaakt in het kader van het pedagogisch concept: het “ontmoeten”. Naast dit overkoepelende criterium hebben de afstudeerrichtingen elk hun eigen deelcriteria opgesteld waarmee zij rekening houden bij de toelating.
56 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
De toelatingsproef Acteren bestaat uit een stem- en een fysieke proef, een gesprek in functie van de algemene vorming en belangstellingssfeer, opgelegde teksten uit het hoofd spelen, een gedicht uit het hoofd leren en presenteren, en een vrije presentatie geven naar keuze. De afstudeerrichting Woordkunst doet een stemtest en een test rond lichaamsbewustzijn. Daarnaast vindt een gesprek plaats, en wordt via opdrachten gepeild naar de taalvaardigheid en literaire interesses. Voor de onderdelen podium en media geven de kandidaat-studenten een presentatie van opgelegde teksten en voeren ze een interviewopdracht uit. Ook Kleinkunst kent toelatingsproeven van één dag. Vervolgens wordt voor de uiteindelijke selectie een werkweek ingericht vlak voor het begin van het academiejaar. Tijdens deze week wordt een gesprek gevoerd, vindt een beoordeling plaats over de lichamelijke en vocale geschiktheid en is er een speltest, die bestaat uit een eigen creatie, het zingen van een opgelegd lied en het spelen of zingen van teksten uit het hoofd. De commissie meent dat de beoordelingscategorieën van de toelatingsproef helder zijn. Ze is daarbij positief over het feit dat de afstudeerrichting Kleinkunst de toelatingsproef opvat als een werkweek, waarmee zij een iets duidelijker vermoeden van talent bij de kandidaat-studenten kan ontdekken. Bij de informatievoorziening aan kandidaat-studenten is het volgens de commissie belangrijk dat de opleiding het profiel van de afstudeerrichtingen ook duidelijk communiceert, zodat de abituriënten een weloverwogen keuze kunnen maken. Studenten ontdekken immers soms pas tijdens de studies dat een andere invulling binnen Drama hen beter ligt, en ze kunnen ervoor kiezen om over te stappen naar een andere afstudeerrichting. Als zij deze keuze maken, moeten zij wel een nieuwe toelatingsproef doen. Ze kunnen wel vrijstellingen krijgen voor de theoretische vakken. Dit laatste geldt ook voor studenten die vanuit een andere dramaopleiding instromen. Uit de gesprekken met de opleiding blijkt ook dat ze er niet steeds in slaagt om studenten het profiel helemaal duidelijk te maken. Studenten kiezen veelal voor de naambekendheid van de opleiding of voor de docenten die in de afstudeerrichtingen lesgeven. Toch kunnen de studenten op basis van de vooropgestelde opdrachten al een bepaald beeld krijgen van wat de opleiding van hen verwacht. Vooral over de afstudeerrichting Kleinkunst bleek de verkeerde perceptie te bestaan dat deze na de fusie afgeschaft zou zijn. De afstudeerrichting tracht nu meer kandidaat-studenten voor de toelatingsproef aan te trekken via een aparte informatieronde.
Aanbevelingen ter verbetering: Bij de informatievoorziening aan kandidaat-studenten is het volgens de commissie belangrijk dat de opleiding het profiel van de afstudeerrichtingen duidelijk communiceert, zodat de abituriënten een weloverwogen keuze kunnen maken.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 57
Oordeel over onderwerp 2, programma:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende onvoldoende goed OK voldoende goed voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De visitatiecommissie maakt een positieve afweging, en stelt ze dat de opleiding voldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De commissie meent dat de opleiding nog maar aan het begin staat van de implementatie van de academisering in het programma. Ze stelt vast dat er aanzetten zijn bij Woorden Kleinkunst, maar meent dat het enkel aannemelijk geacht kan worden dat de opleiding binnen de decretale termijn geacademiseerd is als ze vanaf vandaag sterk inzet op een concreet beleidsplan om de opleiding op tijd te academiseren. Enkel als dit meteen gebeurt, zal de opleiding in dit opzet slagen. De commissie heeft voldoende vertrouwen in het curriculum, dat een sterke samenhang vertoont en in zijn rigide structuur een helder opleidingsconcept herbergt om dit onderwerp als voldoende te evalueren.
58 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het nieuwe organigram van de opleiding (zie facet 5.3) legt de verantwoordelijkheid voor de selectie van de gastdocenten bij de artistieke directie, die aan het hoofd van de opleiding staat. De artistieke teams die aan het hoofd staan van de afstudeerrichtingen, vervullen hierbij een adviserende rol en spreken hun eigen netwerk aan. Doordat voor de opleiding het concept van de ontmoeting een centrale rol speelt, moet de selectie van de docenten in functie van deze ontmoeting bekeken worden. Bij de werving van de docenten baseren de teams zich voornamelijk op “harde bewijzen” die de kwaliteit van de docent als podiumkunstenaar, mediaprofessional of maatschappelijke beschouwer aangeven. Persoonlijkheden die in hun werk markant zijn, bijvoorbeeld omwille van hun specialisatie of omdat ze een nieuwe dimensie in hun vakgebied belichten, worden gekozen. Er wordt een evenwicht gezocht tussen gevestigde waarden en jonge vernieuwers. Door hun kwaliteit zijn de gastdocenten erg gegeerd in het werkveld, maar hoewel zij niet in een juist statuut kunnen ondergebracht worden en ondanks beperkte financiële middelen, slaagt de opleiding er toch in hen aan te trekken, dankzij de verbondenheid die zij voelen met de opleiding en haar doelstellingen. De commissie stelt vast dat de opleiding omwille van financiële en inhoudelijke overwegingen over een kleine vaste kern beschikt met een groot aantal gastdocenten. Op dit moment moet de opleiding omwille van beperkte financiële mogelijkheden vooral uitgaan van de goodwill van gastdocenten, en daardoor kan de continuïteit van de opleiding op langere termijn in het gedrang komen. De commissie vraagt daarom een inhoudelijke analyse voor meer efficiëntie in de personeelsinzet en een adequate verloning om continuïteit te kunnen verzekeren. Bij de aanwerving van nieuwe docenten blijkt vaak dat afgestudeerden weer bij de opleiding betrokken worden. De opleiding wenst in deze cyclus te benadrukken dat het hier gaat om de sterkste afgestudeerden, die binnen het werkveld nieuwe werkwijzen en vormen ontwikkeld hebben en die als lesgever nieuwe professionele eisen meebrengen voor de opleiding. Op die manier blijkt de cyclus aanvullend en corrigerend te werken op de evolutie van doelstellingen en opleidingsprogramma’s. Internationaliteit bij het onderwijzend personeel is vooral zichtbaar in het feit dat veel docenten in een internationaal werkveld actief zijn. Door de toekomstige samenwerking met deSingel op de nieuwe Kunstencampus moet het mogelijk zijn om internationale artiesten met faam via masterclasses bij de opleiding te betrekken. Het personeelsbeleid is volgens de commissie niet goed geëxpliciteerd, en de transparantie in het aansturen van de opleiding is niet heel groot. De commissie meent wel dat de kwaliteit van het personeel van de opleiding hoog is. Het personeel is erg gemotiveerd en actief in het werkveld, en dit wordt door de commissie erg gewaardeerd. Diversiteit in de achtergrond van personeelsleden is volgens de commissie nog een aandachtspunt. Een ander aandachtspunt is het professionaliseringsbeleid, met inbegrip van onderzoekscompetenties.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 59
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een betere explicitering van het personeelsbeleid en een grotere transparantie in het aansturen van de opleiding. Diversiteit in de achtergrond van personeelsleden is volgens de commissie een aandachtspunt. De commissie vraagt aandacht voor een professionaliseringsbeleid, met inbegrip van onderzoekscompetenties. De commissie vraagt een inhoudelijke analyse voor meer efficiëntie in de personeelsinzet en een adequate verloning om continuïteit te kunnen verzekeren.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); Bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding noemt zich “historisch academisch” en doelt hiermee op een eigen artistiek academisme dat zij aanwezig acht in de opleiding. De oorsprong hiervan is te zoeken in de jaren zeventig en tachtig, toen podiumkunstenaars in Vlaanderen en Nederland creatiewijzen ontwikkelden die vandaag in de dramatische kunst gemeengoed zijn. Dit ging over een nieuwe manier van werken die uitging van een voortdurend onderzoek naar de eigen traditie. Hun analytische werkwijze is vandaag geïntegreerd in het werkveld. De invloed van deze professionals op de opleiding maakt dat onderzoeksgerichtheid volgens de opleiding een basisingesteldheid is in de opleiding Drama vandaag. Het academische karakter van de bachelor- en masteropleiding wordt hierdoor bepaald. Karakteristiek zou zijn dat de kunstenaar voortdurend onderzoekt en evalueert, waardoor de performance levend en actueel is, van de eerste repetitie tot de laatste voorstelling. Dit is het uitgangspunt van de opleiding wat de academische gerichtheid betreft die aanwezig zou moeten zijn. De commissie is van oordeel dat dit uitgangspunt, dat wel in de doelstellingen staat, in het programma niet bij de studenten terug te vinden is (zie facet 2.2). Binnen het personeelsbeleid is dit een uitgangspunt dat van tel kan zijn bij het aantrekken van de personeelsleden. Om dit uitgangspunt ook een concrete invulling te geven, moet dit verder uitgewerkt worden in onderzoeksprojecten. In gericht overleg is de opleiding van start gegaan met het zoeken naar een juiste explicitering van onderzoek dat aan de basis ligt van de dramaopleiding en de podiumkunsten. Projectaanvragen voor het academisch onderzoek van de docenten passeren via leescommissies op hogeschoolniveau, met betrokkenheid van de universiteit. Binnen het departement bestaat ook een Onderzoeksraad, waarvan een deel van de leden in de associatiefaculteit Kunstenzitting hebben. Deze structuren zijn allemaal erg recent ingevoerd, en voorlopig blijkt het niet eenvoudig om projecten op te starten. In eerste instantie was het moeilijk om binnen Drama relevante projecten op te starten, maar er worden al eerste projecten opgezet, vaak in samenwerking met de universiteit. De opleiding geeft aan dat zij voor het opzetten van onderzoeksprojecten vooral kijkt naar de opleiding Muziek, die wel een langere onderzoekservaring kent. Belangrijk is wel dat de projecten in de toekomst ook een bepaalde onderzoeksoutput kunnen genereren. De opleiding beseft dat hierbij nog een lange weg te gaan is. Doordat er in de opleiding Muziek oorspronkelijk voor is gekozen specifieke onderzoekscompetenties bij statutaire docenten te detecteren en hun oorspronkelijke
60 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
onderwijsopdracht aan (goedkopere) gastdocenten toe te wijzen, moest er geen ervaren onderwijzend personeel worden ontslagen, en kwamen onrechtstreeks middelen vrij bij de opleiding Muziek, die aan het onderwijs in de dramaopleiding werden toegekend. De dramaopleiding heeft van in den beginne haar aandeel in academiseringsmiddelen aan onderzoek besteed. Voorbeelden van onderzoeksprojecten die in de opleiding plaatsvinden, zijn onder meer: Theater zonder verloop: het statuut van de tekst in de postdramatische podiumkunst; Naar een methodiek van de hedendaagse performer: eigentijdse ritualiteit; Metaonderzoek naar ondersteuning, omkadering en objectivering van onderzoek in muziek en podiumkunsten. De commissie is van oordeel dat de professionele gerichtheid bij de docenten groot is. Maar een belangrijk aandachtspunt is de academische gerichtheid. Wat de academisering van de opleiding betreft, is er nog een lange weg te gaan, zowel in termen van het bepalen van onderzoeksthema’s en -domeinen, als in termen van een methodologie die aansluit bij de praktijk van de opleiding en het werkveld.
Aanbevelingen ter verbetering: De academische gerichtheid is een belangrijk aandachtspunt.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Een van de belangrijkste vaststellingen binnen de kwantiteit van het personeel van de opleiding Drama is de verhouding tussen de vaste kern van docenten en het aantal gastdocenten. De opleiding beschikt over een personeelsbestand van zo’n 80 (gast)docenten in de bacheloropleiding. Hiervan hebben 12 een statuut. De andere docenten (75 procent) zijn veelal betrokken via een contract van bepaalde duur. Vijftien procent heeft een contract van onbepaalde duur. In de masteropleidingen beschikken 6 van de 18 personeelsleden over een statuut. Twee van hen hebben een contract van onbepaalde duur, 10 een contract van bepaalde duur. Zo’n 10 procent van het onderwijzend personeel is als zelfstandige bij de opleiding betrokken, en wordt in de technische zin eerder beschouwd als leverancier dan als werknemer. De statutairen binnen de opleiding zijn de artistiek verantwoordelijken, die zitting hebben in de artistieke teams, een aantal lesgevers en muzikaal begeleiders. De statutairen zijn allen, op één docent na, assistent. Het grote voordeel van deze manier van werken is dat jaarlijks een erg groot deel van het onderwijs verzorgd kan worden door mensen uit het werkveld, die de studenten confronteren met de huidige ontwikkelingen binnen dat werkveld. Het concept van het ontmoeten speelt dus ook hier een belangrijke rol. Maar de kleine vaste kern, die voornamelijk bestaat uit de artistieke teams en de leidinggevenden van de afstudeerrichtingen, draagt door deze invulling wel volledig de inhoudelijke en logistieke organisatie van de opleiding. De beperkte opdrachten van de gastdocenten laten immers niet toe dat zij een grote verantwoordelijkheid binnen de opleiding kunnen opnemen. Wat de andere verhoudingen in de opleiding betreft, kan men vaststellen dat een grote meerderheid van de docenten mannelijk is. De verhoudingen tussen de verschillende leeftijdscategorieën is wel in evenwicht. De
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 61
docent-studentratio in de opleiding is gunstig en laat toe dat de begeleiding van studenten door de docenten erg persoonlijk kan verlopen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
goed voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
62 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Na de fusie die leidde tot het ontstaan van de opleiding Drama, is de opleiding gevestigd op twee locaties. De afstudeerichting Kleinkunst bevindt zich op de campus Studio (van de vroegere Herman Teirlinck-opleiding), de afstudeerichtingen Woordkunst en Acteren zijn gevestigd op de campus van het Conservatorium. De opleiding zal over afzienbare tijd verhuizen naar een nieuw gebouw aan de Internationale Kunstcampus deSingel, waar het Conservatorium nu al gevestigd is. Op het moment van het visitatiebezoek werd aan de nieuwe vestiging gewerkt, die naast de opleiding Drama ook de opleiding Dans zal huisvesten en die daarnaast voor een uitbreiding van deSingel zal zorgen. Door deze verhuizing kan de opleiding in nauwer contact komen met heel wat (inter)nationale culturele actoren, en zal ze samen huizen met de andere opleidingen van het departement en een aantal culturele instellingen. Deze locatie moet voor een kruisbestuiving tussen de verschillende actoren kunnen zorgen. In het nieuwe gebouw zal de opleiding de infrastructuur delen met de opleiding Dans. Er zullen leslokalen en voorstellingsruimtes beschikbaar zijn. De opleiding zal haar intrek nemen in de nieuwe gebouwen aan het begin van het academiejaar 2010-2011. De huidige voorzieningen van de opleiding zijn, zoals gezegd, verdeeld over twee campussen. Op de campus van het Conservatorium beschikken de afstudeerrichtingen Acteren en Woordkunst over een aantal spellokalen en lesruimtes, en wordt het onthaal en secretariaat gedeeld met de opleiding Muziek en het departement. De volledige opleiding maakt gebruik van de opname- en montagestudio en de theaterfaciliteit Zwarte Zaal op de campus Conservatorium en drie zalen op de campus Studio. Deze zalen hebben een capaciteit die varieert van 49 tot 175 plaatsen. Over de twee campussen beschikt de opleiding over vier theorielokalen, die toereikend zijn. Op de campus Studio beschikt de afstudeerrichting Kleinkunst over vijftien piano’s en een aantal andere instrumenten. De beperkte kleedruimtes en douche- en sanitaire voorzieningen zullen in de nieuwbouw uitgebreid worden. Op de campus Conservatorium is er een bedrijfskantine. De campus Studio beschikt over twee ruimtes met koelkast, microgolf en drankautomaten. De studenten hebben een ruime toegang tot de verschillende campussen tot laat op de avond, op zaterdag en tijdens een groot deel van de vakanties. Op beide campussen zijn beperkte computer- en internetfaciliteiten voorzien voor de studenten. De programmaen studentenadministratie werd recent gecentraliseerd en gedigitaliseerd door de aansluiting van de Antwerpse Associatie op het systeem BaMaFlex. Sociale voorzieningen worden aangeboden via de dienst Sociale Voorzieningen Hogeschool Antwerpen (Sovoha), waar de studenten onder meer terechtkunnen voor hulp en advies inzake huisvesting en jobs. Anderzijds bieden instellingen in de stad Antwerpen, zoals deSingel, voorstellingen aan tegen gereduceerde tarieven. Via de Vrienden van het Herman Teirlinck Instituut worden donaties ontvangen waarmee ook andere voorstellingen tegen gereduceerde prijzen aan de studenten kunnen aangeboden worden. Het departement beschikt niet over voldoende financiële middelen om meer dan elementaire theatertechnische voorzieningen te installeren. Zo is de geluids- en montagestudio niet meer bij de tijd. Hierdoor kan weinig technische ondersteuning geboden worden aan masterproeven, wat vernieuwing en ontwikkeling soms wel in de weg kan staan.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 63
De commissie meent dat de nieuwe campus een gunstig perspectief biedt en up-to-date voorzieningen zal bevatten voor de opleiding. De commissie hoopt dat de materiële voorzieningen in het nieuwe gebouw kunnen inspelen op innovatieve praktijken. De bibliotheek van het departement is op dit moment al gevestigd op de campus deSingel. In de toren van het complex bevinden zich een leeszaal, een uitleendienst en de archieven. Om de bibliotheek dichter bij de studenten te brengen, wordt in de nieuwbouw een leeszaal voorzien, die dicht bij de lokalen van de opleiding zal te vinden zijn. Dit moet ertoe leiden dat de studenten de bibliotheek meer zullen gebruiken. De hogeschool ontvangt financiële middelen per opleiding en stuurt deze na een voorafname van 30 procent, die de centrale diensten moet financieren, door naar de departementen. De verhoudingen binnen het departement voor de financiering bedragen ongeveer 70 procent voor Muziek, 20 procent voor Drama en 10 procent voor % van Dans. Het departement herverdeelt deze middelen – na een eigen voorafname voor de financiering van de departementale diensten, die zoveel mogelijk administratieve lasten van de opleidingen overnemen – over de opleidingen volgens een andere verdeelsleutel, waarbij rekening wordt gehouden met de minimale eisen om de opleiding te kunnen organiseren. Daardoor moet de opleiding Muziek solidair zijn; een deel van haar financiën worden naar de twee andere opleidingen overgeheveld.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool heeft voor de inrichting van de studiebegeleiding een beleidsplan opgesteld, waaraan het departement onder verantwoordelijkheid van de departementale studiebegeleider een eigen invulling heeft gegeven. De begeleiding is vooral studieloopbaanbegeleiding, omdat deze zich richt naar de verschillende momenten waarbij de studenten nood hebben aan begeleiding: tijdens de instroom, doorstroom en uitstroom. De instroombegeleiding betreft voornamelijk de informatie aan toekomstige studenten, die gebeurt via SID-In’s en open dagen. Om de informatievoorziening naar nieuwe studenten in verband met het profiel en de toelatingseisen van de opleiding te verduidelijken, heeft de opleiding een informatieronde gehouden voor CLB-consulenten. Dat bleek noodzakelijk om de perceptie te veranderen dat de opleiding Kleinkunst niet meer zou bestaan na de fusie van de verschillende opleidingen. Voor deze afstudeerrichting heeft het departement daarom een apart communicatieplan uitgewerkt. De interne en externe communicatie van de andere afstudeerrichtingen en de opleidingen in het departement wordt geregeld door een communicatieverantwoordelijke van het departement. De opleiding heeft ervoor gekozen om haar toonmomenten niet te zeer in te zetten als extern communicatiemiddel. Zij meent dat het gaat om toonmomenten met voorlopige resultaten en niet om een voorstelling. Voor de toonmomenten, vanaf de derde jaar bachelor, wordt daarom gewerkt met een uitnodigingenlijst, waarbij instellingen en organisaties uitgenodigd worden. Ook kandidaat-studenten kunnen toonmomenten bijwonen.
64 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
De doorstroombegeleiding wordt op drie gebieden georganiseerd: studietraject, studievoortgang en studentenbegeleiding. De studietrajectbegeleiding gebeurt inhoudelijk op het niveau van de opleiding en administratief op het niveau van het departement. Deze begeleiding is er voor de organisatie van flexibele leerprogramma’s, waarbij zaken als vrijstellingen, EVC- en EVK-procedures en aangepaste programma’s geregeld worden. Binnen de opleiding Drama volgen studenten doorgaans een modeltraject. De meeste begeleiding gaat naar studenten met een eerdere studie en studenten die in een aantal opleidingsonderdelen niet geslaagd zijn. Ook studenten met een functiebeperking kunnen bij deze begeleiding terecht. Daarnaast is er de opvolging en bewaking van de studievoortgang, die de frequentie van inschrijving, studieduur en examens omvat. De examencommissie is verantwoordelijk voor beslissingen op het vlak van studievoortgang. De studentenbegeleiding zelf is georganiseerd volgens de drie principes: problemen voorkomen, ze detecteren en signaleren en oplossen. Problemen worden voorkomen door de studenten zoveel mogelijk informatie te geven. Informatievoorziening aan de studenten van de opleiding gebeurt vooral via de studiegids, waarin een beschrijving per opleidingsonderdeel opgenomen is en waarbij de leerdoelen, werk- en evaluatievormen beschreven worden. Vanaf dit academiejaar (2008-2009) beschikt de opleiding ook over een digitale studiegids. Extra begeleiding wordt binnen dit principe ook gegeven voor bijvoorbeeld stem of piano. Problemen worden gedetecteerd door studenten of docenten en gesignaleerd aan de coördinatoren. De studenten worden via de bevragingen (zie facet 5.1) ook proactief betrokken bij het detecteren van problemen. Problemen oplossen gebeurt via een eerste- tot derdelijnsbegeleiding. Studenten nemen rechtstreeks contact op met de docenten of de artistieke raad (eerstelijnsbegeleiding). De studiebegeleider van de opleiding, tevens de ombudspersoon, zorgt voor de tweedelijnsbegeleiding. De derdelijnsbegeleiding omvat alles buiten de opleiding: de departementale studiebegeleider en de diensten van de hogeschool, zoals Sovoha, dat de studenten opvangt bij onder meer psychologische of financiële problemen. De uitstroombegeleiding ten slotte omvat de begeleiding van de alumni en is redelijk beperkt. Alumni kunnen lokalen reserveren bij de opleiding tot twee jaar na het afstuderen. De commissie is positief over de docentnabije begeleiding. Ze meent dat de docenten sterk de taak van begeleider op zich nemen. Ze is ook positief over de uitgebreide studiebegeleiding, die de student kan opvangen als de eerstelijnsbegeleiding onvoldoende blijkt. De functie van ombudspersoon en studiebegeleider is in de opleiding een heldere, aanwezige functie. Uit de gesprekken met de commissie blijkt ook dat de studenten veel gebruikmaken van deze mogelijkheid. De commissie stelt vast dat de voorzieningen van de hogeschool op het vlak van studiebegeleiding ook door de studenten van de opleiding gebruikt worden. Diensten als Psynet of financiële hulp zijn hiervan een goed voorbeeld.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 65
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
66 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De kwaliteitszorg van de opleiding Drama wordt georganiseerd volgens de richtlijnen van de hogeschool, die beschreven staan in de beleidsnota “Interne Kwaliteitszorg”. Daarbij wordt veel autonomie gelaten aan de departementen. De opleidingen zijn niet rechtstreeks betrokken bij de kwaliteitswerking van de hogeschool, tenzij voor het schrijven van het ZER. De departementale kwaliteitscoördinator vormt de schakel tussen de opleiding en de hogeschool. De rol van de centrale commissie Interne Kwaliteitszorg is vooral ondersteunend en faciliterend, en de departementen beslissen zelf in hoeverre zij initiatieven implementeren. De centrale commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de departementen, en wordt geleid door de centrale coördinator Kwaliteitszorg. Deze commissie formuleert tevens de beleidsadviezen. De implementatie van de kwaliteitszorg op departementaal niveau wordt mee ondersteund door het “Draaiboek Kwaliteitszorg” van de hogeschool. Dit document is een leidraad voor het organiseren van het zelfevaluatieproces aan de hand van het EFQM-model met een PROZA-cyclus, waarbij input verzameld wordt van de verschillende betrokkenen bij de opleiding. Het departement organiseert de kwaliteitszorg in de departementale stuurgroep Kwaliteitszorg, waarin de vertegenwoordigers van het departement zitten, samen met de departementale coördinator. Hier wordt beslist welke initiatieven de opleidingen zullen nemen. Volgens haar eigen specificiteit beslist elke opleiding welke meetinstrumenten zij nodig zal hebben voor de eigen kwaliteitszorg; ze legt daarbij eigen accenten. Door de kleinschaligheid van de opleiding is er veel ruimte voor laagdrempelig overleg. Ook het werkveld en de alumni in het werkveld zijn informeel betrokken, doordat veel docenten deel uitmaken van het werkveld. De opleiding heeft bovendien een traditie van zelfreflectie, die in dit kader plaatsvindt. Door deze open overlegcultuur tussen de docenten en de andere betrokkenen bij de opleiding vindt het verbeteren van de kwaliteit informeel plaats. Binnen de opleiding wordt de formele aanpak van de kwaliteitszorg geregeld in de coördinatorenvergadering, die verantwoordelijk is voor de beleidsmatige aansturing van de onderwijskundige ontwikkeling en uitvoering van de opleiding, het dagelijks management, de evaluatie van het onderwijs en het formuleren en opvolgen van verbeteracties. Alle signalen worden hier verzameld, geëvalueerd en opgevolgd. De coördinatorenvergadering bestaat uit de coördinatoren van de afstudeerrichtingen en de organisatorisch en financieel coördinator (tevens de ombudspersoon en studie- en studietrajectbegeleiding). De resultaten van de vergadering worden gecommuniceerd aan de docenten en studenten, het ATP en de partners binnen de hogeschool. Eén- tot tweemaal per jaar worden alle docenten per afstudeerrichting samengebracht voor een bespreking van de werking van de opleiding. De feedback die de opleiding krijgt, wordt aangevuld met een reeks formele metingen, eventueel georganiseerd samen met de centrale administratie. De volgende metingen worden georganiseerd: Proza docentenevaluatie programma-evaluatie studententevredenheidsgesprekken
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 67
-
competentiemeting werkveld competentiemeting alumni studietijdmeting
Verbeterpunten op het gebied van kwaliteitszorg betreffen: een systematisering van de alumni-inventaris, die gebruik zal maken van de samenvoeging van de Vereniging Vrienden van het Herman Teirlinck Instituut en de Vereniging Vrienden van het Conservatorium; een systematisering van de deelname van studenten en docenten aan geformaliseerd overleg; uitzoeken hoe de generieke bevraging van de hogeschool uitgebreid kan worden met domeinspecifieke aspecten; het kwaliteitszorgbeleid van de hogeschool en het departement toesnijden op de opleiding. De opleiding geeft aan dat het omsluiten van het informele aspect van kwaliteitszorg door het formele voor haar een werkpunt is. Studenten zien niet altijd het nut in van de formele bevragingen als het informele contact de meeste problemen oplost, maar om een juist zicht te krijgen, moet het informele door het formele ontsloten worden. Dankzij de formele metingen kunnen informele opmerkingen uit de gesprekken ook geobjectiveerd worden. Omgekeerd kunnen de gesprekken met de studenten de resultaten van formele metingen ook duiden. De opleiding geeft als werkpunten nog mee dat ze continu aan de bijstelling van de meetinstrumenten wil werken en ook personeelstevredenheidsonderzoeken wil doorvoeren. De commissie is positief over de informele, intensieve manier waarmee de opleiding de kwaliteitszorg aanpakt. Ze steunt de intentie om het formele en informele aspect te omsluiten, en stelt positief vast dat wat het formele aspect betreft, de opleiding een eigen selectieve keuze kan maken uit het aanbod van instrumenten van de hogeschool. De opleiding maakt hier ook gebruik van en organiseert studenttevredenheidsmetingen. Veel winst kan volgens de commissie gepuurd worden uit een grotere systematiek van de kwaliteitszorg, samen met een betere maar sobere documentatie. De commissie hecht er tot slot belang aan dat de opleiding de tevredenheidsgesprekken regelmatiger laat plaatsvinden.
Aanbevelingen ter verbetering: Veel winst kan volgens de commissie gepuurd worden uit een grotere systematiek van de kwaliteitszorg, samen met een betere maar sobere documentatie. De commissie hecht er belang aan dat de opleiding de tevredenheidsgesprekken regelmatiger laat plaatsvinden. De commissie steunt de intentie om het formele en informele aspect van kwaliteitszorg te omsluiten.
68 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vanuit de bevragingen of via de docenten of de studiebegeleider van de opleiding kunnen aandachtspunten voor de opleiding worden aangebracht. Eventuele resultaten kunnen ook met de studenten besproken worden voor meer verduidelijking. Signalen die tot verbeteracties kunnen leiden, worden – naargelang de materie – vanuit de coördinatorenvergadering aan de departementale stuurgroep Kwaliteitszorg gecommuniceerd of leiden binnen de coördinatorenvergadering zelf tot verbeteracties. De genomen acties door de departementale stuurgroep worden terug gecommuniceerd naar de coördinatorenvergadering, die deze kan goedkeuren of amenderen en implementeren. De coördinatorenvergadering vormt het ‘Act’-gedeelte van de PDCA-cyclus. In de vergaderingen van de artistieke teams en van docenten Woord- en Kleinkunst wordt de stand van zaken van de verbetertrajecten gecommuniceerd en opgevolgd. Binnen de afstudeerichting Acteren communiceert de coördinator de verbetertrajecten aan de individuele docenten. De docenten zijn zelf ook verantwoordelijk voor verbetertrajecten van hun eigen onderwijs. De resultaten van de docentenevaluaties door de studenten mogen volgens de regels van de hogeschool niet gebruikt worden bij functioneringsgesprekken, tenzij de docent dit zelf beslist. Per facet heeft de opleiding een aantal verbetertrajecten in het zelfevaluatierapport opgenomen. De commissie heeft daarnaast in een aantal gebieden kunnen vaststellen dat de opleiding werk maakt van verbeteracties. Ze apprecieert de dynamiek bij Woordkunst om te innoveren en het uitvoeren van verbeteracties, ook omdat de nood daar historisch het hoogst was. Omwille van de onbekendheid van de afdeling Kleinkunst werden bij deze afstudeerrichting verbeteracties uitgevoerd rond de naamsbekendheid. Historisch en omwille van het profiel heeft de afdeling Acteren weinig nood gekend aan verbeteringsacties, maar zij dient hier in de toekomst aandacht voor te hebben, door onder meer kritisch te blijven inspelen op nieuwe ontwikkelingen in het werkveld en het ontwikkelen van een leerplan. De commissie vraagt voor alle afstudeerrichtingen en de opleiding in het algemeen een voortdurende aandacht voor een planmatige aanpak van verbetering binnen de opleiding, bijvoorbeeld een verbeteractie om de verschillen tussen en de profielen van de afdelingen duidelijker te communiceren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt voor alle afstudeerrichtingen en de opleiding in het algemeen een voortdurende aandacht voor een planmatige aanpak van verbetering binnen de opleiding.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 69
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft een nieuw organigram ontwikkeld dat een betere betrokkenheid tussen de verschillende geledingen tot gevolg heeft. Aan het hoofd van de opleiding staat een artistieke directie waarvan een vertegenwoordiger van iedere afstudeerrichting en de algemeen coördinator van de opleiding deel uitmaken. Binnen de artistieke directie vinden coördinatorenvergaderingen plaats over opleidingmateries. De algemeen coördinator is lid van de Departementsraad en zorgt zo voor de betrokkenheid van de docenten bij het hogere niveau. Het departement tracht hierbij de artistieke teams te ontlasten door zoveel mogelijk voor te bereiden in de Departementsraad en dit via de coördinator terug te koppelen naar de opleiding. Ook de formalisering van opmerkingen van de artistieke teams gebeurt door het departement. Onder de artistieke directie zitten de artistieke teams, die aan het hoofd staan van elke afstudeerrichting. De artistieke teams houden minstens eenmaal per jaar een vergadering met alle docenten van de afstudeerrichting waarop een aantal aspecten van de opleiding besproken wordt. De betrokkenheid van de gastdocenten bij de kwaliteitszorg in de opleiding is eerder beperkt te noemen. De opleiding gaf in de gesprekken met de commissie aan dat zij graag de andere docenten dichter bij de opleiding zou willen betrekken, maar dat dit erg moeilijk is door de beperkte beschikbaarheid van de gastdocenten. Het artistieke team van elke afstudeerrichting is wel sterk betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. De artistieke teams beslissen over de weg die de opleiding zal volgen en over de aan te trekken gastdocenten. Als verbeterpunt noemt de opleiding een systematisering van de communicatie van en naar de leer-/werkvloer. Via de tevredenheidsgesprekken en de verschillende bevragingen worden de studenten formeel betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. Volgens de opleiding speelt de gehanteerde methode van de bevraging een grote rol in de participatiegraad van de studenten. Doorgaans participeren studenten liever aan de groepsgesprekken dan aan een strikt formele evaluatie. Omdat bij digitale bevragingen de respons wel erg laag is, zullen in de toekomst enkel nog papieren bevragingen worden afgenomen. De participatie aan programma-evaluaties ligt rond de 75 procent. De alumnicontacten zijn vooralsnog eerder informeel. De coördinatoren van de kwaliteitszorg in de opleiding en het departement zien de alumniwerking dan ook als een verbeterpunt. De afgestudeerden werden formeel betrokken bij de kwaliteitszorg in de opleiding via een competentiemeting en de oplijsting van alumniprofielen voor afgestudeerden van 2004-2007. De respons op de competentiemeting bedroeg 28 procent. De betrokkenheid van het werkveld wordt voornamelijk gerealiseerd via de inbreng van de gastdocenten. Zoals eerder vermeld, is deze betrokkenheid beperkt, gezien de geringe opdracht van de gastdocenten in de opleiding. Formeel werden bevoorrechte vertegenwoordigers van het werkveld betrokken via een competentiemeting, waarbij de respons 11 procent bedroeg. De opleiding zoekt naar een manier om feedback vanuit het werkveld breedschaliger te genereren als aanvulling op de informele contacten. Ook is een systematische opvolging van de signalen uit informele contacten een verbeterpunt waaraan de opleiding wil werken. Als positief punt merkt de commissie de grote informele betrokkenheid op van de studenten bij de opleiding. Een meer systematisch overleg met de (gast)docenten, dat nu meestal één keer per jaar plaatsvindt, is zeker nodig. De commissie meent dat via de gastdocenten en de alumni het werkveld bij de opleiding betrokken is. Ze stelt tegelijk vast dat er weinig aandacht is voor een systematische bevraging van deze betrokkenen. Ondanks de
70 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
sterke verwevenheid met het werkveld is het volgens de commissie wenselijk om professionelen te betrekken die niet bij de opleiding betrokken zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: Een meer systematisch overleg met de (gast)docenten is nodig. Ondanks de sterke verwevenheid met het werkveld is het volgens de commissie wenselijk om professionelen te betrekken die niet uit de eigen stal komen.
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 71
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: -
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bepaalt het niveau van de behaalde eindcompetenties van de bacheloropleiding aan de hand van de examenjury tijdens de laatste spel-, muziek- en mediaprojecten (zie facet 2.1). Daarbij wordt rekening gehouden met de permanente evaluatie en de andere examenresultaten, zowel wat domeingerichte als onderzoeksgerichte competenties betreft. De criteria voor deze beoordeling zijn specifiek per afstudeerrichting (zie facet 2.6). Voor de beoordeling van het eindniveau van de master vertrekt de examenjury van de masterproef (zie facet 2.8). Ook bij deze beoordeling houdt de jury rekening met de examenresultaten en de permanente evaluatie uit het hele mastertraject vanuit een holistische visie, en zal ze kijken naar zowel de domeinspecifieke als de onderzoeksspecifieke competenties. Hierbij worden dezelfde criteria gebruikt als bij de bachelorbeoordeling. Een eerste beoordeling door het werkveld, de eventuele stage, wordt ook in acht genomen. Samen met het werkveld evalueert de opleiding in de loop van het academiejaar 2008-2009 het academisch niveau van de competenties en de algemene kwaliteitsmeting van de competenties. In de toekomst zal ook het niveau van de behaalde bachelorcompetenties gemeten worden bij de masterstudenten. De commissie vindt dat de afgestudeerden op alle vier de domeinen kennis en competenties ontwikkeld hebben op een hoog niveau, en ze schat de kwaliteit van de afgestudeerden hoog in. Twee punten die volgens het visitatierapport aandacht verdienen, kunnen nog niet op hun gerealiseerd niveau besproken worden. Zowel de academisering als de internationalisering dienen binnen het programma nog (verder) ontwikkeld te worden. De opleiding meent dat de afgestudeerden van een gespecialiseerde opleiding zoals de opleiding Drama door de verbreding van het werkveld op meer dan één plaats terechtkunnen met de verworven competenties. De flexibiliteit van de student en het zich eigen maken van nieuwe competenties zijn daarbij van belang. Zowel tijdens de bachelor- als de masteropleiding kunnen de studenten sessies volgen die georganiseerd worden in samenwerking met Kunstenloket. Tijdens deze sessies wordt ingegaan op de wettelijke regels en faciliteiten op het vlak van tewerkstelling. Via de opleiding verspreidt Kunstenloket actuele informatie en uitnodigingen voor meer gespecialiseerde informatiecampagnes. In de masteropleiding volgen de studenten het opleidingsonderdeel regelgeving, dat hier verder op ingaat. De opleiding ziet de stage als een verdere voorbereiding op de instap naar het werkveld. De alumni van 2004-2007 werden telefonisch bevraagd over hun tewerkstelling. Van deze groep van 61 reageerden 58 afgestudeerden. Ongeveer de helft van de afgestudeerden combineert meer dan één job. Iets minder dan de helft geeft één sector op voor zijn activiteiten. Drie studenten zijn aan een nieuwe studie begonnen.
72 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
-
De meeste afgestudeerden komen terecht in de sectoren media, muziek en acteren. Een deel van de afgestudeerden geeft les, vaak gecombineerd met een activiteit binnen media, muziek en acteren. Vier afgestudeerden hebben periodes van werkloosheid gekend, van wie één permanent.
Wat de masterproeven van de studenten en de aansluiting met het werkveld betreft, meldden de studenten in de gesprekken met de commissie dat het positief zou zijn om een speelperiode te voorzien met gebundelde voorstellingen, om een grotere aantrekkingskracht op en bekendheid naar het werkveld te realiseren. Het werkveld zelf vermeldde hierbij dat opnames van deze voorstellingen ook interessant kunnen zijn. De afgestudeerden komen op diverse plaatsen in het werkveld terecht en worden gewaardeerd om hun niveau, zo heeft de commissie in de gesprekken met de afgestudeerden en het werkveld geconstateerd. Positief is ook dat de afgestudeerden geen moeite hebben om meteen in de praktijk te stappen. De commissie merkt op dat afgestudeerden vooral in het eigen netwerk van de opleiding terechtkomen.
Aanbevelingen ter verbetering: Academisering en internationalisering kunnen het resultaatniveau verhogen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: -
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
-
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied worden opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleiding Drama gaat ervan uit dat idealiter het vermoeden van talent ook degelijk bevestigd wordt. Maar na de toelatingsproef volgen nog filters die studenten doen uitvallen of langer aan de opleiding binden, omwille van een noodzakelijke verdieping. In het oude systeem (van kandidaturen en meestergraden) werden gegevens manueel bijgehouden, en daaruit kon de opleiding slechts een aantal willekeurige resultaten afleiden: De gemiddelde instroom voor Acteren bedroeg 12, voor Woordkunst 12 en voor Kleinkunst 7 studenten. Dit is het aantal dat voor de opleiding binnen de financiering, de groepscohesie en de onderwijsorganisatie werkbaar was. Het totaal aantal studenten in de opleiding kende in de periode 2003-2008 een geleidelijke daling van 89 tot 65 studenten voor het academiejaar 2007-2008. De man-vrouwverhouding van deze afgestudeerden bedraagt ongeveer 1/2. Tussen 2003 en 2007 haakten jaarlijks gemiddeld 14 studenten af, vaak na het eerste jaar.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 73
Vanaf het huidige academiejaar (2008-2009) kan door de ingebruikname van het bama-flexsysteem een meer gedetailleerde cijfermatige verslaggeving van de studieloopbaan worden bijgehouden. Voor de periode na de invoering van de bamastructuur heeft de opleiding aparte cijfers: Het aantal ingestroomde studenten in het eerste bachelorjaar dat georganiseerd werd, in het academiejaar 2004-2005, bedroeg 14 voor Acteren, 14 voor Woordkunst en 7 voor Kleinkunst. In het derde bachelorjaar van het academiejaar 2006-2007 waren 2 studenten Acteren, 4 studenten Woordkunst en 5 studenten Kleinkunst geslaagd. Deze studenten, op twee studenten Woordkunst na, hebben zich ingeschreven voor de eerste georganiseerde masteropleiding in 2007-2008. Op basis van deze gegevens en de extra doorstromingcijfers die de commissie tijdens haar bezoek kon inkijken, concludeert zij dat de uitval erg groot is in verhouding tot de strenge selectie. De opleiding bevestigt deze trend, en gaf in de gesprekken aan dat de kwaliteit van de afgestudeerden vooropstaat. Zowel na het eerste als na het tweede jaar kent de opleiding een hoge uitval. De opleiding verklaart dit doordat het bevestigen van het vermoeden van talent een lang en moeilijk proces is, waarbij soms langer dan een jaar nodig kan zijn om dat vermoeden te bevestigen. Wie slaagt na het tweede bachelorjaar, slaagt er meestal ook in de opleiding succesvol te beëindigen. De commissie gaat enigszins mee in het idee dat de opleiding de kwaliteit hoog wil leggen, maar dat ontslaat haar niet om een rendementsbeleid te voeren. De opleiding heeft immers geen rendementsbeleid, formuleert geen streefcijfers en doet geen doorstroomanalyse. Volgens de commissie is een doorstroombeleid absoluut noodzakelijk en dienen hierbij de erg lage doorstroomcijfers grondig te worden gediagnosticeerd.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor een rendementsbeleid, streefcijfers en een doorstroomanalyse, deze laatste zeker in functie van de uitzonderlijk hoge uitval in de eerste twee bachelorjaren.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
goed voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
74 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Het zelfevaluatierapport is op vele facetten niet specifiek genoeg om een helder beeld van de opleiding te krijgen. Het lijkt alsof de opdracht om de drie afstudeerrichtingen als één opleiding te beschrijven, een duidelijke en specifieke beschrijving van de drie afstudeerrichtingen als zelfstandige programma’s in de weg heeft gestaan. Concreet betekent dit dat een duidelijke contextualisering ontbreekt. Gelukkig dat de gesprekken die leemtes voor een groot deel ingevuld hebben.
