Monitor Operatie Hartslag Heerlen Follow-up meting 2004
Bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Heerlen Telefoon: 045 5604747 E-mail:
[email protected] Heerlen, augustus 2004 Gegevens mogen worden overgenomen, mits met bronvermelding. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik is toegestaan.
INHOUD ALGEMEEN
1
1.
1
STATION 1.1 Algemeen 1.2 Onveiligheidsgevoelens in station 1.3 Perceptie openbare orde en veiligheid in station 1.4 Bekendheid en waardering maatregelen in station 1.5 Totaalbeeld en conclusies station
3 6 8 11
2.
CENTRUM 2.1 Algemeen 2.2 Onveiligheidsgevoelens in centrum 2.3 Perceptie openbare orde en veiligheid in centrum 2.4 Slachtofferschap in centrum 2.5 Cameratoezicht in centrum 2.6 Waardering voor politie in centrum 2.7 Totaalbeeld en conclusies centrum
12 12 13 16 24 26 27 30
3.
ALGEMENE CONCLUSIES
32
Bijlagen: 1. UITKOMSTEN AFZONDERLIJKE CENTRUMBUURTEN
ALGEMEEN • Monitor Operatie Hartslag bestaat uit drie onderdelen: 1. Maatschappelijke effectmeting: wat zijn de gevolgen van Operatie Hartslag voor de veiligheid(sbeleving) van de burger in Heerlen? 2. Doelgroepmonitoring: wat zijn de gevolgen van Operatie Hartslag voor de doelgroep verslaafden/dak- en thuislozen? 3. Procesmonitoring: hoe verloopt project Operatie Hartslag procesmatig (organisatorisch, financieel, interactie partners e.d.)? Deze notitie heeft betrekking op onderdeel 1. Monitoring deel 2 en deel 3 wordt nog uitgewerkt. •
Voor maatschappelijke effectmeting Operatie Hartslag wordt de veiligheid in twee gebieden gemeten: − Station − Stadscentrum Heerlen. Doordat er in 10 centrumbuurten gemeten is, worden van binnen naar buiten eventuele verplaatsings- of uitwaai-effecten in beeld gebracht. •
Voor de effectmeting is gebruik gemaakt van drie meetinstrumenten van bureau Onderzoek en Statistiek, namelijk: − Stationsenquête: mondelinge enquête in NS-station. Gehouden in 1998, 2003 en 2004 onder ruim 500 voetgangers (treinreizigers, busreizigers, andere passanten) aan beide in- en uitgangen van de stationstunnel. − Burgeronderzoek: schriftelijke enquête onder inwoners van Heerlen. Gehouden in 2001 en 2003 onder een representatieve steekproef van ca. 4000 Heerlenaren van 18 jaar en ouder. − Veiligheidsonderzoek: schriftelijke enquête onder inwoners van Heerlen-Centrum. Gehouden in 2004 onder een representatieve steekproef van ca. 2700 Heerlenaren van 18 jaar en ouder. •
Een van de hoofddoelstellingen van Operatie Hartslag is het verbeteren van de veiligheid(sbeleving) in Heerlen. Centrale onderzoeksvraagstelling van de effectmeting is dan ook: hoe heeft de veiligheid(sbeleving) van de burger in Heerlen zich ontwikkeld, waarbij nadrukkelijk gekeken is naar eventuele verplaatsings-of uitwaai-effecten. Over Operatie Hartslag als project zijn de burger geen expliciete vragen gesteld. Impliciet is in het veiligheidsonderzoek 2004 wel gevraagd naar de effecten van het cameratoezicht. De evaluatie van Hartslag als project zelf komt t.z.t. in de procesmonitoring aan de orde.
•
Voor de maatschappelijke effectmeting wordt jaarlijks gemeten in de periode 2003 t/m 2006. Als nulmeting wordt gebruik gemaakt van de stationsenquête 1998 en burgeronderzoek 2001. De effectmeting van 2003 was een eerste tussenmeting, terwijl de huidige effectmeting (beschreven in dit rapport) te beschouwen is als een follow-up meting oftewel vervolgmeting.
1
1.
STATION
1.1 ALGEMEEN In dit deel wordt weergegeven hoe de veiligheidsbeleving van de bezoekers van het station (treinreizigers, busreizigers en andere passanten) er in 2004 uit ziet en hoe deze zich tussen 1998 en 2004 ontwikkeld heeft. Achtereenvolgens komen aan de orde: • onveiligheidsgevoelens (paragraaf 1.2): in welke mate voelen de bezoekers zich onveilig in het station? • perceptie openbare orde- en veiligheidsproblemen (paragraaf 1.3): in welke mate komen in de beleving van de bezoekers OOV-problemen als verloedering, dreiging en geweld voor in het station? • bekendheid en verwachtingen maatregelen (paragraaf 1.4): in welke mate zijn de in het station genomen maatregelen bekend onder de bezoekers en welke effecten verwacht men ervan? • totaalbeeld en conclusies (paragraaf 1.5): welk totaalbeeld voor het station komt uit het onderzoeksmateriaal naar voren en welke conclusie kunnen hieruit getrokken worden?
2
1.2 ONVEILIGHEIDSGEVOELENS IN STATION In de stationsenquête is passanten gevraagd of men zich weleens onveilig voelt in het station en in welke mate. Bij de eerste vraag had men de mogelijkheid om te kiezen uit de antwoordcategorieën: “ja” en “nee” (figuur 1). De tweede vraag over de mate van onveiligheidsgevoelens oftewel de frequentie kon met “vaak”, “soms”, “zelden of nooit” en “weet niet” beantwoord worden (figuur 2). Figuur 1 geeft deze verdeling weer voor 1998, 2003 en 2004. Figuur 1: Onveiligheidsgevoelens in station Onveiligheidsgevoelens station
56
ja
52
43
44
nee
48
1998 57
2003 2004
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
In 2004 geeft 43% van de passanten aan zich wel eens onveilig te voelen in het station. Iets meer dan de helft (57%) daarentegen zegt zich niet onveilig te voelen. Kijken we naar de ontwikkeling tussen 2003 en 2003 dan zien we een relatief sterke afname in de onveiligheidsgevoelens van 9 procentpunten.
