Monitoringsplan Onderzoek naar de verschillen in invloed tussen natuurlijke jaarrond begrazing en seizoensbegrazing door boerenvee op de biodiversiteit bij het Naardermeer
C.H. Razenberg A.A.J. Willems
HAS Hogeschool, Toegepaste Biologie, 2013-2014 30 juni 2014, ’s-Hertogenbosch
0
Monitoringsplan Onderzoek naar de verschillen in invloed tussen natuurlijke jaarrond begrazing en seizoensbegrazing door boerenvee op de biodiversiteit bij het Naardermeer
HAS Kennistransfer en Bedrijfsopleidingen Onderwijsboulevard 221 Postbus 90108 5200 MA ’s-Hertogenbosch Telefoon: (088) 890 36 37
Projectcode 7437FRE4 Auteurs Catharina Hendrika Razenberg Anique Anna Josepha Willems Opleiding Toegepaste Biologie HAS Hogeschool Den Bosch In opdracht van Chris Braat, FREE Nature In samenwerking met Annemieke Ouwehand, Natuurmonumenten Wouter Slors, kuddebeheerder FREE Nature Marco Baars, rundveehouder Margreet ter Horst, HAS Hogeschool Margje Voeten, HAS Hogeschool Datum en locatie 30 juni 2014 's-Hertogenbosch
1
Voorwoord De zomer van 2013 was het begin van dit afstudeeronderzoek aan HAS Hogeschool in Den Bosch. Het onderzoeksrapport, monitoringsplan en veldwerkhandleiding zijn de resultaten die wij afleveren ter afronding van onze opleiding Toegepaste Biologie. Natuurlijk was het niet gelukt zonder de samenwerking met verschillende organisaties en personen. Allereerst willen we onze opdrachtgever Chris Braat van FREE Nature bedanken. Jouw begeleiding, kennis en goede overleggen waren essentieel voor het gehele afstudeeronderzoek. Ook Annemieke Ouwehand van Natuurmonumenten willen we enorm bedanken voor haar medewerking, inzichten en begeleiding. Margreet ter Horst en Margje Voeten van HAS Hogeschool willen we bedanken voor de tijd die ze hebben vrijgemaakt om ons te begeleiden en te voorzien van feedback op onze rapporten. De gesprekken hebben ons goed geholpen om op het juiste spoor te blijven. Tanja de Bode (FREE Nature) en Marijn Nijssen (Stichting Bargerveen) zijn zeer belangrijk geweest voor aanvang van het project en gedurende de eerste weken van het onderzoek. Tanja willen we bedanken voor haar hulp bij het vinden van een opdracht en het ons in contact brengen met de juiste personen. Marijn’s wijze woorden en tips waren onmisbaar voor onze planning en vormgeving van het onderzoek. Gedurende het onderzoek hebben we veel contact gehad met Marco Baars (rundveehouder en eigenaar van het jongvee) en Wouter Slors (kuddebeheerder van de Galloways, FREE Nature). We zijn dankbaar voor hun openheid, medewerking en nieuwsgierigheid gedurende het gehele project. Osama Almalik (HAS Hogeschool) willen we bedanken voor zijn statistische hulp bij het analyseren van de onderzoeksdata. Het monitoringsplan is tot stand gekomen door medewerking en hulp van de volgende personen en stichtingen: Edo Goverse van RAVON Meetnet Amfibieën, Ingo Janssen van RAVON Meetnet Reptielen, Chris van Swaay van De Vlinderstichting, Roy Kleukers van Stichting EIS, Albert de Jong van SOVON Communicatie, Menno Hornman van SOVON Meetnet Watervogels en Harry de Klein, vrijwillige teller bij SOVON voor wateren wintervogels. We willen hen bedanken voor de informatie over protocollen en onderzoeksrapportages en de data die zij voor ons ter beschikking hebben gesteld. Daarnaast willen we Jo Willems en Roland Razenberg bedanken voor hun hulp bij het maken van de veldwerkmaterialen en het ter beschikking stellen van vervoer, zodat we het veld konden bezoeken. Als laatste willen we Luc de Monte, onze redder in nood, bedanken voor zijn hulp, enthousiame en doorzettingsvermogen bij het verzamelen van de data in het veld.
's-Hertogenbosch, juni 2014 Janneke Razenberg Anique Willems
2
Inhoudsopgave 1.Inleiding................................................................................................................................................................ 5 1.1. Leeswijzer .................................................................................................................................................... 6 2.
Wet- en regelgeving en hygiëneprotocol ....................................................................................................... 7 2.1. Ontheffingen ................................................................................................................................................ 7 2.2. Hygiëneprotocol amfibieën ......................................................................................................................... 7
3.
Dataverwerking- en analyse ........................................................................................................................... 9
4.
Monitoring vegetatiestructuur ..................................................................................................................... 10 4.1. Telgebied ................................................................................................................................................... 10 4.2. Frequentie ................................................................................................................................................. 11 4.3. Materialen ................................................................................................................................................. 12
5.
Monitoring amfibieën .................................................................................................................................. 13 5.1. Telgebied ................................................................................................................................................... 13 5.2. Frequentie ................................................................................................................................................. 14 5.3. Materialen ................................................................................................................................................. 14 5.5. Soorten ...................................................................................................................................................... 15
6.
Monitoring reptielen .................................................................................................................................... 18 6.1. Telgebied ................................................................................................................................................... 18 6.2. Frequentie ................................................................................................................................................. 19 6.3. Materialen ................................................................................................................................................. 20 6.4. Soorten ...................................................................................................................................................... 20
7.
Monitoring insecten ..................................................................................................................................... 21 7.1. Dagvlinders, libellen en juffers .................................................................................................................. 21 7.2. Nachtvlinders ............................................................................................................................................. 25 7.3. Sprinkhanen en krekels .............................................................................................................................. 28
8.
Monitoring vogels ........................................................................................................................................ 31 8.1. Telgebied ................................................................................................................................................... 31 8.2. Frequentie ................................................................................................................................................. 32 8.3. Materialen ................................................................................................................................................. 33 8.4. Soorten ...................................................................................................................................................... 33
9. Overzichtsschema monitoring .......................................................................................................................... 35 Literatuurlijst ......................................................................................................................................................... 36
3
Bijlage 1. Waarnemingsformulier vegetatiestructuur ........................................................................................... 39 Bijlage 2. Random getallen vegetatiestructuur ..................................................................................................... 40 Bijlage 3. Waarnemingsformulier amfibieën ........................................................................................................ 41 Bijlage 4. Coördinaten telgebieden amfibieën ...................................................................................................... 44 Bijlage 5. Determinatiefoto's amfibieën ............................................................................................................... 45 Bijlage 6. Waarnemingsformulier reptielen .......................................................................................................... 47 Bijlage 7. Gedetailleerde kaarten en coördinaten routes reptielen ..................................................................... 49 Bijlage 8. Determinatiefoto's reptielen ................................................................................................................. 51 Bijlage 9. Waarnemingsformulier dagvlinders ...................................................................................................... 52 Bijlage 10. Waarnemingsformulier libellen en juffers ........................................................................................... 54 Bijlage 11. Gedetailleerde kaarten en coördinaten routes dagvlinders, libellen en juffers .................................. 56 Bijlage 12. Determinatiefoto's dagvlinders ........................................................................................................... 60 Bijlage 13. Determinatiefoto's libellen en juffers.................................................................................................. 63 Bijlage 14. Waarnemingsformulier nachtvlinders ................................................................................................. 66 Bijlage 15. Coördinaten telpunten nachtvlinders ................................................................................................. 68 Bijlage 16. Determinatiefoto's nachtvlinders ........................................................................................................ 69 Bijlage 17. Waarnemingsformulier sprinkhanen en krekels ................................................................................. 70 Bijlage 18. Coördinaten telpunten sprinkhanen en krekels .................................................................................. 72 Bijlage 19. Determinatiefoto's sprinkhanen en krekels ........................................................................................ 73 Bijlage 20. Waarnemingsformulier vogels ............................................................................................................ 74 Bijlage 21. Coördinaten routes vogels .................................................................................................................. 77
4
1. Inleiding In het huidige natuurbeheer krijgt begrazing als landschapsvormend proces een steeds belangrijkere rol. Natuurbeheerders zetten grazers in voor regulier- en herstelbeheer in een grote verscheidenheid van ecosysteem. Beheerders passen verschillende vormen van begrazing toe, waarbij zogenaamde jaarronde ‘natuurlijke begrazing’ met grote grazers naast seizoensbeweiding met boerenvee staat. Natuurlijke begrazing is begrazing met grote grazers die leven in sociale groepsverbanden en die daarbij vrij zijn hun natuurlijke gedrag te vertonen. Er bestaat onduidelijkheid over het mogelijke verschil in effect op het ecosysteem tussen beide typen begrazing (FREE Nature, 2014; Natuurkennis, 2013; Vermeulen, 2013). Door FREE Nature wordt aangenomen dat een verschil in invloed op de vegetatie waarneembaar is. Sociale kuddes grote grazers, die jaarrond worden ingezet, zouden bepalend zijn voor de vorming van structuurrijke graslanden en geleidelijke overgangen van graslanden naar struwelen en bossen. Bij seizoensbeweiding, wat de standaard is bij begrazing met boerenvee, zouden de graslanden kort gehouden worden waardoor overgangen in vegetatiestructuur scherp zijn. Hierdoor zou er minder variatie in het landschap voorkomen, waardoor een lagere biodiversiteit kan worden verwacht (Natuurkennis, 2013; Vermeulen, 2013). Of deze aannames ook wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden, is echter nooit uitgezocht. FREE Nature werkt samen met verschillende opdrachtgevers, waaronder Natuurmonumenten, bij het inzetten van grote grazers in gebieden waar ongeremde bosvorming niet in de doelstellingen past. Naast het toepassen van jaarrondbegrazing met semi-wilde runderen zet Natuurmonumenten ook seizoensbeweiding met boerenvee in (Beheereenheid Gooi & Vechtstreek, 2009; A. Ouwehand, persoonlijke communicatie, januari 2014). Door een verondersteld verschil in effect op de biodiversiteit tussen beide typen begrazing, ontstond bij FREE Nature en Natuurmonumenten de vraag: Is er een verschil in biodiversiteit waarneembaar wanneer het gebied jaarrond wordt begraasd door sociale kuddes Galloways óf seizoensgebonden wordt begraasd met boerenvee? Dit monitoringsplan dient als leidraad voor een meerjarige onderzoek om antwoord te geven op bovenstaande vraag. De monitoring zal plaatsvinden in de bufferzone van het Naardermeer, een laagveengebied in NoordHolland, gelegen tussen Naarden en Weesp. Het natuurgebied is het eerste gebied dat door Natuurmonumenten in 1906 werd aangekocht en wordt tot op de dag van vandaag door haar beheerd. Daarnaast valt het gebied onder de Natura 2000 wetgeving. De medio jaren negentig aangekochte bufferzone van het gebied wordt begraasd door Galloways van FREE Nature. Enkele stukken van de bufferzone worden verpacht aan boeren en begraasd door boerenvee (Boosten, 2006). De onderzoeksgebieden bevinden zich in de Nieuwe Keverdijksche Polder-oost. Het gebied is opgesplitst in het plot van Dhr. M. Baars, rundveehouder woonachtig aan het Naardermeer, en FREE Nature. De plots zijn respectievelijk 54 hectare en 72 hectare groot. De monitoring zal worden uitgevoerd door vrijwilligers van Natuurmonumenten, waarvoor een speciale versie van dit monitoringsplan is gemaakt in de vorm van een 'Veldwerkhandleiding'. Het richt zich op de inventarisatie van de vegetatiestructuur, amfibieën, reptielen, dag- en nachtvlinders, libellen en juffers, sprinkhanen en krekels, en vogels. De gestandaardiseerde monitoringsprotocollen, welke afkomstig zijn van gespecialiseerde natuurorganisaties (zoals RAVON, SOVON, etc.), vormen de basis binnen de beschreven methodieken. Er zijn enkele afwijkingen en aanpassingen gemaakt, zodat het toepasbaar is in de onderzoeksgebieden. Eenmaal in de vier jaar zullen alle gebieden worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren. De monitoring moet plaatsvinden met minimaal 2 personen in verband met de toegankelijkheid en veiligheid in het laagveengebied.