Uit de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport heeft de commissie vastgesteld dat de volgende verbetermaatregelen worden ingezet: Onder alle departementale opleidingen wordt een gemeenschappelijke stam gecreëerd voor de algemene culturele vorming. Die zal resulteren in een curriculum van drie semesters, dat een canon van de cultuurgeschiedenis beslaat en de basis vormt voor verder domeinspecifiek theoretisch onderwijs. Dit curriculum zal vanaf het academiejaar 2010-2011 in voege zijn. De lopende samenwerking met het departement Gezondheidszorg in het kader van lichaamsbewustzijn, geïnitieerd in de opleiding Dans en verder gezet in de opleiding Muziek, wordt met ingang van 2010-2011 uitgebreid naar de opleiding Drama. In het departementale onderwijsontwikkelingsplan is voorzien in een onderzoeksprogramma ten behoeve van een gemeenschappelijke stam voor de ontwikkeling van het lichamelijk en ruimtelijk bewustzijn.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen | 75
Overzichtstabel van de oordelen1 score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende onvoldoende goed OK voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: Artesis Artesis Hogeschool Antwerpen Academisch gerichte bacheloropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Acteren Kleinkunst Woordkunst Masteropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Acteren Kleinkunst Woordkunst
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
76 | Drama – Artesis Hogeschool Antwerpen
Hoofdstuk 2 Erasmushogeschool Brussel Algemene toelichting bij de academisch gerichte bacheloropleiding en masteropleiding in het Drama aan de Erasmushogeschool Brussel
De opleiding Drama is ontstaan in de schoot van het departement Rits dat in 1962 was opgericht als het Hoger Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding (HRITCS) als Vlaams antwoord op het Franstalige initiatief om een filmschool op te richten. Bedoeling was om ook voor de Nederlandstalige cultuurgemeenschap volwaardige opleidingen aan te bieden in toneel, film, televisie en radio. De opleiding heeft twee afstudeerrichtingen: Acteren/Spel en Regie/Schrijven. In 1995 werd het Rits als gevolg van het Hogescholendecreet een van de (grootste) departementen van de Erasmushogeschool Brussel, die sinds het Structuurdecreet van 2003 deel uitmaakt van de Universitaire Associatie Brussel. Sindsdien worden de kunstopleidingen met twee cycli omgevormd tot academische opleidingen, waarbij het Rits zich kritisch en combattief opstelt, in een poging om een aangepaste vorm van academisering te realiseren en de eigenheid van de kunstopleidingen daarin te borgen. Sinds het Hogescholendecreet vond een herziening van de opleiding Drama en aanverwanten plaats, waarbij het de ambitie was om de eerste geïntegreerde opleiding drama in Vlaanderen te realiseren. Die ambitie werd gerealiseerd in de volgende stappen: een verregaande updating van de regieopleiding – het Rits blijft in de allereerste plaats een regie- of makersopleiding; de integratie van de acteer- of spelafdeling van het Koninklijk Conservatorium Brussel; de toevoeging van podiumtechnieken aan de podiumkunsten; de ontwikkeling van de optie schrijven binnen de afstudeerrichting regie. De opleiding wordt gekenmerkt door vier krachtlijnen die de artistieke en pedagogische visie bepalen. Deze zijn: De opleiding Drama van het Rits is gestoeld op een uitgesproken makersprofiel, waarbij het onderzoek naar het maken in al zijn geledingen centraal staat. Onderzoek en academisering zijn geen bijkomende, opgelegde of verplichte taken, maar maken sinds lang inherent deel uit van de artistieke activiteit. Het integratiemodel: niet alleen delen alle "time-based media" dezelfde onderwijs- en onderzoeksomgeving, ook de verschillende geledingen van het theatermaken worden via de diverse afstudeerrichtingen en opleidingen (spel, regie, schrijven, podiumtechnieken en – in samenwerking met de VUB – praktijkgerichte dramaturgie) rechtstreeks op elkaar betrokken. Internationale samenwerkingsverbanden en overleg met het werkveld. Het Rits telt een zevenhonderdtal studenten, van wie in het academiejaar 2006-2007 veertig de opleiding Drama volgen, bachelor- en masteropleiding samengeteld. Eenentwintig vaste docenten en tweeëndertig gastdocenten staan in voor de onderwijsactiviteiten, die plaatsvinden op de vernieuwde campus Dansaert in hartje Brussel en op de campus Bottelarij.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 77
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
78 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het zelfevaluatierapport staan de competenties als volgt omschreven: Voor de bacheloropleiding: Algemene competenties: De afgestudeerde bachelor Drama beschikt over: kritische denk- en redeneervaardigheid die hem/haar toelaat zelfstandig informatie te verwerven en te verwerken; de eigenschap om creativiteit en zelfwerkzaamheid te combineren met de zin voor beredeneerde verantwoordelijkheid om met een groep vooropgestelde resultaten te bereiken; het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken is daarbij een belangrijke vereiste. De academische bachelor neemt bovendien ethische en maatschappelijke overwegingen mee bij het zoeken naar oplossingen, onderkent de betrekkelijkheid van de eigen waarden, normen en posities en respecteert de culturele waarden, normen en posities van zijn medemensen. Hij/zij is in staat een eigen visie op het studiegebied te ontwikkelen en in verband te brengen met relevante vraagstukken in de beroepsuitoefening, en koppelt dat aan een ingesteldheid tot levenslang leren. Algemeen artistieke competenties: De academische bachelor koppelt de wetenschappelijke basiskennis die in de gekozen discipline verworven werd aan passende researchvaardigheden, die gekenmerkt worden door: het vermogen om relevante data te verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke en wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen; de deskundigheid om probleemgestuurd onderzoek te initiëren. De onderzoekende houding van de academische bachelor uit zich in een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis. Begrip van artistieke disciplinaire basiskennis -
Algemene vorming De afgestudeerde bezit een referentiekader om cultuurhistorische, kunstwetenschappelijke, filosofische en artistiek-technische ontwikkelingen te kunnen plaatsen.
-
Groei en vernieuwing binnen de theaterdiscipline: de afgestudeerde heeft een eigenzinnig artistiek parcours ontwikkeld; de afgestudeerde heeft zich de principes van disciplinering en sturing van het theater maken eigen gemaakt; de afgestudeerde heeft inzicht in de basisprincipes van lichaam, stem, ruimte en spel; de afgestudeerde heeft inzicht verworven in de basisprincipes van spraakvaardigheid, en heeft die kennis bestendigd en getransfereerd naar de praktijk; de afgestudeerde heeft kennisgemaakt met de mogelijkheden van zijn of haar lichaam, in een ruimte en in samenspel met andere spelers, en heeft die vaardigheid bestendigd en getransfereerd naar de praktijk.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 79
Vervolgens heeft de opleiding per afstudeerrichting nog vakspecifieke competenties geformuleerd. Voor de afstudeerrichting Spel gaat het onder meer om het beheersen van de mogelijkheden van lichaam en stem, of inzicht in de verschillende manieren van spelen/acteren. Voor de afstudeerrichting Regie/Schrijven heeft de opleiding op dit niveau een onderscheid gemaakt tussen de opties Regie en Schrijven, waarbij in de optie Schrijven de competenties meer gericht zijn op een brede kennis van het theatermedium en kennis en vaardigheden in theaterdiscours en -schriftuur, terwijl dit in de optie Regie veel breder gaat, en men er onder meer scenografische en dramaturgische competenties bij betrekt. Tot slot formuleert de opleiding nog een aantal "Kritische en analytische competenties binnen de theaterdiscipline" die een contextualisering inhouden van de algemene competenties. Daarbij is er ook aandacht voor juridische vraagstukken in de podiumkunsten. De opleiding beschikt voor de bacheloropleiding naast de bovenstaande competenties ook nog over een tweede document, waarin ze de competenties ordent volgens het drieluik algemene competenties, algemeen artistieke competenties en artistieke competenties. Ze koppelt de doelstellingen daarbij aan prestatie-indicatoren die, wat de artistieke competenties betreft, voor de twee afstudeerrichtingen ook domeinspecifiek zijn ingevuld.
Voor de masteropleiding: Algemene competenties en concepten op een gevorderd niveau Als academisch hoger opgeleide kan een master Drama omgaan met complexe ideeën, reflecteren op het eigen denken en werken, en die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen vertalen. Daarnaast beschikt de master over het vermogen om over het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken te communiceren, evenals de bekwaamheid om zich een oordeel te vormen in een onzekere context. De afgestudeerde master neemt bovendien ethische en maatschappelijke overwegingen mee bij het zoeken naar oplossingen, onderkent de betrekkelijkheid van de eigen waarden, normen en posities en respecteert de culturele waarden, normen en posities van zijn medemensen. De master is in staat een eigen visie op het beroep te ontwikkelen en in verband te brengen met relevante vraagstukken in de beroepsuitoefening. Algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau Als beginnende wetenschapper beschikt de afgestudeerde master over duidelijke onderzoeksvaardigheden, en kan hij/zij: gebruikmaken van methodes en technieken in onderzoek; onderzoek ontwerpen; paradigma’s in het domein van wetenschappen of kunsten toepassen en duiden op hun grenzen; origineel en creatief te werk gaan om kennis en inzichten te toetsen en uit te breiden; samenwerken in een multidisciplinaire omgeving. Competenties voor het zelfstandig uitoefenen van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten en/of de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar -
Vermogen tot reflectie: de afgestudeerde heeft kennis genomen van en beheerst het heersende discours omtrent maatschappij en cultuur, en beschikt in die context over de nodige academische competenties; de afgestudeerde heeft notie genomen van de wetenschappelijke theorievorming op het vlak van de podiumkunsten in het algemeen en theater en performance in het bijzonder; de afgestudeerde beschikt over een uitgebreide kennis van de functie en de plaats van theater en kunst binnen de verschillende sectoren van de samenleving;
80 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
de afgestudeerde podiumkunsten.
heeft
notie
genomen
van
de
wetenschappelijke
paradigma’s
inzake
-
Vermogen tot verdere uitdieping van de theaterdiscipline: de afgestudeerde is in staat het medium te plaatsen binnen een bredere maatschappelijke context; de afgestudeerde beschikt over voldoende inzicht in de diverse theater- en performancetheorieën.
-
Kritische en analytische competenties binnen theaterdiscipline: de afgestudeerde beschikt over een kritische en zoekende attitude; de afgestudeerde is in staat autonome artistieke keuzes te maken; de afgestudeerde beschikt over de nodige interdisciplinaire vaardigheden; de afgestudeerde moet in staat zijn een project zelfstandig te formuleren, op te zetten en uit te werken; de afgestudeerde moet inzicht hebben in de verschillende multidisciplinaire functies die noodzakelijk zijn om een project op te zetten. Hij moet ook in staat zijn die functies te coördineren; de afgestudeerde moet in staat zijn deel te nemen aan en zijn bijdrage te leveren binnen een collectief creatief proces; de afgestudeerde moet over de volgende vakspecifieke vaardigheden beschikken en in staat zijn die in te zetten in een artistieke context: hij moet inzicht vertonen in de verschillende fasen van het scheppingsproces; hij moet beschikken over een voldoende uitgebreid instrumentarium om de verschillende fases van het scheppingsproces te beheersen en te coördineren; hij moet kunnen putten uit zijn verworven kennis over theaterrepertoire en -geschiedenis, maatschappij en cultuur. de afgestudeerde van de afstudeerrichting Schrijven bewijst over de vaardigheden te beschikken om de verschillende aspecten van het “schrijven” op een persoonlijke manier te kunnen plaatsen in een globale context, zowel ten opzichte van een theatertraditie (of een andere discipline) als van een hedendaags wereldbeeld. Hij wendt het vakmanschap van het schrijven aan op een oorspronkelijke en authentieke manier.
Ook voor de masteropleiding beschikt de opleiding over een tweede document, waarin de competenties geordend zijn volgens het drieluik algemene competenties, algemeen artistieke competenties en artistieke competenties. Ze koppelt de doelstellingen ook hier aan prestatie-indicatoren. Hierin wordt evenwel geen onderscheid gemaakt tussen de afstudeerrichtingen. De opleiding geeft aan dat ze in belangrijke mate de nadruk legt op de ontwikkeling van algemene intellectuele competenties of het intellectueel apparaat dat de student in staat moet stellen om op het einde van de rit – na het behalen van het masterdiploma – autonoom artistiek onderzoek te verrichten en dat onderzoek te vertalen in een artistiek resultaat. Die competenties gelden zowel voor spelers als makers, en zijn zowel van collectieve (functioneren binnen een artistiek team) als van individuele aard (in staat zijn om op zelfstandige basis het eigen onderzoekstraject te faseren en tot een goed einde te brengen). Hierbij hecht de opleiding erg veel belang aan het reflectieve: theoretische reflectie als middel om een eigen artistieke omgeving te ontplooien. Het Rits beoogt een geïntegreerd opleidingsmodel waarbij het persoonlijke verhaal of scenario van de student in confrontatie dient te gaan met het opleidingsmodel. Centraal staat de artistieke zoektocht van de student (en eigenlijk ook van de docent). Bij dit idee sluit ook de visie van de opleiding op academisering en onderzoek aan. De opleiding stelt dat onderzoeksvaardigheden inherent zijn aan de artistieke habitus, in de zin dat kunst bestaat bij de gratie van onderzoek en een onderzoeksomgeving. Ze stelt dat artistiek onderzoek daarbij functioneert volgens eigen wetmatigheden en verstrengeld is met en ondersteunend is voor de artistieke praktijk. Artistiek onderzoek kan daarbij zowel inhoudelijk, dramaturgisch of ideologisch als vormelijk, technisch of ambachtelijk van aard zijn, en wordt een van de middelen van een kunstenaar, naast bijvoorbeeld beeld, geluid, stem, tekstanalytische vaardigheden enzovoort.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 81
De opleiding stelt verder dat artistiek onderzoek niet noodzakelijk product- maar wel resultaatgericht is. Het hoeft met andere woorden niet noodzakelijk tot een eindproduct te leiden, maar wel tot een resultaat. Er dient steeds sprake te zijn van een onderzoeksvraag. Artistiek onderzoek impliceert geenszins een postmodieuze "anything goes" maar gaat steeds gepaard met een ambachtelijke rigueur. Toch stelt de opleiding dat de onderzoeksvaardigheden in eerste instantie moeten blijken uit het artistieke werk zelf en niet uit een discursieve omkadering: resultaten van een artistiek onderzoek moeten worden gecommuniceerd in het werk zelf. De commissie stelt dat de opleiding voldoet aan de eisen met betrekking tot de doelstellingen wat het niveau en de oriëntatie betreft. De onderzoeksattitude is herkenbaar uitgewerkt in de doelstellingen. De commissie stelt evenwel dat de academische gerichtheid van het onderzoek aangescherpt dient te worden, onder meer door de reflectieve component sterker te articuleren. De opleiding profileert zich als makersopleiding en stelt zoals gezegd het persoonlijke verhaal centraal. Dit geeft een eigen invulling aan de doelstellingen. Dit profiel is bovendien bekend bij de stakeholders van de opleiding. Tijdens de gesprekken hebben de meeste studenten bijvoorbeeld te kennen gegeven dat ze dit profiel vooraf kenden en er bewust voor hebben gekozen. Maar de studenten waren minder vertrouwd met het competentieprofiel zoals het door de opleiding is vooropgesteld. De opleidingsdoelstellingen worden vastgelegd door de Departementsraad, op voorstel van de Opleidingscommissie Drama. Zowel docenten als studenten zijn vertegenwoordigd in beide gremia. De opleiding organiseert daarenboven jaarlijks een "retraite" waar de vaste staf ruim de tijd neemt om de premissen van de opleiding op hun relevantie te bevragen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de academische gerichtheid van het artistiek onderzoek verder zou aangescherpt worden. De commissie vraagt dat de opleiding de studenten beter zou informeren over de beoogde eindcompetenties.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat het werkveld het belang erkent van de "autonomie van de maker" en van het artistiek onderzoek als motor van de ontwikkeling van de theaterpraktijk – twee zaken waarmee de opleiding zich wil profileren (zie ook facet 1.1). In die zin is het profiel herkenbaar, en gaat dit
82 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
gepaard met een heldere domeinspecifieke uitwerking in de doelstellingen. De commissie stelt wel dat het evenwicht tussen het ambachtelijk en het conceptuele of experimentele niveau dient te worden bewaakt. De opleiding heeft de domeinspecifieke doelstellingen ook per afstudeerrichting uitgewerkt. De commissie heeft vastgesteld dat ze hiermee voldoende tegemoetkomt aan de verwachtingen in haar domeinspecifiek referentiekader. Ze wil wel aanstippen dat in de uitwerking van het "makersprofiel" van de opleiding, het onderscheid tussen de twee afstudeerrichtingen dreigt te vervagen. Ze vraagt daarom dat de opleiding dit onderscheid zou aanscherpen. De opleiding heeft aangegeven dat ze een opleiding Schrijven wil voorzien. Ze heeft daarom binnen haar doelstellingen op het niveau van de bacheloropleiding onderscheid gemaakt tussen een finaliteit Regie en een finaliteit Schrijven, hoewel beide zijn ondergebracht in één afstudeerrichting, naast de afstudeerrichting Spel. De commissie vraagt de opleiding dat ze meer duidelijkheid zou verschaffen met betrekking tot de finaliteit "Schrijven". In de doelstellingen van de masteropleiding maakt de opleiding bovendien geen onderscheid meer tussen de afstudeerrichtingen (zie ook facet 1.1). De opleiding heeft aangegeven dat de competenties zijn ontstaan in voortdurende interactie en ruggespraak met zowel het beroepenveld als met binnen- en buitenlandse artistieke en wetenschappelijke partnerinstellingen, zoals de Université de Paris X – Nanterre, de Brakke Grond in Amsterdam, la Condition Publique in Roubaix, de Toneelacademie Maastricht en DASarts Amsterdam. Op nationaal niveau heeft de opleiding contact met bijvoorbeeld Victoria, het Nieuwpoorttheater, de KVS, Bronks, het Kaaitheater, de Beursschouwburg, het Museum Dr. Guislain en het Conservatoire de Liège. De opleiding stelt ten andere dat de masteropleiding (met haar gastdocenten) als ontmoetingsplaats tussen opleiding en het werkveld een steeds belangrijkere rol speelt. Het internationale netwerk komt mee tot stand binnen het beleid van het departement en de hogeschool. Daar is een beleid uitgestippeld dat, zo geeft de opleiding aan, leidt tot onder meer een contactennetwerk en actieve deelname aan netwerkverenigingen en internationaal curriculumoverleg. Het departement Rits is een actieve partner in netwerken zoals Cilect (Centre International des Ecoles de Cinema et de Télévision) en ELIA (European League of Institutes of the Arts). Op nationaal niveau is de opleiding onder meer betrokken bij het VTI (Vlaams Theaterinstituut). De opleiding stelt dat het onderhouden van de beoogde eindcompetenties continu gebeurt (vooral door de vakhoofden en de opleidingscommissies), en dat de beoogde eindcompetenties rekening houden met de snel veranderende artistieke realiteit. In het actueel houden van de beoogde eindcompetenties wil de opleiding ook onderzoek een rol laten spelen. Via een hercontextualisering stelt de opleiding fundamentele vragen over het metier en probeert ze het medium beter te kaderen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding het profiel van de afstudeerrichtingen Spel en Regie zou aanscherpen en duidelijkheid zou verschaffen over de finaliteit Schrijven. De commissie vraagt om een beter evenwicht te bewerkstelligen tussen het ambachtelijke en het experimentele niveau.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 83
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en orientatië: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
84 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De bacheloropleiding richt zich in hoofdzaak op het aanreiken, ontdekken en aanscherpen van het instrumentarium via stem- en lichaamsopleidingsonderdelen en praktijkworkshops met diverse artistieke accenten, het creëren van een persoonlijke maar intersubjectieve intellectuele context via de zogenaamde "stamvakken" en het exploreren van het eigen scenario langsheen een stapsgewijze ontdekkingstocht van de eigen artistieke noden en vragen. Het curriculum van de bacheloropleiding is erop gericht om de eigen middelen te ontdekken en inzetbaar te maken binnen een artistieke praktijk. De stamvakken horen thuis in de groep opleidingsonderdelen Algemene vorming en kritische reflectie. Deze stamvakken zijn gemeenschappelijk voor alle afstudeerrichtingen van de opleidingen Dramatische kunst en Audiovisuele kunst van het Rits. Het zijn vakken waarmee de opleiding stelt een referentiekader op te bouwen om de studenten op te leiden tot intellectueel en artistiek gevormde, zelfstandig denkende, maatschappelijk bewuste, weerbare en sociaalvaardige mediapersoonlijkheden, die durven inhoudelijke en creatieve keuzes maken, maar die ook op de hoogte zijn van de intrinsieke waarden en ontwikkelingen in andere artistieke en maatschappelijke disciplines. Deze zogenaamde "stamvakken" zijn: in het eerste bachelorjaar: retoriek van beeld en geluid, retoriek van het woord, retoriek van het spel, cultuurgeschiedenis, politiek en media, literatuur; in het tweede bachelorjaar: sociologie en media, filosofie en media, psychologie en media. Voor de opleiding Drama worden deze stamvakken in beide bachelorjaren aangevuld met een opleidingsonderdeel Theatergeschiedenis. Het curriculum van het eerste bachelorjaar is volledig gemeenschappelijk voor de beide afstudeerrichtingen. Pas vanaf het tweede jaar maken de studenten formeel een keuze. Het onderscheid tussen de twee afstudeerrichtingen situeert zich in de volgende groepen van opleidingsonderdelen: de "Opleidingsgebonden vorming" (opleidingsonderdelen die het volledige spectrum van het theater tot onderwerp hebben, in stijgende complexiteit), de "Praktijkgebonden vorming" (onder meer workshops) en het "Jaarproject". Hierbij moet gezegd dat studenten in het eerste bachelorjaar voor de workshops wel al kunnen kiezen tussen een module regie of een module spel en deze keuze maken onder begeleiding van de jaarmentor. De studenten hebben daarbij wel aangegeven dat er tijdens de speloefeningen in het eerste jaar nog geen onderscheid wordt gemaakt tussen spelen of maken of, anders gezegd, tussen spel en regie. De commissie stelt dat in het algemeen de finaliteit van de afstudeerrichtingen in de operationalisering van het curriculum versterkt dient te worden. Uit de gesprekken bleek wel dat de opleiding hiernaar streeft en dat dit al verbeterd was. Ook in de inhoudelijke invulling van de vrije ateliers (zie verder) bleek dit onderscheid niet altijd helder.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 85
In het derde bachelorjaar valt de groep "Algemene vorming en kritische reflectie" weg en wordt plaats geruimd voor de praktijk. Men spreekt hier niet meer van workshops maar van ateliers, die worden aangevuld met de bachelorproef. De masteropleiding werd met de Bologna-hervorming en de bijhorende academisering omgevormd tot een zelfstandige onderzoeksruimte, een laboratorium voor interdisciplinair en artistiek onderwijs, waarin de student zijn persoonlijke scenario verder kan ontwikkelen binnen individuele projecten en binnen de masterproef, als voorlopige blauwdruk van zijn artistieke traject . De masteropleiding besteedt op een gevorderd niveau de noodzakelijke aandacht aan de algemene competenties (bijvoorbeeld via het keuzeaanbod van de stamvakken), streeft een gevorderd inzicht in en bewustzijn van de geschiedenis en eigenheid van het medium na en verlangt van de student, via het individuele project en de masterproef, dat hij of zij in staat is om een individuele, originele en eigensoortige artistieke bijdrage aan het werkveld te leveren. De commissie vindt het positief dat doorheen de bachelor- en de masteropleiding de ontwikkeling van het persoonlijke scenario centraal staat, en dat de autonomie van de student daarin geleidelijk toeneemt. Daar waar eerst meer gestuurde workshops de studenten laten proeven van de verschillende aspecten van het metier en de studenten tegelijk worden ondergedompeld in het creatieve proces, werken de studenten in het jaarproject en vanaf het derde jaar in de ateliers meer zelfstandig. Dit culmineert een eerste keer in de bachelorproef en tot slot uiteraard in de masterproef. In de masteropleiding is de student ook in grote mate verantwoordelijk voor de invulling van zijn eigen "seizoen" of inhoudelijk traject. Het "persoonlijk parcours" als uitgangspunt houdt in dat heel wat opleidingsonderdelen (workshops, ateliers, individueel jaartraject, bachelor- en masterproef) worden ingevuld in overleg tussen de docent en de student. In het derde bachelor- en het masterjaar kunnen studenten ook zelf gastdocenten voorstellen. De commissie wil ook haar waardering uitdrukken voor de progressieve ontwikkeling in complexiteit doorheen de bachelor- en masteropleiding samen, en dit zowel voor theoretische als praktijkgerichte opleidingsonderdelen. De opleiding stelt belang te hechten aan disciplineoverschijdende elementen, waarbij ze argumenteert dat de praktijkopleidingsonderdelen zich gestut weten door een breed scala aan inter- en transdisciplinaire opleidingsonderdelen die het theatermedium overstijgen, via samenwerking met de cel Reflectie, de opleiding Audiovisuele kunsten en in het bijzonder met de afstudeerrichting Schrijven. Maar de commissie constateert dat het interdisciplinaire aspect van het curriculum nog maar beperkt aanwezig is, en dat kansen tot samenwerking met de opleiding Audiovisuele kunsten niet ten volle worden benut. Dit geldt in haar ogen ook voor interdisciplinair onderzoek (zie ook facet 2.2). Wat het thema internationalisering betreft, heeft de commissie vastgesteld dat er weinig impulsen zijn in het curriculum. Studenten kunnen op uitwisseling gaan binnen het opleidingsonderdeel Stage, maar dit gebeurt zelden. Uit de gesprekken is wel gebleken dat de opleiding ter zake inspanningen wil leveren en kansen tot intensivering ziet. Er is een samenwerking met het Conservatorium van Luik, en er wordt verder gezocht naar partners en naar oplossingen voor materiële drempels. Daarnaast ziet men Brussel wel als plaats bij uitstek om internationalisering en interculturaliteit in huis binnen te brengen. Dit gebeurt door buitenlandse gastdocenten en onderzoekers aan te trekken, en door in de studentenpopulatie zelf de diversiteit van de hoofdstad meer tot uiting te laten komen. Voor dat laatste beschikt de opleiding over een informeel circuit met secundaire scholen, al bleek dit nog niet erg veel opgeleverd te hebben. De commissie wil de opleiding aanmoedigen in haar inspanningen om het interculturele aspect sterker in de opleiding aan bod te laten komen. Het docentenkorps staat, via vertegenwoordiging in de Opleidingscommissie Drama, in voor het bewaken van de kwaliteit en de competentiegerichtheid van de afstudeerrichtingen spel en regie. Alle docenten – statutaire docenten evengoed als gastprofessoren – documenteren de inhoud en de doelstellingen van hun opleidingsonderdeel via de competentiefiches. Op basis daarvan kan de Opleidingscommissie opleidingsonderdelen op
86 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
elkaar afstemmen, overlapping vermijden of programmawijzigingen doorvoeren. Een belangrijke rol in dit proces is weggelegd voor het opleidingshoofd, de assistenten en de jaarmentoren. De assistenten bereiden samen met het opleidingshoofd de vergaderingen voor en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het samenstellen van het curriculum. Een jaarmentor is onder meer verantwoordelijk voor de coherentie van een jaarprogramma, en kan waar nodig programmawijzigingen of heroriëntaties van specifieke vakinhouden voorstellen, onder meer voor een flexibel leertraject. Ook studenten maken deel uit van de Opleidingscommissie en kunnen daar voorstellen doen. De opleiding hecht belang aan de jurymomenten als middel bij uitstek om de inhoud van de opleiding te toetsen aan de visie van het werkveld. Verder wordt ook de jaarlijkse ‘retraite’ aangegrepen als moment van reflectie over het curriculum.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de finaliteit van de afstudeerrichtingen in de operationalisering van het curriculum zou worden versterkt. De commissie vraagt om de aanwezigheid van audiovisuele opleidingen meer uit te spelen als troef in de interdisciplinaire praktijk en het interdisciplinaire onderzoek.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft in haar zelfevaluatie de visie van het departement Rits op academisering van de kunst beschreven, en daarbij aangegeven dat onderzoek in relatie tot de kunsten sterk verbonden is met het artistieke proces, dat mee door de reflectie op dit proces vorm krijgt, waardoor de reflectie over het proces tegelijk een deel van het artistieke proces wordt. Daarnaast kan onderzoek in de kunsten gebeuren vanuit een reflectie op het bredere artistieke en maatschappelijke kader waarin de artistieke processen van dit onderzoek zich ontwikkelen. Het departement RITS blijkt de voorkeur te geven aan deze nauwe interactie tussen onderzoek in en over de kunsten. Het is deze interactie die in zijn visie specifiek is voor het onderzoek binnen het hoger kunstonderwijs, en die met name impliceert dat onderzoek over de kunsten aan het departement grondig verschilt van de onderzoeksactiviteiten in de kunstwetenschappen aan een universiteit. De artistieke praktijk gaat idealiter ook altijd gepaard met een reflectie op de eigen artistieke praktijk. De artistieke praktijk is daarom altijd een reflexief parcours, zelfs wanneer het door intuïties wordt gestuurd. Het Rits wil bijzondere aandacht besteden aan de notatie van dit reflexief en intuïtief parcours, in de overtuiging dat de specificiteit van het onderzoek in en over de
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 87
kunsten dat binnen het hoger kunstonderwijs verricht wordt, precies te maken heeft met de problemen en de oplossingen die de levende artistieke praktijken genereren. Vanuit deze context stelt de opleiding dat ze fundamenteel onderzoeksgericht is, en dat de nodige aandacht wordt besteed aan de kennisontwikkeling en het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden. Dit gebeurt zowel via de praktijkateliers als de theorie die er – zij het in beperkte mate – ook op gericht is discursieve vaardigheden bij te brengen om over dat artistieke onderzoek te communiceren, in welke vorm dan ook. Precies daarom wordt aan de studenten in de masteropleiding op het einde van de rit een trajectverslag gevraagd. De opleiding sluit daarmee heel nauw aan bij een ontwikkeling in de artistieke praktijk. Meer nog: ze stelt dat ze met betrekking tot het artistieke onderzoek een pioniersrol vervult. De commissie beaamt dat de opleiding een sterke verbinding legt met artistiek onderzoek in de ons omringende theaterpraktijk. Dit mag blijken uit de onderzoeksprojecten die ze initieert: De acteertheorie van David Mamet – 2003-2005. Die resulteerde in twee theatervoorstellingen, een boekpublicatie (VUBPress) en diverse artikelen. “Let’s go outside” – 2003-2005. Een onderzoek naar theatraliteit, outsiderkunst en performance – 2003-2006. Diverse artistieke eindresultaten (installaties, voorstellingen, performances, objecten, video’s…). Voorstelling van de resultaten op een internationaal colloquium (Museum Dr. Guislain), diverse artikelen. Een festival op vier verschillende plaatsen. “Oedipus tijdgenoot? De tragedie, het tragische en het politieke” – 2004-2006. Diverse theatervoorstellingen, studiedagen, organisatie van een internationaal colloquium, boekpublicatie bij een Franse uitgeverij, diverse (peer review) wetenschappelijke artikelen en andere teksten. Financiering: departementale academiseringsmiddelen, Université de Paris X, Nanterre en Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen. “Kunst en subversiviteit” – 2006-2008. Doctoraat van een van de docenten: “Een drama van verlangen”, Universiteit Amsterdam –2000-2006. Dit resulteerde in een proefschrift en diverse artikelen. Financiering: departementale academiseringsmiddelen. Doctoraat van een van de docenten. “Le mythe de l’authenticité", Université de Paris X, Nanterre – 20052008. “The world of the monkey. An archeology of baroque culture” – 2007-2011. “The Document as performance”, sinds oktober 2008, i.s.m. KASK en Campo. Een onderzoek over “community arts”, sinds oktober 2008, i.s.m. Open Doek. Sinds 2003 werkten onderzoekers met een lesopdracht aan de opleiding Drama mee aan de volgende projecten: “Performing theory” – 2005-2006. Dit resulteerde in diverse boekpublicaties, een bijdrage aan een tentoonstelling en diverse tijdschriftartikelen en hoofdstukken in boeken. “Re:research” – 2006-2008. Hoewel het departement beschikt over internationale contacten en samenwerkingsverbanden, en bijvoorbeeld het project “Re:research” tot stand kwam in een internationale context, heeft de opleiding zelf aangegeven dat wat onderzoek betreft, de contacten op internationaal niveau eigenlijk nog beperkt zijn. De commissie vraagt daarom dat de opleiding de ontwikkelingen in het artistiek onderzoek in een internationale context beter zou opvolgen. De opleiding stelt dat er voorzien is in een omgeving om de opleiding te voeden vanuit onderzoek. Op het niveau van de hogeschool en de associatie bestaan respectievelijk het Bureau Hogescholenonderzoek Brussel en het Bureau Onderzoek Associatie Brussel, waar het onderzoeksbeleid op hogeschool- en associatieniveau wordt uitgetekend. Op departementaal niveau bestaat een onderzoekscommissie met daarin, wat het departementale niveau betreft, zowel kunstenaars als theoretici. Deze commissie bepaalt onder meer welke onderzoeksprojecten prioritair met de voorziene academiseringsmiddelen ondersteund kunnen worden. Ze legt daarbij de klemtoon op: de integratie van theoretische en artistieke competenties; de situering van de reflectie binnen het paradigma van de "cultural studies"; de integratie van audiovisuele kunsten en Drama;
88 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
-
de integratie van onderzoek in het onderwijs vanaf het eerste bachelorjaar; de productie van onderzoeksresultaten, in een zo ruim mogelijke zin; de inzet van zoveel mogelijk leden van het onderwijzend personeel; de internationale dimensie van onderzoek.
Er werd ook een Instituut voor Dramatische en Audiovisuele kunst opgericht (IDeA), dat als doel heeft de ontwikkeling van gemeenschappelijke projecten tussen niet-artistieke en artistieke opleidingsonderdelen (met andere woorden tussen theoretici en kunstenaars) en de cel Reflectie te stimuleren. Dit instituut moet evolueren naar een onderzoeksschool met als voorwaarden: een relatief autonoom bestuur, “onthecht” onderzoek, zelfstandige vorsers en het creëren van een feitelijke onderzoeksomgeving voor afgestudeerden van kunstdepartementen en kunstenaars die het doctoraat in de kunsten willen behalen. De opleiding heeft aangegeven dat ze de onderzoeksprojecten rechtstreeks verbindt met de dagelijkse pedagogie. Via onderzoek kan de pedagogie bevraagd en indien nodig herijkt worden, en omgekeerd. Want ook de pedagogie bevraagt voortdurend de onderzoekswerking op haar relevantie. In de diverse onderzoeksprojecten tracht de opleiding de aan te leren onderzoekscompetenties te concretiseren: Aan elk onderzoeksproject wordt op zijn minst een atelier gekoppeld. Binnen dat opleidingsonderdeel werken de externe onderzoeker en de titularis van het betreffende opleidingsonderdeel, in samenspraak met de studenten, het onderzoekstraject verder uit. De betrokken onderzoekers besteden veel aandacht aan de communicatie van de onderzoeksresultaten aan de studenten, in en buiten de lessen. In het voorafgaande jaar tracht de opleiding alle studenten, via lezingen, werksessies, seminaries en/of filmprojecties, vertrouwd te maken met de onderzoeksmaterie. Dat voorbereidend traject wordt in de mate van het mogelijke rechtstreeks geïncorporeerd in het officiële curriculum. Zo werden voorafgaand aan het onderzoeksproject "Let’s go outside" diverse outsiderdagen georganiseerd, en werd het onderzoeksproject "Oedipous tijdgenoot?" voorafgegaan door een viertal “tragische dagen” en een internationaal colloquium. Uit de gesprekken en de beschikbare informatie is gebleken dat de opleiding zelf vragen heeft bij de transfer van de theoretische naar de praktijkgerichte opleidingsonderdelen. Ze heeft dan ook aangegeven dat ze de verhouding tussen die twee opnieuw wil bekijken. Ze wil de verhouding tussen het vakspecifieke traject en de geïntegreerde reflectieonderdelen updaten, in nauw overleg met de cel Reflectie, zonder aan de doelstellingen en de specificiteit van de Rits-opleidingen te raken. De opleiding heeft daarnaast ook aangegeven dat de studenten van de masteropleiding de mogelijkheid zullen krijgen om het opleidingsonderdeel “stage” te vervangen door een doorgedreven deelname aan een onderzoeksatelier van een “artist in residence”. Maar de stage blijft wel een alternatief voor de opleidingsonderdelen "artistiek onderzoek" en "individueel project" in de masteropleiding. De student kan een stage volgen in het werkveld in functie van het eigen ontwikkelingsproces. Ter voorbereiding van die stage worden met de betrokken student intensieve gesprekken gevoerd en tracht men afspraken te maken met de stageplaats, zodat de student een inhoudelijk waardevolle ervaring kan opdoen. De opleiding heeft verder nog aangegeven dat de resultaten van onderzoek systematisch worden verzameld en geregistreerd in de onderzoeksdatabank van de VUB. Er werd tevens gewerkt aan een interface om de ontsluiting van de artistieke en wetenschappelijke output mogelijk te maken. De commissie is ervan overtuigd dat de investeringen in onderzoeksprojecten en de manier waarop ze in het programma geïmplementeerd zijn, bijdragen tot de kwaliteit van de opleiding. Maar ze stelt wel dat de opleiding de ontwikkelingen in het eigen artistiek onderzoek en het discours daarover dient te expliciteren. Op die wijze zal de visie van de opleiding op onderzoek nog beter verankerd worden in het persoonlijk parcours van de student. Ze wil verder aangeven dat ze het een sterk punt vindt, dat de theoretische opleidingsonderdelen zijn opgevat als "cultural studies".
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 89
De commissie was positief over de sterke aanwezigheid van gastdocenten, iets wat de aansluiting bij en een actuele inbreng vanuit het werkveld waarborgt. Het curriculum bevat daarnaast heel wat praktijkgerichte opleidingsonderdelen, die ruimte bieden voor de ontwikkeling van de ambachtelijke theatervaardigheden en de integratie daarvan met contextuele elementen uit de meer theoretische opleidingsonderdelen. Voorbeelden bij uitstek zijn de bachelor- en masterproef (zie 2.8). De bachelorproef heeft voor de beide afstudeerrichtingen een uitgesproken verschillend profiel. De bachelorproef Spel bestaat uit drie onderdelen en vormt het ultieme “obstakel” waarin nagenoeg alle competenties samenkomen. De studenten beëindigen in eerste instantie hun bacheloropleiding met een doorgedreven speloefening onder begeleiding van een externe gastdocent. De keuze van die docent hangt af van de studentenpopulatie en haar pedagogische noden, en wisselt dus jaarlijks. Daarnaast worden stem- en bewegingsbegeleiding voorzien. Ook de bachelorproef Regie bestaat uit drie onderdelen: een vrij atelier waarin men onder leiding van externe gastdocenten en een onderzoeker-docent het verworven instrumentarium en het eigen artistieke scenario kan toetsen aan een doorgedreven onderzoekservaring, en waarbij men moet omgaan met de creatieve onzekerheid die met elk werk- en onderzoeksproces gepaard gaat. Daarnaast worden schrijf- en scenografische begeleiding voorzien. Voor de beide bachelorproeven werkt men intens samen met de opleiding podiumtechnieken. Toch is het de commissie tijdens de gesprekken opgevallen dat de opleiding op het gebied van de ambachtelijke vorming een verbetertraject af te leggen heeft. De studenten hebben meer vorming gevraagd voor stemtechniek, en de opleiding heeft daarop geantwoord dat hieraan zou worden verholpen door het inrichten van korte workshops. Sommige afgestudeerden lieten ook de verzuchting noteren dat de opleiding meer aandacht zou moeten besteden aan het werken met repertoire: niet als voorbeeld, maar vanuit een confrontatiemodel. De commissie wil in elk geval de kanttekening maken dat in het verweven van artistiek onderzoek met de artistieke praktijk de aandacht voor ambachtelijkheid op peil dient te blijven.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de internationale ontwikkeling op het gebied van artistiek onderzoek beter op te volgen. De commissie vraagt om de ontwikkelingen in het eigen artistiek onderzoek en het discours daarover beter te expliciteren. De commissie vraagt een meer systematische aandacht voor de ambachtelijke aspecten (techniciteit) van het “maken/spelen”.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Algemeen gesproken stelt de opleiding dat ze bijzonder veel zorg besteedt aan de chronologie van het opleidingstraject. De opleiding stelt dat het studieprogramma sequentieel en coherent is opgebouwd, met de volgende krachtlijnen als verbindende factor:
90 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
-
-
-
-
Het confrontatiemodel: de confrontatie tussen het parcours en de artistieke keuzes van de studenten enerzijds en die van de docenten anderzijds, is bepalend voor het inhoudelijke traject. Het programma volgt een autonome koers; centraal staat de exploratie, de ontdekkingsreis van studenten en docenten. De opleiding als onderzoeksomgeving: het curriculum biedt de student een steeds wisselende werk- en onderzoeksomgeving, die enkel kan functioneren indien hij/zij die mogelijkheid als uitdaging, provocatie of confrontatie aangrijpt. De opleiding biedt met andere woorden een omgeving voor doorgedreven “trial and error”-onderzoek aan. Het opleidingsprogramma dat niet normatief maar reflexief van aard is, dat geen normen maar vragen stelt, zich voortdurend beweegt op het grensgebied tussen kennen en kunnen, tussen theorie en praktijk, obstakel en vrijheid, convivialiteit en confrontatie, in de wetenschap dat de ene pool geenszins de andere hoeft uit te sluiten. Elk traject ontwikkelt zich volgens drie fasen: een eerste fase van kennismaking met het theatermedium, zijn geschiedenis en zijn socioculturele context; een tweede fase, waarin het ontstaan, het formuleren, meedelen en vooral het inzetbaar werken van een artistieke visie centraal staan; en ten slotte een derde fase, waarin het verwerven van controle over het eigen instrumentarium centraal staat, evengoed voor spelers als voor regisseurs. Persoonlijke ontwikkeling: het persoonlijk parcours en de aandacht daarvoor in het individueel jaartraject (als apart opleidingsonderdeel).
