Molenbiotoop
Amsterdam, 3 juni 2015 Vereniging De Hollandsche Molen Auteur: Mark Ravesloot
Inhoud Inhoud
2
Samenvatting
3
1. Introductie
5
1.1 Molentoekomst
5
1.2 Molenbiotoop
6
2. Onderzoek
8
2.1 Doelstelling
8
2.2 Onderzoeksvraag
8
2.3 Onderzoeksaanpak en -methodiek
8
3. Resultaten
10
3.1 De molenbiotoop door de jaren heen
10
3.2 Actuele toestand biotoop windmolens
12
3.3 Actuele toestand biotoop watermolens
15
3.4 De molenbiotoop binnen de huidige wet- en regelgeving
16
3.5 Omgang met de molenbiotoopregels in de praktijk
18
3.6 Wie is primair verantwoordelijk voor de molenbiotoop?
20
3.7 Knelpunten
21
3.8 Kansen
22
4. Conclusies en aanbevelingen
23
Geraadpleegde bronnen
25
Bijlage 1: Deelnemerslijst expertmeeting
26
Bijlage 2: Uitleg molenbiotoopnorm
27
Bijlage 3: Voorbeelden waardering molenbiotoop
30
Bijlage 4: Opname molenbiotoop in provinciale verordeningen
31
Molenbiotoop
Pagina 2 van 33
Samenvatting Molentoekomst: molenbiotoop De molenbiotoop is belangrijk voor een duurzame instandhouding van een molen. Een molen die goed in het zicht ligt en als werktuig kan functioneren, vertelt het beste het verhaal van zijn ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en inrichting. Bovendien is het gemakkelijker om hiervoor actieve vrijwilligers te werven, waarmee regelmatig toezicht en onderhoud gewaarborgd zijn. Dit leidt tot een verlengde restauratiecyclus, hetgeen geld besparend is en qua bouwmassa tot een origineler bouwwerk leidt. Ook zal een molen die wordt opengesteld voor publiek en waar activiteiten worden ontplooid, op een breder draagvlak kunnen rekenen. Dit laatste is cruciaal, feitelijk de basis onder het bestaansrecht van de molens. Vroeger werd het belang van een goede molenbiotoop verankerd in enkele historische rechten. Alleen voor watermolens zijn deze in sommige gevallen nog aantoonbaar van kracht. Voor windmolens is men vandaag de dag vooral aangewezen op de wet- en regelgeving binnen de ruimtelijke ordening. Het opnemen van de molenbiotoop in het bestemmingsplan of een provinciale verordening geeft de zekerheid dat het belang ervan wordt meegenomen bij de besluitvorming ten aanzien van de inrichting van de ruimte. Het is nuttig om hier naar te streven. Echter het biedt geen garanties voor de instandhouding van de molenbiotoop zelf. Dat deze er komen door het instellen van strengere wetgeving, lijkt in het huidige politieke klimaat niet haalbaar. Het betekent dat de primaire verantwoordelijkheid voor de molenbiotoop bij de eigenaar ligt en dat deze ondersteuning mag verwachten van de molenaar, betrokken vrijwilligers en in sommige gevallen van de overheid en omwonenden. De ruimtelijke ordening is een complex werkveld waar niet iedere moleneigenaar of andere molenvoorvechter zondermeer zijn weg vindt. Daardoor wordt er regelmatig te weinig gebruik gemaakt van de kansen die er liggen om tot een goede oplossing te komen. Dit heeft deels te maken met de onbekendheid met de materie, deels met het geduld en de volharding die nodig zijn om resultaten te boeken en de vele tijd die hierin gaat zitten en deels met de verschillende talen die worden gesproken door de belanghebbenden die actief zijn in en zeggenschap hebben over de inrichting van de molenbiotoop. Daarom is het belangrijk om goed samen te werken met partijen die gelijkgestemd zijn en de kennis die er op dit gebied is ten behoeve van de molenveld beter te delen en te ontsluiten. De praktijk leert dat het een illusie is dat de achteruitgang van de molenbiotoop over de volle breedte een halt toe geroepen kan worden. Daarvoor is de druk op de ruimte en alle, met name financiële, belangen die hiermee gemoeid zijn, simpelweg te groot. Dat wil niet zeggen dat de biotoop niet meer te redden is. Zeker op individueel vlak is veel te bereiken. Het is daarbij verstandig om aandacht te vragen voor de landschappelijke inpassing, te komen met alternatieven en vooraf voor draagvlak te zorgen voor het beoogde resultaat. Een weloverwogen en realistische opstelling zal waarschijnlijk niet tot de ideale inrichting voor de molen leiden, maar doet de kans op concrete resultaten toenemen. Toch zal het zeer afhankelijk zijn van de situatie of er iets bereikt kan worden, het is en blijft maatwerk.
