LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
Vakken:
PV Praktijk optiek
10-8/10-8 lt/w
PV/TV Stage optiek
0-2/0-2 lt/w
TV Optiek
3/3 lt/w
TV Optiek/toegepaste fysica 3/3 lt/w TV Toegepaste biologie
2/2 lt/w
Specifiek gedeelte Studierichting:
Optiektechnieken
Studiegebied:
Optiek
Onderwijsvorm:
TSO
Graad:
derde graad
Leerjaar:
eerste en tweede leerjaar
Leerplannummer:
2011/028 (vervangt 97253, 94018 en 97194)
Nummer inspectie:
2011/346/1//D
Pedagogische begeleidingsdienst GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 1 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
INHOUD Visie....................................................................................................................................... 2 Beginsituatie......................................................................................................................... 3 Algemene doelstellingen ..................................................................................................... 4 Leerplandoelstellingen / leerinhouden ............................................................................... 7 PV Praktijk optiek .....................................................................................................................................7 TV Optiek ................................................................................................................................................17 TV Optiek/toegepaste fysica...................................................................................................................39 TV Toegepaste biologie..........................................................................................................................52 PV/TV Stage optiek ................................................................................................................................74
Pedagogisch-didactische wenken .................................................................................... 75 Algemene pedagogisch-didactische wenken .........................................................................................75 VOET ......................................................................................................................................................75 Het open leercentrum en de ICT-integratie ............................................................................................76 Timing - jaarplan .....................................................................................................................................78 Organisatie van de GIP (geïntegreerde proef) .......................................................................................79 Organisatie van de stage........................................................................................................................80
Minimale materiële vereisten ............................................................................................. 82 Evaluatie ............................................................................................................................. 84 Bibliografie ......................................................................................................................... 86
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 2 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
VISIE Het doel van deze cursussen is de leerlingen te ondersteunen en voor te bereiden op een tewerkstelling in een optiekzaak of als verkoper van optische instrumenten en aanverwante producten. De studierichting vraagt een zekere handigheid, een goede opmerkingsgave en nauwgezetheid. De toekomstige opticien draagt een verantwoordelijkheid door nauwgezet zijn optometrische metingen uit te voeren en de klant ten dienst te staan. Dit vraagt een zeker inlevingsvermogen voor de klant. Bij het optometrisch onderzoek moet de opticien de algemene kennis bezitten om de klant eventueel door te sturen naar de oogarts indien de problemen niet door lenscorrecties kunnen opgelost worden. Hij of zij moet ook meegaan met de tijd en zich aanpassen aan de modetrend op het gebied van monturen en glazen/lenzen en in die zin ook zijn klanten informeren. Het is bovendien eveneens belangrijk de laatste nieuwe evoluties en technologieën op de voet te volgen op de glasmarkt. De leerlingen worden aangespoord om niet alleen commercieel te denken en te handelen, maar vooral bekommerd te zijn om het welzijn van de klanten De studierichting optiektechnieken opent veel mogelijkheden. Leerlingen ontdekken constructieproblemen en geven er gepaste oplossingen aan. Het kiezen, verwerken en het correct bewerken van gepaste materialen is van essentieel belang in dit leerplan. Leerlingen leren de mogelijkheden en de beperkingen van constructies in relatie tot de optiek. 1 Specifieke competenties zullen aangeleerd worden via de praktijkervaring binnen de bedrijven. Gezien de specifieke industriële infrastructuur is het in deze studierichting namelijk aangewezen dat sommige praktijklessen kunnen doorgaan op de werkvloer.
1
Een competentie kan omschreven worden als de reële en individuele capaciteit om kennis (theoretische en praktische), vaardigheden en attitudes in het handelen aan te wenden, in functie van de concrete, dagelijkse en veranderende (werk)situatie én in functie van persoonlijke en maatschappelijke activiteiten.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 3 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
BEGINSITUATIE De instroom in de studierichting derde graad TSO-Optiektechnieken kan zeer divers zijn. Leerlingen stromen door naar de richting Optiektechnieken vanuit allerlei TSO- en ASO-studierichtingen. Gezien de grote heterogeniteit van instroom is in de eerste periode de individuele begeleiding van groot belang. Door in de beginfase de leerlingen goed te observeren, kan de leraar het beginniveau m.b.t. de specifieke competenties goed inschatten en er zijn didactisch handelen naar richten. Het is dan ook van belang dat voor elk specifiek technisch en praktisch vak in dit leerplan bijzondere aandacht gaat naar de beginsituatie. Door het specifieke van deze studierichting is de belangstelling en de motivatie groot.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 4 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
ALGEMENE DOELSTELLINGEN In het kader van de studierichting Optiektechnieken kunnen volgende doelstellingen worden afgeleid. De leerlingen:
kunnen de informatie uit handleidingen en publicaties actief benutten;
kunnen werktekeningen lezen en een juist technologisch inzicht hebben i.v.m. de werking en opbouw ervan;
verwerven de nodige paramedische achtergronden, noodzakelijk voor een vlotte en duidelijke communicatie met de opdrachtgever(s);
kennen en kunnen de correcte bewerking- en verwerkingstechnieken toepassen voor de diverse materialen, die in deze sectoren gebruikt worden;
kunnen een passende persoonlijke houding aanleren in de omgang met ziektebeelden en andere vormen van menselijk lijden;
zijn gemotiveerd om aansluitend secundair of hoger onderwijs te overwegen en over een degelijke goede voorkennis te beschikken om deze studiën met reële kans op slagen aan te vatten;
kunnen over een paramedische basisvorming i.v.m. de specifieke vakgebieden van de optiek beschikken;
kunnen de voortdurende – zij het op dit niveau nog indirecte – confrontatie met diverse aspecten van het menselijk lijden passend leren verwerken;
kunnen volgens een opgelegde procedure/werkmethode werken;
kunnen zowel individueel als in team werken;
kunnen de beroepsgebonden tekens en codes correct gebruiken.
ALGEMENE DOELSTELLINGEN IN VERBAND MET DE STAGE OPTIEK EN HET WERKEN OP DE WERKVLOER
Bedrijfscultuur De leerlingen:
maken in een bedrijf kennis met de bedrijfscultuur, leren afspraken maken en leven ze na;
zijn stipt en passen zich aan het werkritme aan;
werken in groep en onder leiding en staan open voor kritiek;
passen de vaktaal toe. Preventie. De leerlingen:
passen de veiligheids- en milieuvoorschriften toe die van toepassing zijn in het bedrijf;
passen de ergonomische principes toe;
rapporteren storingen, onveiligheden of defecten via hiërarchische weg;
werken net en sorteren het afval volgens instructies. Communicatie. De leerlingen:
voeren de gesprekken constructief en rapporteren de gegevens;
lezen de vakspecifieke informatie, werkmethode, handleidingen;
kunnen de informatie uit een tekening of schema halen die van toepassing is bij het uitvoeren van de opdracht;
brengen een verslag uit van het uitgevoerde werk.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 5 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) Voorbewerken. De leerlingen:
maken afspraken met de vakspecialist in het bedrijf en werken ermee samen;
bereiden onder begeleiding hun werkzaamheden voor;
volgen de werkvoorbereiding op van de opgedragen taken. Administratie. De leerlingen: kunnen de specifieke administratieve gegevens aanvullen. Bewerkingen. De leerlingen:
volgen de procedures/instructies op, eigen aan het bedrijf;
passen de vakspecifieke technieken nauwgezet toe, eigen aan de opgedragen taken;
rapporteren de resultaten;
voeren een visuele kwaliteitscontrole uit en rapporteren de gebreken. Onderhouden. De leerlingen:
kunnen vakkundig en veilig werken met de gereedschappen en materialen;
kunnen tekeningen, instructies en schema‟s lezen om de werkzaamheden uit te voeren;
nemen hun verantwoordelijkheid op en kunnen werkzaamheden in team uitvoeren.
Naast de algemene doelstellingen in verband met de stage en het werken op de werkvloer worden de specifieke doelstellingen PV/TV Stage optiek gekozen uit de verder opgegeven inhouden/doelstellingen in overleg met het stagebedrijf.
ALGEMENE VAKGEBONDEN ATTITUDES DIE NAGESTREEFD WORDEN TIJDENS DE OPLEIDING Kwaliteitsbewustheid:
Nauwkeurigheid:
De leerlingen:
weten aan welke kwaliteitsvoorschriften dienen te voldoen;
kunnen zich inspannen om tijdens de uitvoering van het werk, aan de vereisten te voldoen;
zijn in staat het werk te toetsen en bij te sturen aan de hand van de opgegeven kwaliteitscriteria.
De leerlingen:
Flexibiliteit:
kunnen zorgvuldig handelen volgens een gedetailleerd stappenplan.
De leerlingen:
kunnen zich aanpassen aan de omstandigheden en werksituatie;
kunnen procedures opvolgen om een probleemstelling op te lossen.
Verantwoordelijkheidszin: De leerlingen:
zijn zich ervan bewust dat ordelijk en nauwkeurig werken de veiligheid voor zichzelf en de anderen verhoogt;
kunnen een opdracht binnen de opgegeven tijdsindicatoren afwerken.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 6 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) Zin voor samenwerking:
Leergierigheid:
Welzijnsbewust:
De leerlingen:
zijn bereid om samen te werken, om tot een optimaal resultaat te komen;
streven samenhorigheid en collegialiteit na.
De leerlingen:
kunnen nieuwe toepassingen binnen het vakgebied opvolgen;
kunnen het belang van een voortdurende competentieopbouw inzien.
De leerlingen:
Milieubewust:
De leerlingen:
Handigheid:
zijn zich bewust van de impact van het eigen handelingen op het milieu.
De leerlingen:
Economische ingesteldheid:
zijn actief en proactief gericht op veiligheid, gezondheid en hygiëne.
zijn in staat om op een behendige en vakkundige manier grondstoffen te verwerken en gereedschappen te hanteren.
De leerlingen:
gebruiken grondstoffen en materieel optimaal binnen een vooropgestelde tijd.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 7 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
LEERPLANDOELSTELLINGEN / LEERINHOUDEN PV PRAKTIJK OPTIEK DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
1
Doelstellingen en competenties die betrekking hebben tot de praktijk optiek
1.1
relevante technische informatie opzoeken betreffende de optiek opdracht, de gepaste technologie en de kenmerken van de gebruikte materialen. de werkprocedure toelichten in functie van de opdracht. de begrippen omschrijven in functie van de optiek. aan de hand van de opdracht de werkvolgorde vastleggen. de vakeigen benaming gebruiken.
Technisch- technologische aspecten opzoeken en verwerken in functie van de opdracht.
de gereedschappen, meettoestellen, machines nodig voor de werkzaamheden kiezen, veilige en correcte bedienen en onderhouden. het doel verwoorden bij de juiste keuze van de gebruikte materialen. het doel, de soorten, de handelsvormen van de gebruikte producten en materialen toelichten. klaarleggen en voorbereiden van de juiste hoeveelheden. grondstoffen en het materieel om de geplande werkzaamheden uit te voeren.
Voorzien van de juiste en nodige grondstoffen, materieel en gereedschappen
de algemene kenmerken en soorten, van de materialen en grondstoffen toelichten de gebruikte materialen correct en veilig aanwenden bij het uitvoeren van de opdracht: materialen en grondstoffen economisch kiezen.
De kenmerken van materialen en grondstoffen
1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
1.10 1.11 1.12
Voorbereidingen
Begrippen
Werkmethode
Doel
Soorten
Behandeling
Algemene kenmerken
Soorten
Kostprijs
Toepassen
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 8 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 1.13 1.14 1.15 1.16 1.17 1.18 1.19
LEERINHOUDEN
het werkhuisreglement en de bijhorende procedures naleven. de persoonlijke beschermingsmiddelen gepast gebruiken en onderhouden. met orde en netheid werken. veiligheidssymbolen herkennen en toepassen in functie van de opdracht. instaan voor het dagelijks onderhouden en schoonmaken van het materiaal, gereedschap en werkplek.
Welzijn
systematisch opruimen, rangschikken en sorteren van materiaal. van de gebruikte producten de belangrijkste etikettering/pictogrammen onderscheiden en toelichten.
Milieu
Werkplaatsreglement
Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
Symbolen
Orde en netheid
Opruimen
Rangschikken en sorteren
Voorkomende etikettering
1.20
de toepasselijke basisprincipes i.v.m. ergonomie toepassen.
Ergonomie
1.21 1.22 1.23
de taken en verantwoordelijkheden in een bedrijf omschrijven. de beroepen binnen de hiërarchische lijn in een bedrijf toelichten. de tewerkstellingsmogelijkheden binnen de sector situeren.
Beroepsmogelijkheden binnen de sector
1.24 1.25
een meetresultaat van de schuifmaat nauwkeurig aflezen. kunnen de lengte en de hoogte van een brillenglas nauwkeurig opmeten. het nut van een kaliber toelichten. een kaliber maken volgens de vorm en de maten van het montuur. de middelloodlijnen aanbrengen op het kaliber. de vorm van het kaliber krassen op het glas/de lens, rekening houdend met de centratie. minerale glazen/lenzen brokkelen zonder glasbreuk. een goede houding aannemen tijdens het slijpen. de exacte vorm en grootte van een montuur uit een glas slijpen.
Demontage en montagetechnieken
1.26 1.27 1.28 1.29 1.30 1.31 1.32
Algemene regels
De schuifmaat
Het kaliber
Het krassen
Het brokkelen
Het slijpen: vlak en biseau (schuin geslepen rand)
De „rhabillage‟
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 9 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
1.33 1.34 1.35 1.36 1.37
een glas afwerken met een vlak facet. een glas afwerken met een regelmatige, goed geplaatste biseau. een esthetische contre-biseau aanbrengen op een brillenglas. de rhabillage van een bril uitvoeren. uitleggen waarop moet gelet worden bij de rhabillage.
1.38 1.39
de topsterktemeter op een correcte manier bedienen. de sterkte van sferische glazen/lenzen opmeten met de topsterktemeter. de sterkte van torische glazen/lenzen opmeten met de topsterktemeter. brillenglazen centreren met behulp van de topsterktemeter.
De topsterktemeter
Verloop van de manuele montage
1.43
de handelingen die bij een manuele montage horen in de juiste volgorde uitvoeren. een voorschrift dat bij de montage hoort, correct invullen.
1.44 1.45 1.46 1.47 1.48 1.49 1.50 1.51 1.52 1.53 1.54 1.55
glazen slijpen voor diverse monturen. vijsjes vervangen en nauwkeurig afwerken. een groeve aanbrengen voor een nylormontage. een nylondraad vervangen op de juiste lengte. de diepte van een nylorbril aanpassen. boorgaten aanbrengen in een brillenglas. een glasmontage nauwgezet uitvoeren. een montage uitvoeren met enkelvoudige sferische glazen. een montage uitvoeren met enkelvoudige torische glazen. een montage uitvoeren met bifocale glazen. een montage uitvoeren met progressieve glazen. de graveringen in progressieve glazen/lenzen terugvinden.
Montages van monturen en glazen
1.40 1.41 1.42
Opmeten van sferische glazen
Opmeten van torische glazen
Het voorschrift
Metalen en kunststof monturen
Nylormontage
Enkelvoudige glazen
Bifocale glazen
Progressieve glazen
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 10 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 1.56 1.57 1.58
de bril aanpassen zodanig dat die rechtstaat op het gezicht van de klant. de embouts omplooien zodanig dat de bril comfortabel is voor de klant. de neusplaketten aanpassen volgens het gezicht van de klant.
LEERINHOUDEN Aanpassing van monturen op het gezicht
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Motiveer leerlingen door een enthousiaste begeleiding, zodat ze gemotiveerd blijven bij hun voorbereiding, bij het uitvoeren en bij de reflectiemomenten.
Demonstreer de technieken en wijs de leerlingen op de mogelijke moeilijkheden.
Streef naar kwaliteit en laat geen foutieve handelingen toe. Corrigeer deze onmiddellijk.
Bij de specifieke werkzaamheden is het belangrijk dat de specificaties ter beschikking staan van de leerling.
Besteed aandacht aan de instructies van leveranciers om met de juiste gereedschappen en machines op een correcte wijze, te werken en ze te onderhouden.
Zoek op internet vernieuwingen op die van toepassing zijn op het vak en laat hen daarover een informatiemap aanleggen. Gebruik concrete voorbeelden uit de leefwereld van de leerlingen.
Tijdens de lessen zal regelmatig aandacht gevestigd worden op de beroepsmogelijkheden.
Bezoek externe instellingen en een labo om de problematiek te duiden en de realiteit te ontdekken.
Bedenk gepaste experimenten om de theorie aantrekkelijk te maken.
Schenk ruime aandacht aan een behoorlijk taalgebruik.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 11 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
2
Doelstellingen en competenties die betrekking hebben tot de optometrie
2.1 2.2 2.3 2.4
de geschikte meetapparatuur kiezen. de foropter, skiascoop en oftalmoscoop bedienen. het gebruik van de diverse instrumenten toelichten. de onderdelen van de verschillende instrumenten benoemen.
2.5 2.6 2.7
enkele belangrijke vragen tijdens een anamnesegesprek opnoemen. De anamnese een grondig anamnesegesprek voeren. De anamnese aangepast aan de cliënt rekening houden met eigenschappen van de cliënt tijdens een anam Verloop van de anamnese nese.
2.8 2.9
verklaren waar O.E.P. voor staat. de tests van het 21-puntensysteem opsommen.
Visuele tests van het O.E.P.
2.10 2.11
uitleggen wat forometrie betekent. de tests uit het 21-puntensysteem opsommen die te maken hebben met forometrie. de klachten herkennen die kunnen wijzen op een forie. het principe van forometrie toelichten.
Forometrie
2.12 2.13 2.14 2.15 2.16 2.17 2.18 2.19 2.20
Apparatuur
Foropter
Skiascoop
Oftalmoscoop
Het 21-puntensysteem
Definitie
Meten van de forie
Visuele klachten
Fusiereserves uitleggen waarvoor fusiereserves dienen. de tests van het 21-puntensysteem opsommen, waarbij fusiereserves Definitie gemeten worden. Principe van de vergentietests het principe van een meting van de fusiereserves toelichten. het verschil uitleggen tussen de blur-, de break- en de recoverywaarde. de tests van het 21-puntensysteem die de accommodatie meten opsommen. het verschil uitleggen tussen blur out en first blur. het verschil uitleggen tussen relatieve en een absolute test.
Accommodatietests
Blur out en first blur
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 12 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
2.21 2.22 2.23 2.24 2.25
het verschil uitleggen tussen directe en indirecte oftalmoscopie. inzien dat opticiens enkel directe oftalmoscopie mogen uitvoeren. omschrijven wat het doel is van visuscopie. directe oftalmoscopie uitvoeren. een pathologische toestand aan de retina opmerken om door te verwijzen naar een oogarts.
Oftalmoscopie
2.26 2.27 2.28 2.29
test 3 van het 21-puntensysteem uitvoeren. het verloop van de test uitleggen. het testresultaat interpreteren. het testresultaat vergelijken met de verwachte waarde.
Habituele horizontale foria voor ver
2.30 2.31 2.32 2.33
test 13 A van het 21-puntensysteem uitvoeren. het verloop van de test uitleggen. het testresultaat interpreteren. het testresultaat vergelijken met de verwachte waarde.
Habituele horizontale foria voor nabij
2.34 2.35 2.36
een objectieve refractie uitvoeren m.b.v. een skiascoop. het verloop van test 4 van het 21-puntensysteem omschrijven. de minst myope meridiaan van een oog bepalen met de skiascoop.
Statische skiascopie
2.37 2.38
test 5 van het 21-puntensysteem uitvoeren. inzien dat de kleur van de reflex afhangt van de kwaliteit van de visuele informatieverwerking.
Dynamische skiascopie op 50 cm
2.39
test 6 van het 21-puntensysteem uitvoeren.
Dynamische skiascopie op 1 m
2.40
de verschillende varianten van test 7 van het 21-puntensysteem opsommen. inzien dat # 7 een subjectieve test is. omschrijven wat de nevelmethode betekent. de startlens voor # 7 berekenen. een astigmatisme opsporen m.b.v. de test van Parein.