De opleiding heeft aangegeven dat de inhoudelijke samenhang van het opleidingstraject wordt bewaakt door de Opleidingscommissie. Zij bepaalt mee de keuze van de gastprofessoren, bewaakt de inhouden, stuurt waar nodig bij en kan beslissen het opleidingsprogramma aan te passen aan de studentenpopulatie. Studenten maken er deel van uit en kunnen zelf ook problemen, incoherenties en overlappingen in het programma signaleren. Daarenboven kunnen op die plek het programma en bepaalde vakinhouden – theoretische én praktische – aangepast worden aan het departementale onderzoeksprogramma en aan een eventuele samenwerking met externe instellingen, zoals het Conservatorium van Luik. Het is de commissie tijdens het bezoek opgevallen dat vooral de jaarmentoren een cruciale rol spelen bij het bewaken van de coherentie, ook in het geval van flexibele leertrajecten (zie ook facet 2.1). Binnen het concept van het confrontatiemodel en het persoonlijk parcours (zie verder) vindt ze dit een bindende factor. Naast de bovenstaande krachtlijnen heeft de commissie ook vastgesteld dat de opleiding streeft naar een toenemende autonomie, en dat de inhoud van de opleidingsonderdelen hierop is gericht. In die zin kan gesproken worden van een verticale samenhang. De commissie was tevens positief over het concept dat de masterproef de culminatie is van het voorgaande traject. De commissie heeft tijdens de gesprekken wel vastgesteld dat de studenten niet bijzonder tevreden waren over de helderheid van het opleidingstraject. Hoewel de opleiding een coherent programma heeft neergezet, is dit voor studenten niet steeds even doorzichtig. Het programma bleek voor hen onvoldoende "leesbaar" te zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de helderheid van de programmaopbouw voor de studenten te vergroten.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 91
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: ten minste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten. De masteropleiding bestaat uit één studiejaar van 60 studiepunten. Hiermee voldoet de opleiding aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van zowel de academisch gerichte bacheloropleiding als van de masteropleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat ze bij de begroting van de studietijd de gangbare regels respecteert en rekening houdt met contacturen, zelfstudie, evaluatie, werkstukken en andere opdrachten, voorbereidingstijd en debriefing. De werkelijke studietijd werd nog maar één keer getoetst in het kader van de algemene studentenenquête. Hieruit concludeerde de opleiding dat de studiedruk niet als problematisch ervaren werd: In totaal was 310 keer een opleidingsonderdeel geëvalueerd. Bijna 170 keer of 60 procent werd de nodige studietijd ervaren als begroot, 52 keer iets minder, 67 keer iets meer. Zeventien keer werd gesteld dat er veel minder studietijd en vijf keer dat er veel meer tijd aan een vak moest worden besteed. De commissie stelt dat de werkelijke studietijd met deze eenmalig uitgevoerde enquête niet voldoende precies kan worden gemeten en er alleen trends uit af te leiden zijn. De commissie acht het wel positief dat de opleiding vanuit een individuele begeleiding, onder het mentorschap van de jaarmentoren, soepel omgaat met studietijd en dat de Opleidingscommissie oren heeft naar eventuele problemen die de studenten aankaarten. Een aantal hoorcolleges wordt geëvalueerd binnen een semestersysteem. Op die manier wordt de studielast gespreid, en krijgen de studenten op het einde van het academiejaar meer ruimte voor de afwerking van hun praktijkopleidingsonderdelen. De opleiding geeft ook aan dat het systeem van permanente evaluatie ertoe zou leiden dat studenten doorheen het jaar permanent aan het
92 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
werk moeten zijn en de studiedruk daardoor gespreid wordt. Dat de studiedruk bijwijlen toch hoog is, mag in de ogen van de opleiding geen obstakel zijn, omdat omgaan met deadlines en piekbelastingen aanzien wordt als een belangrijke competentie. De commissie beaamt dit.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om werk te maken van regelmatige en valide studietijdmetingen op maat van de opleiding.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In haar pedagogisch/didactisch concept hanteert de opleiding enkele expliciete visies: het complexiteitsmodel, het confrontatiemodel, het competentiegericht leren, het makersprofiel en de geïntegreerde opleiding. Het complexiteitsmodel houdt in dat de opleiding uitgaat van een artistieke complexiteit: elk medium is een complexe praktijk, weerbarstig, veelgelaagd en puntig, en onttrekt zich aan elke schoolse poging tot reductie van die complexiteit. Het medium is, net als het beroepenveld, complex en in voortdurende ontwikkeling. Eerder dan zich in te schrijven in een vooraf bepaalde traditie, canon of poëtica is elk hedendaags kunstwerk een singulier antwoord op een steeds wisselende context. Het voortdurend wisselende en muterende statuut van de kunstpraktijk maakt haar essentie en haar complexiteit uit. Een opleiding – docenten en studenten – moet zich voortdurend aanpassen aan de context waarin zij werkt. Hierbij staan autonoom handelen en zelfontdekking zij aan zij met engagement en betrokkenheid. De opleiding stelt dat ze deze visie tot leven brengt in het confrontatiemodel. Het confrontatiemodel betekent dat de ontwikkeling van het persoonlijke verhaal of scenario van de student centraal staat en het uitgangspunt is van zijn traject. De commissie vindt dit en sterk uitgangspunt. Het opleidingstraject wordt daarbij een zoektocht naar "Hoe deel ik het persoonlijke scenario mee?", een ontdekkingstocht in een artistiek-mediale en maatschappelijke context, waarbij studenten en docenten opereren tussen de drie polen: medium, maker en maatschappij. Reflectie is een kerngegeven in dit model. De opleiding stelt bovendien dat de student zijn eigen mogelijkheden mee creëert, omdat hij/zij verantwoordelijkheid moet nemen en de confrontatie moet aangaan. Het competentiegericht leren krijgt vorm vanuit de idee dat techniek en instrumentarium niet als doel op zich functioneren, maar een middel zijn om het competentieprofiel te realiseren. Vooral in de bacheloropleiding betekent dit dat studenten het technische instrumentarium geleidelijk ontdekken en aanscherpen, in functie van het ontwikkelen van het persoonlijke verhaal van de student. Dit model houdt ook in dat de opleiding moet voorzien in het intellectuele apparaat dat de student in staat moet stellen om autonoom artistiek onderzoek te verrichten en dat te vertalen in een artistiek resultaat. Het makersprofiel betekent dat de speler als scheppend kunstenaar wordt beschouwd en dat de scheppende kunstenaar ook een speler kan zijn. Hierbij staan in beide afstudeerrichtingen de responsabilisering en de
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 93
groeiende autonomie centraal. Het geïntegreerde model houdt in dat er zoveel mogelijk wordt samengewerkt tussen de studenten van de twee afstudeerrichtingen en met de studenten uit de opleidingen Podiumtechniek en Audiovisuele kunsten. Doorheen dit hele verhaal heeft de commissie toch kunnen vaststellen dat er een zeker onevenwicht bestaat tussen een ad-hoc- en meer continue training en onderhoud van vaardigheden. Het gaat hier bijvoorbeeld om de eerder genoemde stemtraining of om het kritisch omgaan met repertoire als oefening. Het confrontatiemodel brengt met zich mee dat de vorming gedeeltelijk vraaggestuurd verloopt vanuit de studenten, of vanuit acute tekorten in functie van het uit te voeren artistiek project. Dit staat haaks op het principe dat een aantal vaardigheden een continue training nodig hebben. De opleiding maakt gebruik van de volgende werkvormen: hoorcollege, werkcollege (waaronder workshops, ateliers en individueel jaartraject) en begeleide zelfstudie. Over de drie bachelorjaren wordt het aandeel van de begeleide zelfstudie gradueel opgebouwd. In het eerste en het tweede bachelorjaar wordt een aanzienlijk aantal hoorcolleges ingericht, maar vanaf de start van de opleiding worden daar werkcolleges aan gekoppeld, zowel theoretisch georiënteerd (zoals dramaturgie) als expliciet praktijkgerichte werkcolleges (workshops en ateliers). Naarmate de opleiding vordert, stijgt het aandeel van de werkcolleges in studiepunten en contacturen, en neemt het belang van het individuele contact met de docenten toe. De ateliers worden ingevuld met twee types oefeningen: de "obstakeloefeningen" en de "vrije oefeningen". In het eerste geval formuleert de docent bij aanvang duidelijk de te nemen obstakels. In het tweede geval vormt het persoonlijk scenario van de student het uitgangspunt voor de oefening. De commissie drukt zich positief uit over de vrije oefeningen als de plaats bij uitstek waar het integratiemodel tot uiting komt. Hier krijgen de studenten alle kansen om samen te werken met studenten van andere opleidingen en afstudeerrichtingen. In de masteropleiding worden werkcolleges gecombineerd met begeleide zelfstudie, waarbij de studenten opgevolgd worden door gastprofessoren die aangetrokken worden in samenspraak met de studenten en in functie van hun traject. Er wordt met andere woorden gestreefd naar een gevarieerd en gedoseerd aanbod aan werkvormen, verspreid over het bachelor- en mastertraject. In de hoorcolleges wordt gebruikgemaakt van allerhande leermiddelen, van cursussen, over lesnota’s tot slides. In de werkcolleges wordt voor theoretische workshops, zoals tekstanalyse of dramaturgie, steeds wisselend materiaal gebruikt. Leermiddelen worden jaarlijks aangepast aan de actualiteit en de context. In praktijkgerichte ateliers en workshops wordt steeds naar nieuw materiaal gezocht, vaak vraaggestuurd vanuit de student. Het is vervolgens aan de docent om te bepalen of het materiaal, in lijn met het confrontatiemodel, het juiste "obstakel" vormt binnen dat specifieke opleidingsonderdeel. Alle leermiddelen richten zich afwisselend of simultaan op het zelfstandig werken, het verwerven van individuele onderzoeksvaardigheden en het beheersen van en functioneren binnen groepsprocessen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding werk maakt van een beter evenwicht tussen ad-hoc- en meer continue training en onderhoud van vaardigheden.
94 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In overleg met de betrokken docent worden per opleidingsonderdeel de precieze evaluatievormen vastgelegd in relatie tot de gebruikte werkvorm: schriftelijk of mondeling examen, permanente evaluatie, permanente evaluatie met taak of permanente evaluatie met mondeling examen. De opleiding stelt dat ze streeft naar transparantie, via de studie- (waarin de criteria voor beoordeling geëxpliciteerd worden) en de evaluatiefiches (waarin de individuele evaluatie een schriftelijke neerslag vindt). De criteria voor beoordeling zouden vooraf worden besproken met de studenten, en de docent moet bij aanvang van zijn opleidingsonderdeel duidelijk zijn of haar verwachtingen formuleren. De commissie heeft tijdens de gesprekken evenwel vastgesteld dat de beoordelingscriteria voor de studenten toch niet geheel duidelijk waren, en dat het verband met de doelstellingen van het betrokken opleidingsonderdeel niet steeds helder was. De opleiding geeft aan dat er duidelijk twee vormen van evaluatie zijn vanuit het onderscheid tussen obstakel- en vrije oefeningen. Bij de obstakeloefeningen wordt via een toon- of examenmoment geëvalueerd of de student in kwestie in staat is om op een productieve en consequente manier om te gaan met dat obstakel. Na elk toonmoment vindt per student een mondelinge evaluatie plaats, die voorgezeten wordt door de jaarmentor. Bij de vrije oefeningen vormen het persoonlijk scenario of de artistieke intenties van de student het uitgangspunt voor de evaluatie. Er wordt veel aandacht besteed aan de explicitering van de permanente evaluatie naar de student. Na elk praktijkblok wordt een evaluatiedag georganiseerd voor de betrokken studenten. Elke student krijgt dan de mogelijkheid om individueel verhaal te halen bij de betrokken docent, en bij minimaal een tweetal andere docenten (onder wie steeds de jaarmentor) die aanwezig waren op de toonmomenten. Elk evaluatiemoment is dus per definitie een open gesprek tussen meerdere partijen. Ook na de vrije oefening worden individuele evaluatiesessies georganiseerd, waarbij de opleidingscoördinator, de jaarmentor en de kerndocenten samen met de betrokken student een stand van zaken opmaken van het individuele jaartraject. Voor de studenten van het eerste bachelorjaar worden op die manier zes evaluatiedagen georganiseerd, voor de overige jaren vier evaluatiemomenten. Via dit proces krijgt de student niet alleen de kans om op gezette tijden samen met zijn docenten een stand van zaken van zijn individuele traject op te maken. Bovendien wordt zo de evaluatieprocedure, die in het kunstonderwijs een bij uitstek subjectieve aangelegenheid is, zoveel mogelijk geobjectiveerd of, beter nog, intersubjectief gemaakt. Een oordeel ontstaat steeds uit verschillende subjectieve standpunten. Ook hier speelt de jaarmentor een cruciale rol: hij zit de evaluaties voor, stelt de overkoepelende evaluatiefiches op en geeft de bevindingen door aan de volgende jaarmentor. De vakhoofden lichten de rol van die mentoren toe op de opening van het academiejaar. Wegens het omvangrijke jaartraject wordt de jaarmentor in het eerste en het derde jaar bijgestaan door een klastitularis. De evaluatie van de bachelorproef gebeurt door een ad-hocjury, die bestaat uit de kerndocenten van de opleiding. De commissie apprecieert in elk geval de "veelheid aan stemmen" (internen en externen) waarmee de opleiding de intersubjectiviteit organiseert. Die intersubjectiviteit past ook binnen het confrontatiemodel, waarbij gestreefd wordt naar het stimuleren van een voortdurende herbronning en het creëren van eigen normen. De opleiding geeft daarbij aan dat die herbronning een bij uitstek dialogisch proces is, en ontstaat in dialoog tussen de student en de docent. De commissie wil hierbij de kanttekening maken dat de opleiding kampt met de spanning tussen begeleiding en beoordeling, en zich dient te hoeden voor de valkuilen van informele beoordeling. De commissie
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 95
hecht belang aan het feit dat de gehanteerde taal tijdens formele beoordelingsmomenten voldoende overeenstemt met die tijdens de voorafgaande leeractiviteiten (inclusief informele beoordelingsmomenten). De opleiding dient op dat vlak ook voldoende congruentie te realiseren tussen (gast)docenten en opleidingsverantwoordelijken. Aansluitend vraagt de commissie dat de rol van de (gast)docenten in elke situatie steeds duidelijk zou zijn voor de studenten. De commissie heeft verder wel vastgesteld dat de evaluatievormen in het algemeen adequaat zijn in relatie tot de werkvormen, zowel in de bachelor- als in de masteropleiding, en dit voor zowel de meer theoretische als de artistieke opleidingsonderdelen. Voor de beoordeling van de masterproef wordt verwezen naar facet 2.8.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding zich hoedt voor de valkuilen van de informele beoordeling. De commissie vraagt dat de opleiding de studenten meer duidelijkheid zou verschaffen over de beoordelingscriteria door deze, naast de beschikbare informatie in de studiefiches, meer expliciet en transparant toe te lichten, en deze duidelijker in verband zou brengen met de doelstellingen van de individuele opleidingsonderdelen.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In tegenstelling tot in de bacheloropleiding wordt in de masteropleiding met de masterproef geen expliciet onderscheid gemaakt tussen de afstudeerrichtingen. De student moet zelf bepalen welke rol hij zal opnemen in het proces, wat zijn aandeel zal zijn en tot welk resultaat hij wil komen. Hij moet dus op strikt autonome wijze artistieke en andere keuzes maken. De opleiding stelt dat de student in de masteropleiding zijn of haar artistiek traject afrondt met de masterproef. Hiermee bewijst hij of zij als autonoom scheppende kunstenaar – regisseur, acteur, auteur of schrijver – adequaat te functioneren in een praktijk- én onderzoeksgerichte omgeving. Studenten bewijzen er alle eerder verworven competenties – algemene, evengoed als artistieke – op de juiste manier te kunnen inzetten binnen een concreet artistiek proces. Bovendien moeten ze dat proces op zelfstandige basis sturen en tot een goed einde brengen, en dus op een constructieve wijze omgaan met de oefen- en experimenteerruimte die aan elk resultaat voorafgaat. Een masterproef moet dus resulteren in een concreet artistiek eindresultaat dat het persoonlijk scenario op een interessante en intersubjectieve wijze adequaat vormgeeft en communiceerbaar maakt.
96 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
In de visie van de opleiding is de masterproef het resultaat van het mastertraject. Elke student moet aan het begin van de masteropleiding een voorstel voor zijn masterproef formuleren (vaak al voorbereid tijdens het derde bachelorjaar). Dit voorstel komt er als vrije oefening en in een aanzet tot vraagstelling. De vraagstelling bevat een concrete artistieke hypothese, waarbij de student moet aangeven welke middelen zullen worden ingezet om die hypothese te toetsen. De Opleidingscommisie evalueert ieder ingediend voorstel, en gaat na of het beantwoordt aan de eisen van de masterproef en representatief is voor een reële werksituatie. De masterproef zelf bestaat uit scenografie en de uitvoering van het masterproject (toonmoment). Hieraan worden samen twintig studiepunten toegekend. De opleiding stelt daarbij dat het artistiek onderzoek en het werk zelf discursief zijn, en dat ze de studenten niet vraagt om een verbaal discursief supplement te voorzien. De student wordt wel aangemoedigd om in zijn/haar eigen taal te communiceren en te reflecteren over onderzoek, en om het onderzoek zelf als een eigen taal te ontwikkelen. De articulatie van die eigen taal en van de onderzoekscomponent krijgt gestalte in de open ateliers en de presentatie van het werk in een onderzoekreeks. De student wordt na elke performatieve articulatie en na het eigenlijke toonmoment van de masterproef aangezet tot reflectie, op basis waarvan het project verder wordt ontwikkeld. Die reflectie vindt plaats onder begeleiding. De student houdt van het hele proces een logboek bij, dat uiteenlopende vormen kan aannemen en als zodanig een expressie kan zijn van de taal en het universum waarin de student zijn/haar onderzoek uitvoert. De commissie aanvaardt deze duidelijke stelling. Het artistiek onderzoek krijgt vorm in de masterproef vanuit het confrontatiemodel. De commissie stelt evenwel dat de vaardigheden om het eigen project te contextualiseren en te articuleren aandacht behoeven. Een tegensprekelijke discursieve neerslag van het onderzoekstraject maakte op het moment van het visitatiebezoek geen deel uit van het concept van de masterproef. De opleiding heeft ook zelf aangegeven dat het concept van de masterproef een werk in uitvoering is. Voor hun masterproef kunnen de studenten een beroep doen op een externe begeleider en een interne mentor. Daarnaast wordt de nodige (interne) dramaturgische en (externe) scenografische omkadering voorzien. De evaluatie van de masterproef gebeurt door een jury die zowel uit interne als uit minimaal drie externe leden bestaat; zij bekijken alle voorstellingen. Nadien gaat de jury in gesprek met de betrokken student om vervolgens achter gesloten deuren, zonder de student, verder te beraadslagen. De beoordeling is mee gebaseerd op het trajectverslag met zelfevaluatie dat de student moet maken na afloop van de masterproef.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding werk zou maken van een sterkere ontwikkeling van vaardigheden om het eigen artistieke project te kunnen contextualiseren en articuleren.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 97
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding organiseert jaarlijks vier toelatingsproeven: twee eind juni, twee eind september. Studenten schrijven zich op voorhand in via een formulier (online beschikbaar) dat de jury achtergrondinformatie verschaft over de kandidaat-student. Na inschrijving krijgt de kandidaat-student de opdracht en het benodigde tekstmateriaal thuis opgestuurd. Die opdracht bestaat uit drie luiken: De eerste proef peilt naar de verbeeldingskracht en persoonlijke kijk op de werkelijkheid. Men vraagt voor deze opdracht de Brusselse stedelijke realiteit in te duiken en op zoek te gaan naar momenten of fragmenten die de student intrigeren/interesseren. Die selectie uit de werkelijkheid monteert de kandidaat-student tot een korte performance of interventie, op een wijze die niet alleen begrijpbaar en interessant is voor de kandidaat zelf, maar ook voor derden. Die interventie kan elke mogelijke vorm aannemen (bestaande of zelfgeschreven tekst, met of zonder beeldmateriaal, foto, video enzovoort). De apparatuur staat ter beschikking (video/dvd, geluidsinstallatie met cd of cassette…). De opdracht duurt minimaal 10 minuten en maximaal 15 minuten. Als tweede opdracht leert de kandidaat een van de teksten perfect uit het hoofd en moet hij/zij hiervan een persoonlijke interpretatie brengen. Het derde luik bestaat uit de stemtest. De jury – bestaande uit de vaste staf, aangevuld met een externe expert – peilt tijdens deze proef niet naar technisch-artistieke vaardigheden of andere vormen van artistieke en/of theoretische voorkennis. De jury gaat wel op zoek naar studenten met een eigenzinnige verbeelding, die in staat zijn een persoonlijk maar intersubjectief en dus boeiend standpunt tegenover de werkelijkheid in te nemen. Na de vier selectiedagen gaat een kleine groep geselecteerden door naar de werkweek, waarin de kandidaat-studenten deelnemen aan korte workshops. Zo leren ze elkaar, de hogeschool en de docenten kennen. De docenten krijgen de kans iets uitgebreider, in langere sessies, met de kandidaten kennis te maken. Omgekeerd kunnen de kandidaat-studenten onderzoeken of de opleiding Drama van het Rits wel degelijk de opleiding is die zij willen volgen. De werkweek wordt afgesloten met een evaluatiegesprek waarin gepeild wordt naar motivatie en gretigheid. Jaarlijks bieden zich een honderdtal kandidaten aan, van wie er ten hoogste achttien definitief geselecteerd worden. De commissie stelt dat de opleiding een sterk onderbouwde toelatingsproef hanteert. Ze apprecieert daarbij ten zeerste de intensieve werkweek en de opdracht om in het stadsleven te duiken en daar nadien verslag over uit te brengen in de vorm van een kritische reflectie. Tijdens de gesprekken is ook duidelijk geworden dat anderstalige studenten realistische kansen worden geboden. Dat vindt de commissie een sterk punt. De voorbije jaren werd een gestaag kwaliteitsverlies vastgesteld bij de kandidaat-studenten. Dat manifesteert zich het meest nadrukkelijk op het niveau van de kandidaat-regiestudenten. De opleiding stelt hier enkele concrete
98 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
maatregelen tegenover: (1) De zichtbaarheid van de regieopleiding moet vergroot worden, in eerste instantie als makersopleiding. (2) Er moeten (nog) radicalere keuzes gemaakt worden op het niveau van het studieprogramma van het personeelsbeleid (een verhoging van het aantal gastprofessoren). (3) Talentvolle jongeren moeten actiever opgezocht worden, net zoals in het Herman Teirlinck destijds, door werkbezoeken aan kunstsecundaire scholen, het bijwonen van eindwerken op die scholen, deelname aan jury’s enzovoort. Wat dit laatste betreft, heeft de opleiding aangegeven dat ze in de nabije toekomst en in samenwerking met diverse middelbare kunstscholen een zevende propedeusejaar zal organiseren, als overgang tussen het secundair en het hoger kunstonderwijs. Zoals al eerder is aangegeven, tracht de opleiding interculturaliteit in de opleiding in te brengen door allochtone studenten te werven. Hiervoor zou ze ook over een (informeel) netwerk beschikken. De commissie wil de opleiding aanmoedigen in haar initiatieven om de instroom te stimuleren en vooral om de diversiteit ervan nog actiever na te streven, zeker in de hoofdstedelijke context. De opleiding staat open voor de vraag naar vrijstellingen voor opleidingsonderdelen op basis van eerder verworven kwalificaties. Meestal gaat het hier over het verlenen van vrijstellingen voor theoretische opleidingsonderdelen waarvoor credits werden verworven in een andere opleiding van het hoger onderwijs. De vraag naar vrijstellingen op basis van eerder verworven competenties (EVC) komt niet voor, omdat de noodzaak om vooralsnog een diploma te halen, zich minder stelt voor mensen die actief zijn binnen dit werkveld. Aanvragen worden behandeld door de leertrajectbegeleider. Die maakt deel uit van een gestructureerd overlegorgaan op hogeschoolniveau dat de EVC en EVK implementeert en de leerstijlentest Lassi ter beschikking stelt. Op associatieniveau is er regelmatig overleg tussen de trajectbegeleiders, om onder meer schakelprogramma's tussen de universiteit en de opleidingen aan het Rits verder te ontwikkelen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding verdere inspanningen levert om de diversiteit van de instroom te versterken.
Oordeel over onderwerp 2, programma:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
goed goed voldoende OK voldoende voldoende voldoende voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 99
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat haar personeelsbeleid steunt op dat van de hogeschool en het departement. Hierin worden waarden gehanteerd zoals open en directe communicatie, zin voor initiatief en creativiteit, deelnemen aan overleg en gemakkelijke aanspreekbaarheid. Het confrontatiemodel, dat eerder al besproken werd, heeft ook een invloed op het personeelsbeleid, in de zin dat de opleiding gehecht is aan een substantiële groep gastdocenten als aanvulling op het vaste korps, en ter ondersteuning van het actualiteitsgehalte van de opleiding. Het vaste korps bestaat uit een pedagogische (niet-artistieke) staf en een artistieke kernstaf. De opleiding heeft wel aangegeven dat door de beslissing van de hogeschool om een aantal vaste benoemingen toe te kennen, de ruimte voor gastdocenten is afgenomen. De commissie vraagt dat de opleiding toch een voldoende flexibel aanwervingsbeleid zou kunnen voeren in functie van de gastdocenten. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding adequate procedures hanteert voor selectie, aanwerving en bevordering, overeengekomen in het decretaal verplichte overleg, zowel op het niveau van de hogeschool als van het departement. De Opleidingscommissie (en eventueel de vakgroep) heeft niet enkel gewoon inspraak in de aanwerving van nieuwe docenten, maar in de regel volgt de Departementsraad dit advies. De commissie heeft een breed spectrum aan expertise vastgesteld in het docentenkorps, en stelt dat dit de opleiding ten goede komt. Ze wil wel een kanttekening maken bij het feit dat, hoewel de opleiding recent inspanningen heeft geleverd naar vervrouwelijking toe, het korps nog steeds overwegend mannelijk is. Vanuit het confrontatiemodel kan gesteld worden dat de diversiteit in het personeelskorps ook op dit vlak gewaarborgd dient te zijn. Bij aanwerving hanteert de opleiding verschillende criteria voor de artistieke dan wel voor de niet-artistieke vaste staf. Artistieke personeelsleden kunnen als assistent of docent aangeworven worden als zij het diploma van hoger onderwijs van het lange type (2 cycli) hebben, of over een licentiaatsdiploma beschikken en zes jaar bewezen nuttige beroepservaring hebben in het artistieke veld. Nuttige beroepservaring kan aanleiding geven tot weddeanciënniteit. Bij selectie en aanwerving spelen enerzijds de artistieke kunde en faam, in combinatie met een visie op de manier waarop deze competenties kunnen overgedragen worden aan de studenten, en anderzijds de bereidheid om zich in te schakelen in het team en de visie van de opleiding een doorslaggevende rol. De docenten worden verloond volgens de "bijzondere salarisschaal" die ongeveer 20 procent lager ligt dan de "gangbare". De bijzondere salarisschaal houdt immers in dat de docent zijn lesactiviteiten onbeperkt en vrij mag aanvullen met professionele activiteiten buiten de hogeschool (cumuleren). Dit veronderstelt dat de docenten naast hun opdracht effectief nog artistieke activiteiten ontwikkelen en bijdragen tot de beoefening van de kunsten. Dit brengt met zich mee dat de opleiding de taakbelasting van deze docenten met 300 uren vermindert, ten opzichte van de normale taakbelasting van 1.500 uren op jaarbasis voor een docent in de gangbare salarisschaal. Artistieke docenten komen in aanmerking voor de gangbare salarisschaal indien zij leidinggevende functies verrichten, en na goedkeuring door de Departementsraad.
100 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
De niet-artistieke docenten worden aangeworven als assistent of docent indien zij een doctoraat hebben behaald op proefschrift. Deze docenten verzorgen de theoretische opleidingsonderdelen die eerder werden beschreven onder de noemer "academische vorming en kritische reflectie". De salarisschaal komt overeen met die van de gangbare salarisschaal, en docenten kennen een taakbelasting van 1.500 uren op jaarbasis. Voor het bepalen van ieders taakbelasting heeft de Departementsraad een set criteria ontwikkeld die de uiteenlopende taken naar meetbare taakbelasting vertaalt. De docenten kennen aan het begin van het academiejaar zowel hun taken als de totale belasting die ze met zich meebrengen. Het departements- en het opleidingshoofd voeren tenminste één keer per jaar met elke individuele docent een functioneringsgesprek. De commissie heeft vastgesteld dat beide hiertoe een opleiding hebben gevolgd. De opleiding heeft aangegeven dat ze over een erg hechte groep docenten en assistenten beschikt. Tijdens de gesprekken is het ook duidelijk geworden dat het docentenkorps erg geëngageerd is. Nieuwe docenten komen terecht in een team dat nauw samenhangt. Nieuwe personeelsleden worden gebrieft, zowel over hun opdracht binnen de werking van het Rits in het algemeen als over de werking van de opleiding en de vakgroep in het bijzonder. Ze worden opgevangen door de vakgroepassistent, die hen begeleidt bij de praktische organisatie van hun opleidingsonderdelen (theorie en praktijk) en de administratieve verwerking daarvan. De facto maken nieuwe personeelsleden deel uit van een vakgroep waar ze ook terechtkunnen voor feedback, coaching en inhoudelijke verdieping. Dit wordt concreet aangepakt door ze binnen een atelier te koppelen aan oudere, ervaren collega's. Zij worden ook voorgesteld aan het departements- en het opleidingshoofd, die zij persoonlijk, telefonisch of per email steeds kunnen bereiken. De Opleidingscommissie is verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit van het personeelskorps. Voor artistieke docenten wordt de kunstbeoefening buiten de opleiding opgevolgd en speelt die ook een rol in de appreciatie van de individuele docent. Wat onderwijsprofessionalisering betreft, is tijdens de gesprekken gebleken dat initiatieven werden ontwikkeld op het niveau van de hogeschool, maar dat er nog geen specifiek aanbod was in de richting van bijvoorbeeld de vakdidactiek theater. Vakinhoudelijke professionalisering gebeurt meestal via de praktijk van de docenten buiten de opleiding en deelname aan seminaries en congressen. De commissie prijst ook de in het algemeen grote betrokkenheid van het onderwijzend personeel bij de studenten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt blijvende aandacht voor de man-vrouwverhouding in het personeelskorps. De commissie vraagt dat de opleiding een voldoende flexibel personeelsbeleid zou kunnen voeren in functie van de gastdocenten.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 101
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat ze beschikt over een uitgebreide vaste staf, van wie de leden kunnen bogen op uiteenlopende expertises. Daarbij heeft de commissie opgemerkt dat er een aanzienlijk aantal gepromoveerden (6) en promovendi (3) in de staf aanwezig zijn. Deze zijn allen betrokken bij het onderzoek dat binnen en rond de opleiding tot stand komt (zie facet 2.2), net als een viertal gewone docenten. De commissie heeft bij het personeel in het algemeen een openheid aangetroffen ten aanzien van onderzoek, getuige het feit dat van de 20 vaste onderwijzende personeelsleden (bachelor- en masteropleiding samen) er 16 betrokken zijn bij onderzoek met een opdrachtpercentage dat varieert van 5 tot 50 procent. Met betrekking tot het personeelskader zijn kort voor het visitatiebezoek nog stappen gezet. Vaste (praktijk)docenten worden door het opleidingshoofd en zijn assistenten intensief begeleid bij het voorbereiden van een onderzoeksaanvraag, zodat zij meer tijd aan artistiek en/of wetenschappelijk onderzoek kunnen besteden en er tegelijk ruimte vrijkomt voor bijkomende gastdocenten. Er wordt bovendien een rotatiesysteem ingevoerd waarbij vaste docenten om de drie à vier jaar een academiejaar lang afstand nemen van de opleiding, via onderzoek of artistieke projecten, en zo zichzelf en de opleiding de nodige zuurstof gunnen. In de toekomst wil de opleiding dit “sabbatical”-beleid verder uit te bouwen. De opleiding verbindt hieraan vier positieve gevolgen: Praktijkdocenten zullen een sturende rol spelen in het academiseringsproces en zullen in toenemende mate initiatieven ter zake nemen. Vaste docenten zullen de mogelijkheid krijgen nieuwe inspiratie op te doen. Jonge artiesten zullen als gastdocent aan de slag kunnen binnen de opleiding (en kunnen daarin, indien gewenst, gecoacht worden door ervaren collega’s). De praktijkonderdelen zullen nog meer dan vroeger betrokken worden op de onderzoekswerking van de afdeling. Daarnaast wil de commissie aanstippen dat niet enkel de "artistieke docenten" in de opleiding, maar ook de rijke schare gastdocenten duidelijk bijdragen tot het actuele theaterleven. De opleiding kent daarmee een sterke verwevenheid met het beroepsleven. De opleiding geeft aan dat er een budget is om internatonale seminaries en congressen bij te wonen. Heel wat docenten nemen actief deel aan buitenlandse wetenschappelijke colloquia. Docentenmobiliteit via Erasmus wordt aangemoedigd. Ook “internationalisation-at-home” krijgt vorm, door het organiseren van seminaries/workshops en het uitnodigen van gastsprekers.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de bestaande dynamiek in het personeelskorps met betrekking tot onderzoek zou bewaard blijven, in combinatie met de sterke verwevenheid met het beroepenveld.
102 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding (bachelor- en masteropleiding samen) beschikt over 12,2 VTE in statutaire ambten, verdeeld over 4 voltijdse en 17 deeltijdse personeelsleden (4 VTE voor artistiek onderzoek inbegrepen). Het artistiek onderwijzend personeel telt in zijn rangen 3 voltijdse en 12 deeltijdse docenten, 1 voltijdse en 4 deeltijdse assistenten en 1 halftijdse lector. Het niet-artistiek onderwijzend personeel telt in zijn rangen 1 voltijdse en 6 deeltijdse docenten, 4 deeltijdse assistenten en 1 halftijdse lector. Bij de personeelsleden die deeltijds in dienst zijn (86,4 procent) is een meerderheid tijdelijk. Aanvullend heeft de opleiding 32 gastdocenten die in totaal 2,62 VTE in de opleiding aanwezig zijn. Als het aantal studenten op 1 februari 2007 40 bedroeg, beschikt de opleiding dus over een globale student-lectorratio van 1 op 2,7. De commissie stelt dat de opleiding hiermee over een voordelige student-lectorratio beschikt. De commissie maakte zich wel zorgen over het feit dat een substantiële groep docenten zich aan de bovenzijde van de leeftijdscurve bevindt. Verder is, zoals al vermeld onder facet 3.1, het grootste deel van het docentenkorps mannelijk. De opleiding dient voor de beide aspecten aandacht te hebben. Het administratief en technisch personeel op wie de opleiding een beroep kan doen, wordt ook ingezet voor de andere opleidingen in het departement. Bij het administratief personeel gaat het om 11,5, bij het technisch personeel om 7 voltijdse personeelsleden. De Opleidingscommissie adviseert de inzet van personeel voor onderwijsactiviteiten na overleg met de diverse vakhoofden die de afstudeerrichtingen vertegenwoordigen. Dit gebeurt op basis van het door de Departementsraad goedgekeurd opleidingsprogramma. De opleiding geeft aan dat zowel de globale personeelsformatie als de individuele taakomschrijvingen beperkt worden door het financiële kader dat wordt opgelegd door de raad van bestuur van de hogeschool. Ondanks het stabiele studentenaantal verminderen de personeelsmiddelen jaar na jaar. Het hogeschoolbestuur is zich bewust van dit grote probleem.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor de te verwachten stijging van de gemiddelde leeftijd.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 103
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
goed goed voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
104 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het campusbeleid van de Erasmushogeschool Brussel is erop gericht om zich in het rijke stedelijke weefsel van de Brusselse vijfhoek te integreren. De hogeschool wil bovendien een campusbeleid ontwikkelen in functie van de noden van de student, en van rationeel en efficiënt onderwijsmanagement. Ze tracht in die zin het aantal locaties te beperken. De opleiding beschikte ten tijde van het visitatiebezoek over twee campussen: de campus Dansaert in hartje Brussel en de campus Bottelarij in Molenbeek. De meeste praktijkactiviteiten vinden plaats in de campus Bottelarij. De andere onderwijsactiviteiten worden georganiseerd in de recent vernieuwde campus Dansaert. De commissie heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat de opleiding van de campus Bottelarij zal verhuizen naar een nieuwe, nog te bouwen campus, dichter bij de campus Dansaert. De commissie is positief gestemd over het beleid van de hogeschool om te investeren in een meer geconsolideerde campus. Maar ze wil wel aanstippen dat de campus Bottelarij, hoewel minder goed qua faciliteiten, toch ruimtes heeft die naar believen kunnen worden aangepast aan de noden van de artistieke praxis. Dit is een kwaliteit die bestendiging verdient bij de verhuizing naar de nieuwbouw. Op de huidige campussen samen beschikt de opleiding over een in aanbouw zijnde onderzoeksruimte, grotere auditoria, kleinere leslokalen, grote repetitieruimtes – waarvan de meeste mogelijkheden hebben qua belichting en ook een tribune bevatten – en een studentenrestaurant dat wordt uitgebaat door de dienst Sociale Voorzieningen Erasmushogeschool Brussel (SovoEhB). De studenten kunnen naar behoren beschikken over kopieerfaciliteiten en internet. De opleiding beschikt in al deze ruimtes over het geschikte didactische materiaal. Hoewel de opleiding geen een eigen mediatheek of studielandschap bezit, heeft de commissie vastgesteld dat dit geen problemen oplevert. De functie van studielandschap voor een opleiding als deze wordt sterk opgevangen door de repetitieruimtes. Het opleidingshoofd heeft in de campus Bottelarij zijn eigen persoonlijke bibliotheek ondergebracht. De studenten vinden hun weg naar de bibliotheek van het Vlaams Theater Instituut en leken geen tekort te ervaren. Vanuit het personeel kwam wel de vraag om meer te investeren in een elektronische bibliotheek.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding ook in de toekomst zou kunnen beschikken over repetitieruimtes die tegemoetkomen aan de noden van de artistieke praxis.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 105
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Abituriënten kunnen informatie over de opleiding vinden op de website van de hogeschool en het departement en in de departementale informatiebrochure. Het departement heeft een uitgebouwde website met daarop alle nodige informatie over onderwijs (algemene visie, programma bachelor, verkorte bachelor en master, team…) en onderzoek (onderzoeksvisie, -groepen, -projecten en resultaten). Voor meer gerichte informatie organiseren de hogeschool en het departement opendeurdagen en neemt het Rits deel aan de SID-In-beurzen. "Open Rits" is bijvoorbeeld een opendeurdag waarop abituriënten kunnen kennismaken met werk en studenten van de diverse afstudeerrichtingen. Zowel bij de ingangsproef als doorheen de opleiding staan de volgende personen in voor de begeleiding: in eerste instantie de docenten zelf, en verder de trajectbegeleider, de ombudspersoon en SovoEhB. De opleiding spreekt van een integraal systeem voor studiebegeleiding met vakinhoudelijke studie-, studentenloopbaan- en studentenbegeleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de docenten erg betrokken zijn bij de studenten en hen met raad en daad bijstaan om problemen op te vangen. De commissie heeft eerder al aangestipt dat de docenten hun rol in de verschillende types situaties duidelijk dienen te houden. Globaal gezien spelen de jaarmentoren een erg belangrijke rol in de studentenbegeleiding. Zij volgen de studenten nauwgezet op gedurende het volledige leertraject. Een trajectbegeleider is voltijds aangesteld voor de begeleiding van studenten doorheen hun opleidingsparcours. Alle studenten van het Rits die niet het modeltraject volgen, komen bij haar terecht. Gezien de nieuwe mogelijkheden tot flexibel onderwijs, waar het Rits in de mate van het mogelijke ook toe wil bijdragen, wordt de werkdruk van de trajectbegeleider steeds groter. De departementale trajectbegeleider maakt deel uit van een gestructureerd overlegorgaan op hogeschoolniveau. Indien er zich een probleem voordoet in de relatie tussen docent en studenten, spelen de assistenten een voorname rol in het oplossen ervan. Indien ook dat niet werkt, kan de student terecht bij de ombudspersoon. Die heeft vaste spreekuren en is te allen tijde bereikbaar via e-mail. De ombudspersoon staat, in samenwerking met SovoEhB, in voor het psychosociale aspect van de studentenbegeleiding, en verwijst waar nodig door naar gespecialiseerde diensten. De ombudspersoon is aanwezig in alle examencommissies en kan daar indien nodig, op een discrete manier, studentenproblemen voorleggen. De ombudspersoon maakt verder deel uit van de groep Ombudsen Erasmushogeschool Brussel, die ondersteund wordt door de Pedagogische Dienst van de Erasmushogeschool Brussel en jaarlijks input heeft tot het bijsturen van de onderwijs- en examenregeling. Het is de commissie tijdens het bezoek wel opgevallen dat de studenten klachten hebben over de informatievoorziening met betrekking tot planning, en over de planning en organisatie zelf. De commissie verwacht dat de opleiding dit tekort wegwerkt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie verwacht dat de opleiding haar planning en organisatie verbetert.
106 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 107
Onderwerp 5 Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat ze haar beleid met betrekking tot kwaliteitszorg heeft ingebed in het beleid van de hogeschool. Deze laatste formuleerde in haar opdrachtverklaring de intentieverklaring om het onderwijs “systematisch te toetsen aan de hand van interne en externe kwaliteitszorgsystemen”. De dienst Onderwijs van de centrale administratie heeft een centraal kwaliteitsbeleidsplan onderwijs opgesteld, dat principes van het TRISmodel incorporeert. De verschillende departementen leverden begin maart 2008 een departementale aanvulling. Op het niveau van de hogeschool functioneert een stuurgroep Kwaliteitszorg, die is samengesteld uit de departementale KZcoördinatoren. Deze stuurgroep staat in voor de realisatie van het beleid. Ze tracht de departementale KZcoördinatoren te ondersteunen bij de voorbereiding van een externe kwaliteitscontrole, en functioneert tegelijk als klankbord voor de departementen. De departementen kunnen hun eigen ideeën, voorstellen en projecten inbrengen. De stuurgroep heeft een hogeschoolbrede studententevredenheidsenquête opgesteld op basis van een technisch ontwerp van de VUB. Deze bevraging gebeurt jaarlijks; de resultaten worden verwerkt door de VUB. De stuurgroep heeft tevens de vragenlijst opgesteld voor de alumni-enquête, die de hogeschool begin 2008 verstuurde naar de afgestudeerden van de drie voorgaande academiejaren. De opleiding heeft zelf het nut van de studententevredenheidsenquête in vraag gesteld. Ze stelt dat deze bevraging niet altijd van toepassing is op de specifieke pedagogie van kunstonderwijs. Bovendien was ze nog maar één keer afgenomen, lag de respons te laag (één op zeven studenten) en lieten de resultaten te lang (vier maanden) op zich wachten. De opleiding gaf te kennen dat de resultaten daardoor niet hebben geleid tot structurele verbetermaatregelen. De resultaten worden onder de vorm van histogrammen wel ter beschikking gesteld van studenten en docenten op het elektronische leerplatform. De evaluatie van de afzonderlijke opleidingsonderdelen, inclusief de commentaren, is toegankelijk voor het departements- en het opleidingshoofd en de coördinator Kwaliteitszorg. Op eenvoudige vraag van de docent kan zijn individuele score worden opgestuurd of afgehaald. De commissie stelt dat, ondanks de bovenstaande tekortkoming, de opleiding wel intensief de kwaliteit van het curriculum bewaakt. Uit de gesprekken is gebleken dat een sterk reflectieve houding resulteert in een continu proces van evalueren en bijsturen, gestructureerd via de jaarlijkse retraite – hiervoor wordt sinds 2007 ook een beroep gedaan op een externe moderator –, de Opleidingscommissie en de Departementsraad. Het team van jaarmentoren, assistenten, vakhoofden en het opleidingshoofd speelt hierin een vooraanstaande rol. In een progressief parcours is het in de ogen van de commissie belangrijk om voldoende rust en tijd in te lassen om aangebrachte wijzigingen in het opleidingsprogramma te consolideren en te verdiepen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding werk zou maken van een meer gestructureerd kwaliteitsbeleid, aanvullend op het initiatief van de jaarlijkse retraite. De commissie suggereert om behoedzaam om te gaan met veranderingen in het opleidingsprogramma.
