MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
INHOUD 1 2 3
ALGEMEEN VEILIGHEIDSMAATREGELEN INSTALLATIE 3.1 Start installatie 3.2 Montage panlatten 3.3 Montage dakhaken 3.4 Plaatsing van de solarrail 3.5 Kabeldoorvoer en DC bekabeling 3.6 Monteren van panelen 4 AANSLUITEN E-TECHNIEK 4.1 Elektro werkomschrijving 4.1.1 AC hoofdaansluiting. 4.1.2 Omvormer 4.1.3 Aansluiten van de AC voeding op de omvormer 4.1.4 Algemeen. 4.1.5 Keuringen 4.2 Omvormer 4.3 In werking stelling
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
Figuurlijst Figuur 1: Klemzone van SUNTECH STP 245S-20/Wd .......................................................... 7 Figuur 2: Overzicht, pannendak met deels omhoog geschoven pannen ................................ 7 Figuur 3: Detail tekening plaatsen nieuwe panlat................................................................... 8 Figuur 4: Reeds gemonteerde panlatten................................................................................ 8 Figuur 5: Reeds gemonteerde dakhaken ............................................................................... 9 Figuur 6: Detail tekening plaatsing dakhaak .......................................................................... 9 Figuur 7: Overzicht dak, na plaatsen dakhaken, pannen gesloten ........................................10 Figuur 8: Detail tekening plaatsing solarrail met reeds gemonteerde tussenklem .................10 Figuur 9: Overzicht, plaatsen solarrails met reeds gemonteerde tussenklemmen.................11 Figuur 10: Dakdoorvoer, nog niet afgewerkt .........................................................................12 Figuur 11: Afwerking binnenzijde dakbeschot dmv hulpstukken ...........................................13 Figuur 12: Afwerking DC en AC bekabeling in polvaliet buizen in gebouwen........................13 Figuur 13: Kabels onder het systeem worden opgebonden om beschadiging en vervuiling tegen te gaan .......................................................................................................................14 Figuur 14: Zwarte DC kabel, links H+S plus stekker en rechts Multi-Contact MC4 minus stekker .................................................................................................................................14 Figuur 15: Rode DC kabel, links H+S minus stekker en rechts Multi-Contact MC4 plus stekker .................................................................................................................................14 Figuur 16: Niet gewenste situatie DC bekabeling, voorbeeld situatie met 10 PV modulen. ...15 Figuur 17: Gewenste situatie DC bekabelen, voorbeeld situatie met 10 PV modulen ...........16 Figuur 18: Alternatieve wijze om inductielus te minimaliseren. De kabels naar de omvormer volgen route via de panelen terug., voorbeeld situatie met 10 PV modulen ..........................16 Figuur 19: Overzicht, na plaatsen eerste paneel...................................................................17 Figuur 20: Eindklem bevestigd op solarrail, let op, rail is nog niet afgekort ...........................17 Figuur 21: Overzicht, na plaatsen derde paneel ...................................................................18
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
1
ALGEMEEN
Deze handleiding beschrijft de montage en in werkingstelling van een PV systeem op een platdak. De gehanteerde werkvolgorde betreft allereerst de werkzaamheden op het dak en daarna de DC en AC technische aansluiting van de omvormer. Voor een correcte en efficiënte werkmethode is het van belang om de werkzaamheden nauwkeurig te plannen. Dit betreft zowel de aanwezigheid van materieel en materiaal alsook de positie van de panelen op het dak. In het voortraject is reeds een inschatting gemaakt van de mogelijkheden van het systeem op het dak. Om er zeker van te zijn dat de complete installatie op het dak gemonteerd kan worden dient het dak nauwkeurig ingemeten te worden en de positie van de panelen bepaald te worden. Let erop dat er geen schaduw op de panelen kan vallen als gevolg van dakopbouw, bomen, schoorsteen