Subjectieve refractie voor ver
2.41 2.42 2.43 2.44
Directe oftalmoscopie
Indirecte oftalmoscopie
Visuscopie
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 13 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 2.45
LEERINHOUDEN
2.46 2.47 2.48 2.49 2.50
de as en de sterkte van de cilinder verfijnen d.m.v. de losse kruiscilinder. een monoculaire subjectieve refractie uitvoeren. het binoculair evenwicht bepalen. een binoculaire subjectieve refractie uitvoeren. de resultaten van de rood/groene test interpreteren. omschrijven in welke gevallen de pinhole gebruikt kan worden.
2.51 2.52 2.53 2.54
test 8 van het 21-puntensysteem uitvoeren. het verloop van de test uitleggen. het testresultaat interpreteren. het testresultaat vergelijken met de verwachte waarde.
Geïnduceerde horizontale foria voor ver
2.55 2.56 2.57 2.58
test 13 B van het 21-puntensysteem uitvoeren. het verloop van de test uitleggen. het testresultaat interpreteren. het testresultaat vergelijken met de verwachte waarde.
Geïnduceerde horizontale foria voor nabij
2.59
inzien dat bij test 9 van het 21-puntensysteem de BO waarde tot eerste wazigheid gemeten wordt. de reden afleiden van die wazigheid bij het verhogen van de BO waarden. het verloop van test 9 uitleggen. de adductie voor ver uitvoeren. het testresultaat vergelijken met de verwachte waarden.
Adductie voor ver
2.60 2.61 2.62 2.63 2.64 2.65 2.66 2.67
inzien dat test 10 van het 21-puntensysteem een onmiddellijk vervolg Ductie voor ver is van test 9. inzien dat bij #10 de BO waarden tot fusiebreuk en fusieherstel gemeten worden. het verloop van #10 uitleggen. de ductie voor ver uitvoeren.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 14 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
2.68 2.69
de resultaten van #10 in breukvorm schrijven. de testresultaten vergelijken met de verwachte waarden.
2.70
inzien dat bij test 11 van het 21-puntensysteem de BI limieten tot fusiebreuk en fusieherstel gemeten worden. het verloop van #11 uitleggen. de abductie voor ver uitvoeren. de resultaten van #11 in breukvorm schrijven. de testresultaten vergelijken met de verwachte waarden.
Abductie voor ver
Verticale foria en verticale ductie voor ver
2.76 2.77 2.78 2.79 2.80 2.81
inzien dat bij test 12 van het 21-puntensysteem de verticale forie gemeten wordt. inzien dat bij test 12 ook de verticale ductie getest wordt. het verloop van #12 uitleggen. de verticale foriatest voor ver uitvoeren. de verticale ductietest voor ver uitvoeren. de resultaten van #12 interpreteren. de resultaten van # 12 met de verwachte waarden vergelijken.
2.82 2.83
het verloop van test 14 A van het 21-puntensysteem uitleggen. de gedissocieerde kruiscilinder test voor nabij uitvoeren.
Gedissocieerde kruiscilinder test voor nabij
2.84 2.85
het verloop van test 14 B van het 21-puntensysteem uitleggen. de gefusioneerde kruiscilinder test voor nabij uitvoeren.
Gefusioneerde kruiscilinder test voor nabij
2.86 2.87 2.88
het verloop van test 15 A van het 21-puntensysteem uitleggen. de geïnduceerde horizontale foriatest m.b.v. de #14 A uitvoeren. inzien dat test 15 A uitgevoerd wordt met het resultaat van #14 A.
Geïnduceerde horizontale foria
2.89 2.90
het verloop van test 15 B van het 21-puntensysteem uitleggen. de geïnduceerde horizontale foriatest voor nabij m.b.v. de #14 B uitvoeren. inzien dat de #15 B uitgevoerd wordt met het resultaat van #14 B.
Geïnduceerde horizontale foria
2.71 2.72 2.73 2.74 2.75
2.91
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 15 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 2.92 2.93 2.94 2.95 2.96 2.97 2.98 2.99 2.100 2.101 2.102 2.103 2.104 2.105 2.106 2.107 2.108 2.109 2.110 2.111 2.112 2.113
LEERINHOUDEN
inzien dat bij test 16 A van het 21-puntensysteem de BO waarde tot eerste wazigheid gemeten wordt voor nabij. de reden afleiden van die wazigheid bij het verhogen van de BO waarden. het verloop van test 16 A uitleggen. de positieve relatieve convergentie uitmeten. het testresultaat vergelijken met de verwachte waarden.
Positieve relatieve convergentie
inzien dat bij test 16 B van het 21-puntensysteem de BO limieten tot fusiebreuk en fusieherstel gemeten worden. het verloop van #16 B uitleggen. de positieve fusiereserve opmeten. de resultaten van #16 B in breukvorm schrijven. de testresultaten vergelijken met de verwachte waarden.
Positieve fusiereserve
Negatieve relatieve convergentie inzien dat bij test 17 A van het 21-puntensysteem de BI waarde tot eerste wazigheid gemeten wordt voor nabij. de reden afleiden van die wazigheid bij het verhogen van de BI waarden. het verloop van test 17 A uitleggen. de negatieve relatieve convergentie uitmeten. het testresultaat vergelijken met de verwachte waarden. inzien dat bij test 17 B van het 21-puntensysteem de BI limieten tot fusiebreuk en fusieherstel gemeten worden. het verloop van #17 B uitleggen. de negatieve fusiereserve opmeten. de resultaten van #17 B in breukvorm schrijven. de testresultaten vergelijken met de verwachte waarden.
Negatieve fusiereserve
inzien dat bij test 18 van het 21-puntensysteem de verticale forie voor Verticale foria en ductie voor nabij nabij gemeten wordt. inzien dat bij test 18 ook de verticale ductie voor nabij getest wordt.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 16 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
2.114 2.115 2.116 2.117 2.118
het verloop van #18 uitleggen. de verticale foriatest voor nabij uitvoeren. de verticale ductietest voor nabij uitvoeren. de resultaten van #18 interpreteren. de resultaten van #18 met de verwachte waarden vergelijken.
2.119 2.120 2.121
het verloop van test 19 van het 21-puntensysteem uitleggen. de accommodatie amplitude meten en berekenen. het verschil uitleggen tussen het meten van de accommodatie amplitude bij een niet-presbyoop en een presbyoop.
Accommodatie amplitude
2.122 2.123 2.124
het verloop van test 20 van het 21-puntensysteem uitleggen. de positieve relatieve accommodatie opmeten. het verschil uitleggen tussen de positieve en de negatieve relatieve accommodatie.
Positieve relatieve accommodatie
2.125 2.126
het verloop van test 21 van het 21-puntensysteem uitleggen. de negatieve relatieve accommodatie opmeten.
Negatieve relatieve accommodatie
2.127 2.128 2.129
de pasbril aanpassen aan het gezicht van de persoon. enkele voorbeelden i.v.m. het gebruik van een pasbril afleiden. een opgegeven sterkte in de pasbril stoppen.
Gebruik van pasdoos en pasbril
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Demonstreer de techniek
Verduidelijk de technieken met foto‟s, figuren en andere didactische middelen om de leerstof beter te verankeren.
Gun de leerlingen de nodige voorbereidingstijd, zodat de leerlingen hun werk grondig kunnen voorbereiden
Controleer individueel en remedieer de leerlingen tussentijds, zodat de fouten zich niet opstapelen.
Vooraleer leerlingen metingen uitvoeren controleer je de opstelling.
Gebruik steeds goed werkende meet- en controlegereedschappen om de werkzaamheden uit te voeren
Tracht een specifiek zelfevaluatieformulier op te maken, eigen aan de werkzaamheden.
Laat de veiligheid steeds respecteren, zeker bij de praktische opdrachten.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 17 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
TV OPTIEK De uitbreidingsdoelstellingen worden aangeduid met een (U) en staan cursief gedrukt.
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3
Algemene optometrie
3.1
Inleidende begrippen tot de optometrie
3.1.1 3.1.2
de definitie geven van optometrie. omschrijven wat tot het takenpakket van een optometrist hoort.
Definitie optometrie
3.1.3
een aantal visuele problemen waarmee mensen bij een optometrist terecht kunnen opsommen.
Wanneer naar de optometrist
3.1.4 3.1.5
het verschil uitleggen tussen zicht en zien. de definitie van zicht en zien geven.
Definitie zien - zicht
3.1.6 3.1.7 3.1.8
de elementen van het zien opsommen. omschrijven wat identificatie is. de fasen bij identificatie (zien, onderscheiden, herkennen, begrijpen) opsommen. omschrijven wat emmetropisatie is. omschrijven wat binocularisatie is. de vier fusiegraden (simultaan zicht, superimpositie, vlakke fusie, stereoscopisch zicht) toelichten. inzien welke visuele problemen bij welke elementen van het zien horen.
Elementen van het zien
de eigenschappen van sferische lenzen omschrijven. de eigenschappen van cilindrische lenzen omschrijven. de eigenschappen van torische lenzen omschrijven. de effecten van prismatische lenzen omschrijven. inzien welke effecten pluslenzen veroorzaken.
Effecten van optische lenzen
3.1.9 3.1.10 3.1.11 3.1.12 3.1.13 3.1.14 3.1.15 3.1.16 3.1.17
Identificatie
Emmetropisatie
Binocularisatie
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 18 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.1.18 3.1.19 3.1.20
inzien welke effecten minlenzen veroorzaken. inzien welke effecten prismatische lenzen veroorzaken. de definitie van een prismadioptrie toelichten.
3.1.21 3.1.22 3.1.23 3.1.24
Klaar enkelvoudig binoculair zicht uitleggen hoe we een scherp zicht verkrijgen. de formule van accommodatie toepassen. uitleggen hoe we een binoculair zicht verkrijgen. aan de hand van een tekening aantonen dat BO prisma‟s de ogen doet convergeren. aan de hand van een tekening aantonen dat BI prisma‟s de ogen doet divergeren. de hoeveelheid convergentie berekenen met behulp van een formule. inzien dat BO prisma‟s en minlenzen de ogen doet inspannen. inzien dat BI prisma‟s en pluslenzen de ogen doet ontspannen.
3.1.25 3.1.26 3.1.27 3.1.28 3.1.29 3.1.30
de breekkracht van de delen van het oog benoemen. inzien dat er een omgekeerd verkleind beeld gevormd wordt op de retina.
Het menselijk oog als brekend systeem
3.1.31 3.1.32 3.1.33 3.1.34 3.1.35
Optische defecten van het oculaire systeem
3.1.36
omschrijven wat diffractie is. beschrijven hoe chromatische aberratie veroorzaakt wordt. afleiden dat dispersie het gevolg is van chromatische aberratie. de manier beschrijven waarop sferische aberratie ontstaat. inzien dat niet alle optische centra op dezelfde as liggen (decentratie). omschrijven wat perifere aberratie inhoudt.
3.1.37
uitleggen welk voordeel de stenopeïsche opening biedt.
De pinhole
3.2
Refractieve anomalieën
3.2.1 3.2.2
beschrijven wat emmetropie is. beschrijven wat ametropie is.
Emmetropie en ametropie (myopie, hypermetropie, astigmatisme)
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 19 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 3.2.3 3.2.4
LEERINHOUDEN
het verschil aangeven tussen een refractieve en een axiale ametropie. de soorten ametropieën benoemen. Voorkomen en distributie van refractieafwijkingen
3.2.5
de essentie aangeven van een aantal studies, betreffende de prevalentie van refractieafwijkingen.
3.3
Gezichtsscherpte
3.3.1
de definitie van gezichtsscherpte geven.
Definitie
3.3.2
in eigen woorden uitleggen wat het minimum onderscheidingsvermogen inhoudt. in eigen woorden uitleggen wat het minimum scheidbare inhoudt. in eigen woorden uitleggen wat het minimum kenbare inhoudt. in eigen woorden uitleggen wat de minimum scheidingshoek inhoudt.
Classificatie
3.3.6
het verschil aangeven tussen de centrale en de perifere gezichtsscherpte.
Centrale en perifere gezichtsscherpte
3.3.7
enkele factoren opsommen die de gezichtsscherpte beïnvloeden.
Factoren die de gezichtsscherpte beïnvloeden (beeldscherpte, beeldgrootte, netvliesstructuur, brandpuntaberraties, lichtsterkte, contrast, psychologische factoren, relatieve moeilijkheidsgraad, tussenruimte)
3.3.8
omschrijven hoe een normale gezichtsscherpte bepaald wordt.
Bepaling van de visus
3.3.9 3.3.10 3.3.11 3.3.12
in eigen woorden uitleggen hoe de Snellen letters opgebouwd zijn. in eigen woorden uitleggen hoe de Landolt ringen opgebouwd zijn. in eigen woorden uitleggen hoe de Tumbling E test in zijn werk gaat. voor elk optotype de vormneutraliteit ten opzichte van astigmatisme afleiden.
De optotypen
3.3.3 3.3.4 3.3.5
Minimum onderscheidingsvermogen
Minimum scheidbare
Minimum kenbare
Minimum scheidingshoek
Snellen letters
Landolt ringen
Tumbling E
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 20 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.3.13 3.3.14 3.3.15 3.3.16
de gezichtsscherpte uitdrukken in minuten. de gezichtsscherpte uitdrukken met de Snellen notatie. de gezichtsscherpte omzetten naar de decimale notatie. de gezichtsscherpte omzetten naar de percentage notatie.
Uitdrukken van de gezichtsscherpte (minuten, Snellen notatie, decimaal, percentage)
3.3.17 3.3.18 3.3.19 3.3.20
de notatie van de gezichtsscherpte omschrijven de formules om de lettergrootte te berekenen toepassen. omschrijven wat het afstandsgetal is. het afstandsgetal berekenen.
Het meten van de gezichtsscherpte
3.4
Myopie
3.4.1 3.4.2 3.4.3
de definitie geven van myopie. omschrijven wat het punctum remotum is. omschrijven wat het punctum proximum is.
3.4.4
myopie indelen in lichte, middelmatige, sterke en zeer sterke myopie. Indeling volgens refractieafwijking
3.4.5
enkele oorzaken van myopie toelichten.
Classificatie naar oorzaak
3.4.6 3.4.7
de soorten myopie omschrijven. inzien dat myopie meestal een combinatie is van deze soorten.
Soorten myopie
Definitie
Axiale myopie
Krommingsmyopie
Brekings- of indexmyopie
Symptomen
3.4.10
inzien dat het voornaamste symptoom een verminderde visus voor ver is. in eigen woorden uitleggen waarom asthenopische klachten voorkomen bij myopie. enkele objectieve kentekenen van myopie opsommen.
3.4.11
uitleggen wat de visuo-posturale reflex inhoudt.
Houding van de myoop
3.4.12
enkele factoren die myopie in de hand kunnen werken opsommen.
Factoren die myopie in de hand kunnen werken
3.4.8 3.4.9
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 21 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.4.13
afleiden hoe de beeldvorming bij een myoop gebeurt.
Beeldvorming
3.4.14
aantonen dat myopie een negatieve correctie vereist.
Verbetering van myopie
3.4.15
enkele bijzondere vormen van myopie beschrijven.
Bijzondere vormen van myopie
Congenitale myopie
Pathologische myopie
Fysiologische myopie
Instrumentenmyopie
Lenticulaire myopie
Nachtmyopie
Voorbijgaande myopie
Pseudo-myopie
Ruimtemyopie
Seniele myopie
Structurele myopie
Functionele myopie
Theorieën rond myopie
3.4.16 3.4.17 3.4.18
enkele theorieën rond het ontstaan van myopie bespreken. de essentie aangeven via de erfelijkheidstheorie. de essentie aangeven via de functionele theorie.
3.5
Hypermetropie
3.5.1 3.5.2
de definitie van hypermetropie geven. inzien dat een hypermetroop gebruik kan maken van zijn accommodatie om zijn fout te compenseren. de plaats van het punctum remotum en het punctum proximum afleiden aan de hand van de grootte van de accommodatie-amplitude.
Definitie
hypermetropie indelen in zwakke, middelmatige en sterke hypermetropie.
Indeling volgens refractieafwijking
3.5.3 3.5.4
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 22 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.5.5
enkele oorzaken van hypermetropie opsommen.
Classificatie naar oorzaak
3.5.6 3.5.7 3.5.8 3.5.9
omschrijven wat latente hypermetropie is. omschrijven wat manifeste hypermetropie is. omschrijven wat facultatieve hypermetropie is. omschrijven wat absolute hypermetropie is.
Soorten hypermetropie
Latente hypermetropie
Manifeste hypermetropie
Facultatieve hypermetropie
Absolute hypermetropie
3.5.10
enkele symptomen van hypermetropie beschrijven.
Symptomen
3.5.11
afleiden hoe de beeldvorming bij een hypermetroop gebeurt.
Beeldvorming
3.5.12
aantonen dat hypermetropie een positieve correctie nodig heeft.
Verbetering van de hypermetroop
3.5.13
enkele bijzondere vormen van hypermetropie beschrijven.
Bijzondere vormen van hypermetropie
Afakie
Seniele hypermetropie
Sterkte hypermetropie
Pathologische hypermetropie
Tijdelijke hypermetropie
3.6
Astigmatisme
3.6.1
de definitie van astigmatisme omschrijven.
Definitie
3.6.2
enkele oorzaken van astigmatisme toelichten.
Oorzaken
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 23 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6 3.6.7 3.6.8 3.6.9 3.6.10
LEERINHOUDEN
Classificatie in eigen woorden uitleggen wat corneaal astigmatisme betekent. in eigen woorden uitleggen wat residueel astigmatisme betekent. Totaal astigmatisme afleiden dat totaal astigmatisme gelijk is aan de som van het cor Regelmatig astigmatisme neaal en residueel astigmatisme. Onregelmatig astigmatisme het verschil aangeven tussen astigmatisme volgens de regel, astig Al naargelang het resultante astigmatisme matisme tegen de regel en schuin astigmatisme. het verschil aangeven tussen symmetrisch en asymmetrisch astigmatisme. het verschil aangeven tussen een homoniem en heteroniem astigmatisme. in eigen woorden uitleggen wat onregelmatig astigmatisme is. een astigmatisme, al naargelang het resultante astigmatisme, benoemen. Beeldvorming (connoïde van Sturm)
3.6.12
de beeldvorming van een punt aantonen met behulp van de connoïde van Sturm. de beeldvorming van een lijn doorheen een cilindrisch glas afleiden.
3.6.13
enkele symptomen van astigmatisme opsommen.
Symptomen
3.6.14
Verbetering van astigmatisme
3.6.15 3.6.16
inzien dat de verbetering van astigmatisme met behulp van een torisch glas/lens gebeurt. afleiden dat een AVR met een min as 180° verbeterd wordt. afleiden dat een ATR met een min as 90° verbeterd wordt.
3.7
Afakie
3.7.1
de definitie geven van afakie.
Definitie
3.7.2
enkele oorzaken opsommen van afakie.
Oorzaken
3.7.3 3.7.4
in eigen woorden uitleggen waarom iristrillingen ontstaan bij afakie. in eigen woorden uitleggen waarom afaken fotofoob zijn.
Anatomische kenmerken
3.6.11
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 24 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.7.5
afleiden dat de gezichtsscherpte sterk verminderd is bij afakie.
Subjectieve kenmerken
3.7.6 3.7.7 3.7.8
de verbetering van afakie met een bril bespreken. de verbetering van afakie met contactlenzen bespreken. de verbetering van afakie met een intra-oculaire lens bespreken.
Verbetering van afakie
3.8
Anisometropie
3.8.1
anisometropie definiëren.
Definitie
3.8.2 3.8.3 3.8.4
het verschil uitleggen tussen anisometropie en antimetropie. anisometropie indelen in zwakke en sterke anisometropie. uitleggen dat anisometropie erfelijk of verworven kan zijn.
Indeling
Volgens type
Volgens graad
Volgens oorzaak
3.8.5
enkele symptomen van anisometropie opsommen.
Symptomen
3.8.6 3.8.7 3.8.8
Verbetering bij de anisometroop
3.8.9
de verbetering van anisometropie met een bril beschrijven. het prismatisch effect berekenen. inzien dat verbetering met een bril aniseikonische problemen veroorzaakt. de verbetering van anisometropie met contactlenzen beschrijven.
3.9
Aniseikonie
3.9.1 3.9.2 3.9.3
aniseikonie definiëren. in eigen woorden uitleggen wat aniseikonie betekent. het verschil uitleggen tussen fysiologische aniseikonie en klinische aniseikonie.
Definitie
3.9.4
het verschil aantonen tussen symmetrische en asymmetrische aniseikonie.
