Monitoren van sociaal leren: Het leerproces van de coalitiepartners binnen het project ‘Groene & Blauwe Diensten’ in de provincie Flevoland
Annemarie Groot
Referaat Groot, A. (2008). Monitoren van sociaal leren: Het leerproces binnen het project ‘Groene & Blauwe Diensten’ in de provincie Flevoland. Wageningen: AlterraWageningen UR.
Dit rapport beschrijft de resultaten van een onderzoek dat gericht is geweest op het monitoren van het sociaal leerproces binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ dat zich afgespeeld heeft in de provincie Flevoland. Het monitoringsonderzoek is gefinancierd door de provincie Flevoland en Senternovem.
Trefwoorden: Proces monitoring, participatieve monitoring, sociaal leren, groene en blauwe diensten
2
Met dank aan alle deelnemers aan en betrokkenen bij het project Groene en Blauwe diensten
3
4
Inhoud Samenvatting
7
1.
Introductie
16
1.1
Context van het monitoringsonderzoek
16
1.2
Onderzoeksvragen van het monitoringsonderzoek
18
1.3
Opzet van het rapport
19
2.
Monitoringsonderzoek: Verantwoording van concepten en aanpak
20
2.1
Wat is sociaal leren?
20
2.2
In hoeverre is het project ‘Groene en Blauwe diensten’
2.3
3.
4.
5.
6.
opgezet vanuit een sociaal leerperspectief?
24
Welke monitoringsbenadering kan een sociaal leerproces stimuleren?
25
Beleidscontext
31
3.1
Beleidscontext in relatie tot groene en blauwe diensten
31
3.2
Beleidscontext in relatie tot sociaal leren
33
Het leerproces van de coalitiepartners
37
4.1
Het werkproces in vogelvlucht
37
4.2
De lerende partijen in het project Groene en Blauwe diensten
40
4.3
Het leren van de coalitiepartners: Proces
46
4.4
Het leren over groene en blauwe diensten: Inhoud
57
4.5
Het faciliteren van het leren
59
Conclusies en aanbevelingen
63
5.1
Heeft sociaal leren plaatsgevonden?
63
5.2
Het besluitvormingsproces en implementatie verwachtingen
68
5.3
Succes en faalfactoren
70
5.4
Toegevoegde waarde van sociaal leren in projecten
76
5.5
Aanbevelingen
79
Literatuur
81
5
6
Samenvatting Aanleiding en context van het monitoringsonderzoek Dit rapport laat de resultaten zien van een monitoringsonderzoek van het sociale leerproces dat heeft plaatsgevonden binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’. Het monitoringsonderzoek is uitgevoerd in opdracht van de provincie Flevoland en Senternovem. Het project ‘Groene en Blauwe diensten’ is uitgevoerd in het kader van het nationale interdepartementale programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’.
Al begin 2005 werd er door het CBL gewerkt aan een idee voor een project over groene en blauwe diensten’. De eerste contacten over dit onderwerp met mogelijke partners vonden dan ook in 2005 plaats. Uiteindelijk ging het project ‘Groene en Blauwe diensten’ in het najaar van 2006 officieel van start. Vertegenwoordigers van negen organisaties vormden de vaste kern van het project bestaande uit: het IVN Consulentschap Flevoland, Flevolandschap, Landschapsbeheer Flevoland, Waterschap Zuiderzeeland, Centrum Biologische Landbouw, Provincie Flevoland, BDEKO, LTO Noord en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (regio midden). De RECRON en de gemeenten Zeewolde en Dronten zijn in het laatste stadium van het project betrokken geweest. In de periode najaar 2006 tot eind 2007 hebben deze partijen met elkaar gezocht naar antwoorden op de vragen: ‘wat is de vraag voor groene en blauwe diensten’ en ‘wat het aanbod is van deze diensten’. Tevens is gekeken naar welke match er tussen aanbod van en vraag naar groene en blauwe diensten mogelijk en wenselijk is. Ook zijn de financieringsmogelijkheden van deze diensten onderzocht. Het Centrum Biologische Landbouw (CBL) fungeerde als penvoerder en projectleider van het project ‘Groene en Blauwe diensten’.
Het samenwerkingsproces van de coalitiegenoten binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ is ingezet vanuit een (sociaal) leren benadering mede door de kenmerken van het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’. Deze leerbenadering is gekozen vanuit de vooronderstellingen dat voor het tot stand brengen van groene en blauwe diensten er nieuwe relaties dienen te worden gelegd tussen de partijen, er verschillende perspectieven
met
elkaar
geconfronteerd
dienen
te
worden
en
dat
belangentegenstellingen mogelijk kunnen worden overbrugd.
De ‘op leren gerichte aanpak’ van het project werd gekenmerkt door een open karakter met oog voor proces en voor het van elkaar leren. De inhoudelijke doelen uit het
7
projectvoorstel zijn niet als keurslijf gebruikt maar meer als richting om de gezamenlijke zoektocht vorm te geven.
Bij de provincie Flevoland en Senternovem leefden de hierna beschreven vragen met betrekking tot het sociaal leerproces van de coalitiegenoten binnen de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten”. Alterra (Wageningen UR) was gevraagd antwoorden te genereren op deze vragen middels een monitoringsonderzoek.
Onderzoeksvragen De monitoring heeft zich gericht op de volgende specifieke vragen: 1.
In hoeverre heeft er een sociaal leerproces plaatsgevonden binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’?
2.
Indien er sprake is van een sociaal leerproces, ‘wie leren er dan’ en ‘hoe is dit leren gefaciliteerd’?
3.
Indien er sprake is van een sociaal leerproces, ‘wat wordt er geleerd’? In hoeverre wordt er nieuwe kennis over Blauw & Groene diensten ontwikkeld?
4.
Hoe verloop het keuze/besluitvormingsproces? En welke te verwachten/mogelijke consequenties heeft dit voor het implementatieproces?
5.
Wat zijn de succes- en faalfactoren voor het sociaal leerproces binnen de projectgroep Groene en Blauwe diensten?
6.
Indien er sprake is van een sociaal leerproces, heeft een dergelijk leerproces een toegevoegde waarde in vergelijking tot reguliere projecten? Zo ja welke is die toegevoegde waarde (volgens de betrokkenen)?
Monitoringsaanpak Om antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvragen heeft de Alterra onderzoeker het leerproces van de coalitiegenoten in de periode november 2006 tot november 2007 gemonitord. Het monitoringsonderzoek was gericht op enerzijds inzicht krijgen over het sociaal leerproces van de deelnemers aan het project ‘ Groene en Blauwe diensten’ en anderzijds diende het onderzoek dit sociaal leerproces zelf ook weer te stimuleren. Er is gekozen voor een participatieve op leren gericht monitoringsbenadering. Als consequentie van deze keuze hebben de betrokken partijen invloed gehad op de keuze van aspecten die gemonitord zouden worden.
Het gebruikte monitoringskader is beschreven in hoofdstuk 2. Dit kader heeft in het onderzoek als bril gefungeerd om het leerproces te kunnen observeren en analyseren.
8
Het monitoringskader is gebaseerd op zowel de onderzoeksvragen van de provincie Flevoland en Senternovem, de behoeften van de coalitiegenoten binnen het project en de opvattingen van de onderzoeker over het concept ‘sociaal leren’ (zie hoofdstuk 2). Gedurende de projectbijeenkomsten werden de observaties in de vorm van feed back teruggeven aan de coalitiegenoten om het leren over hun eigen leerproces te stimuleren.
Resultaten In hoeverre heeft er een sociaal leerproces plaatsgevonden? Voor een sociaal leerproces geldt dat er zowel op individueel - als collectief niveau geleerd dient te worden. Sociaal leren heeft een doelzoekend karakter en is kritisch reflectief (zie hoofdstuk 2). Terugkijkend op het proces kan geconcludeerd worden dat sociaal leren slechts in geringe mate heeft plaatsgevonden.
Nadruk op inzicht vergroten op individueel niveau: Uiteindelijk zijn het de individuele deelnemers aan het project Groene en Blauwe diensten geweest die ‘geprofiteerd’ hebben van het proces. In hoofdstuk 4 worden de volgende individuele leerpunten verder toegelicht: •
De scope van de individuele deelnemers is verbreed wat betreft voorbeelden van groene en blauwe diensten;
•
Er is meer inzicht ontwikkeld over alternatieve financieringsconstructies voor groene (en blauwe) diensten;
•
Er is meer inzicht in elkaars ideeën, meningen en posities op het gebied van groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland.
Het individueel leren heeft wél een sociaal tintje gehad omdat dit leren gestimuleerd is via de sociale interactie tussen de coalitiegenoten onderling én door de interactie tussen hen en de uitgenodigde gastsprekers. De interactie gedurende de bijeenkomsten heeft de individuele deelnemer geholpen bij het verrijken van zijn of haar al bestaande ideeën en inzichten over groene en blauwe diensten. Op het gebied van competenties van de individuele deelnemers zoals bijvoorbeeld ‘het effectiever kunnen binnenhalen van nieuwe informatie’ zijn geen zichtbare veranderingen opgetreden als gevolg van het leerproces. Aangezien de meeste coalitiegenoten elkaar al kenden heeft het project slechts aan een enkele individuele deelnemer nieuwe contacten opgeleverd.
9
Nauwelijks sprake van leren op collectief niveau: Wat betreft ‘het leren als collectief’, kan het ‘gedeelde inzicht over kansen en knelpunten voor het verder ontwikkelen van groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland’ als resultaat gezien worden van het collectieve leerproces. Ook voor het collectieve niveau geldt dat er geen specifieke competenties zijn ontwikkeld dankzij het project Groene en Blauwe diensten. Men zal elkaar een volgende keer niet sneller vinden dan dat voorheen het geval was. Ook is het niet te verwachten dat de betrokken organisaties een volgende keer een meer effectieve besluitvorming of samenwerking laten zien, dankzij het project Groene en Blauwe diensten.
Kritische reflectie: Binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ heeft enige kritische reflectie op het leerproces plaatsgevonden en wel gedurende de feed back sessies die gebaseerd waren op observaties uit het monitoringsonderzoek. De reflectie van de deelnemers op het eigen leerproces lag met name op het niveau van: •
De redenen voor het uitblijven van een gemeenschappelijk doel, progressie in het leerproces en afspraken over vervolgacties;
•
De afname van motivatie en betrokkenheid bij het proces;
•
De rol van variatie van kennis(dragers) in het proces;
•
Hoogtepunten van het proces en de redenen hiervoor.
Geringe convergentie in percepties, doelen en standpunten: Gedurende het project zijn verschillen in percepties en standpunten blijven bestaan. Zo zijn verschillen in percepties
over
of
‘biologische
landbouwgronden
en
hun
extra
watervasthoudendvermogend nu wél of níet als blauwe dienst beschouwd zou moeten worden door het waterschap’ tot aan het einde van het project blijven bestaan. Ook de vraag ‘wie nu als eerste aan zet is om de volgende concrete stap te nemen richting verder ontwikkelen van groene en blauwe diensten bleef tot aan het einde aan toe verschillend beantwoord. Zijn de vragende partijen als eerste aan zet om een concrete behoefte aan een groene of blauwe dienst uit te werken of zijn de aanbieders als eerste aan de beurt om een specifiek aanbod te concretiseren? Tot aan het einde van het project bleven de meningen hierover verdeeld. Tevens kan opgemerkt worden dat ondanks
dat
het
blikveld
van
de
coalitiegenoten
qua
mogelijke
private
financieringsconstructies verruimd is, dit niet heeft geleid tot een verandering in percepties over de rol van private middelen voor het financieren van groene en blauwe diensten in Flevoland.
10
De individuele belangen bleven de boventoon spelen. Gedurende het hele traject ervoeren
de
coalitiegenoten
onvoldoende
wederzijdse
afhankelijkheid
om
tot
gezamenlijke vervolgacties over te gaan. Mede hierdoor is er geen gemeenschappelijk belang of doel zichtbaar geworden. In de feed back sessies gaven de deelnemers hiervoor verschillende argumenten bestaande uit: •
Gebrek aan urgentie;
•
Beperkte markt voor groene en blauwe diensten (mede door fysieke kenmerken van de provincie);
•
Financieringsvraagstuk niet uitgewerkt op concreet niveau;
•
De meeste coalitiepartners waren te ambtelijk;
•
Geen duidelijke opdracht van de gedeputeerde in de vorm van bijvoorbeeld een advies naar de provincie toe;
•
Geen duidelijke opdracht vanuit het bestuur van de deelnemende organisaties;
•
Geen budget (seed money) aanwezig om een initiatief op het gebied van een groene of blauwe dienst verder te ontwikkelen.
Wat zijn de succes- en faalfactoren geweest voor het sociaal leerproces binnen de projectgroep Groene en Blauwe diensten? Proces met weinig dynamiek en geen concrete mijlpalen: Het langdurige wachten totdat het project uiteindelijk van start is gegaan én de wisseling van projectleiders hebben het leerproces geen goed gedaan. De hoogtepunten van het proces lagen aan het begin van het project. Het uitblijven van het beantwoorden van specifieke verwachtingen, van een concreet resultaat en van concrete (vervolg)afspraken, maakten dat een aantal deelnemers tijdens de laatste bijeenkomsten vooral uit loyaliteit aanwezig was.
Vertegenwoordigers van organisaties als deelnemers: Het feit dat de deelnemers van het leerproces bestonden uit vertegenwoordigers van organisaties werkte ambtelijke stroperigheid in de hand. Een steeds weer wisselende deelname vanuit een en dezelfde organisatie zorgde voor discontinuïteit van het proces en belemmerde de voortgang. Het delen en het innemen van standpunten kregen al snel de overhand boven het hebben van een open houding en het creëren van creatieve ideeën.
Gebrek aan gedeeld ownership: Het ownership over het leerproces lag duidelijk bij het CBL. Op de momenten dat het CBL niet aan het proces trok, lag het proces stil. Er was dus geen sprake van een gedeeld ownership.
11
Gebrek aan ‘sense of urgency’: Op verschillende momenten in het proces is het gebrek aan ‘sense of urgency’ genoemd als reden voor het uitblijven van concrete resultaten en afspraken. Nu de akkerbouwprijzen weer aantrekken is het voor de agrarische partijen interessanter om hun akkerbouwgewassen te produceren dan het uitvoeren van groene en diensten. Ook de vragers van groene en blauwe diensten zoals de natuur- en landschapsorganisaties bleken andere prioriteiten te hebben. Zij bleken niet over voldoende financiële middelen te beschikken om de agrariërs de substantiële vergoeding te geven die deze laatste groep als voorwaarde stelde. Een zelfde gebrek aan prioriteit leek te gelden voor het bestuur van de provincie, zoals ook werd aangeven in een van de bijeenkomsten. Voor het waterschap zijn groene en blauwe diensten nog steeds een ‘nee, tenzij kwestie’. In geval van mogelijke problemen qua taakstelling en beheersbaarheid zullen desbetreffende groene en blauwe diensten niet gehonoreerd gaan worden door het waterschap.
Projectleider - facilitator met specifieke competenties: De rol van de CBL projectleiders is heel belangrijk geweest in het leerproces. Het beschikken over de hierna genoemde facilitatiecompetenties bleek belangrijk voor het faciliteren van leren. De ene competentie bleek meer aanwezig dan de andere. •
Het kunnen creëren van een informele en open sfeer waarin het uitwisselen van kennis en ervaringen en nieuwe ideeën plaats kan vinden. Het kunnen hanteren van creatieve facilitatietechnieken is hierbij zeer nuttig;
•
Om te kunnen gaan met onzekerheden. Dit betekent niet op voorhand het proces dicht willen timmeren, maar wel doelen kunnen en durven aanpassen indien wenselijk;
•
Het proces kunnen focussen en het kunnen faciliteren van (gezamenlijke) besluitvorming;
•
Het faciliteren van gedeeld ownership;
•
Het faciliteren van een gemeenschappelijk belang;
•
Vaardigheid hebben om uit een conflictsituatie te komen, om kunnen gaan met conflicterende percepties en belangen;
•
Het versterken van een ‘sense of urgency’;
•
Ontbrekende kennis en kennisdragers in kunnen (laten)brengen;
•
Het kunnen faciliteren van een proces waarin zowel gedivergeerd als geconvergeerd wordt. Het kunnen komen tot onderlinge afspraken tussen coalitiegenoten;
•
Afwegingen en besluitvorming kunnen faciliteren vanuit een ‘people’, ‘planet en ‘’ ‘profit’ perspectief;
12
•
Het kunnen creëren en behouden van dynamiek in het proces;
•
Het kunnen creëren van een transparant proces;
•
Aandacht voor tussentijdse kritische reflectie op inhoud en leerproces;
•
Respect en geloofwaardigheid kunnen afdwingen bij de deelnemers.
Deelnemers met specifieke competenties: Uit dit monitoringsonderzoek blijkt dat sociaal leren binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ ook aan de deelnemers specifieke competenties vroeg zoals: •
Kennis over de provincie Flevoland;
•
Verschillende typen kennis over groene of blauwe diensten (mogelijkheden, knelpunten etc.);
•
Praktische ervaring met het uitvoeren van groene of blauwe diensten;
•
Coöperatieve houding d.w.z. bereid zijn om te zoeken naar mogelijkheden voor samenwerking en hierover afspraken mogen en durven maken;
•
Open houding en niet alleen geïnteresseerd zijn in de inhoud, maar ook in de uitgangspunten, perspectieven en doelen van anderen;
•
Kritische reflexieve houding;
•
Vaardigheid in het integraal denken;
•
Een ‘drive’ (bijvoorbeeld trots zijn op het gebied).
Toegevoegde waarde van projecten met een focus op sociaal leren voor duurzame ontwikkeling Voor het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ is het interessant om te kijken in hoeverre het project ‘Groene en Blauwe diensten’ nu verschilt in aanpak en uitkomsten t.o.v. reguliere projecten. De deelnemers aan het project ‘Groene en Blauwe diensten’ hebben in dit project nauwelijks een verschil in aanpak ervaren in vergelijking met reguliere projecten. Vanuit de monitoringsbril kan echter wel opgemerkt worden dat in het project ‘Groene en Blauwe diensten’ het proces en het leren relatief meer aandacht hebben gehad dan in reguliere projecten. Een legitieme vraag hierbij is wat de toegevoegde waarde hiervan is geweest.
Andere ervaringen met een sociaal leerbenadering in projecten laten zien dat de toegevoegde waarde van een sociaalbenadering vooral kan liggen op het vlak van de bijdrage aan het zogenaamde ‘sociale kapitaal’ van een gemeenschap. Het leren van en met elkaar in groepen levert de betrokkenen vaak nieuwe contacten op en toegang tot nieuwe formele en informele netwerken. In het project Groene en Blauwe diensten is
13
hier nauwelijks sprake van. De meeste deelnemers kenden elkaar al van andere activiteiten. De aandacht voor het leerproces in het project heeft de coalitiegenoten meer duidelijkheid gebracht over elkaars standpunten, doelen en ideeën t.a.v. groene en blauwe diensten en in die van zichzelf. Maar of dit ook geleid heeft tot een beter onderling begrip en versterkte onderlinge relaties is twijfelachtig. De kans dat er deelnemers zullen zijn die (deels met elkaar) verder zullen gaan met het doorontwikkelen van groene en blauwe diensten is niet evident.
Uit andere ervaringen met sociaal leren blijkt dat een tweede toegevoegde waarde van een sociaal leerbenadering kan liggen op het gebied van het verbeteren van individuele en collectieve competenties. Door ervaring met sociale leerprocessen versterken de betrokkenen het vermogen om gezamenlijk besluiten te nemen, gezamenlijk complexe problemen aan te pakken, te onderhandelen en om conflicten op te lossen. Uiteindelijk wordt hiermee hun adaptieve vermogen versterkt. Deze competenties worden als kerncompetenties gezien van een samenleving die beter om kan gaan met de grote onzekerheden en risico’s waarmee ze tegenwoordig geconfronteerd wordt. Of het individuele leren dat heeft plaatsgevonden binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ zich uiteindelijk zal vertalen in het effectiever samen kunnen aanpakken van een complexe probleemsituatie of uitdaging in de toekomst is niet duidelijk.
Aanbevelingen Op basis van het voorgaande kan een aantal aanbevelingen worden gepresenteerd. Deze aanbevelingen zijn bedoeld voor de provincie Flevoland en Senternovem en kunnen gebruikt worden bij het ontwikkelen en begeleiden van nieuwe projecten binnen het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’. Echter de aanbevelingen kunnen ook relevant zijn voor ieder ander persoon die geïnteresseerd is in sociaal leren in relatie tot duurzame ontwikkeling. De aanbevelingen kunnen niet los gezien worden van datgene wat beschreven is in de hoofdstukken 4 en 5: •
Verkort de periode van de ‘call for proposals’ en de uiteindelijke honorering van projectvoorstellen. Een korter voortraject vergroot de dynamiek in het uiteindelijke project en helpt de motivatie van de betrokkenen omhoog te houden;
•
De projectleider of facilitator van een project dat valt onder het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ dient over specifieke competenties te beschikken om een sociaal leerproces te kunnen faciliteren (zie 5.3). Bij voorkeur dient de facilitator geen inhoudelijke belangen bij de uitkomsten van het project te hebben. Indien dit wel het geval is, dient hier op transparante wijze mee worden omgegaan;
14
•
Deelnemers aan een sociaal leerproces dienen te bestaan uit gedreven individuen met specifieke competenties (zie 5.3) en niet uit vertegenwoordigers van organisaties. Het betrekken van vertegenwoordigers van organisaties als deelnemers in een leerproces werkt ambtelijke (of bestuurlijke) stroperigheid in de hand. Steeds weer wisselende deelname vanuit een organisatie zorgt voor discontinuïteit van het proces en zorgt voor vertraging. Ook komt de nadruk op het delen en het innemen van standpunten en dus op padstellingen te liggen i.p.v. op een open houding en het creëren van creatieve ideeën;
•
Draag zorg voor een bottom-up benadering en gedeeld ownership over het proces;
•
Schep ruimte voor leren, laat inhoudelijke doelen niet dominant zijn, stimuleer het expliciet aanpassen van projectdoelen, maar draag zorg voor een duidelijke focus en grip op het proces;
•
Sociaal leren vereist dynamiek en voldoende voortgang. Het opleggen van extra tijdsdruk kan heel stimulerend werken. Een relatief lang leerproces zoals binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ heeft mijlpalen nodig in de vorm van (concrete) resultaten om de energie in de groep te waarborgen;
•
Sociaal leren is een vorm van sturing die nog in de kinderschoenen staat. Een sociaal leren perspectief kan goed worden ingezet in een mix van beleidsinstrumenten samen met wet- en regelgeving, onderzoek, voorlichting en educatie. Onderzoek naar de precieze rol van sociaal leren in een mix van meerdere sturingsinstrumenten zou antwoord moeten geven op vragen als ‘op welke momenten in een (beleids)proces sociaal leren wenselijk is’ en ‘hoe een sociaal leerproces ondersteund kan worden door andere beleidsinstrumenten als wet- en regelgeving, voorlichting, onderzoek en educatie’.