108 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft uit het zelfevaluatierapport en ook uit de informatie die in aanloop van het bezoek nog extra ter beschikking werd gesteld, kunnen opmaken dat de opleiding wel degelijk verbetermaatregelen neemt en de implementatie ervan relatief snel kan doorvoeren. Voorbeelden van maatregelen zijn: de implementatie van de bachelor-masterstructuur en de academisering; implementatie van de flexibilisering; implementatie van het competentiegericht denken; het scherper stellen van de finaliteit van de afstudeerrichtingen; het herbekijken van de verhouding tussen de stamvakken en de praktijkgerichte opleidingsonderdelen; de integratie met de opleiding podiumtechnieken; de uitbouw van de optie Schrijven; het verbeteren van de kwaliteit van de instroom, het opstarten van een propedeusejaar met kunstsecundaire scholen in de regio Brussel; de aandacht voor vervrouwelijking van het docentenkorps; de toename van het aantal gastdocenten; een regeling waarbij vaste docenten maximaal 50 procent in de opleiding aanwezig zijn om ze te stimuleren ook buiten de opleiding concrete artistieke (onderzoeks)projecten op te starten; het vrijmaken van gelden voor het bijwonen van binnen- en buitenlandse beurzen en congressen; de vernieuwbouw van de campus Dansaert met daarin een onderzoeksruimte; de plannen voor de bouw van de nieuwe campus "Leonidas"; het uitbouwen van de elektronische leeromgeving. De commissie vraagt dat de opleiding zou blijven investeren in verbetermaatregelen en zou werken aan de zichtbaarheid van de verbeteringen. Die waren voor de studenten en de buitenwereld namelijk niet altijd bekend.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om te blijven investeren in verbetermaatregelen en te werken aan de zichtbaarheid ervan.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 109
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding beschikt over de decretaal verplichte organen, zoals de Departementsraad en het Departementale Overlegcomité (DOC). Docenten maken deel uit van de beide organen, studenten alleen van de Departementsraad. De vertegenwoordigers van de docenten en studenten in dit orgaan worden rechtstreeks verkozen. Studenten en docenten vinden elkaar ook in de Opleidingscommissie. Daarnaast staan de docenten en studenten, zoals eerder gezegd, erg dicht bij elkaar en is er veel informeel overleg binnen de opleiding. Zoals eerder ook gesteld, is bij het bewaken van de kwaliteit van het curriculum een cruciale rol weggelegd voor de jaarmentoren. Verder bestaat er een Studentenraad. De studenten van het Rits blijken wel niet vertegenwoordigd in de Studentenraad van de hogeschool, noch in de raad van bestuur van SovoEhB. Wat de alumni betreft, organiseert de opleiding jaarlijks de "Alumni Awards" - een evenement waar telkens vijf alumni worden gehuldigd – maar het contact blijft verder beperkt tot sporadische en toevallige ontmoetingen, voor zover zij niet ingeschakeld worden in de opleiding. Een aantal alumni vindt immers zijn weg terug naar de opleiding, hetzij als jurylid, hetzij als gastdocent. De alumni worden ook uitgenodigd om de toonmomenten bij te wonen. De commissie vraagt evenwel dat de opleiding de alumni meer formeel betrekt bij de opleiding. Het werkveld is in de opleiding betrokken door de deelname aan de opleiding als gastdocenten en door zijn deelname aan jury's. De feedback die externe juryleden aan studenten geven en de feedback aan de opleiding zelf over het algemene niveau, eventuele tekorten of opmerkelijke tendensen is voor de opleiding een belangrijk instrument van kwaliteitsbewaking. De commissie is verheugd dat de opleiding medewerkers, studenten en het beroepenveld betrekt in de reflectie over de opleiding. Ze vraagt wel dat de contacten met het werkveld verbreed zouden worden, vooral internationaal. Op het ogenblik van het bezoek bleek dat een tekort.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding inspanningen levert om een bredere doorsnede van het beroepenveld te betrekken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. De commissie vraagt dat de opleiding de alumni meer formeel betrekt bij de opleiding.
110 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 111
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat ze de bachelor- en de masterproef aangrijpt als middel bij uitstek om het niveau van de respectieve opleiding aan af te toetsen. Maar de commissie heeft slechts in beperkte mate kennis kunnen nemen van de documentatie van zowel bachelor- als masterproeven. Ze heeft bijvoorbeeld geen toonmomenten kunnen bijwonen, maar stelt dat het concept met betrekking tot de beide opleidingsonderdelen voldoende vertrouwen wekt. Bovendien waren zowel het werkveld als afgestudeerden positief over de kwaliteit van de opleiding. Dat de masterproef ook door het beroepenveld als een volwaardige autonome creatie beschouwd wordt, en dus ook als indicatief mag beschouwd worden voor het opleidingsniveau van de studenten, bewijzen de veelvuldige selecties voor diverse festivals, zoals het Theaterfestival en Theater aan Zee. Het werkveld gaf aan dat het het profiel van de opleiding kende en ook herkende in het werk van de studenten en afgestudeerden. Het werkveld situeert het makersprofiel van de opleiding als complementair met de andere opleidingen drama in Vlaanderen. Volgens de vertegenwoordiger van het werkveld was er duidelijk sprake van een sterker ondernemerschap op het inhoudelijk/artistieke niveau dan in andere opleidingen. De studenten werden ook gekarakteriseerd als zelfbewust. Het werkveld toonde zich ook nieuwsgierig naar de toekomstige evolutie van de opleiding, vooral dan wat het effect van academisering op het profiel van de afgestudeerden en op vaardigheden zoals het vertalen/communiceren van de artistieke intenties (noodzakelijk bijvoorbeeld voor het schrijven van subsidiedossiers) betreft. Uit de gegevens over alumni is gebleken dat de afgestudeerden vlot werk vinden op een geschikt niveau en in de juiste functies. De afgestudeerden zelf waren ook tevreden over hun opleiding, maar zagen wel verbetering mogelijk op het gebied van een aantal ambachtelijke theatervaardigheden, een kritiek die eerder in dit rapport al aan bod kwam. Ze hebben daarnaast ook aangegeven dat: de opleiding meer duidelijkheid zou kunnen verschaffen over de doelstellingen en evaluatiecriteria (een kritiek die eerder al is weergegeven); de opleiding de overstap naar het werkveld sterker zou kunnen faciliteren door een breder netwerk aan te bieden. De commissie wil hierbij wel aanstippen dat door het werken met gastdocenten en de keuze die studenten daarin hebben, er kansen worden benut om de studenten te helpen bij het opbouwen van een netwerk; wat de afstudeerrichting Regie betreft, het werken met beroepsacteurs gestimuleerd zou mogen worden; het masterjaar inhoudelijk sterker mag worden ingevuld (iets waar de opleiding al inspanningen voor geleverd had). Wat internationalisering betreft, heeft de commissie vastgesteld dat de resultaten erg beperkt waren.
112 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding de overgang naar het beroepenveld beter zou faciliteren door het aanbieden van een netwerk. De commissie adviseert de opleiding om de internationale dimensie sterker te ontwikkelen
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied worden opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het beleid van de opleiding ten aanzien van het onderwijsrendement is rechtstreeks verbonden met het verwachte niveau en de vooropgestelde kwaliteitsdoelstellingen. Het onderwijs mag niet gereduceerd worden tot puur kwantitatieve doelstellingen, maar heeft een grote verantwoording af te leggen tegenover het culturele veld en de kunstpraktijk. Verhoging van het rendement kan maar een streefdoel zijn op voorwaarde dat de kwaliteitseisen niet aan de kant worden geschoven. De competentiegerichte benadering en de individuele begeleiding, zo stelt de opleiding nog, zijn manieren om het onderwijsrendement hoog te houden. De commissie kan zich vinden in deze visie. Maar ze vraagt de opleiding wel zich te bezinnen over de vraag of er een verantwoorde relatie is tussen de maximale inspanning van de opleiding en de student enerzijds en het rendement anderzijds. Dat impliceert dat bij een deugdelijke toelatingsproef,een goede propedeuse en vervolgens ook een geëigende individuele studieroute en –begeleiding, de opleiding zichzelf in het hiervoor vermelde en ook als zodanig gekwalificeerde beleid ernstig zou nemen door positieve streefcijfers te formuleren voor de uitstroom in de bachelor- en de masteropleiding. Daarmee maakt zij het zichzelf mogelijk om haar beleid ook daadwerkelijk te evalueren. Uit de cijfers blijkt dat in het eerste bachelorjaar de slaagpercentages op 50-55 procent lagen, met uitzondering van het academiejaar 2006-2007 (33 procent). Ondanks de ingangsproef blijft een groot deel van de studenten afvallen. In het tweede en derde bachelorjaar liggen de cijfers van de afgelopen vijf jaar veel verder uit elkaar, wat te wijten kan zijn aan de kleine studentenpopulatie. Naarmate de opleiding vordert, verhogen de slaagcijfers wel, met in het masterjaar meestal een slaagpercentage van 100 procent. De opleiding stelt dat de uitval in het tweede en derde bachelorjaar niet ongebruikelijk is. De afgestudeerden hebben wel kritisch gereageerd dat studenten wegsturen aan het einde van het derde bachelorjaar eigenlijk geen optie is. De opleiding wil nog de volgende kanttekeningen maken: Vaak kiest de Examencommissie ervoor het traject van een student bewust te vertragen, omdat zij vindt dat die student meer tijd nodig heeft voor zijn parcours. Die keuze wordt steeds in het belang van de student
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 113
-
gemaakt. Volgens de opleiding leert de ervaring dat een dergelijke bewuste vertraging vaak goede resultaten oplevert. Het maximale aantal gesubsidieerde studenten bedraagt veertig. Ook met dat gegeven moet de Opleidingscommissie rekening te houden.
Tot slot vraagt de visitatiecommissie toch te waken over de kritische massa in de opleiding, om de onderwijsdynamiek te garanderen zonder aan de kwaliteit te raken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt te waken over de kritische massa in de opleiding, mits behoud van de kwaliteit. De commissie vraagt dat de opleiding streefcijfers formuleert.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
114 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
De commissie kon beschikken over een lijvig zelfevaluatierapport met voldoende informatiewaarde en kritische zelfanalyse. Sommige elementen waren echter niet duidelijk tot op het moment van het bezoek, bijvoorbeeld wat de inhoud van de masterproef betreft. Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
Drama – Erasmushogeschool Brussel | 115
Overzichtstabel van de oordelen1 score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp
voldoende voldoende voldoende voldoende goed goed voldoende OK voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende goed goed voldoende voldoende voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: EhB Erasmushogeschool Brussel Academisch gerichte bacheloropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Acteren Regie/Schrijven Masteropleiding Drama met volgende afstudeerrichtingen: Acteren Regie/Schrijven
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
116 | Drama – Erasmushogeschool Brussel
Hoofdstuk 3 Hogeschool Gent Algemene toelichting bij de academisch gerichte bacheloropleiding en masteropleiding in het Drama aan de Hogeschool Gent De geschiedenis van de opleiding Drama van de Hogeschool Gent gaat terug tot 1860, toen in het toenmalige Conservatorium van Gent met "Vlaamsche uitspraak en uitgalming" werd gestart. Een betere, meer professionele opleiding werd aangeboden buiten het conservatorium: de Gentse Toneelschool, opgericht aan het begin van de twintigste eeuw, die later de basis vormde voor het gezelschap Toneelstudio ’50 (nog later Arca). Maar de opleiding werd opgedoekt, en heel wat leerkrachten vonden hun weg naar het Conservatorium, waardoor het curriculum werd uitgebreid. Sinds 1936-1937 waren er daar twee afdelingen: toneelspelen en voordracht. Eind de jaren zestig ontsnapte de Gentse toneel- en woordopleiding niet aan de malaise die in veel kunstopleidingen heerste, maar na een turbulente periode werd ze met het Conservatorium toch ingelijfd in de Hogeschool Gent, bij de grote fusieoperatie in de eerste helft van de jaren negentig. Het Conservatorium nam in 1997 de beslissing om de afzonderlijke woordkunst- en toneelopleiding te fusioneren tot één, namelijk “Drama Gent”. Vanaf 1998-’99 werd de woordopleiding geleidelijk afgebouwd. De laatste studenten woord studeerden af in juni 2001. Het was de bedoeling dat voortaan in Drama Gent de verschillende aspecten van podiumkunsten, dus ook vertelen woordtheater, tekstzegging enzovoort aan bod zouden komen. Ondanks de inspanningen van (gast)docenten bleef de Gentse opleiding kampen met een zwak imago. Vooral de diversiteit aan visies bij het team van docenten zaaide verwarring. Daarom werd gezocht naar een docent die zowel op artistiek als op pedagogisch vlak de opleiding een nieuw elan kon geven en een duidelijke visie voor de opleiding kon realiseren. In het academiejaar 2005-2006 werd Sam Bogaerts aangesteld als artistiek docent en als voorzitter van de vakgroep binnen de dramaopleiding. In juni 2008 werd hij door de docenten voorgedragen als voorzitter van de Opleidingscommissie. Met het docentenkorps werkte hij aan een coherente visie en een vernieuwd opleidingsprogramma, dat in het academiejaar 2007-2008 van start is gegaan. De dramastudent kan zich na een breed basisprogramma specialiseren en een eigen vorm of mengvorm van drama uitdiepen, waarbij samenwerken en interdisciplinariteit sterk worden aangemoedigd. De Hogeschool Gent is een Vlaamse Autonome Hogeschool, maakt deel uit van de Associatie Universiteit Gent en heeft dertien departementen, waaronder het Conservatorium. De opleiding leeft in dit departement samen met de opleiding Muziek en heeft elfvaste docenten in dienst, die samen met een substantiële groep gastdocenten instaan voor de opleiding van 47 studenten (academiejaar 2007-2008).
Drama –Hogeschool Gent | 117
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
118 | Drama – Hogeschool Gent
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft haar doelstellingen herwerkt bij de bachelor-masterhervorming in 2003. Samenvattend kwamen de volgende trefwoorden daarin terug: creativiteit en scheppingskracht, analytisch inzicht/kritischreflectieve attitude, groei- en ontplooiingsmogelijkheden/autonomie, communicatieve vaardigheden eigen aan het vak, communicatieve vaardigheden, samenwerkings- en beroepsgerichte competenties, persoonlijke effectiviteit en accuratesse/stiptheid. Voor de master werd in 2003 deze trefwoordenlijst aangevuld met: zelfinzicht en reflectie, organisatievermogen en autonome creativiteit. Later werden sommige van de doelstellingen aangepast aan de vernieuwde academische context en het artistieke landschap, wat leidde tot de onderstaande versie: De afgestudeerde Bachelor in het Drama: kan, op basis van onderzoek, op een beginnend tot gevorderd niveau gedachten, gevoelens of verbeeldingen omtrent het persoonlijke en/of maatschappelijke dramatiseren, theatraal vormgeven, naar een publiek van specialisten en leken communiceren, waarbij een originele kunstzinnige expressie blijkt met een eigen taal en tekens; kan omgaan met planning, tijdsdruk en budget; heeft besef van de persoonlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid, samenhangend met de beroepspraktijk; heeft met veel concentratie, doorzettingsvermogen, energie en kracht de eigen onvolkomenheden qua stem, lichaam of spraak weggewerkt en de eigen expressiemogelijkheden verder verruimd; heeft een specifieke, eigen plaats ingenomen binnen de volledige groep dramastudenten; neemt verantwoordelijkheid tegenover medestudenten, docenten, publiek en materieel, en toont initiatief om allerlei taken waar de groep wel bij vaart, uit te voeren; is in staat tot een originele interpretatie van complexe dramatische teksten, en kan die in een algemeen aanvaard Nederlands met gevoel voor taal geloofwaardig communiceren naar een publiek van specialisten en leken; is in staat tot kritische reflectie en kan op een beginnend tot gevorderd niveau omgaan met inhoud, theatrale mogelijkheden en de context van literair tekstmateriaal; kan informatie op een methodische manier verwerven en verwerken; heeft kennis van onderzoeksmethoden en -technieken, en kan deze adequaat toepassen. De afgestudeerde master: heeft een originele kunstzinnige wijze van expressief uitdrukken ontwikkeld, met een persoonlijk creatief traject binnen het domein van de dramatische kunsten, waarbij de competenties van de bachelor verder uitgediept werden; is in staat om op een originele manier bij te dragen aan de beoefening en ontwikkeling van het drama, op basis van relevant onderzoek van persoonlijke of maatschappelijke aard; kan daar op een kritische manier over reflecteren. Hij kan in een eigen taal conclusies, inzichten en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig overbrengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten; is in staat tot zelfstandige beoefening en ontwikkeling van een vorm van drama of van een persoonlijke combinatie van verschillende vormen van dra ma, al dan niet interdisciplinair. Hij kan een complex dramaproject binnen een bepaald tijdsbestek realiseren; is in staat om ofwel leiding te geven bij het concept en de uitvoering van al dan niet interdisciplinaire complexe dramaprojecten, ofwel om al dan niet onder leiding van een regisseur samen te werken aan een in groep gerealiseerd dramaproject, waarbij de eigen kunstzinnige persoonlijkheid een onmisbaar onderdeel is van een geheel. Zoals verwoord in het zelfevaluatierapport, ziet de opleiding de afgestudeerden als originele zelfstandige kunstenaars, die dankzij hun verworven competenties de complexiteit van een of andere vorm van dramatische
Drama –Hogeschool Gent | 119
kunst als een antwoord op, een spiegel van of een voorstel aan een complexe wereld kunnen aanpakken. De afgestudeerden kenmerken zich door een artistiek-onderzoekende attitude en een voldoende kritischreflecterende geest die zijn kunst en mens-zijn contextualiseert en de grenzen van de kunst aftast. De bachelor verwerft die competenties om in het masterjaar uit te groeien tot die autonoom agerende beginnende kunstenaar. Drama Gent heeft zijn doelstellingen voor zowel de bachelor- als de masteropleiding ook gebaseerd op de algemene academische competenties en ze afgetoetst aan de Bologna-descriptoren. De opleiding stelt daarnaast dat deze doelstellingen passen in een visie op de theateropleiding die aansluit bij de erfenis van de "Vlaamse Golf", een stroming van Vlaamse theatermakers in de tweede helft van de twintigste eeuw. Deze beweging stond voor een visie waarin de acteur niet louter een uitvoerende ambachtsman meer is, maar een kunstenaar die zijn talent en persoonlijkheid op de voorgrond laat treden en daarbij een onderzoekende houding hanteert. Als maker plaatst hij zichzelf en zijn werk in de omgeving waarin hij creëert. Of nog anders gezegd: een theatermaker voert niet meer uit, maar werkt mee aan een artistiek proces waarin een permanent onderzoekende attitude centraal staat. Binnen deze context plaatst de opleiding de toepassing van de dramatische kunst in functie van ‘beroepen’ niet centraal, wel het kunstenaarschap in al zijn facetten. Zowel de kennisverwerving als de ontwikkeling van de onderzoeksdrift krijgt een belangrijke plaats in de opleiding, opdat de student zijn artistiek parcours verder zou kunnen ontwikkelen, nieuwe artistieke paden zou kunnen inslaan, over zijn artistieke keuzes zou kunnen reflecteren en dit parcours zou kunnen contextualiseren. Studenten en docenten worden ertoe aangezet om vooruit te kijken en op zoek te gaan naar wat nog moet komen, om kunst te maken met meer diepgang en gelaagdheid. De onderzoekscomponent binnen de opleiding is in eerste instantie dan ook niet gericht op het realiseren van een voorstelling, maar wil studenten en docenten de mogelijkheid geven om in vrijheid te experimenteren met nieuwe inhouden en nieuwe vormen. Voor het onderzoek Drama ligt de nadruk op drie pijlers: de ontwikkeling van de eigen instrumenten (lichaam, stem) via speltrainingen en onderzoek; reflectie over en contextualisering van de artistieke praktijk; het ontwikkelen en hanteren van een artistiek discours/artistieke taal om het onderzoek in de kunst te communiceren. Daarnaast stelt de opleiding dat ze kiest voor een grondige basis-"techniciteit" of een grondig basismetier. Hieruit vloeit de aandacht voor een stevige basis aan spel- en dramatraining en de ontwikkeling van de instrumenten van de speler (stem, lichaam, en ‘inhoud’), met daarbij een klemtoon op de ervaring, het zintuiglijke en lichamelijke aspect van het theater maken. Door deze klemtoon stelt de opleiding dat ze zich inschrijft in het postdramatische discours waarbij de tekst en de betekenis van de tekst niet meer als de enige centrale punten binnen een voorstelling worden beschouwd. De opleiding wil studenten, docenten en onderzoekers een mentale en artistieke ruimte aanbieden waarin het metier, de kennis en het onderzoek elkaar kunnen bevruchten. Of anders gezegd: de opleiding stelt dat ze kiest voor de kunst en het kunstenaarschap. In de ogen van de opleiding schept het academiseringsproces kansen tot een verhoging van de kwaliteit van de kunstopleidingen, maar dan als versterking van wat eigenlijk al aanwezig was. Het "experimentele" of impliciete onderzoek "in de kunst" krijgt met andere woorden een expliciet karakter, en de verwevenheid van onderzoek en praktijk wordt bewuster benaderd. In combinatie met onderzoek "over de kunst" tracht de opleiding een mentale ruimte te creëren om de kloof tussen de theorie en de artistieke praktijk te dichten. De opleiding heeft tijdens de gesprekken ook aangegeven dat ze via de academisering ook andere disciplines dan de kunstwetenschappen wil introduceren. Maar dit moet nog verder worden uitgewerkt. De commissie stelt dat de opleiding voldoet aan de eisen qua niveau en oriëntatie op basis van de bovenstaande evidentie. Zowel de professionele als de academische component is duidelijk aanwezig. De academisering is in de ogen van de commissie ook goed vertaald in de doelstellingen; de opleiding hanteert een duidelijke visie.
120 | Drama – Hogeschool Gent
De doelstellingen worden bij de start van het academiejaar (tijdens de onthaalweek) en bij aanvang van de lessen gecommuniceerd aan de studenten. Docenten en studenten zijn betrokken bij de discussie over en het bepalen van de doelstellingen via de wekelijkse bijeenkomsten (zie ook verder), de vakgroep Drama (met enkel docenten), de Opleidingscommissie en de Departementsraad. Het is tijdens de gesprekken duidelijk geworden dat de visie van de opleiding homogeen wordt gedragen door het hele docentenkorps en de studenten, die in gemeenschap de doelstellingen willen realiseren. Deze dynamiek heeft de commissie overtuigd, en ze wil de opleiding ertoe aanzetten om de bestaande visie verder te consolideren. Die consolidering is noodzakelijk, omdat de huidige visie relatief recent is en het docentenkorps veeleer klein is. Dit ziet de commissie als een belangrijke uitdaging voor de toekomst.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de bestaande opleidingsvisie verder te consolideren.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding wil een dramaopleiding zijn die competenties ontwikkelt waarmee de beginnende theatermaker diverse taken en activiteiten in de sterk gemengde en diverse (multimediale) theaterpraktijk kan invullen. De keuze voor het brede profiel brengt met zich mee dat er geen afstudeerrichtingen of opties worden ingericht. Ze deelt de opleiding niet op volgens de beroepsrollen van de speler, de regisseur, de vormgever, de theaterauteur, noch volgens genres als tekst-, bewegings- of muziektheater, cabaret, stand-upcomedy, solotheater, kinder- en jeugdtheater enzovoort. Daarom wil de opleiding de specifieke omschrijvingen van competenties als beroepsspecifieke competenties, en dus gericht op het beroep van acteur, enigszins loslaten en meer de klemtoon leggen op de artistieke competenties voor het hele domein van de dramatische kunst. Dit geeft aanleiding tot de volgende klemtonen in de competenties: zelfstandigheid, creativiteit, kritische ingesteldheid en reflectie; inzicht in de kennis van het vakgebied podiumkunsten/dramatische kunsten; beheersen van methoden en technieken van de artistieke discipline. De opleiding stelt dat ze haar doelstellingen gebaseerd heeft op eisen van het kunstspecifieke werkveld. De aanwezigheid van specialisten uit het werkveld – de gastdocenten, externe juryleden – en het overleg met andere theateropleidingen in en buiten Vlaanderen, hebben daarbij inspirerend gewerkt. De commissie erkent dat de opleiding met haar doelstellingen aansluit bij de eisen van het werkveld, ook in vergelijking met het eigen domeinspecifieke referentiekader van de commissie. De opleiding kiest in elk geval voor een breed profiel: "de theatermaker als kunstenaar", of nog: de "theatermaker-speler". In dit profiel kiest ze voor een onderzoeks-
Drama –Hogeschool Gent | 121
houding die gebaseerd is op het vrije experiment, zonder afbreuk te doen aan het belang van en aandacht voor de theoretische en reflecterende competenties. Dat is in de ogen van de commissie een sterk punt. De enige bedenking die de commissie maakt, is dat het aspect internationalisering niet voldoende in de opleidingsdoelstellingen aanwezig is. De commissie beschouwt de keuze om geen afstudeerrichtingen in te richten tegelijk als een kracht en een zwakte. Het is een kracht, omdat dit consequent en helder aansluit bij de visie van de opleiding. Een zwakte, omdat het een risico met zich meebrengt op het gebied van de te bereiken diepgang of het competentieniveau. In de breedte van het profiel schuilt namelijk een zekere oppervlakkigheid. De commissie vraagt daarvoor enige aandacht. De commissie wil nog aanstippen dat de opleiding werk dient te maken van het meer systematische aftoetsen van de doelstellingen aan de eisen van het werkveld, zeker ook in een internationale context. Ook al stelt de opleiding dat ze dit gedaan heeft tijdens haar contacten met gelijkaardige opleidingen in Arnhem, Amsterdam, Göteborg en Stockholm, was het de commissie duidelijk dat dit nog niet voldoende systematisch opgezet was.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor een groter evenwicht tussen de breedte van het opleidingsprofiel en de noodzakelijke diepgang. De commissie vraagt dat de opleiding de doelstellingen meer systematisch zou aftoetsen aan de eisen van het (internationale) werkveld. De commissie vraagt dat er in de doelstellingen meer aandacht zou zijn voor internationalisering.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en oriëntatie: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
122 | Drama – Hogeschool Gent
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding had recent een competentiematrix opgesteld, waaruit bleek dat alle doelstellingen van de opleiding ook effectief aan bod komen in het curriculum. Daarnaast beschikt de opleiding over studiefiches – opgesteld door de individuele docenten – met daarin per opleidingsonderdeel de doelstellingen en beoogde competenties. De commissie vindt het bestaan van de competentiematrix en de studiefiches positief. Maar ze is wel van mening dat de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de opleidingsonderdelen op een meer transparante manier zichtbaar kan worden gemaakt Uit de gesprekken is gebleken dat de competenties uit de studiefiches niet louter een administratief document zijn, maar werden gehanteerd als leidraad voor de reflectieoefeningen (zie verder) van de studenten, en dus door hen gekend zijn. Het programma, dat erop gericht is om studenten op te leiden tot "beoefenaars van een of andere vorm van dramatische kunst", scherpt in eerste instantie “het zijn” en dus de geloofwaardigheid van de speler aan: door trainingen, techniciteiten en ontmoetingen tussen docenten en studenten worden de creativiteit, de zelfstandigheid en het zelfvertrouwen van de student ontwikkeld. De opleiding heeft daarbij oog voor theoretische kennis, reflectie en ondersteuning. Tijdens de eerste twee jaren zijn vooral de trainingen en het leer- en werkproces belangrijk. Pas vanaf het derde bachelorjaar zijn de projecten resultaat- en publieksgericht. De commissie heeft kunnen vaststellen dat het programma in lijn is met de beoogde doelstellingen van de opleiding. Het curriculum is georganiseerd volgens een semestersysteem. Er wordt structureel een deeltijdse opleiding aangeboden, waardoor tempovertraging in het studietraject mogelijk is. In het curriculum worden vier pijlers onderscheiden: drama, stem, beweging en theorie & onderzoek. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven hoe de opleiding in haar curriculum de verhoudingen tussen deze pijlers uitwerkt in functie van de doelstellingen. Artistieke en technisch-ambachtelijke training: In de eerste twee bachelorjaren vormen de opleidingsonderdelen "Drama 1-2-3-4", samen met "Creatief schrijven 1 en 2" de kern van de opleiding. De opleidingsonderdelen "Stem- en spreektraining 1-2-3-4" en "Beweging: conditie en dansante expressie 1-2-3-4" zijn praktijkgerichte flankerende opleidingsonderdelen. Deze praktijklessen zijn vooral gericht op training, zodat de studenten de competenties kunnen verwerven om zelfstandig aan de slag te gaan in de "Dramaprojecten 1-2" in het derde bachelorjaar. Ze zijn gericht op die competenties en vaardigheden die de zoektocht naar de eigen identiteit en persoonlijkheid en de theatrale mogelijkheden ervan ondersteunen. Het "zijn" van de student is in deze oefeningen primordiaal. Er wordt dan ook onderzoek gevoerd naar weerstanden en remmingen bij het spelen, en het spelplezier wordt aangemoedigd. De
Drama –Hogeschool Gent | 123
meer technische training wordt opgevat als "bevrijdende factor", ter ondersteuning van de volledige ontplooiing van de artistieke persoonlijkheid. Artistieke, maatschappijgerichte en reflecterende attitude: Een deel van de praktijklessen bestaat niet alleen uit het "zelf doen", maar ook uit het observeren van de medestudenten, en het benoemen van de handelingen en ervaringen. Daarbij hoort regelmatige reflectie op "het hier en nu" en een reflectie die steeds meer de positie van de student ten opzichte van het verleden van de podiumkunsten en de kunst in het algemeen, het vandaag en de toekomst, bevraagt. Deze aspecten zijn terug te vinden in de portfolio. Zelfstandigheid en creativiteit: In het derde bachelorjaar worden twee dramaprojecten opgezet en is de bachelorproef voorzien. De twee projecten worden, zoals in de voorgaande jaren, opgezet vanuit de opleiding. De bachelorproef valt onder de verantwoordelijkheid van de student, als vervolg op een al meer verzelfstandigde manier van werken tijdens Drama 2 en Drama 4 in respectievelijk het eerste en tweede bachelorjaar. De bachelorproef houdt in dat de student een zelfstandige creatie van een dramaproject realiseert van ongeveer een uur, met onder meer: het dramatiseren of theatraal vormgeven en presenteren van eigen of waargenomen gedachten, gevoelens of verbeeldingen omtrent het maatschappelijke; het streven naar eigen taal en tekens; het leren omgaan met tijdsdruk, planning en budget. De opleidingsonderdelen "Podiumtechnieken 1 en 2" (in de het tweede, respectievelijk derde bachelorjaar) en "Scenografie 1" (derde bachelorjaar) ondersteunen de dramaprojecten. De opleiding geeft aan dat ze de zelfstandigheid van de student ook stimuleert door het keuzeaanbod in het derde bachelorjaar en in de masteropleiding – de eerste twee bachelorjaren bevatten geen keuzemogelijkheden. Dat keuzeaanbod bevat niet alleen opleidingsonderdelen die de opleiding zelf inricht; de student kan ook kiezen uit het aanbod "Studium Generale" van de hogeschool, en kan zelfs buiten de grenzen van de hogeschool gaan. De studenten worden daarbij aangemoedigd om disciplineoverschrijdend te kiezen. De zelfstandigheid culmineert in de masteropleiding, waar de student geacht wordt de masterproef in grote mate zelfstandig en vooral individueel uit te voeren, onder begeleiding van gerenommeerde theatermakers. De student moet ook zelf een keuzepakket samenstellen dat aansluit bij het onderzoek in de masterproef. De student wordt gevraagd zijn keuze ter goedkeuring voor te leggen aan de Examencommissie. De leerinhouden, werkvormen, het gevolgde parcours naar de eindcompetenties en de einddoelstellingen van de masteropleiding zijn in te vullen volgens de eigen accenten en persoonlijkheid. Kennis en reflectie in functie van maatschappijgerichtheid, zelfstandigheid en creativiteit: In de theoretische lessen wordt, naast de noodzakelijke algemene kennis van de geschiedenis van theater en literatuur en de kennis van interpretatiemodellen en begrippen, vooral de nadruk gelegd op de toepassing ervan bij het zelfstandig interpreteren van teksten en voorstellingen. De maatschappelijke contextualisering van drama en de positie van de kunstenaar worden onderzocht in die opleidingsonderdelen, maar ook in de opleidingsonderdelen "Flosofie", "Onderzoek & theater" en "Psychologie & theater". De commissie stelt dat het aantal theoretische opleidingsonderdelen het maximum heeft bereikt, zodat een verdere uitbreiding niet wenselijk is, ook al hebben de studenten tijdens de gesprekken aangegeven dat ze de theoretische component in de opleiding waardevol achten voor de contextualisering en het onderzoek. De commissie is ook van mening dat het onderscheid tussen de theoretische en praktische opleidingsonderdelen nog sterk aanwezig is, iets wat de opleiding zelf beaamde tijdens het bezoek. De commissie suggereert om, waar wenselijk en mogelijk, de inhoud van de theoretische en praktische opleidingsonderdelen op elkaar af te stemmen.
124 | Drama – Hogeschool Gent
Vanuit de visie dat het reflecterende aspect belangrijk is voor het academische karakter van de opleiding, voorziet het curriculum erin om de reflecterende en onderzoekende houding vanaf de start van de opleiding in te oefenen en te laten concretiseren in bijvoorbeeld de opleidingsonderdelen "Drama". Tevens wordt de competentie "over het eigen vakgebied kunnen communiceren" zowel mondeling als schriftelijk aangeleerd. Het reflectieve aspect krijgt formeel gestalte in de portfolio. De kritische reflectie maakt integraal deel uit van de bachelorproef in het derde bachelorjaar. Zij wordt dan verder uitgediept in de "Kritische reflectie op de masterproef" in de masteropleiding. Maatschappij- en domeinspecifieke gerichtheid: Jonge kunstenaars moeten in staat zijn dossiers op te stellen voor culturele centra, kunstencentra en -laboratoria en de overheid, en ze moeten hun dramaproject kunnen uitschrijven om (structureel en financieel) ondersteund te worden. Het opleidingsonderdeel "Management podiumkunsten en wervend schrijven" (derde bachelorjaar) wordt daarvoor ingezet. Ook in het masterjaar wordt deze competentie op een hoger niveau bijgebracht in het opleidingsonderdeel "Onderzoeksvoorstel masterproef". Met betrekking tot de inhoudelijke opbouw van het programma wil de commissie aanstippen dat er in het algemeen sprake is van een kantelmoment na het tweede bachelorjaar. Ze vindt het een sterk punt dat het zwaartepunt met betrekking tot de technisch-ambachtelijke training in de eerste twee jaren ligt, en dat die na het tweede bachelorjaar enkel nog op vraag van de studenten wordt aangeboden. Dit heeft wel als gevolg dat het derde bachelorjaar en de masteropleiding inhoudelijk sterker bij elkaar aansluiten dan het tweede en het derde bachelorjaar, en dat er eerder sprake is van een 2+2-structuur dan van een 3+1-structuur. De commissie denkt dat het toch noodzakelijk is om de masteropleiding inhoudelijk meer nadrukkelijk te onderscheiden van de bacheloropleiding. De opleiding heeft aangegeven dat de mogelijkheden tot uitwisselingen met het buitenland tot op heden beperkt zijn gebleven, vooral vanuit de taalproblematiek. Toch is al twee keer een Franstalige student uit het Conservatoire de Bruxelles in de opleiding komen studeren binnen het kader van een uitwisseling. Daarnaast waren er nog één inkomende en twee uitgaande studenten uit/naar Nederland. Verder beroept de opleiding zich voor het internationale aspect ook op de aanwezigheid van 15 procent reguliere Nederlandse studenten. Het is de bedoeling die uitwisselingen uit te breiden, in functie van het persoonlijke traject van de student. Voorstellen tot wijziging in het curriculum worden steeds uitgewerkt door de Opleidingscommissie, besproken met de vakgroep Drama en met de studenten, en vervolgens voorgelegd aan en goedgekeurd door eerst de Departementsraad en tot slot door de raad van bestuur van de hogeschool. Tijdens de opmaak van de studiefiches voor het curriculum van het academiejaar 2007-2008 werd met alle betrokkenen overlegd over de leerinhoud, de doelstellingen, de competenties, de evaluatievormen, het didactisch concept en de werkvormen. De vakgroep en de Opleidingscommissie werken en vergaderen volgens vooropgestelde procedures. De samenstelling van de Opleidingscommissie Drama is gebaseerd op de verschillende pijlers van het curriculum; minstens één docent van elke pijler is lid van de commissie. De activiteiten van de opleiding en de inhoud van de verschillende vakken worden ter discussie gesteld, de extra taken verdeeld.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de relatie tussen de doelstellingen en de beschrijving van de inhoud van de opleidingsonderdelen te verhelderen.
Drama –Hogeschool Gent | 125
De commissie vraagt dat de opleiding de verhouding tussen de theoretische en praktijkgerichte opleidingsonderdelen in evenwicht zou houden. De theoretische component is immers voldoende in de opleiding aanwezig, maar kan sterker worden afgestemd op de praktijkgerichte opleidingsonderdelen. De commissie vraagt om de masteropleiding inhoudelijk meer nadrukkelijk te onderscheiden van de bacheloropleiding.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vanuit de visie van de "theatermaker-speler" tracht de opleiding de onderzoekende houding, waaraan ze ook refereert in haar visie, te integreren in zowel de praktijkgerichte opleidingsonderdelen als de theoretische onderdelen. De opleiding heeft verschillende voorbeelden gegeven van onderzoeken die de twee types van opleidingsonderdelen voeden. Ze maakt daarbij onderscheid tussen onderzoek over/met de kunsten voor de meer theoretische opleidingsonderdelen en onderzoek in de kunsten voor de artistieke, praktijkgerichte opleidingsonderdelen. Uit de gesprekken is duidelijk gebleken dat de opleiding erin slaagt om de studenten te overtuigen van het nut van Academisering; zij staan hier namelijk opvallend positief tegenover. De docenten betrekken de studenten in hun eigen onderzoek. Maar de commissie stelt dat de opleiding haar visie over de manier waarop de academische competenties bijdragen tot de vorming van het kunstenaarschap dient aan te scherpen. De opleiding heeft gekozen voor het profiel van "theatermaker-speler", een profiel dat de commissie kan waarderen. Ter ondersteuning van dit profiel en als belangrijke component voor de ontwikkeling van de onderzoekende houding heeft de opleiding in de praktijkgerichte opleidingsonderdelen ruimte vrijgemaakt voor het experiment, vooral in de opleidingsonderdelen "Drama". Toch stelt de commissie vast dat het spelen/maken binnen de gekende toneelconventies blijft, zoals blijkt uit de inhoud van meerdere opleidingsonderdelen, ook wanneer die internationaal getint zijn. De commissie vindt het in elk geval positief dat de opleiding het reflectieve aspect van in het begin van de bacheloropleiding een belangrijke plaats geeft, iets wat ook de studenten in de masteropleiding oppikken als sterk punt. Het reflectieve is voor de opleiding in die zin belangrijk, dat dit de student bij uitstek moet begeleiden in de ontwikkeling van de onderzoekende houding en het eigen artistieke discours van de student. Een belangrijke tool bij de ondersteuning van de reflectie is de portfolio. De reflectie over de eigen praktijk en de contextualisering van die praktijk – iets waar soms ook studenten Theaterwetenschappen van de Universiteit Gent bij worden betrokken – wil de opleiding stimuleren en voeden vanuit het theoretische discours en theoretische concepten. Ze geeft daarbij aan dat de theoretische opleidingsonderdelen gebaseerd zijn op een interdisciplinaire benadering van het
126 | Drama – Hogeschool Gent
theater “tussen kunst en theorie”. Maar de docenten hebben aangegeven dat dit interdisciplinaire aspect beter kan worden uitgewerkt, door deze opleidingsonderdelen meer "open te trekken". De commissie wil deze ambitie ondersteunen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding op een adequate manier de beroepsspecifieke competenties bijbrengt. Het gaat hier om de opleidingsonderdelen "Drama" en "Creatief Schrijven", de flankerende opleidingsonderdelen, maar ook om toonmomenten en optredens. De samenwerking met de Universiteit Gent biedt de studenten de kans om te werken met een student theaterwetenschappen, die als dramaturg wordt ingeschakeld in het project van de student Drama. Interdisciplinariteit krijgt ook vorm “binnen de kunsten” door het betrekken van andere kunstvormen zoals beeldende en audiovisuele kunsten, dans, muziek en bewegingsexpressie. Daarbuiten heeft de opleiding nog aangegeven dat ze samenwerkingsverbanden heeft met theatergezelschappen als Compagnie Cecilia, Les Ballets C de la B van Alain Platel, Victoria, Ceremonia, de Bloedgroep, Kopergietery, de Vieze Gasten, NTGent, Het paleis, Baff, Toneelgroep Nunc en Larf. Studenten maken effectief gebruik van deze opportuniteiten om binnen de context van opleidingsonderdelen zoals dramaproject 1 of 2 en drama 4 of 5 mee te werken aan projecten van professionele organisaties. Enkele buitenlandse dansers van Les Ballets C de la B hebben in 2008-2009 ook een workshop acrobatiek en fysiek gegeven. De professionele contacten bleken gestaag te verbeteren (vooral met de gezelschappen op de campus Bijloke). De opleiding heeft in 2008 met een vijftal studenten deelgenomen aan “APPLAUS!” een Vlaams-Nederlandse conferentie over het succes van het Nederlandstalige Toneel, georganiseerd door “Dramaastricht”. De studenten hebben verder nog aangegeven dat ze de samenwerking met de muziekopleiding en met de opleidingen van het departement KASK zouden willen uitbreiden. De opleidingen daar bieden kansen om de studenten interessante ervaringen aan te bieden. De commissie wil hen hierin ondersteunen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding haar visie zou aanscherpen met betrekking tot de manier waarop de academische competenties moeten bijdragen tot de vorming van het kunstenaarschap. De commissie vraagt om de inhoudelijke invulling van de opleidingsonderdelen niet te veel te beperken tot de bestaande toneelconventies. De commissie vraagt om het interdisciplinaire karakter van de theoretische opleidingsonderdelen meer te richten op de zelfstandige theatermaker-speler. De commissie vraagt dat de opleiding samenwerkingsverbanden binnen de hogeschool zou versterken.
Drama –Hogeschool Gent | 127
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De samenhang van het programma wordt bewaakt door de docenten zelf en krijgt vorm op basis van de competenties. De opleiding onderscheidt een verticale en horizontale congruentie. De verticale congruentie houdt in dat er per semester een stijgend niveau van competenties is, samen met een verbreding en verdieping van competenties en kennis. Elk opleidingsonderdeel bouwt voort op de verworven competenties, zoals blijkt uit de studiefiches. De commissie wil ook verwijzen naar de heldere leerlijn in de richting van toenemende zelfstandigheid (zie facet 2.1). De horizontale congruentie wordt volgens de opleiding gerealiseerd doordat de omringingsvakken, zoals “Stemen spreektraining”, “Beweging: conditie en dansante expressie”, “Creatief schrijven”, “Onderzoek en theater” en de theoretische vakken, het kernopleidingsonderdeel “Drama” ondersteunen. Vaardigheden en competenties van die omringingsvakken worden toegepast in het vak drama. Een voorbeeld hiervan is “Drama 3” waarbij “Inleiding tekstanalyse dramatiek” en “Theatergeschiedenis 3” als gemeenschappelijke focus de teksten van Shakespeare krijgen. De opleiding spreekt in dit verband van geïntegreerd leren. De leerinhoud van “Drama” vermeldt tevens die theoretische en contextualiserende component. Het is de commissie opgevallen dat vooral de docenten in de bacheloropleiding echt werk maken van deze ondersteuning van het kernopleidingsonderdeel. Wat het aspect onderzoeksvaardigheden betreft, is er een eerste kennismaking in het eerste bachelorjaar. Dit wordt systematisch verder toegepast en verdiept in de theoretische opleidingsonderdelen . De studenten sluiten elk semester af met een paper voor een van deze theoretische opleidingsonderdelen en met een schriftelijke reflectie op de dramatrainingen. Dit wordt beschouwd als een leertraject, dat via de kritische reflectie op de bachelorproef leidt naar een onderzoeksvoorstel en de kritische reflectie in de masteropleiding. De opleiding blijkt veel inspanningen te leveren om de competenties van de betrokken student te evalueren en het traject waar nodig bij te sturen. De opleiding heeft aangegeven dat ze bij de evaluaties en eventuele bijsturingen oog heeft voor de samenhang binnen het individuele parcours.