Molenbiotoop
Pagina 3 van 33
Op het gebied van de watermolenbiotoop ligt momenteel de belangrijkste uitdaging voor de toekomst. Een rigoureuze aanpak in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water bedreigt het functioneren van talloze watermolens in binnen- en buitenland. De strijd voor een goede molenbiotoop gaat dus door en zal ook in de toekomst om een actieve houding van het molenveld vragen. Rol van De Hollandsche Molen De Hollandsche Molen zal in de toekomst het molenveld op het gebied van de molenbiotoop onverminderd blijven ondersteunen door middel van advisering en belangenbehartiging.
Molenbiotoop
Pagina 4 van 33
1. Introductie 1.1 Molentoekomst Molens horen bij Nederland. Een vanzelfsprekende zaak, toch? We kunnen ons land eenvoudigweg niet voorstellen zonder molens. Toch is het behoud van deze levende en kwetsbare monumenten verre van vanzelfsprekend. Molenbehoud vraagt om permanente aandacht, van de overheid, van moleneigenaren, molenaars en alle mensen die op professionele of vrijwillige basis actief bezig zijn met molens. Negentig jaar na het oprichten van De Hollandsche Molen is de afname van het molenbestand definitief verleden tijd. De meeste molens verkeren in redelijke tot goede staat van onderhoud. Anno 2015 telt ons land 1.200 molens die er na een grote inhaalslag aan het begin van de 21ste eeuw goed bijstaan. Op het eerste gezicht althans. Want molenbehoud is eigenlijk per definitie cyclisch; alleen met adequaat onderhoud voorkom je verval en terugkerende ingrijpende restauraties. Maar is dat over 10, 20 jaar nog steeds zo? Wat is daarvoor nodig, wat hebben wij ervoor over en hoe gaan we dan te werk? Er zijn meer dan genoeg redenen om nu al te gaan denken aan en praten over het molenbehoud van de toekomst. Met behoud van wat waardevol en tot nu toe bereikt is; we hoeven niet opnieuw het wiel uit te vinden. Maar wat tot nu toe bereikt is, vraagt ook om nieuwe impulsen en vormen. De Hollandsche Molen – dé molenvereniging van Nederland – heeft in 2014 het voortouw genomen in deze discussie met het project Molentoekomst. De Hollandsche Molen wil samen met alle partijen die in het molenveld actief zijn, ervoor zorgen dat molens niet alleen nu maar ook in de toekomst de plek in onze samenleving krijgen die zij verdienen. Doel van Molentoekomst is het ontwikkelen, uitwerken en realiseren van een integrale visie en aanpak van het molenbehoud in al zijn facetten anno 2023 (De Hollandsche Molen viert dan haar eeuwfeest), waardoor molens duurzaam in stand gehouden worden. Het molenbehoud moet daarbij vermaatschappelijkt worden. Daarmee wordt bedoeld dat molenbehoud niet een zaak van enkele liefhebbers en deskundigen is. Molenbehoud is mensenwerk, niet alleen van de duizenden vrijwilligers die nu actief zijn, maar vooral in de toekomst van alle mensen in Nederland. Molenbehoud houdt méér in dan zorgen voor voldoende financiële middelen voor de instandhouding van deze voor Nederland zo kenmerkende historische werktuigen. Het gaat ook om het behouden en waar mogelijk versterken van monumentale waarden. Molens moeten daarnaast een passende bestemming houden en de omgeving moet zo ingericht zijn dat molens ook kunnen functioneren. Er zijn ook veel vrijwilligers rondom de molens nodig en, last but not least, er moet een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak zijn voor molens. Deze onderwerpen zijn de ingrediënten van de nagestreefde integrale aanpak van molenbehoud. Om die reden is Molentoekomst opgedeeld in zes deelonderwerpen, gerangschikt onder twee thema’s, te weten Financiën en Draagvlak.