15
1. Introductie Voor u ligt het verslag van een onderzoek dat gericht was op het monitoren van het sociaal leerproces van de coalitiepartners binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ in de provincie Flevoland. Dit monitoringsonderzoek is in opdracht van de provincie Flevoland en Senternovem uitgevoerd.
In dit hoofdstuk wordt eerst de context beschreven waarbinnen monitoringsonderzoek heeft plaatsgevonden. Deze context wordt gevormd door het project Groene en Blauwe diensten: een project dat valt onder het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk het monitoringsonderzoek zelf toegelicht.
1.1
Context van het monitoringsonderzoek
Het in dit rapport beschreven monitoringsonderzoek heeft plaatsgevonden in de context van het project ‘Groene en Blauwe diensten’. Dit project is in 2006 van start gegaan als één van de projecten uit het nationale programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling. Het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling wil een bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling door bij maatschappelijke actoren effectieve leerprocessen op gang te brengen die gericht zijn op een meer duurzame afweging.
Ook de provincie Flevoland ziet de noodzaak van duurzame ontwikkeling om de ambities op het gebied van wonen, werken, mobiliteit, landbouw en landschap op een verantwoorde manier te realiseren (Omgevingplan provincie Flevoland, 2006). Duurzame ontwikkeling in Flevoland betekent het zoeken van concrete winst voor zowel ecologische, als sociaal én economische aspecten in een project of gebied. Aandacht voor verschillende partijen en hun belangen en het samen leren wordt belangrijk geacht in duurzame ontwikkeling. Aangezien het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’
juist
ruimte
biedt
aan
initiatieven
op
het
gebied
van
samenwerkingsprocessen en integrale ontwikkeling heeft de provincie Flevoland besloten te participeren in dit programma. Leerprocessen staan centraal in het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’. Het gaat daarbij niet om 'academisch leren' maar om gezamenlijke leerprocessen rondom concrete maatschappelijke ontwikkelingen. Het programma biedt financiële ondersteuning om kennis en competenties te versterken die nodig zijn om mee te kunnen doen met duurzame
16
ontwikkeling. Eén van de projecten die in dit kader in 2006 is gestart, is het project ‘Groene en Blauwe diensten’. Groene en blauwe diensten zijn gericht op behoud en beheer van natuur, water en landschap in het agrarische cultuurlandschap. Het project ‘Groene en Blauwe diensten wil vraag en aanbod van groene en blauwe diensten in Flevoland en de taken en verantwoordelijkheden van verschillende partijen hierbij in kaart brengen’. Het project is opgevat als een zoektocht waarin verschillende betrokkenen in interactie al doende leren en al lerende doen met het oog op het leveren van een bijdrage aan duurzame plattelandsontwikkeling. Eén van de uitgangspunten achter het project is dat voor het tot stand brengen van groene en blauwe diensten het wenselijk is dat er nieuwe relaties worden gelegd, er verschillende perspectieven met elkaar geconfronteerd worden en dat belangentegenstellingen worden overbrugd. In andere woorden: voor het verder ontwikkelen van groene en blauwe diensten is sociaal leren onder betrokken partijen opportuun.
De doelen van het project ‘Groene en Blauwe diensten, waarbinnen het in dit rapport beschreven monitoringsonderzoek dus heeft plaatsgevonden, zijn (Projectvoorstel Groene en Blauwe Diensten, 2006): 1.
Het aanbod van diensten in de Provincie Flevoland zijn geïnventariseerd en geconcretiseerd;
2.
Het aanbod van diensten in Nederland zijn en geïnventariseerd en geconcretiseerd en vergeleken met de diensten in Flevoland;
3.
De vraag naar diensten is geïnventariseerd;
4.
Het aanbod van diensten is gewaardeerd;
5.
Coalitiegenoten hebben inzicht in de verschillende visies die er bestaan op het thema en hebben van elkaar geleerd;
6.
Beleidsmakers en maatschappelijke organisaties zijn op de hoogte van het concept groene en blauwe diensten.
Uiteindelijk vormden vertegenwoordigers van negen organisaties de vaste kern van het project ‘Groene en Blauwe diensten bestaande uit: het IVN Consulentschap Flevoland, Flevolandschap, Landschapsbeheer Flevoland, Waterschap Zuiderzeeland, Centrum Biologische Landbouw, Provincie Flevoland, BDEKO, LTO Noord, de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (regio midden). Naast deze negen organisaties zijn nog vier andere organisaties bij het project betrokken geweest, maar wel minder intensief. In de periode najaar 2006 tot eind 2007 hebben deze partijen met elkaar gezocht naar wat de vraag is voor groene en blauwe diensten en wat het aanbod is van deze diensten.
17
Tevens werd er gekeken maar welke match er tussen aanbod en vraag naar groene en blauwe diensten mogelijk en wenselijk is. Ook zijn de financieringsmogelijkheden van deze diensten besproken. Het Centrum Biologische Landbouw (CBL) fungeerde als penvoerder en projectleider van het project. De projectleider van het CBL werd op procesgebied geadviseerd door een procesbegeleider van LTO Noord Projecten BV.
In het kader van de communicatie en kennismanagement binnen het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ voelden de provincie Flevoland en Senternovem de behoefte om de ervaringen en leerresultaten van het project ‘Groene en Blauwe diensten’
vast
te
leggen
en
te
delen.
Het
in
dit
rapport
beschreven
monitoringsonderzoek is in dit kader uitgevoerd.
1.2
Onderzoeksvragen van het monitoringsonderzoek
Het monitoringsonderzoek is uitgevoerd om te leren van het leerproces van de deelnemers aan het project ‘Groene en Blauwe diensten’. Het doel van de monitoring was tweeledig. Enerzijds was het onderzoeksdoel om antwoorden te generen op een aantal specifieke vragen, anderzijds had het monitoringsonderzoek als doel de reflectie van de deelnemers aan het project op hun eigen leerproces te stimuleren. Op deze wijze zou het monitoringsonderzoek tevens een bijdrage kunnen leveren aan sociaal leerproces binnen de projectgroep.
De monitoring heeft zich gericht op de volgende specifieke vragen: 1.
In hoeverre heeft er een sociaal leerproces plaatsgevonden binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’?
2.
Indien er sprake is van een sociaal leerproces, ‘wie leren er dan’ en ‘hoe is dit leren gefaciliteerd’?
3.
Indien er sprake is van een sociaal leerproces, ‘wat wordt er geleerd’? In hoeverre wordt er nieuwe kennis over Blauw & Groene diensten ontwikkeld?
4.
Hoe verloop het keuze/besluitvormingsproces? En welke te verwachten/mogelijke consequenties heeft dit voor het implementatieproces?
5.
Wat zijn de succes- en faalfactoren voor het sociaal leerproces binnen de projectgroep Groene en Blauwe diensten?
6.
Indien er sprake is van een sociaal leerproces, heeft een dergelijk leerproces een toegevoegde waarde in vergelijking tot reguliere projecten? Zo ja welke is die toegevoegde waarde (volgens de betrokkenen)?
18
Het monitoringsonderzoek diende een indirecte doorwerking te hebben op een ander project dat wordt uitgevoerd binnen het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ namelijk het project ‘Netwerk Landbouw en Zorg’. Door regelmatig overleg tussen de onderzoeker van de monitoringsopdracht en de procesbegeleider van LTO Noord Project BV die het project ‘Netwerk Landbouw en Zorg’ onder haar hoede had en die ook bij het project ‘Groene en Blauwe diensten’ betrokken was, heeft er indirect een koppeling tussen deze twee projecten plaatsgevonden.
1.3
Opzet van het rapport
In hoofdstuk 2 wordt als verantwoording de opvatting van de onderzoeker over het begrip ‘sociaal leren’ expliciet gemaakt. Ook wordt de keuze voor een participatieve op leren gerichte monitoringsmethode toegelicht. Tevens wordt in dit hoofdstuk het monitoringskader gepresenteerd dat in het onderzoek gebruikt is als bril om de leerprocessen binnen de projectgroep Groene en Blauwe diensten te observeren en te analyseren. Hoofdstuk 3 beschrijft de beleidscontext waarbinnen de innovatiegroepen hebben geopereerd en de mate waarin deze beleidscontext ondersteunend is geweest aan sociaal leren én aan het ontwikkelen van groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland. In hoofdstuk 4 wordt het leerproces van de betrokkenen binnen de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten’ beschreven en geanalyseerd. In hoofdstuk 5 wordt gereflecteerd op dit leerproces en worden conclusies getrokken én een aantal aanbevelingen bediscussieerd.
19
2.
Monitoringsonderzoek: Verantwoording van concepten en aanpak
Het monitoringsonderzoek was gericht op enerzijds inzicht krijgen over het sociaal leerproces van de deelnemers aan het project ‘ Groene en Blauwe diensten’ en anderzijds diende het onderzoek dit sociaal leerproces zelf ook weer te stimuleren. Relevante methodische vragen hierbij zijn geweest: 1.
Wat observeer je precies als je een sociaal leerproces monitort? Wat is sociaal leren?
2.
In hoeverre is het destijds de intentie geweest van de projectleider van het CBL om een sociaal leerproces op gang te brengen?
3.
Welke monitoringsbenadering dient te worden gekozen om niet alleen het leerproces in beeld te brengen maar het ook tijdens het project te stimuleren.
In dit hoofdstuk komen deze vragen aan de orde.
2.1
Wat is sociaal leren?
’Sociaal leren’ wordt het laatste decennium steeds vaker genoemd als een alternatieve manier
om
mensen
actief
te
verbinden
met
ingrijpende
en
complexe
veranderingsprocessen. Sociaal leren is een normatief begrip. De literatuur laat zien dat verschillende auteurs verschillende accenten leggen. Zo geeft Roling (2002) aan dat hij met een sociaal leerproces bedoelt dat de betrokken partijen geleidelijk aan iets van overlappende- of op z’n minst complementaire- doelen, inzichten, belangen en uitgangspunten ontwikkelen (Röling, 2002). Leeuwis zegt in zijn inaugurele reden over sociaal leren “ Ik heb het hier niet over ‘leren’ in de zin van kennisoverdracht, maar over het in interactie met anderen ontwikkelen van een andere kijk op de werkelijkheid. Het gaat niet alleen om cognities over de natuurlijke en fysieke wereld, maar ook om percepties
ten
aanzien
van
het
eigen
willen
en
kunnen,
en
over
de
werkelijkheidsbeleving van anderen evenals de invloeden vanuit de sociale omgeving” (Leeuwis, 2002 pag 5). Gray (1997) benadrukt de ‘rol van reframing’ in sociaal leren om bijvoorbeeld een nieuwe verfrissende kijk op probleemsituaties te creëren waardoor de betrokkenen meer open komen te staan voor elkaar. Andere auteurs benadrukken dat sociaal leren een vorm van groeps- en omgevingsgericht leren is. Het versterkt het functioneren van groepen, organisaties en gemeenschappen in nieuwe, onzekere en moeilijk te voorspellen omstandigheden die vragen om een heroriëntatie van bestaande
20
routines, uitgangspunten, principes en waarden. Het is gericht op het effectiever oplossen van onvoorziene complexe problemen of uitdagingen en wordt gekenmerkt door een optimaal gebruik van de capaciteiten van de deelnemers aan het proces.
In het in dit rapport beschreven monitoringsonderzoek wordt sociaal leren gezien als (van der Hoeven et al., (2007), Maarleveld, (2005), SLIM project (2004), Ison et al, 2004, Leeuwis, 2003, Groot (2002), Wildemeersch (2001)): •
Een proces waarin doelen, percepties en uitgangspunten van de deelnemers dichter bij elkaar komen wat resulteert in meer duidelijkheid over elkaars verwachtingen en het opbouwen van ‘social capital’. Uiteindelijk kan dit resulteren in afspraken over collectieve actie en de uitvoering ervan;
•
De co-creatie van ‘nieuwe’ kennis1 waardoor een beter inzicht wordt verkregen over kansen of over een problematische situatie en mogelijke oplossingen ervan;
•
Een verandering in gedrag en acties als gevolg van een beter (onderling) begrip over de natuurlijke en fysieke wereld, maar ook over percepties ten aanzien van het eigen willen en kunnen, en over de werkelijkheidsbelevingen van anderen evenals over de invloeden vanuit de sociale omgeving;
•
Het (effectiever) leren functioneren van groepen of sociaal verbanden, in nieuwe, onverwachte, onzekere en moeilijk te voorspellen omstandigheden (competentiebenadering).
. Verder zijn voor de ‘monitoringsbril’ die de onderzoeker heeft gebruikt in haar observaties de volgende karakteristieken van sociaal leren gebruikt (o.a. van der Hoeven et al., 2007, Wildemeersch, 2001, Ison et al, 2004, Brood en Koenders, 2003, Nonaka en Takeuchi, 1995): •
De deelnemers aan het proces leren samen van en met elkaar;
•
Sociaal leren is interactief en communicatief, wat betekent dat maximaal gebruik wordt gemaakt van een dialoog tussen de betrokkenen;
•
Een doelzoekend proces waarin deelnemers via een zoektocht gaande weg duidelijkheid krijgen over datgene wat zij (gezamenlijk) willen bereiken;
•
In een sociaal leerproces vindt gezamenlijke betekenisverlening en zingeving plaats;
•
Sociaal leren is interdisciplinair, omdat de oplossing van relatief complexe problemen de samenwerking van een diversiteit aan deskundigen veronderstelt;
1
Kennis wordt hierbij gezien als datgene wat in het geheugen is opgeslagen. kennis ontstaat door informatie en de verwerking ervan door de reflectie op handelen. Informatie vloeit weer voort uit de verwerking van data (van Woerkom et al., 1999)
21
•
Sociaal leren gaat ook over het in interactie ontwikkelen van een andere kijk op ‘de’ werkelijkheid;
•
Sociaal leren is kritisch reflexief. In een sociaal leerproces worden mensen uitgenodigd te reflecteren op de impliciete aannames en hun gangbare denkkaders, om zodoende ruimte te creëren voor het ontstaan van nieuwe handelingsperspectieven en –praktijken (‘double loop learning’);
•
Sociaal leren is handelings- en ervaringsgericht, of het is gefundeerd in het principe van reflectie-in-actie. Het individu is niet passief maar eerder zoekend, tastend, betekenisverlenend en actief ingrijpend op de omgeving;
•
Sociaal leren speelt zich meestal af in de relatief kleine verbanden van taakgroepen, projectgroepen, face-to face groepen etc.
•
In een sociaal leerproces zullen de deelnemers zich open en kwetsbaar ten opzichte van elkaar moeten durven opstellen en vormen van zelforganisatie en vrijwilligheid als basis moeten zien om activiteiten in gang te zetten;
•
In sociaal leerprocessen gaat het vooral om het gebruik en combineren van de zogenaamde impliciete en expliciete kennis. Impliciete kennis is opgeslagen in de hoofden van mensen. Het gaat om ervaringskennis en intuïtie. Impliciete kennis is moeilijk overdraagbaar. Expliciete kennis is als informatie in rapporten, databanken etc. vastgelegd en is daarmee makkelijker overdraagbaar;
•
Een sociaal leerproces wordt doelbewust gefaciliteerd en vereist een ondersteunende institutionele- en beleidscontext.
De karakteristieken van sociaal leren zoals die in deze paragraaf zijn beschreven, zijn in combinatie met de onderzoeksvragen verwerkt in de vorm van een monitoringskader (zie box 2.1). Dit kader heeft als bril gefungeerd voor het observeren en analyseren van het werkproces binnen de projectgroep ‘Groene en Blauwe Diensten’.
Waarom aandacht voor sociaal leren? De aandacht voor ‘sociaal leren’ als competentie benadering om uiteindelijk (effectiever) te leren functioneren als samenleving in nieuwe, onzekere en moeilijk te voorspellen omstandigheden, is sterk beïnvloed door de notie van de risicomaatschappij. Onder invloed
van
trends
als
globalisering,
informatisering,
individualisering
en
klimaatsverandering introduceert Beck (1997) het begrip risicomaatschappij waarin de mens zich tegenwoordig in bevindt.
22
Box 2.1: Monitoringskader Beleidscontext • Wat is de beleidscontext wat zijn eventuele veranderingen in deze context in de loop van het project? Wie leren er? Wie zijn de Stakeholders? • Wie zijn de belangrijkste deelnemers in het leerproces? Op basis van welke criteria zijn ze geïdentificeerd en betrokken geraakt in het project? Wie heeft de deelnemers geïdentificeerd? • Hoe liggen de onderlinge verhoudingen aan het begin van het project? Zijn er conflicten en /of al bestaande samenwerkingverbanden? • Wat is de diversiteit in aanwezige kennis? • Wat is belangrijk voor deelnemers en hoe kunnen de deelnemers worden gemotiveerd om deel te nemen aan het proces? • Haken er stakeholders af in het project en waarom? • Komen er nieuwe stakeholders bij gedurende het project en waarom of waarom niet? ` Wat wordt er geleerd? Proces • Wat vinden de deelnemers van de groene of blauwe dienst (mogelijkheden, knelpunten)? Wat is de mate van ‘divergentie’ of ‘convergentie’ in percepties. Hoe verandert dit gedurende het project? • Mate van betrokkenheid en motivatie van stakeholders aan het begin van het project en hoe verandert dit in de loop van het project? • In hoeverre erkennen de deelnemers onderlinge afhankelijkheden en hoe verandert dit in de loop van het project? • Wat zijn de belangrijke beslismomenten geweest en hoe zijn de besluiten genomen (onderhandeling, conflict, ..). Hoe verandert de besluitvormingscapaciteit in de loop van het project? • In hoeverre heeft het samenwerkingsproces bijgedragen aan een verbetering van de onderlinge verhoudingen van de deelnemers? • In hoeverre zijn de deelnemers door het project beter in staat geraakt om (gezamenlijke) acties uit te voeren? En voeren ze deze actie ook daadwerkelijk uit? • Hebben de deelnemers het proces “in eigendom” en voelen zij zich eraan gebonden? • Mate van kritische (zelf)reflectie m.b.t. veronderstellingen, doelen, waarden en eigen rol • Mate van veranderingen in veronderstellingen, doelen en waarden in de loop van het project Wat wordt er geleerd? Inhoud • Wat heeft het samenwerkingsproces bijgedragen aan de resultaten en uitkomsten van het project? • In hoeverre is er sprake van nieuw ontwikkelde kennis? Hoe wordt het leren gefaciliteerd? • Hoe wordt de transparantie in proces gewaarborgd? • Hoe wordt een veilige omgeving gecreëerd? • Hoe wordt de dynamiek in het proces gewaarborgd? • Hoe wordt kennisuitwisseling en nieuwe (gezamenlijke) kennisontwikkeling gefaciliteerd? • Hoe wordt kritische (zelf)reflectie gefaciliteerd? Vragen van de deelnemers aan het project ‘Groene en Blauwe Diensten’ zelf om in de monitoring mee te nemen: • Kunnen de partijen het eens worden over financiering van groene & blauwe diensten? • Kunnen we (nieuwe) groene & blauwe diensten steeds scherper formuleren?
De mens wordt steeds duidelijker geconfronteerd met risico’s met impact op grote schaal zoals ‘milieurampen’, ‘uitputting van natuurlijke hulpbronnen’ of een ‘versterkt
23
broeikaseffect’. In een risicomaatschappij spelen onzekerheden en onvoorspelbaarheid een grote rol en daarmee ook het indekken tegen en het anticiperen op risico’s. Oplossingen uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Mensen dienen continu in beweging te zijn en gezamenlijk te zoeken naar nieuwe manieren om grote risico’s het hoofd te kunnen bieden. De kerncompetenties die hierbij genoemd worden zijn ‘andere manieren van kijken en handelen’, ‘creativiteit’, ‘innovatief’, ‘reflexief’’, ‘adaptief vermogen’ en ‘sociaal leren’ (Rotmans, 2003; van der Hoeven, 2007). Een reflexieve samenleving is een samenleving die het vermogen heeft om via sociaal leren bestaande routines, normen en waarden ter discussie te stellen en in staat is om zich zelf te corrigeren en aan te passen. Hier ligt het grote verschil tussen sociaal leren en bijvoorbeeld de zogenaamde participatieve processen. Daar waar er in participatieve processen niet of nauwelijks over wordt gesproken, gaat in sociaal leren veel aandacht uit naar ‘kritische reflexiviteit’. In een sociaal leerproces worden mensen uitgenodigd kritisch te reflecteren op de impliciete aannames en hun gangbare denkkaders, om zodoende ruimte te creëren voor het ontstaan van nieuwe handelingsperspectieven en – praktijken.
2.2
In hoeverre is het project ‘Groene en Blauwe diensten’ opgezet vanuit een sociaal leerperspectief?
Indien de monitoring gericht is om een sociaal leerproces in beeld te brengen is het relevant om eerst na te gaan of een dergelijke leerbenadering door de projectleiding überhaupt is nagestreefd binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’. In de projectdocumenten ‘Projectplan en Communicatiestrategie Blauwe en Groene Diensten 2006/2007 (Reinders 2006b) en het ‘Projectvoorstel Groene en Blauwe Diensten’ (Reinders , 2006a), die beiden als basis hebben gediend voor het project, wordt het concept ‘sociaal leren’ niet expliciet als procesbegeleidingsbenadering besproken. Echter wel blijkt uit deze basisdocumenten dat ‘het van elkaar leren’ over groene en blauwe diensten’ een belangrijke plaats in zou nemen. Leren wordt in het projectvoorstel gezien als ‘het ontvangen van nieuwe informatie en deze toepassen’. Leren is gericht op duidelijkheid krijgen over de rol van groene en blauwe diensten in de landbouwpraktijk.
24
Leren betekent ook inzicht ontwikkelen over welke duurzaamheiddimensies de blauwe en groene diensten hebben (Reinders 2006, a). De gehanteerde methodiek “Rapid Appraisal of Agricultural Knowledge Systems (RAAKS) die voorgesteld is om het werkproces te organiseren is gebaseerd op leren over elkaars percepties, doelen en over onderlinge relaties om uiteindelijk te komen tot collectieve afspraken (idem). De RAAKS methodiek is vooral gebruikt in het eerste half jaar van het project. Na dit eerste half jaar heeft er een wisseling van projectleiders plaatsgevonden. De tweede projectleider heeft voor het organiseren van het leerproces geen gebruik gemaakt van de RAAKS methodiek (zie 4.3), maar schiep wel ruimte voor het leren van elkaar over groene en blauwe diensten.
Al met al, is het gezamenlijk leren over groene en blauwe diensten, inclusief het leren over elkaars percepties en belangen, sturend geweest in het organiseren van het werkproces in het project. In die zin is de op sociaal leren gebaseerde monitoringsbril relevant geweest om uitspraken te kunnen doen over het sociaal leerproces van de betrokkenen van het project ‘Groene en Blauwe diensten’.
2.3
Welke monitoringsbenadering kan sociaal leren stimuleren?