Aanbevelingen ter verbetering: /
128 | Drama – Hogeschool Gent
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: ten minste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten, in het totaal 180 studiepunten. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. De opleiding voldoet hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding een goede balans vindt in de studielast. Een opleiding Drama, met haar vele praktijkoefeningen, kent traditioneel veel contact- en repetitie-uren. Daar komen de contacturen voor de theoretische en flankerende opleidingsonderdelen bij. De opleiding heeft het lesrooster zo georganiseerd, dat de namiddagen zoveel mogelijk worden vrijgehouden voor spel (zowel voor de bachelor- als de masteropleiding). Er is dus sprake van spreiding, wat kan beschouwd worden als een studiebevorderende maatregel. Toch hebben de studenten in de masteropleiding zich kritisch uitgelaten over de werkdruk, vooral wat "academisering" betreft. Het uitwerken van een eigen dramaproject of het masterproject kan in elk geval een hoge belasting met zich meebrengen. In de ogen van de commissie is een tijdelijke hoge studiedruk niet problematisch, omdat studenten moeten leren omgaan met piekbelasting. De spreiding van de masteropleiding over twee academiejaren, waar meerdere studenten toe overgaan, is in de ogen van de commissie te verklaren doordat creatieprocessen soms een langere doorlooptijd vragen – wat op zichzelf niet erg druk of belastend hoeft te zijn – om met de nodige diepgang tot een resultaat te komen dat een masteropleiding waardig is. Ook het feit dat de gebouwen van de opleiding laat open zijn, mag men beschouwen als studiebevorderend, omdat dit de studenten in de gelegenheid stelt om ook op minder schoolse uren nog te repeteren. De opleiding heeft aangegeven dat in het kader van de programma-evaluatie regelmatig studietijdmetingen worden georganiseerd. Uit deze perceptiemetingen blijkt dat de door studenten ingevulde studietijd overeenkomt
Drama –Hogeschool Gent | 129
met de opgegeven studietijd in de studiefiches en in het curriculum. Om correcte resultaten te garanderen, werden de studietijdmetingen vanaf het academiejaar 2007-2008 volgens een vernieuwd systeem georganiseerd, en ondersteund door de stafmedewerker Studietijdmetingen en bevragingen van de Centrale Administratie, Sector Onderwijs, Onderzoek en Dienstverlening. Het nieuwe systeem, dat elektronisch wordt aangeboden, laat de studietijd beknopt beschrijven door middel van een regelmatige schatting. Dat moet een beter beeld geven van de bestede studietijd van de studenten. De opleiding stelt echter dat het aantal studenten drama te klein is om hieruit statistisch relevant materiaal te kunnen destilleren. De opleiding troost zich de moeite om in het wekelijkse overleg met de studenten of in de schoot van de vakgroep of de Opleidingscommissie de studielast te bewaken, om bijvoorbeeld piekmomenten te vermijden in de opmaak van de jaarplanning en “flessenhalzen” uit te schakelen. De eerste- en tweedejaarsstudenten krijgen bij de aanvang van het academiejaar een gedetailleerd lessenrooster en een overzicht van alle semestertaken en examenopdrachten. De opleiding heeft aangegeven dat de organisatie misloopt als de studenten aan een extern project meewerken, en de externe organisaties bij het plannen van hun repetities en voorstellingen geen rekening houden met de hogeschoolverplichtingen van de studenten. Uit de gesprekken is gebleken dat de planning en de organisatie van de opleiding de studenten soms hindert. De opleiding heeft aangegeven dat ze hiervoor aandacht heeft en ook inspanningen levert, bijvoorbeeld door het invoeren van een deadlinekalender. De commissie vindt dat deze beoogde maatregelen ook een duidelijk effect dienen te hebben.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om te waken over de planning en organisatie van de opleiding.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat haar opleidingsvisie gebaseerd is op en vorm krijgt door: de persoonlijkheid van de student: ontplooiing, zelfvertrouwen, originaliteit; het onderzoek (artistiek/theoretisch): artistiek onderzoek gecombineerd met reflectie over en contextualisering van de artistieke praktijk; de training: spel (via tekst, het fysieke, het dansante), lichaam (bewegen, conditie), stem en spraak, dit alles met oog voor de kunstzinnigheid. Ook de reflectie en het communiceren van deze reflectie worden getraind; de aanvaarding van de diversiteit en het eigen ontplooiingstempo van de student; de toepassing: dramaprojecten in functie van het persoonlijke traject van de student; ontwikkeling van een open geest en zelfstandigheid. Vanuit deze visie kiest de opleiding voor een didactisch concept dat niet alleen aanbod- maar ook vraaggestuurd is: De eerste vier semesters bepaalt de opleiding de doelstellingen, competenties en de methodiek. Toch moedigt ze de inbreng van de student sterk aan. In heel wat praktijkvakken is er een grote inbreng van de student.
130 | Drama – Hogeschool Gent
-
-
-
-
-
-
-
-
De meeste praktijklessen maar ook sommige theorielessen zijn taakgericht, probleemgestuurd en competentiegericht. Ze hebben samenwerkend leren en reflectie tot doel. Zelfsturing wordt in initiële vorm aangebracht via allerlei opdrachten en de invoering van de portfolio, en is sterker uitgewerkt in het derde bachelor- en in het masterjaar. Het concept in het masterjaar is gericht op zelfgestuurd leren. De praktijkgerichte opleidingsonderdelen hanteren het "atelier" als didactische werkvorm. Er zijn verschillende onderwijsvormen: hoorcolleges bij theoretische opleidingsonderdelen (voor sommige in kleine groepen), werkcolleges, lessen, duotrainingen, uitgebreide trainingsessies en individuele studiebegeleiding. De nadruk ligt in het begin op training, zowel individueel als in groep, kleine en grotere groepen, met de noodzakelijke reflectie. Ook het afwerken van dramaprojecten biedt veel leermogelijkheden. Verschillende docenten worden parallel ingezet om de studenten in kleine groepen te begeleiden. Groepen zijn flexibel samengesteld, zowel qua personen, aantal als niveau, naargelang de soort oefeningen en trainingen. Er wordt geïnvesteerd in individuele studiebegeleiding, zodat de student zijn talent en competenties kan ontdekken en ontplooien. De opleiding hanteert een erg open leerdiscours. Er is een doordachte opbouw. Bijvoorbeeld: de zelfwerkzaamheid van de studenten groeit aan de hand van de verschillende stappen van het onderdeel eigen dramaproject. Afhankelijk van individuele trajectkeuzes, tekortkomingen of achterstand kunnen aan de student specifieke trainingen opgelegd worden van andere opleidingsonderdelen “drama”, in functie van de te verwerven competenties. De theoretische vakken wisselen het louter doorgeven van informatie af met zelfstandig opzoekwerk en individuele lectuur, onderzoek en interpretatie en groepsinterpretatie en -discussies. Er is bij heel wat theoretische lessen sprake van de integratie tussen theorie en praktijk. Er wordt in tekstanalyse vertrokken van te analyseren teksten om analysemodellen aan te brengen. Studenten krijgen observatieopdrachten bij het bekijken van video’s/dvd’s van voorstellingen of van voorstellingen zelf. Het integreren van de dramapraktijk en -theorie wordt voor het eerst in het academiejaar 2007-2008 uitgewerkt in de probleemgestuurde aanpak rond Shakespeare. De studenten worden in “Drama 3” eerst geconfronteerd met teksten van Shakespeare., midden in het semester is een week van lezingen en theoretische besprekingen (“Theatergeschiedenis 3”) voorzien en die wordt gevolgd door een verdieping in de dramatraining tijdens het vervolg van het semester. De opleiding is gestart met portfolio: een persoonlijk log- of dagboek, waarin de studenten op eigen verantwoordelijkheid de commentaar, aanwijzingen en feedback noteren en schriftelijk verwerken. Van bij de aanvang van het opleidingsonderdeel “drama 3”, dat wordt gegeven in het eerste semester van het tweede bachelorjaar, wordt hen gevraagd om meer gestructureerd een reflectie en een zelfevaluatie te schrijven, naar aanleiding van de serie trainingen met scènes en teksten van William Shakespeare. Peer en self assessment: de zelfevaluatie en evaluatie door medestudenten is inherent aan dramatrainingen en repetities. De studenten in het tweede bachelorjaar worden geïntroduceerd in een methodische vorm van peer en self assessment, die het karakter krijgt van intervisie.
De commissie stelt dat de didactische aanpak goed in lijn ligt met de beoogde doelen en de opleidingsvisie. De enige uitzondering hierop is het didactisch concept van het theoretisch onderwijs. Dat zou nog beter kunnen aansluiten bij de praktijkaspecten van de opleiding. De portfolio vindt de commissie een waardevol middel om het doorgemaakte leerproces te documenteren en te reflecteren, en ze beveelt aan hier zeker verder mee te gaan, zij het in de vorm van een logboek. Verder wil de commissie nog aanstippen dat ze het een goede keuze vindt dat er peer assessment is en dat de meer informele vorm voldoende informatie voor een evenwichtige beoordeling oplevert. Het is de commissie ook opgevallen dat in de evolutie van aanbod- naar vraaggestuurd onderwijs de docenten de rol van coach toebedeeld krijgen. De commissie erkent de kracht hiervan in relatie tot het individuele artistieke parcours van de studenten, maar wil toch beklemtonen dat de beoogde eindcompetenties de inhoud van het coachingproces moeten bepalen.
Drama –Hogeschool Gent | 131
Met betrekking tot de onderwijsmiddelen heeft de opleiding aangegeven dat de docenten van theoretische vakken beschikken over syllabi en bundels van capita selecta. De docenten worden gevraagd hun syllabi blijvend te vernieuwen. Wat de opleidingsonderdelen "dramatiek, epiek en lyriek” betreft (voor B3-studenten en als keuzevak voor M1-studenten), beoogt men het zelfstandig interpreteren van teksten. De keuze van de thema’s, teksten en auteurs wisselt jaarlijks, afhankelijk van de actuele dramaprojecten en/of de voorstellingen en literaire uitgaven van het desbetreffende seizoen. De docent kiest bij aanvang van de lessen, in overleg met de studenten, een aantal literaire werken waarop het interpretatieonderzoek kan worden toegepast. Sommige theorie- en praktijkdocenten gebruiken handboeken. Er wordt ook gebruikgemaakt van films, tv-captaties van voorstellingen en documentaires als documentatiemateriaal. De studenten worden aangemaand voorstellingen te bekijken en literaire teksten autonoom te lezen. Theaterteksten worden in groep gelezen. Enkele basismiddelen zijn de vele teksten uit de dramatische en literaire canon. Er wordt veelvuldig gebruikgemaakt van tekstfragmenten. De commissie stelt dat het materiaal inhoudelijk voldoet aan de verwachtingen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor het concept van het theoretisch onderwijs. De commissie vraagt om het gebruik en de ontwikkeling van de portfolio door te zetten.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat de student niet alleen wordt beoordeeld op het artistiek “eindproduct” en de verworvenheid van de beoogde competenties, maar ook op de permanente evolutie of groei. Het permanent willen leren en zelfs het steeds opnieuw willen beginnen, zijn noodzakelijke competenties en attitudes van een beoefenaar van de dramatische kunst. De studiefiches geven aan welke evaluatiemethode wordt gehanteerd. Het onderwijs- en examenreglement bevat de organisatie van toetsen en examens. Het examenrooster wordt een maand vooraf bekendgemaakt. De resultaten worden na de eerste en tweede zittijd bekendgemaakt, en ook dan hebben de studenten de gelegenheid om feedback te krijgen op deze resultaten. De permanente evaluatie krijgt voornamelijk vorm door de wekelijkse gesprekken waarin feedback wordt gegeven en in het overleg binnen de vakgroep, waarin vanuit de verschillende onderwijs- en vakdisciplines de student geëvalueerd wordt. De praktijkgerichte opleidingsonderdelen worden bij het einde van een semester geëvalueerd tijdens "open lessen", en kennen een eigen evaluatiemethode op basis van de beoogde competenties. Er is voor deze opleidingsonderdelen geen tweede zittijd voorzien. De studenten worden geëvalueerd door de titularis van het
132 | Drama – Hogeschool Gent
opleidingsonderdeel, bijgestaan door de andere dramadocenten en de docenten van de ‘omringingsvakken’, deskundigen, externen en leken (= jury). Ze plaatsen bij hun beoordeling de student in relatie tot het nog af te leggen opleidingstraject, en doen dit op een beperkte beoordelingsschaal. De commissie heeft vastgesteld dat de beoordelingen steeds omstandig worden gemotiveerd in waarderingsverslagen. De positieve benadering van de studenten vindt ze hierbij een sterk punt. De studenten krijgen ook steeds mondelinge feedback na zo'n "open les". Deze open lessen nemen in het derde bachelorjaar en in de masteropleiding de vorm aan van openbare toonmomenten; voor de masterproef worden ook externen opgenomen in de jury. De commissie heeft vastgesteld dat dit voor de bachelorproef niet het geval was en vraagt dat de opleiding dit wel zou organiseren. Bij de evaluatie van het kernopleidingsonderdeel “Drama" wordt aandacht besteed aan de beoordeling van de "flankerende opleidingsonderdelen”. De opleiding doet dit om het verband tussen de twee zo duidelijk mogelijk te kunnen overbrengen bij de studenten. In de beoordeling worden de opleidingsonderdelen die vallen onder de noemer stem en beweging geclusterd. De diverse onderdelen en de daaraan gekoppelde competenties worden door de docenten permanent geëvalueerd. De competenties worden afgetoetst en met elkaar vergeleken. Het is de bedoeling dat de betrokken docenten tot een consensus komen voor de eindevaluatie. In het masterjaar wordt het “Onderzoeksvoorstel master”geëvalueerd door de titularis-dramadocent, de “Masterproef” als artistieke realisatie door de masterjury en de “kritische reflectie” door de titularis-onderzoeker. De theoretische opleidingsonderdelen worden meestal getoetst aan de hand van een mondeling examen met voorbereidingstijd (eventueel ook in een tweede zittijd). Dat omvat zowel gesloten als open vragen. Bij de mondelinge examens wordt ernaar gestreefd dat een collega-docent aanwezig is als waarnemer. Hij heeft ook een adviserende rol. De studenten moeten in vele gevallen een korte paper schrijven, handelend over/aanvullend op de inhoud van het vak, waarbij hun zelfstandige reflectie en eigen originele interpretatie getoetst wordt. De opdrachten worden hen tijdig meegedeeld. De Opleidingscommissie staat in voor het bepalen van de evaluatievormen. Ook dit maakt deel uit van overleg binnen de opleiding, en wordt onder de docenten op elkaar afgestemd. De commissie vraagt om dit te bestendigen. De commissie vraagt tevens om verder te werken aan de coherentie van het evaluatiebeleid, vooral in het derde bachelorjaar en in de masteropleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om het werkveld sterker te betrekken bij de beoordeling van de bachelorproef. De commissie vraagt om de coherentie van het evaluatiebeleid in het derde bachelorjaar en in de masteropleiding te vergroten.
Drama –Hogeschool Gent | 133
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De masterproef is een zelfstandige creatie van een dramaproject, op basis van onderzoek dat vertrekt van een vraag- of probleemstelling. De student kan ook deelnemen aan door anderen voorgestelde projecten. Hij is dan verantwoordelijk voor zijn specifieke bijdrage, waarbij zijn eigen competenties een onmisbaar onderdeel vormen van een geheel. Interdisciplinariteit wordt aangemoedigd. Het is de commissie opgevallen dat er geen vereisten gedefinieerd zijn op productniveau, wat overeenkomt met de opleidingsvisie. Eindcompetenties van de masterproef: De student: kan op een gevorderd niveau zelfstandig gedachten, gevoelens of verbeeldingen naar een publiek van specialisten en leken communiceren, waarbij een originele kunstzinnige expressie blijkt met eigen taal en tekens; is in staat om ofwel leiding te geven bij het ontwikkelen van een concept en de uitvoering van al dan niet interdisciplinaire complexe dramaprojecten, ofwel om al dan niet onder leiding van een regisseur samen te werken aan een in groep gerealiseerd dramaproject, waarbij zijn eigen competenties een onmisbaar onderdeel vormen van een geheel; kan zelfstandig drama op het niveau van een beginnende kunstenaar beoefenen. De opleiding flankeert de masterproef met twee andere opleidingsonderdelen: het "Onderzoeksvoorstel" en de "Kritische reflectie". In het onderzoeksvoorstel moet de student zelfstandig een vraag- of probleemstelling formuleren en een dossier samenstellen als voorstel van de masterproef – inclusief inhoudelijke, vormelijke, praktische en wervende informatie. De kritische reflectie houdt in dat hij aantoont dat hij kan reflecteren op zijn werk, daarbij puttend uit theoretisch-wetenschappelijke bronnen. Het is de bedoeling dat de student zijn artistiek werk kan plaatsen binnen een multidisciplinair kader en een eigen taal ontwikkelt om zijn werk te duiden voor een publiek van specialisten en leken. De commissie vindt het opzet van de masterproef goed bedacht en de toeleiding naar de masterproef in de bacheloropleiding goed gefaseerd. De commissie suggereert wel om het traject van de masterproef inhoudelijk/thematisch vroeger in te zetten. De studenten van de masterproef hebben namelijk aangegeven dat het niet evident was om het inhoudelijk traject in één jaar af te werken. De commissie wil ook aanstippen dat, hoewel het opleidingsonderdeel “Masterproef" wel voldoet aan de vereiste studiepunten, de flankerende opleidingsonderdelen inhoudelijk zo nauw aansluiten bij de masterproef, dat men kan stellen dat in totaal het maximale aantal studiepunten overschreden is. De commissie vraagt dat de opleiding zich hierover bezint. De masterproef wordt begeleid door een promotor naar keuze (eventueel gastdocenten of experts uit het podiumlandschap) en door een team van docenten en experts, dat het onderzoeksvoorstel en de reflectie kan bijsturen. Bij de keuze van de externe promotor wordt nagegaan of die borg kan staan voor het artistieke niveau
134 | Drama – Hogeschool Gent
en de onderzoeksattitude, dankzij zijn/haar eigen onderzoeksattitude en vernieuwende aanpak in het theater. De begeleiders geven erg regelmatig feedback aan de studenten. Het is tijdens de gesprekken opgevallen dat de externe promotoren er in hun begeleiding een verschillende aanpak op nahouden. De ene werken inhoudelijk al meer sturend dan de andere. De commissie wil erop wijzen dat de begeleiders ook verantwoordelijk zijn voor tussentijdse signalen. Het zou wellicht goed zijn dat de werkwijze van de promotoren op elkaar wordt afgestemd. De beoordeling van de masterproef – op basis van een publiek toonmoment – ligt in de handen van een jury, die bestaat uit de promotor, de titularis, twee docenten uit de opleiding, een externe specialist en een externe leek (OP-leden). Er wordt nagegaan of de competenties zijn verworven, en er wordt een eindcijfer gegeven op 20. Als men geen consensus bereikt, neemt de titularis de eindbeslissing op basis van een niet-mathematisch gemiddelde. De commissie heeft hierbij enkel de bemerking dat de "leek"’ in de jury geen echte leek is, in de zin van een onbevangen toeschouwer. De “leken” blijken een degelijke theaterachtergrond te hebben.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding de verdeling herziet van de componenten, gespreid over de drie verschillende opleidingsonderdelen die betrokken zijn op de masterproef. De commissie vraagt om het inhoudelijke traject voor de master vroeger in te zetten. De commissie vraagt dat de opleiding de begeleiding van de masterproef een meer gemeenschappelijke oriëntatie zou geven.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat ze in haar wervingstrategie aanwezig is op alle SID-In's en op de afstudeerbeurs van de Associatie Univeristeit Gent. Jaarlijks worden drie infodagen en een opendeurdag georganiseerd. Tijdens deze dagen wordt het opleidingsprogramma doorgenomen met potentiële studenten en hun ouders. Studenten kunnen bij verschillende mensen, zoals de trajectbegeleider, de voorzitter van de Opleidingscommissie en docenten terecht voor informatie en antwoorden op hun vragen. Tijdens de opendeurdag zijn er open lessen en voorstellingen om de potentiële studenten een voorproefje te geven. De website van de
Drama –Hogeschool Gent | 135
hogeschool en die van het departement bieden informatie voor geïnteresseerde studenten. Jongeren die aan de toelatingsproeven willen deelnemen, kunnen zich als voorbereiding inschrijven voor “Drama Live”. Dat is een contactdag waarop de potentiële studenten enkele open lessen kunnen volgen, en informatie krijgen over de opleiding en de toelatingsproeven. Ze hebben de mogelijkheid specifieke vragen te stellen over de toelatingsproeven. Bovendien kan in een gesprek al getoetst worden naar de artistieke en kritische competenties van de kandidaat. Daarnaast is heel wat informatie over de toelatingsproeven beschikbaar via de website van het departement. De opleiding laat iedereen die voldoet aan de decretale eisen aan de toelatingsproeven deelnemen. In een eerste fase bereidt elke kandidaat een eigen “performance”, een “korte voorstelling” voor. Daarnaast moet de kandidaat opgelegde teksten interpreteren, waarbij wordt gepeild naar een persoonlijk en origineel artistiek communiceren. Bij de eerste presentatie worden de minimale basisvereisten getest in verband met kunstzinnigheid, uitstraling, originaliteit, het losbreken van clichés, persoonlijkheid in de mededeling, concrete vertaling van de verbeelding in spreken en beweging, creativiteit en communicatie, energie, gevoelsgeladenheid, doorstroming van gevoel in het lichaam en begrip van de tekst. De opleiding is op zoek naar theatrale persoonlijkheden, en daarvan moet minimaal iets zichtbaar zijn in deze eerste fase. In een tweede fase, met twee parallelle sessies, worden de kandidaten getoetst op hun stemkwaliteiten bij spreken en zingen, hun bewegingsexpressie, souplesse, tekstzegging en interpretatie en inzicht in de inhoud, communicatie, samenspel en functioneren in groep, originaliteit en verbeeldingswereld, en hun concrete vertaling in stem en bewegen van hun denken en voelen. Kortom, er wordt gepeild naar hun artistieke persoonlijkheid en de mogelijkheid om die in theatrale middelen te vertalen. In een motivatiegesprek met deze kandidaten wordt gepeild naar hun achtergrond, artistieke interesses, artistieke verbeelding, openheid en nieuwsgierigheid, denkvermogen, en hun bereidheid tot engagement en uitdieping. Een team van docenten en externen evalueert de mogelijkheden van de kandidaten. De commissie vindt het model van de toelatingsproef helder en duidelijk. Het correspondeert met de doelstellingen van de opleiding en heeft, door de uitgebreide registratie, een goede voorspellende waarde. De commissie heeft ook vastgesteld dat de opleiding een exponentiële groei van kandidaat-studenten heeft gekend, wat meer ruimte biedt voor selectie op kwaliteit en de opleiding ten goede komt. Een analyse van de slaagkansen voor de toelatingsproef in relatie tot de vooropleiding blijkt moeilijk, omdat de opleiding de cijfers niet systematisch heeft bijgehouden. Het studentensecretariaat zal gevraagd moeten worden om een database te ontwikkelen, om zo te kunnen onderzoeken in welke mate studenten met een specifieke vooropleiding al of niet meer kans op slagen hebben voor de toelatingsproeven en de verdere opleiding. Instroomgegevens worden wel doorgegeven aan de trajectbegeleider. De opleiding weet wel dat de instroom niet enkel generatiestudenten betreft – uit verschillende types secundair onderwijs, al dan niet met een geschiedenis in een of andere vorm van dramaopleiding – maar ook afgestudeerden, vooral in de letteren en wijsbegeerte. Uit beroeps- en sommige technische opleidingen is de instroom moeilijk wegens het niveau van de aangeboden algemene kennis in de vooropleiding. Al jaren blijken zich opvallend meer vrouwelijke dan mannelijke kandidaten voor de opleiding aan te melden. De opleiding heeft ook aangegeven dat het aandeel zwakke kandidaten nog steeds aanzienlijk is. Ze stelt een discrepantie vast tussen de verwachtingen van de kandidaat en de inschatting van hun competenties en talent, en de eisen van het podiumlandschap. Om de juiste kandidaat-studenten aan te trekken, tracht de opleiding in haar communicatie een duidelijk beeld te scheppen van de opleiding. Studenten die al credits hebben verworven in opleidingen van hoger onderwijs, kunnen een beroep doen op een EVK-procedure, uitgelegd in de departementale onderwijs- en examenregeling. Het komt blijkbaar regelmatig voor dat studenten vrijstellingen verwerven voor de theoretische opleidingsonderdelen, en zich kunnen concentreren op het spel. Iedere aanvraag op basis van EVK wordt besproken met de voorzitter van de Opleidingscommissie en de trajectbegeleider. De Departementsraad keurt de beslissingen goed. De inschrijving
136 | Drama – Hogeschool Gent
voor de erkenning van EVC gebeurt volgens de voorgeschreven procedure van de Associatie UGent. De studietrajectbegeleider begeleit de studenten bij het opmaken van een programma op basis van een EVKprocedure. De opleiding heeft aangegeven dat de EVK-procedure, zoals beschreven in het onderwijs- en examenreglement, strikt wordt gevolgd. Bij het opmaken van een programma op basis van een EVK- of EVCprocedure worden de studenten begeleid door de studietrajectbegeleider, in overleg met de voorzitter van de Opleidingscommissie en, indien nodig, in overleg met de vakdocent. Beslissingen worden formeel genomen op basis van een inhoudelijke analyse van de eindcompetenties per opleidingsonderdeel, gemaakt op basis van de studiefiches. De Departementsraad keurt deze beslissingen goed.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de beslissingen in EVK-/EVC-procedures te formaliseren.
Oordeel over onderwerp 2, programma:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende voldoende goed OK voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Drama –Hogeschool Gent | 137
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft een personeelskorps aangetroffen dat geëngageerd en betrokken is op het programma en de studenten. In een opleiding waar de pedagogisch-artistieke realisering van de doelstellingen en de ontwikkeling van de competenties sterk persoonsgebonden zijn, is dit erg belangrijk. De commissie heeft ook vastgesteld dat het korps de vernieuwingsgedachte die de laatste jaren in de opleiding opgang heeft gemaakt en die tot het huidige curriculum heeft geleid, over het algemeen positief heeft onthaald. Toch wil de commissie bij dit laatste een aantekening maken. De vernieuwingsoperatie wordt in hoge mate nog steeds uitgedragen door een heel beperkt aantal personeelsleden. En hoewel de opleiding zich hiervan bewust is, wil de commissie er toch op aandringen dat zij een strategie uitwerkt om de continuïteit van het project op langere termijn te bestendigen, ook binnen het personeelskorps. Tijdens de gesprekken is gebleken dat de docenten verlangen naar enige rust en verstilling om de ingevoerde vernieuwingen te kunnen incorporeren en consolideren. De opleiding beschikt over statutair benoemde personeelsleden, statutair tijdelijke personeelsleden en gastdocenten. De commissie stelt vast dat de opleiding erin slaagt om met beperkte middelen en rekening houdend met de decretale voorwaarden en de voorwaarden van de hogeschool, de kwaliteit op peil te houden. Die decretale voorwaarden houden in dat personeelsleden ook kunnen worden aangeworven op basis van specifieke deskundigheid of nuttige beroepservaring, die verworven is door uitoefening van een artistieke bedrijvigheid buiten het onderwijs. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de docenten – ook gastdocenten – niet enkel worden geselecteerd op basis van hun artistieke kwaliteiten, maar ook in functie van de deelcompetentie(s) waarvoor ze verantwoordelijk zullen zijn, in complementariteit met de andere docenten. Sinds 2003 zijn in het departement eerst vacatures uitgeschreven voor onderzoekers en onderzoeksprojecten, en daarna voor doctorale en postdoctorale onderzoekers. De opleiding heeft ook aangegeven dat ze bij de aanwerving van statutaire docenten ook in de toekomst rekening wil houden met de artistieke onderzoeksattitude, de vernieuwende artistieke verwezenlijkingen, de ervaringen in het theater, het werkveld, de pedagogische ervaring en het kunnen uitschrijven van pedagogische doelen. Tijdens de gesprekken is gebleken dat ook bij de aanwerving van gastdocenten vooral artistieke eisen gelden. Ze kunnen worden voorgedragen door docenten en studenten, maar de commissie heeft kunnen vaststellen dat de vakgroep bij de aanwerving een cruciale speelt, aangezien zij bij aanwerving de Departementsraad adviseert. Het is ook de vakgroep die, in overleg met de voorzitter van de Opleidingscommissie, de taken toebedeelt. De raad van bestuur bepaalt elk jaar het aantal te benoemen betrekkingen en de voorwaarden voor bevorderingen. Met betrekking tot benoemingen heeft het departement Conservatorium aan de voorwaarden van de hogeschool de beperkende voorwaarden toegevoegd dat voor een opleiding in transitie, zoals de opleiding drama, er geen benoemingen gebeuren. Toch blijken recent nog twee collega’s Drama benoemd. De meeste personeelsleden blijken te worden verloond volgens de bijzondere weddenschaal, wat artistiek cumuleren mogelijk maakt. Het bestuurscollege kan aan personeelsleden, belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten, op gemotiveerd voorstel van de betrokken Departementsraad de gangbare salarisschaal toekennen. Op basis van de erkenning van de artistieke faam werden benoemde personeelsleden in 1995
138 | Drama – Hogeschool Gent
geconcordeerd met het docentschap. Personeelsleden worden aangesteld als docent als zij worden ingeschakeld voor het kernopleidingsonderdeel, de huidige “Drama 1-2-3-4” en “Dramaprojecten 1-2”, en de begeleiding van de bachelor- en masterproef. Voor de andere opleidingsonderdelen worden de personeelsleden aangesteld als assistent (of praktijkassistent). De gastprofessoren krijgen zoals de statutaire personeelsleden eenzelfde weddenschaal voor eenzelfde taakinvulling. De commissie vindt het belangrijk dat de opleiding voldoende vrijheid heeft om gastdocenten in te schakelen, en dat ze moet kunnen rekenen op de flexibiliteit van het departement en de hogeschool. Het reglement voorziet in een periodieke statutaire evaluatie (minstens om de vijf jaar voor vastbenoemde personeelsleden en aan het einde van de lopende aanwervingstermijn voor tijdelijke personeelsleden) en een omstandigheidsevaluatie. De statutaire evaluatie betreft het functioneren over een langere termijn, terwijl de omstandigheidsevaluatie het actueel functioneren van het personeelslid evalueert, met het oog op een benoeming. De dienst Onderzoek en Dienstverlening van de Hogeschool Gent biedt jaarlijks een opleidingscyclus onderzoek aan over aspecten van het onderzoeksproces, voor zowel de startende onderzoeker als ervaren onderzoeksteams. Associatiebreed wordt jaarlijks een aantal seminaries onderwijskunde aangeboden, gericht op de specificiteit van de lespraktijk in het hoger onderwijs. De deelname aan de seminaries is kosteloos. Een VTObeleid (vorming, training en opleiding) is als onderdeel van de modernisering van het personeelsbeleid opgenomen. De commissie heeft vastgesteld dat het personeel regelmatig deelneemt aan onderwijskundige en andere bijscholingen, maar dat dit in hoge mate afhangt van het individuele initiatief en zelfs van de individuele financiële inspanningen. De opleiding heeft ook aangegeven dat het delen van de verworven expertise deel uitmaakt van de personeelscultuur. De commissie heeft vastgesteld dat de personeelscultuur wordt gekenmerkt door intens overleg, maar met een voornamelijk informeel karakter. De opleiding geeft aan dat nieuwe (gast)docenten bij het begin van het academiejaar tijdens een informele bijeenkomst aan studenten en collega’s worden voorgesteld. Het blijkt wel vaak voor te komen dat deze al aanwezig waren op vroegere voorstellingen (presentaties, toonmomenten), of dat de betrokkenen elkaar kennen uit het werkveld. Het secretariaat van het departement en de sector Personeel begeleiden de administratieve opbouw van het personeelsdossier. Alle nieuwe personeelsleden ontvangen een administratieve onthaalmap, inclusief arbeidsreglement. Tijdens de gesprekken is gebleken dat het docententeam als team instaat voor de opvang van nieuwe collega’s, zoals het team in het algemeen zichzelf moet coachen. Het onderzoekspersoneel wordt begeleid door een doctorassistente, het Steunpunt Onderzoek van het departement Conservatorium en de dienst Onderzoek en Dienstverlening van de Hogeschool Gent (waar één stafmedewerker specifiek werkt rond het onderzoek in de kunsten). Deze laatste informeert het onderzoekspersoneel over het kader en de mogelijkheden binnen de hogeschool, en biedt de nodige ondersteuning in het onderzoekstraject.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding om een degelijk professionaliseringsbeleid uit te bouwen dat niet afhankelijk is van vrijwillige, ongefinancierde initiatieven. De commissie vraagt dat het intense informele overleg in de opleiding op een gepaste manier zou worden geformaliseerd. De commissie vraagt dat de opleiding een strategie zou uitwerken om de continuïteit van het vernieuwingsproject te verzekeren. De commissie vraagt dat de opleiding kan rekenen op een voldoende flexibel personeelsbeleid van het departement en de hogeschool om gastdocenten te kunnen aanwerven.
Drama –Hogeschool Gent | 139
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding beschikt over één doctor (tewerkgesteld als doctor-assistent) en één doctorandus (tewerkgesteld als docent), die beiden 30 procent besteden aan onderwijsopdrachten of onderwijsondersteunende opdrachten en 70 procent aan een onderzoeksopdracht, conform de voorwaarden van de hogeschool. De commissie is positief over de personeelsinvestering ten aanzien van academisering en het type onderzoek dat de onderzoekers doen in functie van de opleiding. Zo is het onderzoek van de doctorassistent gericht op onder meer het verband tussen het hedendaags postdramatisch theater en het dramaonderwijs. Het onderzoek van de assistent handelt over de kritische waarde van stereotypen als theatertekens, waarin hij dat aspect van zijn eigen artistieke praktijk zal onderzoeken. Daarnaast is nog een docent een onderzoeksproject aan het voorbereiden, waarmee hij zijn bestaande artistieke onderzoek verder wil uitwerken en theoretisch onderbouwen. Het onderzoek hangt samen met zijn speltraining, waarin hij via fysieke trainingen de studenten ertoe aanzet "de tekst uit te spreken vanuit het lichaam". De commissie stelt dat hiermee andere vormen van onderzoek in de opleiding worden geïntroduceerd. De opleiding geeft ook aan dat ze tevreden is met de ondersteuning vanuit de hogeschool en de associatie voor het stimuleren van onderzoek (door het uitschrijven van vacatures bijvoorbeeld). Op hogeschoolniveau zijn er het onderzoeksfonds en de Onderzoeksraad, en op associatieniveau zijn er de associatieonderzoeksgroepen, waarin tenminste één onderzoeker uit de hogescholen is opgenomen. Relevant voor de opleiding Drama is het bestaan van de onderzoeksgroep Postdramatische Esthetiek/Woord Klank Beeld, waar naast de onderzoekers één theoriedocent en twee dramadocenten deel van uitmaken. Uit de gesprekken is gebleken dat de diversiteit van de gastdocenten, het element bij uitstek om de actuele beroepspraktijk in de opleiding binnen te brengen, in stijgende lijn gaat. De commissie waardeert dit en wil dit verder aanmoedigen, omdat dit nog steeds beter kan, vooral dan wat het interdisciplinaire betreft. In de context van een opleiding tot "theatermaker-speler"’ is de interdisciplinariteit van de gastdocenten een belangrijk gegeven, iets waar de opleiding zich van bewust is. Verschillende (gast)docenten komen uit het buitenland, met name Italië en Nederland. Eén docent heeft een workshop gegeven in London, een andere in Senegal.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de interdisciplinaire expertise in relatie tot de beroepspraktijk te versterken.
140 | Drama – Hogeschool Gent
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beschikt in het totaal over 11 statutaire personeelsleden en 19 gastdocenten. Het was de commissie niet duidelijk hoeveel VTE er uiteindelijk ter beschikking stonden van de opleiding Drama. Uit de beschikbare gegevens lijkt dit voor de statutaire personeelsleden te schommelen rond 8 VTE. Voor de gastdocenten was dit niet berekenbaar, omdat het vaak ging om kortstondige, tijdelijke opdrachten. De commissie heeft wel kunnen vaststellen dat de studenten geen tekort aan docenten lijken te ervaren. De commissie heeft verder kunnen vaststellen dat de opleiding inspanningen levert om de man-vrouwverhouding in evenwicht te houden en jonge mensen aan te trekken in de opleiding. De commissie vindt het positief dat er een halftijdse productiemedewerker, een halftijdse communicatiemedewerker en een coach voor de studenten in het tweede en derde bachelorjaar zijn aangetrokken. De commissie maakt zich wel zorgen wat het personeelsbestand betreft in verhouding tot het explosief groeiende studentenaantal. Dat is namelijk gestegen van een 25-tal in het academiejaar 2001-2002 tot 54 in 2008-2009. De opleiding lijkt niet te beschikken over een meerjarenplan dat hiermee tred houdt. Het is daarom noodzakelijk dat niet alleen het vaste korps deze groei kan opvangen. Ook het potentieel van de gastdocenten dient te worden gewaarborgd, rekening houdend met de noodzaak aan diversiteit in expertise. De commissie stelt onomwonden dat een sterker engagement van het departement en van de hogeschool met betrekking tot een personeelsaangroei niet mag uitblijven.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding een meerjarenplan uitwerkt om de toenemende studentenaantallen op te vangen en dat het departement en de hogeschool de opleiding daarin effectief ondersteunen.
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Drama –Hogeschool Gent | 141
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft de campus van de opleiding bezocht, en vastgesteld dat studenten en docenten over kwalitatief onvoldoende uitgeruste en zelfs in het algemeen onvoldoende ruimte kunnen beschikken. De hogeschool heeft sinds 2003 geïnvesteerd in de herinrichting van toneelzalen en les- en oefenlokalen. Op het ogenblik van het bezoek beschikte de opleiding Drama op de campus Bijloke over een theaterzaal met verplaatsbare theaterspots, akoestische doeken, pratikabels, kleedkamers en douches. Ze beschikt ook over twee repetitielokalen die flexibel kunnen worden ingezet. Hiervan wordt er een ook als presentatieruimte gebruikt en de ander als gewoon leslokaal, aanvullend op één ander leslokaal dat met een andere opleiding wordt gedeeld. Verder kan de opleiding nog gebruikmaken van twee (dans)ruimtes met zwevende vloeren, voor zover die niet gebruikt worden door de opleiding Muziek van hetzelfde departement. De docenten hebben een vergaderruimte ter beschikking, met 2 pc’s met intranet, internettoegang en printer, en met opbergkasten. Dienstvakjes voor interne communicatie bevinden zich in een zijruimte van de centrale gang. De voorzitter van de Opleidingscommissie beschikt over een kantoor in de centrale gang van de campus. De studenten kunnen verder nog gebruikmaken van kleine zelfstudielokalen met individuele, hedendaags uitgeruste pc’s. Studenten en docenten kunnen op de campus gebruikmaken van een studentenresto/cafetaria. Ze hebben toegang tot het elektronische leerplatform via intranet. Wat "rollend materiaal" betreft, kan de opleiding beschikken over een verplaatsbare audio- en video-installatie, een gedeelde dataprojector en een professionele digitale camera. De commissie stelt dat deze materiële voorzieningen niet toereikend zijn en niet beantwoorden aan de doelstellingen van de opleiding, ondanks de late openingsuren van de campus, die studenten in staat stellen om buiten de reguliere uren te repeteren, en ondanks de repetitie- en presentatieruimtes die door het werk- en kunstveld worden aangeboden in Gent, Antwerpen, Brussel, Brugge, Leuven en zelfs Maastricht. De theaterzaal is niet goed uitgerust en voldoet niet aan hedendaagse normen. Zij is ook niet voorzien op een goede publiekswerking. Er is bovendien nergens akoestische rust, een gegeven dat onontbeerlijk is voor de podiumkunsten, waar tenminste de mogelijkheid tot stilte even belangrijk is als geluid. Vanuit het profiel van de opleiding lijkt het bovendien belangrijk dat de materiële faciliteiten de interdisciplinariteit faciliteren, maar daar was amper sprake van. De commissie heeft naar een verklaring trachten ze zoeken voor deze problemen, en heeft moeten vaststellen dat de hogeschool maar vooral het departement niet in staat bleken te zijn om tegemoet te komen aan de noden van de opleiding die in volle expansie is. Er bleek ook veel onzekerheid te bestaan over eventuele toekomstplannen met betrekking tot de huisvesting. De commissie wil daarbij aanstippen dat de mogelijkheden van de campus eigenlijk onderbenut blijven. De opleiding weet zich in de praktijk geconfronteerd met weinig autonomie om de beperkte beschikbare budgetten voor ondersteunde onderwijsmiddelen te beheren, en met een zware bureaucratie in verhouding tot de te besteden bedragen. Enkel de extra middelen ten behoeve van theatervoorstellingen (ook op locatie) kunnen vrij besteed worden. De commissie stelt dat het mogelijk moet zijn om de autonomie die departementen bezitten minstens gedeeltelijk door te trekken naar de opleidingen.