Indeling
Symmetrisch
asymmetrisch
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 25 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.9.5 3.9.6
enkele anatomische oorzaken van aniseikonie opsommen. enkele optische oorzaken van aniseikonie bespreken.
Oorzaken
3.9.7
het juiste verband leggen tussen een axiale ametropie en een verbetering met bril. het juiste verband leggen tussen een refractieve ametropie en een verbetering met contactlenzen.
Verbetering
3.9.8 3.10
Accommodatie
3.10.1
de definitie geven van accommodatie.
Definitie
3.10.2
het verschil uitleggen tussen uitwendige en inwendige accommodatie.
Mechanisme
3.10.3 3.10.4 3.10.5 3.10.6
beschrijven wat reflex accommodatie is. beschrijven wat tonische accommodatie is. beschrijven wat convergentie accommodatie is. beschrijven wat psychische accommodatie is.
Soorten accommodatie
Reflex accommodatie
Tonische accommodatie
Convergentie accommodatie
3.10.7
enkele factoren die de accommodatie beïnvloeden opsommen.
Psychische accommodatie Factoren die de accommodatie beïnvloeden
3.10.8
enkele belangrijke begrippen rond accommodatie uitleggen.
Belangrijke begrippen
Ruststand van accommodatie
Snelheid van accommodatie
Accommodatiesoepelheid
Accommodatieve lag
Consensuele accommodatie
Relatieve accommodatie
Accommodatie reserve
Dieptescherpte
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 26 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.10.9
het verschil uitleggen tussen de accommodatiebreedte en de accom- Accommodatiebreedte en accommodatie-amplitude modatie-amplitude.
3.10.10 3.10.11 3.10.12 3.10.13 3.10.14
de kenmerken opsommen van accommodatie excess. enkele oorzaken opsommen van accommodatie-insufficiëntie. in eigen woorden uitleggen wat accommodatieve inertie betekent. in eigen woorden uitleggen wat Ill-sustained accommodatie betekent. in eigen woorden uitleggen waardoor ongelijke accommodatie gekenmerkt wordt.
Accommodatieve anomalieën
Accommodatie excess
Accommodatie insufficiëntie
Accommodatieve inertie
Ill-sustained accommodatie
Ongelijke accommodatie
3.11
Presbyopie
3.11.1
de definitie van presbyopie geven.
Definitie
3.11.2
enkele oorzaken van presbyopie opsommen.
Oorzaken
3.11.3
het verschil uitleggen tussen pre-presbyopie en absolute presbyopie.
Classificatie
Pre-presbyopie
Absolute presbyopie
3.11.4
enkele symptomen van presbyopie afleiden.
Symptomen
3.11.5 3.11.6
inzien dat hypermetropen sneller presbyoop worden. inzien dat myopen minder snel presbyoop worden.
Ontstaan en vooruitgang
3.11.7 3.11.8 3.11.9
inzien dat presbyopen een additie als correctie nodig hebben. de additie berekenen met de formule van Hofstetter. de benodigde additie opzoeken in de tabel van Donders.
Verbetering van presbyopie
3.12
Versies, vergenties en fusie
3.12.1 3.12.2 3.12.3
de werking van elke extra-oculaire oogspier beschrijven. de wet van gelijke innervatie van Hering toelichten. de wet van de reciproque innervatie van Sherington toelichten.
De extra-oculaire oogspieren en hun werking
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 27 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.12.4
de verschillende soorten oogbewegingen opsommen.
Soorten oogbewegingen
3.12.5 3.12.6 3.12.7
het verschil uitleggen tussen abductie en adductie. het verschil uitleggen tussen super- en subductie. het verschil uitleggen tussen incycloductie en excycloductie.
Indeling van de ducties
3.12.8 het verschil aangeven tussen dextroversie en levoversie. 3.12.9 het verschil aangeven tussen supraversie en infraversie. 3.12.10 het verschil aangeven tussen dextrocycloversie en levocycloversie.
Indeling van de versies
3.12.11 het verschil aangeven tussen convergentie en divergentie. 3.12.12 inzien dat rechtse supravergentie gelijk is aan linkse infravergentie. 3.12.13 het verschil aangeven tussen incyclovergentie en excyclovergentie.
Indeling van de vergenties
3.12.14 3.12.15 3.12.16 3.12.17
Het convergentiepunt
het convergentiegebied
de convergentieamplitude
de definitie geven van het convergentiepunt. uitleggen wat het convergentiegebied inhoudt. uitleggen wat de convergentieamplitude inhoudt. uitleggen wat de convergentiehoek betekent.
3.12.18 beschrijven wat een meterhoek is. 3.12.19 de convergentie uitdrukken in prismadioptrie.
Kenmerken van convergentie
3.12.20
Soorten convergentie
3.12.21 3.12.22 3.12.23 3.12.24
de verschillende soorten convergentie beschrijven.
de definitie geven van fusie. omschrijven wat de horopter is. omschrijven wat de zone van Panum betekent. in eigen woorden uitleggen op welke manier stereoscopisch zicht tot
Tonische convergentie
Proximale convergentie
Accommodatieve convergentie
Relatieve convergentie
Fusionele convergentie
Fusie
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 28 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
stand komt. 3.12.25 in eigen woorden uitleggen wat een fusiereserve is. 3.12.26 afleiden dat een esoforie BI reserves vraagt. 3.12.27 afleiden dat een exoforie BO reserves vraagt.
Fusiereserve
3.13
Forie
3.13.1 3.13.2
de definitie geven van een forie. het verschil uitleggen tussen een forie en een tropie.
Definitie
3.13.3
Indeling
3.13.5
het verschil uitleggen tussen een orthoforie, een esoforie en een exoforie. het verschil uitleggen tussen een isoforie, een hypoforie en een hyperforie. het verschil uitleggen tussen een incycloforie en een excycloforie.
3.13.6 3.13.7
afleiden dat een refractiefout een forie kan veroorzaken. enkele oorzaken van forieën opsommen.
Invloeden die leiden tot een forie
3.13.8
enkele symptomen van forieën opsommen.
Symptomen
3.13.4
Laterale foria’s
Verticale foria’s
Cycloforia’s
verklaren waarom een esofoor vlugger visuele klachten zal hebben dan een exofoor. 3.13.10 enkele visuele klachten thuisbrengen bij de soorten forieën.
Visuele klachten
3.13.11 3.13.12 3.13.13 3.13.14
Foriameting
3.13.9
de wet van Desmaret toelichten. inzien dat een BI prisma divergentie meet. inzien dat een BO prisma convergentie meet. het verschil uitleggen tussen een gedissocieerde forie en een geassocieerde forie.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 29 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
3.14
De AC/A verhouding
3.14.1
de AC/A verhouding definiëren.
Definitie
3.14.2
enkele factoren opsommen die de AC/A beïnvloeden.
Factoren die de AC/A beïnvloeden
3.14.3 3.14.4 3.14.5
het verschil uitleggen tussen de AC/A ratio en de AC/A gradiënt. de AC/A ratio berekenen. de AC/A gradiënt berekenen.
De AC/A ratio en de AC/A gradiënt
3.14.6
zien in dat de lijn van Donders de verhouding aangeeft van de accommodatie t.o.v. de convergentie.
De grafische weergave
4
Functionele optometrie
4.1
Amblyopie
4.1.1
uitleggen aan welke voorwaarden voldaan moet worden om een nor- Voorwaarden voor een normaal binoculair zicht maal binoculair zicht te verkrijgen. het verschil aangeven tussen een foveale fixatie, een onstabiele fixatie en excentrische fixatie. in eigen woorden uitleggen wat disparate fixatie betekent.
4.1.2 4.1.3 4.1.4
de belangrijkste zaken uit het onderzoek naar amblyopie verwoorden.
Oorsprong en historiek van amblyopie
4.1.5 4.1.6 4.1.7
de definitie geven van congenitale amblyopie. de definitie geven van amblyopie ex anopsia. de definitie geven van functionele amblyopie.
Definities
4.1.8
de criteria waaraan een oog moet voldoen om als amblyoop beschouwd te worden opsommen.
congenitale amblyopie
amblyopie ex anopsia
functionele amblyopie
Criteria
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 30 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 4.1.9 4.1.10 4.1.11 4.1.12 4.1.13 4.1.14 4.1.15
LEERINHOUDEN
Classificatie organische amblyopie herkennen. organische amblyopie onderscheiden in nutritionele, toxische en Organische amblyopie: nutritionele, toxische, congecongenitale amblyopie. nitale strabistische amblyopie omschrijven. Functionele amblyopie: strabistische, refractieve, hysde mogelijke gevolgen van strabistische amblyopie afleiden. terische, beelddegradatie het verschil aangeven tussen isometropische amblyopie en anisometropische amblyopie. omschrijven wat hysterische amblyopie betekent. omschrijven wat beelddegradatie amblyopie betekent.
4.1.16
de klinische karakteristieken van de functionele amblyoop opsommen.
Karakteristieken van de functioneel amblyoop
4.1.17
enkele tests opsommen die belangrijk zijn in het onderzoek naar amblyopie.
Onderzoek
4.1.18
enkele mogelijkheden beschrijven om amblyopie te behandelen.
Reëducatie van de functioneel amblyoop
4.2
Strabisme
4.2.1 4.2.2 4.2.3
in eigen woorden uitleggen wat comitant strabisme betekent. in eigen woorden uitleggen wat non-comitant strabisme betekent. non-comitant strabisme onderverdelen in congenitaal en verworven strabisme.
Comitant strabisme
Non-comitant strabisme
Congenitaal
4.2.4
het verschil uitleggen tussen parese en paralyse.
Verworven Parese en paralyse
4.2.5
de meest voorkomende symptomen van strabisme afleiden.
Symptomen
Diplopie
Abnormale hoofdstand
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 31 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 4.2.6 4.2.7 4.2.8 4.2.9 4.2.10 4.2.11
omschrijven met welk doel een covertest uitgevoerd wordt. een unilaterale covertest uitvoeren. een alternerende covertest uitvoeren. het verschil uitleggen tussen een primaire en een secundaire afwijking. enkele bijkomende objectieve tests omschrijven om strabisme op te sporen.
LEERINHOUDEN Objectieve testprocedures
Cover test
Primaire en secundaire afwijkingen
Directe observatie (Hitschberg test)
Ductie testing
de voornaamste subjectieve tests om strabisme op te sporen bespre- Subjectieve testprocedures (U) ken. (U) Enkel object methode
4.2.12 4.2.13 4.2.14 4.2.15 4.2.16 4.2.17 4.2.18
de belangrijkste adaptaties aan strabisme opsommen. aantonen waarom suppressie optreedt. afleiden waarom amblyopie een mogelijke adaptatie aan strabisme kan zijn. beschrijven wat excentrische fixatie betekent. beschrijven wat abnormale retinale correspondentie betekent. in eigen woorden uitleggen wat horror fusionis betekent. in eigen woorden uitleggen wat fixatiedispariteit betekent.
Twee objecten methode
Beoordeling van de deviatie Adaptaties
Suppressie
Amblyopie
excentrische fixatie
abnormale retinale correspondentie
horror fusionis
accommodatieve infaciliteit
fixatie dispariteit
4.3
Visueel-technische vaardigheden
4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5
de verschillende oogbewegingspatronen opsommen. het nut omschrijven van elke soort oogbeweging. omschrijven wat nystagmus betekent. inzien dat nystagmus een oogbewegingsstoornis is. inzien dat oculomotoriek voor de lokalisatie dient.
Oculomotoriek
4.3.6
inzien dat accommodatie voor de identificatie dient.
Accommodatie
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 32 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN Binoculaire Efficiëntie
4.3.7
inzien dat binocularisatie voor de manipulatie van de ruimte dient.
4.4
Visueel-Perceptueel-Motorische Vaardigheden
4.4.1
omschrijven welke functies de periferie verzorgt.
Het Perifere Zien
4.4.2 4.4.3
beschrijven wat visualisatie betekent. het belang inzien van visualisatie in het dagelijkse leven.
Visualisatie
4.4.4
beschrijven wat bedoeld wordt met visuele reactietijd.
Visuele Reactietijd
4.4.5 4.4.6
de verschillende motorvrije vaardigheden opsommen. het verband leggen tussen motorvrije vaardigheden en lees- en leermoeilijkheden.
Motorvrije Vaardigheden
4.4.7
beschrijven wat met visuo-motorische vaardigheden bedoeld wordt.
Visuo-motorische vaardigheden
4.4.8
uitleggen wat auditorisch-visuele integratie inhoudt.
Auditorisch-visuele integratie
4.4.9 4.4.10
omschrijven wat een visueel probleem inhoudt. voorbeelden geven van visuele problemen.
Visuele Problemen
4.5
Optometrische Begeleiding
4.5.1
enkele adviezen m.b.t. visuele hygiëne opsommen.
Visuele Hygiëne
4.5.2
inzien dat een refractieve fout m.b.v. een optisch hulpmiddel gecorrigeerd wordt.
Optische hulpmiddelen
4.5.3
omschrijven wat visuele training inhoudt.
Visuele training
4.5.4
het verloop van een optometrisch basisonderzoek omschrijven.
Het functioneel optometrisch basisonderzoek
4.5.5
enkele tests opsommen om de gezichtsscherpte te evalueren.
Gezichtsscherpte
4.5.6
enkele manieren bespreken om de brekingstoestand te bepalen.
Brekingstoestand
4.5.7
de belangrijkste tests omschrijven om de oculomotoriek te bepalen.
Oculomotoriek
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 33 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
4.5.8
enkele manieren beschrijven om de accommodatieve functie te evalueren.
Accommodatie
4.5.9
de belangrijkste tests omschrijven om de binoculariteit te evalueren.
Binoculaire functie
4.5.10 4.5.11
omschrijven wat visuoposturatie betekent. beschrijven hoe de visuoposturatie getest wordt.
Visuoposturatie
4.5.12 4.5.13
omschrijven wat oogvoorkeur betekent. enkele manieren opsommen om de oogvoorkeur te bepalen.
Oogvoorkeur
4.5.14 4.5.15 4.5.16
aangeven hoe een normale pupilreactie verloopt. de pupilreflexen testen met de PERLAC methode. de consensuele pupilreflex testen.
Pupilreflexen
4.5.17
de voornaamste kleurenzichttests opsommen.
Kleurenzicht
4.5.18
het verloop van de confrontatietest toelichten.
Periferie
5
Analytische optometrie
5.1
de gevonden waardes vergelijken met de verwachte waardes van het Checking 21-puntensysteem.
5.2
alle tests in breukvorm schrijven.
Chaining
5.3
de key findings in een informatieve volgorde plaatsen.
Informatieve sequens
5.4 5.5 5.6
de drie soorten visuele problemen onderscheiden: A-, B- en C-type. het evolutiestadium van een visueel probleem bepalen. de typische verschillen tussen een B-type en een C-type opsommen.
Case-typing
A-type
B-type
C-type
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 34 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN Evenwichtspatroon + M.S.D.A.
5.9
een nieuwe correctie bepalen die een vooruitgang betekent. een nieuwe correctie bepalen die het habituele evenwichtspatroon niet verandert. de maximum sferische dioptrie aanvaardbaar voor nabij, berekenen.
5.10
bepalen of een test gestructureerd of niet-gestructureerd is.
Structuratie
5.11
de ideale correctie bepalen voor emmetroop rekening houdend met de case-typing.(U) de ideale correctie bepalen voor een hypermetroop rekening houdend met de case-typing.(U) de ideale correctie bepalen voor een myoop rekening houdend met de case-typing.(U)
Corrective Framework (U)
omschrijven waarvoor de grafische analyse gebruikt wordt.(U) het diagram beschrijven.(U) de forielijn aanbrengen op het Dondersdiagram.(U) de vergentielijnen aanbrengen op het Dondersdiagram.(U) de accommodatieve blurpunten aanbrengen op het Dondersdiagram.(U) de comfortzone bepalen.(U) de Donderslijn aanbrengen op het Dondersdiagram.(U) het diagram interpreteren volgens de methode van Percival.(U) het diagram interpreteren volgens de methode van Sheard.(U)
Grafische analyse met het Dondersdiagram (U)
5.7 5.8
5.12 5.13 5.14 5.15 5.16 5.17 5.18 5.19 5.20 5.21 5.22
Voor de emmetroop
Voor de hypermetroop
Voor de myoop
Donderslijn
Forielijn
BI en BO limieten
Accommodatieve blurpunten
Comfortzone
Interpretatie via Percival
Interpretatie via Sheard
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 35 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
6
Technologie
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
de definitie geven van golflengte. de kleuren ordenen naar hun golflengte. de definitie geven van brekingsindex. zien de belangrijkste voordelen in van een hogere brekingsindex. omschrijven wat reflectie is. omschrijven wat absorptie is. omschrijven wat transmissie is. inzien dat de lichtreductiegraad gelijk is aan de som van reflectiegraad en absorptiegraad. uitleggen op welke manier dispersie ontstaat. omschrijven wat het Abbe-getal weergeeft. het verschil uitleggen tussen sterkte en topsterkte. enkele gevolgen van de eigenvergroting aanduiden. de onderlinge relatie tussen deze basisbegrippen inzien.
Basisbegrippen
de eigenschappen van minerale glazen/lenzen omschrijven. de eigenschappen van organische glazen/lenzen omschrijven. de eigenschappen van andere materialen van brillenglazen/brillenlenzen omschrijven. de eigenschappen van de verschillende materialen met elkaar vergelijken.
Materialen van brillenglazen/brillenlenzen
brillenglazen/brillenlenzen onderscheiden naar hun vorm. het verschil aanduiden tussen sferische en torische glazen. voorbeelden geven van glazen/lenzen die een additie bevatten. de soorten materialen van brillenglazen opsommen. de mogelijke brekingsindices van minerale glazen/lenzen opsommen. de mogelijke brekingsindices van organische glazen/lenzen opsommen.
Classificatie van brillenglazen/brillenlenzen
6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 6.14 6.15 6.16 6.17 6.18 6.19 6.20 6.21 6.22 6.23
De golflengte
Brekingsindex
Reflectie, absorptie en transmissie
Dispersie
Abbe-getal
Sterkte en topsterkte
Eigenvergroting
Mineraal
Organisch
Andere (PNX, polycarbonaat)
Naar de vorm
Naar de sterkte
Naar het materiaal
Naar de brekingsindex
Naar het Abbe-getal
Naar de kleur
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 36 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 6.24 6.25 6.26 6.27 6.28 6.29 6.30 6.31 6.32 6.33 6.34 6.35 6.36 6.37 6.38 6.39 6.40 6.41 6.42 6.43
6.44 6.45 6.46
LEERINHOUDEN
het verband leggen tussen het Abbe-getal en de brekingsindex. het verband leggen tussen het Abbe-getal en de dispersie. omschrijven wat densiteitsfilters zijn. omschrijven waarvoor spectraalfilters dienen. het nut inzien van contrastfilters. de eigenschappen van fotochromatische glazen/lenzen omschrijven. de werking van gepolariseerde glazen/lenzen beschrijven. de voordelen inzien van asferische glazen. de verschillen aanduiden tussen asferische en atorische glazen. de voordelen omschrijven van de optimale diameter. enkele voorbeelden geven waarbij maatwerk interessant is. inzien dat mineraal een hoger gewicht heeft dan organisch. inzien dat speciale uitvoeringen een hoger gewicht hebben dan gewone brillenglazen/brillenlenzen. het gebruik van unifocale glazen/lenzen toelichten. het verschil tussen bifocale en trifocale glazen/lenzen aanduiden. het principe van progressieve glazen/lenzen omschrijven. enkele voorbeelden geven van indoor brillenglazen/brillenlenzen. het leverbereik van glazen/lenzen opzoeken in de glas-lenscatalogus.
Naar de geometrie
Naar de diameter
Naar gewicht en middendikte
Naar het gebruik
Naar het leverbereik
de effecten van het verschuiven van een brillenglas aantonen met een tekening. de effecten beschrijven van het draaien van een torisch glas/lens.
Verschuiving en draaiing van een brillenglas/-lens
de gegevens verklaren die op een voorschrift vermeldt staan. een sferocilindrische formule opstellen. sferocilindrische formules transposeren.
Verschuiven van een minglas/-lens
Verschuiven van een plusglas/-lens
Draaien naar meer min
Draaien naar meer plus Het voorschrift
Sferocilindrische formule
Transpositieregel
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 37 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
6.47 6.48
sferische glazen/lenzen opmeten met de topsterktemeter. torische glazen/lenzen opmeten met de topsterktemeter.