3
Figuur 2: Frequentie onveiligheidsgevoelens Frequentie onveiligheidsgevoelens
45
vaak
28 20
49
soms
63 60
1998
zelden of nooit
2003
16
2004 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
In 2004 geven 1 op de 5 passanten aan (20%) zich vaak onveilig te voelen in het station. De grote meerderheid (60%) zegt zich zelden of nooit onveilig te voelen. Wanneer we 2004 vergelijken met 2003 zien we een gunstige ontwikkeling: het aandeel passanten dat zich vaak onveilig voelt is afgenomen met 8 procentpunten. Naast de onveiligheidsgevoelens en de frequentie is de passanten gevraagd of zij het station de laatste maanden veiliger of onveiliger zijn gaan vinden. Figuur 3 geeft de verdeling van de antwoordcategorieën op deze vraag weer.
4
Figuur 3: Oordeel recente veiligheidstrend Oordeel veiligheidstrend in laatste maanden
54
veiliger 49
25
onveranderd 31
onveiliger
16
weet niet 2003
15
2004 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
In 2004 vindt ongeveer de helft (49%) van het aandeel bevraagde passanten dat het station de laatste maanden veiliger geworden is. Slechts 5% vindt dat de veiligheid op het station zich ongunstig ontwikkeld heeft in de laatste maanden. Ten opzichte van 2003 zijn er relatief iets meer mensen (+ 6 procentpunten) die aangeven dat de veiligheid op het station onveranderd is gebleven in de afgelopen maanden. Het kleine aandeel mensen dat vindt dat het station in de afgelopen maanden onveiliger geworden is, is niet veranderd (5%). Ten slotte is aan passanten gevraagd welk rapportcijfer zij voor de veiligheid van het station overdag zouden geven, ’s nachts en in het algemeen. Figuur 4 geeft de gemiddelde rapportcijfers weer.
5
Figuur 4: Onveiligheidsgevoelens overdag en ’s avonds in station Rapportcijfer veiligheid overdag/avond/algemeen
6,7
Overdag 6,9
5,8
's Avonds 6,0
6,1
Beide 6,2
2003 2004
5,6
5,8
6,0
6,2
6,4
6,6
6,8
7,0
Uit figuur 4 blijkt dat in 2004 de veiligheid op het station overdag met gemiddeld een 6,9 het hoogst gewaardeerd wordt. In 2004 zijn de bezoekers de veiligheid overdag, ’s avonds en in het algemeen beter gaan waarderen in vergelijking met 2003. 1.3 PERCEPTIE OPENBARE ORDE- EN VEILIGHEIDSPROBLEMEN IN STATION De bezoekers is een aantal vervelende voorvallen en misdrijven die in het station kunnen voorkomen voorgelegd. Hun is gevraagd om voor elk van deze voorvallen aan te geven of die naar hun idee vaak, soms of bijna nooit voorkomen in het station. Figuur 5 geeft dit weer. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een schaalscore die loopt van 0 (= nooit voorkomend) t/m 10 (= zeer vaak voorkomend).
6
Figuur 5: Perceptie verloedering, dreiging, geweld in station (algemeen)
In 2004 komt verloedering in de ogen van de bezoekers met een schaalscore van 3,8 het meest frequent voor, en geweld het minst (2,0). Kijken we naar de ontwikkeling tussen 1998 en 2004 dan zien we dat alle vormen van misdrijven in het station afgenomen zijn. Dreiging springt hierbij het meest in het oog (-0,9). Een gunstige ontwikkeling dus. Om een beeld te krijgen van de afzonderlijke aspecten van verloedering dreiging, en geweld wordt in tabel 1 weergegeven hoeveel procent van de bezoekers deze aspecten VAAK in het station ervaart.
7
Tabel 1: Verloedering, dreiging en geweld in station (verbijzonderd) 1998
2003
2004
Rommel op de grond
67%
43%
35%
Bekladding van muren
37%
25%
31%
Vernieling van telefooncellen of wachtruimten
16%
10%
14%
Rondhangende dronken mensen
56%
35%
24%
Mensen die worden lastig gevallen
26%
18%
14%
Drugsoverlast
68%
58%
35%
Bedreiging van mensen
12%
8%
7%
Tasjesroof
14%
6%
5%
13%
9%
6%
Openbare orde- en veiligheidsproblemen Verloedering
Dreiging
Geweld Geweldsmisdrijven
In 2004 wordt gemiddeld door ca. 1 op de 3 bezoekers drugsoverlast (35%), rommel op de grond (35%) en rondhangende dronken mensen (24%) genoemd als meest voorkomend veiligheidsprobleem. Tussen 1998 en 2004 zijn alle aspecten van verloedering, dreiging en geweld afgenomen. Drugsoverlast heeft zich het meest gunstig ontwikkeld: in 2004 is deze vorm van overlast met 23 procentpunten afgenomen in vergelijking met 2003. 1.4 BEKENDHEID EN WAARDERING MAATREGELEN IN STATION De laatste tijd is een aantal maatregelen genomen om de veiligheid in en rondom het station te verhogen. Hiertoe is de bezoekers gevraagd of hun dit opgevallen is. Indien dit het geval was, is hun tevens gevraagd of zij een of meer van die maatregelen konden noemen. In figuur 6 is het aandeel bezoekers weergegeven dat de veiligheidsmaatregelen in het station (niet) opgevallen is. Voor het aandeel mensen dat de veiligheidsmaatregelen wél opgevallen is, is weergegeven welke maatregel dit is.