142 | Drama – Hogeschool Gent
Ook de bibliotheek laat te wensen over. Hoewel er sprake is van een waardevolle en groeiende collectie en op voorstel van de opleiding Drama ieder jaar nieuwe werken aangekocht worden, is de ontsluiting ervan niet vanzelfsprekend. Ze bevindt zich op de campus Hoogpoort, waar studenten zelden komen, en is ondergebracht in minimaal uitgeruste ruimtes die nooit bedoeld waren als bibliotheek, met een te kleine leeszaal als gevolg. Bovendien is slechts een gedeelte van de bibliotheekcatalogus via intranet of internet consulteerbaar. Studenten worden via brochures en tijdens de onthaalweek (zie facet 4.2) wel op de hoogte gebracht van de werking van de bibliotheek. De studenten en docenten Drama kunnen, in het kader van de samenwerkingsovereenkomsten binnen de Associatie UGent, bijkomend van de bibliotheek van de UGent gebruikmaken, in het bijzonder van de seminariebibliotheek van theaterwetenschappen. Interbibliothecair leenverkeer blijkt echter moeilijk te verlopen. Wat onderzoeksruimtes betreft, heeft de opleiding zelf aangegeven dat er nog verbetering mogelijk is, hoewel de onderzoekers volledig uitgeruste onderzoekslokalen hebben met telefoon, computer met intranet- en internetfaciliteiten. Alle onderzoekers hebben een budget dat ter beschikking werd gesteld door de Onderzoeksraad van de hogeschool en waarover ze vrij kunnen beschikken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt met aandrang dat het departement en de hogeschool verder zouden investeren om de materiële voorzieningen naar een niveau te tillen dat een hedendaagse theateropleiding waardig is en in overeenstemming is met het profiel van de opleiding. De commissie vraagt dat de opleiding over voldoende autonomie kan beschikken om flexibel te kunnen inspelen op de ad-hocnoden in de opleiding zelf. De commissie vraagt dat de collectie van de bibliotheek op een effectievere manier ter beschikking wordt gesteld aan studenten en docenten.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Met betrekking tot de begeleiding van studenten wil de commissie eerst en vooral aanstippen dat de sterke betrokkenheid van de docenten bij de opleiding en de studenten een belangrijk en positief gegeven is, en leidt tot een echte begeleidingscultuur. De opleiding gaat daarbij uit van een positieve benadering van de student en een sterk engagement ten aanzien van hem/haar. Dit kwam uit de gesprekken, zelfs met het werkveld, sterk naar voren en werd door alle partijen gewaardeerd. De opleiding focust op kleine groepen studenten, en elke docent heeft oog voor de individuele noden van de student. Er worden zowel wekelijkse gesprekken met de studenten in groep over praktische en algemeen inhoudelijke onderwerpen georganiseerd, als individuele (mentoraat)gesprekken. Een student kan zich
Drama –Hogeschool Gent | 143
rechtstreeks richten tot een docent voor en na de lessen. Met de studenten wordt tevens per e-mail gecorrespondeerd. De opleiding neemt in de ogen van de commissie echt een proactieve houding aan, getuige daarvan ook de coach die werd aangeworven voor de studenten in het tweede en derde bachelorjaar. Tijdens de gesprekken hebben de begeleidingsdiensten zich betrokken getoond bij de moeilijkheden waarmee studenten in de podiumkunsten zich geconfronteerd weten. Instromende studenten kunnen de Lassi-test uitvoeren, en voor hen organiseert de opleiding de onthaalweek. Tijdens deze week wordt het curriculum toegelicht en maken de studenten kennis met het reilen en zeilen van het departement, de studie- en trajectbegeleiding, de sociale diensten van Sovoreg, de Studentenraad en de studentenclub. De studenten worden rondgeleid en gaan samen met de docenten op ‘theatertocht’, waarbij ze kennismaken met belangrijke (vooral Gentse) instellingen (o.a. de universitaire bibliotheek van theaterwetenschappen), theatergebouwen en gezelschappen. Er worden ook enkele voorstellingen bijgewoond. Daarnaast krijgen de studenten een workshop rond faal- en podiumangst aangeboden. In een sessie over elearning worden de elektronische leeromgeving Dokeos en het gebruik van de e-mailfaciliteiten van de Hogeschool Gent voorgesteld. Wat informatievoorziening in het algemeen betreft, beschikt de opleiding over valven, de studiefiches, het elektronische leerplatform, e-mail, de website van de hogeschool en vooral de website. De studiebegeleiding (van het departement en de opleiding) maakt ook gebruik van al die middelen om activiteiten aan te kondigen, documenten ter beschikking te stellen en tips te geven, en zelfs studenten individueel elektronisch te begeleiden. De studenten kunnen ook een beroep doen op de uitgebreide diensten van de centrale dienst Studieadvies en Begeleiding op de campus Bijloke. Deze centrale cel organiseert ook overlegmomenten voor alle departementale studiebegeleiders van de Hogeschool Gent. Tijdens deze momenten wordt expertise uitgewisseld, worden relevante thema’s besproken of wordt vorming gegeven. De departementale studiebegeleider werkt nauw samen met de centrale cel Studieadvies en -Begeleiding. Indien nodig worden studenten naar de medewerkers van deze cel doorverwezen, bijvoorbeeld bij ernstige faalangstproblematiek. Vanuit Sovoreg, de dienst voor sociale voorzieningen voor studenten (zie hoger bij de organisatorische context van de Hogeschool Gent) wordt niet alleen advies verleend bij financiële, maar ook bij psychosociale problemen. De ombudsman treedt op bij geschillen tussen studenten en één of meer personeelsleden. De ombudsman tracht een oplossing te vinden voor de geuite klachten in het belang van alle partijen. De drie departementale ombudsmannen zijn gemakkelijk aanspreekbaar, en zijn aanwezig bij de deliberaties en de feedback. Deze ombudsfunctie wordt beschreven in de OER. De opleiding heeft verder nog aangegeven dat medewerkers op centraal en departementaal niveau instaan voor de begeleiding van de mobiliteit van studenten en docenten, en dat een trajectbegeleider de studenten helpt bij het uitstippelen van een evenwichtig flexibel leertraject.
Aanbevelingen ter verbetering: /
144 | Drama – Hogeschool Gent
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
onvoldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De visitatiecommissie maakt een positieve afweging, en stelt dat de opleiding voldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Mee dankzij de sterk geëngageerde begeleidingscultuur die in de opleiding leeft, slaagt de opleiding erin haar ondermaatse materiële voorzieningen te overstijgen. Studenten en docenten gaan creatief om met de heersende infrastructurele beperkingen, en zoeken desnoods naar oplossingen buitenshuis. Gezien het aanzienlijk gestegen aantal studenten wil de commissie de opleiding echter aanmanen te blijven investeren in de materiële voorzieningen, zodat deze kunnen beantwoorden aan de doelstellingen die de opleiding zichzelf stelt. Daarvoor vindt de commissie het noodzakelijk dat het departement en de hogeschool een sterk engagement opnemen ten aanzien van de materiële noden van de opleiding.
Drama –Hogeschool Gent | 145
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft uit de beschikbare informatie en de gesprekken kunnen vaststellen dat er op hogeschoolniveau een sterk beleid is uitgebouwd rond kwaliteitszorg, en dat dit een vrij formalistisch karakter heeft. De hogeschool zegt te streven naar een continue verbetering van de kwaliteit, aan de hand van een systeem dat gericht is op het bereiken van de vooropgestelde kwaliteitseisen, met regelmatige zelfevaluatie, bevraging van belanghebbenden en permanente aandacht voor verbetering. In een "kwaliteitsverklaring" wordt gesteld dat er continu op alle niveaus integraal aan kwaliteitszorg wordt gewerkt, via het systeem van zelfevaluatierapporten als eerste pijler. Er zijn nog zes andere pijlers: bevragingen van studenten, alumni, medewerkers en beroepenveld; opstellen van verbeterdoelen; werken met verbeter- en jaaractieplannen; evaluatie van het realiseren van verbeterdoelen; ondersteuning en opvolging door de centrale kwaliteitszorgcoördinator, in samenwerking met de departementale kwaliteitscoördinatoren. In het departement Conservatorium is er expliciet voor gekozen om de realisaties jaarlijks te evalueren bij het opmaken van het nieuwe jaaractieplan. Daarnaast organiseert de centrale kwaliteitszorgcoördinator twee keer per jaar een Kwaliteitsdag, waaraan diverse personeelsleden kunnen deelnemen. De Associatie UGent heeft ook een beleid uitgestippeld voor een gezamenlijke aanpak van de kwaliteitszorg in de verschillende instellingen. Op het niveau van het departement bestaat er een "staf" die ontstaan is uit een eerdere stuurgroep Kwaliteitszorg. Deze groep bestaat uit het departementshoofd en de -secretaris, de voorzitters van de opleidingscommissies, de optiecoördinatoren, de kwaliteitszorgcoördinator en de onderwijsdirecteur. Deze groep behandelt de resultaten van de diverse bevragingen en stelt de jaaractieplannen op (al sinds 2002), voor ze die ter goedkeuring aan de Departementsraad voorlegt. Sinds het academiejaar 2007-2008 is kwaliteitszorg een deel van de taken van de departementale Cel Onderwijs, onder leiding van de onderwijsdirecteur. De taken van de verantwoordelijken in verband met kwaliteitszorg zijn: de praktische organisatie van de jaarlijkse bevragingen; coördinatie van de zelfevaluaties en zelfevaluatierapporten; rapportering over de resultaten van elke bevraging; coördinatie van de visitaties; opstellen jaaractieplannen aanspreekpunt inzake kwaliteit voor personeel en studenten; vergaderingen van de opleidingscommissies en staf. In 2004-2005 werd een zelfevaluatieoefening gemaakt voor de opleiding Drama. Voor de zelfevaluatie werd gebruikgemaakt van het TRIS-systeem en werden studenten, afgestudeerden en docenten bevraagd. Met betrekking tot de bevragingen van de studenten, moet gezegd dat de studenten van de opleiding Drama hieraan
146 | Drama – Hogeschool Gent
allang actief blijken deel te nemen. Dat neemt niet weg dat zij ook via informele weg niet nalaten hun grieven bekend te maken. Een bevraging kan bestaan uit de volgende drie elementen: een schriftelijke enquête met gesloten en open vragen over de opleiding; een meting van de studielast; een gesprek over de verschillende opleidingsonderdelen. Voor alle opleidingen van de Hogeschool Gent worden uniforme vragenlijsten gebruikt, met de mogelijkheid tot departementale en/of opleidingsspecifieke aanvullingen. De opleiding heeft zelf aangegeven dat tot nu toe de gegevens statistisch weinig relevant en ook niet anoniem zijn wegens het kleine aantal studenten, wat de objectiviteit van de conclusies in de weg staat. De alumni van de opleiding werden tot nog toe twee keer bevraagd aan de hand van een gesprek, vergelijkbaar met dat met de studenten, in 2004-2005 en 2006-2007. Tijdens de gesprekken is gebleken dat er een spanning bestaat tussen het meer formele niveau van kwaliteitszorg van het departement en de hogeschool, ten opzichte van de eerder informele aanpak van de opleiding. Maar de commissie stelt vast dat er binnen de overlegcultuur van de opleiding ook echt sprake is van een kwaliteitscultuur. Dat wil zeggen dat docenten, de vakgroep en opleidingscommissie permanent oog hebben voor de kwaliteit van de opleiding en ook snel kunnen reageren wanneer het nodig is, bijvoorbeeld op aanzet van de studenten. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding meer werk dient te maken van het registreren en documenteren van informele evaluatiemomenten van de opleiding. Daardoor krijgt de opleiding ook een beter beleidsinstrument. Een dergelijke formalisering is aangewezen, zonder de kracht van het informele onderuit te halen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de informele evaluatiemomenten in de opleiding voldoende te registreren en te documenteren.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het opstellen van de jaaractieplannen, zoals dat ingebed is in het beleid van kwaliteitszorg (zie facet 5.1), is in de ogen van de commissie een sterk punt. Het duidt op een planmatige aanpak op basis van evaluaties. De commissie vraagt wel aandacht voor een meer systematische opvolging van de jaaractieplannen; een aantal van de vooropgestelde maatregelen werd immers nog niet gerealiseerd. Een bloemlezing uit de jaaractieplannen voor het academiejaar 2006-2007. Op departementaal niveau: opmaken van “Strategisch Beleidsplan 2007-2010”;
Drama –Hogeschool Gent | 147
-
uitwerken van Kwaliteitshandboek (in ontwikkeling).
Op het niveau ven de opleiding: blijvend dynamiseren van de dramaopleiding; invoeren van de nieuwe master drama (gerealiseerd); invoeren van semestersysteem en gewijzigd curriculum (gerealiseerd); vernieuwde website ontwikkelen (gerealiseerd); meer dramaproducties, -projecten en -presentaties realiseren; verstevigen contacten werkveld; optimaliseren van evaluaties van het personeel (gerealiseerd voor het vaste personeel); enthousiasmeren van interessante kandidaten voor assistentschap-doctoraat in drama (deels gerealiseerd); verruimen van infrastructuur. Enkele andere gerealiseerde verbetermaatregelen: aanwerving van een doctor en een doctorandus; aanwerving van een medewerker studietrajectbegeleiding en een coördinator studiebegeleiding, aangeworven op het niveau van het departement; aanstelling van een coördinator voor de pr en communicatie, met de volgende realisaties: nieuwsbrief en website, “CONS LIVE”, opendeurdag, allerlei publicaties…; aanwerving van een medewerkster onderwijsontwikkeling op departementaal niveau; communicatie met de studenten via het elektronische leerplatform.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt, ook op opleidingsniveau, aandacht voor de opvolging van de jaaractieplannen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat studenten en medewerkers erg begaan zijn met de kwaliteit van de opleiding (kwaliteitscultuur), en kunnen bijdragen tot de verbetering ervan. Uit het voorgaande mag blijken dat de medewerkers betrokken zijn via hun bijdrage aan de TRIS-procedure, via hun participatie aan de vakgroep, de Opleidingscommissie, de Departementsraad en via de vertegenwoordigers in overkoepelende organen van de hogeschool. De studenten zijn formeel betrokken via de bevragingen (TRIS-evaluatie), de Studentenraad, de Opleidingscommissie en ook via hun vertegenwoordigingen in overkoepelende organen van de hogeschool. De commissie betreurt het wel dat de opleiding niet sterker inzet op het betrekken van het werkveld. Er zijn wel twee bevragingen geweest, en de opleiding hecht belang aan de input van het werkveld naar aanleiding van de jury’s en in de rand van andere samenwerkingsprojecten met dat werkveld. Uit de beschikbare informatie en de gesprekken is ook gebleken dat de opleiding werk wil van maken van een resonantiecommissie, en dat het werkveld zich bereid heeft getoond om daaraan mee te werken. De commissie dringt erop aan dat er op korte
148 | Drama – Hogeschool Gent
termijn werk wordt gemaakt van meer structureel contact, zoals met een resonantiecommissie, en dat in de samenstelling van zo’n commissie er een balans wordt gevonden tussen het geïntendeerde en het feitelijk betrokken beroepenveld. De natuurlijke partners op de campus Bijloke verdienen in de ogen van de commissie in elk geval een plaatsje in zo’n commissie. De commissie zou ook graag zien dat de alumni op een meer gestructureerde manier worden betrokken. De bevragingen die in het verleden georganiseerd werden, lijken daar niet voldoende toe bij te dragen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de alumni en het werkveld op een meer structurele manier te betrekken bij de kwaliteitszorg van de opleiding.
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Drama –Hogeschool Gent | 149
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat het niveau van de opleiding aan de verwachtingen voldoet. De commissie moet hier vooraf de kanttekening maken dat het huidige curriculum erg nieuw is en zijn deugdelijkheid nog moet bewijzen. Er is erg beperkt materiaal voorhanden om het niveau in te schatten. Voor haar oordeel baseert de commissie zich op het concept van het nieuwe curriculum (inclusief bachelor- en masterproef), en op de reacties van afgestudeerden en het werkveld. De commissie heeft in onderwerp 2 haar vertrouwen uitgedrukt in het vernieuwde curriculum, en daarbij ook in het concept van de bachelor- en masterproef. De strategieën met betrekking tot de ontwikkeling van de theatermaker-speler lijken de commissie deugdelijk; ze wil haar vertrouwen hierin expliciet hernemen. Dat neemt niet weg dat het raadzaam is om te blijven waken over het artistieke niveau van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Uit de gesprekken met het werkveld en uit de zelfevaluatie is gebleken dat dit werkveld tevreden is over de kwaliteit van de opleiding zoals die de afgelopen jaren geëvolueerd is. Er wordt gesproken over een individuele redzaamheid en een positieve mentaliteit en attitude van zowel studenten als afgestudeerden. De opleiding beschikt, zoals eerder gezegd, over contacten die de studenten in staat stellen om projecten te realiseren in het werkveld zelf (zie ook facet 2.2). De commissie wil wel benadrukken dat een kwalitatieve toetsing van het niveau in het werkveld en de praktijk primordiaal blijft, en wil de opleiding aanmoedigen om de contacten verder uit te breiden en uit te diepen. Het werkveld heeft gesteld dat het concept van de masterproef hen deugdelijk lijkt in het opleiden van "theatermakers". Dit “zelfstandig” profiel herkent het werkveld ook bij de afgestudeerden en studenten, die zich ook meer als individu kunnen manifesteren in verhouding tot de afgestudeerden van andere opleidingen. Aansluitend wil de commissie stellen dat de aandacht voor groepsprocessen in de opleiding ook meer substantieel kan. De commissie heeft vastgesteld dat over het algemeen het imago van de opleiding is verbeterd. Dit blijkt niet enkel uit de toenemende studentenaantallen, maar ook uit de toegenomen selecties voor en deelname aan festivals. De opleiding had in het verleden te kampen met een mindere perceptie, en dat lijkt definitief veranderd te zijn. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding inspanningen levert om de resultaten van de studenten (presentaties en toonmomenten, voorstellingen van studenten en afgestudeerden…) onder de aandacht te brengen van de buitenwereld, via zowel de website als mailings. Ze stelt dat het noodzakelijk is om dit te blijven doen om de stijgende lijn te consolideren. Wat internationale studentenuitwisselingen betreft, zijn de resultaten eerder beperkt (zie ook facet 2.1).
150 | Drama – Hogeschool Gent
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding blijft waken over het niveau van de opleiding, en moedigt haar aan om daarbij de confrontatie met het werkveld te blijven aangaan. De commissie vraagt om met betrekking tot het imago van de opleiding de positieve evolutie te consolideren.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied worden opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleiding heeft zelf aangegeven dat ze geen concrete streefcijfers hanteert met betrekking tot de slaagcijfers, maar wel streeft naar kwaliteit en het realiseren van de beoogde competenties. Niettemin geeft ze aan dat ze ernaar streeft het aantal studenten de komende academiejaren te doen stijgen, niet zozeer door te starten met een toegenomen aantal eerstejaarsstudenten, maar wel door in te zetten op de begeleiding en meer flexibilisering. Dat zou moeten betekenen dat het aantal eerstejaarsstudenten na de toelatingsproeven ongeveer gelijk moet blijven, maar dat het totale aantal studenten in de opleiding drama zou stijgen. De commissie wil hieraan toevoegen dat de huidige groei zijn massa pas zal bereiken over een tweetal jaren (ten opzichte van het moment van het visitatiebezoek). Ze stelt dat de te verwachten effecten van de gestegen instroom en van het doorstroomrendement consequenties dienen te hebben voor de groei van het personeel en de budgetten. Dat rendement is in de ogen van de commissie op niveau. De opleiding kan goede cijfers voorleggen. De slaagcijfers tussen generatiestudenten en niet-generatiestudenten zijn niet opvallend verschillend. Ze bedragen in dat eerste jaar tussen 2001 en 2006 gemiddeld 56 procent, met een sterke stijging in het academiejaar 20052006. Opvallend is dat de niet-generatiestudenten vaak studenten zijn met een universitair diploma, en dat dit weinig of geen invloed heeft op het slaagcijfer. Op basis van een erg beperkt aantal gegevens (drie academiejaren) kan vanuit de optiek van vooropleiding in het secundair onderwijs het volgende gesteld worden: meer dan de helft van de studenten met een ASO-opleiding slaagde in het eerste jaar, twee van de vijf studenten met een TSO-opleiding slaagden en slechts een derde van het aantal KSO-studenten slaagde. Opmerkelijk is dat de cijfers voor de hele hogeschool aantonen dat studenten met een vooropleiding in het kunstsecundair onderwijs goed scoren in de kunstopleidingen, behalve in Drama. Vooral voor de theoretische opleidingsonderdelen blijken ze problemen te ondervinden. Na het eerste jaar stijgen de slaagcijfers spectaculair. De studenten die slaagden in het eerste jaar en zich voor het tweede jaar van het modeltraject inschreven, doorliepen hun verdere studies in het algemeen vrij probleemloos. Mogelijk heeft dit te maken met het substantiële engagement van de opleiding ten aanzien van haar studenten.
Drama –Hogeschool Gent | 151
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de te verwachten effecten van de gestegen instroom en van het doorstroomrendement consequenties zouden hebben voor de groei van het personeel en de budgetten.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
152 | Drama – Hogeschool Gent
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
De commissie wil haar waardering uitdrukken over het zelfevaluatierapport, dat nauw aansloot bij de realiteit van de opleiding en een flinke dosis kritische reflectie bevatte.
Uit de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport heeft de commissie kunnen opmaken dat de volgende verbetermaatregelen waren ingezet of uitgevoerd: De doelstellingen van de opleiding zullen geherformuleerd worden, zodat de vernieuwing ook extern duidelijk wordt uitgedragen. De opleiding zal in overleg met het departement een strategie uitwerken om de continuïteit te verzekeren. Vanaf het volgende academiejaar 2009-2010 wordt voor de nieuwe vaste opleidingsonderdelen ”Onderzoeksseminarie 1 en 2” en de nieuwe keuzeopleidingsonderdelen “Drama specialisatie 1 en 2” voorzien in een sterke samenhang van theorie, onderzoek en dramapraktijk. De opleiding geeft hierbij aan dat ze op deze manier ook de masteropleiding meer nadrukkelijk wil onderscheiden van de bacheloropleiding. Sinds het visitatiebezoek zijn een aantal organische samenwerkingen ontstaan tussen muziek- en dramastudenten en wordt gewerkt aan een inhoudelijke en structurele samenwerking met het departement KASK, die in hoge mate synergieën met de audiovisuele, beeldende en vrije kunsten zal faciliteren. Vanaf het academiejaar 2009-2010 wordt een praktijkassistent aangeworven met zowel pedagogische competenties als inzicht in de specifieke noden van de dramastudent, om in een individuele begeleiding te voorzien bij het opstarten en ontwikkelen van de portfolio, die zowel uit een analoge als een digitale component zal bestaan. De opleiding heeft na het visitatiebezoek de samenstelling van de jury van de bachelorproeven gewijzigd om meer externen te betrekken. Om verder tegemoet te komen aan de noden van de departementen en met het oog op een professionalisering van het korps van gastprofessoren, zal het beleid inzake gastprofessoren herzien worden. De infrastructurele noden van de opleiding drama werden opgelijst. Voor de aanvang van het academiejaar 2009-2010 worden de vloeren in de oefenruimte L2 en de theaterzaal L4 van campus Bijloke voorzien van een splintervrije hardhouten zwevende vloer. L2 wordt akoestisch geïsoleerd. Er wordt een opslagruimte voorzien voor rekwisieten en decorstukken, en er komt een klein atelier met het nodige gereedschap. Er wordt een theorielokaal ingericht met projectieapparatuur, en er worden yogamatten en zafu meditatiekussens aangeschaft. Er wordt een departementaal investeringsplan uitgewerkt ten behoeve van een professionele theateruitrusting: licht-, geluids-, beeld-, projectie- en divers theatermateriaal, zoals rookmachines, doeken, transportkisten enzovoort. Deze investeringen worden over meerdere jaren uitgespreid, in functie van de prioriteit. Er zal worden gebruikgemaakt van de oproepen 2010 en 2011 van de door de hogeschool voorziene investeringen in onderwijsuitrusting. De hogeschool heeft onderhandelingen opgestart om een bestaande theaterzaal binnen de stad Gent te verwerven, en overweegt als alternatief de renovatie van een bestaand gebouwencomplex op de site van de campus Bijloke. De samenwerking met het werkveld wat het gebruik van repetitie- en presentatieruimtes betreft, wordt verder gezet.
Drama –Hogeschool Gent | 153
-
-
De opleiding Drama kan vanaf het academiejaar 2009-2010, samen met diverse opleidingen binnen het departement KASK, gebruikmaken van een audiovisueel laboratorium. De conservatoriumbibliotheek zal naar het nieuwe gebouw De Wijnaert verhuizen, het vroegere filiaal van de Nationale Bank. Het gebouw wordt heringericht, waarbij een ruime leeszaal van 300 à 350 m² wordt voorzien. Het is de bedoeling de collectie voor Drama in een openkastsysteem te plaatsen. Door de afstuderende masters als afscheid een website met domeinnaam aan te bieden, zal het contact met de alumni op een organische manier in stand worden gehouden. Het werkveld wordt vanaf volgend academiejaar bij de kwaliteitszorg betrokken door de creatie van een uitgebreide resonantiegroep.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
154 | Drama – Hogeschool Gent
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5: Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed OK voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende onvoldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: HoGent Hogeschool Gent Academisch gerichte bacheloropleiding Drama Masteropleiding Drama
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
Drama –Hogeschool Gent | 155
156 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Hoofdstuk 4 Hogeschool voor Wetenschap & Kunst Algemene toelichting bij de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding in het Drama aan de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
De Hogeschool voor Wetenschap & Kunst (W&K) werd in 1995 opgericht als groepering van aanvankelijk acht en momenteel vijf instellingen voor hoger onderwijs in Vlaanderen: De Nayer (Sint-Katelijne-Waver), Narafi (Brussel), Sint-Lucas Architectuur (Brussel-Gent), Sint-Lucas Beeldende Kunst (Gent) en het Lemmensinstituut (Leuven). De verschillende campussen van W&K bieden samen opleidingen aan in uiteenlopende studiegebieden, gaande van architectuur, technologie en industriële wetenschappen tot film, fotografie, beeldende kunst, podiumkunsten en muziek. In het academiejaar 2008-2009 telde W&K in totaal 5354 studenten. Sinds 2002 maakt deze hogeschool deelt uit van de Associatie K.U.Leuven (AKUL). De opleiding die het voorwerp uitmaakt van dit visitatierapport, de bachelor- en masteropleiding in het Drama, wordt aangeboden in het Lemmensinstituut in Leuven. Het Lemmensinstituut biedt naast de opleiding in het Drama ook de academische bachelor- en masteropleiding in de Muziek aan. Belangrijk om weten is dat het Lemmensinstituut met zijn oprichting in 1879 een erg lange voorgeschiedenis kent als muziekinstelling. De oprichting van een opleiding Woordkunst in 1988 is in dat perspectief zelfs relatief recent te noemen. Binnen het Lemmensinstituut hebben de muziekopleidingen ook veel grotere studenten- en docentenaantallen. Het departement Muziek, Podiumkunsten en Onderwijs telt als geheel ongeveer 500 studenten en 250 docenten, van wie jaarlijks ongeveer een 20-tal studenten en ongeveer evenveel docenten in de dramaopleiding. Vanuit de wens om naast de woordopleidingen in de conservatoria van Brussel, Gent en Antwerpen ook in het “vrije net” een gelijkaardige studierichting op te starten, werd in 1988 een nieuwe opleiding woordkunst ingericht in het Lemmensinstituut. Bij het opstarten van de basisopleiding in de woordkunst bestond de opleiding uit drie studiejaren, en leidde ze tot het behalen van een eerste prijs. Door het Hogeschooldecreet van 1991 telde de opleiding vanaf 1994 vier jaren (twee kandidaats- en twee meesterjaren). Tegelijk verschoof het accent in de opleiding steeds meer van de “spreker- tekstzegger” naar de “spreker-verteller-speler”. Vanaf het academiejaar 2005-2006 werd uitdrukkelijk gekozen voor een opleiding die gebaseerd is op drie pijlers: spelen, spreken en maken. Deze ontwikkeling transformeerde het profiel van de opleiding, te meer omdat een nieuw kernteam de leiding overnam. Bovendien veranderde de structuur van de opleiding bijna gelijktijdig omwille van de invoering van de bachelor-masterhervorming in het hoger onderwijs. Sindsdien biedt ze een driejarige academische bachelor- en een éénjarige academische masteropleiding aan. Officieel kent de opleiding één afstudeerrichting woordkunst.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 157
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
158 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De dramaopleiding aan het Lemmensinstituut stelt zich tot doel een brede basisopleiding aan te bieden, waarin zowel het spreken, het spelen als het maken van podiumvoorstellingen aan bod komen. De bewuste keuze voor een breed profiel is geleidelijk gegroeid vanuit het veranderende gezicht van de opleiding gedurende de voorbije jaren. Waar de opleiding in het verleden de tekst op zich centraal stelde en de student vooral opleidde in tekstbeheersing, tekstinzicht en dictie, is de klemtoon intussen verschoven naar het spelen, spreken en maken in de breedste zin van het woord. Hiermee wil de opleiding aansluiten bij de vereisten van het hedendaagse podiumlandschap: de “markt” vraagt niet langer uitvoerende spelers, maar wel flexibele artiesten die van alle markten thuis zijn. Door de student van een breed scala aan competenties te laten proeven, kan een bewuste keuze voor een bepaald facet van de podiumkunsten geleidelijk groeien. In overeenstemming met dit brede profiel heeft de opleiding de volgende doelstellingen geformuleerd op bachelorniveau: 1.
2.
3.
4.
De opleiding tot woordkunstenaar vormt kunstenaars die met woord en taal kunst kunnen beoefenen en ontwikkelen. De ontwikkeling en beoefening van de kunsten wordt gestuurd vanuit het onderzoek in de kunsten. De bachelor kan via onderzoek en via de nodige onderzoeksmethodes relevante data verzamelen, die in woordkunst aanwenden en communiceren met zowel beroepsgenoten als leken. De bachelor heeft zich deze attitude eigen gemaakt, zodat levenslang leren een vanzelfsprekendheid wordt. De opleiding voorziet in een brede basis van waaruit de bachelor in staat is om zich verder te ontwikkelen tot een beginnende kunstenaar binnen een professioneel milieu, en dit in een maatschappelijk relevante context, zowel sociocultureel als artistiek. Deze basis van kritische reflectie, denk- en redeneervaardigheden wordt gecombineerd met creativiteit en artistieke expressie. De bachelor bezit een basiskennis van onderzoeksvaardigheden en specifiek artistieke vaardigheden. Die worden ontwikkeld, zodat ze zowel in teamverband als individueel aanwendbaar zijn en toegepast kunnen worden in diverse relevante omstandigheden, ook binnen een onzekere context.
Op masterniveau wordt van de student verwacht de aangereikte competenties uit de bacheloropleiding zelfstandig te kunnen hanteren. De bachelorproef aan het einde van het derde bachelorjaar vormt daarbij een scharniermoment. Waar de student doorheen de bachelorjaren geleid wordt door de docent en leert uit het samenspel met medestudenten, wordt hij bij afronding van de bachelor verwacht een solovoorstelling te kunnen neerzetten en een begin te maken met een persoonlijk artistiek parcours. Deze persoonlijke keuzes kunnen verder geconcretiseerd worden in de masterproef en de stage. Voor het masterjaar zijn de doelstellingen bijgevolg als volgt geformuleerd: 1.
2.
3. 4.
De masteropleiding brengt de woordkunstenaars tot beginnende, zelfstandige kunstenaars. Dit kunstenaarschap is onderbouwd door artistiek onderzoek waarin theorie en praktijk elkaar beïnvloeden. Zowel de ontwikkeling als de beoefening van de kunsten wordt gestuurd door de mogelijkheid tot zelfstandig onderzoek, ook binnen een onzekere context. De master woordkunst kan complexe problemen aanpakken vanuit een wetenschappelijk denken en handelen. Het zelfstandig ontworpen en gevoerde onderzoek helpt het uitbouwen van een artistieke persoonlijkheid. De master kan over dit onderzoek communiceren zowel met leken als met vakgenoten. De master kan originaliteit en creativiteit toepassen, zowel in een persoonlijk project als in een multidisciplinair samenwerkingsverband. De master is een kunstenaar met een artistieke en maatschappelijke dienstbaarheid. Hiervoor bedient hij zich van inzicht en kunde in het eigen vakgebied. Nieuwe ontwikkelingen en kennis zijn hem niet vreemd. De master kan een bijdrage leveren als ontwerper, onderzoeker en kunstenaar.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 159
De commissie meent dat de doelstellingen in theorie helder zijn geformuleerd en conform het beoogde academische niveau van een dergelijke opleiding. Maar de commissie is wel van mening dat de verwoording van de doelstellingen weinig blijk geeft van een eigen visie, noch op een eigen opleidingsmodel, noch op de huidige ontwikkelingen in het (podium)kunstenlandschap. Tijdens de gesprekken met het onderwijzend personeel heeft de commissie wel kunnen vaststellen dat het kernteam de opleidingsdoelstellingen voldoende duidelijk voor ogen houdt. Hoewel het merendeel van het docentenkorps de ingeslagen weg onderschrijft, acht de commissie het noodzakelijk dat alle docenten met de doelstellingen vertrouwd zijn, omdat het team ze als geheel moet waarmaken. Ook de studenten zijn zich bewust van het brede profiel van de opleiding. De doelstellingen lijken daarentegen minder gekend te zijn bij het werkveld; de opleiding maakt haar doelstellingen overigens niet als dusdanig bekend in haar programmabrochure of op de website. In aansluiting op het academiseringsproces heeft de opleiding de ontwikkeling van onderzoekscompetenties nadrukkelijk in haar doelstellingen opgenomen. Aangezien de academisering een nieuw gegeven is binnen deze opleiding en de middelen relatief beperkt zijn om deze doelstelling ten volle te realiseren, heeft de opleiding ervoor gekozen het onderzoek zoveel mogelijk in te schakelen ten bate van het pedagogische project. Om studenten bewust te maken van de betekenis en invulling van het artistiek onderzoek, wordt een specifiek opleidingsonderdeel inleiding tot artistiek onderzoek ingericht. De opleiding Drama ondervindt bij de verdere uitbouw van haar academiseringsdimensie nadeel van het gebrek aan een natuurlijke pendant binnen de academische wereld. De opleiding is daarom genoodzaakt samenwerkingsverbanden te realiseren met diverse partners. Gezien deze structurele moeilijkheden en de fase van hervorming waarin de opleiding zich bevindt, toont de commissie begrip voor het feit dat de notie “onderzoek” – in het bijzonder in de kunsten – binnen de opleiding nog in volle ontwikkeling is. De hierboven opgesomde doelstellingen voor de bachelor- en masteropleiding zijn verder geconcretiseerd in een competentielijst. Deze competenties zijn uitgebreid geëxpliciteerd voor de bacheloropleiding, maar veel beknopter voor de masteropleiding. De competenties van de Bachelor in het Drama zijn onderverdeeld in een aantal subgroepen: algemene competenties, competenties in verband met de theoretische en reflectieve kennis, competenties in verband met het scenische instrument en competenties in verband met artisticiteit (met opnieuw een onderverdeling in algemene en specifieke competenties). De competenties voor de master bouwen verder op de verworvenheden van de bachelor, en worden samengevat in zeven competenties, die alle gericht zijn op zelfstandig kunstenaarschap in de brede zin van het woord. Hoofdzakelijk in de competenties die in het masterjaar moeten worden bereikt, komen onderzoeksvaardigheden uitdrukkelijk aan bod. De commissie wil een drietal problemen in verband met deze competenties signaleren. Vooreerst was het voor de commissie onduidelijk op welke manier de competenties een vertaling zijn van de doelstellingen van de opleiding. Deze lijken los van elkaar te zijn opgesteld. Ten tweede ziet de commissie ook enig onevenwicht in de mate waarin de competenties zijn uitgewerkt voor de bacheloropleiding enerzijds en de masteropleiding anderzijds. Ten derde acht de commissie de competentielijst op bachelorniveau wel in lijn met het gewenste profiel van de opleiding, maar vindt zij deze uitgebreid, gedetailleerd en ambitieus. De commissie vindt het noodzakelijk om het te bereiken competentieniveau te verduidelijken, eerder dan op te lijsten welke kleinere deelcompetenties de student moet beheersen. De verheldering van het competentieniveau kan op die manier bijdragen tot het vooropstellen van realiseerbare doelstellingen voor de opleiding. Volgens de commissie dienen de doelstellingen nog verdere aangescherpt te worden.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding werk te maken van een ruimere bekendmaking van haar doelstellingen bij externe actoren. Ook intern dient de opleiding erover te waken dat het hele docententeam vertrouwd is met de opleidingsdoelstellingen. Volgens de commissie dienen de doelstellingen meer blijk te geven van een visie op een eigen opleidingsmodel en op hedendaagse ontwikkelingen in het podiumlandschap, bij voorkeur in een internationaal kader.