5
1.1. Leeswijzer Allereerst zal een toelichting worden gegeven op de wet- en regelgeving, met betrekking tot ontheffingen van de Flora- en Faunawet en de betreding van het gebied. Ook de hygiëneprotocollen voor de monitoring van de amfibieën worden beschreven. Vervolgens wordt een korte toelichting gegeven over de dataverwerking- en analyse. Daaropvolgend zullen de verschillende monitoringsprotocollen aan bod komen. Bij elk onderdeel wordt eerst toegelicht welke mogelijke invloed begrazing heeft op de aanwezigheid van een soortgroep. Vervolgens wordt uitleg gegeven over de telgebieden, de frequentie waarin de monitoring plaats moet vinden, welke materialen nodig zijn en welke soorten verwacht kunnen worden. In de bijlagen zijn waarnemingsformulieren, determinatiefoto's en gedetailleerde kaarten en coördinaten van telgebieden en routes te vinden.
6
2. Wet- en regelgeving en hygiëneprotocol De overheid heeft in 1997 het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) opgezet om populatieontwikkelingen, de toestand van de natuur en veranderingen hierin te monitoren. Hierin zijn verschillende Meetnetten opgericht om diverse diergroepen en planten te monitoren (Netwerk Ecologische Monitoring, z.j.; Smit & Zuiderwijk, 2003). In deze handleiding zijn enkele van deze Meetnetten toegelicht, waaronder amfibieën, reptielen, vlinders, libellen, juffers en vogels.
2.1. Ontheffingen De onderzoeksgebieden zijn gevestigd in de Nieuwe Keverdijksche Polder-oost, welke in de bufferzone van het Naardermeer ligt. Dit gebied valt onder de Natura 2000 wetgeving (Boosten, 2006). Hierdoor zijn de soorten beschermd onder de Flora- en Faunawet. Door de inventarisatie van de fauna kan verstoring plaatsvinden. Daarom moet voor monitoring een ontheffing van de Flora- en Faunawet worden aangevraagd bij de Rijksoverheid. Dit kan via de volgende website: http://www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/vergunning-en-ontheffing/dossiers/dossier/flora-en-faunawetruimtelijke-ingrepen/stap-7-ontheffing-aanvragen Naast deze ontheffing is er een betredingsontheffing nodig van de grondeigenaar of beheerder van het onderzoeksgebied (Groenveld et al., 2011). Deze moet worden aangevraagd bij Natuurmonumenten Naardermeer.
2.2. Hygiëneprotocol amfibieën In Nederland zijn de huidziekte chytridiomycose, veroorzaakt door de schimmel Batrachochytrium dendrobatidis, en het ranavirus aangetoond. Deze kunnen zorgen voor massale sterfte van amfibieën en reptielen (en vissen). Het is dus van belang om tijdens de monitoring voorzorgsmaatregelen te treffen om verspreiding van deze ziektes tegen te gaan. Er is geen reden om aan te nemen dat deze ziekten schadelijk kunnen zijn voor mensen. Het volgende wordt geadviseerd gedurende het toepassen van onderzoek in het veld (Spitzen, z.j.): Advies Hanteer amfibieën alleen als het echt noodzakelijk is. Er zijn geen beperkingen in het veld, zolang u voorzorgsmaatregelen neemt. Neem ook hygiënemaatregelen in acht als u met vissen of macrofauna werkt (en de amfibieën ongemoeid laat). Amfibieën moeten altijd weer op de exacte vangslocatie worden losgelaten. Als uw handen in contact komen met water of met amfibieën moeten wegwerphandschoenen (poederloos) worden gedragen. Neem ook handzeep mee. Alle materialen die tussen verschillende locaties gebruikt worden, moeten worden gedesinfecteerd. Als u het water in bent gelopen, of contact hebt gemaakt met het water (of modder), moeten schoenen/laarzen/waadpak worden gedesinfecteerd. Parkeer uw auto iets verderop op een verhard pad en niet op (zachte modderige) vegetatie. De amfibieschimmel overleeft droogte niet, maar ranavirus kan wel 200 dagen in leven blijven op droge oppervlakten. Het laten drogen (4 uur of langer) van veldmaterialen tussen veldbezoeken door is dus voldoende effectief tegen chytridiomycose, maar niet voor ranavirus.
7
Dode en/of zieke amfibieën zijn ‘high risk’. Hanteer ze enkel met handschoenen, rapporteer zieke dieren en neem dode dieren mee (in dubbele plastic zak). Neem bij het aantreffen van dode dieren contact op met het DWHC (voor contactgegevens www.dwhc.nl ). Meld daarnaast het aantreffen van massale sterfte bij RAVON en meld ook vondsten van ziek uitziende dieren (
[email protected]).
Desinfecteren Borstel plantenresten, modderkluiten etc. af. Spoel met water. Water uit een poel of vijver is prima. Desinfecteer op één van onderstaande manieren, op ruime afstand van het oppervlaktewater en probeer geen, of zo min mogelijk, residu in het milieu te laten komen. Probeer bij voorkeur met verschillende sets materialen te werken, zodat er geen chemicaliën gebruikt hoeven te worden. o Reinig met 70% alcohol. o Maak een 1% Virkon® oplossing en laat materialen gedurende 1 minuut inweken. o Andere desinfectanten zijn bleek (3 – 5% concentratie gedurende 1 minuut) en Nolvasan® (0.75% concentratie gedurende 1 minuut), maar chemische desinfectanten hebben niet de voorkeur. o Bent u niet in staat om uw materiaal op de locatie schoon te maken, neem het dan mee, van elkaar gescheiden in plastic zakken en doe het thuis. Was uw handen met een desinfectant. Alle drogisten verkopen zeep waarbij geen water nodig is. Het is verstandig om twee of meer sets materialen mee te nemen wanneer dit mogelijk is.
8
3. Dataverwerking- en analyse Bij de monitoring van de flora en fauna behoren meerdere veldmetingen, waarbij de gegevens op de waarnemingsformulieren worden genoteerd. De resultaten die voortkomen uit het veldwerk, worden ingevoerd in Excel. Deze data worden afgeleverd bij Natuurmonumenten Naardermeer, waar alles wordt verzameld in een database. Bij de verzamelde data van de vegetatiestructuur worden het aantal metingen, per gebied, opgedeeld in negen hoogtecategorieën; 0 – 10 cm, 10 – 20 cm, 20 – 30 cm, 30 – 40 cm, 40 – 50 cm, 50 – 60 cm, 60 – 70 cm en 80+ cm. Voor verdere analyse in IBM SPSS Statistics is het van belang om meerdere herhalingen te kunnen toetsen. Hiervoor kan een individuele ‘Independent Samples Test’ worden uitgevoerd. Daarbij worden de significante verschillen per hoogtecategorie per onderzoeksgebied zichtbaar. Omdat aan iedere vegetatiestructuur meting ook GPS-coördinaten zijn gekoppeld, kunnen deze ook worden opgenomen in geografische informatiesystemen als Quantum GIS en ArcGIS. De GPS-coördinaten uit de GPSontvangers worden in het WGS84 coördinatenreferentiesysteem verwerkt, terwijl ArcGIS gebruik maakt van het Rijksdriehoekscoördinaten. De coördinaten moeten zodoende eerst naar het juiste referentiesysteem worden omgezet. De onderzoeksgebieden waarbinnen de resultaten liggen zijn ingetekend in Google Earth en vervolgens omgezet naar Quantum GIS (deze data heeft Natuurmonumenten ter beschikking). De shapefiles welke hieruit voortkomen kunnen worden geconverteerd worden naar ArcGIS. Door middel van Inverse Distance Weighting (IDW) zijn de resultaten te interpoleren. Bij interpolatie worden de metingen gebruikt om de onbekende vegetatiehoogten in de onderzoeksgebieden te berekenen. Zo kan een overzichtskaart van de vegetatiestructuur per onderzoeksgebied worden gevormd. Alle standaardinstellingen voor deze IDW interpolatie moeten onveranderd blijven (output cell size: default, power: 2, number of points: 12). Na meerjarige monitoring kunnen aan de hand van deze dataset statistische verwerkingen en andere analysen plaats gaan vinden. De gegevens die van de fauna worden verzameld kunnen zo worden gekoppeld aan de vegetatiestructuren en mogelijke effecten van begrazing in de twee onderzoeksgebieden.
9
4. Monitoring vegetatiestructuur Begrazing is van belang bij het verjongen van de houtige vegetatie. Door het aanvreten van schors en takken van al aanwezige struiken en bomen creëren grazers groeimogelijkheden voor jonge struiken en bomen (Kuiters, 2004). Intensieve begrazing zorgt voor een afname in biodiversiteit, terwijl extensieve begrazing juist een mozaïek van ruimtelijke structuren helpt ontwikkelen (Bos et al., 2002; Dumont et al., 2012). Met behulp van de drop-disc methode wordt binnen ieder onderzoeksgebied in kaart gebracht hoe hoog de variatie in vegetatiestructuur is. Door de metingen per hectare binnen beide gebieden op te delen in hoogtecategorieën en vegetatielagen kan de variatie van ieder gebied bepaald worden en kunnen beide gebieden onderling vergeleken worden.
4.1. Telgebied Het telgebied voor de monitoring van de vegetatiestructuur moet voldoen aan de volgende eisen: Onderzoekshectaren van 150 x 50 meter of 100 x 100 meter. o 28 gebieden bij de Galloways. o 17 gebieden bij het boerenvee. De onderzoeksgebieden zijn onderverdeeld in verschillende typen, gerelateerd aan de doeleinden van de grazers: o Kernweiden (groen): Delen van het gebied waar de runderen het vaakst verblijven, herkauwen en rust zoeken. o Loopweiden (geel): Gedeelten van het gebied waar de runderen wisselend grazen en doorheen trekken. o Moeras- en kruidvoedingsweiden (oranje): Delen van het gebied waar de runderen mogelijk enkel voor speciale (voedings-)behoeften zouden kunnen komen en maar zelden worden gezien. o Beschutte geboorteweiden (roze): Op deze, vaak afgelegen, locaties worden het vaakste runderen met pasgeboren kalfjes gezien. In afbeelding 4.1 zijn de onderzoekshectaren voor in het onderzoeksgebied van de Galloways te zien. In afbeelding 4.2 zijn de onderzoekshectaren te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. Alle hectaren hebben een nummer gekregen waar niet van mag worden afgeweken in verband met de dataverwerking. De telgebieden zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. De onderzoekshectaren kunnen worden gevonden aan de hand van de kaarten. Er wordt aanbevolen om gebruik te maken van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
10
1 2 5
3 4
6
7
8 10
9 11
12
17
13
14 16
18 15 19 20
21
22 23
24 25 27 26
28 Afbeelding 4.1 - Onderzoekshectaren voor de monitoring van de vegetatiestructuur in onderzoeksgebied Galloways.
1 2 3 4 10
5 6
7 12
9 8
11 13
15
14 16 17
Afbeelding 4.2 - Onderzoekshectaren voor de monitoring van de vegetatiestructuur in onderzoeksgebied boerenvee.
4.2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring: Monitoring van augustus tot en met oktober (let hierbij op dat het groeiseizoen voorbij is). Gemiddeld neemt dit onderzoek 5 tot 7 veldwerkdagen in beslag. Per onderzoekshectare worden 20 willekeurige metingen genomen, waarbij men altijd begint in het midden van de hectare: Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een kompas, een GPS apparaat en twee ‘random number tables’. o Bijlage 2 bevat een voorbeeld van willekeurig gegenereerde getallen van 0° tot 360°; dit is de richting waarin gelopen moet worden (a.h.v. een kompas). o Bijlage 2 bevat een voorbeeld van willekeurig gegenereerde getallen van 1 tot 25; dit zijn de aantal passen die gezet moeten worden in de richting die van tevoren is vastgesteld.