of nabij gelegen panden. Indien er voor wat voor reden dan ook wel schaduw op de panelen valt dient hier bijzondere aandacht aan geschonken worden. Denk hierbij aan gebruik van meerdere omvormers, omvormers met meerdere MPP trackers of specifieke software in de omvormer die de negatieve invloeden van schaduw binnen het systeem minimaliseren. Houdt tevens rekening met de plaats van de kabeldoorvoer voor de bekabeling en de positie binnenshuis van de omvormer. Probeer deze locatie te kiezen zodat de afstand tussen de panelen en de omvormer niet meer dan 15 meter bedraagt, maar ook dat een AC kabel naar de meterkast correct kan worden aangebracht. Overleg met de bewoners wat een geschikte locatie kan zijn en maak hierbij duidelijk dat de omvormer geluid kan produceren indien deze in werking is. Controleer voorafgaand aan de werkzaamheden de bouwkundige staat van het dak. Indien er twijfel bestaat over de bouwkundige staat van het dak dient er nader onderzoek plaats te vinden. Een gespecialiseerd constructeur en dakwerk firma kunnen de staat rapporteren en indien nodig verbeteren. Dit is in het belang van veilig werken
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
alsook voor de veiligheid van anderen. Nu en in de toekomst. De montagewerkzaamheden van PV installaties vinden plaats op het dak. Dit brengt bepaalde risico’s met zich mee en veiligheid dient bij de werkzaamheden dan ook altijd voorop staan. Voer de montage niet uit met harde wind en/ of regen en volg te allen tijden de VCA richtlijnen.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
2
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
Het is van groot belang dat alle werkzaamheden op of aan gebouwen op een zorgvuldige en veilige wijze worden uitgevoerd. Hierin zijn de richtlijnen vanuit de VCA-certificering geldend en dienen te allen tijde nageleefd te worden. Daken kunnen enorm verschillen in opbouw, bouwkundige staat en conditie. Het is dan ook van belang dat vooraf de situatie goed bekeken wordt en ga zorgvuldig te werk bij dakbetreding. Ook dient de monteur veilig te werk gaan om letsel te voorkomen, zowel aan zichzelf als ook aan derden. De volgende punten dienen o.a in acht genomen te worden: •
•
•
• •
•
Zorg voor een ordelijke werkplek en voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen en gebruik materieel dat periodiek wordt gekeurd door een deskundige instantie en van de juiste certificaten zijn voorzien. Gebruik harnasgordels in een goede staat verkeren. Dit geldt ook voor een eventuele lifeline en safelock materialen. Gebruik elektrisch handgereedschap met CE markering. Let op dat alle opschriften duidelijk leesbaar zijn en dat het gereedschap optisch niet beschadigd is. Zorg ervoor dat bij het gebruik van een ladder dat deze geborgd staat. Zorg bij gebruik van een (rol)steiger dat deze stabiel opgesteld staat. Leg bodemplaten en voorzie in leuningen op 50 centimeter en op 100 centimeter hoogte, als ook kantplanken. Gebruik indien vereist vangnetten, zowel als PBM als voor bescherming van de directe omgeving.
Verder dient in acht genomen te worden dat het veroorzaken van schade aan het dak extra werk en extra kosten met zich mee brengt.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
3 3.1
INSTALLATIE Start installatie
Nadat de positie van de panelen is bepaald kan gestart worden met de daadwerkelijke montagewerkzaamheden. Ter plaatse van de geplande positie van de dakhaken wordt over de volle breedte van het vlak een rij dakpannen omhoog geschoven. Hiermee komt het dakbeschot vrij te liggen waarop de toegeleverde panlat zal worden bevestigd. De locatie van de solarrails wordt zo gekozen dat het hart van de rail tussen de 140 mm en 390 mm vanaf de boven en onderkant van het paneel gemonteerd kan worden. Per rij panelen worden twee stuks solarrails boven elkaar gemonteerd volgens de hierboven beschreven voorwaarden. De afstand tussen deze twee raildelen zal derhalve tussen de 860 mm en 1360 mm zijn, uitgaand van een paneel met lengte 1640 mm. Met een werkmaat van dakpannen tussen de 250 mm en 300 mm komt dit in de praktijk overeen met 3 a 4 dakpannen.