8
Figuur 6: Bekendheid maatregelen station Bekendheid maatregelen
57
niets opgevallen
33 35
35
permanent toezicht
52 13
camera's
12 12
1998 andere maatregelen 2003 2004 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
In 2004 geeft ruim eenderde van de bezoekers aan dat hun niets opgevallen is met betrekking tot de maatregelen die genomen zijn om de stationsveiligheid te verhogen. Ruim 10% zegt bekend te zijn met de maatregelen “permanent toezicht” en “camera’s”. Tussen 1998 en 2004 is het aandeel bezoekers dat de maatregelen opgevallen is aanzienlijk afgenomen. Vooral de maatregel “permanent toezicht” is met 39 procentpunten minder door de bezoekers genoemd. Deze uitkomst is niet zo verwonderlijk aangezien de meerderheid van de maatregelen (m.n. permanent toezicht) in 2003 genomen zijn zodat de meeste mensen er in 2004 reeds bekend mee waren. Het viel hun niet meer zo snel op. Ten slotte is de bezoekers van het station gevraagd of ze veel effect verwachten van een aantal aan hen voorgelegde maatregelen die de gemeente genomen heeft. Concreet gaat het om de volgende maatregelen: − permanent toezicht; − installatie camera’s − aanpak graffiti − betere verlichting − vaker schoonmaken. Figuur 7 laat zien hoe de bezoekers op deze aspecten geantwoord hebben. Weergegeven is het aandeel bezoekers dat veel effect verwacht van de maatregelen, in 1998, 2003 en 2004. 9
Figuur 7: Verwachte hoge effecten van maatregelen (algemeen) Verwacht veel effect van maatregel
87
permanent toezicht
91 75 60
installatie camera's
76 74 48
aanpak graffiti
45 37 67
betere verlichting
69 73
1998
68
vaker schoonmaken
60
2003
59
2004 20%
40%
60%
80%
100%
In 2004 verwacht ca. drievierde van de bezoekers veel effect van permanent toezicht, installatie camera’s en betere verlichting. Kijken we naar de ontwikkeling tussen 1998 en 2004 dan zien we dat de verwachte effecten van vrijwel alle maatregelen afgenomen zijn. Een uitzondering hierop vormt de maatregel “betere verlichting”. Het verwachte effect hiervan is toegenomen met 4 procentpunten. Ook hier geldt een soortgelijke verklaring als bij de bekendheid van de maatregelen. Wanneer de maatregelen al langer bekend zijn en ze het al dan niet gewenste effect bereikt hebben, zullen de ervaren verwachte effecten op langere termijn niet meer sterk toenemen.
10
1.5 TOTAALBEELD EN CONCLUSIES STATION
STATION
Het onderstaande overzicht geeft door middel van een kleurschakering in één oogopslag weer hoe de veiligheidsbeleving van de bezoekers van het STATION zich tussen 1998 en 2004 ontwikkeld heeft. Als indicatoren zijn gehanteerd de veiligheidsbeleving en de perceptie van verloedering, dreiging en geweld, onderverdeeld in detailitems. Indien een score voor een bepaald item in 2004 minder dan 10% afwijkt van de score van 2003 is de typering “neutraal”; is de afwijking in positieve of negatieve zin 10% of meer dan is de typering “gunstig” respectievelijk “ongunstig”.
Ontwikkeling veiligheid station Heerlen 1998-2004 = relatief gunstig = relatief neutraal (< 10% marge) = relatief ongunstig
Veiligheidsbeleving onveiligheidsgevoelens Perceptie verloedering rommel op de grond bekladding van muren vernieling van telefooncellen of wachtruimten Perceptie dreiging rondhangende dronken mensen mensen die lastig gevallen worden drugsoverlast bedreiging van mensen tasjesroof Perceptie geweld geweldsmisdrijven
Conclusie: •
De veiligheid(sbeleving) van de bezoekers van het station (treinreizigers, busreizigers en andere bezoekers) heeft zich op vrijwel alle onderzochte indicatoren tussen 1998 en 2004 in gunstige zin ontwikkeld. Een uitzondering hierop vormen twee aspecten van verloedering, namelijk “bekladding van muren” en “vernieling van telefooncellen of wachtruimten”. Deze aspecten van verloedering zijn in 2004 toegenomen.
11
2.
CENTRUM
2.1 ALGEMEEN In dit deel wordt weergegeven hoe de veiligheidsbeleving van de bewoners van het centrum van Heerlen er in 2004 uitziet en hoe zich deze tussen 2001 en 2004 ontwikkeld heeft. Achtereenvolgens komen aan de orde: • onveiligheidsgevoelens: (paragraaf 2.2): in welke mate voelen de bewoners van het centrum zich onveilig in de eigen woonomgeving? • perceptie openbare orde- en veiligheidsproblemen (paragraaf 2.3): in welke mate komen in de beleving van de bewoners van het centrum OOV-problemen als verloedering, vermogensdelicten, overlast, drugsoverlast en dreiging voor in de eigen woonomgeving? • slachtofferschap (paragraaf 2.4): in welke mate zijn de bewoners van het centrum recentelijk slachtoffer geweest van vervelende voorvallen of misdrijven in de eigen woonomgeving? • cameratoezicht (paragraaf 2.5): in welke mate vinden de bewoners van het centrum dat door het cameratoezicht hun gevoel van veiligheid is toe- of afgenomen? • waardering voor politie (paragraaf 2.6): in welke mate zijn de bewoners van het centrum tevreden over het functioneren van de politie in hun woonomgeving? • totaalbeeld en conclusies (paragraaf 2.7): welk totaalbeeld voor het centrum komt uit het onderzoeksmateriaal naar voren en welke conclusies kunnen hieruit getrokken worden? Om de veiligheidssituatie en eventuele verplaatsings- of uitwaai-effecten zo exact mogelijk in beeld te kunnen brengen en lokaliseren is het centrum opgeknipt in de vier volgende “gebieden”: − Centrum (Centrum, Op de Nobel, Lindeveld, ’t Loon) − GMS (Grasbroek, Musschemig, Schandelen, Hoppersgraaf) − Eikenderveld − Zeswegen Het centrum ligt ten zuiden van de spoorlijn; de overige genoemde gebieden ten noorden van het spoor (Centrum-Noord). De 10 centrumbuurten zijn samengevoegd tot vier gebieden zoals die hierboven opgesomd zijn. Deze keuze is gemaakt omdat de omvang van bepaalde individuele centrumbuurten in 2001 te klein was om betrouwbare uitspraken te kunnen doen op buurtniveau. De uitkomsten van de buurten “Centrum“, “Op de Nobel”, “Lindeveld”, en “’t Loon” zijn om deze reden samengevoegd tot Centrum. De uitkomsten van de buurten “Grasbroek”, “Musschemig”, “Schandelen” en “Hoppersgraaf” zijn samengevoegd tot GMS. In bijlage 1 zijn de uitkomsten op individueel buurtniveau gepresenteerd. Daar waar de omvang van de buurt kleiner is dan 25, worden om betrouwbaarheidsoverwegingen geen cijfers gepresenteerd.