Een derde methodische vraag die opkomt bij een monitoringsonderzoek gericht op het stimuleren van het sociaal leerproces is welke monitoringsbenadering hiervoor het meest geschikt is. Monitoring wordt in dit onderzoek gezien als een continu proces van observeren en bijhouden van de (voortgang) van geplande of ongeplande interventies, van processen die plaats vinden en de effecten hiervan (Groot, 2002). Lessen voortkomend uit monitoring kunnen worden gebruikt om het proces en/of de activiteiten aan te passen of nieuwe activiteiten te ondernemen. In dit onderzoek is gekozen voor een participatieve op leren gerichte monitoringsbenadering. Deze benadering bevat elementen van de ‘constructivistische monitoring’ en de ‘reflexieve monitoring’ die in de
25
literatuur als verschillende monitoringsbenaderingen worden onderscheiden (zie box 2.2).
Box 2.2: Voorbeelden van monitoringsbenaderingen De monitoringspraktijk laat verschillende stromingen zien: Resultaatgerichte monitoring: De resultaatgerichte monitoring legt nadruk op beoogde resultaten van een project of programma. De resultaatgerichte monitoring is met name gericht op ‘inzicht verkrijgen over de behaalde resultaten in het licht van de geplande resultaten’ en ‘het verantwoorden van’ de gebruikte middelen in relatie tot deze gerealiseerde resultaten. De praktijk laat nog wel eens zien dat de uitkomsten van een resultaatgerichte monitoring vooral gebruikt worden door externe partijen als geldschieters en minder door de directe betrokkenen van een project. Vooraf geformuleerde (meetbare) doelen en de hieraan gekoppelde indicatoren zijn basisinstrumenten van de klassieke monitoring. Velen zijn het er echter over eens dat voor het monitoren van complexe multi actor – multi level leerprocessen zoals plattelandsontwikkelingsprocessen of duurzame ontwikkeling de gangbare resultaatgerichte monitoringsmethoden niet voldoen. Zo geeft Rotmans aan dat klassieke monitoringmethoden zoals ‘kosten-baten analyses’ geen recht doen aan de complexiteit van dergelijke processen omdat deze vormen behaalde procesresultaten onvoldoende zichtbaar maken (Rotmans, 2006). Over de vraag welke montoringsmethodiek dan wél geschikt is voor het volgen en waarderen van complexe leerprocessen bestaat op dit moment (nog) geen eenduidig antwoord. Wel wordt er op diverse fronten geëxperimenteerd met nieuwe monitoringsbenaderingen gebaseerd op een constructivistisch perspectief zoals de ‘learning histories’ (Zaalmink et al., 2007), ‘Gestructureerde dialogen’ (Groot et al., 2007) en de zogenaamde reflexieve monitoring (Arkesteijn, et al., 2007). Constructivistische monitoring: Deze vorm van monitoring is gebaseerd op een constructivistisch perspectief dat er vanuit gaat dat mensen betekenis geven aan verschijnselen en dat ze betekenissen uitwisselen in interactie. Op deze manier construeren mensen een eigen realiteit. Constructivistische monitoring richt zich sterk op het delen van percepties, het onderhandelen hierover en het (gezamenlijk) construeren van nieuwe percepties. Constructivistische monitoring focust op gezamenlijk leren en wordt vaak uitgevoerd met behulp van verhalen. Reflexieve monitoring: Deze vorm van monitoring is ook gericht op het stimuleren van gezamenlijk leren, maar legt meer de nadruk op de kwaliteit van dit leren dan in het geval van constructivistische monitoring. Reflexieve monitoring stimuleert het leren op het niveau van actoren, het netwerk en het systeem met als uiteindelijk doel dat de betrokkenen niet zozeer individueel dingen anders doen maar, maar in samenhang andere en betere dingen doen (ook wel aangeduid met double loop learning). Reflexieve monitoring is op dit moment in ontwikkeling in de context van het monitoren van systeeminnovaties en transities (Arkesteijn, et al., 2007).
Participatieve karakter van de monitoringsbenadering: Invloed van betrokkenen op keuze van monitoringsonderwerpen Het participatieve karakter van de gekozen monitoringsbenadering is tot uiting gekomen doordat niet alleen de twee opdrachtgevers van het onderzoek invloed hebben gehad op de keuze van de monitoringsonderwerpen, maar ook de betrokkenen van het project
26
Groene en Blauwe diensten. De deelnemers aan het project hebben twee monitoringsonderwerpen aangedragen (zie box 2.1).
Lerende karakter van de monitoringsbenadering door middel van feed back op leerproces. Het leren stimulerende karakter
van de monitoringsbenadering heeft vooral vorm
gekregen door interventies van de onderzoeker gedurende de projectbijeenkomsten en feed back op het leerproces aan het einde van zo’n bijeenkomst.
Het monitoringsonderzoek is gestart eind 2006. Op dat moment had er al een startbijeenkomst plaatsgevonden en waren er al interviews gehouden met diverse partijen. In de periode eind 2006 - eind 2007 hebben er vijf projectbijeenkomsten plaatsgevonden. Iedere bijeenkomst duurde zo’n 3 tot 3,5 uur. Tijdens deze bijeenkomsten observeerde en documenteerde de onderzoeker het proces en de resultaten. In iedere bijeenkomst heeft de onderzoeker 2 tot 3 keer geïntervenieerd met vragen of opmerkingen die als het voorhouden van een spiegel bedoeld waren. Box 2.3 beschrijft een voorbeeld van zo’n interventie. Box 2.3: Voorbeeld van en interventie van de onderzoeker tijdens een bijeenkomst Na de presentatie van de gastspreker van het Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden ontstond een interessante discussie over: een integrale benadering voor groene en blauwe diensten, gebiedsgekoppelde financieringsinstrumenten, extra wegenbelasting als middel voor het financieren van diensten. Er werden allemaal ballonnetjes de lucht in gelaten zonder een besluit te nemen. Ook niet toen de projectleider vroeg “hoe verder te gaan in de volgende bijeenkomst”. Een coalitiepartner stelde voor nog eens interviews te bekijken. Er kwam geen enkele suggestie om verder te gaan met punten uit de discussie die daarvoor was gevoerd en interessant was bevonden. De onderzoeker heeft toen geïntervenieerd met de hiervoor beschreven observatie en gevraagd waarom men in een kringetje blijft ronddwalen en huivert om concreet te worden. Uiteindelijk stelde het CBL voor om een volgende keer aan een concrete dienst te werken. Dit werd de groene dienst ‘Akkerranden(recreatie).
Aan het slot van iedere bijeenkomst deelde de onderzoeker haar observaties over het leerproces en probeerde hiermee een kritische reflectie te stimuleren. De feed back bevatte een aantal slides met observaties waarvan gevraagd werd in hoeverre men zich
27
hierin kon herkennen. Ook bevatte de feed back één slide met wat meer kristische observaties om wat meer reactie uit te lokken (zie ook hoofdstuk 4). De feed back op het leerproces was iedere keer in het programma als expliciet onderdeel aangegeven.
In de laatste bijeenkomst heeft de onderzoeker de deelnemers gevraagd te reflecteren op het werkproces m.b.v. de tijdlijnmethode waarmee de deelnemers aangaven wat voor hem /haar de meest cruciale gebeurtenis in het werkproces was geweest en waarom (zie figuur 2.1). De onderzoeker gaf zelf ook aan welke moment zij als cruciale gebeurtenis in het werkproces beschouwde. Een kritische reflectie over het leerproces werd hiermee gefaciliteerd (zie ook 4.3 voor meer details).
1e bijeenkomst: verschillende verwachtingen en ideeën
1e bijeenkomst: verschillende verwachtingspat roon
Interview met 1e project-leider: bl. dienst als leeglopende ballon
uitgewerkte interviews vanwege overzicht
Speeddaten over samenwerking: dynamisch
Voordracht landschapsplan: nieuwe ideeën
EINDE PROJECT
Speeddaten over samenwerking: concreter maar nog onvoldoende Keuze opstellen visiedocument: is verrassende wending (onderzoeker)
Figuur 2.1: Gebruik tijdlijnmethode in feed back op leerproces
Naast de feed back tijdens de bijeenkomsten heeft de onderzoeker ook advies gegeven aan de projectleider over de bijeenkomst die op dat moment voorbereid werd. Deze adviezen werden gegeven op basis van de observaties over het leerproces. (zie box 2.4 voor een voorbeeld van een feed back over de 2e bijeenkomst aan de projectleider.
28
Box 2.4: (schriftelijk) feed back van onderzoeker naar de toenmalige projectleider over 2e bijeenkomst (13 november, 2006) • • • • • •
• •
• •
Nog even een paar punten naar aanleiding van de bijeenkomst van gisteren: Er is een open sfeer gecreëerd wat een goede uitwisseling van kennis en ervaring heeft opgeleverd; Jouw analyse trok de deelnemers naar een hoger informatieniveau, je voegde iets toe. Ik zag dan ook een actieve luisterhouding van de verschillende betrokkenen en een nieuwsgierige (leer)houding; Wees voorzichtig met creatieve technieken die op spelletjes lijken, het valt niet bij iedereen goed; Ik denk dat de meeste deelnemers op individueel niveau nieuwe informatie tot zich genomen hebben. Ik denk dat er door een aantal (bijv. door Flevolandschap) op individueel niveau geleerd is. Je merkt dat de betrokken persoon iets met de nieuwe informatie deed. Ook al kwam dit niet uit de evaluatie naar boven; Misschien is dit ook weer een leerpunt voor ons zelf dat we het leren af en toe expliciet moeten maken om de motivatie er in te houden; Of er op het niveau van de hele groep geleerd is denk ik (nog) niet. De punten die geïdentificeerd zijn voor het vervolg vormen hiervoor wel een belangrijke voorwaarde; Ik denk dat een aantal deelnemers nieuwe inzichten heeft gekregen op het vlak van nieuwe kansen voor (groen) blauwe diensten. Of dit hun motivatie/commitment voor het project vergroot heeft, weet ik niet. Is er überhaupt spraken van een ‘sense of urgency’, vroeg ik mij af. Nee, denk ik; Ik heb niet het idee dat het gevoel van de partijen over dat ze elkaar nodig hebben of kunnen gebruiken voor het realiseren van groene en blauwe diensten vergroot is (IVN/LBF als intermediair om fondsen te genereren?); Ik denk dat het nu inderdaad het moment is om kennis van buiten aan te dragen. De deelnemers weten zelf veel en maar hebben dit (voor een deel) nu onderling uitgewisseld. Ik zou het momentum niet verloren laten gaan. Probeer de deelnemers tussen nu en de bijeenkomst in het voorjaar te binden aan het proces (bijvoorbeeld door ze actief te vragen naar hun leerwensen/informatie behoeften voor de sprekers van buiten).
In de onderzoeksperiode is ook een aantal keren overleg geweest met de opdrachtgever(s) van het monitoringsonderzoek en de projectleider van het CBL om de voortgang binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ en het monitoringsonderzoek te bespreken en de consequenties voor de volgende bijeenkomst. Na afloop van het project heeft de onderzoeker gesprekken gevoerd met vier deelnemers aan het project. In deze gesprekken werd kritisch teruggeblikt op het leerproces en de resultaten ervan. De uitkomsten van deze gesprekken zijn in de tekst verwerkt. Van iedere bijeenkomst zijn ruwe verslagen gemaakt waarin de discussiepunten, de gestelde vragen en de reacties zijn genoteerd. Ook zijn aantekeningen gemaakt op het gebied van non-verbale communicatie. Deze verslagen zijn gebruikt voor de analyse van het leerproces zoals weergegeven in hoofdstuk 4. In de analyse is ook gebruik gemaakt van de interviews met de coalitiepartners die aan het begin van het project ‘Groene en Blauwe diensten’
29
door de projectleider is uitgevoerd (Reinders, 2006). Mede door deze interviews is het mogelijk geweest om eventuele verschuivingen in percepties en doelen te ontdekken. Een concept-versie van dit rapport is bekeken op herkenbaarheid door de projectleider van het CBL en door de procesbegeleider van de LTO Noord Projecten BV.
30
3.
Beleidscontext
De praktijk laat zien dat sociale leerprocessen vragen om een ondersteunende beleidscontext. Dit is een beleidsomgeving die ruimte biedt aan gedecentraliseerde besluitvorming,
vraaggestuurde
processen,
ontwerpend
plannen
en
aan
competentieontwikkeling (HarmoniCop, 2003). Sociale leerprocessen vereisen een interactieve of participatieve sturingstijl (Mayer et al. , 2004) die uitgaan van de veronderstelling dat de rijksoverheid of provinciale overheid haar doelstellingen niet automatisch als een gegeven ziet. Deze doelen staan ter discussie en worden in samenspraak ontwikkeld. Het interacteren van verschillende perspectieven staat hierbij centraal.
Dit hoofdstuk beschrijft de beleidscontext in relatie tot ‘groene en blauwe diensten’ en ‘sociaal leren’. Er wordt gekeken in hoeverre deze beleidscontext stimulerend is geweest voor het sociaal leerproces binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’.
3.1
De beleidscontext in relatie tot groene en blauwe diensten
In 2002 wordt het concept van ‘groene en blauwe diensten’ geïntroduceerd in de Tweede Structuurschema Groene Ruimte (LNV, 2002). Groene (en blauwe) diensten worden hierin gezien als activiteiten op het gebied van natuur, water en landschap (inclusief cultuurhistorie) die de kwaliteit van het landelijk gebied verhogen. Het betreft activiteiten die verder gaan dan waartoe de beheerder wettelijk is verplicht en die vrijwillig en meestal tegen een vergoeding worden uitgevoerd. Het ministerie van LNV start vervolgens in 2004 met een ‘Verkenning van Groene Diensten’ (inclusief blauwe diensten) in de vorm van een aantal pilots. Punten van aandacht hierin zijn geweest: ‘gebiedsgericht werken’, ‘het koppelen van geldstromen’ en ‘het integreren van sectorale thema’s’. Via deze pilots is ervaring opgedaan met onder andere de procedures rondom staatssteun en de vorming van gebiedsfondsen ter financiering van groene en blauwe diensten. Géén van de pilots heeft plaatsgevonden in de provincie Flevoland. Dit wil niet zeggen dat er geen ervaring met diensten in deze provincie is. Op kleine schaal worden in Flevoland groene diensten zoals akkerrandenbeheer, vogelweidebeheer, fietspaden, wandelpaden en poelenaanleg uitgevoerd.
31
Als belangrijke barrière voor groene en blauwe diensten wordt het staatssteunkader van de Europese Commissie gezien (van Bommel, 2007). De Europese Commissie (EC) ziet groenblauwe diensten al snel als een verkapte vorm van staatssteun (Artikel 87, 88 en 89 van het EG-Verdrag (www.europadecentraal.nl). In principe is iedere vorm van staatssteun verboden, conform de afspraken binnen de World Trade Organisation (WTO). De Europese Commissie heeft echter uitzonderingen op het verbod uitgewerkt in kaderregelingen, mededelingen en richtlijnen. De Europese lidstaten zijn verplicht om de voorgenomen steunmaatregelen ter goedkeuring bij de EC aan te melden. Omdat dit een zeer tijdrovende procedure is, heeft de Europese Commissie de voorkeur gegeven aan een catalogus van maatregelen die in één keer ter toetsing is aangeboden. Op lokaal niveau kunnen vervolgens maatregelen uit de door de Europese Commissie getoetste catalogus worden gekozen. In juli 2006 heeft de Nederlandse overheid Nederlandse
Catalogus
Groenblauwe
diensten
aan
de
Europese
Commissie
aangeboden. Hierin wordt ook het begrip diensten gedefinieerd als ‘het leveren van bovenwettelijke publieke prestaties gericht op realisatie van maatschappelijke wensen op terreinen als natuur, landschap, waterbeheer en recreatief medegebruik, waarvoor een kostendekkende vergoeding wordt gegeven’ (Catalogus Groenblauwediensten, juli 2006). In het project Groene en Blauwe diensten is het staatssteunprobleem meerdere keren aan de orde gekomen als dilemma voor het uitvoeren van diensten.
Binnen de provincie Flevoland worden groene en blauwe diensten genoemd in het uitvoeringsprogramma van het nieuwe provinciale omgevingsplan. In dit Provinciaal Meerjarenprogramma Flevoland: Volop kansen in Flevoland (2007-2013) worden groene en blauwe diensten gezien als instrument om buiten de EHS de natuurwaarden van het agrarisch gebied te versterken en tegelijkertijd bij te dragen aan een vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en daarmee de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater te verbeteren. Ook wordt gesteld dat groene en blauwe diensten een verbetering van de kwaliteit van het landschap op kunnen leveren maar tevens een verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van oppervlaktewater en de recreatieve gebruiksmogelijkheden. Als voorbeelden van mogelijke groene en blauwe diensten worden genoemd: ‘natuurvriendelijke inrichting van sloten en oevers’, ‘akkerranden’, ‘poelen’, ‘landschapselementen zoals erf- en wegbeplantingen en ecologische verbindingen’ en ‘aangepast beheer op agrarische gronden, wegbermen, dijken en dorpsbossen’ (Provinciaal Meerjarenprogramma Flevoland, 2007: 28). Als beleidsprestatie is gepland dat er 15 ha ecologisch ingericht zal worden met beheerde dijken, bermen en met blauw/groene diensten (Provinciaal Meerjarenprogramma Flevoland, 2007).
32
De financieringsmogelijkheden van groene en blauwe diensten laat een minder rooskleurig beeld zien. Vanuit de EU worden fondsen beschikbaar gesteld voor plattelandsontwikkeling zoals het POP (Plattelands OntwikkelingsProgramma) om de rurale gebieden in Europa te ondersteunen. Groene en blauwe diensten passen binnen dit programma (Reinders, 2006b). De ervaring met POP gelden zijn echter niet onverdeeld positief. In de 2e bijeenkomst van het project Groene en Blauwe diensten is uitgebreid gesproken over de ervaringen met POP gelden die veel overhead vragen en te weinig oplevert voor de directe producenten. Ook de SAN regeling (Programma Beheer) is uitgebreid bediscussieerd. Er blijkt te weinig budget binnen deze regeling te zijn en de ervaring is dat de regeling te veel administratieve rompslomp met zich mee te brengt. Ook gaven enkele deelnemers uit het project aan dat het moeilijk is om de politiek te bewegen om financiën vrij te maken voor groene en blauwe diensten. Echter in de afgelopen jaren is in andere gebieden ervaring opgedaan met private financiering van groene en blauwe diensten middels groenfondsen, gebiedsfondsen en ‘rood voor groen
constructies’.
Deze
alternatieve
financieringsvormen
zijn
uitgebreid
bediscussieerd door de deelnemers van het project. Om verschillende redenen (o.a. kan geen
substantiële
bijdrage
aan
boeren
leveren)
werden
deze
alternatieve
financieringsvormen uiteindelijk niet uitvoerbaar bevonden.
Al met al is gedurende de hele projectperiode de financiering van groene en blauwe diensten ervaren als een belangrijk knelpunt voor het verder ontwikkelen van groene en blauwe diensten in Flevoland. Het vormde een blokkade die de deelnemers niet konden overwinnen.
3.2
Beleidscontext
in
relatie
tot
ondersteuning
van
het
sociaal
leerproces Voor een beoordeling van de beleidscontext in relatie tot het wel of niet ondersteunen van het sociaal leerproces binnen het project Groene en Blauwe diensten wordt in deze paragraaf met name naar het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ gekeken en naar de plek die duurzaamheid lijkt in te nemen in het beleid van de provincie.
Ook in de provincie Flevoland staat duurzame ontwikkeling weer meer op de agenda. In het
omgevingsplan
wordt
het
handhaven
en
verbeteren
van
een
goede
omgevingskwaliteit in een sterk in ontwikkeling zijnde provincie als belangrijke opgave
33
genoemd. Het gaat hierbij om de integrale afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele aspecten, met aandacht voor lange termijneffecten en effecten elders in de wereld (Omgevingsplan provincie Flevoland, 2006). Binnen de provincie vinden initiatieven plaats op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling, duurzame energie, duurzaam wonen en duurzame plattelandsontwikkeling. Duurzame ontwikkeling vereist inzet en samenwerking van zowel publieke en private partijen. In dit opzicht past het project ‘Groene en Blauwe diensten’ goed in het streven van de provincie naar duurzame plattelandsontwikkeling. Het interdepartementale programma “Leren voor Duurzame Ontwikkeling” is een programma dat de provincie uitvoert om op concrete wijze te werken aan een meer duurzame ontwikkeling in het gebied. De projecten binnen het programma stimuleren het opgang brengen van leerprocessen onder verschillende maatschappelijke actoren om zo te leren in hun besluiten afwegingen te kunnen, willen en durven maken tussen uiteenlopende ecologische, sociaal en economische belangen, voor de korte en lange termijn. Het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ kent een drietal peilers: 1) de lerende individuen, 2) de lerende organisaties en 3) de lerende samenleving. De provincie Flevoland geeft in het Provinciaal Ambitiestatement (PAS) aan de regie te willen voeren over de peiler ‘de lerende samenleving’. De provincie wil projecten en processen stimuleren waarin maatschappelijke
partijen
duurzame
afwegingen
maken
bij
belangrijke
besluitvormingsprocessen op lokaal en regionaal niveau.
In de projecten die binnen het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ worden uitgevoerd staan de volgende doelen centraal (Nota Leren voor Duurzame Ontwikkeling: van marge naar mainstream, 2003): •
Het vergroten van het algemeen bewustzijn en basiskennis: waardeontwikkeling;
•
Het ontwikkelen en activeren competenties;
•
Zicht bieden op alternatieve gedrags- en handelingsperspectieven;
•
Het stimuleren van voortdurende reflectie en uitwisseling van ideeën;
•
Het bevorderen van voortdurende interactie, participatie en meebeslissen.
De vier uitgangspunten van het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ zijn (tussenbalans Programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’, 2007): •
Het bijeenbrengen van verschillende organisaties die normaliter geen logische samenwerkingspartners zijn rond het thema duurzaamheid;
•
Gebalanceerde afweging tussen ecologische, sociaal en economische belangen ten behoeve van duurzame besluiten;
34
•
Maatschappelijke inbedding: Aansluiten bij lopende ontwikkelingen;
•
Communicatie en kennismanagement: Vastleggen en delen van ervaringen en leerresultaten.
De uitvoeringspraktijk van projecten die gefinancierd worden vanuit het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ laat zien dat de focus niet zo zeer ligt op het realiseren van harde outputs die van te voren al vast staan, maar vooral op het opgang brengen van processen die na afloop van het project zelfstandig verder gaan (Nieuwsbrief Leren Duurzame Ontwikkeling, nr.2, 2006).
Voor een deel zijn de hiervoor beschreven karakteristieken van het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ terug te vinden in het project ‘Groene en Blauwe diensten’. Verschillende vertegenwoordigers van organisaties (die elkaar echter al wel kenden) probeerden gezamenlijk de vraag naar en het aanbod van groene en blauwe diensten in de Provincie Flevoland in beeld te brengen, inclusief de financieringsmogelijkheden van deze diensten. Tevens past de ontwikkeling van groene en blauwe diensten prima in het streven naar duurzaamheid waarin ecologische, sociaal en economische belangen meegenomen worden. Groene en blauwe diensten
omvatten duidelijk zowel
ecologische, sociaal als economische dimensies.