Figuur 1: Klemzone van SUNTECH STP 245S-20/Wd
Let op: De nokvorst zit veelal vast met dakmortel of kit. Hierdoor kunnen de twee rijen pannen onder de nokvorst niet of nauwelijks verschoven worden zonder de nokvorst te beschadigen. Houdt hiermee rekening bij het inplannen van het systeem. Indien krammen zijn gebruikt om de pannen vast te zetten, dan dienen deze op een gelijkwaardige manier weer teruggeplaatst te worden op het dak. In deze beschrijving wordt ervan uitgegaan dat de panelen in een portrait positie worden gemonteerd. Figuur 2: Overzicht, pannendak met deels omhoog geschoven pannen Deze rechtopstaande positie is de meest ideale montagewijze. In uitzonderlijke gevallen kan het paneel in een liggende positie worden gemonteerd. Dit heeft wel gevolgen voor de benodigde materialen (meer solarrail per paneel en 4 dakhaken per paneel) en ook de afstanden tussen de panlatten; deze zal in deze opstelling circa 750 tot 900 mm zijn.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
3.2
Montage panlatten
Bij het montagesysteem wordt een extra panlat geleverd die tussen de bestaande panlatten direct op het dakbeschot wordt gemonteerd. Er wordt in deze panlat voorzien omdat het gewicht van een compleet systeem zal rusten op de lat en er op deze wijze een hoogwaardig systeem wordt afgeleverd dat een lange levensduur zal waarborgen. De panlat dient te worden gemonteerd op de tengels met een RVS 5x60 VK (verzonken kop) spaanplaat schroef, circa 50 mm boven de bestaande panlat. Controleer de exacte positie van de panlat met een tijdelijk gemonteerde dakhaak. Deze dakhaak dient enkele milimeters boven de onderliggende dakpan te zweven zonder dat deze de hoger liggende dakpan teveel stoort. De haak dient te zweven, zodat deze de krachten die op het PV systeem komen te staan, op kan vangen. Indien de dakhaken direct op de onderliggende pannen rusten, kan het dak in geval van grotere externe belastingen, beschadigen.
Figuur 3: Detail tekening plaatsen nieuwe panlat
Daar waar een dakhaak gefixeerd zit moet de aangebrachte panlat altijd tweezijdig opgevangen worden door de bestaande dakconstructie. Er mag ter plaatse van een dakhaak geen sprake zijn van een zwevende panlat. De geleverde panlat is standaard 3600 mm lang en wordt niet op maat aangeleverd. Het kan noodzakelijk zijn dat in het werk een panlat opgedeeld moet worden om het gehele panelenvlak te bestrijken. Indien de tengels van matige kwaliteit zijn en direct splijt als de schroef ingedraaid wordt, dient de tengel voorgeboord te worden. Een sporenkap heeft een geheel andere bevestigingswijze voor wat betreft de dakhaken. Hierbij worden andere dakhaken toegepast die direct op de spanten worden gemonteerd. De extra panlat vervalt in deze configuratie.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
Figuur 4: Reeds gemonteerde panlatten
Feiten: • Een panlat van 3600 mm moet evenredig over de lat verdeeld met minimaal met 15 stuks RVS 5x60 VK spaanplaatschroeven vastgezet worden, direct op de tengels. • De maximale uitkraging van de houten panlat na de laatste tengel is 0 mm. 3.3
Montage dakhaken