12
2.2 ONVEILIGHEIDSGEVOELENS IN CENTRUM Aan inwoners van het centrum is de vraag voorgelegd of men zich weleens onveilig voelt in de eigen woonbuurt. Figuur 8 geeft weer hoeveel procent van de inwoners van de centrumbuurten zich weleens onveilig voelt in de eigen buurt. Hierbij wordt getoond hoe de buurtgerelateerde onveiligheidsgevoelens zich in de periode 2001-2004 ontwikkeld hebben. Figuur 8: Onveiligheidsgevoelens in centrum (algemeen) Onveiligheidsgevoelens
68
Centrum
69 70
73
GMS
63 59
51
Eikenderveld
48 55
59
Zeswegen
2001
46
2003
52
2004 30%
40%
50%
60%
70%
80%
In 2004 zijn de onveiligheidsgevoelens gemiddeld het hoogst in het centrum van Heerlen: 70% van de mensen die hier wonen voelt zich wel eens onveilig. In de overige centrumbuurten worden de onveiligheidsgevoelens relatief lager ervaren. Echter, met percentages tussen de 50 en 60% worden ze nog steeds als hoog beschouwd. De ontwikkeling van onveiligheidsgevoelens tussen 2001 en 2004 laat een gevarieerd beeld zien. Zo zijn de onveiligheidsgevoelens in Grasbroek-MusschemigSchandelen relatief sterk gedaald in de afgelopen drie jaren. Een omgekeerde tendens is daarentegen waar te nemen in het centrum van Heerlen. Hier zijn de onveiligheidsgevoelens (zeer licht) gestegen tussen 2001 en 2004. Ten slotte is in Eikenderveld en Zeswegen geen duidelijke trend zichtbaar. Ondanks het gegeven dat de onveiligheidsgevoelens in 2003 gedaald waren ten opzichte van 2001, zijn deze in 2004 gestegen in verhouding tot het voorafgaande jaar.
13
Om te inventariseren op welk tijdstip inwoners zich onveilig voelen is hun in het veiligheidsonderzoek 2004 gevraagd of ze zich overdag, ’s avonds of zowel overdag als ’s avonds onveilig voelen. In figuur 9 wordt deze verdeling weergegeven. Aangezien deze vraag in 2004 voor het eerst gesteld is, is geen tijdsvergelijking mogelijk. Figuur 9: Tijdstip onveiligheidsgevoelens Tijdstip onveiligheidsgevoelens 2004
Centrum
63 34
GMS
67 30
Eikenderveld
72 24
overdag Zeswegen
56
's avonds
37
beide
0%
20%
40%
60%
80%
In 2004 geven de inwoners van de centrumbuurten aan zich hoofdzakelijk ’s avonds onveilig te voelen. In Zeswegen geeft 37% van de inwoners aan zich zowel overdag als ’s avonds onveilig te voelen. Hiermee scoort deze buurt het hoogst.
14
In het verlengde van onveiligheidsgevoelens is het ook van belang om inzicht te krijgen in het vermijdingsgedrag: Mijdt men plekken uit veiligheidsoverwegingen? Daarom is aan de mensen gevraagd of er bepaalde plekken in hun buurt zijn waar zij uit veiligheidsoverwegingen liever niet komen en, zo ja, welke plek in hun buurt dat vooral is en waarom zij daar liever niet komen. In tabel 2 wordt in de grijze kolom weergegeven hoeveel procent van de inwoners van Heerlen-Centrum plekken in hun buurt uit veiligheidsoverwegingen mijdt. In de volgende kolom zijn de meest genoemde onveilige plekken per buurt vermeld, waarbij als ondergrens geldt dat de plek door minimaal 5 respondenten genoemd moet zijn. In de rechter kolom is tenslotte per onveilige plek de meest genoemde vermijdingsreden vermeld. Tabel 2: Vermijdingsgedrag, onveilige plekken en vermijdingsreden in de centrumbuurten Mijdt plekken Onveilige plek in 2004 Centrum
GMS
Eikenderveld
Zeswegen
2003
2004
73%
67%
63%
48%
43%
54%
50%
47%
Vermijdingsreden in 2004
Centrum
drugsgebruik/drugshandel
NS-Station
angst/onveilig gevoel
Putgraaf/Rector Driessenweg
drugsgebruik/drugshandel
Tempsplein
idem
NS-Station
angst/onveilig gevoel
Sittarderweg
drugsgebruik/drugshandel
Willemstraat
idem
LTM- / Vijverweg
idem
Terworm
drugsgebruik/drugshandel
Pijperstraat
hangjongeren
Parallelweg/tunnel station
drugsgebruik/drugshandel
NS-Station
drugsgebruik/drugshandel
Zeswegenlaan
hangjongeren
Mijnzetellaan
slechte verlichting
In 2004 lopen de vermijdingspercentages uiteen van 47% in Zeswegen tot 67% in het centrum van Heerlen. De meest genoemde vermijdingsreden in de Heerlense centrumbuurten is “drugsgebruik/drugshandel”. Wanneer we de vermijdingspercentages tussen 2003 en 2004 vergelijken zien we dat deze zich in het centrum en GMS in gunstige zin ontwikkeld hebben. Eikenderveld en Zeswegen laten daarentegen een negatieve ontwikkeling zien.