De topsterktemeter
6.49 6.50 6.51
voorbeelden geven van nabewerkingen van glazen/lenzen. verschillende soorten ontspiegelingslagen onderscheiden. het principe van een ontspiegelingslaag omschrijven.
Nabewerking van glazen/lenzen
enkele speciale brillenglazen/-lenzen omschrijven.
Speciale brillenglazen/-lenzen
6.52
Hardingslaag
Ontspiegeling
Executieve glazen/lenzen
Lenticulaire glazen/lenzen
Plan pour coller
Mat glas
Iseikonisch brillenglas
6.53
het productieproces van brillenglazen/-lenzen omschrijven.
De fabricage van brillenglazen/-lenzen
6.54
de soorten materialen van brilmonturen onderscheiden.
Materialen van brilmonturen
6.55 6.56
de montuurmaten meten d.m.v. het datumsysteem. de montuurmaten meten d.m.v. het boxingsysteem.
Montuurmaten
Datumsysteem
Boxingsysteem
6.57 6.58
enkele kenmerken van sportbrillen opsommen. de meest gebruikte tinten voor sportbrillen onderscheiden.
Sports solutions
6.59 6.60 6.61 6.62 6.63
de pupilafstand opmeten m.b.v. de victoriaanse methode. het gebruik van de pupillometer omschrijven. de fotomethode om de pupilafstand te bepalen toelichten. beschrijven hoe videocentrering in zijn werk gaat. omschrijven waarvoor de spiegelmethode gebruikt wordt.
Pupilafstand
Victoriaanse methode
Pupillometer
Spiegelmethode
Fotomethode
Videocentrering
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 38 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 6.64 6.65
6.66 6.67 6.68
6.69 6.70 6.71 6.72 6.73 6.74
klanten montuuradvies geven i.f.v. de gezichtsvorm. klanten montuuradvies geven i.f.v. de kleur.
LEERINHOUDEN Montuurkeuze
Naar de gezichtsvorm
Naar de kleur
de verschillende risico‟s voor de ogen beschrijven. enkele wetgevingen rond veiligheidsbrillen beschrijven. enkele soorten glazen/lenzen opsommen om de ogen te beschermen.
Oogbescherming
gepast advies geven aan presbyopen. de verschillende oplossingen voor presbyopen bespreken. de voor- en nadelen van de soorten glazen/lenzen voor presbyopen afleiden.
De correctie van de presbyoop
Risico‟s
Wetgeving
Soorten glazen enkele oogpathologieën opsommen die te wijten zijn aan UV-straling. De gevolgen van UV straling enkele natuurlijke middelen opsommen om de ogen te beschermen Oogpathologieën te wijten aan UV straling tegen UV-straling. Natuurlijke en kunstmatige bescherming advies verstrekken voor kunstmatige bescherming tegen UV-straling.
Unifocale brillenglazen
Degressieve brillenglazen
Bifocale en trifocale brillenglazen
Progressieve brillenglazen
Indoor progressieve brillenglazen
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Verduidelijk de les met aangepaste foto‟s en/of didactische figuren en materialen.
Leg verbanden tussen de verschillende leerinhouden uit deze opleiding.
Motiveer leerlingen door een enthousiaste begeleiding.
Zoek via internet vernieuwingen op die van toepassing zijn in het vak en laat hen daarover een informatiemap aanleggen.
Gebruik aangepaste en concrete voorbeelden binnen de context van deze studierichting.
Bezoek externe instellingen en een labo om de problematiek te duiden en de realiteit te ontdekken.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 39 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
TV OPTIEK/TOEGEPASTE FYSICA
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
7
Voortplanting van het licht
7.1 7.2 7.3 7.4
omschrijven wat bedoeld wordt met een lichtbron. omschrijven wat bedoeld wordt met een donker lichaam. het verschil uitleggen tussen een lichtbron en een donker lichaam. inzien dat een donker lichaam ondoorschijnend, doorschijnend of doorzichtig kan zijn.
Indeling der lichtgevende voorwerpen
7.5
inzien dat licht zich in een homogene middenstof, rechtlijnig voortplant. De basiswetmatigheden plaatsten binnen de context van optiek. De leerlingen kennen de nuttige onderdelen van deze theorieën zoals: de hypothese van Huygens (en soorten golffronten); het begrip straal volgens Newton (en soorten stralenbundels); de interferentiestelling van Young (op basis van de waterproef); het spectrum van elektro magnetische golven (Maxwell); het begrip kwantum (Planck) en foton (Einstein); het duale karakter van het licht volgens de Broglie.
Rechtlijnige voortplanting van het licht
7.6 7.7 7.7.1 7.7.2 7.7.3 7.7.4 7.7.5 7.7.6 7.8 7.9 7.10 7.11 7.12 7.13
Trillingen, Golven, Eigenschappen van golven
Lichttheorieën
Golftheorie van Huygens
Emissietheorie van Newton
Young
Fresnel
Elektromagnetische lichttheorie van Maxwell
Grondslagen der kwantumtheorie van het licht
De voortplanting van het licht bij een camera obscura het principe van een camera obscura omschrijven. inzien dat in een camera obscura een omgekeerd beeld gevormd wordt. afleiden van welke factoren de grootte van het beeld afhankelijk is. afleiden dat het beeld scherper wordt naarmate de opening kleiner is. omschrijven op welke manier schaduw ontstaat. de schaduw gevormd bij een lichtend punt, voorstellen op een tekening.
Schaduwvorming
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 40 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 7.14 7.15 7.16 7.17 7.18 7.19
LEERINHOUDEN
de schaduw gevormd bij twee lichtende punten, voorstellen op een tekening. de kernschaduw en de bijschaduw van elkaar onderscheiden bij de schaduw gevormd bij twee lichtende punten. de schaduwvorming bij een gewone lichtbron omschrijven. de drie schaduwgebieden gevormd bij een gewone lichtbron afleiden. de schaduwvorming bij een uitgebreide lichtbron omschrijven. de verschillende schaduwgebieden onderscheiden bij een uitgebreide lichtbron.
8
Reflectie van het licht
8.1
het verschil uitleggen tussen de gerichte reflectie, de diffuse reflectie en de gemengde reflectie. inzien dat een spiegel een zuiver gerichte reflectie verwezenlijkt. de drie wetten bij gerichte reflectie opsommen. de deviatiehoek bij een spiegel omschrijven. de deviatiehoek bij een spiegel berekenen. afleiden hoe het licht gereflecteerd wordt bij evenwijdige spiegels. inzien dat de deviatie bij hoekspiegels afhankelijk is van de hoek tussen beide spiegels.
Weerkaatsingswetten
Reflectievermogen
8.10
de definities omschrijven van reflectiefactor, de absorptiefactor en de transmissiefactor. het verschil uitleggen tussen een neutrale en een selectieve terugkaatsing. de optische kwaliteit van spiegels bespreken.
9
Refractie van het licht
9.1
het verschil uitleggen tussen een gerichte doorlating, een diffuse doorlating en een gemengde doorlating. inzien dat refractie een gerichte doorlating betreft. de zes wetten van de breking opsommen.
8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9
9.2 9.3
Richting van de weerkaatsing
Wetten bij gerichte reflectie
Spiegels en spiegelcombinaties
Definities
Optische hoedanigheid van spiegels
Brekingswetten
Richting van de breking
Wetten bij de gerichte refractie
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 41 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8 9.9 9.10 9.11 9.12 9.13 9.14 9.15 9.16 9.17 9.18 9.19 9.20 9.21 9.22 9.23 9.24 9.25 9.26
LEERINHOUDEN
de definitie geven van de brekingsindex. de brekingsindex van een stof berekenen met behulp van de formule van Snellius-Descartes. het verschil omschrijven tussen de gewone brekingsindex, de relatieve brekingsindex en de absolute brekingsindex. de definitie van de algemene brekingswet omschrijven. inzien dat de benaderingsformule van Kepler enkel toegepast kan worden bij kleine hoeken. omschrijven wat de benaderingsformule van Kepler inhoudt. omschrijven wat de grenshoek voorstelt. omschrijven wat bedoeld wordt met totale terugkaatsing. de voorwaarden voor totale terugkaatsing opsommen. het verband inzien tussen de grenshoek en de brekingsindex. inzien dat de brekingsindex gemeten kan worden met een refractometer. de gebroken straal m.b.v. de één-cirkelmethode tekenen. de gebroken straal m.b.v. de twee-cirkelmethode tekenen.
Brekingsindex
Benaderingsformule van Kepler
Grenshoek
Totale terugkaatsing
Meten van de brekingsindex
Meetkundige constructie van de gebroken straal
omschrijven wat een planparallelle plaat is. inzien dat een planparallelle plaat een verschuiving veroorzaakt. de grootte van de evenwijdige verschuiving berekenen. de kenmerken van de evenwijdige verschuiving doorheen een planparallelle plaat opsommen. inzien dat een planparallelle plaat geen dispersie veroorzaakt.
De planparallelle plaat
omschrijven wat een prisma is. de delen van een prisma benoemen. inzien dat de deviatie bij een prisma naar de basis toe gebeurt. de grootte van de deviatie van een lichtstraal doorheen een prisma berekenen. de factoren die de deviatie bij een prisma beïnvloeden opsommen.
Het prisma
Bepaling
Deviatie van een lichtstraal door een prisma in een homogeen midden
Prismatisch effect
Minimumdeviatie bij een prisma
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 42 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
omschrijven wat bedoeld wordt met het prismatisch effect. het doel van een prismatisch brillenglas beschrijven. een prismatisch brillenglas beschrijven. het belang inzien van de apex-basislijn van een prismatisch brillenglas. de verschillende manieren om prismatische brillenglazen te nummeren opsommen. de verhouding tussen de prismagraad, de prismadioptrie, de centiradialen en de landoltgraden weergeven. inzien dat de deviatie minimaal is als de invalshoek en de uittredingshoek gelijk zijn. een prisma vectorieel voorstellen en een resulterend prismatisch effect bepalen in de context van een toepassing. de voorwaarden voor totale terugkaatsing bij prisma‟s opsommen. inzien dat spiegelprisma‟s en omkeerprisma‟s gebruik maken van de totale terugkaatsing. enkele belangrijke soorten prisma‟s en hun principiële werking omschrijven.
Prismatische brillenglazen
Vectoriële voorstelling van een prisma
Totale weerkaatsing bij een prisma
Speciale prisma‟s (U)
9.38
het reflectievermogen en doorlaatvermogen aan één of meerdere scheidingsvlakken berekenen (U)
Doorlaatvermogen en reflectievermogen bij doorschijnende scheidingsvlakken (U)
10
Beeldvorming
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6
het begrip beeld omschrijven. de belangrijkste begrippen van de beeldvorming definiëren. enkele eigenschappen van de beeldvorming opsommen. het onderscheidingsvermogen van het oog omschrijven. de visus a.d.h.v. de formule definiëren. inzien dat de afstand tussen twee beelden op het netvlies groter moet zijn dan de grootte van één kegeltje om als gescheiden waargenomen te worden.
9.27 9.28 9.29 9.30 9.31 9.32 9.33 9.34 9.35 9.36 9.37
Algemene beginselen der optische afbeeldingen
Het begrip beeld
Het onderscheidingsvermogen van het oog
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 43 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN Beeldvorming bij een vlakke spiegel
10.7 10.8 10.9 10.10 10.11 10.12 10.13 10.14 10.15 10.16 10.17 10.18
de eigenschappen van symmetrische beelden opsommen. inzien dat een reëel voorwerp bij een vlakke spiegel een virtueel, symmetrisch beeld heeft. afleiden dat de voorwerpsafstand en de beeldafstand tegengesteld zijn aan elkaar. inzien dat een voorwerp bestaat uit oneindig veel punten. de beeldvorming van een uitgestrekt voorwerp bij een vlakke spiegel beschrijven. het gezichtsveld van een vlakke spiegel omschrijven. het gezichtsveld van een vlakke spiegel bepalen.
Afbeelding van een reëel voorwerp
inzien dat een virtueel voorwerpspunt een reëel beeldpunt heeft bij een vlakke spiegel. inzien dat bij een vlakke spiegel voorwerpspunt en beeldpunt symmetrisch zijn.
Afbeelding van een virtueel voorwerpspunt
omschrijven hoe hoekspiegels opgesteld zijn. het aantal beelden berekenen dat door hoekspiegels gevormd wordt. inzien dat het aantal gevormde beelden bij evenwijdige spiegels gelijk is aan oneindig.
Meervoudige reflecties
Afbeelding van een reëel voorwerpspunt
Afbeelding van een uitgestrekt voorwerp
Gezichtsveld van een vlakke spiegel
Meervoudige reflecties bij hoekspiegels
Meervoudige reflecties bij evenwijdige spiegels
Beeldvorming bij een brekend vlak Afbeeldingsvergelijking
10.21
de optische as definiëren. de afleiding van de afbeeldingsformule van een vlakke diopter begrijpen. de formule van Gauss afleiden uit de afbeeldingsformule.
10.22
de formule van Gauss voor de planparallelle plaat toepassen.
Beeldvorming door een planparallelle plaat
10.19 10.20
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 44 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN De afbeelding door één brekend sferisch oppervlak
de voorwaarden opsommen om de paraxiale benadering toe te passen. omschrijven wat de paraxiale benadering inhoudt.
De paraxiale benadering
de afleiding van de afbeeldingsvergelijking van een convex en een concaaf vlak begrijpen. inzien dat de afbeeldingsvergelijking van een convex en een concaaf vlak gelijk zijn.
Afbeeldingsvergelijking bij een paraxiale afbeelding door één oppervlak
het verschil uitleggen tussen een convexe en een concave diopter. de breekkracht omschrijven. inzien dat de breekkracht van een convexe diopter positief is en deze van een concave diopter negatief. het beeldbrandpunt van een sferische diopter omschrijven. de beeldbrandpuntsafstand afleiden. de beeldbrandpuntsafstand berekenen. het voorwerpsbrandpunt van een sferische diopter definiëren. de voorwerpsbrandpuntsafstand afleiden. het verband leggen tussen de brandpuntsafstanden, de brekingsindex en de kromtestralen.
Breekkracht en brandpuntafstand
10.36 10.37 10.38 10.39
de afleidingen van de formules van Gauss begrijpen. de formules van Gauss toepassen. de afleiding van de formule van Newton begrijpen. de formule van Newton toepassen.
Andere vormen van de afbeeldingsvergelijking
10.40
omschrijven op welke manier het beeld van een voorwerpspunt gevonden wordt.
Algemene constructie van de gebroken straal
10.41
de gebroken straal construeren m.b.v. de methode van de bijzondere Constructie van het beeld in de paraxiale benadering stralen. Afbeelding van een niet op de as gelegen voorwerpsde gebroken straal construeren m.b.v. de methode van de schuine punt stralen.
10.23 10.24 10.25 10.26 10.27 10.28 10.29 10.30 10.31 10.32 10.33 10.34 10.35
10.42
Het begrip breekkracht
Brandpunten en brandpuntafstanden
Betrekkingen tussen de brandpuntafstanden, brekingsindexen en kromtestralen
Afbeeldingsvergelijking in functie van de brandpuntafstanden
Vergelijking van Newton
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 45 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
10.43 10.44
de gepaste methode kiezen in functie van de situatie. de aard, de plaats, de stand en de grootte van een beeld beschrijven.
10.45
Vergrotingen
10.48 10.49 10.50
de lineaire vergroting, de hoekvergroting en de axiale vergroting definiëren. de afleiding van de formule van de lineaire vergroting begrijpen. enkele eigenschappen van het beeld afleiden van de waarde van de lineaire vergroting. de afleiding van de formule van de hoekvergroting begrijpen. de afleiding van de formule van de dieptevergroting begrijpen. het verband tussen de verschillende vergrotingen leggen.
10.51
het principe van cilindro meters en sferometers toelichten (U)
Het principe van cilindro meters en sferometers (U)
11
De afbeelding door een reflecterend sferisch oppervlak
11.1 11.2 11.3
het verschil uitleggen tussen een holle en een bolle spiegel. inzien dat de kromtestraal van een holle spiegel negatief is. de afleiding van de afbeeldingsformule voor een holle spiegel begrijpen. inzien dat de straal door het krommingsmiddelpunt op zichzelf terugkaatst. inzien dat een holle spiegel evenwijdig met de optische as invallende stralen doet convergeren. afleiden dat het convergentiepunt van de lichtstralen gelijk is aan het brandpunt. de brandpuntsafstand definiëren. de eigenschappen van het brandpunt opsommen. de drie bijzondere stralen opsommen om tot beeldconstructie te komen. enkele eigenschappen van beeldvorming bij een sferische spiegel afleiden.
10.46 10.47
11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10
Meetkundige constructie van het beeld van een voorwerp en bepaling van de afbeeldende lichtstralenbundel
Lineaire vergroting of dwarsvergroting
Hoekvergroting
Dieptevergroting
Betrekkingen tussen de verschillende vergrotingen
De holle spiegel
Afbeeldingsvergelijking bij een paraxiale afbeelding
Brandpunt en brandpuntafstand
Constructie van het beeld in de paraxiale benadering
Vergroting
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 46 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 11.11 11.12 11.13 11.14 11.15 11.16 11.17 11.18 11.19 11.20 11.21 11.22 11.23 11.24 11.25 11.26 11.27 11.28 11.29 11.30
LEERINHOUDEN
de aard, de plaats, de stand en de grootte van een beeld beschrijven. de constructie van een beeld bij een holle spiegel uitvoeren. de universele figuur van een holle spiegel tekenen en verklaren. de lineaire vergroting, de hoekvergroting en de axiale vergroting definiëren. het verschil uitleggen tussen een omgekeerd lopend en een gelijklopend beeld. inzien dat de kromtestraal van een bolle spiegel positief is. de afleiding van de afbeeldingsformule voor een bolle spiegel begrijpen. inzien dat de formule van Gauss dezelfde is voor een holle als voor een bolle spiegel. inzien dat een bolle spiegel evenwijdig met de optische as invallende stralen doet divergeren. afleiden dat het divergentiepunt van de lichtstralen gelijk is aan het brandpunt. de brandpuntsafstand definiëren. de eigenschappen van het brandpunt opsommen. de 3 bijzondere stralen opsommen om tot beeldconstructie te komen. enkele eigenschappen van beeldvorming bij een sferische spiegel afleiden. de aard, de plaats, de stand en de grootte van een beeld beschrijven. de constructie van een beeld bij een bolle spiegel uitvoeren. de universele figuur van een bolle spiegel tekenen en verklaren. de lineaire vergroting, de hoekvergroting en de axiale vergroting definiëren. het verschil uitleggen tussen een omgekeerd lopend en een gelijklopend beeld. de sterkte van een sferische spiegel berekenen.
De bolle spiegel
Afbeeldingsvergelijking bij een paraxiale afbeelding
Brandpunt en brandpuntafstand
Constructie van het beeld in de paraxiale benadering
Vergroting
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 47 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
12
Gecentreerde systemen
12.1
de definitie geven van een gecentreerd systeem.
Algemene beginselen van een gecentreerd systeem
12.2
een omschrijving geven van een oneindig dunne lens.
Afbeelding door een oneindig dunne lens
12.3
enkele eigenschappen van een dunne lens opsommen.
De oneindig dunne lens tussen willekeurige media
12.4
afleiden dat alle kardinale punten van een oneindig dunne lens in een De oneindig dunne lens in een homogeen medium homogeen medium samenvallen.
12.5 12.6 12.7
de formule voor kracht begrijpen en toepassen. inzien dat de afstandsvergelijking vereenvoudigd wordt als de dikte mag verwaarloosd worden. de beeldgrootte bij een dunne lens berekenen.
13
Afbeelding door een lens met eindige dikte
13.1 13.2 13.3 13.4 13.5 13.6 13.7
de definities geven van de brandpuntsafstanden. de brandpuntafstanden van een dikke lens berekenen de topafstanden van een lens definiëren en berekenen. de topsterktes van een lens definiëren en berekenen. de definities geven van de hoofdvlakken. de afleiding van de afbeeldingsvergelijking begrijpen. de verschillende soorten vergrotingen bij een lens onderscheiden en berekenen. De knooppunten definiëren en onderscheiden. de eigenschappen van de knooppunten omschrijven. de eigenschappen van de hoofdvlakken opsommen en interpreteren. de stralengang doorheen een sferische lens construeren met de methode van de kardinale punten. het beeld van een voorwerp doorheen een dikke lens construeren met behulp van enkele bijzondere stralen of met de methode van de schuine stralen.