Nadat de panlatten volledig volgens voorschriften vastgezet zijn aan de dakconstructie kunnen de dakhaken worden gemonteerd. Deze worden gefixeerd met ieder twee stuks 5x30 VK spaanplaat schroeven RVS A2. Er zijn diverse type dakhaken die toegepast worden. De meest gebruikte dakhaak type is type A. Deze heeft een klein knikje op de lange zijde waarmee de dakhaak vanaf de panlat over de onderliggende dakpan helt. Deze dakhaak wordt voornamelijk gebruikt bij dakpantype als Oud Hollands Vernieuwd en Verbeterde Pan. Figuur 5: Reeds gemonteerde dakhaken Dakhaak type B heeft een vlakke lange zijde die voornamelijk bij Sneldek dakpan gebruikt wordt. Voor een sporenkap met montage direct op de spanten wordt Type C gebruikt. De afstand tussen de dakhaken wordt onder andere bepaald door het type dakpan en de geplande opstelling van de panelen. De dakhaak wordt altijd onderin de golf van de dakpan gepositioneerd met een onderlinge afstand van gemiddeld 700 mm. Er is voorzien in drie haken per paneel, afgerond op een even aantal. Bepaal per geplande solarrail het aantal dakhaken en verdeel deze over de panlat waarbij de volledige breedte van het vlak van de panelen wordt gedragen. Bij de montage van de dakhaken dient ervoor gezorgd te worden dat deze in alle gevallen haaks op de panlat gezet wordt en in horizontale lijn met de overige dakhaken. Ook het verticale vlak worden de dakhaken geheel in lijn gemonteerd. De afstand tussen de buitenste haken kan nooit meer zijn dan de totale lengte van de solarrail.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
Figuur 6: Detail tekening plaatsing dakhaak
Blijf tijdens montage controleren of de dakhaak boven de onderliggende dakpan zweeft, zoals ook te zien in bijgevoegde afbeeldingen. Als de dakhaken zijn gemonteerd kan de bovenliggende dakpan worden terug geschoven. Deze mag, als gevolg van de dakhaak, niet meer dan 5 mm hoger liggen dan de pan eronder. Hiermee wordt het vlak weer waterdicht afgesloten. Feiten: • De gemiddelde afstand tussen de dakhaken bedraagt 700 mm • De maximale afstand tussen twee Figuur 7: Overzicht dak, na plaatsen dakhaken, pannen dakhaken bedraagt 900 mm, gesloten • De maximale uitkraging van een solarrail na de laatste dakhaak is 350 mm. 3.4
Plaatsing van de solarrail
Voorafgaand aan de daadwerkelijke plaatsing van de solarrail worden de benodigde bevestigingsmiddelen aangebracht op de rail. Dit vereenvoudigt het montageproces en vindt bij voorkeur plaats op de grond of op de steiger. Het brede glijkanaal is bestemd voor de M10 bevestigingsmiddelen voor bevestiging aan de dakhaken. Het smalle glijkanaal voor de M8 bevestigings middelen waarmee de panelen worden gemonteerd. Glij de M10x20 RVS tabbouten in het kanaal op de positie waar de dakhaken zich op het dak bevinden. Hierna worden de M8 vierkantmoeren in het glijkanaal gebracht ten behoeve van de tussenklemmen. De eindklemmen worden op het dak aangebracht. Monteer de tussenklemmen met de M8 schotelveerring en de M8x35 RVS A2 binnenzeskantbout op de positie waar de overlap tussen de panelen zich ongeveer bevinden. De solarrail is standaard 6200 mm lang. Eventuele bredere systemen bestaan uit meerdere stuks solarrail naast elkaar, gekoppeld met een koppelstuk en M10 bout-moer verbindingen. Deze koppeling vindt op het dak plaats. Smallere systemen hebben kortere rails die op maat wordt geleverd of op locatie moet worden ingekort.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
Figuur 8: Detail tekening plaatsing solarrail met reeds gemonteerde tussenklem
De lengte is te bepalen volgens de formule; L = lengte rail ƞ= aantal panelen L= (ƞ x 992)+(( ƞ+1) x 20) + 10 mm Plaats de rail op de dakhaken en monteer aan de onderzijde de M10 RVS A2 flensmoeren. Hiermee wordt de rail geheel vast gezet. Gebruik de slobgaten in de dakhaak om de rail horizontaal uit te lijnen. Een eventueel tweede stuk rail ernaast wordt tevens gekoppeld met het koppelstuk. Gebruik hiervoor de M10 bouten en het M10 glijkanaal. Positioneer de koppelstukken dermate dat deze niet direct boven elkaar komen te liggen. Door deze te laten verspringen zullen de overgangen tussen de stuks rail nooit beide bij 1 paneel geplaatst zijn en dit Figuur 9: Overzicht, plaatsen solarrails met reeds gemonteerde tussenklemmen voorkomt ongewenste spanningen in het paneel. Zorg ervoor de profielen boven elkaar uitgelijnd worden. Dit is noodzakelijk voor een goede plaatsing en verticale uitlijning van de zonnepanelen. Tip •