15
2.3 PERCEPTIE CENTRUM
OPENBARE
ORDE-
EN
VEILIGHEIDSPROBLEMEN
IN
Aan de inwoners van het centrum zijn een aantal vervelende voorvallen en misdrijven voorgelegd met het verzoek om aan te geven of deze naar eigen idee vaak, soms of nooit voorkomen in de buurt. De antwoordpercentages zijn omgerekend naar een schaalscore van verloedering die loop van 0 (= komt niet voor) t/m 10 (= komt heel vaak voor). Figuur 10 geeft dit weer. Figuur 10: Perceptie verloedering in centrum (algemeen)
In 2004 is de verloedering het hoogst in Zeswegen en het laagst in Eikenderveld. Tussen 2001 en 2004 zien we in alle centrumbuurten een gunstige ontwikkeling van verloedering. Tabel 3 laat zien hoe het zit met de afzonderlijke aspecten van verloedering. Ze geeft voor de vier verschillende vormen van verloedering weer in welke mate deze in de ogen van de bewoners vaak in de buurt voorkomen.
16
Tabel 3: Verloedering in centrum bekladding muren / gebouwen
vernieling telefooncellen
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
15%
20%
21%
16%
14%
15%
GMS
15%
16%
20%
30%
28%
29%
8%
14%
16%
6%
5%
11%
34%
40%
45%
70%
51%
77%
Eikenderveld Zeswegen
rommel op straat
hondenpoep op straat
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
44%
41%
45%
44%
40%
37%
GMS
44%
37%
30%
51%
46%
52%
Eikenderveld
33%
35%
44%
58%
56%
52%
Zeswegen
53%
43%
38%
56%
54%
49%
Uit tabel 3 blijkt dat verloedering in 2004 sterk varieert tussen de centrumbuurten. Vooral “vernieling telefooncellen” springt in het oog: slechts 1 op de 10 inwoners van Eikenderveld (11%) ervaart dit probleem tegenover bijna 1 op de 8 inwoners van Zeswegen (77%). Hondenpoep wordt ook nog steeds, alhoewel in het algemeen minder, als frequent probleem beschouwd. Tussen 2001 en 2004 zien we een gevarieerd beeld in de ontwikkeling van verloedering. Zo is bekladding van muren en gebouwen in alle centrumbuurten toegenomen in de afgelopen drie jaren. Het probleem “hondenpoep op straat” is daarentegen in vrijwel alle buurten (m.u.v. Grasbroek-Musschemig-Schandelen) afgenomen. Opvallend is ten slotte dat “vernieling van telefooncellen” in 2003 een afname liet zien t.o.v. 2001, terwijl dit probleem in 2004 in alle buurten toegenomen is. De voorvallen en misdrijven die aan de inwoners zijn voorgelegd kunnen worden teruggebracht tot enkele hoofdcategorieën. Eén van die categorieën is vermogensdelicten. Deze heeft betrekking op de volgende vervelende voorvallen en misdrijven: fietsendiefstal diefstal uit auto’s beschadiging of vernieling aan auto’s en diefstal vanaf auto’s, bijvoorbeeld wieldoppen inbraak in woningen. Figuur 11 geeft weer in welke mate de bewoners van Heerlen-Centrum vermogensdelicten in de eigen woonomgeving ervaren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een schaalscore die loopt van 0 (= komt niet voor) tot 10 (= komt heel vaak voor).
17
Figuur 11: Vermogensdelicten in centrum (algemeen)
In 2004 zijn vermogensdelicten met een 3,5 het laagst in Zeswegen. De overige centrumbuurten scoren hetzelfde (4,0). Kijken we naar de ontwikkeling tussen 2001 en 2004 dan zien we in alle centrumbuurten een zeer sterke afname van vermogensdelicten. Hoe zit het met de afzonderlijke categorieën van vermogensdelicten in de centrumbuurten van Heerlen? Tabel 4 laat dit zien. Ze geeft het percentage bewoners weer dat de onderscheiden vormen van vermogensdelicten vaak in de eigen woonomgeving ervaart. Tabel 4: Vermogensdelicten in centrum (verbijzonderd)
fietsendiefstal
diefstal uit auto’s
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
23%
17%
18%
28%
32%
24%
GMS
19%
17%
14%
23%
26%
20%
Eikenderveld
10%
17%
12%
17%
26%
22%
Zeswegen
19%
11%
10%
23%
15%
10%
18
Vervolg tabel 4: Vermogensdelicten in centrum (verbijzonderd) beschadiging of diefstal aan/vanaf auto’s
woninginbraak
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
32%
30%
25%
10%
10%
6%
GMS
25%
30%
25%
23%
15%
9%
Eikenderveld
19%
29%
34%
20%
13%
8%
Zeswegen
29%
30%
20%
15%
15%
12%
Gemiddeld het meest voorkomend in 2004 in de ogen van de inwoners van het stadscentrum van Heerlen is beschadiging of diefstal aan/vanaf auto’s, gevolgd door diefstal uit auto’s. In Eikenderveld is beschadiging of diefstal aan/vanaf auto’s aanzienlijk hoger in vergelijking tot de andere centrumbuurten (34%). Woninginbraak is het minst voorkomend. In Heerlen-Centrum is deze vorm van vermogensdelicten het laagst (6%). Vergelijken we 2004 met 2003 dan zien we dat alle vormen van vermogensdelicten sterk gedaald zijn. Het meest in het oog springt de daling van beschadiging of diefstal aan/vanaf auto’s. Vooral Zeswegen laat een sterke daling zien met 10 procentpunten. Behalve naar vermogensdelicten is in het burgeronderzoek ook gekeken naar het vóórkomen van dreiging in de buurt. Het gaat dan om de volgende vervelende voorvallen en misdrijven: − bedreiging − dronken mensen op straat − vrouwen en mannen die op straat worden lastig gevallen − geweldsdelicten − drugsoverlast − tasjesroof. Figuur 12 geeft weer in welke mate de inwoners van Heerlen-Centrum inschatten dat dreiging voorkomt in de eigen buurt. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een schaalscore die loopt van 0 (= komt niet voor) t/m 10 (= komt heel vaak voor).