Molenbiotoop
Pagina 5 van 33
Bij het thema Financiën komen aan bod: omgaan met monumentale waarden, her- en nevenbestemming, de molenbiotoop en de financiële en organisatorische aanpak van het molenbehoud. In het thema Draagvlak staan draagvlakverbreding in relatie tot fondsenwerving en vrijwilligerswerk centraal. In dit rapport wordt het onderzoek naar de molenbiotoop beschreven.
1.2 Molenbiotoop De zogenaamde molenbiotoop, en met name de achteruitgang ervan, wordt door het molenveld als een belangrijk knelpunt gezien voor het toekomstige molenbehoud. Onder molenbiotoop wordt verstaan de omgeving waarmee een traditionele wind- of watermolen in relatie staat. Het gaat om een wederzijdse beïnvloeding, zo is de vorm van de molen aangepast aan het landschap dat zich ten tijde van de bouw rondom de standplaats bevond en is de directe omgeving van windmolens jarenlang gevrijwaard van obstakels teneinde de molen optimaal te kunnen laten functioneren. Rondom watermolens is zelfs sprake van een compleet watermolenlandschap, dat is voorzien van gegraven sprengkoppen, sprengen, omgeleide beken, vijvers, stuwen etc. Molens onderscheiden zich van andere monumentale bouwwerken door hun functie als werktuig. Hun vorm en bouwwijze kunnen ook alleen als zodanig worden begrepen, die zijn hier namelijk volledig op afgestemd. Molens zijn direct afhankelijk van een aandrijfkracht, zoals wind bij windmolens en stromend water bij watermolens. Als de molenbiotoop in enge zin wordt beschouwd, dan gaat het om deze functionele aspecten. Echter, de molenbiotoop is meer dan alleen de windvang of de al dan niet aanwezige waterstroom. Ook de belevingswaarde van de molen en de landschappelijke context waarin deze beschouwd kan worden, vallen onder het begrip molenbiotoop. In het eerste geval gaat het puur om de zichtbaarheid, in het tweede geval om de nog zichtbare sporen en relaties van de molen met zijn directe omgeving en het verhaal dat deze tezamen vertellen. Hieronder vallen bijvoorbeeld bijbehorende bedrijfsgebouwen, een gemaal of sluis, een molenaarswoning, een graanmaalderij in de nabijheid van een korenmolen, een balkengat bij een zaagmolen of een haventje bij een oliemolen. Al deze elementen dragen bij aan de bewustwording van de geschiedenis van de plek en dus ook de identiteit van het landschap waarin de molen zich bevindt. Samen met de eerder genoemde functionele aspecten vormen ze de molenbiotoop in brede zin, welke in dit onderzoek centraal staat. Vroeger werd een molen alleen opgericht en in stand gehouden vanwege economische motieven, tegenwoordig zijn molens vrijwel allemaal Rijksmonument en hebben ze vooral betekenis als cultureel erfgoed. Hoewel er nog zelden op professionele basis wordt gemalen met deze werktuigen, zijn de meeste molens wel regelmatig in bedrijf. Vrijwillige molenaars houden het ambacht van molenaar in stand en stellen de molens open voor publiek. Op die manier geven ze de huidige generaties de mogelijkheid om te beleven hoe vroegere generaties met behulp van wind- en waterkracht diverse handelingen uitvoerden.