•
•
Zorg dat de paneelklemmen bij het inschuiven niet strak aangedraaid zijn, zodat deze beter schuiven door de solarrails. Gebruik van kopervet tussen bout moer verbindingen wordt aangeraden, zodat de RVS bevestigingsmaterialen meermaals vastgezet kunnen worden. Let op dat het glijkanaal van de solarrail vrij is van vuil, zodat bouten en moeren beter door het glijkanaal schuiven. Laat deze dan ook bij voorkeur niet buiten liggen gedurende opslag.
Feiten: • De M10 moeren moet worden aangedraaid tussen de 20 tot 25 Newtonmeter. • Overgangen tussen de railstukken (middels koppelstukken) niet direct boven elkaar plaatsen. • Lengtes solarrail volgens formule L= (ƞ x 992)+(( ƞ+1) x 20) + 10 mm
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
•
3.5
De maximale overlengte van de solarrail buiten de panelen is 10 mm totaal. Dit betekent aan beide zijden circa 5 mm. Kabeldoorvoer en DC bekabeling
In de eerste fase van de werkzaamheden is de locatie van de omvormer bepaald. Ook het kabeltracé tussen omvormer en dak is in deze overweging meegenomen. Boor ter plaatse van de geplande dakdoorvoer een gat, afhankelijk van het aantal kabels, van binnen naar buiten. Ga hiermee zorgvuldig te werk en ben er zeker van dat er geen onvoorziene beschadigingen optreden. Figuur 10: Dakdoorvoer, nog niet afgewerkt
Breng de DC bekabeling aan van de omvormerlocatie, via dakdoorvoer tot waar de panelen worden gemonteerd. Afhankelijk van de systeemgrootte en de configuratie is er voorzien in bekabeling. Zie hiervoor de eendraadschema’s.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
De kabeldoorvoer dient als volgt afgewerkt te worden. - Gat dient gedicht te worden door middel van PUR. - Na uitharding dient de PUR afgesneden te worden (pas op voor beschadigingen rondom de kabels:) aan de binnenzijde van het gebouw. Aan de buitenzijde van het dakbeschot is dit niet nodig. - In het geval van zichtwerk en klantbehoefte, dient na het voorzien van PUR en afsnijden, een witte siliconen kit te worden voorzien op Figuur 11: Afwerking binnenzijde dakbeschot de gele PUR delen of andere hulpstukken. dmv hulpstukken De DC bekabeling moet waar mogelijk uit het zicht geplaatst worden, maar dient altijd in polvaliet kabelbuizen of vergelijkbare mantels, Ø19 mm geplaatst te worden. Bij bochten mogen de kabels zonder mantel geplaatst worden. DC bekabeling heeft een minimale buigradius van vijf maal de kabel diameter. Voor de 4mm2 kabel geeft dit een buigradius van circa 32,5mm, hetgeen gelijk is aan een buigdiameter van 65mm. Op het dak en onder de panelen dient de DC Figuur 12: Afwerking DC en AC bekabeling in bekabeling verzorgd en deugdelijk weggewerkt te polvaliet buizen in gebouwen worden. Hierbij mag er geen kabel los op het dak liggen en dient de kabel middels tieraps, kabelclips of gelijkwaardig tegen de panelen of aan de draagstructuur vast gezet te worden. Dit ondermeer om de kabels te beschermen tegen het schuren langs scherpe randen van o.a. dakpannen en zodat vervuiling zoals bladeren niet achter de kabel kan blijven steken. Bij gebruik van klemmateriaal mag deze niet dermate strak worden aangespannen dat de isolatie van de bekabeling wordt beschadigd. Dit kan lekspanningen veroorzaken. Middels klemmateriaal dient ook voorkomen te worden dat er trekspanningen op de kabels kunnen komen te staan. Indien de bekabeling op welke wijze dan ook is beschadigd dient deze vervangen te worden door een nieuw stuk kabel. De dubbele wand van de kabel bezorgd de kabel zijn isolatiewaarde welke behouden dient te worden.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