19
Figuur 12: Dreiging in centrum (algemeen)
In 2004 is dreiging het laagst in Zeswegen (2,0) en het hoogst in het Centrum (3,6). Kijken we naar de ontwikkeling tussen 2001 en 2004 dan zien we dat in 2004 dreiging in alle centrumbuurten gedaald is in vergelijking met 2003. In GrasbroekMusschemig-Schandelen en Zeswegen is vanaf 2001 een dalende trend zichtbaar. Tabel 15 laat meer in detail zien in welke mate de inwoner van de Heerlense centrumbuurten dreiging ervaart. Voor de zes verschillende vormen van dreiging wordt weergegeven hoeveel procent van de inwoners zegt dat deze vaak voorkomen in de buurt. Tabel 15: Dreiging in centrum (verbijzonderd) vrouwen en mannen die op straat worden lastig gevallen
dronken mensen op straat
bedreiging 2001
2003
2004
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
6%
11%
9%
28%
27%
30%
12%
13%
14%
GMS
6%
7%
5%
17%
13%
16%
16%
9%
9%
Eikenderveld
2%
3%
5%
8%
9%
11%
2%
4%
5%
Zeswegen
7%
6%
8%
7%
5%
6%
3%
6%
6%
20
Vervolg tabel 15: Dreiging in centrum (verbijzonderd)
geweldsmisdrijven
drugsoverlast
tasjesroof
2001
2003
2004
2001
2003
2004
2001
2003
2004
5%
8%
9%
51%
54%
52%
15%
9%
6%
10%
7%
6%
54%
50%
32%
11%
8%
2%
Eikenderveld
2%
2%
8%
24%
31%
22%
3%
2%
2%
Zeswegen
7%
8%
7%
34%
32%
21%
1%
2%
1%
Centrum GMS
In 2004 wordt drugsoverlast nog steeds als de meest frequent voorkomende dreigingsvorm gezien in de ogen van de Heerlense centrumbewoners. Deze wordt het hoogst ervaren in het Centrum. De andere vormen van dreiging komen slechts incidenteel voor. Kijken we naar de tijdsontwikkeling tussen 2003 en 2004 dan zien we dat vooral drugsoverlast gedaald is. Deze daling is vooral zichtbaar in Grasbroek-MusschemigSchandelen (-18 procentpunten). Verder is de inwoners van Heerlen-Centrum gevraagd in welke mate zij overlast ervaren. Het betreft hier overlast van groepen jongeren en overlast door omwonenden. De antwoordpercentages zijn omgerekend naar een schaalscore voor overlast die loopt van 0 (= komt niet voor) t/m 10 (= komt heel vaak voor). Figuur 13 geeft deze overlastscores voor de afzonderlijke centrumbuurten weer. Figuur 13: Overlast in centrum (algemeen)
In 2004 is overlast het hoogst in Zeswegen (4,8) en het laagst in Heerlen-Centrum (3,3). Wanneer we de scores van 2004 vergelijken met die van 2003 zien we in alle centrumbuurten een stijging van overlast. Deze stijging is vooral zichtbaar in Eikenderveld: hier is de overlast met 0,9 punten gestegen. In tabel 16 wordt overlast uitgesplitst naar enerzijds overlast van groepen jongeren en anderzijds overlast door omwonenden. Weergegeven is het percentage bewoners dat de verschillende vormen van overlast vaak in de eigen woonomgeving ervaart, in 2001, 2003 en 2004. Tabel 16: Overlast in centrum (verbijzonderd) overlast van groepen jongeren
overlast door omwonenden
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
21%
18%
23%
7%
8%
10%
GMS
13%
17%
22%
14%
12%
13%
9%
15%
40%
7%
9%
13%
Eikenderveld
21
Zeswegen
45%
38%
39%
18%
16%
17%
In 2004 wordt in de centrumbuurten gemiddeld veel meer overlast van groepen jongeren ervaren dan overlast door omwonenden. Vooral Zeswegen en Eikenderveld hebben te kampen met een behoorlijke overlast van groepen jongeren. Tussen 2003 en 2004 zijn beide vormen van overlast gestegen. Maar nog het meest in het oog springt de stijging van overlast van groepen jongeren. In Eikenderveld is zelfs een stijging waarneembaar van 25 procentpunten. Tot slot is naar een specifieke vorm van overlast gevraagd, namelijk drugsoverlast. Figuur 14 geeft dit weer. Weergegeven is het percentage bewoners dat de verschillende vormen van drugsoverlast vaak in de eigen woonomgeving ervaart.
22
Figuur 14: Drugsoverlast in centrum (algemeen)
In 2004 is de drugsoverlast het laagst in Zeswegen (2,2) en het hoogst in het stadscentrum van Heerlen (3,6). In vergelijking met 2003 is de drugsoverlast in 2004 in alle centrumbuurten afgenomen. Een zeer gunstige ontwikkeling laat Grasbroek-Musschemig-Schandelen zien: hier is de drugsoverlast met maar liefst 2,2 punten gedaald. In tabel 17 wordt meer in detail weergegeven hoe de verschillende vormen van drugsoverlast zich ontwikkeld hebben tussen 2001 en 2004. Tabel 17: Drugsoverlast in centrum (verbijzonderd) overlast van straatprostitutie
drugsoverlast
overlast van dealpanden/koffieshops
2001
2003
2004
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
51%
54%
52%
4%
4%
7%
14%
14%
14%
GMS
54%
50%
32%
42%
32%
12%
23%
25%
15%
Eikenderveld
24%
31%
22%
6%
4%
4%
7%
9%
5%
Zeswegen
34%
32%
21%
6%
3%
2%
16%
10%
9%
In 2004 is drugsoverlast het hoogst in het Centrum van Heerlen (52%) en het laagst in Zeswegen (21%) en Eikenderveld (22%). Overlast van straatprostitutie en dealpanden/koffieshops is gering. Kijken we naar de ontwikkeling in de tijd, dan zien we dat tussen 2003 en 2004 alle vormen van drugsoverlast afgenomen zijn. Nog het meest is drugsoverlast zelf afgenomen. Duidelijk zichtbaar is dat Grasbroek-Musschemig-Schandelen de sterkste daling laat zien op alle vormen van drugsoverlast.