13.8 13.9 13.10 13.11 13.12
De oneindig dunne lens in lucht
Kracht van de lens
Afbeeldingsvergelijking
Vergrotingen
Lens met eindige dikte tussen willekeurige media
Aanpassing van de definitie der brandpuntafstand
Berekening van de brandpuntafstand van een dikke lens
Topsterkte en focale topafstand
Berekening van de ligging der hoofdvlakken
Afbeeldingsvergelijkingen en vergrotingen
Knooppuntstralen en knooppunten
Optische betekenis van de hoofdvlakken
Constructie van het beeld
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 48 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
inzien dat de formules vereenvoudigd worden als de lens zich in een homogene middenstof bevindt. knooppunten bepalen op een grafische manier.
Lens met eindige dikte in lucht
13.15 13.16
omschrijven wat decentratie betekent. de decentratie van een sferische lens berekenen m.b.v. de formule van Prentice.
Prismatisch effect bij sferische lenzen
14
Analytische studie van het oog
14.1
het verschil uitleggen tussen het schematisch oog en het werkelijke oog. de belangrijkste optische gegevens van de cornea berekenen. de belangrijkste optische gegevens van de kristallens berekenen.
13.13 13.14
14.2 14.3 14.4 14.5
Gespecialiseerde formules
Grafische bepaling der knooppunten
Schematisch oog volgens Le Grand
Vereenvoudigd schematisch oog volgens Le Grand inzien dat de cornea vereenvoudigd mag worden tot een sferische diopter. de belangrijkste optische gegevens van het schematisch oog berekenen en interpreteren.
14.6
de belangrijkste optische gegevens van het gereduceerde oog volgens Listing berekenen.
Gereduceerd oog van Listing
14.7
de belangrijkste optische gegevens van het gereduceerde oog volgens Donders berekenen.
Gereduceerd oog van Donders
14.8 14.9
de correctie voor ver voor een myoop en een hypermetroop afleiden. inzien dat bij de perfecte verbetering voor ver, het punctum remotum op oneindig geplaatst wordt. inzien dat voor de verbetering van een presbyoop, wordt uitgegaan van het punctum proximum. de axiale refractie van een afaak oog berekenen.
Het systeem bril - oog
14.10 14.11
Glazen voor ver
Glazen voor nabij
Afaak oog
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 49 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 15
De topsterktemeter
15.1 15.2 15.3
de delen van de topsterktemeter benoemen. het optisch principe voor een convex en een concaaf glas verklaren. de beeldvorming van de kijker begrijpen en omschrijven.
LEERINHOUDEN
Bouw en optisch principe
Verklaring van het optisch principe voor een convex glas
Verklaring van het optisch principe voor een concaaf glas
De kijker en zijn beeldvorming
16
Astigmatische lenzen: geometrie en beeldvorming van de astigmatische lenzen
16.1 16.2 16.3
Cilindrische glazen het doel van een astigmatische lens omschrijven een omschrijving geven van een cilinder. De cilinder inzien dat doorheen een cilindrisch glas een brandlijn gevormd wordt. De indeling der cilindrische lenzen (U)
De parallel cilindrische lens (U)
De willekeurige cilindrische lens en de gekruiste cilindrische lens (U)
De afbeelding doorheen cilindrische lenzen
16.4 16.5
omschrijven wat een torus is. de beeldvorming bij een sferocilindrisch glas voorstellen met de connoïde van Sturm.
Sferocilindrische glazen
16.6
het verschil uitleggen tussen een plantorische en een sferotorische lens. de afbeelding van een aspunt omschrijven en begrijpen. de afbeelding van een voorwerp omschrijven en begrijpen.
Plantorische en sferotorische lenzen
16.7 16.8
Beschrijving
De afbeelding doorheen gekruiste cilindrische, sferocilindrische en torische glazen
Afbeelding van een aspunt
Afbeelding van een voorwerp
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 50 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
17
Bijzondere fysische verschijnselen bij de voortplanting van licht
17.1
Interferentie
17.1.1
het verband inzien tussen een enkelvoudige harmonische trilling en de eenparig cirkelvormige beweging.
17.1.2 17.1.3
omschrijven wat de superpositie van harmonische trillingen betekent. Superpositie van harmonische trillingen de resulterende trilling bepalen op de geometrische manier en met de methode van Fresnel.
17.1.4 17.1.5
Interferentieproef van Young omschrijven hoe het tweespletenexperiment uitgevoerd wordt. de resultaten van de interferentieproef van Young opsommen en verklaren. het verschil uitleggen tussen constructieve en destructieve interferentie.
17.1.6
Verband tussen een enkelvoudige harmonische trilling en de eenparig cirkelvormige beweging
17.1.7 17.1.8
omschrijven wat de ringen van Newton zijn. een verklaring geven voor de doorgaande en de teruggekaatste golven bij interferentie.
Interferentie bij dunne lagen
17.1.9
inzien dat a.d.h.v. interferentie de dikte van een dun plaatje kan worden bepaald. afleiden dat het interferentiebeeld de kwaliteit weergeeft van de afwerking van oppervlakken. inzien dat de ringen van Newton kunnen bijdragen tot de exacte bepaling van de kromtestraal van een diopter en een lens. omschrijven hoe interferentiespiegels samengesteld zijn. het belang inzien van interferentie bij de ontwikkeling van een ontspiegelingslaag. beschrijven op welke manier reflecties uitgedoofd worden bij een ontspiegelingslaag.
Industriële toepassingen op de interferentie bij dunne lagen
17.1.10 17.1.11 17.1.12 17.1.13 17.1.14
Diktebepaling van een dun plaatje
Controle van de afwerking van oppervlakken
Exacte bepaling van de kromtestraal van een diopter en lens
Interferentiespiegels
Ontspiegelde glazen
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 51 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
17.2
Polarisatie
17.2.1
omschrijven hoe gepolariseerd licht ontstaat.
Gepolariseerd licht
17.2.2 17.2.3
de werking van gepolariseerde zonneglazen omschrijven. enkele voordelen van gepolariseerde zonneglazen afleiden.
Polarisatie zonnebrillen
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
In de mate van het mogelijke worden de verschillende soorten brillenglazen geïllustreerd.
Gebruik recente catalogi om informatie over gereedschappen, grondstoffen en materieel op te zoeken.
Oriënteer de leerlingen op de verdere studiemogelijkheden en vestig tijdens de lessen regelmatig aandacht aan de beroepsmogelijkheden.
Schenk ruime aandacht aan een behoorlijk taalgebruik. en streef naar een zo groot mogelijke actieve woordenschat.
Gebruik ICT-toepassingen om gegevens op te zoeken en te verwerken.
Tijdens het hoofdstuk “voortplanting van het licht” kunnen de leerlingen vertrouwd gemaakt worden met de drie basisonderdelen van het proces “zien”.
De theorie moet steeds gezien worden binnen de context van de studierichting.
De leerlingen lezen aan de hand van grafieken de begrippen periode, frequentie, amplitude en golflengte af. Het spreekt voor zich dat de gebruikelijke eenheden van deze grootheden, toegepast op EMG, aan bod moeten komen.
Het verdient hier de aanbeveling deze lichttheorieën te plaatsen in een historische context met voor- en nadelen van alle lichttheorieën
De camera obscura vormt de ideale toepassing om het duale karakter van het licht te illustreren: zowel het deeltjesaspect als golfaspect komen aan bod bij de beeldvorming door een nauwer wordende opening.
In de aangehaalde oefeningen kan gebruik gemaakt worden van wiskundige begrippen zoals evenredigheden en goniometrische verhoudingen: deze zullen immers veelvuldig gebruikt worden bij de stralenoptiek.
De principes van additieve en subtractieve kleurmenging praktisch aantonen aan de hand van filtermateriaal of voorbeelden uit de fotografie.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 52 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
TV TOEGEPASTE BIOLOGIE DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
18
Cytologie (Celleer)
18.1
inzien dat de studie van de cel enkel mogelijk was met de ontdekking Historiek van de cel van de lichtmicroscoop door A. van Leeuwenhoek en de elektronenmicroscoop door Knol en E. Ruska. het belang van enkele wetenschappers zoals Pasteur en Watson en Crick verklaren in de historiek van de cel. De lichtmicroscopische en elektronenmicroscopische de belangrijkste verschilpunten tussen een licht- en een elektronenbouw van de dierlijke cel met aansluitend practicum mimicroscoop opsommen. croscopie aan de hand van de lichtmicroscopische studie van de wangcel en de epitheelcellen van de sla en ui een aantal belangrijke verschilpunten Protoplasma en cytoplasma opsommen tussen de dierlijke en plantaardige cel. Het eenheidsmembraan de verschillende plastiden in plantaardige cellen en het belang van De mitochondriën de vacuole(n) in de plantaardige cel toelichten. De ribosomen de cel bij eukaryoten en prokaryoten vergelijken.
18.2 18.3 18.4
18.5 18.6 18.7 18.8 18.8.1 18.8.2 18.8.3 18.8.4 18.8.5 18.8.6 18.8.7 18.8.8 18.8.9
de bouw van het eenheidsmembraan kennen en het belang van dat membraan in de verschillende organellen van de cel omschrijven. de bouw en functie van de volgende organellen omschrijven: het ruw endoplasmatisch reticulum; het glad endoplasmatisch reticulum; de ribosomen; het golgi-apparaat, de mitochondriën; de microtubuli; het centrosoom; de lysosomen; de kern.
Het ER
Het Golgi-apparaat
Het centrosoom
De lysosomen
De celkern en kernmembraan
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 53 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
aan de hand van proefjes het onderscheid tussen diffusie en osmose herkennen. het verschil tussen een permeabel en semipermeabel membraan verklaren. het belang van de transporteiwitten van het eenheidsmembraan in het proces van actief transport begrijpen. de begrippen plasmolyse, deplasmolyse, osmotische waarde, turgor, hypertonisch, isotonisch en hypotonisch duiden
Het transport van stoffen:
het begrip metabolisme of stofwisseling verklaren evenals de begrippen anabolisme en katabolisme (zie verder hoofdstuk stofwisseling) inzien dat de bladgroenverrichting en de eiwitsynthese anabolische reacties zijn terwijl de ademhaling een katabolisch proces is. kort de licht- en donkerreacties tijdens de fotosynthese schematisch uitleggen. inzien dat bepaalde organismen, die ook autotroof zijn, aan chemosynthese doen. de verschillende stappen in de aerobe ademhaling (glycolyse, citroenzuurcyclus en eindoxidaties) opsommen inzien dat de energie die vrijgesteld wordt bij de anaërobe ademhaling in de cel bewaard wordt onder de vorm van ADP en ATP. de energieopbrengst tussen een aërobe en anaërobe ademhaling met elkaar vergelijken en kunnen een reactievergelijking schrijven bij de melkzuurvorming.
De energiekringloop in de cel
18.20
inzien dat in een cel in interfase of rustfase het kernmateriaal voorkomt onder de vorm van het chromatinenetwerk en slechts tijdens bepaalde fasen in een deling chromosomen zichtbaar worden.
Erfelijke informatie in de cel en eiwitsynthese
18.21 18.22 18.23 18.24
De bouw van DNA en eiwitsynthese in de cel aan de hand van een model de bouw van DNA en RNA begrijpen. de mogelijkheid van DNA als codesysteem voor eiwitten inzien. de DNA-replicatie samenvatten. de gen-werking aan de hand van meerdere voorbeelden begrijpen en kunnen de eiwitsynthese met een schema uitleggen. Hierbij kunnen
18.9 18.10 18.11 18.12 18.13 18.14 18.15 18.16 18.17 18.18 18.19
Diffusie
Osmose
Actief transport
De fotosynthese
De chemosynthese
De aërobe ademhaling
De anaërobe ademhaling
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 54 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
18.25 18.26 18.27 18.28 18.29 18.30 18.31
18.32
LEERINHOUDEN
ze de begrippen mRNA, tRNA, codon, stopcodon, anticodon, transcriptie, translatie en polysoom duiden. zelfstandige oefeningen hierover oplossen, gebruik makend van de mRNA-codewoorden. de verschillende fasen in de celcyclus opsommen inzien hoe chromosomen uit chromatinenetwerk kunnen ontstaan door spiralisatie tijdens bepaalde fasen van de celdeling. op een schema de verschillende fasen van mitose en meiose situeren en weten wat er tijdens die fasen in de cel plaatsgrijpt. de begrippen haploïd en diploïd omschrijven. de begrippen mitose en meiose toelichten.
De celcyclus en celdelingen mitose en meiose
inzien dat tijdens de ontwikkeling cellen zich gaan differentiëren en specialiseren en dat deze differentiatie geprogrammeerd zit in het erfelijk materiaal. het begrip totipotente cel omschrijven.
De celgroei en celdifferentiatie
Specifieke pedagogisch-didactische wenken:
In het practicum van de cel worden een viertal preparaten gemaakt. De leerlingen maken een preparaat en tekening van wangcellen (gekleurd met methyleenblauw), cellen in het uivlies, cellen van de onderkant van een slablad (met verwijzing naar de huidmondjes met bladgroenkorrels) en zetmeelkorrels in aardappel of banaan (gekleurd met lugoloplossing)
De leerlingen bestuderen ook handelspreparaten met cellen in mitosen en meiose.
Er wordt gebruik gemaakt van wandplaten, tekeningen, ICT ... 19
Weefselleer of histologie
19.1 19.2
de definitie en functie van bedekkingsweefsels verwoorden. de begrippen endotheel, desmosomen, tight junctions en basaal membraan toelichten
Het algemeen verband tussen cellen, weefsel, organen, stelsels en organisme
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 55 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 19.3 19.4 19.5
19.6 19.7 19.8
19.9
inzien dat epitheelweefsels een groot regeneratievermogen hebben. de verschillende soorten epitheelweefsels opsommen. éénlagige epithelen herkennen in de preparaten van endotheel van bloedvaten, kapsel van Bowman, verzamelbuisje van nefron, luchtpijp en dunnen darm. hierin 4 typen onderscheiden: het afgeplatte, kubisch, cilindrisch en pseudo-gelaagd epitheel. van een meerlagige epitheel de huid kennen. een onderscheid maken in klierepithelen met inwendige en uitwendige secretie en kennen bijgevolg de begrippen endocriene en exocriene klieren. (zie later regulerende stoffen) als voorbeeld bekijken ze het preparaat van de huid met zijn zweeten talgklieren.
LEERINHOUDEN De epitheelweefsels of bedekkingsweefsels
Wat?
Eénlagige en meerlagige epithelen
Endocriene en exocriene klieren.
Practicum microscopie.
de algemene definitie van een bindweefsel en een bindweefselcel of fibroblast reproduceren. 19.11 de verschillende typen bindweefsels opsommen: 19.11.1 het eigenlijk bindweefsel; 19.11.2 het kraakbeen; 19.11.3 het beenweefsel. 19.12 de verschillende bestanddelen in het eigenlijk bindweefsel benoemen en zien in dat de indeling vooral gebaseerd is op de typen van vezels in de matrix. Zo kennen ze het onderscheid tussen stevig, reticulair en elastisch bindweefsel. 19.13 inzien dat vetweefsel een omgevormd reticulair bindweefsel is. 19.14 verschillende organen in het lichaam opsommen die deze bindweefsels bevatten
Het bindweefsel
19.15
Kraakbeenweefsel
19.10
19.16
de algemene bouw van het kraakbeenweefsel en de kraakbeencel of chondroblast toelichten. inzien dat de indeling van kraakbeen ook vooral gebaseerd is op de soort aanwezige vezels en onderscheiden bijgevolg hyalien, elastisch en vezelig kraakbeen.
Inleiding
Soorten bindweefsels
Microscopie van het eigenlijk bindweefsel.
Bouw en functie.
Soorten kraakbeen
Microscopie van hyalien kraakbeen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 56 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
19.17
organen in het lichaam aanduiden waar dit soort kraakbeen voorkomt.
19.18
de algemene bouw van een lang been omschrijven en kennen van de begrippen epifyse, diafyse, periost, osteon, osteoblast, osteocyte, kanaal van Havers, kanaal van Volkman en cannaliculi. het onderscheid tussen een enchondrale en een desmale verbening verduidelijken. Ze zien in dat, platte beenderen door desmale verbening ontstaan terwijl lange beenderen enchondraal ontstaan. inzien dat de beenopbouw een continu proces is van afbraak en heropbouw. Ze kennen bijgevolg de begrippen osteoclasten en osteoblasten. het belang inzien van vitaminen D, calciumionen en schildklier- en bijschildklierhormonen (dit wordt later in de leerstof uitvoeriger behandeld bij endocriene klieren) voor de beenopbouw. elk orgaan in het lichaam situeren ten opzichte van een ander orgaan door gebruik te maken van statische richtingsaanduidingen als ventraal en dorsaal, anterieur en posterieur, centraal en perifeer, craniaal en caudaal, superieur en inferieur, lateraal en mediaal, proximaal en distaal. op een skelet de verschillende beenderen met hun Nederlandse naam (schedelbeenderen, ruggenwervels, borstkas, bekkengordel en ledematen) herkennen (de nadruk wordt hier gelegd op de beenderen van de oogkassen)
Beenweefsel
de definitie van het spierweefsel reproduceren en kunnen een onderscheid maken tussen de 3 typen spierweefsel. Ze herkennen dit op microscopische preparaten. de bouw van een spier omschrijven en weten wat een motorische eenheid is. de wet van alles of niets bij de samentrekking van de spiervezels toelichten. inzien dat de spiersamentrekking het gevolg is van het vrijgeven van neurotransmitters door zenuwcellen die op de motorische eindplaat eindigen.
Spierweefsel
19.19
19.20
19.21
19.22
19.23
19.24
19.25 19.26 19.27
Bouw en functie
Compact en lamellair been
Enchondrale en desmale beenvorming
Beenafbraak en resorptie
Microscopie van compact been
Het skelet en statische richtingsaanduidingen
De schedelbeenderen
(De beenderen van de orbitae worden besproken in Fysiologische optica)
De sinussen rond de orbitae
Practicum schedelbeenderen
Algemene bouw en functie.
Soorten spierweefsel (glad, dwarsgestreept en hartspierweefsel)
De spiersamentrekking.
Microscopie van de 3 soorten spierweefsels.
(De oogspieren worden besproken in Fysiologische optica)
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 57 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 19.28
19.29 19.30 19.31 19.32
19.33 19.34
LEERINHOUDEN
de verschillend uitwendige oogspieren onderscheiden (is een herhaling van de leerstof in fysiologische optica) en kennen de aanhechting en oorsprong van deze spieren. de bewegingen van de oogbol relateren aan het samentrekken van deze oogspieren. de algemene bouw van een neuron of zenuwcel. de verschillende typen zenuwcellen opsommen. uitleggen hoe neurotransmitters verantwoordelijk zijn voor de zenuwgeleiding
de algemene bouw van de hersenen omschrijven. de functie van de hersendelen verwoorden.
Zenuwweefsel
Bouw van de zenuwcel
Gliacellen en mergschede
Soorten zenuwcellen
De zenuwgeleiding.
Indeling van het zenuwstelsel volgens ligging en functie.
De hersenen
De grote hersenen
De middenhersenen
De kleine hersenen
Het verlengde merg
(Het primaire en secundair gezichtsveld en het chiasma opticum worden besproken in Fysiologische optica)
Specifieke pedagogisch-didactische wenken:
Het practicum bestaat uit de studie van microscopische handelspreparaten van epithelen, bindweefsel, kraakbeen, been, spierweefsel en zenuwweefsel.
Op het skelet en op het menselijk lichaam moeten de leerlingen alle beenderen kunnen benoemen. Eveneens moeten ze de organen t.o.v. elkaar kunnen situeren.
Er wordt gebruik gemaakt van wandplaten, tekeningen, ICT ...
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 58 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
20
De stofwisseling
20.1
de begrippen anabolisme, katabolisme en metabolisme duiden
20.2
Bouwstoffen, brandstoffen en beschermende stoffen het onderscheid tussen voedingsmiddelen, voedingsstoffen en nutriënten verduidelijken. de onderlinge samenhang van verschillende stelsels bij de stofwisseling begrijpen en inzien dat de regulatie vooral gestuurd wordt door het zenuwstelsel en hormonaal stelsel.