Molenbiotoop
Pagina 6 van 33
Een vrijwillige molenaar is cruciaal bij de instandhouding van een molen. Door met de molen te draaien en malen, is deze regelmatig in beweging en krijgt ongedierte minder vat op de grotendeels houten constructie. Het bouwwerk wordt gelijktijdig geventileerd, hetgeen de levensduur van het hout ten goede komt. Ook constateert een molenaar vroegtijdig gebreken en voert hij of zij klein onderhoud uit. Hieruit volgt dat een molen die bemand wordt door een enthousiaste molenaar, in de praktijk minder snel achteruit zal gaan qua onderhoud, hetgeen geld besparend is. Ook zal het bouwwerk, op het moment dat het toegankelijk is voor publiek, op meer draagvlak kunnen rekenen onder omwonenden. En omdat molens voornamelijk met gemeenschapsgeld onderhouden worden, is draagvlak essentieel voor het voortbestaan. Er is bijna geen molenaar te vinden voor een molen die amper in staat is om te draaien of malen. Dus op het moment dat de windvang in ernstige mate wordt beperkt of de waterstroom niet voldoende water bevat om het waterrad in beweging te brengen, dan zal de molen het al snel zonder moeten stellen. Het werven van ondersteunende vrijwilligers zal daardoor lastiger gaan en de molen zal minder onder de aandacht worden gebracht bij het grote publiek. Ook is een molen met een slechte molenbiotoop minder goed zichtbaar, waardoor diens landschappelijke waarde minder groot zal zijn, terwijl dit een belangrijke reden is voor de instandhouding. Molens zijn over het algemeen beeldbepalende elementen die het landschap verlevendigen. Dit krijgt nog een extra dimensie wanneer ze in bedrijf zijn. Als daarvan sprake is, dan is het voor de molenaar van cruciaal belang dat hij of zij zicht heeft op het weer. Wanneer het zicht op de horizon wordt onttrokken door talloze obstakels, zal de molenaar minder snel weersveranderingen zien aankomen en hier op kunnen anticiperen. Het wordt daardoor risicovoller om de molen de draaien of malen. Kortom, zowel vanuit de functie als werktuig als vanuit de functie als beeldbepalend element met een belangrijke landschappelijke waarde is een goede molenbiotoop noodzakelijk. Deze draagt in belangrijke mate bij aan een duurzame instandhouding van het monument. En daarom is dit één van de zes deelonderwerpen van het project molentoekomst.
Molenbiotoop
Pagina 7 van 33
2. Onderzoek 2.1 Doelstelling Doel van het voorliggende onderzoek is om enerzijds een beeld te schetsen van de huidige situatie, hoe is het met de molenbiotopen gesteld, hoe wordt hier in de praktijk mee omgesprongen en welke partijen zijn betrokken en verantwoordelijk, en anderzijds om een doorkijk te geven naar de uitdagingen die in nabije toekomst op dit gebied liggen te wachten. In dit rapport wordt nagegaan welke middelen tot de beschikking staan van het molenveld om het belang van een goede molenbiotoop te behartigen en in hoeverre hier succesvol van gebruik wordt gemaakt. Ook zal het enkele aanbevelingen bevatten waar de zorg voor de molenbiotoop zich in de komende jaren op zal moeten richten.
2.2 Onderzoeksvraag De centrale onderzoeksvraag luidt: Is de molenbiotoop nog te redden? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zijn een aantal deelvragen geformuleerd: • • • •
Wat is de actuele toestand van de molenbiotopen in Nederland? Hoe is de molenbiotoop geborgd in de wet- en regelgeving en is dit nog te verbeteren? Wie is primair verantwoordelijk voor de molenbiotoop? Waar liggen de belangrijkste knelpunten en kansen?