2.4 SLACHTOFFERSCHAP IN CENTRUM Naast de onveiligheidsgevoelens en de perceptie van openbare orde- en veiligheidsproblemen is de inwoners van Heerlen-Centrum ook gevraagd of ze in de afgelopen 12 maanden slachtoffer zijn geweest van een misdrijf. De lijst van misdrijven die aan de inwoners is voorgelegd omvat de volgende vier hoofdcategorieën: − woninginbraak (diefstal uit woning of poging tot inbraak) − autodelicten (diefstal uit de auto, diefstal vanaf de buitenkant van de auto, vernieling aan de auto) − vernieling (vernieling of beschadiging van persoonlijk bezit, bijvoorbeeld aan huis of tuin) − geweldsmisdrijven (beroving met geweld, mishandeling, bedreiging met lichamelijk geweld).
23
De figuren 15 t/m 18 geven per bovengenoemd misdrijf weer hoeveel procent van de inwoners van Heerlen-Centrum slachtoffer hiervan geweest is, in 2001, 2003 en 2004. Figuur 15: Slachtofferschap woninginbraak in centrum Slachtofferschap woninginbraak
6
Centrum
13 14
10
GMS
13 13
9
Eikenderveld
13 10
8
2001
Zeswegen
12
2003
12
2004 0%
5%
10%
15%
20%
Woninginbraak is het hoogst in het centrum van Heerlen en het laagst in Eikenderveld. Tussen 2003 en 2004 is woninginbraak nagenoeg stabiel gebleven. In Eikenderveld is het aandeel mensen dat slachtoffer is geweest van woninginbraak zelfs met 3 procentpunten gedaald. Figuur 16 geeft weer hoeveel procent van de inwoners van Heerlen-Centrum slachtoffer geweest is van autodelicten, in 2001, 2003 en 2004.
24
Figuur 16: Slachtofferschap autodelicten in centrum
26
Centrum
27 29
32
GMS
29 34
24
Eikenderveld
32 35
34
Zeswegen
2001 37
2003
27
2004 10%
20%
30%
40%
50%
In 2004 is het aandeel slachtoffers van autodelicten het grootst in Eikenderveld en het laagst in Zeswegen. Wanneer we de ontwikkeling in de tijd bekijken zien we dat het aandeel slachtoffers van autodelicten in 2004 in bijna alle centrumbuurten gestegen is (m.u.v. Zeswegen) ten opzichte van 2003. In Zeswegen is het aandeel autodelicten sterk gedaald (-10 procentpunten). Figuur 17 geeft het aandeel mensen weer dat slachtoffer geweest is van vernieling.
25
Figuur 17: Slachtofferschap vernieling in centrum
12
Centrum
17 19
20
GMS
20 22
15
Eikenderveld
17 18
22
Zeswegen
2001
20
2003
27
2004 0%
10%
20%
30%
In 2004 is het slachtofferschap van vernieling het hoogst in Zeswegen en het laagst in Eikenderveld. Tussen 2003 en 2004 is het aandeel mensen dat slachtoffer is geweest van vernieling in alle centrumbuurten gestegen. Nog het meest in het oog springt Zeswegen: deze buurt laat een stijging zien van maar liefst 7 procentpunten. Ten slotte wordt het aandeel mensen dat slachtoffer geweest is van geweldsmisdrijven weergegeven in Figuur 18.
26
Figuur 18: Slachtofferschap geweldsmisdrijven in centrum Slachtofferschap geweldsmisdrijven
9
Centrum
16 18
15
GMS
12 10
6
Eikenderveld
7 5
3
2001
Zeswegen
11
2003
14
2004
0%
5%
10%
15%
20%
In 2004 is het aandeel bewoners dat slachtoffer geweest is van geweldsmisdrijven het hoogst in het Centrum van Heerlen en het laagst in Eikenderveld. Wanneer we 2004 vergelijken met 2003 zien we een gevarieerd beeld. In het Centrum en Zeswegen is het slachtofferschap van gewelddelicten toegenomen, terwijl dit aandeel gedaald is in Grasbroek-Musschemig-Schandelen en Eikenderveld. Resumerend kan geconcludeerd worden dat in 2004 autodelicten en vernieling het meest frequent voorkomen en woninginbraak het minst frequent. Autodelicten en vernieling zijn in 2004 relatief het meest gestegen ten opzichte van 2003.
2.5 CAMERATOEZICHT Eén van de maatregelen van Operatie Hartslag is het plaatsen van camera’s (eind 2003) in en rond het stadscentrum van Heerlen om de veiligheid te vergroten. Om te inventariseren welke effecten deze camera’s hebben op de veiligheid zijn in 2004 in het veiligheidsonderzoek een tweetal vragen hierover gesteld. Allereerst is de centrumbewoners gevraagd of hun de camera’s is opgevallen. Indien dit het geval was, moesten inwoners aangeven of zij vonden dat door het cameratoezicht hun gevoel van veiligheid toe- of afgenomen was. In figuur 19 wordt deze verdeling voor 2004 weergeven.
27
Figuur 19: Effect cameratoezicht op veiligheidsgevoel Effect cameratoezicht op veiligheidsgevoel 2004
33
Centrum
56
33
GMS
57
37
Eikenderveld
51 8
toename 37
afname
Zeswegen
52
gelijk gebleven weet niet
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Ruim 80% van de inwoners van Heerlen-Centrum is de camera’s opgevallen. Van dit aandeel geeft gemiddeld ca. 1 op de 3 bewoners in 2004 aan dat zij zich door het cameratoezicht veiliger zijn gaan voelen. De meerderheid is echter van mening dat hun veiligheidsgevoel gelijk gebleven is. 2.6 WAARDERING VOOR POLITIE Ten slotte is de centrumbewoners een aantal stellingen over het functioneren van de politie in de buurt voorgelegd met het verzoek om aan te geven of men het al dan niet met deze stellingen eens is. Het gaat om de volgende positief en negatief geformuleerde stellingen: Je ziet de politie te weinig in de buurt. De politie komt hier te weinig uit de auto. De politie pakt de problemen in de buurt op. De politie biedt de burgers in deze buurt bescherming. Je mist een wijkagent hier in de buurt. In tabel 18 wordt dit weergegeven. Weergegeven is het aandeel bewoners dat het eens is met deze stellingen, in zowel 2004, alsmede 2001 en 2003.