11
4.3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring : Drop-disc (zie afbeelding 4.3) (Hurford & Schneider, 2006) o Cirkelvormige schijf van polyethyleen schuim o Diameter van 30 centimeter o Gewicht 200 gram
(Bezem)stok van 1.60 - 2 meter met daarop een centimeterverdeling, waarlangs de drop-disc naar beneden glijdt en op de vegetatie blijft rusten (zie afbeelding 3). Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied. o Zie hoofdstuk 2 GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Waarnemingsformulieren (zie bijlage 1) ‘Random number tables’ (zie bijlage 2 als voorbeeld) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Digitale camera (eventueel) Fotografeer vooral ook de onderscheidende kenmerken.
Afbeelding 4.3 - Drop-disc zoals deze is gebruikt tijdens het onderzoek in het voorjaar van 2014. De schijf heeft een diameter van 30 centimeter, een gewicht van 200 gram en wordt geschoven over een stok van 1.60 meter. De schijf rust op de vegetatie, waarna de hoogte kan worden afgelezen.
12
5. Monitoring amfibieën Amfibieën leven zowel op het land- als in een waterbiotoop (Groenveld, Smit & Goverse, 2011). Het habitat moet rijk zijn aan kleinschalige mozaïeken, waaraan begrazing een gunstige bijdrage kan leveren (Uchelen & Delft, 2007). Pioniermilieus worden open gehouden door omwoeling en rollen door grazers, terwijl de mest voor voedselrijkdom zorgt. Daarnaast is er een grote bijdrage aan zaadverspreiding door mest en de vacht, waardoor een gevarieerde vegetatiestructuur ontstaat (Maasland, 2005). Amfibieën leiden op het land een teruggetrokken leven verstopt tussen vegetatie, in de grond, etc. Hierdoor zijn ze op het landbiotoop moeilijker te monitoren (Groenveld et al., 2011). In het voorjaar komen de volwassen dieren samen in allerlei typen zoet water. Deze zijn van belang voor de voortplanting, waarin wordt gepaard, eieren worden afgezet en de larven opgroeien. Deze periode is dan ook ideaal om de amfibieën te monitoren, waarbij de methodiek samen te vatten valt als: 'Eerst luisteren, dan kijken en daarna eventueel vangen' (Groenveld et al., 2011).
5.1. Telgebied Het telgebied voor de monitoring van de amfibieën moet voldoen aan de volgende eisen (Groenveld et al., 2011): Homogeen landschap Telgebied is één hectare in afmeting en bevat meerdere wateren Ieder jaar precies hetzelfde gebied en dezelfde wateren inventariseren Alle wateren eenmalig nummeren en datzelfde nummer behouden gedurende alle opvolgende jaren Gebied met daarbij de genummerde waarnemingen worden ingetekend op een veldkaart In afbeelding 5.1.zijn de telgebieden voor in het onderzoeksgebied van de Galloways te zien. In afbeelding 5.2 zijn de telgebieden te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. De telgebieden zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In bijlage 4 staan de coördinaten van de hoekpunten van de telgebieden. De telgebieden kunnen worden gevonden aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
G3
Afbeelding 5.1 - Amfibieën telgebieden in onderzoeksgebied Galloways. Zie bijlage 4 voor de coördinaten.
13
B2
B1
B3
Afbeelding 5.2 - Amfibieën telgebieden in onderzoeksgebied boerenvee. Zie bijlage 4 voor de coördinaten.
5.2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring (Groenveld et al. 2011): Monitoring van maart tot en met augustus o Eerste periode: voorjaar (maart - april) o Tweede periode: zomer (mei t/m augustus) Bezoekdata zijn afhankelijk van de periode(n) waarin de aanwezige soorten meest actief zijn (zie hoofdstuk 5.5) Gebied tweemaal overdag en tweemaal 's avonds bezoeken (zie tabel 5.1) Bezoeken overdag en avond kunnen gecombineerd worden o Monitoring kan enkele uren tot een halve dag in beslag nemen Alle aanwezige soorten amfibieën worden gevolgd Verstoring van water en dieren tot minimum beperken Zie hoofdstuk 9 voor een jaaroverzicht. Tabel 5.1 - Aanbevolen periodes en tijdstippen voor monitoring amfibieën (Groenveld et al. 2011).
Periode
Tijdstip
maart april - begin mei eind mei - begin juni juli - augustus
overdag 's avonds 's avonds overdag
5.3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring (Groenveld et al. 2011): Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Zie hoofdstuk 2 GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (zie bijlage 5)
14
Waarnemingsformulieren met afkortingen en codes (zie bijlage 3) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Digitale camera (eventueel) Fotografeer vooral ook de onderscheidende kenmerken Schepnet Gestandaardiseerd model tegen kostprijs verkrijgbaar bij RAVON, Nijmegen Zaklamp Amfibieën opsporen die vooral 's avonds actief zijn Emmer, fotobak of cuvet Attributen om amfibieën goed te kunnen bekijken (in water) Loep Determineren van larven van bepaalde amfibieën
Waarnemingen Bij elk bezoek waarnemingen noteren op waarnemingsformulier Per water aangeven of een soort afwezig (0) is dan wel zeldzaam (1), algemeen (2) of zeer algemeen (3) voorkomt Bureauwerk Na laatste veldbezoek stelt waarnemer vast voor elk water wat maximale presentie is waarmee een soort dat jaar is aangetroffen Hygiëneprotocol (zie hoofdstuk 2) Borstel Emmer Spons Ontsmettingsmaterialen Plastic zakken Handzeep Wegwerphandschoenen Spuitfles
5.5. Soorten Onderstaande amfibieën worden verwacht gedurende de monitoring (Waarneming, z.j.). Zie bijlage 5 voor determinatiefoto's van de volwassen dieren. Voor determinatie van eieren en larven, zie 'Herkenning amfibieën en reptielen', Diepenbeek & Creemers (2009). Voor herkenning van de roep van kikkers en padden, zie http://www.ravon.nl/Soorten/Amfibieën. Bij elk soort wordt een andere methodiek voor monitoring toegepast (Groenveld et al. 2011): Kleine watersalamander Verzameling in voortplantingswater: eind maart - juni (piek april - begin mei) o avondtellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart t/m mei) Larven: juli (beste maand) o zoeken naar eitjes (april t/m mei) o zoeken naar larven (juni t/m augustus)
15
Gewone pad Verzameling in voortplantingswater: begin maart Paartijd: half maart (piek) o tellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart) Geen kooractiviteit Eisnoeren: april o zoeken van eisnoeren (maart t/m begin april) Larven: mei o zoeken van larven (mei t/m juni) Gemetamorfoseerde padjes: juni o zoeken van pas gemetamorfoseerde dieren (juli) Rugstreeppad Paartijd: half april - eind juni Kooractiviteit: half april - eind juni (piek in mei) o avondtellingen van kooractiviteit (mei) o Let op: verwarring met veenmol mogelijk! Eisnoeren: mei o zoeken van eisnoeren (mei) Larven: tot juli o zoeken van larven (juni) Gemetamorfoseerde padjes: juli o zoeken van pas gemetamorfoseerde dieren (juli) Heikikker Verzameling in voortplantingswater: half maart o avondtellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart) Kooractiviteit: eind maart - begin april (één week, bubbelend geluid) o avondtellingen van kooractiviteit bij het voortplantingswater (maart) Eiklompen: eind maart - begin april o tellen van eiklompen (maart t/m begin april) Larven: mei (beste maand) o zoeken van larven (mei t/m juni) o zoeken van pas gemetamorfoseerde kikkertjes (juli) Bruine kikker Verzameling in voortplantingswater: maart o avondtellingen van volwassen dieren in het voortplantingswater (maart) Kooractiviteit: maart (roepende mannetjes) o avondtellingen van kooractiviteit bij het voortplantingswater (maart) Eiklompen: maart o tellen van eiklompen (maart t/m begin april) Larven: april - mei (beste maanden) o zoeken van larven (mei t/m juni) Gemetamorfoseerde kikkertjes: juni o zoeken van pas gemetamorfoseerde kikkertjes (juli)
16
Groene kikker (Bastaard- en Meerkikker) Verzameling in voortplantingswater: april Paartijd: eind juni - begin juli (piek begin mei - half juni) o avondtellingen van kooractiviteit bij het voortplantingswater (mei t/m juni) Kooractiviteit: begin mei - half juni (hoofdzakelijk 's avonds, maar ook overdag op warme zonnige dagen) Tellen van plonzen: juni - augustus Eiklompen: half mei o zoeken van eiklompen (half mei t/m half juni) Larven: half juni - half augustus o zoeken van larven (half juni t/m half augustus) o zoeken van pas gemetamorfoseerde kikkertjes (augustus)
In tabel 5.2 staat overzichtelijk weergegeven welke soorten waarneembaar zijn in welke maand. Ook staat erbij vermeldt in welke levensstadia de soorten kunnen worden aangetroffen. Tabel 5.2 - Perioden waarin verschillende levensstadia van de te verwachten amfibieën waarneembaar zijn (Groenveld et al. 2011).
17
6. Monitoring reptielen Reptielen prefereren open plaatsen waar het zonnig is om op te warmen, waarna ze beschutting en verkoeling zoeken in dichtere vegetatie. Vandaar dat ze vooral te vinden zijn in gebieden waar de successie van open naar gesloten vegetatietypen nog in gang is. Begrazing zorgt ervoor dat vegetatiesuccessie terug wordt gezet. Echter kan het ook negatieve gevolgen hebben, waarbij verstoring plaats kan vinden en beschutte of overwinteringplaatsen verdwijnen (Wallis de Vries et al., 2013). De ringslang is het enige reptiel dat in het Naardermeer voorkomt (Waarneming, z.j.). De slang komt voor in een waterrijke habitat, vandaar dat het goed kan gedijen in het laagveen (RAVON 2014a, 2014b; A. Ouwehand, persoonlijke communicatie, mei 2014).
6.1. Telgebied Het traject voor de monitoring van de ringslang moet voldoen aan de volgende eisen (Smit & Zuiderwijk, 2003): Homogeen landschap en beheer Lengte is maximaal 2000 m lang Het traject is uitgezet op kansrijke plekken Binnen het traject mogen geen harde barrières voorkomen In afbeelding 6.1 is de route te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In bijlage 7 zijn de routes G1 en G2 ingezoomd en duidelijker zichtbaar. In afbeelding 6.2 is de route te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. In bijlage 7 zijn de routes B1 en B2 ingezoomd en duidelijker zichtbaar. Aan weerszijden van de looproute moet een strook van circa 5 meter worden geïnventariseerd, waarbij rustig wordt gelopen en om de paar meter gestopt wordt om de omgeving goed te bekijken (Smit & Zuiderwijk, 2003). De routes zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In bijlage 7 staan de begin en eindcoördinaten van de routes. De routes worden gelopen aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
Afbeelding 6.1 - Reptielen routes in onderzoeksgebied Galloways. Zie bijlage 7 voor de begin en eind coördinaten van de routes.
18
B1
B2
Afbeelding 6.2 - Reptielen routes in onderzoeksgebied boerenvee. Zie bijlage 7 voor de begin en eind coördinaten van de routes.
6.2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring (Smit & Zuiderwijk, 2003): Standaardisering inventarisatietijd: ± 2 uur Eerste periode: eind maart tot eind juli - 4 keer lopen Tweede periode: augustus en september - 3 keer lopen Tussen twee opeenvolgende bezoeken zitten minimaal 5 dagen (2 weken worden geprefereerd) Monitoring tijdens gunstige weersomstandigheden o Zonnige dagen in het voorjaar (april, mei) o Op warme dagen (juni - augustus) monitoren in de vroege ochtend en late middag. o > 30°C niet tellen o Niet tellen bij regen o Niet tellen bij harde wind zonder zon o Niet tellen bij > windkracht 4 (zie tabel 6.1) Zie hoofdstuk 9 voor een jaaroverzicht. Tabel 6.1 - Overzicht van windkracht met kenmerken voor monitoring reptielen
Windkracht
Kenmerken
0 - windstil 1 - zwakke wind 2 - zwakke wind 3 - matige wind 4 - matige wind 5 - vrij krachtige wind 6 - krachtige wind
Rook stijgt recht omhoog, planten bewegen niet Rookpluim geeft richting aan Wind merkbaar in het gezicht, ritselende bladeren Stof waait op, bladeren en twijfel in beweging Haar in de war, losse wapperende kleren, takken bewegen Op grote wateren gekuifde golven, kleine bomen bewegen, nauwelijks insecten in de lucht Wind fluit in hoogspanningsdraden, paraplu's moeilijk hanteerbaar, weinig vogels in de lucht
19
6.3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring (Smit & Zuiderwijk, 2003): Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Zie hoofdstuk 2 GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (zie bijlage 8) Waarnemingsformulieren (zie bijlage 6) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Digitale camera (eventueel)
6.4. Soorten In onderstaande staat beknopt beschreven wanneer de ringslang het beste waarneembaar is (Smit & Zuiderwijk, 2003). Zie bijlage 8 voor determinatiefoto's. Er zijn ook waarnemingen mogelijk van de roodwangschildpad. Dit is een exoot en moet als bijvangst worden genoteerd (A. Ouwehand, persoonlijke communicatie, mei 2014).