Conform het gedachtengoed van sociale leerprocessen zijn de doelen waarmee het project van start is gegaan door de CBL projectleiders als richting gebruikt maar zeker niet als keurslijf. Deze ruimte werd mede geboden door de opdrachtgever (provincie Flevoland). De gestelde doelen zijn door de opdrachtgever nooit als controle-instrument gebruikt om te beoordelen of het project op de juiste weg was. Daarentegen stond in een overleg met de provincie juist het proces met daarin de betrokkenheid van de deelnemende organisaties centraal. Voor de provincie Flevoland was het dan ook geen probleem toen voorgesteld werd door de projectleider om de destijds geplande conferentie uiteindelijk niet te organiseren en de financiën aan andere projectactiviteiten te besteden die op dat moment meer relevant werden gevonden. De provincie gaf alle ruimte om de doelen in de loop van het project bij te stellen.
De beleidscontext beschouwende in relatie tot het wél of niet gestimuleerd hebben van het sociaal leerproces binnen de projectgroep én in relatie tot de mogelijkheden voor het ontwikkelen van groene en blauwe diensten, kan geconcludeerd worden dat: •
De aandacht voor groene en blauwe diensten op nationaal niveau (ministerie van LNV, IPO) in de vorm van de ‘Verkenning Groene Diensten’ de interesse van de in
35
het project betrokken zijnde organisaties gestimuleerd heeft en daarmee ook (de start van) het leerproces; •
De publieke financieringbronnen voor ‘groene en blauwe diensten’ door de meeste deelnemers aan de projectgroep als ontoereikend en niet als gebruikersvriendelijk ervaren werden. De uitleg van een aantal deelnemers hierbij was dat ‘groene en blauwe diensten’ blijkbaar geen prioriteit hebben op provinciaal (bestuurlijk) niveau. Deze perceptie van de bestuurlijke context heeft belemmerend gewerkt in de zoektocht naar kansen en behoeften voor ‘groene en blauwe diensten’;
•
Het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ waarin inhoudelijke en geplande resultaten niet leidend zijn én een open, op leren gerichte houding van de provincie Flevoland als opdrachtgever hebben alle ruimte gegeven aan sociaal leren binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’.
36
4. Het leerproces van de coalitiepartners binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ Dit hoofdstuk beschrijft en analyseert het leerproces binnen de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten’ zoals dit is geobserveerd door de betrokken onderzoeker. Voor de beschrijving is het monitoringskader gehanteerd zoals dit in hoofdstuk 2 is besproken. In dit hoofdstuk komen o.a. aan de orde: •
De lerende partijen en hun verschillende eigenschappen (4.2);
•
Belangrijke momenten in de besluitvorming en de rol van deelnemers hierbij (4.2);
•
Ownership- invloed van de deelnemers op het proces (4.3);
•
Verschuiving in percepties, doelen en gevoelde wederzijdse afhankelijkheid (4.3);
•
Kritische reflectie (4.3);
•
Facilitatie van het leren (4.4).
Deze aspecten komen voort uit de opvatting van de onderzoeker over sociaal leren (zie hoofdstuk 2). Voor het overzicht wordt in 4.1 eerst een beeld gegeven van het werkproces binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’.
4.1
Het werkproces in vogelvlucht
Het werkproces heeft zich vooral afgespeeld rondom bijeenkomsten van de deelnemende organisaties, met als uitzondering de startperiode van het project waarin interviews met deze partijen zijn gehouden (zie box 4). De projectgroep kwam bijeen op werkdagen tijdens ‘kantooruren’. De bijeenkomsten werden steeds gehouden bij het CBL in Lelystad. Als voorbereiding van de projectbijeenkomsten stuurde het CBL een uitnodiging rond met een programma. Een enkele keer werden de deelnemers gevraagd van te voren na te denken over een bepaalde kwestie. Aan- en afmeldingen kwamen binnen bij het CBL. Eenmalig is een bijeenkomst vooraf gegaan door een gezamenlijke lunch elders ter bevordering van de kennismaking.
Het werkproces beschouwende (box 4.1) valt er een drietal aspecten op: 1.
De voorbereiding van het project d.w.z. de periode vóórdat het project überhaupt door de provincie Flevoland gehonoreerd werd, heeft relatief lang geduurd. Eén persoon vertelde achteraf dat de eerste contacten over het project al begin 2005
37
hadden plaatsgevonden. Uiteindelijk begon het project pas in het najaar van 2006 te lopen. Door deze lange voorbereiding is de stakeholder ‘Agrarisch Natuur Vereniging De kop van NOP al afgehaakt vóórdat het project daadwerkelijk van start was gegaan. Naar horen zeggen lieten de uiteindelijk deelnemende organisaties tijdens de eerste bijeenkomst merken dat men het gevoel hadden niet vooruit te komen. De interesse die men in het allereerste begin had, was op dat moment al minder geworden; 2.
Uiteindelijk zijn er vanuit het CBL drie opeenvolgende personen verantwoordelijk geweest voor het project ‘Groene en Blauwe diensten’. Het idee voor het project is in 2005 vorm gegeven door een eerste trekker vanuit het CBL. Deze trekker heeft de eerste contacten met potentiële partners gelegd. De provincie gaf deze trekker toestemming om het ingediende projectidee verder uit te werken. Begin 2006 werd het projectvoorstel ontwikkeld door een tweede projectleider. Deze projectleider verstevigde het contact met de partijen en startte het project. Eind 2006 bleek dat de toenmalige CBL projectleider niet door zou gaan met het werk. Door het zoeken van een nieuwe projectleider en het inwerken van deze persoon heeft het project lang stil gelegen. Dit heeft een weerslag gehad op het proces (zie 4.3);
3.
Het werkproces concentreert zich rondom face to face bijeenkomsten van de coalitiegenoten. Activiteiten tussen twee bijeenkomsten richtten zich op het op de hoogte houden van de niet aanwezigen en/of de voorbereiding van de volgende bijeenkomst. Er zijn geen aanwijzingen dat coalitiegenoten onderling het contact over groene en blauwe diensten hebben voortgezet tussen twee bijeenkomsten door.
38
Box 4.1:
Het werkproces binnen de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten’, inclusief de plek van het monitoringsonderzoek
2005 (1e trekker projectinitiatief) • Start communicatie over projectidee Groene en Blauwe diensten met stakeholders • Indienen projectidee bij de provincie • Toestemming van de provincie Flevoland om projectidee uit te werken in een projectvoorstel Voorjaar 2006 (1e projectleider) • Ontwikkelen projectvoorstel Groene en Blauwe diensten en indien bij de provincie • Honorering projectvoorstel Groene en Blauwe diensten Najaar 2006(1e projectleider) • Start project na goedkeuring door provincie: Identificeren en uitnodigen van deelnemers aan het project; Startbijeenkomst met coalitiegenoten • Interviews gehouden door projectleider met coalitiegenoten over motivatie deelname project Groene en Blauwe diensten, percepties, praktijken, behoeften en doelen m.b.t. groene en blauwe diensten (inclusief rapportage) • Start monitoringsonderzoek: Analyse interviews vanuit een sociaal leren perspectief 13 November, 2006 (1e projectleider) • Bijeenkomst met coalitiegenoten: Identificeren van vragers en aanbieders van groene en blauwe diensten, piroriteren van en discussie over de meest interessante groene en blauwe diensten • Introductie monitoringsonderzoek • Afscheid projectleider CBL 1e helft 2007 • Zoeken naar nieuwe CBL projectleider en inwerkperiode • Telefonisch contact tussen nieuwe CBL projectleider en een aantal coalitiepartners 18 Juni, 2007 (2e projectleider) • Bijeenkomst met coalitiegenoten o.l.v nieuwe projectleider CBL: externe gast voorziet de deelnemers van nieuwe informatie over mogelijke groene en blauwe diensten en de financiering ervan; • Behoefte geuit door deelnemers om een groene en blauwe diensten concreet uit te werken • Feed back van onderzoeker monitoringsonderzoek op leerproces 3 Oktober, 2007 (2e projectleider) • Bijeenkomst met coalitiegenoten: bespreken van kansen en knelpunten voor samenwerking tussen coalitiegenoten op het gebied van akkerranden (recreatie) October - november, 2007 (2e projectleider) • Start schrijven document ‘Visie groenblauwe diensten provincie Flevoland’door projectleider • Becommentariering 1e concept ‘Visie groenblauwe diensten provincie Flevoland’ 21 november, 2007 (2e projectleider) • Afluitende bijeenkomst met coalitiegenoten: kansen en behoeften aan groene en blauwe diensten op lokaal niveau (inclusief financieringskansen) • Feed back van onderzoeker monitoringsonderzoek op leerproces December, 2007 (2e projectleider) • Schrijven visiedocument door projectleider CBL
39
4.2
De lerende partijen in het project Groene en Blauwe diensten
Vertegenwoordigers van organisaties De deelnemers aan het ‘project Groene en Blauwe diensten’ zaten om de tafel als ‘vertegenwoordigers van bestaande Flevolandse organisaties’. Tijdens de verdere voorbereiding van het project heeft de toenmalige projectleider van het CBL gezocht naar organisaties die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in groene of blauwe diensten. Voor het maken van een eerste lijst van stakeholders van het project werden de volgende criteria gebruikt door de toenmalige CBL projectleider: 1) Het (in potentie) een aanbieder zijn van groene of blauwe diensten; 2) Het in (potentie) een vrager zijn van groene of blauwe diensten; 3) Betrokken zijn bij deze diensten in de vorm regelgeving of kennisontwikkeling.
Al snel is de meeste aandacht uitgegaan naar partijen die actief zouden willen deelnemen aan het project. Het betrof organisaties die door de projectleider van het CBL als vragers of als aanbieders van groene of blauwe diensten aangemerkt werden. De toenmalige projectleider van het CBL legde vervolgens contact met deze vragende partijen en de aanbieders om hun uit te nodigen deel te nemen aan het project. Deze organisaties schoven op hun beurt personen naar voren die professioneel iets met het onderwerp te maken hadden (of zouden kunnen hebben). In een enkel geval ging het om een persoonlijke interesse2. Zo gaf de betrokken persoon van het Flevos Agrarisch Jongeren Kontact (FAJK) aan in een eerste contact met de CBL projectleider (Reinders, 2006c): “ Groene en blauwe diensten zijn niet echt van belang voor agrarische bedrijfsopvolgers en dus ook niet voor het FAJK. Persoonlijk vind ik het wel van belang”. Uiteindelijk heeft de gecontacteerde persoon van het FAJK aan geen enkele projectbijeenkomst deelgenomen.
De vertegenwoordigers van de deelnemende organisaties aan het project ‘Groene en Blauwe diensten’ worden in de communicatie over het project als snel coalitiepartners genoemd. Uiteindelijk vormden vertegenwoordigers van negen organisaties de vaste kern van het werkproces. Dit betrof het IVN Consulentschap Flevoland, het Flevolandschap, het Landschapsbeheer Flevoland, het Waterschap Zuiderzeeland, het CBL (penvoerder project) en de Provincie Flevoland, BDEKO (een vereniging van Biologische
en
Biologisch-Dynamische
boeren),
LTO
Noord,
de
Nederlandse
Akkerbouw Vakbond (regio midden) (zie figuur 4.1). Naast deze negen organisaties zijn 2
In een vergelijkbaar project in het gebied Eenland Arkemheem (provincie Utrecht) is bewust naar enthousiaste en gecommiteerde individuen gezocht met specifieke kennis en interesses
40
er nog vier andere organisaties meer op afstand of minder intensief betrokken geweest bij het project in de vorm van een interview aan het begin van het project of via een éénmalige aanwezigheid bij een bijeenkomst of in de vorm van regelmatig op de hoogte gehouden zijn via de telefoon.
RECRON
Gemeente Zeewolde FAJK
Gemeente Dronten CBL
Waterschap IVN
VRAGERS Flevolandschap
Provincie Flevoland
BDEKO NAV
Landschapsbeheer Flevoland
AANBIEDERS LTO Noord
Vaste kern project Gr&bl diensten
Figuur 4.1: Coalitiepartners binnen het project Groene en Blauwe diensten
Vanuit het IVN, LTO Noord en het landschapsbeheer Flevoland kwamen met regelmaat verschillende personen naar een bijeenkomst toe. Het Landschapsbeheer Flevoland had intern besloten dat er twee personen op roulerende basis bij het project betrokken zouden zijn. Vanuit het IVN nam er in de tweede helft van 2007 een nieuwe contactpersoon deel. Voor het proces zijn dergelijke wisselingen niet positief geweest. Hoewel in principe nieuwe mensen weer een nieuwe frisse kijk op de zaak in kunnen brengen, is het bij een relatief sterk wisselende samenstelling binnen de groep moeilijk iets gezamenlijks op te bouwen (zie ook paragraaf 4.3).
41
Onderlinge relaties De meeste coalitiepartners kenden elkaar al vanuit andere projecten. Over het onderwerp groene en blauwe diensten had men echter nog niet veel met elkaar samengewerkt. Wel hadden sommige coalitiepartners eerder contact met elkaar gehad op dit onderwerp in de vorm van informatie-uitwisseling. Zo gaf de betrokken persoon van het Flevolandschap aan contact te hebben gehad met de provincie over groene diensten. En, de betrokken persoon van BDEKO had het CBL als informatiebron op het gebied van groene en blauwe diensten. Van echte grote conflicten tussen twee of meerdere coalitiegenoten was geen sprake. Dit wil niet zeggen dat er geen sprake was van conflicterende belangen en visies die een stempel legden op de verhoudingen. Zo was er vanaf het begin sprake van een conflicterend belang en percepties tussen BDEKO en het waterschap. De biologische ondernemers zijn op zoek naar nieuwe vormen om hun biologische productie te honoreren. Zo beschouwde BDEKO de landgrondengronden van biologische bedrijven met relatief hoger % organische stof gronden en daarmee een verhoogd watervasthoudend vermogen als een blauwe dienst. De besparing aan bemalingskosten zou het waterschap aan de biologische boeren dienen uit te keren Het waterschap had hier een andere mening over (zie box 4.1). Het in box 4.1 beschreven voorbeeld van ‘spanning in een relatie’ is wel de meest zichtbare tegenstelling geweest. Andere conflicten hebben zich niet voorgedaan.
Box 4.1:
Conflicterend belang en visie tussen BDEKO en het waterschap over blauwe diensten (verslag 2e bijeenkomst projectgroep, Reinders 2006c)
BDEKO: Gronden van biologische bedrijven hebben een hoger organische stof gehalte dan reguliere agrarische bedrijven. Dit betekent volgens de betrokken persoon dat het waterbergendvermogen van de grond enorm is toegenomen waardoor de piekbelasting veel minder is omdat het water langzamer vrijkomt. Bij het gemaal Lemmer hoeft het waterschap dus minder te doen in piekbemaling. De maalcapaciteit kan dus minder zijn naarmate grondgebruikers een hoger organische stof gehalte hebben. Dit kan per m3 water uitgerekend worden. De besparing aan bemalingkosten zou het waterschap aan de biologische boeren kunnen geven. De betrokkene van het waterschap: Een blauwe dienst moet passen binnen de taak en doelstelling van het waterschap. Als er binnen het waterschap geen vraag is naar een bepaalde dienst zal die ook niet zodanig gehonoreerd worden. Alle werkzaamheden die het waterschap tot nu toe uitvoert gaan via de publiek rechtelijk weg. Via de privaat rechtelijke weg, wat groene en blauwe diensten zijn, gebeurt er (nog) niet veel. De afweging die het waterschap zal maken om wel of niet gebruik te maken van diensten van derden is voor een belangrijk deel afhankelijk van efficiëntie in de uitvoering. De uitvoering door één aannemer is eenvoudiger te beheersen dan verschillende agrariërs. Financiering van biologische boeren vanwege een vergroot watervasthoudend vermogen door een relatief hoger % organische stof is moeilijk beheersbaar voor het waterschap. Ook lijken de effecten ervan gering. Financiering van blauwe diensten aan individuele biologische boeren levert bovendien het risico op dat dit als staatssteun wordt gezien.
42
Motivatie voor deelname De redenen voor deelname aan het project als coalitiegenoot en de verwachtingen erover laten grote overeenkomsten tussen de coalitiegenoten zien. Inzicht krijgen in de mogelijkheden van groene en blauwe diensten is een drijfveer geweest die de meeste partners lieten zien aan het begin van het project. Als specificatie werd genoemd, inzicht krijgen in de vraag naar groene en blauwe diensten en in het aanbod ervan. Ook kennis ontwikkelen over financieringsaspecten als de waardering en kosten van specifieke diensten werd genoemd als motivatie voor deelname (tabel 4.1). Alle drie de natuur en landschap organisaties laten de wens zien om duidelijkheid te krijgen over een coördinatiepunt waar vraag naar en aanbod van diensten bij elkaar zouden kunnen komen. Opvallend hierbij is dat in de discussies men niet meer terugkwam op een dergelijk coördinatiepunt. Pas in de laatste bijeenkomsten kwam dit punt weer naar voren.
Verder
zijn
groene
Landschapsbeheer
en
blauwe
een
middel
diensten om
voor
hun
het
Flevolandschap
doelstelling
te
en
het
verwezenlijken
(natuurdoelstelling, wateropgave). Voor de agrariërs geldt dat groene diensten meer een bijkomstigheid zijn. Als activiteit moeten groene en blauwe diensten concurreren met andere agrarische activiteiten. Een onderliggend motief voor deelname aan het project bij agrariërs is geweest dat zij op zoek zijn naar nieuwe handelingsperspectieven in het licht van de wens om in de toekomst ook nog te kunnen boeren. Zij ervaren nu al dat subsidies beetje bij beetje wegvallen. Het verwerven van maatschappelijke acceptatie hoort hier bij.
De verwachtingen van het project zijn gedurende het traject verschoven van inventariserend naar meer specifiek en concreet (zie 4.3).
43
Tabel 4.1:`
Motivatie voor deelname aan project (aan het begin van project) (Reinders, 2006c)
Coalitiepartners project ‘Groene en Blauwe diensten’ IVN Consulentschap Flevoland
Flevolandschap
Landschapsbeheer Flevoland CBL (penvoerder project)
Waterschap Zuiderzeeland
Provincie Flevoland
BDEKO
LTO Noord
Nederlandse Akkerbouw Vakbond (regio midden)
Motivatie voor deelname -verwachtingen van project ‘Groene en Blauwe diensten’ Inzicht verkrijgen over: • Mogelijke diensten • Coördinatiepunt met matchmaker • Kosten en mogelijkheden van financiering • Groene en blauwe diensten zijn middel om burgers het platteland te laten zien • Duidelijkheid over de maatschappelijke vraag naar groene en blauwe diensten • Wens om vraag en aanbod van groene en blauwe diensten beter matchen • Bepalen van redelijke tarieven voor het uitvoeren van groene of blauwe diensten • Duidelijkheid creëren over een coördinatiepunt die vraag en aanbod bij elkaar brengt • Goede infrastructuur opzetten • Vraag naar en het aanbod van deze diensten in Flevoland in kaart brengen • Stimuleren van leren onder de coalitiegenoten over elkaars visies m.b.t. groene en blauwe diensten • Mogelijkheden van blauwe diensten voor biologische boerenlandbouwbedrijven inzichtelijk maken • Het waterschap was bezig met de vraag ;’wat moeten we nu met blauwe diensten’, ‘kunnen blauwe diensten iets zijn voor onze achterban? • Meer duidelijkheid verkrijgen over blauwe diensten, wat kan (juridisch), wat mag en welke criteria gelden er? • Direct contact met aanbieders van diensten: Wat vinden en wat willen zij nu? • Afstemming vraag en aanbod van groene en blauwe diensten • Kwaliteit landschap is belangrijk onderwerp voor provincie, hoewel zich dit niet in budget vertaald • Realistisch beeld krijgen over mogelijkheden en onmogelijkheden • Kunnen we onze biologische productiewijze nog meer vermarkten dan alleen via onze producten? • Proberen dat groene en blauwe diensten als een volwaardig geaccepteerde economische activiteit gezien wordt (vooral door het waterschap) • Uitzoeken wat de kansen zijn voor Groene en Blauwe diensten’ in Flevoland • Stond wel sceptisch t.o.v. project. De overheid en maatschappij willen veel. Veranderingen van het landschap belemmeren al snel de agrarische productie. • Verder ontwikkelen van concept ‘groene en blauwe diensten’ • Direct contact met vragende partij • Van erover praten naar aan de slag gaan • Uitzicht op goede vergoeding voor geleverde diensten ook voor de lange termijn
44
Aanwezige kennis Op het gebied van groene diensten lieten de coalitiegenoten slechts een geringe variëteit aan kennis en ervaring zien. De agrarische partijen hadden met name praktische ervaring met het uitvoeren van groene diensten zoals akkerrandenbeheer en weidevogelbeheer en, met de SAN regeling als publiek financieringsinstrument. De provincie bracht ook kennis in over de SAN regeling maar ook over andere publieke financieringsinstrumenten. Naast financiering beschikte de vertegenwoordiger van de provincie over kennis van regelgeving in relatie tot groene en blauwe diensten. Ervaring met randenbeheer was ook aanwezig bij het Flevolandschap en het waterschap. Kennis over weidevogelbeheer werd naast door de agrariërs ook ingebracht door het landschapsbeheer. Het IVN had ervaring met groene diensten zoals natuurpaden, wandel- en fietsroutes, boerderijroutes in relatie tot burgereducatie. Er was duidelijk veel minder kennis over blauwe diensten aanwezig. Op basis van een enkel onderzoek was bij BDEKO enige kennis aanwezig over de rol van organische stof in relatie tot watervasthoudend vermogen en daarmee een geringere bemalingbehoefte.
Tijdens de tweede bijeenkomst bleek als snel dat bepaalde typen kennis ontbrak in de vaste kern. Ten eerste was dit de kennis over recreatie en toerisme. De RECRON kwam naar voren als belangrijke afwezige stakeholder van groene en blauwe diensten. Vervolgens is de RECRON verschillende keren benaderd door de projectleider. Slechts één keer is het gelukt om de RECRON deel te laten nemen aan een bijeenkomst. De RECRON had kennis over recreatiekansen in Flevoland en bracht specifieke kennis in over akkerrandenrecreatie. Ten tweede ontbrak er in de groep kennis en ervaring met alternatieve financieringsinstrumenten d.w.z. andere manieren van financieren van groene en blauwe diensten dan via publieke middelen. Deze ontbrekende kennis werd ingebracht door twee uitgenodigde sprekers van buiten de groep en buiten de provincie. Ten slotte kwam de behoefte naar boven aan kennis over de vraag naar groene of blauwe diensten op lokaal niveau. De gemeenten Dronten en Zeewolde werden vervolgens uitgenodigd om deel te nemen aan de projectgroep. Het project liep toen echter inmiddels al wel ten einde. Tijdens de laatste bijeenkomst werd het belang van de inbreng van het bedrijfsleven als mogelijke financier van groene diensten onderstreept.