20.3
20.4 20.5 20.6 20.7 20.8 20.9 20.10 20.11
20.12 20.13 20.14 20.15 20.16
het onderscheid tussen bouwstoffen, brandstoffen en beschermende stoffen opgeven. een eiwit volgens zijn moleculaire bouw herkennen. de begrippen essentiële aminozuren en volwaardig eiwit omschrijven. het nut van denaturatie opgeven van een eiwit en hoe dit tot stand komt. de biologische waarde (BW) van eiwitten onderschrijven en vergelijken tussen plantaardige en dierlijke eiwitten. de belangrijkste functies van de eiwitten toelichten. van eiwitten de vertering samenvatten. via ICT de zieken opzoeken en de betekenis van enkele stoornissen in de eiwitstofwisseling, zoals kwahiorkor, fenylketonurie en coeliakie, verduidelijken. het belang van water in de homeostase inzien en het onderscheid tussen intercellulair en intracellulair water kennen. de dagelijkse opname en afgifte van water door het lichaam in een tabel vergelijken. de verschillende functies van water in het lichaam opsommen. een onderscheid maken tussen micro- en macro elementen. de functies van bepaalde mineralen in het lichaam herkennen.
Inleiding
De bouwstoffen
De eiwitten (chemische samenstelling, cyclus van aminozuren, functies)
Water
Mineralen
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 59 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 20.17 20.18 20.19 20.20 20.21 20.22 20.23 20.24 20.25 20.26 20.27 20.28 20.29 20.30 20.31 20.32 20.33
LEERINHOUDEN
de belangrijkste brandstoffen opsommen. een onderscheid maken in monosacchariden, disachariden en polysachariden (enkel bruto formules) de vormen van brandstof en de verschillende soorten met hun voorkomen omschrijven. de functies van de suikers in het lichaam onderschrijven. een indeling geven van de vetten in eenvoudige lipiden, samengestelde lipiden en steroïden. de moleculaire bouw en functie van deze lipiden toelichten. bij cholesterol en in het bijzonder HDL en LDL de steroïden toelichten. inzien dat alcohol als brandstof een hogere energiewaarde heeft dan suiker, maar geen bijkomende voedingswaarde aanbrengt. inzien dat alcohol als genotmiddel, leverbeschadigingen veroorzaakt en verantwoordelijk is voor veel financieel en familiaal leed.
De brandstoffen
de belangrijkste vitaminen en hun voorkomen opsommen. de begrippen hypovitaminose, avitaminose en hypervitaminose onderschrijven. een aantal deifciëntieverschijnselen herkennen bij tekorten aan vit. A, D, E, K, B1, B6, B12, C, M. als practicum vergelijken ze kwantitatief en kwalitatief de vitaminesamenstelling van vitaminesupplementen in de handel. het vitamine C- gehalte in vruchtensappen vergelijken aan de hand van DCPIP-titratie. de bouw van endocriene en exocriene klieren vergelijken. het begrip „hormonen‟ verduidelijken en hoe hun productie gereguleerd wordt door terugkoppelingsmechanismen. de voornaamste endocriene klieren onder meer: de hypofyse (neuroen adenohypofyse), de epifyse, de schildklier, de bijschildklieren, de pancreas, de bijnieren en de voortplantingsklieren verwoorden.
De beschermende stoffen
Soorten suikers, voorkomen en hun chemische structuur.
Soorten vetten, voorkomen en chemische structuur.
Voedingswaarde van brandstoffen
De verbranding van suikers en vetten
Alcohol.
De vitaminen
Practicum: bepaling van vit C-gehalte in fruit.
De hormonen
De enzymen
Practicum: het belang van de temperatuur en de zuurtegraad bij enzymatische reacties.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 60 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 20.34 20.35 20.36
20.37 20.38
LEERINHOUDEN
de belangrijkste hormonen en hun werking van de klieren verwoorden. inzien dat enzymen biokatalysatoren zijn en kunnen dan ook hun werking verklaren. het mechanisme van het sleutel-slot-principe in de reactievergelijking met de vorming van een enzym-substraat-complex uitleggen bij afbraak en opbouwreacties. de naamgeving bij de enzymen begrijpen. de functie van enzyminhibitoren, apo-enzymen en co-enzymen verduidelijken.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken:
Er wordt gebruik gemaakt van schema‟s voor de samenhang van de stelsels in de stofwisseling.
De denaturatie van eiwitten demonstreren met proeven.
Het belang en voorkomen van vitaminen kan worden geïllustreerd met aangepaste documenten en catalogen.
Voedingsmiddelentabellen kunnen worden gebruikt.
Er wordt een vergelijkend onderzoek gedaan van vitaminepreparaten.
Het vitamine C gehalte wordt vergeleken bij vruchtensappen, aardappelen (vers, gekookt, lang bewaard, lang belicht). 21
Het bloed en de bloedsomloop
21.1 21.2
de algemene bouw van de hartspier omschrijven de verschillende onderdelen van een hart aanduiden.
De bouw en werking van het hart.
21.3 21.4
de grote en kleine bloedsomloop onderscheiden de belangrijkste bloedvaten situeren
De grote en kleine bloedsomloop
21.5 21.6
slagaders, aders en haarvaten onderscheiden in bouw en ligging. de belangrijkste slagaders en aders in het menselijk lichaam situeren en op een tekening kunnen aanduiden. het begrip anastomose duiden. enkele belangrijke anastomosen in het gezicht, de handen, voeten en in de hersenen situeren.
De bloedvaten
21.7 21.8
Slagaders: bouw en belangrijkste slagaders.
Aders: bouw en belangrijkste aders.
Haarvaten.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 61 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
Anastomosen.
Practicum bouw bloedvaten
het onderscheid tussen een systolische en diastolische bloeddruk toelichten. de termen hoge en lage bloeddruk toelichten en dit in verband brengen met vasodilatatie en vasoconstrictie en bloedvolume. van elkaar de bloeddruk meten met een klassieke kwik-manometer en een digitale bloeddrukmeter.
De bloeddruk
21.12
de samenstelling van het bloed opsommen en herkennen in een microscopisch preparaat de verschillende soorten bloedcellen.
Samenstelling van het bloed en de microscopie bloedcellen.
21.13
de verschillende taken van het bloed toelichten.
Functies van het bloed.
21.9 21.10 21.11
Practicum: meten van de bloeddruk.
Transport van zuurstofgas en koolstofdioxide.
Transport van voedingsstoffen en afvalstoffen
Bescherming tegen infecties.
Bloedstolling
Begrippen: antigeen, antilichaam, agglutinatie, bloedgroep en rhesusfactor bij bloedtransfusies.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken:
Maak gebruik van microscopische preparaten van dwarse doorsneden door slagaders en aders.
Gebruik waar kan foto‟s en figuren om de leerstof te verduidelijken.
Gebruik voorbeelden welke herkenbaar zijn voor de leerlingen. 22
De uitscheiding (U)
22.1
het begrip homeostase toelichten en inzien dat dit bereikt wordt dankzij de werking van verschillende organen waaronder de nieren. (U)
De uitscheidingsorganen (U)
De huid
De nieren
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 62 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
22.2 22.3 22.4
op een model of op een tekening de verschillende macroscopische structuren van de uitscheidingsorganen tonen. (U) de verschillende microscopische structuren van het nefron op een schema herkennen. (U)
De lever De bouw (macroscopisch en microscopisch) van de nieren. (met microscopie) (U)
inzien dat de nieren niet enkel een uitscheidingsfunctie hebben, maar De werking van de nieren. (U) ook een selectieve werking vervullen door de reabsorptie van, voor De filtratie met de vorming van voorurine. het lichaam, belangrijke stoffen. (U) De reabsorptie.
22.5
in een tabel verschilpunten aanduiden tussen de samenstelling van plasma en urine. (U)
22.6
op een tekening en microscopisch preparaat de verschillende onderdelen in de bouw van de huid herkennen.(U) de verschillende functies van de huid omschrijven. (U)
22.7
De longen
De tubulaire excretie.
De vergelijking samenstelling zweet en urine. Vergelijking samenstelling urine en zweet (U) De huid. (U)
De bouw van de huid.
De functies van de huid.
Microscopie van de huid
23
Immunologie
23.1
het onderscheid tussen intolerantie en allergie toelichten en dit illustreren met een voorbeeld
Onderscheid intolerantie en allergie
23.2
inzien dat bepaalde witte bloedcellen door een fagocyterende werking bijdragen tot de cellulaire immuniteit
De cellulaire immuniteit
23.3
begrijpen dat andere witte bloedcellen door het vormen van antistoffen tegen antigenen instaan voor de humorale immuniteit
De humorale immuniteit
23.4
de passieve van de actieve immunisatie onderscheiden.
Passieve en actieve immunisatie
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 63 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
23.5
het principe van de vaccinatie als preventie voor bepaalde ziekten begrijpen.
Vaccinaties
23.6
inzien dat de serumbehandeling een tijdelijke oplossing is, die geen blijvende immunisatie bezorgt en een vorm is van passieve immunisatie
Serumbehandeling
23.7
het begrip auto-immuunziekte omschrijven en hiervan een aantal voorbeelden kunnen geven
Auto-immuunziekten
24
Fysiologische optica
24.1
de evolutie van ocel bij eencelligen tot het gespecialiseerd oog bij de octopus omschrijven. inzien dat de accommodatie van de lens slechts bij gewervelden dieren optreedt. Inzien dat de evolutie van het oog nauw samenhangt met de evolutie van de hersenschors in de grote hersenen.
24.2 24.3
De evolutie van het oog in het dierenrijk
De eencelligen
De trilhaarwormen
De weekdieren
De insecten
De spinnen
De schaaldieren
De gewervelde dieren
24.4
Anatomie en aandoeningen van de hulporganen van het oog
24.4.1
de verschillende beenderen die de oogkassen opbouwen evenals de De oogkassen of orbitae openingen voor bloedvaten en zenuwen in de oogkassen benoemen. De bouw een aantal aandoeningen van de oogkassen omschrijven Enkele aandoeningen van de orbitae (misvorming van de aangezichtsbeenderen, doorbreken van tandabcessen, sinusitis, tuberculose, gezwellen, ziekte van Basedow)
24.4.2
24.4.3 24.4.4
de drie posities waarin het oog zich kan bevinden duiden. de acht oogspieren met hun oorsprong en aanhechting op de oogbol opsommen.
De oogspieren
Oogspieren en oogbewegingen
Bouw en ligging van de uitwendige oogspieren
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 64 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 24.4.5 24.4.6 24.4.7
de verschillende bewegingen van de oogbol, zowel van één oog als van beide ogen, toelichten. de verschillende assen en vlakken in het oog herkennen. de aandoening „strabisme‟ verklaren.
24.4.8
op een tekening of een model van het oog de bouw van de oogleden macroscopisch uitleggen. 24.4.9 microscopisch de verschillende structuren op een tekening herkennen. 24.4.10 de functies van de oogleden samenvatten. 24.4.11 de oorzaak van een aantal ooglidaandoeningen omschrijven.
LEERINHOUDEN
Werking van de oogspieren
Beweging van beide ogen
Assen en vlakken van het oog
Spierwerking bij geconjugeerde en gedisjugeerde bewegingen
Bewegingen van het oog als reflex
Scheelzien of strabisme De oogleden of palpebrae
Bouw en functies
Aandoeningen van de oogleden (blepharitis, hondeolum, chalazion, vochtophoping, tumoren, ptosis, stoornissen van de beweging van de oogleden, ectropion, entropion, epicanthus)
24.4.12 de verschillende onderdelen van het traanapparaat benoemen. 24.4.13 de functies van het traanvocht omschrijven. 24.4.14 een aantal aandoeningen van het traanapparaat uitleggen
Het traanapparaat.
24.4.15 de bouw van de wenkbrauwen en wimpers beschrijven evenals hun functies
De wenkbrauwen en wimpers
24.4.16 de functies van het vetweefsel rond de oogbol omschrijven
Bouw en werking van het traanapparaat.
Aandoeningen van het traanapparaat (vernauwing of verstopping van de traanbuizen, ontsteking van de traanzak, ziekten van de traanklieren)
Bouw van het haar
Functies van wenkbrauwen en wimpers.
Het vetweefsel rond de ogen
24.5
De anatomie van het oog
24.5.1
de verschillende grote structuren als sclera, cornea, choroidea, straallichaam, iris, netvlies, lens, glasachtig lichaam en optische zenuw terugvinden bij de dissectie van een runderoog.
Bouw en functies
De tunica fibrosa
De sclera of harde oogrok.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 65 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 24.5.2 24.5.3 24.5.4
inzien dat de tunica fibrosa uit sclera en cornea bestaat. de bouw en functie van de sclera omschrijven. de verschillende lagen van de cornea herkennen op een tekening.
24.5.5
de brekingsindex van het hoornvlies met de lens vergelijken.
24.5.6
de bezenuwing en doorbloeding van de cornea met andere lagen van het oog vergelijken
24.5.7 24.5.8
de verschillende delen van het druifvlies of uvea benoemen. de verschillende lagen van het vaatvlies opsommen en de functies ervan kunnen samenvatten. het straallichaam situeren in het oog en hierin de pars plana en de pars plicata benoemen. de werking van de accommodatie van de lens, door werking van de gladde spieren in het straallichaam, begrijpen. inzien dat het kamervocht door het straallichaam wordt gevormd en afgevoerd wordt in de voorste oogkamer. de iris en de pupil in het oog situeren. een pars pupillaris en een pars ciliaris onderscheiden. begrijpen dat het groter of kleiner worden van de pupilopening door werking van circulaire gladde spieren en radiaire gladde spieren in de iris veroorzaakt worden. de begrippen miosis en mydriasis duiden. inzien dat het openen en sluiten van de pupilopening een bilaterale reflexbeweging is. inzien dat de pigmentatie van de iris veroorzaakt wordt door pigmenten en dat albino‟s deze pigmentatie missen.
24.5.9 24.5.10 24.5.11 24.5.12 24.5.13 24.5.14
24.5.15 24.5.16 24.5.17
24.5.18 de verschillende macroscopische delen zoals de gele vlek, het perifeer gedeelte en de blinde vlek van de retina op een plaat of tekening situeren. 24.5.19 de verschillende microscopische lagen van de retina benoemen en proberen deze terug te vinden op een microscopisch handelsprepa-
LEERINHOUDEN
De cornea of het hoornvlies
Het druifvlies of de uvea of de vasculosa tunica
Het vaatvlies of de choroidea
Het straallichaam of corpus ciliare
Het regenboogvlies of de iris
De pupil
Het netvlies of de retina
Bouw
De irrigatie van het netvlies
Opbouw van het gezichtspigment
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 66 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 24.5.20 24.5.21 24.5.22 24.5.23
raat. de bouw en functie van de kegeltjes en de staafjes vergelijken. de opbouw van het gezichtspigment rhodopsine begrijpen. het verband inzien tussen caroteen, vitamine A en rhodopsine. begrijpen de aandoeningen nachtblindheid en pigmentaire retinopathie.
LEERINHOUDEN
Metabolisme van vitamine A
Enkele ziekten i.v.m. het gezichtspigment
24.5.24 inzien dat de breking van het licht door verschillende structuren in het oog wordt veroorzaakt, maar vooral door het hoornvlies. 24.5.25 de verschillende delen in de bouw van de lens onderscheiden. 24.5.26 merken op dat de lens geen bloedvaten noch zenuwen aanwezig zijn. 24.5.27 inzien dat niet al het licht door de lens gaat, maar een gedeelte, vooral de schadelijke UV stralen teruggekaatst worden. 24.5.28 het verband zien tussen staar en het troebel worden van de lens. 24.5.29 de chemische samenstelling van de lens en in het bijzonder de twee soorten eiwitten omschrijven. 24.5.30 de verschillende oorzaken voor staar omschrijven.
De lens
24.5.31 de begrippen voorste en achterste oogkamer duiden. 24.5.32 de verschillende functies van het kamerwater herkennen. 24.5.33 het ontstaan van het kamerwater situeren en hoe het afgevoerd wordt. 24.5.34 inzien dat de oogdruk door het kamerwater beïnvloedt wordt en kennen de begrippen intra-oculaire druk (IOD), oculaire hypotensie en hypertensie. 24.5.35 inzien dat de productie van kamervocht door het autonoom zenuwstelsel geregeld wordt.
Oogkamers en glasachtig lichaam
24.5.36 de bouw en de functies van het glasachtig lichaam omschrijven. 24.5.37 inzien dat er geen bloedvaten noch zenuwen voorkomen in het glasachtig lichaam.
Het glasachtig lichaam.
Uitzicht en accommodatie
Structuur
Lichtbreking
Metabolisme van de lens
Lichtabsorptie door de lens.
Uitzicht
Samenstelling van het kamerwater
Het ligament van Hueck en het kanaal van Schlemm
De intra-oculaire druk
Vorming en afvoer van kamerwater
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 67 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
De oogzenuw en de optische banen en de opvang van het 24.5.38 de verschillende delen van het visueel baansysteem benoemen en herkennen: de fotoreceptoren (kegeltjes en staafjes), de bipolaire ze- beeld in de hersenen nuwcellen, de ganglioncellen, de oogzenuwen, het chiasma opticum, de tractus optici, het corpus geniculatum laterale, de radiato optica, de occipitale lobben in de hersenschors. 24.5.39 het onderscheid maken tussen de primaire visuele hersenschors en de associatieschors. 24.5.40 een lesie omschrijven. 24.5.41 de verschillende soorten verlies van het gezichtsveld of hemianopsieën toelichten en kunnen die verklaren op een schematische tekening. 24.5.42 de begrippen agnosie en dyslexie verwoorden. 24.5.43 het belang van een binoculair zicht voor de dieptewaarneming duiden. 24.6
De studie van het gezichtsveld
24.6.1 24.6.2 24.6.3 24.6.4
de begrippen gezichtsveld en blikveld onderscheiden. de begrippen monoculair en binoculair gezichtsveld duiden. het begrip halvemaangebieden verwoorden. inzien dat het onderzoek van het gezichtsveld op 2 manieren kan gebeuren: door kinetische of door statische perimetrie. de perimeter van Goldmann herkennen en weten wat een isopter is. de absolute en de differentiële gevoeligheidsdrempel onderscheiden
24.6.5 24.6.6
Het binoculair zicht.
Definities
Kinetische perimetrie
Statische perimetrie
24.6.7
de verschillende technieken toelichten bij het meten van het gezichts- Resultaten verkrijgen door perimetrie veld onder fotopische, mesopische en scotopische omstandigheden
24.6.8
de verschillende factoren opsommen die de gevoeligheid van het netvlies beïnvloeden.
24.6.9
inzien dat naar de aard van de blinde vlekken in het gezichtsveld bepaalde pathologieën van het oog kunnen opgespoord worden. 24.6.10 het belang van het centrale zicht en perifere zicht herkennen.
Factoren die de gevoeligheid van het netvlies beïnvloeden. Pathologie die met perimetrie opgespoord kan worden
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 68 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 24.6.11 het belang inzien van het perifere zicht voor de egocentrische lokalisatie of oriëntatie.
LEERINHOUDEN Het belang van het centrale en perifere zicht
24.7
Optische gebreken van het oog (refractiestoornissen)
24.7.1
de oorzaken en symptomen van optische gebreken van het oog zijnde: hypermetropie, myopie, astigmatisme en presbyopie toelichten zeer kort de volgende aandoeningen duiden: anisometropie, antimetropie, aniseikonie en afakie
Hypermetropie, myopie, astigmatisme en presbyopie of accommodatiestoornissen en andere stoornissen zoals anisometrie, antimetropie, afakie, aniseikonie
24.8 24.8.1 24.8.2 24.8.3 24.8.4 24.8.5 24.8.6 24.8.7 24.8.8
zeer kort de volgende pathologische aandoeningen duiden Misvormingen van de oogbol Aandoeningen van de conjunctiva Aandoeningen van de tunica fibrosa Aandoeningen van de tunica vasculosa Aandoeningen van de lens Aandoeningen van het netvlies Glaucoom Aandoeningen van de oogzenuw
Andere pathologie van het oog
25
Monoculaire en binoculaire projectie
25.1
de fusie of versmelting van beide gezichtsvelden bij binoculair zicht verduidelijken
24.7.2
26
Homonieme en hetronieme diplopie
26.1
inzien dat om een duidelijk beeld te krijgen de waarnemingen van beide ogen tot één waarneming moeten versmelten.