160 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
De opleiding dient haar doelstellingen permanent te bevragen en aanscherpen om ze in beter realiseerbare termen te kunnen omschrijven. Dit kan door het te bereiken competentieniveau verder te verduidelijken.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft aan op verschillende manieren in contact te staan met het beroepenveld. Vooreerst combineren verscheidende docenten hun lesopdracht met opdrachten in het werkveld. Ten tweede verzorgt een aantal gastdocenten bij bepaalde modules een deel van de begeleiding en coaching. Ten derde zijn er contacten met verscheidene theaterhuizen en kunstencentra in Vlaanderen. In 2007 zijn er bovendien contacten gelegd met de Toneelacademie Maastricht in het kader van het opzetten van een onderzoeksproject. Niettemin is de commissie van oordeel dat er geen systematische bevraging en betrokkenheid van het brede werkveld wordt gerealiseerd bij de ontwikkeling en toetsing van de opleidingsdoelstellingen. Het was voor de commissie onduidelijk op welke wijze het werkveld voldoende werd betrokken bij de formulering van de domeinspecifieke competenties. De toetsing van de doelstellingen aan het beroepenveld is cruciaal, aangezien tijdens de gesprekken is gebleken dat het werkveld zich relatief weinig betrokken voelt bij de opleiding. In haar zelfevaluatie maakt de opleiding geen melding van toetsing van haar doelstellingen en competenties aan gelijkaardige opleidingen in binnen- of buitenland. De commissie kon uit geen enkele bron opmaken op welke wijze de opleiding de internationale eisen heeft verkend, en hoe de opleiding zich wil profileren ten opzichte van andere opleidingen. Enkele docenten zijn actief binnen andere opleidingen, en maakten op basis van die ervaringen een reflectieoefening over het gewenste profiel van de dramaopleiding aan het Lemmensinstituut. Een sterkere toetsing en profilering zijn echter aan te bevelen, al de opleiding haar specifieke profiel duidelijker wil afbakenen. De commissie is van oordeel dat de nagestreefde competenties voldoende aansluiting vinden bij het domeinspecifieke referentiekader van de commissie. Hierbij wil ze nog de kanttekening maken dat de doelstellingen te weinig aandacht besteden aan ondernemerschap en kennis van de actuele ontwikkelingen in het veld van de podiumkunsten. De competentielijst van de opleiding is in lijn met het profiel dat de opleiding voor zichzelf vooropstelt, maar is volgens de commissie erg ambitieus en te gedetailleerd. Zoals eerder vermeld, zou de opleiding er baat bij hebben het vooropgestelde competentieniveau beter uit te werken, in plaats van een gedetailleerde opsomming van te bereiken competenties weer te geven. Ook hier is de inbreng van het werkveld gewenst.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 161
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding haar contacten met het werkveld beter inzet bij haar reflectie over de opleidingsdoelstellingen. De commissie beveelt aan dat de opleiding haar vooropgestelde doelstellingen en competenties vergelijkt met aanverwante opleidingen in binnen- en buitenland.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en oriëntatie: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
162 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het programma van de bacheloropleiding krijgt vorm in vijf groepen van opleidingsonderdelen: vocale en muzikale vorming (met onder andere spreekstemtraining en stemvorming), lichamelijke vorming (bewegingsleer en lichaamstraining), theoretische vorming (onder andere geschiedenis, taalkunde en tekstanalyse), reflectieve vorming (onder andere psychologie, sociologie, filosofie en encyclopedieseminarie) en spelpraktische vorming. Het is hoofdzakelijk binnen deze spelpraktische vorming dat de eerder vermelde drie pijlers van de opleiding op de voorgrond komen. De praktijkopleiding steunt op de drie pijlers: spelen, spreken en maken. Spelen is in de opleiding altijd de motor en is dan ook dominant aanwezig in het eerste bachelorjaar. Vanaf het tweede bachelorjaar komen de pijlers maken en spreken meer op de voorgrond, maar de band met het spelen wordt niet losgelaten. Bij het spelen staat het trainen van verschillende spelvormen en acteerstijlen centraal, zowel individueel als collectief. Onder de pijler spreken leert de student het belang van uitstraling, verwoording en spreekwijze in verschillende settings (radio, tv, presentaties…). Tot slot wordt van de student ook verwacht dat hij/zij eigen creaties kan maken. Vanuit een eigen ontwikkeld concept of een persoonlijke fascinatie komt de student tot een eigenzinnig en creatief artistiek podiumwerk. Binnen de spelpraktische vorming worden de nodige vaardigheden voor het beheersen van deze drie pijlers aangeleerd. Het programma van de masteropleiding bevat twee grote luiken: artistieke en reflectieve vorming enerzijds en technische, historische en levensbeschouwelijke vorming anderzijds. Het eerste luik bestaat uit de masterproef (goed voor de helft van de studiepunten van het masterjaar), het spelproject en de stage. In het tweede luik van de masteropleiding krijgt de student bagage mee met betrekking tot geschiedenis en analyse, levensbeschouwelijke reflectie en logopedie. Op initiatief van de praktijkdocenten en de opleidingscoördinator voerde de opleiding vanaf het academiejaar 2006-2007 een modulaire werking in voor de praktijkopleidingsonderdelen. De opleiding wilde daarmee praktijkvaardigheden op een meer coherente manier aanleren. Concreet betekent dit dat de voormiddagen ruimte bieden voor de theoretische en reflectieve vorming en voor stem- en lichaamstraining, terwijl de namiddagen worden voorbehouden voor spelpraktische vorming. De modules duren drie tot zeven weken en bouwen verder op elkaar. In elke module wordt een specifieke vaardigheid ingeoefend onder intensieve begeleiding van een (gast)docent. Aan het einde van elke module volgt een toonmoment met evaluatie. De commissie erkent de voordelen van de modulaire werking, maar vindt tegelijk dat de continue ontwikkeling van een aantal basisvaardigheden een aandachtspunt vormt. Tijdens de gesprekken met studenten en docenten is onder meer gebleken dat de continuïteit van de pijler spreken ontbreekt. Daardoor voelen studenten aan dat ze deze vaardigheid niet echt beheersen. Ook docenten ervaren dat studenten een zeker spelersritme kwijt zijn wanneer zij deze vaardigheid een tijdlang niet hebben ingeoefend in een bepaalde module. Volgens de commissie vormt dit een concreet punt van zorg. De opleiding heeft in haar zelfevaluatie en tijdens de gesprekken ook zelf verschillende pijnpunten van de modulewerking erkend, zoals de behoefte aan voortdurende bijsturing en aan
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 163
een nauwere samenwerking tussen praktijk- en ondersteuningsvakken. De commissie raadt de opleiding dan ook blijvende waakzaamheid aan voor de kinderziektes van dit modulaire onderwijssysteem. Zoals de opleiding zelf aangeeft, stelt de commissie vast dat het spelen en het maken dominant zijn in de opleiding, in het bijzonder in de bachelorjaren. De derde pijler spreken wordt veeleer als een instrument gepercipieerd dan als een echte pijler. Dit laatste vloeit voort uit de pogingen van de opleiding om zichzelf “opnieuw uit te vinden” en zich nog zo weinig mogelijk te associëren met het oude imago van een voordrachtopleiding. De opleiding wil aan het spreken concretere invulling geven door het te koppelen aan een bepaalde functie, zoals radio maken. De curriculumherziening en -innovatie groeien vanuit het docentenkorps zelf. Voorstellen ter zake worden in eerste instantie besproken door de docenten en de opleidingscoördinator. In samenspraak met het departementshoofd kunnen voorstellen worden vertaald in het curriculum. Zo werd het programma aan een grondige herziening onderworpen naar aanleiding van de invoering van de modulaire jaarwerking. Vakoverschrijdende elementen zijn in het bachelorprogramma aanwezig, aangezien dit gericht is op het inoefenen van basisvaardigheden (zang, stemtraining…), waarna deze vervolgens geïntegreerd worden ingeoefend in de spelrepetities en voorstellingen. Ook de projecten die binnen de modules worden uitgewerkt, vervullen een brugfunctie tussen verschillende opleidingsonderdelen. In het masterjaar komt de student tot een integratie door de uitwerking van de masterproef. In haar zelfevaluatie geeft de opleiding mee dat de kansen op vakoverschrijdend samenwerken in de modules nog onderbenut zijn. Verbetering is vooral mogelijk door een betere betrokkenheid van de theoriedocenten bij de opleiding. Voor een aantal opleidingsonderdelen is de omslag naar de nieuwe oriëntatie van de opleiding al gemaakt, terwijl andere nog steeds op de oude leest zijn geschoeid. Binnen de opleiding zijn geen keuzetrajecten voorzien. Elke student moet verplicht elk opleidingsonderdeel volgen. De opleiding meent dat dit gebrek aan keuzevrije ruimte ruimschoots wordt gecompenseerd door de eigen invulling die iedere student aan een bepaald project kan geven. Deze ruimte voor invulling van een persoonlijk artistiek parcours wordt heel ruim in het masterjaar, waarbij de student de meeste tijd kan besteden aan een individueel masterproefproject en een stage. Alle vormen van flexibele leertrajecten worden besproken met de coördinator en al dan niet bekrachtigd door het departementshoofd. Tijdens de gesprekken heeft de opleiding erop gewezen dat de afbakening van leertrajecten veel overleg vereist, aangezien het binnen dit soort opleiding noodzakelijk is dat er enige continuïteit aanwezig is in de praktijkelementen. Ondanks deze moeilijkheden levert de opleiding inspanningen om een individueel traject uit te stippelen indien daar vraag naar is. Internationale elementen in het programma zijn volgens de commissie nauwelijks aanwezig. Tijdens de gesprekken is gebleken dat de redenen hiervoor worden gezocht in de taal. Omdat de opleiding sterk aan de Nederlandse taal is gebonden, is het niet eenvoudig om een internationale dimensie uit te bouwen. Samenwerking is daarom vooral gericht op Nederland. De opleiding wijst ook op de geringe interesse van de studenten om een internationale ervaring op te doen, zelfs nu de podiumkunsten niet meer beperkt zijn door taal (bijvoorbeeld in “performance art”). De opleiding erkent bovendien dat de structurele inbedding van internationalisering – gegeven de veelheid aan gelijktijdige hervormingsplannen – niet tot haar prioriteiten behoort. De commissie wil desondanks wijzen op het feit dat de podiumkunsten steeds meer een internationaal gegeven zijn. De opleiding kan deze evolutie niet blijven negeren, en zou de internationale inbedding ook op een alternatieve wijze kunnen vormgeven. Dit laatste kan bijvoorbeeld door internationale gezelschappen in Vlaanderen uit te nodigen voor workshops. De commissie wil aanbevelen dat de inspanningen voor internationalisering van de muziekopleiding even consequent zouden worden geleverd voor de dramaopleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat er binnen de theoretische opleidingsonderdelen een beweging gaande is om de inhoud beter te doen aansluiten bij de doelstellingen. Zij suggereert om die omslag nog verder door te trekken. De commissie is van mening dat de vooropgestelde eindcompetenties uiterst ambitieus zijn
164 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
opgevat. In het curriculum worden die ambities versmald, waardoor het programma niet op alle vlakken de beoogde diepgang kan bereiken. De commissie meent dat het brede gamma aan vaardigheden dat het programma wil aanbieden, ten koste gaat van de diepgang. Tijdens de gesprekken is gebleken dat de opleiding deze spanning tussen breedte en diepgang erkent. De opleiding heeft wel nagedacht over de te bereiken competenties binnen elk opleidingsonderdeel, maar een duidelijke structurering en fasering van het hele programma is volgens de commissie noodzakelijk. Het opleidingsprogramma heeft volgens haar meer focus nodig. Zo viel het de commissie op dat de specifieke doelstellingen en competenties van de opleidingsonderdelen (zoals vermeld op de ECTS-fiches) niet in lijn zijn gebracht met de vooropgestelde competenties van de hele opleiding. Met betrekking tot het programma wil de commissie tot slot opmerken dat bepaalde productionele aspecten van de praktijk van de podiumkunsten weinig of geen aandacht krijgen in het programma, zoals scenografie, podiumtechnieken en culturele strategieën.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vindt het noodzakelijk de op gang gekomen beweging om de inhoud beter te doen aansluiten bij de doelstellingen, verder door te trekken. De commissie beveelt aan de doelstellingen en competenties voor de hele opleiding versus de specifieke doelstellingen en competenties in de opleidingsonderdelen te stroomlijnen. Bij de verdere ontwikkeling van de modulaire werking dient de opleiding er volgens de commissie over te waken dat een aantal basisvaardigheden continu wordt ontwikkeld. Er dient ook verder te worden nagedacht over de plaats en functie van het spreken doorheen het curriculum. De commissie raadt aan om productionele aspecten (bijvoorbeeld in verband met scenografie en podiumtechnieken) een plaats te geven in het programma. De commissie vraagt aandacht voor een grotere internationale dimensie in het programma.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 165
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De onderzoekscomponent in de opleiding drama is slechts recent opgestart, met name bij het begin van het academiseringsproces in 2003-2004. Het uitvoeren van onderzoek en de terugkoppeling hiervan in het onderwijs zijn daardoor nog in volle ontwikkeling. De opleiding heeft echter inspanningen geleverd om studenten op verschillende momenten in hun curriculum in contact te brengen met het onderzoek. Het inoefenen van onderzoeksvaardigheden komt hoofdzakelijk aan bod binnen het reflectieve luik van het opleidingsprogramma. Het eerste doel is de studenten vertrouwd te maken met bronnenonderzoek. Zo werd in het tweede bachelorprogrammajaar een opleidingsonderdeel encyclopedieseminarie geïntroduceerd, met als doel de studenten aan te leren data op te zoeken en op een zinvolle manier te verwerken. In het derde bachelorjaar wordt hier verder op ingegaan in het opleidingsonderdeel inleiding tot artistiek onderzoek. Met dit opleidingsonderdeel worden studenten enerzijds bewustgemaakt van de mogelijke betekenissen van het artistieke onderzoek, en worden zij anderzijds voorbereid op het reflectieve luik van hun masterproef. Ook de bachelorproef bevat een dergelijk reflectief luik, waarbij van de student wordt verwacht dat hij/zij een uitgewerkte “programmabrochure” aanlevert bij zijn examenvoorstelling. Ook in diverse andere opleidingsonderdelen komen verschillende onderzoeksvaardigheden aan bod (zoals Nederlandse taalkunde, theatergeschiedenis, actueel repertoire enzovoort). De commissie wil de opleiding aanmoedigen om op het vlak van academisering verder te gaan op de ingeslagen weg. De opleiding dient er wel over te waken dat opleidingsonderdelen zoals het encyclopedieseminarie niet beperkt blijven tot het aanleren van “klassieke” onderzoekscompetenties, die eerder het karakter van studievaardigheidscompetenties hebben. De commissie wil daarom pleiten voor een ruime invulling van onderzoeksvaardigheden in het opleidingsprogramma. Tijdens de gesprekken heeft de opleiding verduidelijkt dat zij, mee omwille van de beperkte middelen en het kleine personeelsbestand waarover zij beschikt, onderzoek wil voeren ten bate van het pedagogische project. Dit wordt bijvoorbeeld gerealiseerd met het onderzoeksproject “Tussen waarheid en waarachtigheid”, waarbij het traject van mondelinge bron naar theatervoorstelling wordt onderzocht. Concreet werden studenten op verschillende manieren bij dit lopende onderzoek betrokken. Zij namen deel aan een reflectiedriedaagse ter voorbereiding, namen vervolgens interviews af en schreven op basis daarvan een theatertekst onder begeleiding van een onderzoeksdramaturg. Aan deze opdrachten werden ook improvisatorisch spel voor de camera gekoppeld en een voorstelling van een theatertekst die op basis van mondelinge bronnen is ontstaan. Bij deze voorstelling maakten de studenten gebruik van hun eigen interviewmateriaal. Studenten verwerven tevens onderzoeksvaardigheden door het opzetten van het reflectieve luik van hun masterproeven. Elke masterproef mondt uit in een eindvoorstelling, maar die moet worden voorafgegaan door een scriptie. Daarin geeft de student de theoretische onderbouw en opstap voor zijn of haar eindpresentatie weer. Het onderzoek dat de student voert, krijgt daarmee onmiddellijk een artistieke relevantie. Voor de begeleiding van de scriptie kan de student een beroep doen op zijn of haar coach en de artistieke coördinator. Die maken de studenten wegwijs in de belangrijkste bronnen voor zijn of haar onderzoek, en bieden ondersteuning bij de definiëring van de onderzoeksvraag. Een docent ondersteunt de studenten ook bij het vormelijke aspect van hun masterproef, door haar te controleren op een correcte bronnenweergave en structuur, en correct taalgebruik in de tekst. Deze begeleiding wordt binnen de opleiding zelden verzorgd door actieve onderzoekers, gezien de beperkte aanwezigheid van doctores en doctorandi (zie verder bij facet 3.2). De commissie heeft tijdens de gesprekken ondervonden dat het idee van academisering binnen de opleiding leeft. Er is ook getracht daar invulling aan te geven, zij het op een veeleer klassieke manier. De commissie heeft gezien dat de eerste stappen werden gezet via het bovenvermelde onderzoeksproject. Toch meent zij dat de opleiding dient te werken aan de verdere invulling van academisering en de ontwikkeling van artistiek onderzoek. Uit de gesprekken met de studenten kon de commissie ook afleiden dat de betekenis van academisering voor hen onduidelijk en vaag blijft. De studenten voelen relatief weinig affiniteit met de onderzoekscomponent in hun opleiding. Academisering en artistiek onderzoek worden beschouwd als elementen die de opleiding complexer en
166 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
zwaarder maken. Daartegenover staat dat de studenten ook van mening zijn dat de verwerving van onderzoekscompetenties kansen biedt tot een meer bewuste reflectie over een artistiek proces. Wat de banden met het werkveld betreft, zijn – naast de eerder vermelde samenwerking met verscheidene theatergezelschappen – ook gastdocenten actief binnen de opleiding. Deze externe docenten worden op velerlei manieren bij de opleiding betrokken: hetzij als coach/begeleider van een specifiek project of een bepaalde module, als externe begeleider van een masterproefproject of als jurylid bij de beoordeling van masterproeven. De afgelopen jaren gaat het steeds om een zestal gastdocenten. Maar de studenten komen het dichtst met het werkveld in aanraking door middel van hun stage tijdens het masterjaar. Tijdens de gesprekken heeft de opleiding aangegeven de stage te beschouwen als de “eerste stap naar de buitenwereld” en het begin van een artistieke carrière. De opleiding heeft ook ervaren dat de stage een positief effect heeft op het zelfvertrouwen van de student. Hij of zij moet zelf actief op zoek gaan naar een stageplaats, die aan bepaalde voorwaarden voldoet qua aard en duur. Zo is vereist dat de student tijdens de stage een voldoende actieve rol kan opnemen, zoals het zelf meespelen in of concipiëren van een voorstelling, regie en reportage- of presentatiewerk. Tevens bewaakt de opleiding of de stage qua omvang de studievoortgang niet zal belemmeren. Toch gaat de opleiding niet zo ver om echte criteria voor de stageplaats op te leggen. Het doel is te vertrekken vanuit de fascinaties van de student en, zo mogelijk, een stageplaats te vinden die bij zijn of haar masterproef aansluit. Voor de begeleiding bij de stage kan de student rekenen op de ondersteuning van de opleidingscoördinatoren, en van een interne en externe stagementor. De interne verantwoordelijke legt bij elke stage een werkbezoek af, bespreekt het verloop van de stage met de externe begeleider en gaat tot besluit ook kijken naar de eindvoorstelling. De mentoren moeten aan het einde van de stage een stageverslag met hun evaluatie (volgens een sjabloon) aan de opleiding overmaken. Ook de student zelf maakt een stageverslag op. Tijdens de gesprekken hebben de masterstudenten aangegeven de stage als een nuttig onderdeel van de opleiding te beschouwen, aangezien ze hen de kans biedt hun eigen kunnen te bewijzen en een concrete invulling te geven aan een persoonlijk artistiek parcours. De studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat het vinden van een stageplaats niet voor de hand ligt. De commissie is van oordeel dat er al stappen werden gezet om rekening te houden met de actuele praktijk in het beroepenveld, maar ziet tegelijk meer kansen om de diversiteit van het werkveld binnen te brengen in de opleiding. Vooralsnog heeft de opleiding zich omringd door een te beperkte groep uit het werkveld.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie dringt aan op een ruime invulling van de onderzoeksvaardigheden in het programma van de opleiding. De opleiding heeft nog een weg af te leggen voor haar eigen invulling van onderzoek en academisering. De opleiding dient erover te waken dat ze voldoende diversiteit van de actuele beroepspraktijk binnenbrengt in de opleiding.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 167
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Globaal gezien lijkt het programma volgens de commissie helder geformuleerd. Vanuit haar doelstelling een brede basisopleiding aan te bieden, focust het programma van de opleiding zich op het aanbrengen van elementaire kennis in verscheidene domeinen. Zo krijgt de bachelorstudent basiscompetenties aangereikt in vocale, muzikale en lichamelijke vorming, en krijgt hij of zij ook theoretische en reflectieve bagage mee. Naarmate de opleiding vordert, wordt van de student een grotere autonomie en verantwoordelijkheid verwacht. Waar de bachelorstudent nog intensief wordt gestuurd in de verwerving van een aantal technische competenties en basistechnieken, wordt van de masterstudent eigen inbreng en inzet verwacht. Gedurende het laatste jaar van de opleiding moeten immers de eerste stappen worden gezet om door te groeien naar een zelfstandig, eigenzinnig en creatief kunstenaarschap. Uit de gesprekken met de studenten kon de commissie afleiden dat zij over het algemeen de samenhang van het programma doorgronden, en de bruikbaarheid van elk opleidingsonderdeel voor het latere beroepsleven inzien. Hoewel het programma op het eerste gezicht helder lijkt, is de commissie van mening dat de opleiding nog onvoldoende tijd heeft besteed aan het zoeken naar coherentie in het programma. De commissie stelt zich vragen bij de relatie tussen de drie pijlers (spelen, spreken en maken), de drie kerncriteria (vakkundigheid, authenticiteit en eigenzinnigheid) en de krachtlijnen van het programma (bijvoorbeeld de vijf, respectievelijk twee groepen van opleidingsonderdelen in de bachelor- en masteropleiding). De opleiding dient volgens de commissie werk te maken van een betere consistentie tussen de uiteenlopende fundamenten van de opleiding. Met de invoering van de modulaire werking had de opleiding de intentie om de praktijkvaardigheden op een minder gefragmenteerde manier aan te brengen. Na de gesprekken met verschillende doelgroepen is de commissie van mening dat de geïntegreerde aanpak van de modules de dynamiek en de samenhang van de opleiding ten goede komt. Tevens tekent zich een gunstige tendens af wat de verhouding en afstemming tussen theoretische en praktische opleidingsonderdelen betreft. Sommige theoriedocenten stemmen hun vakinhouden beter af op de praktijkmodules (bijvoorbeeld de analyse van teksten die later gespeeld zullen worden). Dit neemt niet weg dat volgens de commissie de continuïteit van een aantal trainingslijnen – met name op spelniveau – niet is gegarandeerd, waardoor het programma als te fragmentarisch en discontinu wordt beleefd. De studenten maakten de commissie er tijdens de gesprekken attent op dat ze door dit gebrek aan continuïteit niet het gevoel hebben tot het uiterste te kunnen doorgaan. De commissie ontwaarde ook in de zelfevaluatie van de opleiding een zekere tegenstrijdigheid inzake de samenhang van het programma. Enerzijds moeten de modules het “bindmiddel” van de opleiding vormen, doordat ze verscheidene competenties samenbrengen in één project, dwingen tot samenwerking tussen docenten en zo de samenhang van het programma verhogen. Anderzijds geeft de opleiding ook verschillende signalen – in haar zelfevaluatie en tijdens de gesprekken – waaruit blijkt dat de modulaire werking dit doel nog niet heeft bereikt. Zo erkent men dat de logische en coherente samenhang van de verschillende opleidingsonderdelen en samenwerking tussen docenten nog moeten worden bijgeschaafd. De commissie vindt dat het modulaire denken enigszins een overwicht heeft gekregen, ten nadele van de verticale en horizontale samenhang van het programma. Zowel binnen als tussen programmajaren lijkt het programma aan samenhang in te boeten omwille van de modulaire werking. In het eerste jaar is de samenhang nog aanzienlijk helderder dan in het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding. Ook de studenten ervaren hier een verschil. Waar ze in het eerste jaar nog het gevoel hebben te mogen “proeven” van verschillende facetten, menen ze vanaf het tweede jaar deze competenties niet te kunnen beheersen, omdat ze onvoldoende worden onderhouden en getraind.
168 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
De commissie wil de opleiding aanbevelen de samenhang van het programma zowel binnen elk jaarprogramma afzonderlijk als tussen de verschillende programmajaren te evalueren. De opleiding evalueerde wel de modulaire jaarwerking, maar besteedde daarbij geen uitdrukkelijke aandacht aan de samenhang van het hele programma. De eerste aanzet tot evaluatie van de programmasamenhang werd gegeven vlak voor het visitatiebezoek, waarbij enquêtes werden afgenomen over alle opleidingsonderdelen en modules. Bovendien heeft de commissie ook vastgesteld dat de afstemming tussen docenten enkel op informele basis plaatsvindt. Hoewel het kernteam intensief overleg pleegt, dient volgens de commissie te worden gestreefd naar intenser overleg en een meer duidelijke aansturing van het hele docententeam. Het was voor de commissie niet duidelijk op welke manier de opleidingsonderdelen en de onderwijsactiviteiten die erin plaatsvinden, op elkaar worden afgestemd.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan de verticale en horizontale samenhang van het programma grondig te evalueren en waar nodig bij te sturen. Daarbij dient zij in het bijzonder aandacht te besteden aan de continuïteit van de trainingslijnen. De samenhang van het programma dient vooral verbeterd teworden in het tweede en derde bachelorjaar. De opleiding dient volgens de commissie werk te maken van een betere consistentie tussen de fundamenten van de opleiding.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: ten minste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. De opleiding voldoet hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 169
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Gezien haar kleine studentenaantallen acht de opleiding het inrichten van studietijdmetingen niet zinvol. Het voortdurende persoonlijke contact tussen docent en student zorgt er volgens de opleiding voor dat opvallende problemen snel zichtbaar en bespreekbaar zijn. Zo erkent de opleiding de ongelijke studielastverdeling tussen de modules. Aangezien elke module op een verschillende manier wordt ingevuld, verschilt ook de intensiteit voor de student. Problemen in verband met de studielast probeert de opleiding te ondervangen door hierover vragen op te nemen in de schriftelijke enquêtes die ze uitvoert bij studenten (voor bepaalde modules). Om problemen in verband met anonimiteit te vermijden, komen de resultaten van de enquêtes terecht bij de kwaliteitszorgverantwoordelijke. Die staat in voor de verwerking en de mondelinge bespreking van de enquêtes met studenten. Pas daarna gaan de resultaten naar de docenten en het departementshoofd. De opleiding acht deze arbeidsintensieve werkwijze gezien haar kleinschaligheid noodzakelijk. Uit deze bevragingen is gebleken dat de meeste studenten geen problemen ervaren met de studiebelasting, maar wanneer concreet wordt gepeild naar het aantal geïnvesteerde uren in bepaalde modules, variëren de schattingen sterk. Binnen bepaalde modules schatten verschillende studenten hun geïnvesteerde studietijd heel anders in, maar ook tussen de modules zijn de verschillen groot. Uit de gesprekken leerde de commissie dat de studenten de werkdruk als hoog ervaren, aangezien van hen wordt verwacht dat ze buiten de lesuren repeteren en studeren voor de theoretische opleidingsonderdelen. Daardoor spenderen zij op wekelijkse basis vaak meer tijd aan hun studies dan begroot. Niettemin ervaren studenten deze inspanningen als een noodzaak om in hun vak te groeien en als een voorafspiegeling van hun latere professionele leven. Ook de commissie ziet dit als een goede voorbereiding op het beroepsleven. Als uiterst storend ervaren de studenten wel de laattijdige communicatie over de planning van hun activiteiten. Vaak wordt deze pas tijdens het weekend gecommuniceerd voor de komende week. Daardoor ervaren studenten moeilijkheden om hun (studie)activiteiten te plannen. Volgens de commissie is de laattijdige communicatie van de weekplanning een studiebelemmerende factor waar de opleiding concreet invloed kan op uitoefenen. De commissie beveelt dan ook aan werk te maken van een tijdige en vlotte communicatie over de geplande activiteiten. Daartegenover staat dat de studenten tijdens de gesprekken te kennen gaven dat ze op de nodige ondersteuning kunnen rekenen wanneer zich problemen voordoen in verband met de taakbelasting. Hoewel de studenten geen opmerkelijke klachten formuleerden in verband met de studielast, raadt de commissie de opleiding aan de toetsing van de studielast over meerdere jaren te systematiseren en te structureren.
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding dient werk te maken van een tijdige communicatie van de weekplanning aan de studenten. De commissie beveelt aan de toetsing van de studielast te systematiseren en te structuren over meerdere jaren, op een manier die is aangepast aan de kleinschaligheid van de opleiding.
170 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Met betrekking tot het didactisch concept heeft de commissie uit de beschikbare informatie en de gesprekken vastgesteld dat de opleiding zich in de beschrijving ervan beperkt tot de werkmiddelen en de werkvormen. Hieruit heeft de commissie slechts één impliciete groeilijn kunnen afleiden, zijnde een evolutie van groepsgericht naar meer individueel onderwijs. Zo wordt het groepsgericht onderwijs eerder vormgegeven door klassieke hoorcolleges aan de hand van eigen cursussen van de docenten, boeken, literatuur en theaterteksten, en legt het individueel gerichte onderwijs meer nadruk op zelfstudie. Zoals eerder vermeld, is de opleiding gebaseerd op drie pijlers: spelen, maken en spreken. Sinds het academiejaar 2006-2007 werd de modulaire werkwijze ingevoerd, die volgens de opleiding aan de drie pijlers tegelijk voeding geeft. De commissie heeft tijdens de gesprekken opgemerkt dat de opleiding zich op dit punt nog in volle ontwikkeling bevindt. Uit deze gesprekken is gebleken dat een aantal basisvaardigheden in het modulaire systeem te weinig continuïteit kent. Meer bepaald kennen het spreken maar ook het spelen onvoldoende continuïteit in het opleidingsprogramma. Bij de invoering van de modules heeft de opleiding het evenwicht tussen de drie pijlers nog niet kunnen uitbalanceren. De commissie meent dat daardoor het didactische concept dat achter de drie pijlers schuilt, nog onvoldoende aan de oppervlakte is gekomen. De commissie is van mening dat de opleiding nog geen duidelijke visie heeft ontwikkeld op de relatie tussen doelstellingen, werkvormen en leermiddelen binnen de verschillende opleidingsonderdelen. De opleiding kan met andere woorden niet expliciteren dat de keuze voor een bepaalde werkvorm en bepaalde werkmiddelen voortvloeit uit de doelstelling van een opleidingsonderdeel. De ruime diversiteit in werkvormen lijkt voort te vloeien uit de geringe sturing van de docenten bij de inrichting van hun opleidingsonderdeel. De commissie is van oordeel dat de diversiteit in werkvormen van de docenten zou moeten kunnen ingeschakeld zijn in een gemeenschappelijk concept. Een jaarlijkse bijeenkomst van de docenten zou hier concretere gestalte kunnen aan geven.
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding dient volgens de commissie op zoek te gaan naar een gemeenschappelijk didactisch concept achter de diversiteit in werkvormen. De commissie dringt aan op het uitwerken van een doordachte relatie tussen doelstellingen, werkvormen en leermiddelen binnen de verschillende opleidingsonderdelen.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 171
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Binnen de opleiding worden verschillende evaluatievormen gehanteerd. Zowel een klassiek examen (mondeling of schriftelijk) als permanente evaluatie komt voor. Voor de opleidingsonderdelen waarbij de evolutie van iedere student van dichtbij moet worden opgevolgd, is een permanente manier van evalueren meer aangewezen. De invoering van de modulaire werking vereiste in die zin een aanpassing van het systeem van beoordeling en toetsing. De voorheen tweemaandelijkse evaluatiemomenten zijn vervangen door een toonmoment met evaluatie na afronding van iedere module. Concreet betekent dit dat elke student om de drie tot zes weken wordt geëvalueerd. Deze werkwijze biedt grotere mogelijkheden tot opvolging en begeleiding, aangezien dit docenten de mogelijkheid biedt om de evolutie van iedere student vast te stellen en te bespreken. Voor de docenten geeft dit kansen tot een snelle bijsturing, terwijl ook studenten beter inzicht verwerven in hun groeiproces. Tijdens de gesprekken heeft de commissie kunnen vaststellen dat de opleiding globaal genomen veel aandacht besteedt aan zowel formatieve als summatieve evaluatie. De studenten waarderen het doorgedreven gebruik van permanente evaluatie, omdat het hen voortdurend van feedback voorziet met betrekking tot zowel proces als product. Aangezien iedere docent aandacht besteedt aan verschillende aspecten, ervaart de student een totaalbeeld van de eigen sterktes en zwaktes. Niettemin vindt de commissie het noodzakelijk dat de opleiding een grotere continuïteit aanbrengt in haar evaluatiesysteem. Omwille van de verscheidenheid in inhoud, werkvormen en doelstellingen ontwikkelt de opleiding voor elke module een apart evaluatiekader. Voor elke module worden de algemene competenties voor het spelen, spreken en maken geconcretiseerd. De evaluatie is met andere woorden sterk gericht op de concrete doelstellingen van een bepaalde module, en dus gefragmenteerd. Daardoor kan de student het totaalbeeld verliezen van wat hij aan het einde van het programmajaar moet bereikt hebben. Enige systematiek komt wel indirect tot stand doordat docenten verschillende toonmomenten bijwonen. De commissie heeft ook vastgesteld dat de manier waarop feedback wordt gegeven aan studenten, verschillend is per module. De student ontvangt commentaren soms mondeling, soms schriftelijk of soms beide. Verder dient de opleiding volgens de commissie aandacht te besteden aan de verduidelijking van en communicatie over de evaluatiecriteria. Uit de enquêtes ter evaluatie van de modules blijkt dat studenten ontevreden zijn over de duidelijkheid van de evaluatiecriteria. Tijdens de gesprekken maakten hoofdzakelijk studenten uit de hogere jaren hier melding van. Globaal genomen vinden studenten wel dat docenten een grote bereidwilligheid tonen om informeel feedback te geven en problemen te bespreken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan werk te maken van de systematisering van haar evaluatie- en beoordelingssysteem. De commissie vraagt aandacht voor de verbetering van de transparantie van de evaluatiecriteria.
172 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria: De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De masterproef wordt pas sinds het academiejaar 2007-2008 in zijn huidige vorm ingericht. In het kader van de academisering van de opleiding werd gezocht naar een nieuwe invulling van het afstudeerproject. Doelstelling van de masterproef is dat de student – voortbouwend op de basiscompetenties die hij in de bacheloropleiding heeft aangeleerd – een eigen artistiek project tot stand kan brengen. Daarmee geeft de opleiding concreet gestalte aan het persoonlijke artistieke parcours en profiel dat de student in het masterjaar moet ontwikkelen. De keuze voor een project komt tot stand bij het begin van de masteropleiding, wanneer de student beslist welke pijler (spelen –spreken – maken) hij of zij verder wil verdiepen. Het daaruit voortvloeiende concept van afstudeerproject wordt vervolgens door de opleiding gescreend op basis van een aantal criteria (met betrekking tot haalbaarheid, begeleidingsmogelijkheden, ontwikkeling van het eigen artistiek profiel enzovoort). De belangrijke plaats die de masterproef inneemt in het programma, wordt onderstreept door de 30 studiepunten van het masterjaar die eraan worden besteed. In haar nieuwe concept van de masterproef koos de opleiding voor een tweeledig opzet: de masterproef bestaat uit een scriptie enerzijds (het reflectieve luik van het onderzoek – 10 studiepunten) en de eindvoorstelling anderzijds (het artistieke sluitstuk van de scriptie – 20 studiepunten). De scriptie vormt de theoretische opstap en onderbouw voor de eindpresentatie. Met de begeleiding van een coach en mentor biedt dit onderzoek de student de kans zich te verdiepen in het gekozen domein. De scriptie moet worden ingeleverd vooraleer de eindpresentatie plaatsvindt, en wordt dus steeds opgevat als een voorstudie ten opzichte van het artistieke luik van de masterproef. Iedere masterproef moet vertrekken van een onderzoeksvraag die de student doorheen het masterjaar voor zichzelf afbakent. De commissie stelt zich vragen in verband met de timing waarbinnen de onderzoeksvraag wordt gedefinieerd. Studenten kunnen naar het aanvoelen van de commissie hun onderzoeksvraag vrij laat tijdens het masterproeftraject afbakenen. De commissie wil ervoor pleiten de begeleiding van de masterproef zodanig te sturen en te faseren, dat de onderzoeksvraag tijdens de eerste maanden van het masterjaar tot stand komt. Enkel op die manier kunnen studenten tot de noodzakelijke verdieping komen. Positief is dan weer dat studenten voor het schrijven van hun scriptie een beroep kunnen doen op een algemene handleiding. Tijdens de eindvoorstelling toont de student zijn speel-, spreek- of maakproject aan docenten en externe juryleden uit het werkveld. Deze jury beoordeelt in welke mate de masterproef een voldoende artistiek, professioneel en academisch niveau haalt. Het voordien gevoerde onderzoek en de artistieke prestatie staan in verband met elkaar, aangezien de student in zijn eindvoorstelling artistieke invulling geeft aan zijn onderzoek. Elke student krijgt naargelang de aard van het afstudeerproject een coach toegewezen. Indien deze niet intern beschikbaar is, neemt de opleiding contact op met een externe begeleider. Niettemin blijft het docententeam gedurende het hele proces betrokken. De docenten kunnen het concept in de initiële fase bijsturen, en krijgen ook tweemaal per jaar een toelichting van de student over zijn voortgang. De artistieke coördinator blijft dus het hele project opvolgen.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 173
De commissie omschrijft het opzet van de masterproef als helder, concreet en uitdagend. De commissie vindt het bijzonder positief dat inspanningen worden geleverd om externe juryleden bij de beoordeling te betrekken. Ook de beoordelingscriteria voor de eindvoorstelling zijn duidelijk omschreven en vooraf bekend. Dergelijke beoordelingscriteria werden ook voor de scriptie uitgewerkt, maar zijn naar het oordeel van de commissie minder helder. De commissie wil ook aanbevelen een grotere diversiteit aan expertise beschikbaar te stellen voor de masterproefbegeleiding. Tot slot ziet de commissie ook kansen om de scriptie en eindvoorstelling nog verder te integreren. Tegelijk heeft ze er begrip voor dat het concept van de masterproef nog maar recent is ingevoerd, en dat de opleiding daardoor nog niet veel tijd heeft gehad voor bijsturing.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan de beoordelingscriteria voor de scriptie scherper te stellen. De opleiding dient volgens de commissie te overwegen om de student zijn of haar onderzoeksvraag vroeger te laten omschrijven bij de totstandkoming van de masterproef. De commissie raadt aan om een grotere diversiteit aan expertise beschikbaar te stellen voor de masterproefbegeleiding. Volgens de commissie kan nog worden gewerkt aan de betere integratie van de scriptie en de eindvoorstelling.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Om toegelaten te worden tot de opleiding, moet de student beschikken over een diploma secundair onderwijs. Bijkomende voorwaarde is dat de kandidaat-student slaagt in een toelatingsproef, die de artistieke en artistiektechnische groeimogelijkheden moet inschatten. Deze proeven worden twee keer per jaar georganiseerd en nemen anderhalve tot twee dagen in beslag. Spel-, maak- en spreekvaardigheden worden getest aan de hand van een achttal opdrachten. Daarnaast wordt ook gepeild naar motivatie en doorzettingsvermogen om te beginnen aan en te slagen in een hogere kunstopleiding. De commissie is van mening dat deze toelatingsproef helder en conform de doelstellingen van de opleiding is uitgewerkt.
174 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
In het geval van de EVC/EVK-procedure, maakt de EVC/EVK-coördinator een portfolio op die door twee personen wordt geëvalueerd om te beslissen over de vrijstellingen. Daarbij wordt nagegaan welke speelervaring en -niveau de student kan voorleggen. Dit wordt eventueel aangevuld met een praktische proef. Deze procedure wordt ondersteund door de Associatie K.U.Leuven. De opleiding voert geen specifieke analyses uit waarin zij het verband tussen de vooropleiding en de slaagkansen onderzoekt. Wel heeft ze beperkte informatie over de vooropleiding van de studenten verzameld. In het academiejaar 2006-2007 kwam 40 procent van de studenten uit het ASO, 20 procent uit het KSO en 40 procent uit het TSO. Maar voorzichtigheid is hier geboden, aangezien de enquête slechts bij vijf studenten werd afgenomen. De opleiding tracht wel inspanningen te leveren om haar instroom kwalitatief te verbeteren. Dit doet men onder meer door de naamsbekendheid van de opleiding in het theaterlandschap te vergroten, bijvoorbeeld door haar jaarlijkse aanwezigheid op SID-In-beurzen en op het STUK-festival, waar de studenten een waaier aan activiteiten tonen aan belangstellenden. De commissie is samen met de werkveldvertegenwoordigers van mening dat de opleiding nog een weg te gaan heeft qua verbetering van haar imago. De contacten met alumni en werkveld zijn in ontwikkeling, maar bieden nog te weinig een stimulans tot imagoverbetering. Ook speelt in het nadeel van de opleiding dat er in de beroepspraktijk nog te weinig mensen het nieuwe profiel van de opleiding (spelen – spreken – maken, in plaats van woordkunst) kunnen uitdragen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie is van oordeel dat de opleiding zich ten volle dient in te zetten om haar imago naar de buitenwereld verder te verbeteren, om zo haar instroom kwalitatief en kwantitatief te vergroten.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 175
Oordeel over onderwerp 2, programma:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende voldoende onvoldoende OK voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Bij haar bezoek aan de opleiding heeft de commissie kunnen vaststellen dat de opleiding zich volop in transitie bevindt. De opleiding wordt met een aantal samenvallende en belangrijke hervormingen geconfronteerd, in functie van de academisering en de invoering van de modulaire werkwijze. De commissie heeft vastgesteld dat deze verschillende hervormingen hebben geleid tot voldoende resultaten op het vlak van de relatie tussen doelstellingen en inhoud, de eisen qua academische en professionele gerichtheid, de opvolging van de studielast, het concept van de masterproef en het systeem van beoordeling en toetsing. Niettemin is de commissie van mening dat er nog werk dient te worden gemaakt van de samenhang van het programma en van de afstemming tussen vormgeving en inhoud. De visitatiecommissie maakt een positieve afweging, en stelt dat de opleiding voldoende potentieel heeft om tot een uitgebalanceerd opleidingsprogramma te komen. Het kernteam heeft een aantal lijnen voor verbetering uitgezet. Hoewel de opleiding nog een weg heeft te gaan in de verdere ontwikkeling en uitwerking van deze denkpistes, leidt de commissie daaruit af dat er binnen de opleiding voldoende dynamiek leeft om de vastgestelde problemen te remediëren. Bovendien zijn de genoemde tekortkomingen van didactische aard, en kunnen deze mits een grondige reflectieoefening en bijhorend didactisch ontwerp worden bijgestuurd. Om de gesignaleerde tekortkomingen te verhelpen, zou de opleiding moeten kunnen rekenen op ondersteuning van het departementale niveau.
176 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Voor haar beleid inzake selectie en aanwerving van nieuwe personeelsleden genieten de departementale beleidsraden een grote autonomie binnen de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst. Ook binnen het departement Lemmensinstituut kan de opleiding Drama vrij autonoom beslissingen nemen. Als belangrijke criteria voor de aanstelling van een nieuw personeelslid stelt de opleiding de artistieke kwaliteiten, het pedagogische profiel en de onderzoekscompetenties voorop. Binnen de beperkte financiële bewegingsvrijheid wordt in de taakstellingen van het personeel ruimte vrijgemaakt voor onderzoek. Concreet betekent dit dat met hetzelfde aantal voltijdse eenheden méér taken worden verricht. Ook inzake de vijfjaarlijkse evaluatie van de docenten heeft het departement autonomie. De individuele opdrachtfiche van iedere docent (met vermelding van persoonlijke initiatieven in het artistieke veld, het onderzoek, organisatie van de opleiding…) vormt de basis voor het functioneringsgesprek met het departementshoofd (of zijn afgevaardigde). Daaropvolgend vindt een evaluatiegesprek plaats op basis van een zelfevaluatie. De begeleiding van nieuwe personeelsleden verloopt informeel. De coördinator voorziet het nieuwe personeelslid van de nodige informatie. De integratie kan vlot verlopen dankzij het kleine docententeam. Bovendien vindt jaarlijks ook een pedagogische studiedag plaats voor het hele docentenkorps. Tijdens de gesprekken kwam meermaals aan bod dat de opleiding omwille van de beperkte financiële middelen moeilijkheden ervaart om een flexibel personeelsbeleid uit te werken. De uitbreiding van het aantal voltijdse eenheden zijn, net als benoemingen en bevorderingen, slechts in beperkte mate mogelijk. Ook het kleine studentenaantal speelt op het vlak van het personeelsbeleid in het nadeel van de opleiding. Ze moet daardoor werken met een kleine personeelsbezetting, met versnipperde opdrachten tot gevolg. Dit gegeven maakt haar minder aantrekkelijk voor nieuwe docenten. Het onderwijzend personeel van de opleiding bestaat momenteel uit twintig leden, samen goed voor zes voltijdse equivalenten. De commissie erkent de intrinsieke kwaliteiten van individuele personeelsleden, maar vindt dat de huidige versnippering van opdrachten een effectieve en kwalitatieve inzet van de beschikbare personeelsleden ondermijnt. Zoals eerder opgemerkt, formuleert de opleiding bijzonder ambitieuze doelstellingen, die zij zonder een adequaat personeelsbeleid niet kan waarmaken. De opleiding heeft het met deze beperkte personeelsbezetting moeilijk om het hoofd te bieden aan de grote uitdagingen waar zij voor staat: een coherente visie ontwikkelen op het profiel van de opleiding, continuïteit en diepgang in het programma brengen en aan onderzoek doen. De opleiding vult een deel van haar lesopdrachten in met gastdocenten, maar wegens krappe financiële mogelijkheden is het moeilijk om ook aan deze doelgroep perspectieven te bieden. Hoewel de commissie begrip kan tonen voor een aantal structurele omstandigheden, zoals de beperkte financiële middelen en het vooralsnog kleine studentenaantal, wil zij de aandacht vestigen op de noodzaak om te werken aan een flexibel personeelsbeleid. Een dergelijk beleid dient ook beter aan te sluiten bij de artistieke beroepspraktijk, door een aanvaardbare verloning van de gastdocenten. De commissie waardeert wel het recent ingevoerde initiatief van duobegeleiding, waarbij telkens twee docenten samen instaan voor de begeleiding van een module.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 177
Aanbevelingen ter verbetering: Ondanks een aantal structurele moeilijkheden dient de opleiding volgens de commissie werk te maken van een flexibel personeelsbeleid dat in lijn staat met de geformuleerde doelstellingen en dicht aansluit bij de artistieke beroepspraktijk.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft tijdens de gesprekken een duidelijke gevoeligheid voor de thematiek van de academisering waargenomen. De opleiding heeft actie ondernomen om binnen de kleinschaligheid van de opleiding werk te maken van deze opdracht. Momenteel zijn er twee docenten met een proefschrift verantwoordelijk voor ondersteuningsvakken (geschiedenis en ontwikkelingspsychologie). Eén proefschrift in de kunsten is in voorbereiding en zou op relatief korte termijn een doctor in de kunsten binnen de opleiding kunnen opleveren. Verder zijn vijf docenten voor een deel van hun opdracht aangesteld voor (de begeleiding van) onderzoek. De commissie waardeert de geleverde inspanningen. Ze wil wel aangeven dat in het geheel van de hervormingen in de opleiding academisering een prioriteit dient te blijven. De academische gerichtheid wordt in kaart gebracht met behulp van een meetsleutel, die tot stand kwam in samenwerking met de Begeleidingscommissie Muziek en Podiumkunsten en de Departementale Werkgroep Artistiek Onderzoek. Aangezien binnen de kunsten minder kanalen ter beschikking staan om onderzoek te publiceren en er ook geen rankings van tijdschriften bestaan, werd gezocht naar een aangepaste methodiek. Die houdt rekening met een andere output dan publicaties, zoals de leiding over een productie van hoog niveau. De meetsleutel geeft een beeld van het onderzoekspotentieel en de -output van de opleiding als geheel, niet van individuen. De commissie beschikte niet over specifieke resultaten van deze meetsleutel voor de dramaopleiding, maar wel voor het hele departement Lemmensinstituut. Het document dat werd voorgelegd als meetsleutel voor de opleiding drama, is volgens de commissie eerder afgestemd op de muziekafdeling van het instituut. Relevante categorieën voor de dramaopleiding zijn terug te vinden in het dossier “professionele activiteiten” dat elke docent indient, maar het is niet duidelijk hoe deze categorieën verder zijn vertaald in de meetsleutel. De commissie heeft voorts nog bedenkingen bij de mate van professionele gerichtheid van de opleiding. Slechts een deel van het onderwijzend personeel met een deeltijdse aanstelling is buiten de opleiding actief in theater-, film- of tv-producties. De opleiding dient volgens de commissie meer diverse expertise uit de actieve beroepspraktijk aan te trekken binnen haar docentenkorps. De internationale contacten, eigen aan een academische opleiding, zijn zo goed als onbestaande. Hier ontbreekt een actief stimuleringsbeleid vanuit het departement.