28
Tabel 18: Tevredenheid over politie in centrum (verbijzonderd) politie pakt problemen in buurt op
politie biedt burger bescherming
je ziet politie te weinig in buurt
2001
2003
2004
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
13%
20%
21%
15%
21%
20%
53%
48%
44%
GMS
20%
24%
22%
10%
17%
19%
52%
50%
48%
Eikenderveld
19%
17%
24%
18%
22%
20%
53%
42%
51%
Zeswegen
24%
16%
18%
16%
14%
13%
58%
54%
55%
(Vervolg) politie komt te weinig uit auto
je mist wijkagent in buurt
2001
2003
2004
2001
2003
2004
Centrum
46%
43%
41%
52%
45%
51%
GMS
49%
48%
50%
32%
28%
36%
Eikenderveld
42%
45%
47%
27%
21%
32%
Zeswegen
57%
56%
53%
31%
45%
48%
Uit tabel 18 valt op dat de twee positieve stellingen (“politie pakt problemen in buurt op” en “politie biedt burger bescherming”) door slechts een minderheid van de bewoners wordt onderschreven. Wanneer we 2004 vergelijken met 2003 valt op dat met name het aandeel mensen dat een wijkagent in de buurt mist fors gestegen is. Deze ontwikkeling is het meest negatief in Eikenderveld (+11 procentpunten).
29
2.7 TOTAALBEELD EN CONCLUSIES CENTRUM
= relatief gunstig
Zeswegen
Eikenderveld
Ontwikkeling veiligheid centrum 2003-2004
GMS
Centrum
Het onderstaande overzicht geeft door middel van een kleurschakering in één oogopslag weer hoe de veiligheidsbeleving van de bezoekers van het CENTRUM zich tussen 2003 en 2004 ontwikkeld heeft. Als indicatoren zijn gehanteerd de veiligheidsbeleving, de perceptie van openbare orde- en veiligheidsproblemen, slachtofferschap, en de waardering voor de politie. Indien een score voor een bepaald item in 2004 minder dan 10% afwijkt van de score van 2003 is de typering “neutraal”; is de afwijking in positieve of negatieve zin 10% of meer dan is de typering “gunstig” respectievelijk “ongunstig”.
= relatief neutraal (< 10% marge) = relatief ongunstig
Veiligheidsbeleving onveiligheidsgevoelens Perceptie OOV-problemen perceptie verloedering perceptie vermogensdelicten perceptie overlast perceptie drugsoverlast perceptie dreiging Slachtofferschap slachtofferschap woninginbraak slachtofferschap autodelicten slachtofferschap vernielingen slachtofferschap geweldsmisdrijven slachtofferschap fietsendiefstal Waardering voor politie tevredenheid over politie
Conclusies: 1. De ontwikkeling van de veiligheidsbeleving van de bewoners in het centrum laat een gevarieerd beeld zien. In 2004 hebben de onveiligheidsgevoelens en de perceptie van de OOV-problemen zich positief ontwikkeld t.o.v. 2003. Dit in tegenstelling tot het slachtofferschap en de waardering voor politie. Deze aspecten hebben zich eerder negatief ontwikkeld.
30
2. In GMS is de onveiligheid op sommige aspecten verbeterd en tegelijkertijd op andere aspecten verslechterd, evenals het geval was in het centrum van Heerlen. Daar waar de algemene onveiligheidsgevoelens en de perceptie van de OOVproblemen zich positief ontwikkeld hebben, heeft het slachtofferschap en de tevredenheid over de politie zich negatief ontwikkeld. 3. In Eikenderveld heeft de veiligheid(sbeleving) van de bewoners zich in 2004 eerder positief ontwikkeld t.o.v. 2003.
= relatief gunstig = relatief neutraal (< 10% marge) = relatief ongunstig
Veiligheidsbeleving onveiligheidsgevoelens Perceptie OOV-problemen perceptie verloedering perceptie vermogensdelicten perceptie overlast perceptie drugsoverlast perceptie dreiging Slachtofferschap slachtofferschap woninginbraak slachtofferschap autodelicten slachtofferschap vernielingen slachtofferschap geweldsmisdrijven slachtofferschap fietsendiefstal Waardering voor politie tevredenheid over politie
31
Zeswegen
Eikenderveld
Ontwikkeling veiligheid centrum 2001-2004
GMS
Centrum
4. Zeswegen kent relatief de minst positieve ontwikkeling in vergelijking met de andere centrumbuurten.
3.
ALGEMENE CONCLUSIES
•
In het STATION heeft de veiligheid(sbeleving) van de bezoekers (treinreizigers, busreizigers en andere bezoekers zich op vrijwel alle onderzochte indicatoren tussen 1998 en 2004 in gunstige zin ontwikkeld.
•
In het CENTRUM van Heerlen en in de buurten ten noorden van het station (GMS en Zeswegen) zien we een gevarieerd beeld. Naast het feit dat de openbare ordeen veiligheidsproblemen zich gunstig ontwikkeld hebben, heeft het slachtofferschap en de waardering voor de politie zich relatief ongunstig ontwikkeld. Een mogelijke verklaring voor de ongunstige ontwikkeling van slachtofferschap in de centrumbuurten zou kunnen liggen in de verplaatsing van criminaliteit vanuit het stationsgebied (waar de veiligheidssituatie aanmerkelijk verbeterd is) richting de centrumbuurten. Verder zagen we dat, ondanks het intensievere politieoptreden in het kader van Operatie Hartslag, de tevredenheid over de politie in het algemeen gedaald is. Deze daling kan met name toegeschreven worden aan het missen van een wijkagent in de buurt.
•
Eikenderveld heeft zich het meest gunstig ontwikkeld ten opzichte van de andere centrumbuurten. Daar waar de andere centrumbuurten zich negatief ontwikkeld hebben op slachtofferschap, heeft Eikenderveld zich juist positief ontwikkeld op dit punt.
32