Ringslang Half maart - eind april: net uit winterslaap en makkelijkste vindbaar Half mei: regelmatig waarneembaar Juni: vrouwtjes zetten eieren af (waarneembaar rondom broeihopen) Zomer: slecht waarneembaar (kan wel worden aangetroffen rondom water) Half augustus - begin september: jonge slangen waarneembaar die uit hun eieren komen Beste inventarisatieperiode: Half maart tot begin mei: o Meeste activiteit, laten zich niet snel verstoren en blijven lang liggen Vanaf eind augustus: o Zoek op plaats waar de slang in het voorjaar is gezien, want het dier gaat terug naar het winterverblijf
20
7. Monitoring insecten Voor de monitoring van de insecten wordt gekeken naar de dag- en nachtvlinders, libellen, juffers, sprinkhanen en krekels. Hiermee wordt niet uitgesloten dat er mogelijke effecten zijn van begrazing op de overige groepen insecten. De determinatie is echter te ingewikkeld voor deze groepen (zoals bijen en zweefvliegen) en moet door specialisten worden uitgevoerd (R. Kleukers & A. Ouwehand, persoonlijke communicatie, mei 2014).
7.1. Dagvlinders, libellen en juffers De effecten van begrazing op dagvlinders kunnen zowel positief als negatief uitpakken. Vraat aan waardplanten of verstoring van mierennesten van waardmieren kunnen problemen vormen in de ei- en rupsenfase. Rupsen die echter profiteren van warmte in open vegetatiestructuren hebben ook positieve effecten. Hierbij moet de verstoring wel minder zijn dan het positieve effect waar vlindersoorten van profiteren. In de vlinderfase kan vraat aan nectarplanten negatieve gevolgen hebben. Maar nectaraanbod kan ook worden vergroot door opener vegetatie en verrijking door mest (Wallis de Vries et al., 2013). De effecten van grazers op de vlinders hebben indirect ook invloed op het broedsucces van de vogels. Sommige soorten vogels zijn afhankelijk van de aanwezigheid van rupsen (Berkel, Groenendijk & Groenendijk, 2012). In een laagveengebied is een grote variatie aan verschillende verlandingsstadia. Dit is van groot belang voor de libellen en juffers die hier voorkomen. Ook grazers zorgen ervoor dat vegetatie en verlanding terug wordt gezet in de successie en meer mozaïeklandschappen gevormd worden (door bijvoorbeeld omwoeling of rollen) (Libellennet, 2008; Natuurkennis, z.j.). Doordat grazers in de biotopen van libellen en juffers voorkomen, bestaat een kans op verstoring door vraat aan vegetatie of vertrapping. Er is echter nauwelijks kennis over de invloeden op deze insectgroep. Vandaar dat de monitoring van libellen en juffers in dit monitoringsplan worden meegenomen (De Vlinderstichting, 2013).
7.1.1.Telgebied De route voor de monitoring van de dagvlinders, libellen en juffers moet voldoen aan de volgende eisen (Swaay et al., 2011): De route ligt in een homogeen landschap De route is 500 meter lang Telling gedurende de route neemt gemiddeld een half uur tot een uur in beslag (constante rustige wandelpas) Gedurende de route tot 2,5 m opzij en tot 5 m voor en boven u tellen (zie afbeelding 7.1.1) Specifiek voor libellen en juffers: o De route is zowel gesitueerd langs water als in het veld (dit om de aanwezigheid van libellen en juffers te koppelen aan de representativiteit van de graasdruk) o Route langs water: Juffers tellen die opzij tot een afstand van 2 meter oever en 3 m water te zien zijn (zie afbeelding 7.1.2) Libellen tellen die opzij tot een afstand van 2 meter oever en 5 m water te zien zijn (zie afbeelding 7.1.2)
21
Afbeelding 7.1.1 - Denkbeeldige telkooi. Per sectie tot 2,5 meter opzij en tot 5 meter voor en boven u tellen (Swaay et al., 2011).
Afbeelding 7.1.2 - Telafstand van de libellenroute. Kleine libellen worden geteld van twee meter oever tot drie meter water. Grote libellen van twee meter oever tot vijf meter water(Swaay et al., 2011).
In afbeelding 7.1.3 zijn de routes te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In bijlage 11 zijn de routes G1, G2 en G3 ingezoomd en duidelijker zichtbaar. In afbeelding 7.1.4 zijn de routes te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. In bijlage 11 zijn de routes B1, B2 en B3 ingezoomd en duidelijker zichtbaar. De routes zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In bijlage 11 staan de begin en eindcoördinaten van de routes. De routes worden gelopen aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
G3
Afbeelding 7.1.3 - Dagvlinders, libellen en juffers routes in onderzoeksgebied Galloways. Zie bijlage 11 voor de begin en eind coördinaten van de routes.
22
B1
B2
B3
Afbeelding 7.1.4 - Dagvlinders, libellen en juffers routes in onderzoeksgebied boerenvee. Zie bijlage 11 voor de begin en eind coördinaten van de routes.
7.1.2.Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring van de dagvlinders, libellen en juffers (Swaay et al., 2011): Monitoring van april tot en met september Minimaal wekelijks tellen (4-5x per week is beter tot meerdere keren per dag) Alleen monitoren bij lekker weer o Dagvlinders: Tussen 10.00 en 17.00 uur (zomertijd) o Libellen en juffers: tussen 11.00 en 16.00 uur (zomertijd) o < 13 °C niet tellen o 13-17 °C: alleen tellen bij 50% of minder bewolking o > 17 °C: ook tellen bij meer dan 50% bewolking o > 22 °C ook tellen tussen 10.30 en 16.30 uur o > 30 °C liever niet tellen rond middaguren o Niet tellen bij neerslag o Niet tellen bij windkracht > 5 Beaufort (tabel 7.1.1) Zie hoofdstuk 9 voor een jaaroverzicht. Tabel 7.1.1 - Windkracht in Beaufort met omschrijving
Windkracht
Beschrijving
1 2 3 4 5 6
Wind zichtbaar aan rookpluimen, niet aan windvaan Windvaan beweegt, wind voelbaar aan het gelaat Bladeren en twijgen voortdurend in beweging Kleine takken bewegen, stof en papier dwarrelen op Kleine takken met bladeren maken zwiepende bewegingen, gekuifde golven op het water Grote takken bewegen, er mag niet meer geteld worden
23
7.1.3.Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring van de dagvlinders, libellen en juffers (Swaay et al., 2011): Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Zie hoofdstuk 2 GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's voor de dagvlinders (zie bijlage 12) Determinatiefoto's voor de libellen en juffers (zie bijlage 13) Waarnemingsformulieren voor de dagvlinders (zie bijlage 9) Waarnemingsformulieren voor de libellen en juffers (zie bijlage 10) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Digitale camera (eventueel)
7.1.4.Soorten De volgende dagvlinders worden verwacht gedurende de monitoring (Waarneming, z.j.). Zie bijlage 9 voor determinatiefoto's. Kleine vos - Aglais urticae Klein koolwitje - Pieris rapae Klein geaderd witje - Pieris napi Kleine vuurvlinder - Lycaena phlaeas Oranje luzernevlinder - Colias crocea Zwartsprietdikkopje - Thymelicus lineola Dagpauwoog - Aglais io Icarusblauwtje - Polyommatus icarus Citroenvlinder - Gonepteryx rhamni Atalanta - Vanessa atalanta
Bont zandoogje - Pararge aegeria Bruin zandoogje - Maniola jurtina Gehakkelde aurelia - Polygonia c-album Landkaartje - Araschnia levana Eikenpage - Favonius quercus Groot dikkopje - Ochlodes sylvanus Distelvlinder - Vanessa cardui Oranjetipje - Anthocharis cardamines Boomblauwtje - Celastrina argiolus
De volgende libellen en juffers worden verwacht gedurende de monitoring (Waarneming, z.j.). Zie bijlage 10 voor determinatiefoto's. Heidelibel spec. - Sympetrum spec. Paardenbijter - Aeshna mixta Gewone oeverlibel - Orthetrum cancellatum Blauwe glazenmaker - Aeshna cyanea Bruine glazenmaker - Aeshna grandis Vroege glazenmaker - Aeshna isoceles Steenrode heidelibel - Sympetrum vulgatum Bloedrode heidelibel - Sympetrum sanguineum Bruinrode heidelibel - Sympetrum striolatum Zwarte heidelibel - Sympetrum danae Geelvlekheidelibel - Sympetrum flaveolum Grote keizerlibel - Anax imperator Smaragdlibel - Cordulia aenea Vuurlibel - Crocothemis erythraea
Noordse witsnuitlibel - Leucorrhinia rubicunda Viervlek - Libellula quadrimaculata Glassnijder - Brachytron pratense Watersnuffel - Enallagma cyathigerum Houtpantserjuffer - Chalcolestes viridis Bruine winterjuffer - Sympecma fusca Kleine roodoogjuffer - Erythromma viridulum Grote roodoogjuffer - Erythromma najas Zwervende pantserjuffer - Lestes barbarus Tengere pantserjuffer - Lestes virens Variabele waterjuffer - Coenagrion pulchellum Lantaarntje - Ischnura elegans Azuurwaterjuffer - Coenagrion puella Bruine korenbout - Libellula fulva
24
7.2. Nachtvlinders De effecten van begrazing op de nachtvlinders kunnen ook zowel positief als negatief uitpakken. De grazers kunnen zowel voor verstoring als verrijking van vegetatiestructuren en geprefereerde vegetatie zorgen (zie 5.1. Dagvlinders, libellen en juffers) (Wallis de Vries et al., 2013). De effecten van grazers op de vlinders hebben indirect ook invloed op het broedsucces van de vogels. Deze zijn afhankelijk van de aanwezigheid van rupsen (Berkel, Groenendijk & Groenendijk, 2012).
7.2.1.Telgebied De telpunten voor de monitoring van de nachtvlinders moeten voldoen aan de volgende eisen (Berkel et al., 2012): Telpunt van denkbeeldig 2x2 meter (i.v.m. de grootte van de val, zie hoofdstuk 7.2.3) Zet de val 0.3 tot 1 meter hoog i.v.m. predatie (mieren, spinnen, egels, etc.) Van zonsondergang tot zonsopgang staat de lamp aan. De val zo snel mogelijk leeg halen na het uitdoen van de lamp (klamboe kan helpen om ontsnappen van vlinders te voorkomen) Zorg ervoor dat de val bij het legen niet in de volle zon staat. Laat de nachtvlinders na determinatie los bij goede schuilmogelijkheden. In afbeelding 7.2.1 zijn de telpunten te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In afbeelding 7.2.2 zijn de telpunten te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. De telpunten zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In bijlage 15 staan de coördinaten van de telpunten. De punten kunnen worden gevonden aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
Afbeelding 7.2.1 - Nachtvlinders telpunten in onderzoeksgebied Galloways. Zie bijlage 15 voor de coördinaten.
25
B1
B2
Afbeelding 7.2.2 - Nachtvlinders telpunten in onderzoeksgebied boerenvee. Zie bijlage 15 voor de coördinaten.