Monoculaire projectie en binoculaire projectie
Gemeenschappelijk gezichtsveld
Samenvoeging van de beelden
Axioma van de overeenstemmende punten
Fovea‟s als overeenstemmende punten
Inleiding
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 69 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
26.2 26.3
de begrippen homonieme en heteronieme diplopie omschrijven. de binoculaire cellen in de cortex die signalen van het linker en rechter oog combineren verklaren.
Overeenstemmende punten in de hersenschors
26.4
het begrip horopter en de vorm van de horopter in functie van de afstand tot het voorwerp verklaren.
Horoptercirkel van Müller
26.5
het begrip “gebied of zone van Panum” op de retina omschrijven.
Zone van Panum
27
Fusietheorieën
27.1
de voorwaarden nodig voor het verkrijgen van een motorische en een Motorische en sensoriële fusie sensoriële fusie opsommen. inzien dat dit voorwaarden zijn voor een goed binoculair zicht
27.2 27.3 27.4 27.5 27.6 27.7 27.8 27.9 27.10
de anatomie van de visuele cortex (begrippen corpus geniculatum laterale, area striata, primair en secundair gebied) verwoorden. de werking van de simpele en complexe cellen van de cortex begrijpen. de begrippen miosis, mydriasis en de bilaterale reflex begrijpen factoren opsommen die de snelheid van de pupilreflex beïnvloeden. inzien dat miosis ook optreedt bij accommodatie het mechanisme bij het waarnemen van beweging begrijpen. het begrip bewegingsparallax omschrijven. het begrip relatieve beweging toelichten.
De visuele context en waarnemen van bewegingen
De anatomie van de visuele cortex
De werking van de visuele cortex
De pupilreflex.
Het mechanisme van het waarnemen van beweging
Het waarnemen van beweging terwijl we zelf bewegen
De relatieve beweging
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 70 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
28
Het kleurenzien
28.1 28.2
de eigenschappen en oorsprong van kleuren omschrijven. de begrippen golflengte, luminantie, zuiverheid, spectraalkleuren, primaire en secundaire lichtbronnen, kleurendiagram omschrijven. de driekleurentheorie van Young en von Helmholz evenals de vierkleurentheorie van Hering verwoorden.
Bepaling en kleurgewaarwording
28.4
de basistheorie van het kleurenzien samenvatten.
Theorieën betreffende het kleurenzien
28.5
mogelijke oorzaken van kleurenblindheid opsommen (erfelijke en verworven kleurenblindheid). de onderzoeksmethoden voor kleurenblindheid, zoals een kaartensysteem en de lantaarntest omschrijven.
Kleurenblindheid
28.3
28.6 29
Algemene pathologie
29.1
het algemene begrip „pathologie‟ omschrijven en kunnen een aantal vragen stellen die nodig zijn bij de anamnese. een onderscheid maken in de symptomen, familiale anamnese, systeemanamnese en persoonlijke anamnese bij de anamnese.
Definitie
een aantal algemene oorzaken formuleren voor een pathologie.
Mogelijke oorzaken voor de pathologie:
29.2 29.3
29.4
de belangrijkste onderzoeksmethoden bij diagnostisch onderzoek (zoals algemene inspectie, gezichtsscherpte, astigmatisme, gezichtsveldonderzoek, donkeradaptatie, kleurenvisus, oogdrukmeting, spleetlamponderzoek, fundusscopie) verwoorden.
Infecties
Misvormingen
Circulatiestoornissen
Tumoren
Stofwisselingsstoornissen
Methoden die ter beschikking staan bij diagnostisch onderzoek
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 71 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen 30
Pathologie van de oogbol (U)
30.1
de verschillende oorzaken voor een conjunctivitis? met de daarbij horende symptomen en therapie omschrijven (bacteriële, virale, micotische, parasitaire, allergische, auto-immuun en traumatische).
30.2
30.3
30.4
30.5
30.6
30.7 30.8
naast de oppervlakkige en diepere hoornvliesontsteking, enkele degeneratieve letsels? zoals de ouderdomsboog, keratoconus, hoornvliesdystrofie en secundaire hoornvliesdegeneratie omschrijven. de oorzaken en symptomen van een irisontsteking (iritis), een irisstraallichaamontsteking (iridocyclitis) en een vaatvliesontsteking of choroiditis toelichten. het begrip sympathische oftalmie omschrijven.
de verschillende oorzaken voor aandoeningen van het netvlies opsommen en begrijpen dat een fundusonderzoek en gezichtsveldonderzoek hierbij onontbeerlijk zijn.
LEERINHOUDEN
Pathologie van de conjunctiva (U)
Conjunctivitis
Degeneratieve letsels
Tumoren Pathologie van de cornea (U)
Ontstekingen
Degeneratieve letsels
Pathologie van de uvea of druifvlies (choroïdea, straallichaam en iris) (U)
Uveïtis
Degeneratieve letsels
Tumoren Pathologie van de retina (U)
Bloedvaten van de retina
De retina
Macula lytea de mogelijke aandoeningen van de oogzenuw en in het bijzonder van Pathologie van de pupil en Nervus opticus (U) de papil opsommen en kennen hiervan de oorzaken en sympto Richten van de Nervus opticus men.(U) Fundusonderzoek inzien dat een fundusonderzoek hier zeer belangrijk is. (U) de verschillende vormen en oorzaken van staar evenals van glaucoom verwoorden (verworven staar, ouderdomsstaar, wondstaar, primair glaucoom, secundair glaucoom, aangeboren glaucoom, absoluut glaucoom) (U)
Pathologie van het glasachtig lichaam, de lens en de oogkamers (U)
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 72 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
31
Farmacologie
31.1
de verschillende toedieningsvormen (enterale en parenterale toedieningsvormen) opsommen.
Toedieningsvormen
31.2
de antiseptica en contactlensvloeistoffen (harde en zachte) die gebruikt worden ter voorkoming van infecties omschrijven.
Antiseptica en contactlensvloeistoffen
31.3
het gebruik van antibacteriële middelen, antimycotica en antivirale middelen omschrijven.
Antimicrobiële geneesmiddelen
31.4
enkele lokale anesthetica zoals lidocaïne en tetracaïne toelichten.
Lokale anesthetica
31.5
enkele middelen die de pupil dilateren (mydriatica en cyclopegica) en Mydriatica en cyclopegica hun gebruik toelichten.
31.6
de werking van de vele geneesmiddelen tegen glaucoom door het verminderen van de IOD verklaren.
Geneesmiddelen bij glaucoom
31.7
de verschillende aandoeningen die verholpen worden met lokale corticosteroïden in suspensies of zalven.
Lokale corticosteroïden
31.8
een aantal anti-allergica herkennen vooral bij conjunctivitis vergezeld door allergische rhinitis.
Anti-allergica
31.9
de middelen tegen een banale roodheid van de conjunctiva opsommen.
Geneesmiddelen tegen congestie
31.10
fluoresceïne als diagnostische kleurstof omschrijven en kennen de toepassingen hiervan.
Diagnostische kleurstoffen
31.11
het gebruik van artificiële tranen bij droge ogen toelichten.
Artificiële tranen
31.12
de gevaren van bepaalde geneesmiddelen op het normaal functione- Invloed van enkele geneesmiddelen op de werking van het ren van het oog omschrijven (bijnierschorshormonen, barbituraten, oog neuroleptica, antirheumatica, parasympathicolytica, antihistaminica en digoxine).
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 73 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
Er wordt waar kan zoveel mogelijk gewerkt met tekeningen, schema‟s en foto‟s.
Gebruik concrete voorbeelden uit de leefwereld van de leerlingen en benader deze vanuit de recente technieken.
Gebruik regelmatig het model van het oog om de leerstof te visualiseren.
Gebruik ICT-toepassingen en moderne aangepaste informatie om gegevens op te zoeken en te verwerken.
Motiveer door een enthousiaste begeleiding.
Bezoek de nodige beurzen om de vernieuwing binnen de sector bij te houden.
Overleg met andere leerkrachten om inhoudelijke aspecten en samenhangen van de lessen op elkaar af te stemmen.
Gebruik passende instructies en verduidelijk deze met de nodige figuren
Zorg voor structuur in de documenten voor de leerlingen en geef passende instructies die verwijzen naar de cursus en/of boeken.
Maak een specifiek zelfevaluatieformulier op, eigen aan de werkzaamheden en gebruik dit tijdens de overlegmomenten met de leerlingen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 74 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
PV/TV STAGE OPTIEK DECR. NR.
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen kunnen
LEERINHOUDEN
De stage is niet gericht op het realiseren van extra doelstellingen. De basis voor het bepalen van de activiteiten tijdens de stage zijn de doelstellingen uit het gedeelte PV Praktijk optiek, TV Optiek, TV Toegepaste biologie en TV Optiek/toegepaste fysica. De school/vakgroep/stagebegeleider bepaalt, in overleg met het stagebedrijf, welk van deze doelstellingen, tijdens de stage extra kunnen worden gerealiseerd in een reële context. Deze doelstellingen worden opgenomen in de stage-activiteitenlijst.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 75 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN
In het leerplan zijn een aantal uitbreidingsdoelstellingen opgenomen. Uitbreidingsdoelstellingen worden aangeduid door een (U) na de doelstelling en zijn cursief gedrukt. Alle leerplandoelstellingen moeten worden gerealiseerd gedurende de opleiding (derde graad) behalve deze aangeduid met (U). Uitbreidingsdoelstellingen moeten enkel bereikt worden als het niveau van de leerlingen dit toelaat. Zij kunnen ook gebruikt worden bij de invulling van het complementair gedeelte.
Maak duidelijke afspraken met de leerling en leg bij elke opdracht uit wat belangrijk is. De leerling ontwikkelt zo het vermogen om het eigen werk te organiseren en te evalueren.
Bij het creëren van een onderwijssituatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de evenwichtige opbouw van de opeenvolgende lesfasen. De lesinhouden worden steeds op een eenvoudige en aanschouwelijke manier voorgesteld, kort en gestructureerd, aangepast aan het niveau van de leerlingen. Elke lesfase wordt beëindigd met een duidelijke synthese. Om de leerling doelgericht te laten werken is het noodzakelijk, dat de leerling over de nodige informatie beschikt.
Als leerkracht heb je ruime aandacht om de leerlingen aan de juiste studiemethode te helpen (leren leren). De leerlingen krijgen zoveel mogelijk kansen om zelf dingen te ontdekken.
Succes beleven is voor elke leerling belangrijk en is een middel tot waardering. Het gebruik van verschillende werkvormen tijdens het leerproces is essentieel
Gebruik de agenda als communicatiemiddel en noteer er ook positieve commentaren in.
Overleg met andere leerkrachten (in de vakgroep) over inhoudelijke aspecten en de samenhangen ervan.
VOET Wat en waarom? 2
Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelen die, in tegenstelling tot de vakgebonden eindtermen, niet specifiek behoren tot een vakgebied, maar door meerdere vakken en/of vakoverschrijdende onderwijsprojecten worden nagestreefd. De VOET geven scholen de opdracht om jongeren te vormen tot de actieve burgers van morgen! Zij moeten jongeren in staat stellen om die sleutelcompetenties te verwerven die een zinvolle bijdrage leveren aan het uitbouwen van een persoonlijk leven en aan de opbouw van de samenleving. Het ordeningskader van de VOET bestaat uit een samenhangend geheel dat deels globaal en deels per graad geformuleerd wordt. Globaal:
een gemeenschappelijke stam met 27 sleutelvaardigheden Deze gemeenschappelijke stam is een opsomming van vrij algemeen geformuleerde eindtermen, los van elke context. Ze zijn toepasbaar in alle opvoedings- en onderwijsactiviteiten van de school. Ze kunnen, afhankelijk van de keuze van de school, in samenhang met alle andere vakgebonden of vakoverschrijdende eindtermen worden toegepast;
zeven maatschappelijk relevante toepassingsgebieden of contexten:
2
lichamelijke gezondheid en veiligheid,
mentale gezondheid,
In de eerste graad B-stroom spreekt men over vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen (VOOD). Aangezien zowel VOET als VOOD na te streven zijn, beperken we ons in de tekst tot de term VOET, waarbij we zowel naar het begrip vakoverschrijdende eindtermen als vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen verwijzen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 76 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) sociorelationele ontwikkeling,
omgeving en duurzame ontwikkeling,
politiek-juridische samenleving,
socio-economische samenleving,
Per graad:
socioculturele samenleving.
leren leren,
ICT in de eerste graad,
technisch-technologische vorming in de tweede en derde graad ASO.
Een zaak van het hele team De VOET vormen een belangrijk onderdeel van de basisvorming van de leerlingen in het secundair onderwijs. Om een brede en harmonische basisvorming te waarborgen moeten de eindtermen van de gemeenschappelijke stam, contexten, leren leren, ICT en technisch-technologische vorming in hun samenhang behandeld worden. Het is de taak van het team om - vanuit een visie en een planning vakgebonden en vakoverschrijdende eindtermen te combineren tot zinvolle gehelen voor de leerlingen. Door de globale formulering krijgen scholen meer autonomie bij het werken aan de vakoverschrijdende eindtermen, waardoor de school meer mogelijkheden krijgt om het eigen pedagogisch project vorm te geven. Het team zal keuzes en afspraken moeten maken over de VOET. De globale formulering over de graden heen betekent niet dat alle eindtermen in alle graden moeten aan bod komen, dit zou een onbedoelde verzwaring van de inspanningsverplichting tot gevolg hebben. Bij het maken van de keuzes wordt verwacht dat elke graad in elke school een redelijke inspanning doet ten opzichte van het geheel van de VOET, rekening houdend met wat in de andere graden aan bod komt. Doordat de VOET niet louter graadgebonden zijn, krijgt de school/scholengemeenschap de mogelijkheid om een leerlijn over de graden heen uit te werken.
HET OPEN LEERCENTRUM EN DE ICT-INTEGRATIE Het gebruik van het open leercentrum (OLC) en de ICT-integratie past in de totale visie van de school op leren en op het werken aan de leervaardigheden van de leerlingen. De inzet en het gebruik van ICT en van het OLC zijn geen doel op zich maar een middel om het onderwijsleerproces te ondersteunen. Door de snelle evolutie van de informatietechnologie volgen nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij elkaar in hoog tempo op. Kennis en inzichten worden voortdurend verruimd. Er komt een enorme hoeveelheid informatie op ons af. De school zal de leerlingen moeten leren hier zinvol en veilig mee om te gaan. Zelfstandig kunnen werken, in staat zijn eigen initiatieven te ontplooien en over het vermogen beschikken om nieuwe ideeën en oplossingen in samenwerking met anderen te ontwikkelen, zijn essentieel. Voor het onderwijs betekent dit een ingrijpende verschuiving: minder aandacht voor de passieve kennisoverdracht en meer aandacht voor de actieve kennisconstructie binnen de unieke ontwikkeling van elke leerling. Die benadering nodigt leraren en leerlingen uit om voortdurend met elkaar in dialoog te treden, omdat je de ander nodig hebt om te kunnen leren. Het traditionele beeld van onderwijs zal steeds meer verdwijnen en veranderen in een dynamische leeromgeving waar leerlingen in eigen tempo en in wisselende groepen onderwijs zullen volgen. Dergelijke leerprocessen worden bevorderd door gebruik te maken van het OLC en van ICT-integratie als onderdeel van deze rijke gedifferentieerde leeromgeving. Het open leercentrum als krachtige leeromgeving Een open leercentrum (OLC) is een ruimte waar leerlingen, individueel of in groep, zelfstandig, op hun eigen tempo en op hun eigen niveau kunnen leren, werken en oefenen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 77 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) Om een krachtige leeromgeving te zijn, is een open leercentrum
uitgerust met voldoende didactische hulpmiddelen,
ter beschikking van leerlingen op lesmomenten en daarbuiten,
uitgerust in functie van leeractiviteiten met pedagogische ondersteuning. In ideale omstandigheden zou de ganse school een open leercentrum kunnen zijn. In werkelijkheid kan in een school echter niet op elke plaats en op elk moment een dergelijke leeromgeving gewaarborgd worden. Daarom kiezen scholen ervoor om een aparte ruimte als OLC in te richten om zo de leemtes in te vullen. Voor de meeste leeractiviteiten volstaat een klaslokaal of informaticalokaal. Wanneer is het echter nuttig om over een OLC te beschikken?
Bij een gedifferentieerde aanpak waarbij verschillende leerlingen bezig zijn met verschillende leeractiviteiten, kan het klaslokaal op vlak van zowel ruimte als middelen niet meer als enige leeromgeving voldoen. Dit is zeker het geval bij begeleid zelfstandig leren, vakoverschrijdend leren, projectmatig werken ... Vermits leerlingen bij deze leeractiviteiten een zekere vrijheid krijgen in het plannen, organiseren en realiseren van het leren, is de beschikbaarheid van extra ruimte en middelen soms noodzakelijk.
Het leren van leerlingen beperkt zich niet tot de eigenlijke lestijden. Voor sommige opdrachten moeten zij beschikken over aangepaste leermiddelen buiten de eigenlijke lestijden. Niet iedereen heeft daar thuis de mogelijkheden voor. In functie van gelijke onderwijskansen, lijkt het zinvol dat een school ook momenten buiten de lessen voorziet waarop leerlingen van een OLC gebruik kunnen maken. Om hieraan te voldoen, beschikt een OLC minimaal over volgende materiële mogelijkheden:
ruim lokaal met een uitnodigende inrichting die een flexibele opstelling toelaat (bijv. eilandjes om in groep te werken);
ICT: computers met internetverbinding, printmogelijkheid, oortjes, microfoons …
digitaal leerplatform waar alle leerlingen toegang toe hebben;
materiaal waarvan de vakgroepen beslissen dat het moet aanwezig zijn om de leerlingen zelfstandig te laten werken/leren (software, papieren dragers …) en dat bewaard wordt in een openkastsysteem;
kranten en tijdschriften (digitaal of op papier). In het ideale geval is er nog een bijkomende ruimte beschikbaar (liefst ook met ICT-mogelijkheden) die zowel kan gebruikt worden als „stille‟ ruimte of juist omgekeerd om bijvoorbeeld leerlingen presentaties te laten oefenen (de grote ruimte is in dat geval de stille ruimte) of voor groepswerk (discussiemogelijkheid). Op organisatorisch vlak is het van belang dat met het volgende rekening wordt gehouden:
het OLC wordt bij voorkeur gebruikt voor werkvormen en activiteiten die niet in het vaklokaal kunnen gerealiseerd worden;
het is belangrijk dat bij een leeractiviteit begeleiding voorzien wordt. Deze begeleiding kan zowel gebeuren door de actieve aanwezigheid van een leraar als ook „van op afstand‟ door middel van gerichte opdrachten, stappenplannen, studietips …;
het OLC is toegankelijk buiten de lesuren (bijv. tijdens de middagpauze, een bepaalde periode voor en/of na de lesuren). Voor het welslagen is het aan te bevelen dat een OLC-beheerder aangesteld wordt. Deze beheerder zorgt o.a. voor inchecken, bewaren van orde, beheer van het materiaal en praktische organisatie en wordt bijgestaan door een ICT-coördinator voor de technische aspecten. Door het specifieke karakter van het OLC is deze ruimte bij uitstek geschikt voor de realisatie van de ICT-integratie binnen de vakken maar deze integratie mag zich niet enkel tot het OLC beperken. ICT-integratie als middel voor kwaliteitsverbetering Onder ICT-integratie verstaan we het gebruik van informatie- en communicatietechnologie ter ondersteuning van het leren.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 78 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) ICT-integratie kan op volgende manieren gebeuren:
Zelfstandig oefenen in een leeromgeving Nadat leerlingen nieuwe leerinhouden verworven hebben, is het van belang dat ze voldoende mogelijkheden krijgen om te oefenen bijvoorbeeld d.m.v. specifieke pakketten. De meerwaarde van deze vorm van ICT-integratie kan bestaan uit: variatie in oefenvormen, differentiatie op het vlak van tempo en niveau, geïndividualiseerde feedback, mogelijkheden tot zelfevaluatie.
Zelfstandig leren in een leeromgeving Een mogelijke toepassing is nieuwe leerinhouden verwerven en verwerken, waarbij de leerkracht optreedt als coach van het leerproces (bijvoorbeeld in het open leercentrum). Een elektronische leeromgeving (ELO) biedt hiertoe een krachtige ondersteuning.