Figuur 13: Kabels onder het systeem worden opgebonden om beschadiging en vervuiling tegen te gaan
Ten behoeve van de aansluiting van de DC bekabeling op de omvormer wordt er in geval van Mastervolt of Solarmax gebruik gemaakt van MC4 connectoren. In geval van een SMA omvormer wordt gebruik gemaakt van Sunclix. Voor de aansluiting van de plus stekker van het paneel naar de omvormer wordt de rode DC kabel gebruikt. De min stekker van het paneel wordt met de zwarte DC kabel aangesloten. De aansluiting van de panelen gebeurt voornamelijk met MC4 connectoren of compatibel. Controleer vooraf welke connectoren aan de panelen zijn Figuur 14: Zwarte DC kabel, links H+S plus stekker gemonteerd. Gebruik voor het monteren van de en rechts Multi-Contact MC4 minus stekker connectoren de daarvoor bestemde gereedschappen. In de bijlage is een gedetailleerde werkomschrijving gegeven. Indien gebruik wordt gemaakt van vooraf geassembleerde kabelsets wordt aan 1 zijde van de kabel een MC4 stekker vast gezet en aan de andere zijde alleen de koperen huls aan de kale draad geknepen. Hier dient de kunststof stekker nog op aangebracht worden. Volg hiervoor de instructies. Deze werkwijze wordt gehanteerd om zonder speciale krimptang toch te kunnen werken. Deze kabels kunnen zonder de behuizing door een dunnere dakdoorvoer worden geleidt. Figuur 15: Rode DC kabel, links H+S minus stekker en rechts Multi-Contact MC4 plus stekker
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
Om de kans op inductiespanningen te beperken is het noodzakelijk dat de DC plus en min kabels dicht bij elkaar worden gebonden, zoals weergegeven in Figuur 16 en Figuur 17. Door een correcte positionering van de junction boxen van de panelen kan een dergelijke inductielus worden geminimaliseerd. In Figuur 18 is een alternatieve wijze getoond om de inductielus te minimaliseren. De kabel naar de omvormer volgt de route langs de junction boxen terug. De montagewijzen voor de Huber+Suhner Radox Tlock connectoren, Multi-Contact MC4 connectoren en Sunclix connectoren staan in hoofdstukken Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. en Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Feiten; • Minimale kabel buigradius: 32.5mm. • Kleurcodering. Rood = plus kabel Zwart = min kabel
Figuur 16: Niet gewenste situatie DC bekabeling, voorbeeld situatie met 10 PV modulen.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
Figuur 17: Gewenste situatie DC bekabelen, voorbeeld situatie met 10 PV modulen
Figuur 18: Alternatieve wijze om inductielus te minimaliseren. De kabels naar de omvormer volgen route via de panelen terug., voorbeeld situatie met 10 PV modulen
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
3.6
Monteren van panelen