7.2.2.Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring van de nachtvlinders (Berkel et al., 2012): Tellingen mogen gedurende het hele jaar (minimaal 6x) Voorkeur: o Tussen april en november: 2 tellingen per maand o Tussen mei en juni: 3 tellingen per maand o In ieder geval één telling per maand in periode april - oktober De val dient aan te staan tussen zonsondergang en zonsopgang (zie voor de tijden van zonsondergang en zonsopgang in Naarden http://www.dekoepel.nl/calculator.html) 's Ochtends een kwartier tot enkele uren tellen Tellingen zijn minimaal 3 dagen uit elkaar i.v.m. impact van het licht in de nacht op het ecosysteem Goede weersomstandigheden: o Min of meer droog weer o Weinig wind (<4 Beaufort, zie tabel 7.1.1) o > 8 °C (minimale begintemperatuur) o Weinig maan (zie http://www.kalender-365.nl/maan/maankalender.html) o Beste weer: bewolkt, warm en broeierig Zie hoofdstuk 9 voor een jaaroverzicht.
7.2.3.Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring van de nachtvlinders (Berkel et al., 2012): Val (te koop bij http://www.nachtvlindermonitoring.nl) o Voorkeur voor Skinnerval (koffermodel, afmetingen 44 x 42 x h35 cm, met een opening van 2.5 cm tussen de 2 plexiglazen platen) o Zes eierdozen (van 10 eieren) waarin vlinders weg kunnen kruipen Gebruikt u een ander type val, noteer dit dan. Wisselt u van valtype, dan is dit een nieuw telpunt.
26
Lamp o o
Voorkeur voor type Philips ML 160 W of Philips HPL 125 W. Accu voor stroomvoorziening gedurende hele nacht Kan ook met menglichtlampen van Philips van 250 W, of kleine TL-buisjes (Philips TLD-18W08 Blacklight 59mm TL armatuur, lampvoet G13 of een 12 V/8W TL armatuur) Blacklight lamp trekt lagere aantallen vlinders aan, maar heeft als voordeel dat het weinig zichtbaar licht geeft. Gebruikt u een ander type lamp, noteer dit dan. Wisselt u van lamptype, dan is dit een nieuw telpunt. Afzetting rondom de val tegen de grazers Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Zie hoofdstuk 2 GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (zie bijlage 16) Waarnemingsformulieren (zie bijlage 14) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Potjes voor determinatie Digitale camera (eventueel) Klamboe (eventueel)
7.2.4.Soorten De volgende nachtvlinders worden verwacht gedurende de monitoring (Waarneming, z.j.). Zie bijlage 16 voor determinatiefoto's. Kroosvlindertje - Cataclysta lemnata Grote beer - Arctia caja Brandnetelmot - Anthophila fabriciana Waterleliemot - Elophila nymphaeata Kleine rietvink - Simyra albovenosa Rietvink - Euthrix potatoria
Glad beertje - Eilema griseola Lieveling - Timandra comae Donkere marmeruil - Protodeltote pygarga Braamvlinder - Thyatira batis Hageheld - Lasiocampa quercus
Bij de vangst van de nachtvlinders kunnen ook andere soorten in de val komen. Wespen, hommels, hoornaars en kevers zijn 's ochtends vaak rustig en makkelijk te verwijderen met een potje. Deze bijvangsten worden apart genoteerd.
27
7.3. Sprinkhanen en krekels Sprinkhanen prefereren open schrale vegetatiestructuren. Extensieve begrazing zorgt voor verschillende structuren binnen de vegetatie, maar uit onderzoek blijkt dat sprinkhanen negatief beïnvloed worden door intensieve begrazing (Koeman en Bijkerk bv,2014; Kleukers & Musters, 1989). Bij extensivering van begrazing kan het gunstig uitvallen, omdat de vegetatiestructuren zorgen voor zonnewarmte, schuilmogelijkheden en voldoende eten (Wallis de Vries et al., 2013). Gezien determinatie aan de hand van geluid specialistisch werk is, wordt bij deze methodiek uitgegaan van determinatie op zicht.
7.3.1.Telgebied Het plot voor de monitoring van de sprinkhanen en krekels moet voldoen aan de volgende eisen (Kleukers & Musters, 1989; Wingerden et al., 2001): Plot van 5 bij 5 meter (1 meter hoog plastic scherm rondom het plot ter voorkoming van wegvliegenof springen van de sprinkhanen en krekels) In afbeelding 7.3.1 zijn de telpunten te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In afbeelding 7.3.2 zijn de telpunten te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. De telpunten zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In bijlage 18 staan de coördinaten van de telpunten. De punten kunnen worden gevonden aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
G1
G2
G3
G4
Afbeelding 7.3.1 - Sprinkhanen en krekels telpunten in onderzoeksgebied Galloways. Zie bijlage 18 voor de coördinaten.
28
B1
B2
B3
Afbeelding 7.3.2 - Sprinkhanen en krekels telpunten in onderzoeksgebied boerenvee. Zie bijlage 18 voor de coördinaten.
7.3.2.Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring (Schut, 2013; Kleukers & Musters, 1989; Schut, Reemer, Krekels & Kleukers, 2009; Wingerden et al., 2001): Monitoren van mei tot en met augustus Minimaal vier maal inventariseren Na het plaatsen van een plastic scherm het plot gedurende een aantal opeenvolgende perioden van 5 minuten leeg vangen. o Maximaal 4 keer herhalen. Monitoring bij goed weer (meeste activiteit) o Tussen 10.00 uur en 16.00 uur o Zonnig o Niet monitoren bij regen (uitstellen tot de volgende droge dag) o > 20 °C Zie hoofdstuk 9 voor een jaaroverzicht.
7.3.3.Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de monitoring van de sprinkhanen en krekels (Wingerden et al., 2001): Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Zie hoofdstuk 2 GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (zie bijlage 19) Waarnemingsformulieren (zie bijlage 17) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Plastic scherm van 1 meter hoog Potjes voor determinatie
29
7.3.4. Soorten De volgende sprinkhanen en krekels kunnen worden verwacht gedurende de monitoring (Waarneming, z.j.). Zie bijlage 19 voor determinatiefoto's. Veldsprinkhaan - Gomphocerinae spec. Moerassprinkhaan - Stethophyma grossum Gewoon Spitskopje - Conocephalus dorsalis Grote Groene Sabelsprinkhaan - Tettigonia viridissima Zeggendoorntje - Tetrix subulata Kustsprinkhaan - Chorthippus albomarginatus Bruine Sprinkhaan - Chorthippus brunneus Veenmol - Gryllotalpa gryllotalpa
30
8. Monitoring vogels Extensieve begrazing heeft positieve invloeden op het mozaïeklandschap die vogels prefereren. Hierdoor ontstaat meer beschikbaarheid in voedsel en broedgelegenheid. Intensieve begrazing kan negatieve invloeden hebben op de beschikbaarheid van prooidieren en bij een te hoge graasdruk leiden tot verstoring en vertrapping van broedsels. Vogels kunnen wel profiteren van het voedselaanbod in de mest. Hierbij is het van belang dat het vee geen ontwormingsmiddelen toegediend krijgt (Wallis de Vries et al., 2013). Bij het boerenvee waar o.a. de vogelmonitoring plaatsvindt is dit wel het geval (M. Baars, persoonlijke communicatie, januari 2014). Bij de Galloways worden geen ontwormingsmiddelen toegediend (W. Slors, persoonlijke communicatie, januari 2014). Gedurende de monitoring worden de vogels waargenomen die onder de BMP-A soorten ingedeeld zijn (Broedvogel Monitoring Project - Alle soortensoorten) (A. de Jong & A. Ouwehand, persoonlijke communicatie, mei 2014; SOVON, z.j.).
8.1. Telgebied Het telgebied voor de monitoring van de vogels moet voldoen aan de volgende eisen (Dijk & Boele, 2011; Hornman et al., 2012): Homogeen landschap Het telgebied beslaat 10 tot 250 ha Traject is tussen de 1.500 en 2.500 meter lang Min of meer rond of vierkant telgebied met herkenbare grenzen Startpunt en looprichting van de route worden steeds verlegd om maximale activiteit op andere delen van de route mee te maken o Vuistregel: bij iedere volgende bezoekronde een uur verder langs de route beginnen Constante loopsnelheid waarbij eventueel tussendoor kan worden gestopt In afbeelding 8.1 is de route te zien voor in het onderzoeksgebied van de Galloways. In afbeelding 8.2 is de route te zien voor in het onderzoeksgebied van het boerenvee. De routes zijn geheel willekeurig gekozen en aangepast aan de begaanbaarheid van het gebied. In bijlage 21 staan de begin en eindcoördinaten van de routes. De routes worden gelopen aan de hand van de kaarten en GPS. Eventueel kan er gebruik worden gemaakt van een standaard kaart applicatie, waarmee men kan zien waar ze zich bevinden.
31
Afbeelding 8.1 - Vogels route in onderzoeksgebied Galloways. Zie bijlage 21 voor de begin en eind coördinaten van de route.
Afbeelding 8.2 - Vogels route in onderzoeksgebied boerenvee. Zie bijlage 21 voor de begin en eind coördinaten van de route.
8.2. Frequentie Aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan gedurende de monitoring van de vogels (Dijk & Boele, 2011; Hornman et al., 2012): Maart - juli (accent in april, mei en juni) Minstens 7 (vogelarm gebied) tot 10 maal (vogelrijkgebied) inventariseren Jaarlijks dezelfde inventarisatie frequentie aanhouden Tussen de bezoeken liggen ongeveer 10 dagen Gemiddelde inventarisatietijd: 3 uur Bezoektijden: o Zonsopgang: 1,5 uur vóór zonsopgang tot zonsopkomst (zangvogels) o Late ochtend: zonsopkomst tot 4 uur erna (weide- en watervogels)
32
o
Overdag: 4 uur na zonsopkomst tot uiterlijk 1,5 uur voor zonsondergang (roof- en watervogels) o Avond: 1,5 uur voor en 1,5 uur na zonsondergang o Nacht: 1,5 uur na zonsondergang tot uiterlijk 1,5 uur voor zonsopgang Minstens 1-2 maal 's nachts inventariseren Goede weersomstandigheden: o Rustig zonnig weer o Gemiddelde temperaturen o Hoge luchtvochtigheid is gunstig voor zangactiviteit o Gelieve niet bij slecht weer monitoren (harde neerslag, veel wind, kou). Bij langdurige slechte weersomstandigheden toch monitoren, gezien anders gehele inventarisatie kan mislukken.
Zie hoofdstuk 9 voor een jaaroverzicht.