178 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Aanbevelingen ter verbetering: Indien de opleiding de academische gerichtheid van haar personeel wil verbeteren, moet zij kunnen rekenen op een actief stimuleringsbeleid vanuit het departement. De commissie beveelt de opleiding aan om meer diverse expertise aan te trekken binnen haar docentenkorps.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In 2008 bestond het onderwijzend personeel uit twintig personeelsleden, samen goed voor zes voltijdse equivalenten. Dit impliceert een vrij grote versnippering van de onderwijsopdrachten. Volgens de opleiding resulteert dit in praktische moeilijkheden, maar de invoering van het modulair systeem heeft ervoor gezorgd dat een onderwijsopdracht makkelijker te combineren valt met een artistieke carrière buiten de opleiding. Docenten zijn gedurende een kortere periode – zij het intensiever – actief binnen de opleiding. Slechts één personeelslid werkt voltijds; de overgrote meerderheid heeft een kleiner dan halftijdse opdracht. Het aantal personeelsleden dat betrokken is bij onderzoek was in 2005 en 2006 beperkt tot één persoon, maar is gestegen tot drie in 2007 en 2008. Dit betekent een groei van 0,2 naar 0,6 voltijdse eenheden. Wat de leeftijdsstructuur van het onderwijzend personeel betreft, is er sprake van een vrij evenwichtige spreiding. De gemiddelde leeftijd van de docenten in 2007 was 48 jaar. Het onderwijzend personeel bestaat slechts uit vier docenten. Het overige personeelsbestand heeft een statuut als assistent (zeven OP-leden), gastdocent (zes OP-leden) of praktijkassistent (drie OP-leden). De student-docentratio bedraagt circa één op drie. Opvallend is de toename van het percentage onderwijs uitgedrukt in voltijdse eenheden (van 4,4 in 2003 naar 5,4 in 2008), ten opzichte van een daling van het aantal studenten van 23 in 2003 tot 18 in 2008. De commissie stelt dat de student-docentratio in wezen gunstig is. In functie van het brede profiel van de opleiding vraagt ze dat de opleiding wel zou reflecteren over de omvang van de noodzakelijke kritische massa, zowel wat studenten- als docentenaantallen betreft. Volgens de zelfevaluatie van de opleiding ervaart het personeel de voorbije jaren een hogere werkbelasting. Door de bijkomende onderzoeksopdracht moet meer werk worden verricht met een gelijk gebleven aantal personeelsleden. De enveloppenfinanciering laat sinds een aantal jaren geen uitbreiding van het aantal voltijdse eenheden meer toe.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt de opleiding aan te reflecteren over de noodzakelijke kritische massa voor het waarmaken van een breed opleidingsprofiel, zowel op het niveau van het personeel als van het aantal studenten.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 179
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
onvoldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De visitatiecommissie maakt een positieve afweging, en stelt dat de opleiding voldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De commissie heeft een enthousiast docententeam ontmoet, dat door de huidige versnippering van opdrachten echter niet steeds effectief en kwalitatief kan worden ingezet. Aangezien de opleiding voldoet qua academische en professionele gerichtheid, verleent de commissie haar vertrouwen aan de opleiding, omdat ze hiermee heeft aangetoond te kunnen inspelen op een belangrijke uitdaging waar de opleiding voor staat. Bovendien heeft de opleiding een gunstige student-docentratio.
180 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding drama is gehuisvest op de campus Lemmensinstituut van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst. Behalve de voorzieningen die samen met de Associatie K.U.Leuven worden georganiseerd (zoals medische en psychosociale studentenbegeleiding, jobdienst, huisvesting…), bevinden alle faciliteiten (leslokalen, bibliotheek, oefenruimtes, bewegingslokaal…) zich op de – groene maar afgelegen – campus Lemmensinstituut. Sinds 2007 is op de campus een nieuwbouw gerealiseerd die een nieuwe theaterzaal voor de dramaopleiding voorziet. Deze ruimte werd tegelijk uitgerust met de nodige accommodatie voor het realiseren van professionele voorstellingen. Voor de inrichting van haar onderwijsactiviteiten beschikt de opleiding over de volgende lokalen, die de commissie tijdens haar rondgang ook kon bezoeken: een theaterzaal met belichtingsapparatuur, uitschuifbare tribune, een aparte technische opslagruimte en een artiestenloge. Deze zaal wordt voor meerdere doeleinden gebruikt; een mobiele geluidsinstallatie was op het moment van het bezoek besteld, maar nog niet aanwezig; een balletzaal die één dag per week voor de opleiding beschikbaar is; een foyer met computers voor de studenten; een lokaal om radio- en filmmateriaal te beluisteren en te bekijken; twee leslokalen voor theoretische en ondersteunende opleidingsonderdelen en speloefeningen; bibliotheek; twee kleine repetitieruimtes, gehuisvest in de kelder van het gebouw; een grote repetitieruimte met podium. Ondanks de recente vernieuwingen op de campus hoorde de commissie tijdens de gesprekken tal van klachten. De nieuwe uitrusting is volgens verschillende gesprekspartners ontoereikend om de studenten op een professionele manier te begeleiden. Zo is er sprake van storende airconditioning en noodverlichting op het podium, en ontbreken de noodzakelijke geluids- en belichtingsapparatuur. Hoewel de zelfevaluatie aangeeft dat in het gebouw tal van studio’s ter beschikking staan van de studenten om individueel of in groepsverband te studeren en te repeteren, hoorde de commissie ook hierover talrijke klachten. De studenten zeggen dat ze zelf op zoek moeten gaan naar repetitieruimtes, omdat die niet voorhanden zijn in het campusgebouw. De theaterzaal die specifiek werd voorzien voor de dramaopleiding, is volgens de studenten niet steeds voor hen beschikbaar. De commissie tilt ook zwaar aan de akoestische problemen in het gebouw. Vooral in een dramaopleiding is dit een cruciaal gegeven. De nieuwe theaterzaal laat akoestisch eveneens te wensen over. De studenten toonden zich ook ontevreden over de overdaad aan geluid waarmee ze worden geconfronteerd door de nabijheid van de muziekopleidingen. Samengevat komt de commissie tot de conclusie dat, hoewel er is geïnvesteerd in een functioneel gebouw, de aanwezige voorzieningen ontoereikend zijn voor een dramaopleiding. De commissie omschrijft de beschikbare ruimtes op de campus als een weinig creatieve of inspirerende omgeving. De commissie dringt voor de oplossing van deze problemen aan op een effectieve samenwerking tussen het departement en de opleiding.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 181
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie dringt aan op een effectieve samenwerking tussen het departement en de opleiding wat de materiële voorzieningen betreft. De opleiding moet verder kunnen investeren in degelijk geluids-, beeld- en verlichtingsmateriaal, dat nodig is voor het professioneel begeleiden van studenten. De commissie heeft een dringende nood vastgesteld aan repetitieruimtes die akoestisch degelijk zijn uitgerust.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Wegens de kleinschaligheid van de opleiding is continue begeleiding van studenten een vanzelfsprekendheid. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding hier bewust werk van maakt. Ook de studenten toonden hun grote tevredenheid over de toegankelijkheid van de docenten en hun bereidheid om permanente ondersteuning te bieden. Docenten en studenten staan naar het aanvoelen van de commissie dicht bij elkaar in de opleiding, wat de persoonlijke groei en ontwikkeling van studenten ten goede komt. Door de overschakeling naar de modulewerking is de begeleiding van elke docent intensief, waardoor werkpunten snel worden gedetecteerd en over de modules en opleidingsonderdelen heen kunnen worden aangepakt. In het bijzonder voor eerstejaarsstudenten is de studentenbegeleiding doordacht op touw gezet. Behoudens het eerder vermelde probleem met betrekking tot de laattijdige informatie over de weekplanning, toont de commissie zich in het algemeen tevreden over de studiebegeleiding. De informatievoorziening aan abituriënten verloopt via verschillende kanalen. Zo is informatie beschikbaar op de website of zijn informatiebrochures ter beschikking. Verder is het Lemmensinstituut ook aanwezig op de SID-Inbeurzen en wordt een jaarlijkse infodag ingericht. Die biedt abituriënten de gelegenheid om toonmomenten bij te wonen, en studenten en docenten aan te spreken. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de informatievoorziening over de toelatingsproef. Binnen het Lemmensinstituut is een coördinator Internationalisering actief, die internationale docenten- en studentenuitwisselingen begeleidt. De internationaliseringsdimensie van de dramaopleiding is echter zo goed als onbestaande. Hoewel een voorbereidingstraject werd doorlopen, is tot op heden nog geen enkele uitwisseling gerealiseerd. Voor studenten met financiële problemen is er de dienst Sociale Voorzieningen (SoVoLem). De studentenvoorzieningen ressorteren echter voor een groot deel onder de Associatie K.U.Leuven. Binnen het Lemmensinstituut worden enkel de campusgerelateerde zaken en de studentenleningen ter harte genomen. De studenten worden bij het begin van het academiejaar geïnformeerd over waar ze terechtkunnen voor welke problemen of vragen. De commissie hoorde hierover geen klachten van de studenten.
182 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor het organiseren van internationale docenten- en studentenuitwisselingen.
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen:
onvoldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
onvoldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De visitatiecommissie maakt een negatieve afweging, en stelt dat de opleiding onvoldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Hoewel de studiebegeleiding als voldoende wordt beoordeeld, meent de commissie dat de problemen inzake materiële voorzieningen doorwegen op de hele kwaliteit van de opleiding. De commissie is van mening dat het probleem met betrekking tot de ontoereikende materiële voorzieningen deels te wijten is aan de nog te geringe samenwerking tussen de opleiding en het departement. Duidelijke afspraken over de behoeften van de opleiding zijn noodzakelijk om tot een substantiële verbetering te komen van de materiële omstandigheden waarbinnen de opleiding werkt. De voorziening van de essentiële materiële randvoorwaarden zijn volgens de commissie een absolute vereiste voor het realiseren van het opleidingsprogramma.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 183
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Binnen de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst hebben de departementen ook op het vlak van kwaliteitszorgbeleid een grote autonomie. De hogeschool zet enkel, in overeenstemming met de doelstellingen op associatieniveau, de grote lijnen van het kwaliteitszorgbeleid uit en volgt de resultaten jaarlijks op. Gezien de specificiteit van het onderwijs aan het Lemmensinstituut, in kleine groepen en heel individueel gericht, is de uitwerking van een kwaliteitszorgsysteem op maat volgens de opleiding geen evidentie. Het departement onderzoekt nog de mogelijkheid om het EFQM/TRIS-model te implementeren, aangepast aan de specifieke situatie. In haar zelfevaluatie erkent de opleiding dat de middelen ontbreken voor een degelijk uitgebouwd kwaliteitszorgsysteem, hoewel de noodzaak eraan groeit. De commissie vindt het positief dat de opleiding desondanks periodieke evaluaties organiseert. Drie initiatieven zijn hierbij noemenswaardig. Vooreerst evalueert de opleiding nog volop haar modulaire onderwijssysteem. Deze nieuwe aanpak vertoont nog enkele kinderziektes en vergt daarom permanente bijsturing. Daarvoor verzamelde ze input over de werking ervan door vragenlijsten te laten invullen door zowel studenten als docenten. Deze enquêtes werden ook afdoende geanalyseerd en besproken tijdens de driewekelijkse docentenvergaderingen. Ten tweede heeft de opleiding in het academiejaar 2005-2006 een enquête verspreid waarbij voor elk opleidingsonderdeel vragen werden gesteld over doelstellingen, leerinhouden, leermiddelen en werkvormen. De commissie kon voor deze enquête niet afleiden hoeveel studenten van de opleiding Drama ze hebben ingevuld, en stelt zich bijgevolg vragen bij de representativiteit. Ook vond de commissie geen degelijke analyse of verwerking van de resultaten terug. Volgens de opleiding is dit te wijten aan de overschakeling naar het modulesysteem. Ten derde organiseert de opleiding elk academiejaar een enquête onder eerstejaarsstudenten. Daarin wordt gepeild naar hun vooropleiding, de perceptie van hun studievoortgang, de studiedruk en de ervaren moeilijkheidsgraad van de opleidingsonderdelen. Voor deze enquête is een analyse beschikbaar, maar de resultaten zijn moeilijk interpreteerbaar door het kleine aantal respondenten. Algemener wil de commissie opmerken dat, hoewel een aantal evaluaties werd doorgevoerd, die niet lijken te passen in een uitgewerkt kwaliteitszorgbeleid. Verbetering is mogelijk op verschillende vlakken. Ondanks haar kleinschaligheid zou de opleiding ernaar moeten streven om de evaluatie binnen de opleiding te systematiseren, op een wijze die is aangepast aan de kleine omvang van de opleiding. In haar zelfevaluatie geeft de opleiding deze problemen in verband met enquêtes al aan. Om tegemoet te komen aan problemen van representativiteit, kan ze er bijvoorbeeld voor opteren om op regelmatige basis focusgesprekken met de studenten te organiseren in plaats van schriftelijke enquêtes. Op die manier kunnen systematisering en kleinschaligheid worden verzoend. Voorzichtige stappen in deze richting zijn recent gezet, aangezien de kwaliteitszorgcoördinator van de opleiding gesprekken voert met de studenten om de resultaten van enquêtes toe te lichten. De opleiding kan deze lijn nog verder doortrekken. Voorts kan de opleiding er volgens de commissie ook baat bij hebben om voor zichzelf streefdoelen te expliciteren. Voor het opzetten van een gestructureerd kwaliteitszorgsysteem is volgens de commissie meer samenwerking tussen het departement en de opleiding ook hier wenselijk. De uitbouw van een dergelijke systematiek is moeilijk te realiseren binnen de kleinschaligheid van de opleiding.
184 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie dringt aan op een systematisering van de evaluatie op een manier die is aangepast aan de kleine omvang van de opleiding. De opleiding dient voor zichzelf streefdoelen te expliciteren binnen haar kwaliteitszorgbeleid.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie vond het moeilijk een gestructureerd overzicht te krijgen van de geplande verbeteracties. Dit is toe te schrijven aan de informele aanwezigheid van de PDCA-cyclus in de opleiding. Toch zijn er volgens de commissie wel degelijk tekenen dat de opleiding verbeteracties plant en uitvoert. Zo is zij van mening dat er op een doordachte manier werd gewerkt aan de verbeteringen in het curriculum. De invoering van de modulaire werkwijze werd grondig voorbereid en wordt waar nodig bijgestuurd. Ook heeft de opleiding al werk gemaakt van een betere aansluiting tussen de praktijkhoofdvakken en de ondersteuningsvakken. De studenten met wie de commissie sprak, bevestigen dat naar hun vragen en behoeften wordt geluisterd. Naar hun aanvoelen worden de door hen gemelde aandachtspunten ook ernstig genomen, en wordt in de mate van het mogelijke ook snel overgegaan tot remediëring. Enkel het probleem in verband met laattijdige communicatie over de weekplanning voor studenten blijkt al langere tijd aan te slepen en zonder oplossing te blijven. Deze enkele (voorzichtige) verbeteracties nemen niet weg dat de reactie op geregistreerde problemen onsystematisch lijkt te verlopen. De verslagen van de driewekelijkse docentenvergaderingen zijn volgens de commissie te informeel en ongeordend opgesteld. Zoals eerder vermeld, heeft de commissie ook vastgesteld dat niet van alle enquêtes (onder meer deze met betrekking tot de evaluatie van opleidingsonderdelen) een duidelijke of transparante analyse van de resultaten beschikbaar is. De verbeteracties kunnen bijgevolg niet systematisch worden gepland. Om deze redenen beveelt de commissie aan om de PDCA-cyclus formeler in de opleiding te integreren. Er is een algemene nood aan een striktere planning binnen de opleiding, maar in het bijzonder op het vlak van verbeteracties. De commissie heeft tijdens de gesprekken aangevoeld dat de ondersteunende diensten op departementaal niveau relatief weinig samenwerken met de dramaopleiding. Op die manier lijkt de opleiding zelf onvoldoende betrokken bij de kwaliteitszorg in het hele departement. De commissie pleit dus andermaal voor een sterker engagement tussen de opleiding en het departement.
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding dient de PDCA-cyclus meer formeel gestalte te geven op een wijze die is aangepast aan een kleine opleiding.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 185
Volgens de commissie heeft de opleiding nood aan een striktere planning, onder andere van verbeteracties. Er dient te worden gewerkt aan een hechtere samenwerking tussen het departement en de opleiding, opdat een betere betrokkenheid van de opleiding bij het kwaliteitszorgbeleid mogelijk kan worden.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Studenten en alumni spreken hun tevredenheid uit over de laagdrempeligheid die kenmerkend is voor de dramaopleiding. Door de frequente contacten tussen studenten en docenten kunnen probleempunten steeds snel ter discussie worden voorgelegd, ook al is de deelname van studenten niet formeel geregeld. Tijdens de gesprekken werd zelfs aangegeven dat studenten er de voorkeur aan geven de rechtstreekse contacten te behouden in plaats van een vertegenwoordiger af te vaardigen. Wegens de kleinschaligheid ligt het voor de hand dat iedereen zich direct tot de coördinator of een andere contactpersoon wendt. Ook de docenten ervaren een open communicatie binnen de opleiding. Na hun afstuderen blijken de afgestudeerden niet in structureel contact te blijven met de opleiding. Aan het einde van academiejaar 2005-2006 peilde de opleiding in een enquête naar de tewerkstelling, de tevredenheid over de uitgeoefende job en de genoten opleiding bij de alumni. Hoewel afgestudeerden over verschillende jaren werden aangeschreven, kende deze enquête een beperkte respons en levert ze dus niet zulke waardevolle resultaten. Volgens de commissie en de afgestudeerden die zij sprak, is het raadzaam dat de opleiding beter opvolgt waar alle afgestudeerden terechtkomen. Dit is een leerrijke bron van informatie, waarop de opleiding haar profiel beter kan enten en haar netwerk kan trachten uit te breiden. Het viel de commissie ook op dat enkel werd gepeild naar hun tewerkstellingssituatie, terwijl weinig wordt verwacht van hun inbreng in de opleiding zelf. Bezorgdheid is ook aan de orde wanneer het gaat om de betrokkenheid van het externe beroepenveld. De opleiding ziet deze nu gerealiseerd door de betrokkenheid van het team van praktijkvakdocenten en de externe juryleden die de masterproeven beoordelen. De commissie nuanceert deze betrokkenheid van het werkveld sterk. Het netwerk rond de opleiding zou zij op basis van de gevoerde gesprekken veeleer als een zwaktepunt omschrijven. Er is momenteel sprake van een aanzet naar netwerking rond de opleiding, maar die moet nog stevig worden uitgebouwd. De werkveldvertegenwoordigers zien nog te vaak een defensieve houding van de opleiding ten opzichte van het brede beroepenveld. Zij hebben de indruk dat studenten vaak zelf de stap naar het werkveld moeten zetten. De opleiding heeft nog te veel de neiging om binnen hetzelfde circuit te zoeken voor de begeleiding van de stages. De werkveldvertegenwoordigers vinden het samen met de commissie van groot belang dat de opleiding zich openstelt. De opleiding dient een bredere en diepere aansluiting met het werkveld te zoeken. Nog volgens de werkveldvertegenwoordigers kan de opleiding in dit kader ook werk maken van haar communicatiebeleid naar de buitenwereld (bijvoorbeeld door de uitbouw van een aantrekkelijke website).
186 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Aanbevelingen ter verbetering: Volgens de commissie dient de opleiding haar afgestudeerden beter te betrekken bij de hervorming van de opleiding. De opleiding heeft een begin gemaakt met de netwerking rond de opleiding, maar dient fundamenteel een andere houding aan te nemen, waarbij ze zonder schroom naar diepere en bredere samenwerking met het beroepenveld streeft.
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende onvoldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De visitatiecommissie maakt een positieve afweging, en stelt dat de opleiding voldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De commissie is tot de vaststelling gekomen dat de opleiding nog een weg te gaan heeft wat haar betrokkenheid bij het externe werkveld betreft. De opleiding zou echter op relatief korte termijn kunnen overgaan tot de oprichting van een resonantieraad. Op die manier zou zij het werkveld grondiger kunnen betrekken bij de verschillende hervormingen, waar de opleiding nu mee wordt geconfronteerd en nog voor staat. Tijdens de gesprekken heeft de commissie al enige bereidwilligheid vastgesteld bij zowel afgestudeerden als het externe beroepenveld om hiervoor de nodige input te leveren. Aangezien tijdens de gesprekken is gebleken dat de opleiding ondanks een onsystematisch kwaliteitszorgsysteem toch snel kan inspelen op vastgestelde problemen, wil de commissie de onvoldoende op het vlak van betrokkenheid compenseren.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 187
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft zich op basis van de gesprekken met het onderwijzend personeel, de studenten, de alumni en het werkveld een beeld gevormd over het gerealiseerde niveau van de opleiding. Daarenboven analyseerde ze ook de examens, het cursusmateriaal en verschillende masterproeven (scripties en voorstellingen op dvd) die ter inzage lagen. Op basis daarvan kwam de commissie tot de conclusie dat het sinds kort vernieuwde programma studenten in staat kan stellen om tot een voldoende afstudeerniveau te komen. De ommezwaai is recent maar sterk. Daarom dient de dynamiek nog te worden geconsolideerd, zodat het resultaat zichtbaar kan worden gemaakt. Vooreerst hebben de studenten en afgestudeerden blijk gegeven van een grote tevredenheid over het brede profiel van de opleiding. Doordat zoveel verschillende facetten van de podiumkunsten aan bod komen, hebben de studenten en afgestudeerden het gevoel dat ze een eigen weg kunnen kiezen. Volgens de werkveldvertegenwoordigers biedt de opleiding daarvoor alle kansen. Daartegenover staat de voortdurende uitdaging voor de opleiding om breedte en diepte tegenover elkaar af te wegen. De opleiding geeft nog te weinig blijk van een stevige positie die zij inneemt naast de andere dramaopleidingen, hoewel daar inherent wel mogelijkheden toe zijn, bijvoorbeeld door de focus op jeugd- en muziektheater, (radio)presentatie enzovoort. Het concept van de masterproef beoordeelt de commissie als solide. Op basis van de scripties die ter inzage lagen tijdens het visitatiebezoek, kan zij het gerealiseerde niveau ook als voldoende omschrijven. Gezien de masterproef nog maar recent in haar huidige vorm bestaat, was het voor de commissie echter niet eenvoudig het niveau in te schatten. Ook stages zijn een relatief nieuw gegeven voor de opleiding, maar deze zijn nu sterk geïntegreerd in het masterjaar, ter waarde van tien studiepunten. De commissie waardeert het dat de opleiding de stage valideert als het begin van een artistieke carrière en de voorbereiding op een overstap naar de beroepspraktijk. Dit wordt onderkend door alle gesprekspartners. Als graadmeter van het gerealiseerde niveau heeft de commissie ook vastgesteld dat de wijze van toetsing en beoordeling voldoet. Als een van de aandachtspunten voor de opleiding komen opnieuw de ondermaatse prestaties op het gebied van internationalisering naar voren. De opleiding erkent zelf dat dit niet tot haar prioriteiten behoort. Toch moet zij hier toekomstgericht werk van maken, zodat studenten – ondanks hun taalgebonden opleiding – kansen krijgen om internationale ervaring op te doen. Volgens de commissie worden studenten in het huidige opleidingsprogramma nog te weinig voorbereid op hun instap in het werkveld. Het verdient aanbeveling meer aandacht te schenken aan ondernemerschap, netwerking en sociaaleconomische vaardigheden. Tijdens de gesprekken gaven de afgestudeerden daarbij aan weinig geïntroduceerd te zijn in de zelfstandige uitoefening van de beroepspraktijk. De alumni-enquête die aan het einde van het academiejaar 2005-2006 werd afgenomen, toonde aan dat het merendeel van de afgestudeerden terechtkomt in het deeltijds kunstonderwijs. De responsgraad van deze enquête lag echter zo laag, dat men kan betwijfelen of de resultaten representatief zijn voor de verschillende cohorten van afgestudeerden de afgelopen jaren.
188 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie is van oordeel dat de nieuwe dynamiek in de opleiding nog verder dient te worden geconsolideerd, opdat het resultaat ervan zichtbaar kan worden gemaakt. De commissie vraagt de opleiding initiatieven te nemen op het vlak van internationalisering. Het opleidingsprogramma dient meer aandacht te besteden aan ondernemerschap, netwerking en zelfstandige beoefening van de beroepspraktijk.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied worden opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De slaagcijfers voor studenten in het eerste bachelorjaar lijken vrij sterk te variëren over de voorbije jaren (fluctuerend tussen 89 procent in 2001-2002 tot 40 procent in 2006-2007), maar dit is een effect van de kleine studentenaantallen. Die liggen in het eerste bachelorjaar tussen vijf en negen studenten. Eén geslaagde student minder resulteert dus onmiddellijk in een drastische procentuele verlaging van het slaagcijfer. Vanaf het tweede bachelorjaar liggen de slaagcijfers dan weer hoog. Voor het derde bachelor- en het masterjaar bedraagt het slaagpercentage zelfs consistent 100 procent over de voorbije academiejaren. De commissie omschrijft de slaagcijfers van de opleiding als normaal. Maar ze vindt het jammer dat er geen cijfers beschikbaar waren waarin de opleiding haar eigen rendementscijfers vergelijkt met andere opleidingen uit het departement of de hogeschool. De opleiding heeft, zoals gezegd, geen concrete streefcijfers in verband met haar rendement geformuleerd. De opleiding formuleert alleen als kwalitatieve doelstelling dat zij zoveel mogelijk geslaagden in de artistieke toelatingsproef ook daadwerkelijk wil laten afstuderen. Dit doel wil zij realiseren door een continue persoonlijke begeleiding te bieden. Studenten die de opleiding verlaten, krijgen sinds het academiejaar 2007-2008 een bevraging voorgelegd waarin naar de motieven van hun stopzetting wordt gepeild. Hoewel de commissie dit een waardevol initiatief vindt, kan er, gezien de recente invoering ervan, nog geen waardevolle informatie aan ontleend worden. Meer algemeen wil de commissie de opleiding aanbevelen om een grotere zelfreflectie aan de dag te leggen. Zo vond zij geen concrete cijfers met betrekking tot de instroom, doorstroom en uitstroom, ook al bleek tijdens de gesprekken dat er hier in het verleden problemen mee waren. Het beeld blijft onvolledig, waardoor diagnose en remediëring achterblijven.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 189
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding dient naar het oordeel van de commissie concretere gegevens met betrekking tot instroom, doorstroom en uitstroom te verzamelen.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
190 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
De commissie omschrijft het zelfevaluatierapport als uiterst bondig. Niettemin zijn verschillende passages redundant. Uit het ZER valt nauwelijks een eigen visie af te leiden, noch op een eigen opleidingsmodel, noch op de huidige ontwikkelingen in het (podium)kunstenlandschap. Hoewel de opleiding als besluit van de zelfevaluatie haar sterkte- en zwaktepunten opsomt, zou de oefening beter zijn uitgewerkt indien deze per onderwerp waren opgemaakt. De sterkte- en zwaktepunten waren ook niet alle voorbereid in de beschrijving van de respectieve onderwerpen en facetten, en kwamen daardoor soms als verrassend over. Zo zijn er meermaals tegenstrijdige passages terug te vinden in het zelfevaluatierapport, onder meer met betrekking tot de samenhang van het curriculum en de samenwerking tussen praktijkdocenten en praktijkondersteunende docenten.
Uit de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport heeft de commissie kunnen opmaken dat de volgende verbetermaatregelen waren ingezet of uitgevoerd: De opleiding plant de pijler spreken expliciet te betrekken op de twee andere pijlers spelen en maken. In het onderdeel spreker-maker zal het radioluik verder worden uitgebouwd met praktijkbegeleiding door een logopedist. Het deelgebied spreker-speler zal meer gestalte krijgen door het vertellend spelen uit te bouwen in de modules. Vanaf het academiejaar 2009-2010 wordt het opleidingsonderdeel speltraining opnieuw opgenomen als een trainingsvak in het vaste uurrooster. Op die manier zorgt de opleiding ervoor dat de speltraining als een rode draad doorheen de verschillende praktijkmodules loopt. Tijdens het academiejaar 2009-2010 komt het gezelschap Braakland/Zhe Bilding “in residence”. De modules spelen, spreken en maken zullen door acteurs, muzikanten en regisseurs van dit gezelschap worden begeleid, in samenwerking met het docententeam. In november 2009 doet de onderzoeksgroep van de opleiding een eerste internationale presentatie van het onderzoek “Tussen waarheid en waarachtigheid” in Helsinki tijdens het “Colloquium on Artistic Research in Performing Arts.”. Dit gebeurt in samenwerking met de onderzoeksgroep Sheherazade van de Media en Design Academie Genk. De opleiding onderschrijft een groeipiste voor de opleiding qua studentenaantallen, en wil streven naar een verhoging van het aantal voltijdse eenheden. Het departement neemt zich voor te zullen werken aan de akoestische problemen in het gebouw. Tijdens het tweede semester van het academiejaar 2008-2009 heeft de interne kwaliteitszorg de samenhang van het programma geëvalueerd. De resultaten van de afgenomen enquêtes in het eerste semester werden met de studenten besproken tijdens een focusgesprek aan het einde van het academiejaar 2008-2009. De opleiding heeft na het visitatiebezoek haar website vernieuwd. Sinds juni 2009 functioneert de onderzoekswebsite in eigen beheer.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 191
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende onvoldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
192 | Drama – Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5: Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel
score onderwerp
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende onvoldoende OK voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende voldoende onvoldoende
Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
voldoende voldoende onvoldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: W&K Hogeschool voor Wetenschap & Kunst Academisch gerichte bacheloropleiding Drama met volgende afstudeerrichting Woordkunst Masteropleiding Drama met volgende afstudeerrichting: Woordkunst
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
Drama –Hogeschool voor Wetenschap & Kunst | 193
194 | Bijlagen
bijlagen
Bijlagen | 195
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
Ann Olaerts Voorzitter en domeindeskundige, zij behaalde in 1985 het diploma Germaanse filologie gestudeerd aan de K.U.Leuven. Na een korte ervaring in het onderwijs vond zij al snel haar weg naar de theaterwereld, met name het Kaaitheater war ze als communicatiemedewerker aan de slag ging. Ze was daarna stafmedewerker internationale werking en directeur van het Vlaams Theaterinstituut tussen 1990 en 1997 om vervolgens in theatergezelschap Dito Dito van 1997 tot 1999 de artistieke coördinatie op zich te nemen. Van 1999 tot 2004 was zij raadgever podiumkunsten bij het Kabinet van de Vlaams Ministers van Cultuur Anciaux en Van Grembergen. Sinds 2005 is zij opnieuw directeur van het Vlaams Theaterinstituut.
Thomas Bellinck Student-commissielid, hij behaalde in 2005 het diploma Germaans filologie, literatuurwetenschappen aan de K.U.Leuven en is student in de masteropleiding in het Drama van de Erasmushogeschool Brussel.
Elien Hanselaer Student-commissielid, zij is studente in de academische bacheloropleiding in het Drama van de Hogeschool Gent.
Steven Heene Domeindeskundige, hij behaalde in 1992 het diploma Interieurontwerpen aan het toenmalige SintLucas, thans onderdeel van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst. Hij is afgestudeerd met een ontwerp voor een theater in het Huis van Margaretha van Parma in Oudenaarde. Hij is zijn carrière begonnen als freelance journalist met cultuur als rode draad, wat hij gedurende vele jaren voor zowel de VUM-kranten als voor DeMorgen heeft gedaan. Daarnaast was hij ook programmator voor Speeltheater/Kopergieterij (2000-2001), programmator theater & literatuur bij Kunstencentrum Vooruit (2001-2004) en coördinator theater bij Theater aan Zee in Oostende (2004-2009). Van 2004 tot 2009 was hij werkzaam bij de Stad Gent, Pers en Communicatie, eerst als stafmedewerker, later als attaché. Op dit ogenblik is hij artistiek coördinator bij NTGent.
Chiel Kattenbelt Domeindeskundige uit Nederland, hij is academicus en werkt sinds 1979 aan de Universiteit Utrecht, vanaf 1991 in de functie van universitair hoofddocent mediavergelijking en intermedialiteit. Hij geeft onderwijs binnen het Departement Media- en Cultuurwetenschappen in de bacheloropleiding Theater-, film- en televisiewetenschap, de masteropleidingen Theatre Studies en Nieuwe media en digitale cultuur en in de onderzoekmasteropleiding Media en Performance Studies. Hij doet onderzoek binnen het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur op de volgende terreinen: mediavergelijking en intermedialiteit, esthetica en semiotiek en theater- en mediatheorie. Van januari 2002 tot januari 2007 was hij deeltijds gedetacheerd als lector Nieuwe Theatraliteit en Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten aan de Toneelacademie Maastricht, Hogeschool Zuyd.
196 | Bijlagen
Joost Lowyck Onderwijsdeskundige, hij is doctor in de pedagogische wetenschappen en professor emeritus aan de K.U.Leuven. Hij is nog steeds verbonden aan het Centrum voor instructiepsychologie en –technologie van de K.U.Leuven als bijzonder gasthoogleraar. Hij was voorzitter van het departement Pedagogische Wetenschappen en directeur van het Academisch Vormingsinstituut voor Leraren (AVL). Hij heeft als lid en voorzitter meegewerkt aan talrijke visitatiecommissies van VLHORA, VLIR en QANU (Nederland).
Leo Swinkels Domeindeskundige uit Nederland, hij behaalde in 1982 het doctoraal Theaterwetenschappen aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Op dat moment was hij al actief geweest in het professioneel jeugdtheater, met name Tejater Teneeter. Van 1979 tot 1986 was hij studieleider en docent aan de Toneelschool/DVV Arnhem. Tussen 1986 en 1993 was hij stafmedewerker en directielid bij het Landelijk Ontwikkelingsinstituut Kunstzinnige Vorming, nu Cultuurnetwerk Nederland. Daarnaast was hij ondertussen ook bestuurslid van de Vereniging Landelijk Overleg Theateronderwijs en oprichter en partner in het Bureau Bijzondere Scenario’s. Sinds 1993 is hij directeur van de Toneelacademie Maastricht, onderdeel van de Hogeschool Zuyd, en sinds 1998 is hij ook voorzitter van het Netwerk Theater in Nederland.
Saskia Verstiggel Student-commissielid, hij behaalde in 2005 het diploma Klinische psychologie aan de Universiteit van Gent en is studente in de masteropleiding in het Drama van de Hogeschool Gent.
Bijlagen | 197
198 | Bijlagen
bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
Bijlagen | 199
200 | Bijlagen
Bijlagen | 201
202 | Bijlagen
Bijlagen | 203
204 | Bijlagen
Bijlagen | 205
206 | Bijlagen
Bijlagen | 207
208 | Bijlagen
Bijlagen | 209
210 | Bijlagen
Bijlagen | 211
212 | Bijlagen
Bijlagen | 213
214 | Bijlagen
Bijlagen | 215
216 | Bijlagen
bijlage 3
Bezoekschema’s
Bezoekschema visitatie academische bacheloropleiding en masteropleiding Drama van de Artesis Hogeschool Antwerpen
maandag 18 mei 2009 08.30 – 12.30 voorbereidende vergadering en inzage bijlagen en werkdocumenten 12.30 – 13.30 lunch voor de commissie 13.30 – 14.00 kennismaking algemene directeur, departementshoofd 14.00 – 16.00 opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, opstellers ZER en tenminste één studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader en academisering) 16.00 – 18.00 Bezoek aan de campus Studio en toonmoment(en) Kleinkunst 18.00 – 18.45 kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) 18.45 – 19.30 verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) 19.30 – 20.15 informeel ontmoetingsmoment 20.15 avondmaal voor de commissie dinsdag 19 mei 2009 08.30 – 09.00 intern werkoverleg 09.00 – 10.00 studenten bacheloropleiding 10.00 – 11.00 studenten masteropleiding 11.00 – 11.15 intern werkoverleg 11.15 – 12.30 lectoren 12.30 – 13.30 lunch voor de commissie 13.30 – 14.30 lectoren masteropleidingen 14.30 – 15.00 intern werkoverleg 15.00 – 16.00 vertegenwoordigers werkveld 16.00 – 17.00 afgestudeerden 17.00 – 19.00 bezoek aan de campus Conservatorium en toonmoment Woordkunst 19.30 Avondmaal commissie woensdag 20 mei 2009 08.00 – 08.30 intern werkoverleg 8.30 – 09.00 administratief-technisch personeel 09.00 – 09.45 ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding 10.00 – 11.30 begeleiders stages, eindwerken en masterproeven 11.30 – 12.30 vrij spreekuur 12.30 – 13.30 lunch voor de commissie 13.30 – 14.00 opleidingsverantwoordelijke(n) 14.00 – 18.00 voorbereiding mondelinge rapportering 18.00 mondelinge rapportering
Bezoekschema’s | 217
Bezoekschema visitatie academische Erasmushogeschool Brussel
bacheloropleiding
en
masteropleiding
Drama
van
de
zondag 30 november 2008 20.00 – 21.30 voorbereidende vergadering maandag 1 december 2008 08.30 – 12.00 voorbereidende vergadering en inzage bijlagen werkdocumenten 12.00 – 13.00 lunch voor de commissie 13.15 – 13.45 kennismaking algemene directeur, departementshoofd 14.00 – 16.00 opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, opstellers ZER en tenminste één student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader en academisering) 16.00 – 16.45 intern werkoverleg 16.45 – 17.30 kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling 17.45 – 18.30 verantwoordelijke internationalisering 19.00 – 20.00 informeel ontmoetingsmoment 20.00 diner voor de commissie dinsdag 2 december 2008 08.30 – 09.00 intern werkoverleg 09.00 – 11.00 studenten bacheloropleiding 10.00 – 11.00 studenten masteropleiding 11.00 – 11.30 intern werkoverleg 11.30 – 12.30 docenten bacheloropleiding 12.30 – 13.30 lunch voor het panel 13.30 – 14.30 docenten masteropleidingen 14.30 – 16.30 bezoek aan de campus Rits Dansaertstraat en Bottelarij 16.30 – 17.00 intern werkoverleg 17.00 – 17.30 administratief-technisch personeel 17.45 – 19.00 vertegenwoordigers werkveld 19.00 – 20.00 afgestudeerden 20.00u. diner voor panel woensdag 3 december 2008 Vanaf 07.00 – ontbijt in hotel 08.30 – 09.00 intern werkoverleg 09.00 – 09.45 ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding 10.00 – 11.30 begeleiders stages, eindwerken en masterproeven 11.30 – 12.30 vrij spreekuur 12.30 – 13.30 lunch voor het panel 13.30 – 14.00 opleidingsverantwoordelijke(n) 14.00 – 18.00 voorbereiding mondelinge rapportering 18.00 mondelinge rapportering
218 | Bezoekschema’s
Bezoekschema visitatie academische bacheloropleiding en masteropleiding Drama van de Hogeschool Gent
dinsdag 10 februari 20.00 – 21.30 voorbereidende vergadering woensdag 11 februari 08.30 – 11.00 voorbereidende vergadering en inzage bijlagen en werkdocumenten 11.00 – 13.00 opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, opstellers ZER en tenminste één student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader en academisering) 13.00 – 14.00 lunch voor de commissie 15.00 – 16.00 Toonmoment 17.15 – 17.45 kennismaking met de algemene directeur en departementshoofd 18.00 – 18.45 kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling 18.45 – 19.15 verantwoordelijke internationalisering 19.15 – 20.00 informeel ontmoetingsmoment 20.00 avondmaal voor de commissie donderdag 12 februari 08.30 – 09.00 intern werkoverleg 09.00 – 10.00 studenten bachelor 11.15 – 13.00 docenten bacheloropleiding en masteropleiding 13.00 – 14.00 lunch voor de commissie 14.00 – 15.30 bezoek aan de campus 15.30 – 16.00 intern werkoverleg 16.00 – 17.00 afgestudeerden 17.00 – 18.00 vertegenwoordigers werkveld 18.00 – 19.30 avondmaal commissie 19.30 – … Toonmoment 2 vrijdag 13 februari 08.30– 09.00 administratief-technisch personeel 09.00 – 09.45 ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding: 10.00 – 11.30 begeleiders stages, eindwerken en masterproeven 11.30 – 12.30 vrij spreekuur 12.30 – 13.30 lunch voor de commissie 13.30 – 14.00 opleidingsverantwoordelijke(n) 14.00 – 18.00 voorbereiding mondelinge rapportering 18.00 mondelinge rapportering
Bezoekschema’s | 219
Bezoekschema visitatie academische bacheloropleiding en masteropleiding Drama van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
woensdag 4 februari 2009 11.00 – 15.30 voorbereidende vergadering (inclusief broodjesmaaltijd) en inzage bijlagen en werkdocumenten 15.30 – 16.00 kennismaking algemene directeur, departementshoofd 16.00 – 18.00 opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, opstellers ZER en tenminste één studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking 1 referentiekader en academisering) 18.00 – 19.00 19.00 – 20.00 20.00
Toonmoment 1: jeugdvoorstelling: Grote Vis informeel ontmoetingsmoment avondmaal voor de commissie
donderdag 5 februari 2009 08.30 – 09.00 intern werkoverleg 09.00 – 09.45 kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) 10.00 – 11.00 studenten bachelor (max 12 studenten, inclusief de studentenvertegenwoordigers) 11.00 – 12.00 studenten master (max 12 studenten, inclusief de studentenvertegenwoordigers) 12.00 – 13.00 lunch voor de commissie 13.00 – 14.45 lectoren bachelor- en masteropleiding (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende opleidingen met hun afstudeerrichtingen, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) 14.45 – 15.45 toonmoment 2 : representatief staal van toonmomenten en producties: kortfilm – schrijfteksten – afstudeerprojecten (masterproef) op dvd 15.45 – 16.45 bezoek aan de campus 16.45 – 17.00 intern werkoverleg 17.00 – 17.30 administratief-technisch personeel 17.45 – 19.00 vertegenwoordigers werkveld (max. 12, gedifferentieerd samengesteld volgens de verschillende opleidingen met hun afstudeerrichtingen, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren, eindwerkbegeleiders of promotoren van masterproeven en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) 19.00 – 20.00 afgestudeerden (max. 12 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de verschillende opleidingen met hun afstudeerrichtingen) 20.00 avondmaal voor de commissie vrijdag 6 februari 2009 08.30 – 09.00 intern werkoverleg 09.00 – 09.30 verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) 09.30 – 10.15 ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding 10.30 – 11.30 begeleiders stages, eindwerken en masterproeven (max. 12, representatief samengesteld uit de opleidingen met hun afstudeerrichtingen) 11.30 – 12.30 vrij spreekuur: 12.30 – 13.30 lunch voor de commissie 13.30 – 14.00 opleidingsverantwoordelijke(n) 14.00 – 18.00 voorbereiding mondelinge rapportering 18.00 mondelinge rapportering
1
Indien de opleiding dit wenst kan deze groep worden opgesplitst.
220 | Bezoekschema’s
bijlage 4
Lijst van afkortingen en letterwoorden
AKUL
Associatie van de K.U.Leuven
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUGent
Associatie Universiteit Gent
AUHA
Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen
BOF
Bijzonder Onderzoeksfonds
BSO
beroepssecundair onderwijs
BZW
begeleid zelfstandig werk
BZW
begeleid zelfstandig werk
DOC
departementaal onderhandelingscomité
ECTS
European Credit Transfer System
EFQM
European Foundation for Quality Management
EhB
Erasmushogeschool Brussel
Erasmus
uitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel van het Project Socrates van de Europese commissie
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
FWO
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen
HOC
Hogeschool onderhandelingscomité
ict
internet- en communicatietechnologie
KASK
Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, Departement van de Hogeschool Gent
KSO
Kunstsecundair onderwijs
KUL
Katholieke Universiteit Leuven
KZ
(integrale) kwaliteitszorg
LASSI
Learning and Study Strategies Inventory
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
Afkortingenlijst | 221
OER
onderwijs en examenreglement
OP
onderwijzend personeel
PDCA
letterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’
PROZA
Projectgroep Zelfevalautie (een instrument van kwaliteitszorg, kwaliteitsmeting; bevragingssysteem)
SERV
Sociaaleconomische Raad van Vlaanderen
SID-in
studie- informatiedagen
SOVO
Sociale Voorzieningen, bijvoorbeeld SOVOArte, de dienst voor sociale voorzieningen van de Arteveldehogeschool
SOVOREG
Sociale Voorzieningen regio Gent
TRIS
Transnationale Institutionale Samenwerking (een Instrument van kwaliteitszorg)
TSO
Technisch secundair onderwijs
UA
Universiteit Antwerpen
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLOR
Vlaamse Onderwijsraad
VTE
voltijds equivalenten
VUB
Vrije Universiteit Brussel
WENK, Wenk, W&K
Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
ZER
zelfevaluatierapport
222 | Afkortingenlijst
bijlage 5
Beslissingen Erkenningscommissie Hoger Onderwijs
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 223
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 225
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 227
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 229