Afhankelijk van de situatie worden de panelen gemonteerd. Start met montage altijd aan een van beide uiteinden en werk vandaar richting het midden. Positioneer het eerste paneel op de rail en zet aan de buitenkant de eindklemmen erop. Zorg ervoor dat de tussenklemmen niet onder het paneel komen te zitten, maar altijd zichtbaar. Laat de rail maximaal 10 mm onder de eindklem doorlopen en klem het geheel vast met een Figuur 19: Overzicht, na plaatsen eerste paneel inbussleutel. Het paneel zit tijdelijk met twee klemmen vast wat voldoende is om het paneel kort te dragen. Schuif vervolgens de tussenklem tegen de andere kant van het paneel en draai de bout handvast aan. Let hierbij op dat de klem niet kantelt. Gelijktijdig met het plaatsen van de panelen dient de DC bekabeling aangesloten te worden. Het eerste paneel krijgt aan een zijde de bekabeling vanaf de omvormer. De andere kabel van de aansluitdoos van het paneel zal worden doorgelust naar het tweede paneel. Indien Radox connectoren gebruikt worden dienen deze bij het koppelen een kwartslag gedraaid te worden ten opzichte van elkaar voor een waterdichte afsluiting en trekbeveiliging. Indien de panelen MC4 connectoren hebben moeten deze correct in elkaar geklikt te worden. De kabels aan de aansluitdoos zijn vanuit de fabriek met kleine tieraps Figuur 20: Eindklem bevestigd op solarrail, let opgebonden. Verwijder deze voorafgaand aan de op, rail is nog niet afgekort montage en voeg deze bij het afval. Laat deze niet in de dakgoot achter. Bij de plaatsing van het tweede paneel wordt deze direct doorgelust met de bekabeling. Het is lastig dit na de montage van de panelen te doen omdat de kabels dan moeilijk bereikbaar zijn. Verzorg tevens direct de wijze van opbinden van de kabels. Zoals eerder beschreven mogen de kabels niet los op het dak liggen. Het monteren van het tweede paneel gebeurt door deze naast het eerste paneel te positioneren en onder de tussenklem te plaatsen. De tussenklem aan de andere zijde dient ook weer zichtbaar te zijn. Draai de bouten van de tussenklem nu strak aan met een maximum van 25 Nm. Schuif aan de andere zijde van het paneel de tussenklem tegen het paneel en draai deze wederom handvast aan. Zorg bij het plaatsen dat de
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
panelen geheel in lijn met het dak liggen en dat de panelen onderling ook exact gelijk liggen. Het plaatsen van daaropvolgende panelen gaan op dezelfde wijze als de eerste twee panelen. Alle panelen worden in 1 serie gekoppeld. Het laatste paneel in de rij wordt vast gezet met eindklemmen. Let op De DC kabels aan de panelen zijn ieder 1000 mm lang. Indien de afstand tussen panelen te groot is om direct met de kabels uit de junctionbox te Figuur 21: Overzicht, na plaatsen derde paneel verbinden, dient er gebruik gemaakt te worden van verlengkabels met zwarte DC kabel en aan weerskanten de correcte connectoren. Soms kan een creatieve wijze van doorlussen van de string dergelijke koppelkabels voorkomen. Feiten: • Maximale vrije lengte solarrail na eindklem is 10mm. • Maximaal aandraaimoment van paneelklemmen is 25Nm
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
de de
4 4.1
AANSLUITEN E-TECHNIEK Elektro werkomschrijving
4.1.1 AC hoofdaansluiting. De PV installatie wordt in de meterkast op een vrije groep aangesloten conform het document Advies AC-koppeling Particuliere Systemen (AAPS). Deze is bijgevoegd of kan bij uw contactpersoon worden opgevraagd. Hiervoor moet in de meterkast een aftakpunt gemaakt worden die voldoet aan de volgende eisen: • Vermogensbeveiliging. Zekering of installatieautomaat (B of C kar.) Maximale stroomsterkte staat vermeld in het AAPS • Maximale stroomsterkte overschrijd in geen geval de inpandige hoofd- automaat / zekering; • Selectiviteit ten opzichte van inpandige hoofdautomaat / zekering; • Minimale kabeldikte conform AAPS; • Moet voldoen aan het algemeen reglement voor elektrische installaties NEN1010.