Al met al zaten er gedurende de eerste bijeenkomsten personen aan tafel met relatief weinig variatie in kennis over groene diensten. Over blauwe diensten was überhaupt heel weinig kennis aanwezig. Variëteit aan kennis (over groene diensten) werd ingebracht door gastsprekers en nieuwe potentiële coalitiegenoten die door de CBL
45
projectleider werden uitgenodigd. In de reflectie aan het einde van de laatste projectbijeenkomst, werd één gastspreker vooral genoemd door een aantal deelnemers vanwege zijn inspirerend verhaal met nieuwe ideeën over integrale benaderingen voor groene
en
blauwe
diensten
en
over
het
landschapsfonds
als
private
financieringsmogelijkheid.
4.3 Het leren van de coalitiepartners: Proces Tijdens de bijeenkomsten werd er door de projectleider een open, veilige omgeving gecreëerd waarin voldoende ruimte was voor het uitwisselen van informatie en ervaring en voor het verder ontwikkelen van nieuwe ideeën op het gebied van groene en blauwe diensten. De deelnemende personen aan de coalitie stelden zich open op en waren bereid hun kennis te delen met anderen. In iedere bijeenkomst werd geprobeerd een stuk dynamiek opgang te brengen ofwel door een inspirerende spreker van buiten de groep ofwel door het gebruik van creatieve facilitatiemethoden. Toch zag je de motivatie van de deelnemers afnemen gedurende het proces.
Wegebbende motivatie van de coalitiepartners De opkomst van de deelnemers bij de bijeenkomsten was matig. Op iedere bijeenkomst ontbraken er wel 2 tot 3 coalitiegenoten. Ook kwam het regelmatig voor dat een deelnemer weg moest vóórdat de bijeenkomst afgelopen was. Toch bleven de meeste coalitiegenoten uit de vaste kern tot aan het einde toe participeren in de bijeenkomsten. Eenmaal een bijeenkomst bijwonend lieten de deelnemers een actieve houding zien. Er werden vragen gesteld en ideeën gingen over en weer. Tussen twee bijeenkomsten door lag het proces min of meer stil.
Een enkeling haakte af. Zo is de betrokken persoon van BDEKO, een echte ondernemer, de laatste twee bijeenkomsten niet meer aanwezig geweest vanwege het uitblijven van concrete resultaten. De betrokken persoon van het waterschap vertelde tijdens de laatste bijeenkomst die keer uit loyaliteit aanwezig te zijn, maar eigenlijk merkte niet (meer) voldoende winst uit het proces te halen. Op het moment dat men voelde dat het project geen concrete gezamenlijke activiteiten op het gebied van groene en blauwe zou opleveren ebde de motivatie weg.
Belangrijke beslismomenten in het werkproces Het werkproces beschouwend vallen de volgende keuzemomenten op:
46
•
Keuze voor het contracteren van organisaties als potentiële coalitiepartners;
•
Keuze voor het betrekken van RECRON als nieuwe coalitiepartner en het uitnodigen van de gemeenten Dronten en Zeewolde;
•
Keuze voor het uitnodigen van externe partijen als gastsprekers;
•
Keuze voor het opstellen van een concept-visiedocument ‘Groene en Blauwe diensten in Flevoland’.
Keuze voor het contracteren van formele organisaties als potentiële coalitiepartners: In de voorbereiding is door het CBL de keuze gemaakt om organisaties uit Flevoland te benaderen als deelnemers van het project (i.p.v. bijvoorbeeld gedreven individuen). Zo heeft BDEKO de persoon die uiteindelijk heeft deelgenomen aan het project, gevraagd dit te doen namens BDEKO. De deelname van vertegenwoordigers van organisaties heeft het werkproces in een formele sfeer getrokken. Deze formele sfeer werd nog eens versterkt door de keuze om het CBL als locatie te kiezen waar alle bijeenkomsten zijn gehouden. De consequentie van vertegenwoordigers van organisaties als deelnemers was dat er steeds een wisseling optrad in de personen die een organisatie vertegenwoordigden. Hierdoor wisselde het deelnemersveld behoorlijk, ook binnen de vaste kern. Procesmatig gezien is het moeilijk iets gezamenlijk op te bouwen als er steeds nieuwe deelnemers om de tafel zitten.
Het feit dat er vooral vertegenwoordigers van organisaties om de tafel zaten had tevens een tweede nadelig effect op het leerproces. Afspraken maken en committeren bleken moeilijk omdat een deel van de deelnemers een bepaald idee eerst met zijn/haar bestuur diende terug te koppelen. Hierdoor leed het proces aan (ambtelijke) stroperigheid.
De wisselende deelname van vertegenwoordigers van organisaties in het proces zou als voordeel gehad kunnen hebben dat ideeën en afspraken relatief beter zouden worden verankerd in de organisaties. Dit lijkt in de praktijk nauwelijks plaats te hebben gevonden.
Keuze voor het betrekken van RECRON als nieuwe coalitiepartner en het uitnodigen van gemeenten: Al in het projectvoorstel (Reinders, 2006a) wordt de RECRON genoemd als stakeholder van groene en blauwe diensten in Flevoland. Deze organisatie wordt op dat moment nog niet gezien als coalitiepartner. Echter tijdens de 2e bijeenkomst eind 2006 wordt duidelijk dat de RECRON een belangrijke vragende partij
47
van groene diensten is met mogelijk middelen voor het financieren van deze diensten. Het CBL neemt het initiatief om de RECRON bij te praten over het proces en uit te nodigen voor de volgende projectbijeenkomst. Helaas bleek de vertegenwoordiger van de RECRON toen verhinderd. Uiteindelijk heeft de RECRON één keer deel genomen aan het proces. Al snel bleek de financieringsmogelijkheid voor groene diensten als ‘akkerrandenrecreatie’ vanuit de RECRON nihil.
Tijdens de bijeenkomst in oktober 2007 kwam de behoefte naar boven om de vraag naar groene(recreatieve) diensten op het lokale niveau beter in kaart te brengen. Er werd besloten om gemeenten uit te nodigen om hun ideeën en wensen m.b.t. groene en blauwe diensten in het uiteindelijke visiedocument op te kunnen nemen. Het CBL heeft vervolgens de gemeenten Dronten en Zeewolde gecontacteerd. Vertegenwoordigers van beide gemeenten hebben deelgenomen aan de laatste projectbijeenkomst.
Keuze voor het uitnodigen van twee externe sprekers als inspiratiebron: In de 2e bijeenkomst eind 2006 hebben de deelnemers elkaars kennis en ervaring op het gebied van groene en blauwe diensten uitgewisseld. Financiering van diensten kwam weer naar voren als knelpunt voor de realisatie van deze diensten. Het CBL is op zoek gegaan naar een geschikte ervaringsbron die nieuwe informatie over het financieren van groene en blauwe diensten zou kunnen inbrengen. Uiteindelijk is iemand van het Landschapsplan Alblasserwaard-Vijfheerenlanden gekomen met een inspirerend verhaal over de noodzaak voor een integrale aanpak en gebiedsgerichte financiering als alternatief voor publieke financiering. De coalitiepartijen zagen hiervan het belang in maar hebben echter geen afspraken gemaakt om de mogelijkheden van private financiering en/of een integrale aanpak voor groene en blauwe diensten Flevoland verder uit te werken.
Keuze voor het opstellen van het visiedocument ‘Groene en Blauwe diensten in Flevoland’: Tijdens de bijeenkomst in oktober 2007 is door het CBL voorgesteld een visiedocument te ontwikkelen (mede ingezet vanuit het projectplan) waarin de kansen en knelpunten voor de ontwikkeling van groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland zouden worden beschreven. De aanwezige coalitiepartners stemden in met dit voornemen. Er werd opgemerkt: “In deze samenstelling van coalitiepartners lukt het niet om concreet aan de slag te gaan, wel om een visie op te stellen”.
48
De hiervoor beschreven keuzemomenten beschouwende kan opgemerkt worden dat, hoewel steeds gevoed door de coalitiepartners, het CBL een sturende/trekkende rol heeft gespeeld in deze keuzemomenten.
Ownership: CBL als hoofdeigenaar van het proces Heel duidelijk is dat het CBL de partij is geweest die de kar heeft moeten trekken. Het faciliteren en documenteren van de bijeenkomsten, het leggen van nieuwe contacten en het schrijven van het concept-visiedocument, zijn allemaal activiteiten die op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het CBL uitgevoerd zijn.
Dat het CBL de kar uiteindelijk heeft moeten trekken wil niet zeggen, dat de CBL projectleiders niet geprobeerd hebben om de coalitiepartijen meer invloed te geven op het proces. Notulen van bijeenkomsten werden voorgelegd en reactie erop werden ingevoerd. Tussen bijeenkomsten door had de projectleider telefonisch contact met deelnemers over de richting van het vervolg. Ook een concept-versie van het visiedocument is naar de deelnemers gestuurd met de vraag om een reactie te geven en /of stukjes tekst toe te voegen. Echter tijdens het proces is er niet één keer een coalitiegenoot opgestaan om iets op eigen initiatief te organiseren, iets uit te zoeken of iemand te contacteren. Er is nauwelijks sprake geweest van een zogenaamd ‘gedeeld ownership’ met zelfsturende deelnemers zich verantwoordelijk voelden voor de kwaliteit van het proces en de resultaten ervan. Wat betreft de gevoelde verantwoordelijkheid voor het projectresultaat moet wel vermeld worden dat een aantal deelnemers inderdaad gereageerd heeft op een 1e conceptversie van de visie ‘Groene en Blauwe diensten in Flevoland. Als redenen hiervoor werden genoemd: “Of om te zorgen dat er geen rare dingen in zouden komen te staan of om een specifieke wens of standpunt toch nog even naar voren te laten komen”. Wat betreft het visiedocument zegt een persoon achteraf: “Het schrijven van het visiedocument had voor mij niet gehoeven. Het hoort bij het netjes afronden van het project door het CBL naar de provincie toe”. Het is echter voor mij onnodig”.
Mede door het trekkende optreden van het CBL is het project ‘Groene en Blauwe diensten’ door de deelnemers ervaren als een regulier project.
Geen sterke onderlinge afhankelijkheden en geen bindmiddel aanwezig Op het eerste gezicht zou je verwachten dat door een focus op ‘vragers van groene en/of blauwe diensten’ en ‘aanbieders van deze diensten’ er vrij eenvoudig een match
49
gemaakt zou kunnen worden voor het verder ontwikkelen van deze diensten. Een concrete match heeft echter niet plaatsgevonden. Hoewel de interviews laten zien dat een aantal partijen het gevoel had dat samenwerking én een betere coördinatie van vraag en aanbod een meerwaarde op zou kunnen opleveren, heeft men uiteindelijk niet voldoende mogelijkheden gezien en niet de urgentie gevoeld om groene of blauwe diensten gezamenlijk verder te ontwikkelen. Er leek geen bindende factor te bestaan. Er lag
geen
gemeenschappelijk
ervaren
probleem
op
tafel,
er
werd
geen
gemeenschappelijke uitdaging gevoeld en de betrokkenheid bij het gebied Flevoland of bij het thema ‘groene en blauwe diensten’ was niet voldoende sterk dat het de deelnemers met elkaar verbond.
Geringe verschuivingen in percepties en nauwelijks convergerende doelen en uitgangspunten van deelnemers Een karakteristiek van sociaal leren is dat gedurende het proces percepties, doelen en uitgangspunten van de deelnemers dichter bij elkaar komen of meer complementair worden. Hierna wordt aangegeven dat een dergelijke verschuiving nauwelijks in het project heeft plaatsgevonden.
Percepties over wat een groene of blauwe dienst is: Uit de interviews, die aan het begin van het project zijn gehouden, lijkt er veel overeenstemming te bestaan over wat een groene dienst nu eigenlijk is. Zo noemen de coalitiegenoten dezelfde voorbeelden van groene diensten. Ook tijdens de bijeenkomst is er nauwelijks discussie geweest over of een bepaalde dienst nu wél of niet als groene dienst kon worden beschouwd. De vraag of een groene dienst per definitie iets is dat altijd door agrarische ondernemers moet worden uitgevoerd of niet, is bijvoorbeeld nooit ter sprake geweest. Ook de vraag of ‘in het geval dat een natuurorganisatie door een gemeente wordt gevraagd om in het buitengebied iets aan natuurontwikkeling te doen dit gezien kan worden als een groene dienst’, is nooit aan de orde geweest. Een persoon gaf achteraf aan dat afbakening van ‘wat wél en wat géén groene diensten zijn’, mogelijk geholpen had om het project meer te focussen en concreter te eindigen.
Over de vraag ‘wat blauwe diensten zijn’, is wel gesproken omdat de meningen hierover duidelijk verschilden. Al in de 2e bijeenkomst bracht de vertegenwoordiger van BDEKO zijn perceptie naar voren over ‘het verhoogd watervasthoudendvermogen van biologische landbouwgronden’ als blauwe dienst, die door het waterschap als zodanig gehonoreerd zou moeten worden. Tot aan het einde van het project heeft de betrokken persoon van het waterschap aangegeven dat het waterschap hier anders over denkt.
50
Volgens de betrokken persoon van het waterschap is het op basis van de taakstelling van de organisatie en de te verwachten beheersproblemen die een dergelijke dienst met zich mee zou brengen het moeilijk om het verhoogd watervasthoudendvermogenn van biologische landbouwgronden’ als blauwe dienst te beschouwen. Tijdens de 3e bijeenkomst toonde deze laatste persoon zich echter wel bereid om biologische landbouwgronden als eventuele casus te nemen in het project om gezamenlijk iets concreets uit te werken.
Percepties over wie aanbieders van groene en blauwe diensten en wie vragers zijn: Ook bleek uit de interviews dat er grote overeenstemming was over welke organisatie als aanbiedende partij, wie als vragende partij gezien kon worden en wie beide rollen kon vervullen (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2: Wie wordt gezien als vrager van
groene
en
blauwe
diensten?
(Reinders, 2006c)
Een discussie hierover tijdens de 2e bijeenkomst leverde slechts geringe verschuivingen op. Een voorbeeld van een aanpassing van het 1e beeld was dat het waterschap aangaf de provincie ook als vrager van blauwe diensten te zien en niet alleen als vrager van groene diensten.
Concluderend: de percepties over wie als vragende partij van groene en blauwe diensten beschouwd konden worden en wie als aanbieders lagen al dicht bij elkaar. Dit is ook zo gebleven tot aan het einde van het proces.
Percepties over financiering van groene en blauwe diensten: Vanaf het begin van het werkproces lag de nadruk in de gesprekken op publieke financieringsinstrumenten zoals SAN en POP gelden. Beide CBL projectleiders hebben geprobeerd dit beeld te verschuiven richting mogelijkheden voor private financiering van groene en blauwe diensten middels een landschapsfonds, een gebiedsfonds of via ‘groen voor rood constructies’. De projectleiders hebben geprobeerd dit beeld te veranderen door het verstrekken van informatie over private financiering en het uitnodigen van gastsprekers. Zo ging één gastspreker in op het gebruik van het landschapsfonds in het gebied
51
Alblasserwaard-Vijfheerenlanden om groene diensten te financieren. Dit leverde een discussie op over ‘het instellen van een gebiedsfonds in Flevoland’, ‘het innen van extra wegenbelasting’, ‘bollenroutes als inkomenbron’,’gebruik van organisch afval van boeren door natuur en landschapsorganisaties’ en ‘integrale diensten’. Uiteindelijk heeft de discussie een brainstormend karakter behouden en heeft men niet besloten om met een concreet idee voor private financiering verder te gaan. Andere private financieringsmogelijkheden
zijn
ook
niet
op
eigen
initiatief
ingebracht
door
coalitiegenoten. Later gaf iemand hiervoor als reden dat zo’n landschapsfonds nooit voldoende middelen zou kunnen leveren om agrariërs de substantiële vergoeding te geven voor het uitvoeren van diensten, waar zij om vragen. Weer een ander persoon gaf aan dat een landschapsfonds problemen zou kunnen opleveren wat betreft de doelen die bij zo’n landschapsfonds zouden horen. Groene en blauwe diensten zouden slechts één type activiteit zijn uit set van activiteiten die uit zo’n landschapsfonds gefinancierd zouden moeten worden. Tot aan de laatste bijeenkomst toe lijkt men op de provincie te leunen daar waar het gaat om het financieren van groene en blauwe diensten in Flevoland. Ook de concept-versie van het visiedocument laat zien dat er verwacht wordt dat private financiering slechts een marginale bijdrage kan leveren aan de financiering en de verdere ontwikkeling van groene en blauwe diensten in Flevoland (Velter & Warnaar, in prep.). Iemand zei later in de reflectie: “Het ligt ook aan de cultuur van de organisaties om af te wachten totdat de overheid met iets komt”.
Al met al kan geconcludeerd worden dat dankzij het leerproces het blikveld van de coalitiegenoten qua mogelijke (publieke en) private financieringsconstructies verruimd is, maar dat dit nauwelijks heeft geleid tot een verandering in percepties over de rol van private middelen voor het financieren van groene en blauwe diensten. Er bestond al grote overeenstemming tussen de deelnemers op dit gebied en dit is gedurende het project niet veranderd.
Groene en blauwe diensten aanbod of vraag gestuurd? Aan het begin van het project namen de agrarische partijen duidelijk een afwachtende houding aan. Zij hadden aangeven dat zij bereid waren om (meer) groene en blauwe diensten uit te voeren, maar alleen onder de voorwaarde dat hiervoor een substantiële vergoeding tegenover zou staan. De houding van de agrarische partijen was: ‘eerst de vraag naar een specifieke groene of blauwe dienst duidelijk en afspraken over een meerjarige financiering van deze dienst en dan pas komen wij in actie’. De vragende partijen, zoals het waterschap was van mening dat de ontwikkeling van groene en blauwe diensten aanbod gestuurd zou moeten zijn. Tot aan het einde aan toe is dit verschil in mening blijven bestaan.
52
Geen verschuivingen en geen convergentie in doelen en standpunten: Coalitiepartijen als het Flevolandschap en het waterschap gaven aan het begin van het project aan dat groene of blauwe diensten geen hoge prioriteit hebben binnen de organisatie. Wel was het waterschap aan het begin van het project zelf al bezig met de vraag of groene en blauwe diensten eventueel iets voor hun achterban zouden kunnen zijn. De vraag voor het waterschap was op dat moment of het een ‘nee, tenzij’ zou worden of een duidelijke ‘nee’. Uiteindelijk is het huidige standpunt van het waterschap dat het financieren van een groene of blauwe dienst een ‘nee tenzij’ is. Het project ‘Groene en Blauwe diensten’ heeft er niet voor gezorgd dat groene en blauwe diensten voor het waterschap een hogere prioriteit hebben gekregen. Hoewel het waterschap onder de noemer van ‘functionele agrobiodiversiteit’ wel bezig is om samen met LTO Noord en de provincie een randenproject te ontwikkelen, is deze samenwerking niet beïnvloed door het project ‘Groene en Blauwe diensten’, aldus de betrokkene van het waterschap.
Ook voor de agrarische coalitiepartners geldt dat de prioriteiten, belangen en uitgangspunten t.a.v. groene of blauwe diensten niet veranderd zijn als gevolg van het proces. De agrarische coalitiegenoten gaven vanaf het begin al aan in principe interesse te hebben in het leveren van groene en blauwe diensten. Er werd door iemand gezegd: “Het belang van groene en blauwe diensten is duidelijk, maar het boerenbedrijf blijft de hoogste prioriteit hebben. Dit betekent dat als de maatschappij vraagt om groene of blauwe diensten wij in principe bereid zijn deze te leveren. Echter omdat deze activiteiten concurreren met andere bedrijfsactiviteiten dient er wel een substantiële vergoeding tegenover te staan”. Op zich was er begrip voor dit standpunt bij de nietagrarische partijen. Echter er bestond waarschijnlijk wel verschil van mening over ‘wat nu een reële vergoeding is en wat niet’. Iemand gaf achteraf aan dat de agrarische ondernemers zich wel moeten realiseren dat zij al 10x meer vergoeding krijgen voor natuurbeheersactiviteiten dan de natuur-landschapsorganisaties zelf krijgen. Deze mening is echter niet geuit tijdens de bijeenkomsten.
Tot aan de laatste bijeenkomst toe bleven de agrarische partijen zich aan hun uitgangspunt vasthouden, hoewel in andere bewoordingen: “We hebben vele vragers over de vloer gehad, maar de vraag wordt niet concreet genoeg om het aanbod te genereren. Kortom de urgentie is niet groot genoeg”, aldus een agrarische coalitiegenoot.
53
Behalve de ‘belangenstrijd’ tussen BDEKO en het waterschap kan er niet gezegd worden dat de coalitiepartijen qua doelen en uitgangspunten lijnrecht tegenover elkaar stonden. Echter het is niet gelukt om een gemeenschappelijk doel te formuleren waaruit gezamenlijke acties uit voort zouden kunnen komen. De coalitiegenoren bleven een afwachtende houding naar elkaar toe hebben.
Geen afspraken over gezamenlijke(vervolg) acties: Gedurende de bijeenkomsten was het heel opvallend dat er geen enkele bijeenkomst is geëindigd met een besluit van of met een concrete afspraak tussen de coalitiepartners. Ondanks dat de deelnemers gedurende
de
3e
bijeenkomst
het
maken
van
concrete
afspraken
rondom
akkerranden(recreatie) in feite in de schoot geworpen kregen, heeft niemand uiteindelijk die mogelijkheid verzilverd.
Het werkproces heeft dan ook niet geresulteerd in afspraken over gezamenlijk te ondernemen vervolgacties op het gebied van groene en blauwe diensten in Flevoland. Ondanks discussies over: •
Wie zijn de vragers van groene en blauwe diensten en wie de aanbieders?
•
Welke groene en blauwe diensten zijn prioritair?
•
Welke mogelijkheden ziet u voor samenwerking op akkerranden(recreatie)?
•
Welke vragen naar groene of blauwe diensten liggen er in dit casusgebied, hoe kan het landschapsfonds vorm krijgen en wie zijn de betrokken partijen en financiers hierbij?
hebben de deelnemers het niet wenselijk gevonden om afspraken te maken over gezamenlijke acties om groene en blauwe diensten verder te ontwikkelen in de provincie Flevoland. In feite zijn de vragers en aanbieders van groene en blauwe diensten tot aan het einde van het proces naar elkaar blijven kijken, wachtend op de persoon die als eerste zijn hand uit zou steken. Géén van de vragende partijen zoals de natuurorganisaties, de provincie of het waterschap is tijdens het proces opgestaan om toe te zeggen een bepaald bedrag te zullen regelen om in coalitieverband een concrete stap verder te kunnen zetten. In de reflectie, die hierover werd aangezwengeld door de onderzoeker van het monitoringsonderzoek, zeggen de coalitiegenoten zelf hierover: Er ontbreekt een gevoel van urgentie, onze doelen zijn niet nader tot elkaar gekomen en Flevoland heeft als gebied weinig potentie voor de vraag naar groene en blauwe diensten.