8.3. Materialen De volgende materialen zijn van belang gedurende de inventarisatieronde van de vogels (Dijk & Boele, 2011): Ontheffingen van Flora- en Faunawet en Natuurmonumenten voor betreding van het gebied o Zie hoofdstuk 2 GPS Kaarten van de te onderzoeken gebieden Determinatiefoto's (via website http://www.soortenbank.nl) Waarnemingsformulieren met afkortingen en codes (zie bijlage 20) Notitieboekje met potlood Bij nat weer kan het beste met potlood worden geschreven, zodat het schrift altijd leesbaar blijft. Verrekijker / telescoop
8.4. Soorten De volgende vogels die onder BMP-A vallen kunnen worden verwacht gedurende de monitoring. Deze lijst bevatten broed-, winter- en watervogels (A. de Jong, A. Ouwehand & M. Hornman, persoonlijke communicatie, mei 2014). Determinatiefoto's kunnen worden opgezocht via website http://www.soortenbank.nl Fuut - Podiceps cristatus Knobbelzwaan - Cygnus olor Grauwe gans - Anser anser Canadese gans - Branta canadensis Nijlgans - Alopochen aegyptiacus Krakeend - Anas strepera Wilde eend - Anas platyrhynchos Soepeend - Anas unox Slobeend - Anas clypeata Kuifeend - Aythya fuligula Tafeleend - Aythya ferina Zomertaling - Anas querquedula Havik - Accipiter gentilis Waterral - Rallus aquaticus Waterhoen - Gallinula chloropus Kleinste waterhoen - Porzana pusilla
Meerkoet - Fulica atra Kleine Plevier - Charadrius dubius Bontbekplevier - Charadrius hiaticula Kievit - Vanellus vanellus Tureluur - Tringa totanus Koekoek - Cuculus canorus Groene specht - Picus viridis Kleine Bonte Specht - Dendrocopos minor Grote Bonte Specht - Dendrocopos major Boompieper - Anthus trivialis Witte Kwikstaart - Motacilla alba alba Winterkoning - Troglodytes troglodytes Heggenmus - Prunella modularis Roodborst -Erithacus rubecula Blauwborst - Luscinia svecica Gekraagde Roodstaart - Phoenicurus phoenicurus
33
Merel - Turdus merula Zanglijster - Turdus philomelos Grote Lijster - Turdus viscivorus Sprinkhaanzanger - Locustella naevia Snor - Locustella luscinioides Rietzanger - Acrocephalus schoenobaenus Bosrietzanger - Acrocephalus palustris Kleine Karekiet - Acrocephalus scirpaceus Grote Karekiet - Acrocephalus arundinaceus Spotvogel - Hippolais icterina Grasmus - Sylvia communis Tuinfluiter - Sylvia borin Zwartkop - Sylvia atricapilla Tjiftjaf - Phylloscopus collybita Fitis - Phylloscopus trochilus Grauwe Vliegenvanger - Muscicapa striata Bonte Vliegenvanger - Ficedula hypoleuca Baardmannetje - Panurus biarmicus Staartmees - Aegithalos caudatus Glanskop - Parus palustris Matkop -Parus montanus Pimpelmees - Parus caeruleus Koolmees - Parus major Boomkruiper - Certhia brachydactyla Wielewaal - Oriolus oriolus Gaai - Garrulus glandarius Zwarte Kraai - Corvus corone corone Vink - Fringilla coelebs Blauwe reiger - Ardea cinerea Kolgans - Anser albifrons Soep-/Boerengans - Anser anser forma domesticus Bergeend - Tadorna tadorna Smient - Anas penelope Wilde eend - Anas platyrhynchos Kokmeeuw - Chroicocephalus ridibundus Brandgans - Branta leucopsis
Groenling - Carduelis chloris Putter - Carduelis carduelis Kneu - Carduelis cannabina Goudvink - Pyrrhula pyrrhula Appelvink - Coccothraustes coccothraustes Rietgors - Emberiza schoeniclus Kwartel - Coturnix coturnix Kwartelkoning - Crex crex Scholekster - Haematopus ostralegus Watersnip - Gallinago gallinago Grutto - Limosa limosa Dodaars - Tachybaptus ruficollis Roerdomp - Botaurus stellaris Purperreiger - Ardea purpurea Wintertaling - Anas crecca Wespendief - Pernis apivorus Bruine Kiekendief - Circus aeruginosus Buizerd - Buteo buteo Boomvalk - Falco subbuteo Fazant - Phasianus colchicus Houtsnip -Scolopax rusticola Visdief -Sterna hirundo Houtduif - Columba palumbus Zomertortel - Streptopelia turtur Bosuil - Strix aluco Ransuil - Asio otus Aalscholver - Phalacrocorax carbo Grote zilverreiger - Ardea alba Grote zaagbek - Mergus merganser Stormmeeuw -Larus canus Grote mantelmeeuw - Larus marinus Ruigpootbuizerd - Buteo lagopus Pijlstaart -Anas acuta IJsvogel - Alcedo atthis Kleine zwaan - Cygnus bewicki
34
9. Overzichtsschema monitoring Tabel 9.1. - Overzichtsschema voor de monitoring van de fauna. Eenmaal in de vier jaar zullen alle gebieden worden gemonitord om verstoring van het gebied te minimaliseren.
Maand Amfibieën Reptielen
Januari
Februari
Maart
April
Mei
Overdag inventariseren
's Avonds inventariseren
Libellen en juffers Sprinkhanen en krekels Vogels
's Avonds inventariseren
Juli
Augustus
(adulten & eiafzet)
September
Oktober
November
December
Overdag inventariseren Tweede inventarisatie periode
Eerste inventarisatie periode
(jonge slangen & winterverblijven)
Wekelijkse inventarisatie
Dagvlinders Nachtvlinders
Juni
(tot meerdere malen per week)
Twee tellingen per maand
Drie tellingen per maand
('s nachts)
('s nachts)
Twee tellingen per maand ('s nachts)
Inventarisatie minimaal eens in de twee weken (vaker mag, tot meerdere keren per dag)
Inventarisatie minimaal vier keer 7 tot 10 maal inventariseren (minstens 1-2 maal 's nachts)
35
Literatuurlijst Beheereenheid Gooi- & Vechtstreek (2009). Kwaliteittoets begrazing. Naardermeer. Berkel, A.H. van, D. Groenendijk & M. Groenendijk (2012) Handleiding Landelijk Meetnet Nachtvlinders. Rapport VS2012.003, De Vlinderstichting, Wageningen. Boosten, A. (red.) (2006) Meer Meer; 13 jaar Herstelplan Naardermeer. Natuurmonumenten, ’s-Graveland. Bos, D., Bakker, J. P., Vries, Y. de & Lieshout, S. van. (2002) Long-term vegetation changes in experimentally grazed and ungrazed back barrier marshes in the Wadden Sea. Applied Vegetation Science, 5, 1, 45-54. De Vlinderstichting (2013) Slim begrazen voor de fauna op de heide. Op 7 juni 2014 ontleend aan http://www.vlinderstichting.nl/actueel.php Diepenbeek, A. van & Creemers, R. (2009) Herkenning amfibieën en reptielen. Stichting RAVON, Nijmegen. Dijk, A.J. van & Boele, A. (2011) Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Dumont, B., Rossignol, N., Loucougaray, G., Carrère, P., Chadeouf, J., Fleurance, G., Bonis, A., Farruggia, A., Gaucherand, S., Ginane, C., Louault, F., Marion, B., Mesléard, F. & Yavercovski, N. (2012) When does grazings generate stable vegetation patterns in temperate pastures? Agriculture, Ecosystems and Environment, 153, 50-56. FREE Nature (2014) Natuurlijke begrazing. Op 9 januari 2014 ontleend aan http://www.freenature.nl/free/p000024/visie-en-missie/natuurlijke-begrazing. Groenveld, A., Smit, G. & Goverse, E. (2011) Handleiding voor het Monitoren van Amfibieën in Nederland. RAVON Werkgroep Monitoring, Amsterdam. Herford, C. & Schneider, M. (2006) Monitoring Nature Conservation in Cultural Habitats: A Practical Guide and Case Studies. Dordrecht; Springer. Hornman M., Hustings F., Koffijberg K. & Klaassen O. (2012) Handleiding SOVON Watervogel- en slaapplaatstellingen. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Ketelaar, R. & C. Plate (2001) Handleiding Landelijk Meetnet Libellen. Raportnr. VS 2001.28, De Vlinderstichting, Wageningen & Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg. Kleukers, R.M.J.C. & Musters, J.C.M. (1989) Effecten van begrazing op grasland-entomofauna. Intern rapport 89/11, Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Arnhem. Koeman en Bijkerk bv (2014) Sprinkhanen. Op 7 juni 2014 ontleend aan http://www.koemanenbijkerk.nl Kuiters, A. T. (2004) Ontwikkeling van mozaïeklandschappen onder invloed van begrazing: een drietal casestudies. Wageningen, Alterra. Alterra-rapport 1105. Libellennet (2008) Biotopen. Op 7 juni 2014 ontleend aan http://www.libellennet.nl/libellenalgemeen.php Maasland, F. (2005, februari 15) Winterbegrazing: tijd voor nieuwe ervaring. Vakblad Natuur Bos Landschap. Stichting ARK.
36
Natuurkennis (2013). Begrazen. Op 9 januari 2014 ontleend aan http://www.natuurkennis.nl/index.php?hoofdgroep=5&niveau=1&subgroep=44 Natuurkennis (z.j.) Begrazen. Op 7 juni 2014 ontleend aan http://www.natuurkennis.nl/index.php Netwerk Ecologische Monitoring (z.j.) Organisatie. Op 8 juni 2014 ontleend aan http://www.netwerkecologischemonitoring.nl RAVON (2014) Ringslang. Op 5 juni 2014 ontleend aan http://www.ravon.nl/Soorten/Reptielen/Ringslang RAVON (2014) Habitat ringslang. Op 5 juni 2014 ontleend aan http://www.ravon.nl/Soorten/Levendeatlas/Ringslang/Habitat Schut, J. (2013) Monitoring van dagvlinders, sprinkhanen en libellen voor SNL. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek BV, Staatsbosbeheer Regio Oost. Schut, D., M., Reemer, R., Krekels & R., Kleukers, (2009) Prioritaire sprinkhanen in Noord-Brabant. Habitatvoorkeur en beheermaatregelen op gebiedsniveau. Natuurbalans - Limes Divergens BV & EISNederland, Nijmegen/Leiden Smit, G.F.J. & Zuiderwijk, A. (2003) Handleiding voor het monitoren van reptielen in Nederland. RAVON werkgroep monitoring, Amsterdam. SOVON (z.j.) BMP-A (Broedvogel Monitoring Project - Alle soorten). Op 8 juni 2014 ontleend aan https://www.sovon.nl/ Spitzen, A. (z.j.) RAVON advies 1 - Hygiëne protocol voor veldwerkers. RAVON Swaay, C.A.M. van, Termaat, T. & C.L. Plate (2011) Handleiding Landelijke Meetnetten Vlinders en Libellen. Rapport VS2011.001, De Vlinderstichting, Wageningen & Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag. Uchelen, E. van & Delft, J. van (2007, mei 25) Beheer kan beter voor amfibieën en reptielen. Vakblad Natuur Bos Landschap. Stichting RAVON. Vermeulen, R. (2013) Natuurlijke begrazing in de praktijk. FREE Nature. Waarneming. Naardermeer. Op 25 februari 2014 ontleend aan http://waarneming.nl Waarneming. Weesp - Nieuwe Keverdijkse Polder - Natuurontwikkeling Naardermeer. Op 25 februari 2014 ontleend aan http://waarneming.nl Wallis de Vries, M.F., Noordijk, J., Sierdsema, H., Zollinger, R., Smit, J.T. & Nijssen, M. (2013) Begrazing in Brabantse heidegebieden – Effecten op de fauna. Rapport VS2012.017, De Vlinderstichting, Wageningen / EIS-Nederland, Leiden / SOVON Vogelonderzoek, Stichting RAVON en Stichting Bargerveen, Nijmegen. Wingerden, W.K.R.E. van, M. Nijssen, P.A. Slim, J. Burgers, G.J.A.M. Jagers op Akkerhuis, A.P. Noordam, G.F.P. Martakis, H. Esselink, W.J. Dimmers, R.J.M. van Kars (2001) Evaluatie van zeven jaar runderbegrazing in duinvalleien op Vlieland. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterrarapport 375. 102 blz. 10 fig.; 13 tab.; 11 ref.; 3 bijl.