4.1.2 Omvormer Installateur plaatst de omvormer in een geschikte ruimte. Criteria waar en hoe de omvormer geplaatst mag worden staat vermeld in de installatiehandleiding van de omvormer. Deze richtlijnen dienen gevolgd te worden. 4.1.3 Aansluiten AC voeding op de omvormer De installateur levert en installeert de kabel vanaf de meterkast tot aan de omvormer. De doorsnede van de kabel is vermeld in het AAPS en dient minimaal aangehouden te worden. Daarlangs bepaalt installateur type en diameter van de kabel, afhankelijk van o.a. de wijze van aanleg, belasting en alle andere factoren die bepalend zijn voor de berekening van de kabel volgens de geldende lokale richtlijnen. Kabel moet berekend worden met een maximaal spanningsverlies van 1% en een cos phi van 1. Bij de omvormer wordt een werkschakelaar geplaatst (geen WCD en stekker). Kabel tussen werkschakelaar en omvormer moet uitgevoerd worden met soepele kabel. In de Mastervolt omvormer wordt de kabel aangesloten op de klemmenstrook op de printplaat. Gebruik de MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
bijgeleverde wartels om een goede afdichting te waarborgen. Bij een SMA omvormer wordt de AC kabel aan een bijgeleverde AC stekker verbonden die aan de onderkant in de omvormer wordt gestoken.
4.1.4 Algemeen Werkzaamheden betreft het hier beschreven proces inclusief het aanleveren van alle hulpmaterialen, kabelkanalen, PVC buizen, muuren dakdoorvoeringen, waterdicht afwerken, hak en breekwerk en alle grondwerkzaamheden indien noodzakelijk. Installatie moet voldoen aan het algemeen reglement voor elektrische installaties NEN1010 en NEN 3140. Installateur verzorgt berekeningen van alle toegepaste bekabeling en een actueel installatieschema voor de klant. 4.1.5 Keuringen De installateur verzorgt de keuring van de elektrische installatie en levert een volledig keuringsrapport van de gehele installatie aan de klant. 4.2
Omvormer
Afhankelijk van de systeem configuratie wordt er voorzien in een bijpassende omvormer of omvormers. Monteer deze bij voorkeur inpandig in een droge, geventileerde ruimte. Zie de IP-waarde van het type omvormer en de bijgeleverde handleiding. Zorg ervoor dat de kabellengtes van en naar de omvormer zo kort mogelijk zijn. Zowel voor opbrengstverliezen alsook ter voorkoming van hoge kosten. Voor de montage wordt verwezen naar de handleiding van de omvormer zelf. Let op bij het aansluiten van de DC bekabeling dat deze onder spanning staat. De string dienen te allen tijden worden doorgemeten vóór men deze aansluit op de omvormer. Hiermee kan worden gecontroleerd of de panelen op de correcte wijze zijn geschakeld. Houd hierbij het elektrotechnische schema in acht. Ben er zeker van dat de geïntegreerde DC schakelaar van de omvormer uitgeschakeld is [ O ] en de eventueel aanwezige AC werkschakelaar ook uitgeschakeld is.
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM
4.3
In werking stelling
Als het systeem geheel correct is aangesloten kan het in werking gesteld worden. Dit gebeurt door eerst de AC zijde in bedrijf te stellen met de werkschakelaar of via de automaat in de meterkast. Daarna de DC werkschakelaar omzetten. Na een korte opstarttijd zal het systeem in werking treden. Na de complete montage en aansluiting van de installatie worden met duidelijke stickers de groepen gemarkeerd waarop de zonne-energie installatie is aangesloten. Hiervoor worden specifieke stickers ter beschikking gesteld
MONTAGEHANDLEIDING PANNENDAK SYSTEEM