Creatief vormgeven Leerlingen worden uitgedaagd om creatief om te gaan met beelden, woorden en geluid. De leerlingen kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die o.a. allerlei tekst-, beeld- en tekenprogramma‟s bieden.
Opzoeken, verwerken en bewaren van informatie Voor het opzoeken van informatie kunnen leerlingen gebruik maken van o.a. cd-roms, een ELO en het internet. Verwerken van informatie houdt in dat de leerlingen kritisch uitmaken wat interessant is in het kader van hun opdracht en deze informatie gebruiken om hun opdracht uit te voeren. De leerlingen kunnen de relevante informatie ordenen, weergeven en bewaren in een aangepaste vorm.
Voorstellen van informatie aan anderen Leerlingen kunnen informatie aan anderen meedelen of tonen met behulp van ICT-ondersteuning met tekst, beeld en/of geluid onder de vorm van bijvoorbeeld een presentatie, een website, een folder …
Veilig, verantwoord en doelmatig communiceren Communiceren van informatie betekent dat leerlingen informatie kunnen opvragen of verstrekken aan derden. Dit kan via e-mail, internetfora, ELO, chat, blog …
Adequaat kiezen, reflecteren en bijsturen De leerlingen ontwikkelen competenties om bij elk probleem verantwoorde keuzes te maken uit een scala van programma‟s, applicaties of instrumenten, al dan niet elektronisch. Daarom is het belangrijk dat zij ontdekken dat er meerdere valabele middelen zijn om hun opdracht uit te voeren. Door te reflecteren over de gebruikte middelen en door de bekomen resultaten te vergelijken, maken de leerlingen kennis met de verschillende eigenschappen en voor- en nadelen van de aangewende middelen (programma‟s, applicaties …). Op basis hiervan kunnen ze hun keuzes bijsturen.
TIMING - JAARPLAN Van elke leraar wordt verwacht dat hij/zij in het begin van het schooljaar een jaarplanning opmaakt. Met het planningsdocument kan je aangeven hoe je het leerplan zal realiseren. Het is moeilijk aan te geven hoeveel tijd er aan elk hoofdstuk besteed wordt, daar het tempo van de leerlingen afhankelijk is van hun inzet, hun bereidwilligheid om te leren, de aanpak van de leerkracht, de instructies en uitgewerkte opgaven voor de leerlingen, de leesvaardigheid van de leerlingen, de aangeboden probleemstellingen en projecten, de aanwezige infrastructuur ... Het is dan ook aangewezen de timing en de jaarplanningen te bespreken in de vakgroep. Die planning kan gemaakt worden via smartschool. Horizontale en verticale samenhang van de aangeboden leerstof is noodzakelijk. De opbouw van de leerstof zal progressief binnen een leerlijn uitgewerkt worden. Eenvormigheid en duidelijkheid zal de transparantie versterken. De verschillende jaarplannen van de verschillende leerkrachten moeten op elkaar zijn afgestemd. Overleg tussen de verschillende leraren is absoluut noodzakelijk en kan best gerealiseerd worden binnen de vakgroep.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 79 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) Om het leerplan van de graad te realiseren zullen tijdens het schooljaar de vorderingen van de verschillende leerkrachten regelmatig geëvalueerd worden, waarbij leerkrachten hun voorstellen tot bijsturing van de jaarplannen kunnen motiveren.
ORGANISATIE VAN DE GIP (GEÏNTEGREERDE PROEF) De geïntegreerde proef (geïntegreerde proef) geeft scholen en leraren de kans om uitdagende en boeiende opdrachten te realiseren met een ruime meerwaarde voor zowel de leerling, de leraar als de school. Waarom een geïntegreerde proef De geïntegreerde proef is een decretale verplichting voor alle leerlingen binnen de eindjaren van de 3 onderwijsvormen BSO, KSO en TSO . De geïntegreerde proef biedt de scholen de mogelijkheid om leerplandoelstellingen op een geïntegreerde, vakoverschrijdende, projectmatige en praktijkgerichte wijze, in een reële context te realiseren. Hierdoor komen meerdere beroepsvaardigheden, algemene kennis en communicatievaardigheden evenwichtig aan bod. Hierdoor wordt het participeren aan het latere beroepsleven en het functioneren in de maatschappij gemakkelijker. Wat is een geïntegreerde proef Het begrip “geïntegreerd” heeft een meervoudige betekenis. In de geïntegreerde proef worden meerdere vakken verweven zodanig dat de leerling een opdracht krijgt waarin hij zijn verworven competenties uit meerdere vakken van het specifiek gedeelte tegelijk zal aanwenden. Een geïntegreerde proef is een globale opdracht waarin doelstellingen uit verschillende vakken zijn opgenomen die een samenhangend geheel vormen. De geïntegreerde proef is duidelijk geen bundeling van losse opdrachten uit verschillende vakken. Tijdens de realisatie van de geïntegreerde proef komen zowel het toepassen van kennis, het uitvoeren van vaardigheden als het ontwikkelen van attitudes op een geïntegreerde en evenwichtige wijze aan bod. De inbreng van externe juryleden stimuleert een bredere kijk op mogelijke oplossingen waardoor het geïntegreerd karakter van de proef wordt geaccentueerd. De proef is een totaalproject waarin zowel proces als product evenwichtig aan bod komen en als dusdanig gelijkwaardig worden geëvalueerd. De regelgever biedt de school veel ruimte en creativiteit bij de invulling van de geïntegreerde proef. De school beschikt over de vrijheid om een geïntegreerde proef school gebonden in te vullen, afhankelijk van de lokale situatie, het profiel van de school, de interesses van de leerlingen, de inbreng van externe juryleden… Een „model‟ geïntegreerde proef voor een studierichting bestaat niet. Wel zal de jury kiezen voor een boeiende opdracht met een maximale link naar de actuele context zodanig dat de geïntegreerde proef een effectieve meerwaarde betekent voor de leerling. Betrokken vakken Vakken van het specifieke gedeelte die de specificiteit van de studierichting bepalen, worden betrokken bij de opstelling en de organisatie van de geïntegreerde proef, met klemtoon op het vakoverschrijdend karakter. Kennis en vaardigheden uit de vakken van de basisvorming kunnen eveneens nodig zijn voor het realiseren van de geïntegreerde proef. De opdracht
De geïntegreerde proef wordt bij voorkeur opgebouwd rond een praktische realisatie vertrekkende vanuit een probleemstelling of een project en geformuleerd door middel van operationele doelstellingen.
De regelgever bepaalt niet welke vakken opgenomen moeten worden in de geïntegreerde proef. Concreet betekent dit dat:
3
De regelgeving in verband met de organisatie van de geïntegreerde proef vind je terug via Edulex.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 80 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) niet alle vakken van het specifiek gedeelte verplicht in de geïntegreerde proef moeten worden opgenomen,
vakken uit de basisvorming zoals PAV, Nederlands, wiskunde, Frans… kunnen opgenomen worden in de geïntegreerde proef. Dit is echter geen wettelijke verplichting. Het is aangewezen deze vakken enkel op te nemen in de geïntegreerde proef indien de opname van deze vakken een meerwaarde betekent voor de leerling of een kwaliteitsvolle uitvoering van de opdracht ondersteunt,
doelstellingen van de stage een onderdeel kunnen vormen van de geïntegreerde proef (maar dit is geen noodzaak).
De geïntegreerde proef kan uitgevoerd worden door een individuele leerling, door een groepje leerlingen of door de volledige klas. De opdracht kan verschillend zijn per leerling, gelijklopend zijn of een deel zijn van een groter geheel. Eventueel kunnen de leerlingen zelf kiezen of ze de geïntegreerde proef individueel of in groepsverband uitvoeren.
Begeleiding De geïntegreerde proef is een procesmatig geheel en kan ingedeeld worden in een planningsfase, een ontwikkel- of uitvoeringsfase fase en een voorstellingsfase. Elke leraar, die vakken geeft die betrokken zijn bij de geïntegreerde proef (zowel AV, TV en PV), zorgt - binnen zijn vakgebied - voor de nodige begeleiding van de leerlingen. De geïntegreerde proef-begeleider heeft, naast de begeleiding binnen zijn eigen vakgebied, ook een coördinerende taak. Ouders, leerlingen en de delibererende klassenraad worden tijdig en regelmatig geïnformeerd betreffende de vorderingen. Meer informatie over de geïntegreerde proef kan je vinden op de GO! website of bevraag je bij je pedagogische adviseur.
ORGANISATIE VAN DE STAGE Wat is een stage? Een stage is een begeleid, buitenschools leerproces, gericht op het verwerven van kennis, attitudes en vaardigheden in een reële werksituatie, gekoppeld aan een reeks leerplandoelstellingen. Het is een verdieping en/of een aanvulling van de schoolse vorming. Via de stage dient de leerling de mogelijkheid te krijgen het leerproces dat hij op school doormaakt verder te optimaliseren. De doelstellingen die men op de stageplaats wil realiseren zijn opgenomen in een stage- activiteitenlijst. Regelgeving Bij de organisatie van een stage zal er steeds over gewaakt worden dat de vigerende regelgeving strikt gevolgd wordt. Afwijkingen (indien nodig) zullen tijdig aangevraagd worden. Prospectie van stageplaatsen De keuze van geschikte stageplaatsen is uiterst belangrijk voor de verwezenlijking van de stage doelstellingen. Daarom dient de nodige aandacht besteed te worden aan een zorgvuldige prospectie en selectie van stageplaatsen. Het is niet aangewezen dat de leerling zelf naar een stageplaats zoekt. Hij/zij kan wel voorstellen formuleren, maar de contacten worden door de school gelegd. Goede stageplaatsen voldoen aan een aantal basisvoorwaarden:
bonafide en dus voldoen o.m. aan de wettelijke voorschriften;
respecteren de regelgeving in verband met het welzijn en milieu;
de activiteiten in overeenstemming met de stage doelstellingen;
het aantal stagiairs staat in verhouding tot het aantal werknemers; stagiairs zijn geen goedkope werkkrachten;
de stagementor krijgt voldoende tijd en ruimte voor de begeleiding van de leerling-stagiair;
er is voldoende kwalitatieve uitrusting en apparatuur beschikbaar;
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 81 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) de stageplaats zal bij voorkeur binnen een redelijke afstand van de woonplaats van de stagiair liggen;
de stagementor kan voldoende tijd vrijmaken voor contacten met de stagebegeleider.
Vastleggen van de stage activiteiten In onderling overleg tussen stagebegeleider, de vakgroep en stagementor wordt voor elke individuele leerling een stage activiteitenlijst opgesteld. Deze activiteiten:
vinden verantwoording in het leerplan;
ondersteunen de schoolopleiding;
liggen binnen de psychische en fysieke mogelijkheden van de leerling. De lijst met stage activiteiten wordt gekoppeld aan de stage overeenkomst.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 82 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN4 Om de leerplandoelstellingen geïntegreerd te realiseren, worden de lessen bij voorkeur gegeven in een daartoe aangepast vaklokaal. De inrichting van de vaklokalen zal de leerlingen inspireren tot een algemene attitude van netheid, zorg en veiligheid. ALGEMENE ONDERDELEN
Beamer + projectiescherm
Aangepaste PC met aangepast basis software en scherm
Printer
Nodig opbergmateriaal
Collectieve veiligheidsuitrusting
SPECIFIEKE ONDERDELEN
Didactische modellen van het menselijk oog en aanverwante delen
Relevante catalogi, cd-rom‟s eigen aan de optiek
Model van het oog
Schedel van de mens
Foto‟s van aandoeningen
Tekeningen en schema‟s (zoals microscopische bouw, werking van het oog, gezichtsveld ...)
SPECIFIEKE GEREEDSCHAPPEN
Specifieke klemgereedschappen
Specifieke slijpuitrusting
Soldeertoestel
Opwarmingstoestel (Chaufrette)
Klein gereedschap
4
Set specifieke tangen
Set fijne schroevendraaiers
Set specifieke vijlen
Inzake veiligheid is de volgende wetgeving van toepassing: -
Codex ARAB AREI Vlarem.
Deze wetgeving bevat de technische voorschriften die in acht moeten genomen worden m.b.t.: -
de uitrusting en inrichting van de lokalen; de aankoop en het gebruik van toestellen, materiaal en materieel.
Zij schrijven voor dat: -
duidelijke Nederlandstalige handleidingen en een technisch dossier aanwezig moeten zijn; alle gebruikers de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften dienen te kennen en correct kunnen toepassen; de collectieve veiligheidsvoorschriften nooit mogen gemanipuleerd worden;
-
de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig moeten zijn en gedragen worden, daar waar de wetgeving het vereist.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 83 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
MEET- EN CONTROLEGEREEDSCHAP:
Refractie-unit met foropter
Topsterktemeter
Skiascoop en oftalmoscoop
Pasdoos en pasbril
Schuifmaat
Meetlat
Aftekengereedschap
Specifieke kalibers
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 84 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
EVALUATIE De evaluatie valt te kaderen binnen het evaluatiebeleid van de school. Het spreekt vanzelf dat de individuele leraar zijn evaluatie moet afstemmen op deze visie. De evaluatie gebeurt aan de hand van evaluatiecriteria in functie van de doelstellingen. Een goed functionerende evaluatie beantwoordt aan een aantal randvoorwaarden. De evaluatie is:
planmatig: de leerling (en zijn ouders) moeten het wat, wanneer en waarom van de evaluatie weten;
voorspelbaar:
het gevraagde moet duidelijk herkenbaar zijn voor de leerlingen;
de leerling moet de juiste oplossing kunnen terugvinden, ook na het evaluatiemoment;
hij moet eruit kunnen leren;
efficiënt: doelgericht om leerlingen te begeleiden vanuit een positieve benadering; evaluatie dient niet om af te straffen;
valide: de evaluatie moet volledig in overeenstemming zijn met wat werd gezien en wat kan verwacht worden;
relevant: de cijfers moeten in verhouding staan tot de inspanning en het relatief belang;
procesgericht: evaluatie mag niet teveel als een finaliteit beschouwd worden; maar eerder als een deel van het opvoedingsproces;
objectief: de evaluatie moet vergelijkbaar met anderen zijn. Het is belangrijk dat de verschillen kunnen uitgelegd worden en als dusdanig worden aanvaard;
transparant: de toetsen moeten zo snel mogelijk na verbetering aan de leerlingen worden voorgelegd en bij voorkeur met hen worden besproken. Een goed functionerende evaluatie beantwoordt aan een aantal kwaliteitscriteria: Stel alleen geldige vragen. Enkele voorwaarden hierbij zijn:
de opgaven moeten overeenkomen met de leerplandoelstellingen;
wat geëvalueerd wordt, moet ook voldoende ingeoefend zijn;
de moeilijkheidsgraad moet aanvaardbaar zijn.
Verhoog de betrouwbaarheid en verklein de foutenmarge door:
duidelijke en ondubbelzinnige vragen te stellen;
het puntengewicht in relatie te brengen met het belang van de doelstellingen;
vraag per vraag te corrigeren op basis van een correctiemodel met puntenverdeling;
relatief veel vragen te stellen en per moeilijkheidsgraad te rangschikken (werkt motiverend)
de leerling voldoende tijd geven;
de quotering niet te verlagen voor spelfouten, zorg of lay-out of een gebrekkige manier van uitdrukken, tenzij dit het doel is (bijv. wanneer de school een vakoverschrijdend taalbeleid erop nahoudt);
veel evaluatiebeurten te voorzien (zonder te veel onderwijstijd in beslag te nemen!).
Zorg voor een voorspelbare evaluatie door:
de vragen voldoende herkenbaar te maken en aan te sluiten op de wijze van toetsen die ze gewoon zijn;
de beoordelingscriteria vooraf gekend zijn;
de leerlingen goed op de hoogte brengen van wat ze moeten kennen en kunnen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 85 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w) Maak van de evaluatie een nuttig instrument (leraar en leerling leren eruit) door:
het examen of de toets te laten inkijken en klassikaal te bespreken;
aan de leerling feedback te geven en te leren waarom een antwoord juist of fout is;
conclusies te trekken voor de manier van onderwijzen (didactische aanpak);
de samenhang van het aantal onvoldoendes met andere vakken te analyseren. Belangrijk is de evolutie van hun prestaties, daarom zal de leraar voortdurend hun vorderingen nagaan en zo nodig remediërend optreden. Een aantal redactieregels bevorderen deze voorwaarden.
Duidelijke vraagstelling met precieze afbakening van aantallen.
Juist gebruikte hulpmiddelen.
Onafhankelijkheid van de onderwerpen bij deelvragen of opeenvolgende vragen.
Correcte formulering qua taalgebruik:
eenvoudig, concreet en zonder overbodigheden.
vragen met een zelfde vraagvorm groeperen.
vermijden van dubbelzinnige items.
vermijden van (dubbele) negaties.
Verzorgde lay-out:
BIN-normen;
geen vraag over twee pagina‟s gespreid;
overzichtelijke nummering;
goed leesbare teksten;
duidelijke figuren. Naast de evaluatie door de leraar, is het wenselijk dat de leerlingen bij de evaluatie betrokken worden via:
peerevaluatie: leerlingen evalueren elkaar;
zelfevaluatie: de leerling evalueert zichzelf;
co-evaluatie: samen met de leraar.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Optiektechnieken 86 PV Praktijk optiek (1e leerjaar: 10-8 lt/w, 2e leerjaar: 10-8 lt/w); PV/TV Stage optiek (1e leerjaar: 0-2 lt/w, 2e leerjaar: 0-2 lt/w;) TV Optiek (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Optiek/toegepaste fysica (1e leerjaar: 3 lt/w, 2e leerjaar: 3 lt/w); TV Toegepaste biologie (1e leerjaar: 2 lt/w, 2e leerjaar: 2 lt/w)
BIBLIOGRAFIE
Algemene weefselleer (Aureliae Materia Medica) M. Cokelaere.
Alles over de ogen en nieren (Nieuwe Medische encyclopedie)
Binocular Anomalies: Diagnosis and Vision Therapy, John R. Griffin, J. David Grisham
Biologie informatief (Uitg. Den Gulden Engel) G.B. Banninck en Th.M. van Ruiten.
Biologie Informatief. Den Gulden Engel. G.B. Bannink en Th.M. van Ruiten.
Borish‟s Clinical Refraction,
Caroline Kovarski, ISBN 9782743006518
Chemistry door Mortimer
Cours d‟optométrie,
Cursussen EHSAL:,
William Benjamin,
Jean-Charles Allary,
Algemene Optometrie, K. Van Zeebroeck,
Algemene Optometrie en Methodologie: Praktijk, J. Paumen
Optische technologie: Practicum, M. Dierickx
Pathologie van het oog door L. Vandendaele
Farmacologie door H. Lambrechts
Biologie van het oog I door Dr. R. Marquet
Biologie van het oog II door Dr. R. Marquet
Neuroanatomie en neurofysiologie door R. Marquet
De functie van het zenuwstelsel (Aula-reeks) Dr. J.P. Schade
De ongewervelde dieren (delen 1 en 2) Ralph Buchsbaum
De ongewervelde dieren. W. Deconinck
Dictionary of Optometry and visual science, Michel Millodot
Erfelijke stofwisselingsziekten. De Nederlandse bibliotheek der geneeskunde.
Geïllustreerd anatomisch zakwoordenboek. Heinz Feneis
Geïllustreerd anatomisch zakwoordenboek. Heinz Feneis
Geneeskundig woordenboek. Bohn, Scheltema en Holkema.
ISBN 978-0-7506-7524-6
ISBN 978-2-9525793-0-8
L‟opticien lunetier
Molecular Biology of the Gene. James D. Watson
Neurowetenschappen (prof. Peter Jansens) “Het centraal visueel systeem” op www.freewebs.com en www.oogartsen.nl
Optometric Management of Nearpoint Vision Disorders, Martin H. Birnbaum
Organische chemie (Uitgeverij De Boeck) K. Bruggemans, Yvette Herzog en Vera Versée.
PARKER, J., De atlas van het menselijk lichaam Librero Kerkdriel, 2003
Review of physiological chemistry. H.A.Harper, V.W.Rodwell and P.A.Mayes.
Standaard Medische encyclopedie
Studentencursus neurofysiologie. Jonas Rooseleer (internet)
The Coordinated Classroom Darell Boyd Harmon
The Eye : Basic Sciences in Practice Forrester, John / Andrew, Dick / Roberts, Fiona / Mcmenamin, Paul ISBN 9780702028410