37
Determinatiefoto's Laterveer - de Beer, M. (2008) Veldsprinkhaan. Op 26 mei 2014 ontleend aan http://www.natuurinformatie.nl Libellennet (2014) Libellennet. Op 19 mei 2014 ontleend aan http://www.libellennet.nl RAVON (2014) Amfibieën. Op 12 mei 2014 ontleend aan http://www.ravon.nl/Soorten/Amfibieën RAVON (2014) Reptielen. Op 13 mei 2014 ontleend aan http://www.ravon.nl/Soorten/Reptielen Vlindernet (2014) Vlindernet. Op 14 mei 2014 ontleend aan http://www.vlindernet.nl Werkgroep Saltabel Natuurpunt (2014) Bruine Sprinkhaan - Chorthippus brunneus. Op 26 mei 2014 ontleend aan http://www.saltabel.org Werkgroep Saltabel Natuurpunt (2014) Gewoon Spitskopje - Conocephalus dorsalis. Op 26 mei 2014 ontleend aan http://www.saltabel.org Werkgroep Saltabel Natuurpunt (2014) Kustsprinkhaan - Chorthippus albomarginatus. Op 26 mei 2014 ontleend aan http://www.saltabel.org Werkgroep Saltabel Natuurpunt (2014) Moerassprinkhaan - Stethophyma grossum. Op 26 mei 2014 ontleend aan http://www.saltabel.org Werkgroep Saltabel Natuurpunt (2014) Veenmol - Gryllotalpa gryllotalpa. Op 26 mei 2014 ontleend aan http://www.saltabel.org Werkgroep Saltabel Natuurpunt (2014) Zeggedoorntje - Tetrix subulata. Op 26 mei 2014 ontleend aan http://www.saltabel.org Wolde, M. ten & Bruulsema, E. (z.j.) Grote Groene Sabelsprinkhaan (Tettigonia viridissima). Op 26 mei 2014 ontleend aan http://www.2metdenatuur.nl
38
Bijlage 1. Waarnemingsformulier vegetatiestructuur Hectarenummer
Metingnummer
GPS-coördinaten X
Vegetatiehoogte Y
Bijzonderheden
cm
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
39
Bijlage 2. Random getallen vegetatiestructuur Tabel 1 - Random nummer tabellen. De ene tabel bevat willekeurig gegenereerde getallen van 0° tot 360°, de andere van 1 tot 25. Deze tweede tabel geeft aan hoeveel passen er gezet moeten worden tot de volgende meting, terwijl de eerste tabel de richting waarin gelopen moet worden bepaald. Deze nummer worden verkregen via de website http://stattrek.com/statistics/random-number-generator.aspx Random Number Table 0 - 360
1 - 25 05 20 07 16 21 16 15 12 20 19 05 22 02 05 03 09 17 17 03 03 08
129 102 183 206 308 096 106 172 240 204 048 156 287 065 199 159
19 10 24 07 23 01 10 14 09 24 22 22 21 24 16 13 16 06 19 12 20
086 306 008 011 000 035 291 243 293 142 233 227 339 004 023 326
21 23 19 06 20 09 02 25 19 04 24 20 02 07 23 23 17 11 24 09 15
139 244 193 082 317 334 116 314 345 081 153 298 031 303 208 036
22 13 22 15 17 04 24 22 20 03 02 13 23 10 13 11 17 18 25 11 11
191 183 017 249 009 272 301 119 302 019 338 104 083 241 032 203
16 21 18 07 15 24 09 18 15 10 25 05 05 04 06 24 21 24 14 20 20
148 121 202 320 062 210 125 190 355 318 162 175 040 180 217 274
03 04 06 02 14 21 17 10 01 02 12 01 03 10 15 25 06 25 18 07 17
200 059 122 126 114 149 310 357 046 257 347 342 092 118 137 079
17 05 21 05 23 25 12 25 05 02 11 10 21 06 18 14 12 18 01 08 19
253 358 307 196 071 087 230 067 099 195 171 051 145 321 322 150
13 17 04 01 15 16 07 16 19 23 18 08 12 13 12 14 25 04 07 22 03
210 297 131 267 123 290 054 234 055 133 091 218 102 260 146 221
03 10 12 14 10 22 04 25 18 09 10 20 09 11 18 16 08 14 01 01 14
262 235 316 073 176 229 239 304 108 072 276 289 154 198 331 027
19 25 13 23 13 24 08 20 08 13 10 19 11 22 14 19 22 20 01 09 16
315 173 140 144 132 167 063 110 160 275 100 095 207 136 156 098
20 21 25 12 09 23 24 15 18 02 06 01 16 14 14 13 16 08 12 15 23
271 112 325 311 185 105 248 181 117 213 285 166 163 075 075 264
11 11 18 13 15 11 23 12 02 01 17 11 21 17 12 19 24 16 15 09 09
324 050 245 021 237 044 168 252 169 152 109 236 216 013 261 335
22 01 07 21 05 20 07 16 21 16 15 12 20 19 05 22 02 05 03 09 17
015 349 069 187 194 343 353 058 222 090 294 042 268 312 085 141
17 03 03 08 19 10 24 07 23 01 10 14 09 24 22 22 21 24 16 13 16
068 288 254 258 247 281 177 129 179 028 214 113 225 250 270 212
06 19 12 20 21 23 19 06 20 09 02 25 19 04 24 20 02 07 23 23 17
024 226 078 329 299 220 001 295 231 328 038 280 277 189 094 283
11 24 09 15 22 13 22 15 17 04 24 22 20 03 02 13 23 10 13 11 17
077 164 263 135 256 158 186 005 284 266 223 351 330 127 279 089
18 25 11 11 16 21 18 07 15 24 09 18 15 10 25 05 05 04 06 24 21
129 102 183 206 308 096 106 172 240 204 048 156 287 065 199 159
24 14 20 20 03 04 06 02 14 21 17 10 01 02 12 01 03 10 15 25 06
086 306 008 011 000 035 291 243 293 142 233 227 339 004 023 326
25 18 07 17 17 05 21 05 23 25 12 25 05 02 11 10 21 06 18 14 12
139 244 193 082 317 334 116 314 345 081 153 298 031 303 208 036
18 01 08 19 13 17 04 01 15 16 07 16 19 23 18 08 12 13 12 14 25
191 183 017 249 009 272 301 119 302 019 338 104 083 241 032 203
04 07 22 03 03 10 12 14 10 22 04 25 18 09 10 20 09 11 18 16 08
148 121 202 320 062 210 125 190 355 318 162 175 040 180 217 274
14 01 01 14 19 25 13 23 13 24 08 20 08 13 10 19 11 22 14 19 22
200 059 122 126 114 149 310 357 046 257 347 342 092 118 137 079
20 01 09 16 20 21 25 12 09 23 24 15 18 02 06 01 16 14 14 13 16 08
40
Bijlage 3. Waarnemingsformulier amfibieën Amfibieën - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Inventarisatiegebied:
Waarnemer:
Naam gebied:
Naam:
Telgebied:
Organisatie:
Aanwezige soorten:
Adres:
Aantal wateren:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
In onderstaande tabel worden alle waarnemingen tijdens dit veldbezoek genoteerd, gegroepeerd per waternummer. Gebruik bij het invullen de aangegeven afkortingen op de achterkant van dit telformulier
Telgebied
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Soort
Type waarneming
Aantal
Presentie 0 1 2 3
Koorindex 0 1 2 3
Opmerkingen
41
Telgebied
Soort
Type waarneming
Aantal
Presentie 0 1 2 3
Koorindex 0 1 2 3
Opmerkingen
42
Toelichting afkortingen telformulier Tabel 2 - Afkortingen soortnamen amfibieën (Groenveld et al. 2011).
Nederlandse naam Kleine watersalamander Gewone pad Rugstreeppad Heikikker Bruine kikker Groene kikker complex Poelkikker Bastaardkikker Meerkikker
Latijnse naam Lissotriton vulgaris Bufo bufo Bufo calamita Rana arvalis Rana temporaria Rana esculenta synklepton Rana lessonae Rana klepton esculenta Rana ridibunda
Afkorting Lv Bb Bc Ra Rt Rec Rl Re Rr
Tabel 3 - Afkortingen type waarneming (Groenveld et al. 2011).
Type waarneming Adult Kooractiviteit Subadult Larven Eiklompen
Afkorting Ad Roep Subad Larf Ei
Tabel 4 - Richtlijnen van de presentie / abundantieklasse (mate van voorkomen van een soort) (Groenveld et al. 2011).
Klasse 0 1
Status Ontbreekt Zeldzaam
2
Algemeen
3
Zeer algemeen
Toelichting Aanwezigheid van deze soort niet aangetoond De soort wordt incidenteel waargenomen, waarschijnlijk zijn hooguit enkele volwassen dieren aanwezig De soort wordt regelmatig waargenomen, waarschijnlijk zijn er enkele tientallen volwassen dieren van deze soort aanwezig De soort wordt veel waargenomen, waarschijnlijk zijn er meer dan honderd volwassen exemplaren van deze soort aanwezig
Tabel 5 - Richtlijnen voor de koorindex (vaststellen aantal roepende mannetjes) (Groenveld et al. 2011).
Klasse 0 1
Status Ontbreekt Zeldzaam
2
Algemeen
3
Zeer algemeen
Toelichting Geen dieren horen roepen. Enkele individuele dieren kwaken, de roepen zijn goed van elkaar te onderscheiden. Het gekwaak van individuele dieren is te onderscheiden, maar er is sprake van geluidsoverlap. Volledige koorvorming; de geluiden zijn niet meer apart te onderscheiden maar overlappen en vormen een continu geluid.
43
Bijlage 4. Coördinaten telgebieden amfibieën Tabel 6 - Coördinaten van de hoekpunten van de telgebieden voor de monitoring van amfibieën. Het eerste coördinaat is de linker bovenhoek van het 100 bij 100 meter telgebied (1 ha).
Telgebieden amfibieën G1
Galloway
G2
G3
B1
Boerenvee
B2
B3
1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4
X - coördinaat 52.291484 52.290900 52.290198 52.290780 52.298378 52.297659 52.297111 52.297824 52.284683 52.284134 52.283426 52.283966 52.302501 52.302415 52.301533 52.301624 52.304389 52.303994 52.303186 52.303573 52.296954 52.296409 52.295791 52.296306
Y - coördinaat 5.089565 5.090679 5.089758 5.088660 5.095186 5.096076 5.094924 5.094048 5.102856 5.104013 5.103129 5.101970 5.092108 5.093565 5.093390 5.091962 5.091548 5.092860 5.092225 5.090913 5.093954 5.095020 5.094061 5.092920
44
Bijlage 5. Determinatiefoto's amfibieën
Heikikker
Bruine kikker
45
Groene kikker
Rugstreeppad Gewone pad
Kleine watersalamander
46
Bijlage 6. Waarnemingsformulier reptielen Reptielen - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Aanwezige soorten:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Windrichting:
Trajectnummer
Soortnaam
Aantal
Bijzonderheden
Opmerkingen
47
Trajectnummer
Soortnaam
Aantal
Bijzonderheden
Opmerkingen
48
Bijlage 7. Gedetailleerde kaarten en coördinaten routes reptielen Onderzoeksgebied Galloways
Afbeelding 1 - Reptielen route G1 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 7 voor de begin en eind coördinaten van route G1.
Afbeelding 2 - Reptielen route G2 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 7 voor de begin en eind coördinaten van route G2.
49
Onderzoeksgebied Boerenvee
Afbeelding 3 - Reptielen route B1 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 7 voor de begin en eind coördinaten van route B1.
Afbeelding 4 - Reptielen route B2 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 7 voor de begin en eind coördinaten van route B2.
Tabel 7 - Coördinaten van het begin en einde van de routes voor de monitoring van de reptielen. De routes hebben ieder een lengte van 2.000 meter.
Galloway
Boerenvee
Routes reptielen Begin traject - coördinaat G1 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat G2 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat B1 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat B2 Einde traject - coördinaat
X - coördinaat 52.293941 52.292495 52.282621 52.286275 52.306447 52.302915 52.300987 52.297397
Y - coördinaat 5.086887 5.090754 5.101009 5.102582 5.094807 5.092840 5.090845 5.093240
50
Bijlage 8. Determinatiefoto's reptielen
Ringslang
51
Bijlage 9. Waarnemingsformulier dagvlinders
Dagvlinders - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Aanwezige soorten:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Toelichting 'type waarneming' Type waarneming Afkorting Adult Ad Pop Po Rups Ru Ei Ei
Windrichting:
Trajectnummer
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
52
Trajectnummer
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
53
Bijlage 10. Waarnemingsformulier libellen en juffers
Libellen en juffers - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Aanwezige soorten:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Toelichting 'type waarneming' Type waarneming Afkorting Imago Im Larven Larf Larvenhuid Lhu
Windrichting:
Trajectnummer
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
54
Trajectnummer
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
55
Bijlage 11. Gedetailleerde kaarten en coördinaten routes dagvlinders, libellen en juffers Onderzoeksgebied Galloways
Afbeelding 5 - Dagvlinders, libellen en juffers route G1 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 8 voor de begin en eind coördinaten van route G1.
Afbeelding 6 - Dagvlinders, libellen en juffers route G2 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 8 voor de begin en eind coördinaten van route G2.
56
Afbeelding 7 - Dagvlinders, libellen en juffers route G3 in onderzoeksgebied Galloways. Zie tabel 8 voor de begin en eind coördinaten van route G3.
Onderzoeksgebied Boerenvee
Afbeelding 8 - Dagvlinders, libellen en juffers route B1 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 8 voor de begin en eind coördinaten van route B1.