2.3 Onderzoeksaanpak en -methodiek Dit onderzoek is vooral gebaseerd op deskresearch naar onder andere het feitelijke juridische kader in de vorm van wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en de ervaringen uit de praktijk van de adviseur molens die zich namens De Hollandsche Molen actief bezig houdt met de molenbiotoop. Er zijn diverse onderzoeksrapporten doorgenomen met als onderwerp de molenomgeving. Het gaat om onder meer het rapport De inrichting van de omgeving van molens door de werkgroep molenbiotoop van De Hollandsche Molen (1982), de doctoraalscriptie van drs. W.J. Vonk met als onderwerp de beschermingsmogelijkheden voor traditionele molens in de huidige wet- en regelgeving (2007), en enkele studies die in opdracht van de provincie Zuid-Holland zijn uitgevoerd, zoals een analyse van de molenbiotopen op Goeree Overvlakkee door Bosch en Slabbers (2008), de inventarisatie van de actuele toestand van de biotopen van alle Zuid-Hollandse molens door vereniging De Hollandsche Molen in samenwerking met Evert-Jan Laméris (2010) en een onderzoek naar groenbeheerplannen rondom Zuid-Hollandse molens door Tympaan (2014). Inventarisaties aan de hand van de methodiek van Laméris zijn eveneens uitgevoerd in de provincies Drenthe (2004), Noord-Holland (2006), Gelderland (2009) en Limburg (2010).
Molenbiotoop
Pagina 8 van 33
Voorts heeft de vereniging een expertmeeting belegd, waar diverse actief betrokkenen uit het molenveld aan de hand van een viertal onderzoeksvragen gericht op de materie zijn in gegaan. Het doel van de bijeenkomst was enerzijds om na te gaan of het beeld dat er binnen de vereniging bestaat ten aanzien van de molenbiotoop, gedeeld wordt door vertegenwoordigers vanuit het veld, anderzijds om het molenveld zelf te laten meedenken en uit te dagen om met eigen inbreng te komen. De sessie vond plaats op dinsdag 31 maart 2015 ten kantore van de vereniging aan de Zeeburgerdijk 139. Onder de genodigden bevonden zich beleidsmedewerkers bij provincies en een gemeente, een landschapsarchitect, een molenaar en vertegenwoordigers van erfgoed- of landschapsinstanties zoals Bond Heemschut, Landschap & Erfgoed Zuid-Holland en Stichting het Utrechts Landschap1. De deelnemers zijn in groepen uiteen geweest om de onderzoeksvragen te beantwoorden en de hierop volgende discussie is digitaal opgenomen. De groepsresultaten zijn bovendien op papier samengevat. De uitkomsten van deze dag geven in belangrijke mate richting aan de inhoud van het rapport.
1
Zie voor de deelnemerslijst bijlage 1
Molenbiotoop
Pagina 9 van 33
3. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Het gaat om een beeld van de huidige situatie en de belangrijkste knelpunten die worden geconstateerd door onderzoekers, professionals en vrijwilligers die zich actief bezighouden met de molenbiotoop.
3.1 De molenbiotoop door de jaren heen De zorg voor de molenbiotoop bestaat al zolang er molens zijn. De oudst bekende verordeningen om de omgeving van windmolens te vrijwaren van hinderlijke beplantingen dateren van omstreeks 16002. Daar molens eeuwenlang een belangrijke plaats hebben ingenomen in de vaderlandse geschiedenis en onmisbaar zijn gebleken in de economische ontwikkeling van de Lage Landen, is er met betrekking tot de oprichting en het gebruik van deze werktuigen door de eeuwen heen een complex van rechten ontstaan. De meeste van deze rechten zijn gebonden aan het type molen. Bij windmolens gaat het onder meer om het windrecht en het recht van windvang. Bij watermolens om het molenrecht en het stuwrecht. (Poldermolens worden, hoewel ze zich uit de aard der zaak met (transport van) water bezighouden, in dit kader gerekend tot windmolens). Bij zowel wind- als watermolens kan ten slotte nog sprake zijn van molendwang. Hieronder worden de genoemde rechten kort toegelicht3. •
Het windrecht betreft het absoluut recht om windmolens op te richten en te exploiteren. Het is een regaal, ook wel heerlijk recht genoemd, dat toebehoorde aan de koning. Deze kon dat recht vervolgens als leenobject aan anderen uitgeven. Dit recht had overigens alleen betrekking op industriemolens, poldermolens dienden een algemeen belang en ontvingen de wind gratis.