54
Tijdens de afsluiting van de laatste bijeenkomst werd het idee geopperd om het visiedocument te presenteren tijdens een cafébijeenkomst waar ook een concreet voorbeeld van een groene dienst zou kunnen worden gepresenteerd. Uiteindelijk wilde geen van de aanwezige coalitiegenoten de verantwoordelijkheid op zich nemen om deze activiteit te trekken.
Kritische reflectie op leerproces Kritische (zelf)reflectie wordt als een karakteristiek gezien van sociaal leren. De kritische reflectie op het leerproces die uiteindelijk heeft plaatsgevonden in het project gebeurde tijdens de feed back van de onderzoeker. De feed back bevatte een aantal slides met observaties waarvan gevraagd werd in hoeverre men zich in de observaties kon herkennen. Eén slide bevatte wat meer kritische observaties om een reactie uit te lokken. Slide 1 is een voorbeeld van een dergelijke slide die tijdens de 2e bijeenkomst is besproken. De herkenning was groot, maar naast een enkele opmerking werd er niet op fundamenteel niveau gereageerd. Wellicht had meer doorgevraagd moeten worden door de onderzoeker en/of zij had meer moeten provoceren door de consequenties van bepaalde observaties op het leerproces te benadrukken .
Het was wel opvallend dat in de loop van het proces opmerkingen gemaakt werden door de coalitiegenoten die eerder in de feed back van de onderzoeker naar voren waren gekomen. Bijvoorbeeld het gemis aan urgentie, die in de 1e feed back was genoemd, kwam later verschillende keren terug in de argumentatie van de deelnemers over het uitbreken van concrete besluiten. Dit lijkt aan te geven dat men wel iets gedaan heeft met de feed back.
Slide 4.1: Onderdeel van feed back van onderzoeker tijdens 3e bijeenkomst
De feed back tijdens de laatste bijeenkomst met behulp van de tijdlijnmethode leidde tot meer kritische discussie. Zo ontstond er een discussie over de het uiteindelijke resultaat en
55
hun eigen rol erin. Iemand gaf aan aanwezig te zijn uit loyaliteit en de hoop dat er misschien toch nog iets uit het zoekproces zou kunnen komen, maar dat zijn motivatie voor het project sterk verminderd was omdat er voor zijn gevoel niets uitkwam. “Het proces zwabberde te veel en had geen koers”, aldus deze persoon later. Eerdere suggesties van zijn kant om meer focus aan te brengen waren niet overgenomen. Een ander persoon gaf later aan: “Ik had mijn punt op een gegeven moment al verschillende keren gemaakt en wilde niet steeds weer met de zelfde ideeën komen. Toen het mij duidelijk werd dat er geen concrete resultaten geboekt zouden worden, lagen mijn prioriteiten elders”.
Tijdens de feed back werd tevens de observatie ‘dat men niet in staat was geweest om tot een gemeenschappelijk doel te komen’ geanalyseerd. Ook hiervoor werd het gebrek aan urgentie als belangrijkste reden genoemd. Iemand gaf aan dat hoewel groene en blauwe diensten zijn interesse had, deze diensten nog steeds geen hoge priortiteit hadden. Zo duidelijk was deze persoon hier in de interviews niet over geweest. Ook werd de fysische en economische situatie van de provincie genoemd als reden voor een kleine markt voor groene en blauwe diensten. Tevens werd aangegeven dat de aantrekkende landbouwprijzen momenteel een belangrijke belemmering vormen voor het uitvoeren van groene en blauwe diensten door agrariërs (produceren wordt weer interessanter).
Op de vraag waarom men toch had gekozen om een visiedocument op te stellen werd door een deelnemer geantwoord:“Op het moment dat men voelde dat het project niet zou resulteren in een concreet resultaat werd een visiedocument als een ‘escape’ aangepakt”. In de gesprekken achteraf gaven twee personen aan het visiedocument als iets overbodigs te zien.
In de reflectie achteraf werd ook opgemerkt dat in het project waarschijnlijk niet de juiste mensen om de tafel hebben gezeten. Het was te ambtelijk, volgens deze persoon. De aanwezigen hadden te weinig mandaat en/of geen duidelijke opdracht vanuit hun bestuur meegekregen. Indien dit wel het geval zou zijn geweest, had dit zeker kunnen helpen om een concreet resultaat te bereiken. Het proces was te vrijblijvend. Iemand merkte op: “Het was meer een praatclubje”. Een ander persoon gaf in de reflectie aan: “Het beeld van het project dat blijft hangen is er een van een leeglopende ballon. Het begon voortvarend en verwachtingsvol, maar gedurende het proces verdween dit”.
56
4.4
Het leren over groene en blauwe diensten: Inhoud
In deze paragraaf komen twee vragen aan de orde: 1) Wat is er nu geleerd op het gebied van groene en blauwe diensten op zowel individueel niveau als door de groep en, 2) In hoeverre is dat wat er geleerd is ook vernieuwend?
Wat is er nu geleerd op het gebied van groene en blauwe diensten? Ondanks dat het proces niet aan ieders verwachtingen heeft voldaan zijn er zeer zeker inhoudelijke resultaten geboekt.
Scope is verbreed wat betreft voorbeelden en realisatie van groene diensten: Met name de presentaties van de gastsprekers, maar ook de onderlinge uitwisselingen tussen de deelnemers hebben op individueel niveau zeker geleid tot nieuwe informatie over groene diensten. Voorbeelden hiervan zijn: •
Integrale benadering t.a.v. groene en diensten. De verbetering van de kwaliteit van een gebied of biotoop als uitgangspunt i.p.v. (een) groene en blauwe dienst(en);
•
Trots zijn op en betrokkenheid bij het gebied als drijfveer achter groene en blauwe diensten (gebiedspromotie);
•
Zoeken naar de gezamenlijkheid: convenant tussen agrariërs als aanbieders van diensten.
Meer inzicht in alternatieve financieringsvormen voor groene (en blauwe) diensten: Door kennis te maken met ervaringen elders met private financieringsvormen is nieuwe informatie opgedaan over bijvoorbeeld een landschapsfonds, groenfonds en ‘rood voor groen’ constructies. Een voorbeeld hiervan is het idee van een openbare veiling van landschapselementen zoals die recent had plaatsgevonden in de Ooijpolder. De veiling had 110.000 € opgebracht voor het beheer en behoud van landschap en natuur in de Ooijpolder. Het was een voorbeeld van een creatieve constructie om investeringen in het landschap te financieren.
De informatie over financiering voor groene (en blauwe) diensten is wel beperkt gebleven tot het niveau van wat abstracte constructies. Het is, zoals een persoon later aangaf, niet duidelijker geworden wat de waardering of meerwaarde is voor een bepaald pakket groene en blauwe diensten, hoeveel de kosten zijn voor het uitvoeren ervan en wie dit zou kunnen betalen.
57
Meer inzicht in elkaars ideeën, meningen en posities op het gebied van groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland: Zowel de interviews aan het begin van het project als de discussies tijdens de bijeenkomsten hebben duidelijk gemaakt hoe men t.o.v. groene en blauwe diensten stond (en nog staat). Enkele voorbeelden: •
Het waterschap benadert blauwe diensten men name vanuit een juridisch en beheersmatig perspectief;
•
De
vertegenwoordiger
van
BDEKO
is
van
mening
dat
het
extra
waterbergendvermogen van biologische gronden door een relatief hoger % organische stof door het waterschap als blauwe dienst beschouwd dient te worden vanwege een besparing op bemalingskosten; •
RECRON is bereid een PR functie te vervullen om een dienst tastbaar, zichtbaar en toegankelijk voor de consument te maken. RECRON heeft echter weinig financiële middelen te beschikking;
•
De agrarische partijen zijn van mening dat een groene of blauwe dienst moet passen bij het type ondernemer en zijn /haar bedrijfsvoering. Voor het uitvoeren van een groene of blauwe dienst dient een meerjarige substantiële vergoeding tegenover te staan;
•
Groene en blauwe diensten zijn voor het Flevolandschap niet prioritair;
•
Het Landschapsbeheer Flevoland (LBF) is noch aanbieder noch vrager, maar meer een katalysator en facilitator van met name groene diensten.
Gedeeld inzicht over (kansen e)n knelpunten voor het verder ontwikkelen van groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland: Op het niveau van de groep als collectief is er ook geleerd. Zo is er een gezamenlijk inzicht ontstaan over: •
Dat de vraag naar groene en blauwe diensten beperkt is (kleine markt);
•
Dat groene en blauw diensten die door agrariërs uitgevoerd worden in tijd, grond, kennis en middelen moeten concurreren met het produceren van landbouwgewassen/ -producten. De aantrekkende landbouwprijzen zijn momenteel een belangrijke belemmering voor het uitvoeren groene en blauwe diensten;
•
Private financiering: Private financiering is te kleinschalig/marginaal om een substantiële bijdrage te kunnen leveren aan agrariërs. Private financiering heeft vooral een PR functie, met een bepaalde uitstraling en toegankelijkheids waarde (brengt aanbieder en vrager direct tot elkaar);
•
Publieke financiering d.m.v. een verhoging van de OZB belasting of het verhogen of anders
besteden
van
de
toeristenbelasting.
De
Europese
regelgeving
(staatssteuntoets) kan wellicht worden omzeild door toeristenbelasting rechtstreeks
58
vanuit recreatieondernemer aan agrariërs te laten betalen. Op deze wijze ontvangt een agrariër een directe vergoeding voor de verleende diensten.
Het concept-visiedocument laat de zoektocht zien die de coalitiegenoten door hebben gemaakt. Tevens heeft er tijdens het schrijfproces een verdiepingsslag plaatsgevonden. In die zin is het visiedocument méér dan het resultaat van het collectieve leerproces van de coalitiegenoten.
In hoeverre is de ontwikkelde kennis ook vernieuwend? De ideeën en inzichten die gedurende het werkproces zijn ontwikkeld zijn niet echt vernieuwend te noemen. De verschillende typen kennis (sectorale-, disciplinaire-, beleids- en ervaringskennis) die aanwezig waren in de groep en bij de gastsprekers hebben niet geleid tot innovatieve ideeën over groene of blauwe diensten en/of over de financiering ervan. Een persoon, waar achteraf mee is gesproken gaf aan “hoewel de deelnemers heel verschillende disciplines en sectoren vertegenwoordigden, leidde dit niet tot verrassende en vernieuwende ideeën”. Het feit dat alle deelnemers vertegenwoordigers waren van organisaties met duidelijke standpunten en posities, maakte het moeilijk om het ‘out of the box’ denken te stimuleren.
4.5
Het faciliteren van het leren
In deze paragraaf wordt ingegaan op de facilitatie van het leerproces door de CBL projectleiders. Hierbij wordt gekeken naar: •
Hoe is het leerproces georganiseerd?
•
In hoeverre is de transparantie in proces door de projectleiders is gewaarborgd en op welke manier?
•
Hoe is een veilige omgeving gecreëerd?
•
Hoe is de dynamiek in het proces gewaarborgd?
•
Hoe is kennisuitwisseling en nieuwe (gezamenlijke) kennisontwikkeling gefaciliteerd?
•
Hoe is kritische (zelf)reflectie gestimuleerd?
Als eerste een opmerking vooraf. De wisseling van projectleiders heeft een behoorlijke stempel gedrukt op het verloop van project. De 1e projectleider hanteerde de RAAKS methodologie als leidraad om het werkproces te organiseren. Het geheel van potentiële aanbieders en vragers van groene en blauwe diensten werd benaderd vanuit een
59
sociaal organisatorisch perspectief. Dit perspectief was gekozen om de deelnemers te assisteren in het leren over wenselijke en haalbare verbeteringen op het gebied van onderlinge relaties, percepties, belangen, kennis en coördinatie t.b.v. groene en blauwe diensten in Flevoland. De interviews en 1e bijeenkomst zijn vanuit dit perspectief opgezet. De 2e projectleider, met kennis over het gebied, hanteerde een minder gestructureerde benadering. De uitkomsten van de ene bijeenkomst gaf richting aan de volgende. De doelen uit het projectvoorstel werden hierbij als handvat gebruikt, maar niet als keurslijf.
Voor de CBL was het een ware zoektocht naar hoe het proces vorm geven zou moeten worden. Het was een kunst om staande te blijven onder alle adviezen van de procesbegeleider
van
LTO
Noord
projecten
BV,
de
onderzoeker
van
het
monitoringsonderzoek en, hoewel in mindere mate, van de opdrachtgever en coalitiegenoten.
Transparant proces met weinig dynamiek Beide projectleiders van de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten’ hebben een leidende rol gespeeld in de facilitatie van het leerproces en daarmee ook in de uitkomsten ervan. Als activiteiten van deze projectleiders kunnen o.a. genoemd worden: •
Het begeleiden van de bijeenkomsten en het faciliteren van het gesprek waarin iedereen zich voldoende kon uiten;
•
Het documenteren van het proces en de inhoudelijke resultaten ervan;
•
Het contact houden met afwezige deelnemers;
•
Het opstellen van het concept visiedocument;
•
Het uitnodigen van gastsprekers om nieuwe ontbrekende kennis in te brengen;
•
Het uitnodigen van ontbrekende coalitiegenoten.
De combinatie van deze activiteiten en de wijze waarop ze zijn uitgevoerd hebben geleid tot een transparant proces. Hoewel achteraf gezien het CBL wellicht duidelijker had moeten zijn over haar eigen rol in en motivatie voor het project. Een enkeling vermoedde een verborgen agenda van het CBL daar waar het ging om de belangen van biologische boeren in relatie tot blauwe diensten. Een ander persoon zag het CBL juist als een partij die geen belang had bij het onderwerp, maar geen ervaring had in het begeleiden van dit soort processen.
60
Tijdens de bijeenkomsten werd er door de projectleider een sfeer gecreëerd waarin het voor iedereen mogelijk was zijn of haar ideeën en mening te uiten. Door de keuze voor gastsprekers en creatieve facilitatietechnieken ontstond er meestal een geanimeerd gesprek. Het accent lag men name op het faciliteren van het uitwisselen van ervaringskennis van zowel de deelnemers als de gastsprekers. Formele kennis in de vorm van studies op het gebied groene en blauwe diensten is in de bijeenkomsten niet gebruikt.
De projectgroep was een ‘consumptieve groep’, zoals iemand dit later ook aangaf. De coalitiegenoten waren vrij afwachtend. Ze wilden een duidelijkere koers, meer focus en meer concreet worden. Slechts een enkeling heeft dit geuit tijdens of na een bijeenkomst. Over het hele traject gezien was er weinig dynamiek aanwezig. De dynamiek in het proces heeft te lijden gehad van de langzame start van het project. De periode tussen het ontwikkelen van het projectvoorstel en de officiële goedkeuring werd als te lang ervaren. Door de wisseling van projectleiders heeft het proces voor het gevoel van de deelnemers een half jaar stil heeft gelegen. Ook was de tijd tussen twee bijeenkomsten relatief lang. Al met al gaven de personen waarmee achteraf is gesproken aan, het project als een slopend proces te hebben ervaren met enkele hoogtepunten in de eerste bijeenkomsten (zie de tijdslijn in hoofdstuk 2). De vraag die de onderzoeker dan ook gesteld heeft in de gesprekken achteraf is waarom er niet meer deelnemers zijn afgehaakt tijdens het proces. Antwoorden lagen in de lijn van loyaliteit naar elkaar (je komt elkaar in andere projecten weer tegen), loyaliteit naar het CBL toe (het CBL moet dit project netjes afhandelen richting de provincie) en de hoop dat door het wisselen van perspectieven in het zoekproces er misschien toch nog iets uit het proces zou kunnen komen. De wisseling van invalshoeken in het zoeken naar een match tussen vraag en aanbod van groene en blauw diensten wordt hierna toegelicht.
Sterk divergerend proces Veel leerprocessen laten een beeld zien van (een afwisseling van) divergeren en convergeren. Het leerproces binnen de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten’ laat een heel ander plaatje zien (figuur 4.2).
Het werkproces kenmerkte zich door een sterk divergerend karakter. Door het uitnodigen van gastsprekers ontstonden er steeds weer nieuwe ideeën en inzichten. Concrete besluiten hierover zijn nooit genomen. Op zich is in ieder van de drie laatste bijeenkomsten geprobeerd concreter te worden vanuit drie verschillende perspectieven: 1) private financiering van groene en blauwe diensten; 2) samenwerking tussen de
61
coalitie genoten op akkerlanden(recreatie) en, 3) kansen voor en behoeften aan groene en blauwe diensten op case niveau (inclusief financiering ervan m.b.v. een landschapsfonds). Echter geen enkele bijeenkomst is geëindigd in concrete afspraken of besluiten over hoe groene en blauwe diensten verder ontwikkeld zouden kunnen worden in Flevoland. De projectleider heeft hier niet expliciet op aangestuurd. Echter het nemen van concrete besluiten is ook niet opgepakt door een van coalitiegenoten.
Interviews: Motivatie deelname project gr. & bl. diensten, percepties, praktijken, behoeften en doelen m.b.t. gr. & bl. diensten in beeld
divergeren
Bijeenkomst eind 2006: Feed back op uitkomsten interviews Prioriteren van groene en blauwe diensten, incl. uitwerken Bijeenkomst juni 2007: Nieuwe ideeën over mogelijke groene en blauwe diensten (integrale aanpak) Ideeën over financiering
divergeren
Bijeenkomst oktober, 2007: Kansen en knelpunten voor samenwerking op het gebied van akkerranden (recreatie) Bijeenkomst november, 2007: Kansen en behoeften aan groene en blauwe diensten op case niveau (incl.financiering m.b.v. landschapsfonds) Visiedocument
divergeren
Figuur 4.2: Het leerproces als sterk divergerend proces
De wens om concreter te worden is wel verschillende keren op tafel gekomen. Dit heeft niet geleid tot een gezamenlijk besluit om bijvoorbeeld de waardering van een bepaalde groene dienst te specificeren of om een projectvoorstel uit te werken, zodat op het moment dat er een vraag met financieringsmogelijkheden ligt, al enig voorwerk verricht is. In de reflectie achteraf wordt op het project teruggekeken met de woorden: “Er is niets uitgekomen”. Men heeft het dan o.a. over ‘er is geen projectvoorstel uitgekomen’, ‘geen advies aan de gedeputeerde’ en/of ‘er is geen detail inzicht over meerwaarde en kosten van een pakket groene /blauwe diensten’ ontwikkeld. Achteraf wordt als verklaringen hiervoor weer genoemd: ‘een gebrek aan gevoelde urgentie’, ‘kleine markt’, ‘het ontbreken van een officiële vraag naar projectvoorstellen’, ‘het ontbreken van een duidelijke opdracht van de gedeputeerde van de provincie Flevoland of van de besturen van de deelnemende organisaties ’.
62
5. Conclusies en aanbevelingen Op basis van de beschrijving en analyse van de beleidscontext en het leerproces zoals dit heeft plaatsgevonden binnen de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten’ worden in dit hoofdstuk de conclusies besproken en aanbevelingen gedaan.
De conclusies geven antwoord op de centrale vragen van de provincie Flevoland en Senternovem die ten grondslag hebben gelegen aan het monitoringsonderzoek (zie box 5.1). De eerste drie onderzoeksvragen komen aan bod in paragraaf 5.1. De conclusies met betrekking tot het keuzeproces in relatie tot implementatie worden beschreven in 5.2. De facilitatie van het leerproces komt terug in paragraaf 5.3 als succesfactor van het sociale leerproces binnen de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten’ samen met andere succes- en faalfactoren.
Box 5.1: Centrale onderzoeksvragen • • • • • •
In hoeverre heeft er een sociaal leerproces plaatsgevonden binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’? Indien er sprake is van een sociaal leerproces wie leren er dan en hoe wordt dit leren gefaciliteerd? Indien er sprake is van een sociaal leerproces, wat wordt er geleerd? In hoeverre wordt er nieuwe kennis over Blauw & Groene diensten ontwikkeld? Hoe verloop het keuze/besluitvormingsproces? En welke te verwachten/mogelijke consequenties heeft dit voor het implementatieproces? Wat zijn de succes- en faalfactoren voor het sociaal leerproces binnen de projectgroep Groene en Blauwe diensten? Indien er sprake is van een sociaal leerproces, heeft een dergelijk leerproces een toegevoegde waarde in vergelijking tot reguliere projecten? Zo ja welke is die toegevoegde waarde (volgens de betrokkenen)?
Paragraaf 5.4 gaat in op de meerwaarde van een sociaal leerbenadering in projecten t.o.v. van en reguliere projectaanpak. De aanbevelingen zoals beschreven in paragraaf 5.5 zijn bedoeld voor de provincie Flevoland en Senternovem en kunnen gebruikt worden bij het ontwikkelen en begeleiden van nieuwe projecten binnen het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’. Echter deze aanbevelingen kunnen ook relevant zijn voor ieder ander persoon die geïnteresseerd is in sociaal leren in relatie tot duurzame ontwikkeling.
5.1
Heeft sociaal leren plaatsgevonden?
Gebruikmakend van de karakteristieken van sociaal leren zoals beschreven in hoofdstuk 2 en samengevat in box 5.2 kunnen de volgende conclusies getrokken worden over de
63
mate waarin sociaal leren onder de coalitiegenoten van het project Groene en Blauwe diensten heeft plaatsgevonden.
Nadruk op individueel leren Op basis van de beschrijving en analyse van het leerproces in hoofdstuk 4 kan geconcludeerd worden dat daar waar sprake is geweest van leren dit vooral op individueel niveau heeft plaatsgevonden. De karakteristieken van sociaal leren beschouwend, moet dan ook geconcludeerd worden dat deze vorm van leren slechts in geringe mate heeft plaatsgevonden.
Box 5.2: Karakteristieken van sociaal leren (samenvatting 2.2) •
Een collectief samenwerkingsproces dat plaatsvindt door middel van interacties tussen verschillende, van elkaar min of meer afhankelijke, personen;
• • •
• • • • •
•
•
Een proces waarin doelen, percepties en kennis van de deelnemers (deels) bij elkaar komen wat resulteert in duidelijke wederzijdse verwachtingen en het opbouwen van ‘social capital’; Cocreatie van ‘nieuwe’ kennis waardoor een beter inzicht wordt verkregen over een problematische situatie en mogelijke oplossingen ervan; Een verandering in gedrag en acties als gevolg van een beter (onderling) begrip over de natuurlijke en fysieke wereld, maar ook over percepties ten aanzien van het eigen willen en kunnen, en over de werkelijkheidsbelevingen van anderen evenals over de invloeden vanuit de sociale omgeving; Het (effectiever) leren functioneren van groepen of sociaal verbanden, in nieuwe, onverwachte, onzekere en moeilijk te voorspellen omstandigheden (competentiebenadering); Sociaal leren is interactief en communicatief, wat betekent dat maximaal gebruik wordt gemaakt van de dialoog tussen de betrokkenen In sociaal leer processen gaat het vooral om het gebruik en combineren van de zogenaamde impliciete én expliciete kennis; Verschillende manieren van kijken naar de wereld, onverwachte botsingen en ontmoetingen kunnen leiden tot creativiteit, energie en innovatie; Sociaal leren is kritisch reflexief. Deelnemers worden uitgenodigd te reflecteren op de impliciete aannames en hun gangbare denkkaders van henzelf en dat van anderen, om zodoende ruimte te creëren voor het ontstaan van nieuwe handelingsperspectieven en – praktijken; Sociaal leren speelt zich meestal af in de relatief kleine verbanden van taakgroepen, projectgroepen, face-to-face groepen etc.; Een sociaal leerproces wordt doelbewust gefaciliteerd en vindt plaats in een (in meer of mindere mate ondersteunende) institutionele- en beleidscontext.