57
Afbeelding 9 - Dagvlinders, libellen en juffers route traject B2 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 8 voor de begin en eind coördinaten van route B2.
Afbeelding 10 - Dagvlinders, libellen en juffers route B3 in onderzoeksgebied boerenvee. Zie tabel 8 voor de begin en eind coördinaten van route B3.
58
Tabel 8 - Coördinaten van het begin en einde van de routes voor de monitoring van de dagvlinders, libellen en juffers. De routes hebben ieder een lengte van 500 meter.
Routes dagvlinders, libellen en juffers Begin traject - coördinaat G1 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat Galloways G2 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat G3 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat B1 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat Boerenvee B2 Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat B3 Einde traject - coördinaat
X - coördinaat 52.294679 52.292684 52.291670 52.292151 52.289433 52.285916 52.306167 52.305170 52.301881 52.303483 52.299392 52.296684
Y - coördinaat 5.086091 5.092503 5.085925 5.090995 5.094130 5.097132 5.096005 5.092844 5.089928 5.093318 5.093872 5.093890
59
Bijlage 12. Determinatiefoto's dagvlinders
Kleine vos
Kleine koolwitje
Dagpauwoog
Klein geaderd witje
Citroenvlinder
Eikenpage
Atalanta
60
Oranje luzernevlinder
Bont zandoogje
Kleine vuurvlinder
Bruin zandoogje
Gehakkelde aurelia
Distelvlinder
Icarusblauwtje
Oranjetipje
61
Boomblauwtje
Zwartsprietdikkopje
Landkaartje Voorjaarsvorm
Zomervorm
Groot dikkopje
62
Bijlage 13. Determinatiefoto's libellen en juffers Hangsnor: zwarte streepje tussen de ogen langs de oogranden naar beneden
Steenrode heidelibel 35-40mm
Bloedrode heidelibel
34-39mm
Zwarte poten met gele strepen Geheel zwarte poten
Geen hangsnor: streepje stopt bij de oogranden
Bruinrode heidelibel 35-44mm
Zwarte poten met gele strepen 29-34mm
Zwarte heidelibel
Geheel zwarte poten zwarte band zijkanten van borststuk, waarin drie kleine gele vlekjes
Blauwe glazenmaker 67-76mm Lampionnetje: vlekken achterlijfsegmenten 'samengevloeid'
Vroege glazenmaker 62-66mm Smaragdgroene ogen Mannetjes: blauwe vlekjes oog
Bruine glazenmaker 70-77mm Zijkant borst twee gele strepen Duidelijk donkerdere vleugels
32-37mm
Geelvlekheidelibel Zwarte poten met gele strepen
Smaragdlibel
47-55mm Voorhoofd geen gele vlekken
Glanzend metaal-/ donkergroen
Grote oranjegele vlekken in de vleugels
63
56-64mm
Paardenbijter
Rugzijde achterlijfsegment 2 staat een grote gele spijkervormige figuur
44-50mm
Gewone oeverlibel Onopvallende bruingrijze ogen Heldere vleugels
64-84mm
42-45mm
Grote keizerlibel
Bruine korenbout Opvallend blauwgrijze ogen
Streep op achterlijf doorlopend
36-45mm
40-48mm
Vuurlibel
Donkere vlekken basis vleugels
31-38mm
Viervlek
Glassnijder 54-63mm
Aders in donkere vlekken opvallend geel
Borststuktekening uitgebreider geel/groen met verticale strepen
Halverwege voorranden van vleugels donker vlekje
Watersnuffel 29-36mm
Noordse witsnuitlibel
Brede blauwe schouderstrepen
34-38mm
33-35mm
Azuurwaterjuffer
Slanker en minder brede blauwe schouderstrepen dan Watersnuffel
Variabele waterjuffer
Mannetjes: meer zwart op achterlijf en onderbroken blauwe schouderstrepen
64
39-48mm
30-39mm
Houtpantserjuffer
Klein en fijn gebouwd, metaalgroen tot bronskleurig Onderzijde achterhoofd geel, scherpe overgang naar donkere bovenzijde
Lang, slank, geheel metaalgroen Geheel donker achterhoofd
40-45mm
Zwervende pantserjuffer
Tengere pantserjuffer
30-34mm
Lantaarntje
Tweekleurige pterostigma’s
26-32mm
Kleine roodoogjuffer
Man: blauwe tekening aan basis en punt van achterlijf: 34-39mm niet scherp afgesneden en doorlopend segment 2 en 8
Bruine winterjuffer
Vrouw: volledige schouderstreep & zijaanzicht bont: zowel gele als groene of blauwe kleuren
30-36mm
Grote roodoogjuffer
Man: blauwe tekening aan basis en punt van achterlijf scherp afgesneden: segment 2 en 8 zwart
Vrouw: onderbroken schouderstreep & lichte lichaamsdelen eenkleurig geel, groen of blauwig
65
Bijlage 14. Waarnemingsformulier nachtvlinders
Nachtvlinders - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Telpunt:
Organisatie:
Type val & lamp.:
Adres: Postcode en plaats:
Aanwezige soorten:
Waarnemingen formulier
Tel.: e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort): Windrichting:
Telpunt
Soortnaam
. . .
Toelichting 'type waarneming' Type waarneming Afkorting Adult Ad Pop Po Rups Ru Ei Ei
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
66
Telpunt
Soortnaam
Type waarneming
Aantal
Opmerkingen
Bijvangst
67
Bijlage 15. Coördinaten telpunten nachtvlinders Tabel 9 - Coördinaten van de telpunten voor de monitoring van de nachtvlinders.
Telpunten nachtvlinders G1 Galloway G2 B1 Boerenvee B2
X - coördinaat 52.291942 52.287255 52.304159 52.296932
Y - coördinaat 5.089901 5.098100 5.093275 5.095075
68
Bijlage 16. Determinatiefoto's nachtvlinders Grote beer
Glad beertje
Kleine rietvink
Rietvink
Lieveling
Donkere marmeruil
Hageheld
Braamvlinder
Kroosvlindertje
Brandnetelmot
Waterleliemot
69
Bijlage 17. Waarnemingsformulier sprinkhanen en krekels
Sprinkhanen en krekels - monitoring Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Aanwezige soorten:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Windrichting:
Telgebied
Soortnaam
Aantal
Opmerkingen
70
Telgebied
Soortnaam
Aantal
Opmerkingen
71
Bijlage 18. Coördinaten telpunten sprinkhanen en krekels Tabel 10 - Coördinaten van de telpunten voor de monitoring van de sprinkhanen en krekels.
Telpunten sprinkhanen en krekels G1 Galloway G2 G3 G4 B1 Boerenvee B2 B3
X - coördinaat 52.294729 52.289955 52.287012 52.284372 52.305787 52.302944 52.296842
Y - coördinaat 5.087694 5.090277 5.097671 5.102818 5.094013 5.091238 5.095092
72
Bijlage 19. Determinatiefoto's sprinkhanen en krekels Veldsprinkhaan
Gewoon spitskopje
Zeggedoorntje
Grote groene sabelsprinkhaan Felgroen Lichaam 3-4 cm Vleugels steken stuk achter lichaam uit
Moerassprinkhaan
Langwerpige lichtere en donkere vlekken lichaam
Kustsprinkhaan Vrouwtjes: witte vleugelrand
Rode lijn achterschenen
Bruine sprinkhaan
Veenmol
73
Bijlage 20. Waarnemingsformulier vogels
Vogels BMP-A Telformulier Jaar van inventarisatie:
Gegevens traject:
Waarnemer:
Regio:
Naam:
Traject:
Organisatie:
Nr.:
Adres:
Startpunt:
Postcode en plaats: Tel.:
Waarnemingen formulier
e
veldbezoek
Datum
Begintijd
Eindtijd
dag mnd jaar
uur min
uur min
Weer Temperatuur (°C): Bewolking
onbewolkt 1 . half bewolkt 2 . geheel bewolkt 3 . Windkracht (Beaufort):
. . .
Windrichting:
Traject nummer
Soortnaam
Aantal
Type waarneming
Broedcodes
Opmerkingen
74
Trajectnummer
Soortnaam
Aantal
Type waarneming
Broedcodes
Opmerkingen
75
Toelichting afkortingen telformulier Tabel 11 - Afkortingen type waarneming (Dijk & Boele, 2011).
Type waarneming Adult Kuiken Broed Ei
Afkorting Ad Ku Br Ei
Tabel 12 - Broedcodes met omschrijving (Dijk & Boele, 2011).
Code 0 1 2 3 4 5 6 7
8 9 10
11 12
13
14
15 16
Omschrijving Waarneming van een volwassen individu buiten de datumgrenzen in mogelijke broedbiotoop, zonder aanwijzing omtrent broeden. Waarneming van een volwassen individu tussen de datumgrenzen in mogelijke broedbiotoop, zonder aanwijzing omtrent broeden. Eenmalige waarneming tussen de datumgrenzen van zingend of baltsend individu in geschikt broedbiotoop. Waarneming tussen de datumgrenzen van een paar in geschikt broedbiotoop. Territoriumgedrag (zang, gevechten e.d.) op dezelfde plaats vastgesteld, op tenminste 2 dagen die minimaal 10 dagen uit elkaar liggen. Baltsend paar (ook paring) tussen de datumgrenzen in geschikte broedbiotoop. Het voeren van een wijfje door het mannetje moet eveneens met code 5 worden aangegeven. Bezoek van vogel aan een waarschijnlijke nestplaats, zoals Huismus die onder dakpannen kruipt. Angstkreten of ander gedrag (alarmeren), dat wijst op aanwezigheid van een nest of jongen. Houd er echter rekening mee dat alarmeren lang niet altijd duidt op een broedgeval. Veel vogels alarmeren ook wanneer ze niet broeden. Let daarom speciaal op of de vogel aan een bepaalde plaats is gebonden. Vogel met broedvlekken (niet altijd een betrouwbare aanwijzing voor een broedgeval ter plaatse). Transport van nestmateriaal, nestbouw of uithakken/ graven van nestholte. Afleidingsgedrag. De vogel doet alsof hij verlamd of gewond is, en lokt zo de waarnemer weg van het nest. Afleidingsgedrag komt vooral voor bij soorten die in open terreinen broeden, zoals eenden, steltlopers en een enkele zangvogel, zoals Rietgors. Pas gebruikt nest of eierschalen. Pas uitgevlogen jongen van nestblijvers of uitgelopen donsjongen van nestvlieders. Deze code moet uiterst zorgvuldig worden gehanteerd. Soorten als sterns, meeuwen, zwaluwen, Roek, Spreeuw, Kruisbek, Sijs en Kleine Barmsijs kunnen met hun vliegvlugge jongen grote afstanden afleggen. De jongen worden dan soms nog door de ouders gevoerd. Let daarom uitsluitend op jongen die niet of nauwelijks kunnen vliegen. Gebruikt nest met onbekende inhoud. Bezoek door ouders aan een nest waarvan de inhoud niet kan worden vastgesteld, of waarneming van broedende vogel. Deze code is onder meer bedoeld voor in kolonies broedende vogels zoals Roek en Oeverzwaluw. Transport voedsel of ontlasting. Transport van ontlastingpakketjes van of voedsel voor de jongen is voor de meeste zangvogels een bruikbare code. Bedenk echter dat meeuwen, roofvogels en sommige andere soorten hun jongen nog lang na het uitvliegen voeren (zie ook code 12 ) terwijl sterns en IJsvogel soms lange voedselvluchten maken, en dus best met voedsel buiten het broedgebied kunnen worden waargenomen. Het voeren van een wijfje door het mannetje moet met code 5 worden aangegeven. Nest met eieren. Nest met jongen gezien, of de jongen in het nest gehoord.
76
Bijlage 21. Coördinaten routes vogels Tabel 13 - Coördinaten van het begin en einde van de routes voor de monitoring van de vogels.
Galloway Boerenvee
Routes vogels Begin traject - coördinaat Einde traject - coördinaat Begin traject - coördinaat Einde traject - coördinaat
X - coördinaat 52.294293 52.282607 52.306035 52.298013
Y - coördinaat 5.084301 5.101008 5.093501 5.089771
77