Het zijn uiteindelijk de individuele deelnemers geweest die het meest geprofiteerd hebben van het proces. In hoofdstuk 4 worden de volgende individuele leerpunten toegelicht: •
De scope van de individuele deelnemers is verbreed wat betreft voorbeelden van groene en blauwe diensten;
•
Er is meer inzicht ontwikkeld over alternatieve financieringsconstructies voor groene (en blauwe) diensten;
64
•
Er is meer inzicht in elkaars ideeën, meningen en posities op het gebied van groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland.
Het individueel leren heeft wel een sociaal tintje gehad omdat dit leren gestimuleerd is door middel van een sociale interactie tussen de coalitiegenoten onderling én door de interactie tussen hen en de gastsprekers. Het individueel leren is tot stand gekomen via een proces van leren van en met elkaar. De interactie gedurende de bijeenkomsten heeft de individuele deelnemer met name geholpen bij het verrijken van zijn of haar al bestaande ideeën en inzichten over groene en blauwe diensten.
Op het gebied van competenties van de individuele deelnemers zijn er geen zichtbare veranderingen opgetreden als gevolg van het leerproces. Omdat er geen initiatieven uit de coalitiepartners zelf ondernomen werden kan niet gezegd worden dat men dankzij het leerproces nu bijvoorbeeld beter gebruik kan maken van de in potentie aanwezige informatiebronnen of dat zij nu dankzij dit project beter in staat zijn zelf een leerproces te organiseren. Wel gaf een persoon in een reflectie op het leerproces aan in het vervolg kritischer te zijn voordat hij een vergelijkbaar proces instapt. Het gaat wel wat ver om dit als een versterking van een competentie aan te wijzen.
Aangezien de meeste coalitiegenoten elkaar al kenden heeft het project slechts aan een enkele individuele deelnemer een nieuw contact opgeleverd.
Wat betreft het leren als collectief, kan het ontstane ‘gedeelde inzicht over kansen en knelpunten voor het verder ontwikkelen van groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland’, als resultaat gezien worden van het collectieve leerproces dat heeft plaats gevonden. Ook voor het collectieve niveau geldt dat er geen specifieke competenties zijn ontwikkeld dankzij het project ‘Groene en Blauwe diensten’. Men zal elkaar een volgende niet sneller vinden dan dat voorheen het geval was. Ook gaf een aantal deelnemers in de reflectie aan niet te verwachten dat er een volgende keer een meer effectieve besluitvorming of samenwerking zal plaatsvinden onder de coalitiegenoten dankzij het project.
Kritische reflectie met weinig impact op het leerproces Sociaal leren is kritisch reflexief (zie box 5.2). In een sociaal leerproces worden mensen uitgenodigd te reflecteren op doelen, impliciete aannames en op de gangbare denkkaders van zichzelf en die van anderen om zodoende ruimte te creëren voor het ontstaan van nieuwe handelingsperspectieven. Binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ heeft kritische reflectie op het leerproces inderdaad plaatsgevonden.
65
De kritische reflectie op het leerproces gebeurde met name tijdens de feed back van de onderzoeker aan het einde van een bijeenkomst (zie ook 4.2). Haar observaties over het leerproces werden teruggeven aan de deelnemers met de vraag of zij de punten herkenden. In de loop van het proces werd in de feed back naast naar herkenning ook naar verklaringen gevraagd. De reacties hierop en daarmee de reflectie op het eigen leerproces lagen met name op het niveau van: •
Redenen voor het uitblijven van een gemeenschappelijk doel, progressie in het leerproces en afspraken over vervolgacties;
•
De afname van motivatie en betrokkenheid bij het proces en hun eigen rol hierin;
•
De rol van variatie van kennis(dragers) in het proces;
•
Hoogtepunten van het proces en de redenen hiervoor.
Ondanks dat bepaalde uitkomsten uit eerdere feed back sessies later weer terugkwamen in het proces, is de impact van de reflectie op het uiteindelijke leerproces niet substantieel geweest in de zin dat dit geleid heeft tot duidelijke veranderingen in bijvoorbeeld het naar elkaar toe bewegen qua doelen of in het ontwikkelen van meer innovatieve ideeën. De feed back had misschien confronterender moeten zijn. Dit had wel als consequentie gehad dat de onderzoeker nog meer op de stoel van de projectleider was gaan zitten. Ook zou er mogelijk een conflictsituatie ontstaan zijn. Dit hoeft op zich niet problematisch te zijn, maar het is wel iets waar de projectleider in een volgende bijeenkomst dan weer mee te maken zou krijgen.
In de gesprekken nadat het project was afgelopen is meer diepgang in de reflectie mogelijk geweest. Naast de hierboven genoemde aspecten zijn ook de rollen van de coalitiegenoten in relatie tot het proces en de uitkomsten ervan kritisch bekeken, inclusief die van henzelf en van de projectleiders. Een persoon zei uiteindelijk: “Een volgende keer zal ik een stuk kritischer in een dergelijk proces stappen. Er is meer focus nodig en het proces mag niet te vrijblijvend zijn”.
Op basis van het hiervoor beschrevene zou geconcludeerd kunnen worden dat er inderdaad sprake is geweest van een sociaal leerproces onder de coalitiegenoten gezien het sociale karakter van het individuele leren dat heeft plaatsgevonden, het leren als groep én de kritische reflectie van de deelnemers op hun leerproces. Echter op basis van de geringe convergentie in percepties, doelen en standpunten die is opgetreden
66
wordt hier toch de conclusie getrokken dat het sociaal leren slechts in geringe mate heeft plaatsgevonden.
Geringe convergentie in percepties, doelen en standpunten Verschillen in percepties over groene en blauwe diensten zijn tot aan het einde van het proces blijven bestaan (zie 4.2). Er is geen convergentie opgetreden tussen de conflicterende percepties over of biologische landbouwgronden en hun extra watervasthoudendvermogend nu wél of niet als blauwe dienst beschouwd zou moeten worden door het waterschap. Ook de vraag ‘wie nu als eerste aan zet is om de volgende stap te nemen’: of de vragende partijen in de vorm van het uitwerken van een concrete behoefte aan een groene of blauwe dienst of de aanbieders die een specifiek aanbod zouden kunnen concretiseren, bleef tot aan het einde aan toe verschillend beantwoord. Enerzijds bleven de agrarische partijen vinden dat eerst de vraag naar een groene of blauwe dienst concreter uitgewerkt zou moeten worden, inclusief de financiering ervan. Anderzijds bleven de vragende partijen van mening dat de ontwikkeling van groene en blauwe diensten aanbod gestuurd zou moeten zijn.
Gedurende
het
traject
ervoeren
de
coalitiegenoten
onvoldoende
wederzijdse
afhankelijkheid om tot gezamenlijke vervolgacties over te gaan. Mede hierdoor is er geen gemeenschappelijk belang of doel zichtbaar geworden. De individuele belangen bleven de boventoon spelen. Ondanks dat aan de start van het project de coalitiegenoten in de interviews aangaven dat ‘het beter afstemmen van de vraag naar en aanbod van groene en blauwe diensten’, het landschap en de agrariërs verder zouden kunnen helpen, heeft dit niet geleid tot concrete afspraken. De discussies over samenwerking op het gebied van akkerranden(recreatie) die tijdens een van de bijeenkomsten hebben plaatsgevonden laten slechts enkele suggesties zien die meer inhouden dan vrijblijvend informatie uitwisselen. Toch zijn deze mogelijkheden tijdens de betreffende bijeenkomst niet verzilverd. Het was in feite gewoon ‘netwerken’ dat had plaatsgevonden.
Er is dan ook gedurende het project géén gemeenschappelijk belang naar voren gekomen dat (een aantal van) de coalitiepartners naar elkaar toe had kunnen doen bewegen. De coalitiepartners bleven steken in hun eigen belang. Er is dus ook géén gemeenschappelijk doel geformuleerd wat eventueel had kunnen leiden tot concrete vervolgacties. Zoals in hoofdstuk 4 is beschreven gaven de deelnemers hiervoor verschillende argumenten bestaande uit:
67
•
Gebrek aan urgentie;
•
Beperkte markt voor groene en blauwe diensten (mede door fysieke kenmerken van de provincie);
•
Financieringsvraagstuk niet uitgewerkt op concreet niveau;
•
De meeste coalitiepartners waren te ambtelijk;
•
Geen duidelijke opdracht van de gedeputeerde in de vorm van bijvoorbeeld een advies naar de provincie toe;
•
Geen duidelijke opdracht vanuit het bestuur van de deelnemende organisaties;
•
Geen budget (seed money) aanwezig om een initiatief op het gebied van een groene of blauwe dienst verder te ontwikkelen.
Ook was het opvallend dat er geen smeermiddel bestond tussen de coalitiegenoten waardoor ze zich meer verbonden voelden . Uit de ervaring van een gastspreker bleek dat ‘trots zijn op en verbonden zijn met het gebied’ als ‘driving forces’ fungeren voor collectieve
actie
m.b.t.
groene
en
blauwe
diensten
in
de
Alblasserwaard-
Vijfheerenlanden. Een vergelijk proces rondom groene en blauwe diensten in Eemland Arkemheen laat een zelfde beeld zien. De betrokkenheid van de deelnemers aan de twee innovatiegroepen ‘Blauwe diensten’ en ‘Recreatie bij het gebied EenlandArkemheen verbond elkaar, ondanks de aanwezige verschillen in individuele belangen (Groot, 2006).
Op basis van de constateringen dat: •
Het individuele leren dat heeft plaatsgevonden sociale elementen bevat;
•
Het ontwikkelde gedeelde inzicht over kansen en knelpunten voor groene en blauwe diensten in de provincie Flevoland’, als resultaat van het leren als groep;
•
Er onvoldoende wederzijdse afhankelijkheid is gevoeld door de coalitiegenoten;
•
Er nauwelijks convergentie in percepties, doelen en standpunten is opgetreden;
•
Er geen zichtbare versterking van individuele en/of collectieve competenties is opgetreden;
kan worden geconcludeerd dat sociaal leren binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ slechts in geringe mate heeft plaatsgevonden.
5.2
Het besluitvormingsproces en implementatie verwachtingen
In het vorige hoofdstuk (4.2) zijn de volgende opvallende keuzemomenten in werkproces bediscussieerd:
68
•
Keuze voor het contracteren van organisaties als potentiële coalitiepartners;
•
Keuze voor het betrekken van RECRON als nieuwe coalitiepartner en het uitnodigen van gemeenten;
•
Keuze voor het uitnodigen van externe partijen als gastsprekers;
•
Keuze voor het opstellen van een visiedocument ‘groene en blauwe diensten’.
De keuzemomenten beschouwende in relatie tot consequenties voor implementatie kan een aantal conclusies worden getrokken. Hierbij is wel belangrijk te realiseren dat qua projectresultaat van het project er niet zo iets ligt als een advies of voorstel waarbij er sprake is van een duidelijk implementatieaspect. Wel kunnen opmerkingen gemaakt worden over consequenties van de gemaakte keuzes voor de toekomst.
De keuze van het CBL als projectleider van het project voor het contracteren van organisaties als potentiële coalitiepartners heeft mede als gevolg gehad dat een aantal organisaties steeds door verschillende personen is vertegenwoordigd. Een wisselende deelname vanuit een en dezelfde organisatie zou als voordeel kunnen hebben dat ideeën relatief beter zouden kunnen worden verankerd in de organisaties. Er zijn geen aanwijzingen dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een aantal deelnemers gaf wel aan op procesniveau teruggekoppeld te hebben naar zijn/haar achterban. Omdat er voor het gevoel geen concrete resultaten zijn geboekt en geen vervolgafspraken zijn gemaakt heeft op inhoudelijk niveau geen terugkoppeling plaatsgevonden.
De keuze om de RECRON en de gemeenten Dronten en Zeewolde te betrekken bij het project was in eerste instantie vooral gebaseerd op de behoefte aan de inbreng van nieuwe kennis en ideeën op het gebied van concrete vragen naar groene (en blauwe) diensten, inclusief de financiering ervan. In tweede instantie werd gedacht aan een mogelijke rol van deze partijen in de financiering. Het resultaat van de kortstondige betrokkenheid van de RECRON en de gemeenten bij het project is dat zij nu op de hoogte zijn van het project. Eventuele contacten in de toekomst op het gebied van groene en blauwe diensten zullen hierdoor mogelijk eenvoudiger verlopen.
De keuze voor het opstellen van een concept-visiedocument Groene en Blauwe diensten in Flevoland lijkt een soort van “second best” keuze te zijn geweest. Omdat de deelnemers het gevoel kregen dat er geen concreet projectresultaat geboekt zou worden, werd het voorstel van het CBL om een visiedocument op te stellen gesteund.
69
Een dergelijke visie zou het begin van een vervolg kunnen zijn. Een aantal deelnemers ziet het document echter als iets onnodigs en/of als een verplichting van het CBL naar de provincie toe. Reacties en bijdragen van de deelnemers aan het visiedocument liggen in de aard van ‘zorgen dat er geen fouten in staan’ en ‘een bepaald standpunt nog even duidelijk naar voren willen brengen’. Het visie document is (nu nog) niet iets wat
gedragen wordt door alle coalitiepartijen. In een discussie tijdens de laatste
bijeenkomst om een cafébijeenkomst te organiseren waarin de visie ‘Groene en Blauwe diensten in Flevoland’ gepresenteerd zou kunnen worden, wierp geen enkele partij zich op om dit te organiseren. De kans is dan ook groot dat het visiedocument in de toekomst vooral als naslagwerk gebruikt zal worden, maar niet als basis voor vervolgacties.
De rol van het CBL is leidend geweest in belangrijke beslissingen. De coalitiegenoten zaten vrijblijvend en consumptief aan tafel. Het CBL heeft het proces voort moeten trekken en was dan ook de zogenaamde ‘owner’ van het proces. In de toekomst zal een andere coalitiepartner dan ook niet snel opstaan om met de zelfde coalitiegenoten een eventueel vervolg te organiseren.
Een laatste afsluitende opmerking m.b.t. de keuzemomenten is dat waar er sprake was van een prioritering of afwegingen dit met name vanuit een ‘profit’ perspectief is gedaan. De ‘people’ en ‘planet’ dimensies kwamen terug in de behoeften aan groene diensten door de consument. Tijdens de bijeenkomsten zijn groene of blauwe diensten niet consequent geanalyseerd en vergeleken vanuit het ‘people’, ‘planet’ en ‘profit’ perspectief.
5.3
Succes- en faalfactoren
In deze paragraaf worden de succes- en faalfactoren voor het sociaal leren binnen de projectgroep Groene en Blauwe diensten besproken. Deze paragraaf geeft dus geen algemeen beeld van succes- en faalfactoren voor het sociaal leren, maar focust op inzichten die voortkomen uit het monitoringsonderzoek in Flevoland. Wel worden deze inzichten
vergeleken
met
de
ervaring
van
de
onderzoeker
met
het
monitoringsonderzoek in Eemland-Arkemheen en met inzichten uit vergelijkbare gefaciliteerde leertrajecten3. 3
De leertrajecten die als vergelijking hebben gediend en de bijbehorende bronnen zijn: 1. Slobbe van, E. R. Hoekstra, N. Roling, J. Jiggins (2007). Innovatie in Regionaal Waterbeheer: Eindrapport van een dialoog over water. Leven met water. Arnhem: Arcadis
70
Proces met weinig dynamiek en geen concrete mijlpalen Wat de coalitiegenoten van het project waarschijnlijk nog lang bij zal blijven is de traagheid van het proces dat lange periodes kende zonder dat er veel activiteit plaatsvond. Het langdurige wachten totdat het project uiteindelijk officieel van start zou gaan én de wisseling van projectleiders hebben het leerproces geen goed gedaan.
Tijdens de bijeenkomsten werd geprobeerd de schwung erin te brengen met behulp van creatieve facilitatiemethoden en gastsprekers. Uiteindelijk zakte de motivatie gedurende het traject steeds meer weg. De tijdlijnmethode die gebruikt is in de laatste feed back sessie laat ook zien dat de meeste deelnemers ervoeren dat de hoogtepunten aan het begin van het project hadden plaatsgevonden. Het uitblijven van het beantwoorden van specifieke
verwachtingen,
(vervolg)afspraken,
maakten
van dat
een een
concreet aantal
resultaat deelnemers
en
van
tijdens
de
concrete laatste
bijeenkomsten vooral uit loyaliteit aanwezig was.
Sociaal leren vereist dynamiek en voldoende voortgang. Het opleggen van extra tijdsdruk kan heel stimulerend werken (HarmoniCOP, 2003). Een relatief lang leerproces als in het geval van het project Groene en Blauwe diensten heeft mijlpalen nodig in de vorm van (concrete) tussentijdse resultaten om de energie in de groep te waarborgen. Maak voortgang en successen expliciet en vier ze waar mogelijk. Dit houdt de energie erin (van der Kroon & Backus, 2003).
Vertegenwoordigers van organisaties als deelnemers Het feit dat de deelnemers van het leerproces bestonden uit vertegenwoordigers van organisaties werkte ambtelijke stroperigheid in de hand. Een steeds weer wisselende deelname vanuit een en dezelfde organisatie zorgde voor discontinuïteit van het proces en belemmerde de voortgang. Het delen en innemen van standpunten kregen al snel de overhand boven het hebben van een open houding en het creëren van creatieve ideeën.
In een op sociaal leren gericht proces gaat het om het bij elkaar brengen van gedreven individuen die het vermogen hebben om de belangen van hun organisatie of die van hun 2. 3.
HarmoniCOP (2003). Social learning in river based Management. HarmoniCop WP2 Reference Document. www.harmincop.info. Kroon, S.M.A. van der en G.B.C. Backus (2003). Begeleiden van innovatieprocessen in de agro5 en foodbusiness. Rapport 2.03.15. Den Haag, LEI.
71
achterban niet leidend te laten zijn in hun denken. Idealiter dienen de deelnemers dan ook op persoonlijke titel te worden uitgenodigd. Echter indien deelnemers op persoonlijke gronden worden uitgenodigd wil dit niet zeggen dat zij geen persoonlijke (onderhuidse) doelen kunnen hebben, die ook weer conflicterend kunnen zijn aan de doelen van anderen. Het is een uitdaging voor begeleiders van sociale leerprocessen om het enthousiasme en de aanwezige verschillen als ‘drives’ te gebruiken voor de voortgang van een ‘spannend’ leerproces. Deelname op persoonlijk titel bevordert ook ‘het verantwoordelijk voelen’ voor het eigen leerproces.
Gedeeld ownership Het ownership over het leerproces lag duidelijk bij het CBL. Dit betekent niet dat de projectleiders geen mogelijkheid hebben gegeven aan de deelnemers om invloed uit te oefenen op het proces en de resultaten ervan. Echter op de momenten dat het CBL niet aan het proces trok, lag het proces stil. Achteraf beschouwt is het de vraag of het CBL het proces niet beter eerder had kunnen stoppen.
Een
gedeeld
ownership
is
een
signaal
dat
verschillende
deelnemers
zich
verantwoordelijk voelen voor het proces en de resultaten ervan. Maar ook voor het nakomen van eventuele afspraken. Een gedeeld ownership over het proces en de inhoud kan als een belangrijke succesfactor worden gezien voor een sociaal leerproces voor duurzame ontwikkeling. Zo kan het geven van ‘taken’ aan de deelnemers om bijvoorbeeld een bepaalde kennisvraag uit te zoeken of om een excursie te organiseren, de betrokkenheid bij en het verantwoordelijk voelen voor het leerproces versterkt worden.
‘Sense of urgency’ Op verschillende momenten in het proces is ‘het gebrek aan sense of urgency’ genoemd als reden voor het uitblijven van concrete resultaten en afspraken. Nu de akkerbouwprijzen weer aantrokken is voor de agrarische partijen produceren interessanter dan het uitvoeren van groene en diensten. De vragers van groene en blauwe diensten zoals de natuur- en landschapsorganisaties bleken ook andere prioriteiten te hebben. Dit maakt dat zij onvoldoende financiële middelen ter beschikking kunnen stellen om de agrariërs de substantiële vergoeding te geven die deze laatste groep als voorwaarde stelt voor het uitvoeren van diensten. Het zelfde lijkt te gelden voor het bestuur van de provincie, zoals aangeven werd in een van de bijeenkomsten. Voor het waterschap zijn groene en blauwe diensten nog steeds een ‘nee, tenzij
72
kwestie’. In geval van mogelijke problemen qua taakstelling en beheersbaarheid zullen groene en blauwe diensten niet gehonoreerd gaan worden door het waterschap.
Al met al hadden (en hebben) groene en blauwe diensten geen hoge prioriteit voor de deelnemende organisaties. De vraag die achteraf interessant is of het überhaupt mogelijk zou zijn geweest om de ‘sense of urgency’ gedurende het project te vergroten. Misschien dat excursies naar bestaande ‘groene en blauwe diensten’ elders in het land en gesprekken met verschillende meer agrariërs met praktische ervaringen op het gebied van groene en blauwe diensten de ‘sense of urgency’ vergroot zouden hebben. Een officiële oproep om projectvoorstellen op het gebied van groene en blauwe diensten in te dienen zou zeker de ‘sense of urgency’ versterkt hebben.
Gevoelde onderlinge ‘afhankelijkheid’ en een gemeenschappelijk belang Voor het slagen van een sociaal leerproces is het niet nodig dat iedereen dezelfde percepties en doelen heeft. De spanning die kan ontstaan door conflicten in percepties en doelen kunnen juist een bron van creativiteit en innovatie zijn. Maar als er uiteindelijk geen gemeenschappelijk belang ontstaat en als de deelnemers niet het gevoel hebben dat ze mét elkaar verder komen dan dat ze alleen doorgaan, zal een sociaal leerproces niet slagen. In het project ‘Groene en Blauwe diensten’ is het uiteindelijk niet gelukt om tot een gemeenschappelijk belang en doel te komen. Twee personen gaven later aan twijfels te hebben of er ooit een gemeenschappelijk belang gecreëerd had kunnen worden.
Projectleider - facilitator met specifieke competenties De rol van de CBL projectleiders is heel belangrijk geweest in het leerproces. Op basis van de gesprekken met een aantal coalitiepartners en van de inzichten van de onderzoeker zelf, kunnen de volgende competenties van de projectleider(s) genoemd worden als zijnde belangrijk voor leerproces. De ene competentie was meer aanwezig bij de projectleider(s) dan de andere: •
Het kunnen creëren van een informele en open sfeer waarin het uitwisselen van kennis en ervaringen en nieuwe ideeën plaats kan vinden. Het kunnen hanteren van creatieve facilitatietechnieken is hierbij zeer nuttig;
•
Om te kunnen gaan met onzekerheden. Dit betekent niet op voorhand het proces dicht willen timmeren, maar wel doelen kunnen en durven aanpassen indien wenselijk;
•
Het proces kunnen focussen en het kunnen faciliteren van (gezamenlijke) besluitvorming;
73
•
Het faciliteren van gedeeld ownership;
•
Het faciliteren van een gemeenschappelijk belang;
•
Vaardigheid hebben om uit een conflictsituatie te komen, om kunnen gaan met conflicterende percepties en belangen;
•
Het versterken van een ‘sense of urgency’;
•
Ontbrekende kennis en kennisdragers in kunnen (laten)brengen;
•
Het kunnen faciliteren van een proces waarin zowel gedivergeerd als geconvergeerd wordt. Het kunnen komen tot onderlinge afspraken tussen coalitiegenoten;
•
Afwegingen en besluitvorming kunnen faciliteren vanuit een ‘people’, ‘planet en ‘’ ‘profit’ perspectief;
•
Het kunnen creëren en behouden van dynamiek in het proces;
•
Het kunnen creëren van een transparant proces;
•
Aandacht voor tussentijdse kritische reflectie op inhoud en leerproces;
•
Respect en geloofwaardigheid kunnen afdwingen bij de deelnemers.
Bovenstaande lijst dient absoluut niet als uitputtend beschouwd te worden. Het voert echter te ver om in detail in te gaan op de facilitatie van sociale leerprocessen in het algemeen. Wel kan opgemerkt worden dat de inzichten in de rol van de begeleider van het leerproces, inclusief de benodigde competenties sterke gelijkenis vertoont met bevindingen in gelijksoortige gefaciliteerde leertrajecten (Homan, 2001; Kroon en Backus, 2003; Joustra, 2004; Slobbe et al 2007). Het is belangrijk te realiseren dat het begeleiden van innovatiegroepen op de eerste plaats mensenwerk is. Er bestaat geen blauwdruk
van
hoe
een
sociaal
proces
gefaciliteerd
dien
te
worden.
Als
procesbegeleider ontwikkel je een eigen manier van werken. Daarin zijn kennis, houding, gedrag maar ook intuïtie zeer bepalend om het noodzakelijke respect en vertrouwen van de deelnemers te winnen.
Bij voorkeur dient de projectleider geen belangen bij de uitkomsten van het project te hebben. Indien dit wel het geval is of indien er deelnemers zijn die denken dat er sprake is van een verborgen agenda dient dit eventuele belang op transparante wijze bediscussieerd te worden.
Deelnemers met specifieke competenties Niet al het succes van een sociaal leerproces is afhankelijk van de competenties van de facilitator. Niets is zo belangrijk als de houding en competenties van de deelnemende
74
personen aan het proces. Uit dit monitoringsonderzoek blijkt dat sociaal leren binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’ deelnemers vraagt met: •
Kennis over de provincie Flevoland: De deelnemers beschikten over een rijke kennis over de provincie Flevoland (o.a. bestuurlijke kennis, kennis over activiteiten en projecten die plaats vinden, fysische kennis en kennis over de cultuur);
•
Verschillende typen kennis over (private en publieke financieringsvormen voor) groene of blauwe diensten (mogelijkheden, knelpunten etc.). In het project was er slechts geringe variatie aan kennis over groene en blauwe diensten aanwezig bij de vaste kern van de coalitiegenoten. Van verschillende manieren van kijken naar groene en blauwe diensten, van onverwachte en nieuwe ontmoetingen die geleid zouden kunnen hebben tot energie en innovatie was, zeker gedurende de eerste bijeenkomsten, nauwelijks sprake;
•
Praktische ervaring met het uitvoeren van groene of blauwe diensten: Er zaten relatief weinig agrariërs om de tafel die over praktische ervaring beschikten op het gebied van het uitvoeren van groene en blauwe diensten;
•
Coöperatieve houding d.w.z. bereid zijn om te zoeken naar mogelijkheden voor samenwerking en hierover afspraken mogen en durven maken. In het project zijn eigenbelang en/of belang van de organisatie leidend geweest;
•
Open houding en niet alleen geïnteresseerd zijn in de inhoud, maar ook in de uitgangspunten,
perspectieven
en
doelen
van
anderen:
De
deelnemers
accepteerden elkaars verschillen in meningen en percepties; •
Kritische reflexieve houding: In de feed back sessies was men bereid zijn om kritisch te kijken naar hun eigen uitgangspunten, perspectieven en doelen en die van anderen;
•
Vaardigheid in het integraal denken: Het kunnen integreren en koppelen van ideeën voor meerdere groene of blauwe diensten. Een integrale aanpak voor groene of blauwe diensten werd interessant bevonden, maar is als idee niet verder uitgewerkt. De deelnemende organisaties hadden ervaring met integrale werken op het gebied van natuur-landschapsontwikkeling en /of plattelandsontwikkeling, maar niet binnen het domein van groene en blauwe diensten;
•
Een ‘drive’: Interesse van de organisatie in groene en blauwe diensten en/of persoonlijke interesse zijn de belangrijkste redenen geweest voor deelname aan het project Groene en Blauwe diensten. Gedurende het traject is er geen andere, meer sterke, drive ontwikkeld om het vrijblijvende karakter van het samenzijn om te zetten in (afspraken over) collectieve actie.
75
5.4
Toegevoegde waarde van projecten met een focus op sociaal leren voor duurzame ontwikkeling
Voor het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ is het interessant om te kijken in hoeverre het project ‘Groene en Blauwe diensten’ nu verschilt in aanpak en uitkomsten t.o.v. reguliere projecten. In de beschouwing wordt gebruik gemaakt van de kenmerken van het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ (zie 3.2). Ook wordt aangegeven in welke situaties het wenselijk is om een project vanuit een sociaal leerbenadering te begeleiden.
De deelnemers aan het project ‘Groene en Blauwe diensten’ waar achteraf mee is gesproken hebben in dit project nauwelijks een verschil in aanpak ervaren in vergelijking met reguliere projecten. Een persoon gaf aan: “Het project had weinig focus en geen duidelijke koers, maar of dit nu een karakteristiek is van projecten binnen het programma
Leren
voor
Duurzame
Ontwikkeling’
is
twijfelachtig”.
Vanuit
de
monitoringsbril kan wel opgemerkt worden dat in het project ‘Groene en Blauwe diensten’ het proces en het leren relatief meer aandacht hebben gehad dan in reguliere projecten. Zo zijn de in het projectplan beschreven doelen nog door de opdrachtgever nog door de CBL projectleiders als keurslijf gebruikt, maar meer als mogelijke richting voor het proces. Aanpassingen in doelen en resultaten waren te allen tijde mogelijke ten behoeve van het proces. Wat betreft de nadruk op leren is duidelijk dat activiteiten zoals een evaluatie die in de 2e bijeenkomst heeft plaatsgevonden en de systematische feed back vanuit het monitoringsonderzoek, het denken van de deelnemers over hun eigen leerproces gestimuleerd heeft t.b.v. het vervolg. De vraag hierbij is of er überhaupt sprake is van een toegevoegde waarde dankzij de nadruk op proces en leren.
Andere ervaringen met een sociaal leerbenadering laten zien dat de toegevoegde van een sociaalbenadering vooral kan liggen op het vlak van de bijdrage aan het zogenaamde ‘sociale kapitaal’ van een gemeenschap (Groot, 2007; HarmoniCOP, 2003). Het leren van en met elkaar in groepen levert de betrokkenen vaak nieuwe contacten op en toegang tot nieuwe formele en informele netwerken. In het project Groene en Blauwe diensten is hier echter nauwelijks sprake van. De meeste deelnemers kenden elkaar al van andere activiteiten.
76
Er is, zoals al eerder gezegd, zeker op individueel niveau meer kennis ontwikkeld over groene en blauwe diensten en meer inzicht gegenereerd op het vlak van alternatieve handelingsperspectieven in de vorm van private financieringsconstructies. De aandacht voor het leerproces heeft de coalitiegenoten meer duidelijkheid gebracht over elkaars standpunten, doelen en ideeën t.a.v. groene en blauwe diensten en in die van zichzelf. Maar of dit ook geleid heeft tot een beter onderling begrip en versterkte onderlinge relaties, wordt door personen waarmee achteraf is gesproken, in twijfel getrokken. Het is dan ook twijfelachtig of er deelnemers zullen zijn die (deels met elkaar) verder zullen gaan met het doorontwikkelen van groene en blauwe diensten als duurzaam resultaat van het leerproces.
Uit andere ervaringen met een sociaal leerbenadering blijkt dat een tweede toegevoegde waarde van een sociaal leren benadering kan liggen op het gebied van het verbeteren van individuele en collectieve competenties. Door ervaring met sociale leerprocessen versterken de betrokkenen het vermogen om gezamenlijk besluiten te nemen, gezamenlijk ongestructureerde problemen aan te pakken, te onderhandelen en om conflicten op te lossen. Uiteindelijk wordt hiermee hun adaptieve vermogen versterkt.
Deze
competenties
worden
als
kerncompetenties
gezien
van
een
samenleving die beter om kan gaan met de grote onzekerheden en risico’s (klimaatverandering, uitputting van natuurlijke hulpbronnen) waarmee ze tegenwoordig geconfronteerd wordt (van der Hoeven et al., 2007). Of het individuele leren, dat vooral heeft plaatsgevonden binnen het project ‘Groene en Blauwe diensten’, zich uiteindelijk zal vertalen in het in de toekomst effectiever samen kunnen aanpakken van een complexe probleemsituatie of uitdaging is niet evident.
Waneer is een op sociaal leren gerichte benadering wenselijk? Een op sociaal leren gerichte benadering is wenselijk indien het gaat om het aanpakken van een zogenaamd ongestructureerd probleem (Hisschemöller en Hoppe, 1996). Er is sprake van een ongestructureerd probleem indien zowel de consensus over normen en waarden, als de zekerheid over de (nodige) kennis beperkt is. De ontwikkeling van groene en blauwe diensten kan beschouwd worden als een ongestructureerd ‘probleem’ of beter gezegd ‘uitdaging’. Ook andere problemen in en uitdagingen voor het buitengebied
zoals
landschapsontwikkeling
duurzame worden
landbouw steeds
ontwikkeling
vaker
ervaren
of
natuur-
en
als
zogenaamde
‘ongestructureerde probleem situaties’. Het betreft uitdagingen met een grote complexiteit door de invloed van meervoudige interacterende factoren en actoren en het meespelen van allerlei onzekerheden met grote impact zoals klimaatverandering en
77
globalisering. Oplossingen van vroeger bieden geen garantie meer voor de toekomst. Zowel de agrariërs, landschapsbeheerders, natuurontwikkelaars, recreatieondernemers maar ook de beleidsmakers dienen continu in beweging te zijn om te leren zich steeds weer op nieuw aan te kunnen passen aan nieuwe omstandigheden en het hoofd te kunnen bieden aan de risicomaatschappij. Dit vraagt om vernieuwing en een reflexief proces waarin de deelnemers worden uitgenodigd te reflecteren op de impliciete aannames en op de gangbare denkkaders van zichzelf en die van anderen om zo ruimte te creëren voor het ontstaan van nieuwe handelingsperspectieven. Sociaal leren en innovatieontwikkeling gaan dan ook hand in hand.
Indien er dus sprake is van een relatief eenvoudig probleem waarvoor de nodige (wetenschappelijke) kennis bekend is en er een redelijke consensus bestaat over de normen en waarden die in het geding zijn, dan is er geen behoefte aan brede participatie en ook niet aan reflexiviteit en/of innovatie. In dergelijke probleemsituatie is er dus geen reden om een sociaal leerproces in te zetten. Helaas komt deze situatie zelden voor. Wel gebeurt het nogal eens dat een ‘ongestructureerd probleem’ gezien wordt als een ‘gestructureerd probleem’, maar dit in feite een versimpeling van de ‘realiteit’ is.
Sociaal leren is een vorm van sturing die nog in de kinderschoenen staat. Een sociaal leerperspectief kan goed worden ingezet in een mix van beleidsinstrumenten in combinatie met wet- en regelgeving, onderzoek, voorlichting en educatie. Onderzoek naar de precieze rol van sociaal leren in een mix van meerdere sturingsinstrumenten zou antwoord moeten geven op vragen als ‘op welke momenten in een (beleids)proces sociaal leren wenselijk is’ en ‘hoe het sociaal leerproces ondersteund kan worden door wet- en regelgeving, voorlichting, onderzoek en educatie’.
Vóórdat een besluit wordt genomen om een sociaal leerproces te starten dient wel bekeken te worden of er aan de benodigde randvoorwaarden voldaan wordt. Zoals beschreven
in
dit
rapport
vraagt
een
sociaal
leerproces
een
stimulerende
(beleids)omgeving. Een traject waarvan de uitkomsten van te voren eigenlijk al vast staan vraagt een projectmatige aanpak en geen sociaal leerproces als zoethoudertje voor stakeholders. Tevens moeten er (in potentie) goede beleidsmatige en financiële mogelijkheden liggen voor het realiseren van de concrete resultaten van het leerproces. Ook vereist een sociaal leerproces de aanwezigheid van een facilitator met specifieke competenties (zie 5.3). Tenslotte vragen sociale leerprocessen deelnemers die met hart en ziel betrokken willen en durven zijn en, die over specifieke competenties beschikken
78
zoals die beschreven zijn in 5.3. Indien deze randvoorwaarden niet aanwezig zijn en ook niet gecreëerd kunnen worden op de korte termijn dan zal een sociaal leerbenadering niet effectief zijn als benadering om een ongestructureerd probleem aan te pakken.
5.5
Aanbevelingen
Op basis van het voorgaande kan een aantal aanbevelingen worden gepresenteerd. Deze aanbevelingen zijn bedoeld voor de provincie Flevoland en Senternovem en kunnen gebruikt worden bij het ontwikkelen en begeleiden van nieuwe projecten binnen het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’. Echter de aanbevelingen kunnen ook relevant zijn voor ieder ander persoon die geïnteresseerd is in sociaal leren in relatie tot duurzame ontwikkeling. De volgende aanbevelingen kunnen niet los gezien worden van datgene wat beschreven is in de hoofdstukken 4 en 5: •
Verkort de periode van de ‘call for proposals’ en de uiteindelijke honorering van projectvoorstellen. Een korter voortraject vergroot de dynamiek in het uiteindelijke project en helpt de motivatie van de betrokkenen omhoog te houden;
•
De penvoerder, projectleider of facilitator van een project dat valt onder het programma ‘Leren voor Duurzame Ontwikkeling’ dient over specifieke competenties te beschikken (zie 5.3). Bij voorkeur dient de facilitator geen inhoudelijke belangen bij de uitkomsten van het project te hebben. In geval dit wel het geval is dient hier op transparante wijze mee worden omgegaan;
•
Deelnemers aan een sociaal leerproces dienen te bestaan uit gedreven individuen met specifieke competenties (zie 5.3) en niet uit vertegenwoordigers van organisaties. Vertegenwoordigers van organisaties als deelnemers in een leerproces werkt ambtelijke (of bestuurlijke) stroperigheid in de hand. Steeds weer wisselende deelname vanuit een organisatie zorgt voor discontinuïteit van het proces en zorgt voor vertraging. Ook komt de nadruk op het delen en innemen van standpunten en dus op padstellingen te liggen i.p.v. op een open houding en het creëren van creatieve ideeën;
•
Draag zorg voor een bottom-up benadering en gedeeld ownership over het proces;
•
Schep ruimte voor leren, laat inhoudelijke doelen niet dominant zijn, stimuleer het expliciet aanpassen van projectdoelen, maar draag zorg voor een duidelijke focus en grip op het proces;
•
Sociaal leren vereist dynamiek en voldoende voortgang. Het opleggen van extra tijdsdruk kan heel stimulerend werken. Een relatief lang leerproces zoals binnen het
79
project Groene en Blauwe diensten heeft mijlpalen nodig in de vorm van (concrete) resultaten om de energie in de groep te waarborgen; •
Maak een keuze voor sociaal leren als projectbenadering indien het gaat om het aanpakken van een zogenaamd ongestructureerd probleem of uitdaging zoals in het geval van het project ‘Groene en Blauwe diensten’. Check wel of er aan de randvoorwaarden voor sociaal leren voldaan wordt (zie 4.4). Zo dienen er in potentie goede beleidsmatige en financiële mogelijkheden te liggen voor het realiseren van de concrete resultaten van het leerproces.
80
6.
Literatuur
Arkesteijn, M. , B. van Mierlo en J. Potters (2007). Methoden voor Monitoring en Evaluatie van Innovatieprojecten.Praktijkonderzoek Plant en Omgeving BV. Cabri BV: Lelystad.
Beck, U. (1997). The Re-invention of Politics. Rethinking Modernity in the Global Social Order. Cambridge: Polity Press.
Brood, R. en m. Koenders (2003). Communities of Practice: Bronnen van Inspiratie. Utrecht: Lemma.
Bommel, K.H.M. van; T.C. van Leeuwen; J.H. Jager en K. Oltmer; Groenblauwe diensten naar een hoger peil. LEI rapport 3.07.02, 2007
Groot, A. (2002). Demystifying Facilitation of Multi-Actor Learning Processes. Published Ph.D. dissertation. Wageningen University: Wageningen, the Netherlands.
Groot, A., M. Borgstein, H. Leneman, M. van de Kerkhof, L. Bos en E. Brasser (2007). Gestructureerde sectordialogen: Een methodiek voor de monitoring van de ontwikkeling naar een meer duurzame landbouw. Wageningen, wettelijke Onderzoekstaken Natuur en Milieu. WOT rapport 45.
Groot, A. (2007). Monitoren van sociaal leren: Het leerproces van twee innovatiegroepen ‘Groene & Blauwe Diensten’ onder de loep. Wageningen: AlterraWageningen UR.
HarmoniCOP (2003). Social learning in river based Management. HarmoniCop WP2 Reference Document. www.harmincop.info.
HarmoniCOP Team (2005). Samen leren om samen te beheren: Effectievere participatie in waterbeheer. Osnabrück, Germany: University of Osnabrück, Institute of Environmental Systems Research.
81
Hisschemöller, M. en Hoppe, R. (1996), Coping with intractable controversies: the case for problem structuring in policy design and analysis. Knowledge and Policy: The International Journal of Knowledge Transfer and Utilization 8(4): 40-60.
Homan, T. (2001). Teamleren: Theorie en facilitatie. Schoonhoven: Academic Service.
Hoeven, N. van der., A. Wals en H. Blanken (2007). De Akoestiek van Sociaal Leren: een handreiking voor de inrichting van sociaal leerprocessen die bijdragen aan een duurzamere wereld. Reeks ’Duurzame Ontwikkelingen’. Utrecht: Senternovem.
http://www.rlg.nl/adviezen/065/065_1.html
http://www.stoutenburg.nl/Publikaties/Wildemeersch.htm
Interdepartementale Stuurgroep Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling (2003). Nota Leren voor Duurzame Ontwikkeling: van marge naar mainstream. Den Haag: LNV, VROM, BuZa/OS, EZ, OCW, VenW, UvW en IPO.
Ison, R. Steyaert, P., Roggero, P.P., Hubert, B. and Jiggins, J. (2004). Social Learning for the Integrated Management and Sustainable Use of Water at Catchment Scale. Final SLIM report. UK: Open Systems Research Group, The Open University.
Jiggins, J. (2002). Managing Change in Water Conservation through multi-stakeholder learning processes. An interdisciplinary dialogue: Agriculture and ecosystems. Australia: Ballina.
Kroon, S.M.A. van der en G.B.C. Backus (2003). Begeleiden van innovatieprocessen in de agro- en foodbusiness. Rapport 2.03.15. Den Haag, LEI.
Leeuwis, C (2003). Van Strijdtonelen en Luchtkastelen. Inaugurele rede (24 april 2003). Wageningen: Communicatie en Innovatie Studies, Wageningen UR.
Maarleveld, M. (2005). Social-environmental learning for sustainable natural resource management. Publishes PhD thesis. Wageningen: Wageningen UR
Mansfeld, M. van, M. Pleijte, J. de Jonge en H. Smit (2003) Bestuurskunde. Jaargang 12, september 2003, no.6.
82
Notulen van de bijeenkomsten van de projectgroep ‘Groene en Blauwe diensten’
Pretty, J. (1995). Participatory Learning for Development. World Development 23(8): 1247-1263. Provincie Flevoland (2005). Het Provinciaal Ambitiestatement Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2004-2007 (PAS). Lelystad: Provincie Flevoland
Provincie Flevoland (2006). Omgevingsplan 2006. Lelystad: Provincie Flevoland.
Provincie Flevoland (2006). Leren voor Duurzame Ontwikkeling Flevoland. Nieuwsbrief nr. 2, september 2006.
Provincie Flevoland (2007). Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling (2004-2007 Flevoland): Tussenbalans. Lelystad: Provincie Flevoland.
Reinders, H.P. (2006a). Projectvoorstel Groene en Blauwe diensten. Lelystad: Centrum voor Biologische Landbouw
Reinders, H.P. (2006b). Projectplan en Communicatiestrategie voorstel Groene en Blauwe Diensten (2006/2007). Lelystad: Centrum voor Biologische Landbouw.
Reinders, H.P. (2006c). Project Groene en Blauwe Diensten: Uitwerking Interviews coalitie partners. Werkdocument. Lelystad: Centrum voor Biologische landbouw.
Röling, N. and M. Maarleveld (1999). Facing Strategic Narratives: An argument for interactive effectiveness. Agriculture and Human Values 16(3): 295-308.
Senge, P., A. Kleiner, C. Roberts, R. Ross and B. Smith (1994). The Fifth Discipline Fieldbook: Strategies and tools for building a learning organization. London, Nicholas Brealey Publishing.
Senternovem (2003). Nota Leren voor Duurzame Ontwikkeling: Van marge naar mainstream. Utrecht: Senternovem.
83
Slobbe van, E. R. Hoekstra, N. Roling, J. Jiggins (2007). Innovatie in Regionaal Waterbeheer: Eindrapport van een dialoog over water. Leven met water. Arnhem: Arcadis.
Velter, M. en M. Warnaar (in prep). Visie groenblauwe diensten provincie Flevoland concept.
Wals, A. (ed.) (2006). Social learning towards a sustainable world: Principles, perspectives, and praxis. Wageningen: Wageningen Academic Publishers.
Wildemeersch, D. (2001). Sociaal leren voor duurzaamheid in de risicomaatschappij. Vierde Stoutenburglezing. Stoutenburg - 16 oktober 2001.
Wijnen, G., W. Renes, P. Storm (1997). Projectmatig Werken. Utrecht: Het Spectrum.
Woerkum, C. van, D. Kuiper en E. Bos (1999). Communicatie en Innovatie; een inleiding. Alphen aan den Rijn: Samsom.
Zaalmink, B. C. Smit., H. Wielinga, F. Geerling -Eiff en L. Hoogerwerf (2007). Netwerkgereedschap Voor Vrije Actoren: Methoden en technieken voor het succesvol begeleiden van netwerken. Wageningen: Wageningen UR
84