•
Het recht van windvang wordt omschreven als het zakelijk recht uit hoofde waarvan de eigenaar van een windmolen van iedere gebruiker van een omliggend erf kan eisen dat deze zich onthoudt van bebouwing of beplanting die schadelijk kan zijn voor de windvang. De vraag is in hoeverre de oorsprong van dit recht in een wettelijke verplichting lag. Sommigen wijzen erop dat er bijna nergens, noch in akten, noch bij schrijvers, een verwijzing of vermelding van dit recht wordt aangetroffen en dat dit recht simpelweg door omwonenden werd geaccepteerd omdat zij direct belang hadden bij een goed functionerend molenbedrijf. Anderen wijzen echter op een aantal plakkaten van de landsoverheid of keuren van de lagere overheden, waarin dit recht gewaarborgd zou worden.
•
Het molenrecht maakt de oprichting en instandhouding van een watermolen mogelijk. Het betreft hier eveneens een heerlijk recht.
2
Zie De Inrichting van de omgeving van molens, 1982, blz. 1. Onderstaande opsomming is rechtstreeks afkomstig uit de genoemde doctoraalscripte van drs. W.J. Vonk, 2007, zie blz. 2 en 3
3
Molenbiotoop
Pagina 10 van 33
•
Het stuwrecht betreft het zakelijke recht om het water van een stroom op het door de rechthebbende gewenste peil te houden of brengen, alsmede dit water te gebruiken, in het bijzonder om daarmee het rad van een watermolen in beweging te brengen. Ook dit recht valt onder de heerlijke rechten.
•
Het recht van molendwang geeft het recht om van de inwoners van een bepaald gebied te verlangen dat zij hun graan uitsluitend bij een bepaalde molen, de zogenaamde banmolen, te malen. Over de oorsprong van dit recht zijn de meningen verdeeld maar zeker is dat het ook hier om een heerlijk recht gaat.
Bovengenoemde rechten hebben, daar waar ze waren verkregen, gegolden tot aan de Bataafse Revolutie. Bij de staatsregeling van 1798 werden het leenstelsel en de bijbehorende heerlijke rechten afgeschaft. Het windrecht en het recht van molendwang zijn daarna nooit meer hersteld4. Dit geldt wel voor het molenrecht en het stuwrecht, welke vandaag de dag nog steeds van kracht zijn omdat hiervoor een overgangsbepaling is opgesteld. Over het recht van windvang zijn de meningen verdeeld. Op sommige plaatsen lijkt er een voorziening te zijn getroffen. Zo publiceren de Staten van Noord-Brabant in het provinciaal blad 1903 no. 37 een Reglement houdende bepalingen tot wering van beplantingen in de nabijheid van windmolens, dienende tot uitmaling van water. De provincie Utrecht stelt op 8 december 1908 een verordening vast, die eenzelfde doel beoogt5. Bovendien geldt voor poldermolens dat de windvang van oudsher gewaarborgd werd in de Keur van de waterschappen waartoe ze behoorden. Maar zeker is ook dat in 1951 de Hoge Raad een uitspraak heeft gedaan in een zaak tussen de molenaar van De Zandweg te Charlois en de gemeente Rotterdam. De molenaar vroeg in deze casus om een vergoeding voor het wegens onteigening van de omliggende percelen teniet gaan van een reeds eeuwen bestaand recht van wind, waarmee deze percelen zouden zijn bezwaard ten behoeve van zijn molen. Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat, ook al zou men aannemen dat er een servituut – erfdienstbaarheid – van windvang zou hebben bestaan, dat een dergelijk servituut toch niet het karakter zou hebben gehad van een subjectief recht en zodoende niet begrepen was geweest onder de rechten die in 1829 werden hersteld6. Omdat de meeste molens sinds 1798 wat betreft hun windvang rechteloos zijn geworden, moest op het moment dat de windbelemmering een serieuze belemmering ging vormen voor het functioneren van de molen, steeds per geval getracht worden dit te voorkomen. Dit zorgt regelmatig voor conflicten tussen de moleneigenaar en de gebruikers in de directe omgeving van de molen. Sinds de oprichting in 1923 heeft De Hollandsche Molen de molenbiotoop als zorg gezien en is de vereniging actief geweest als belangenbehartiger van de molens of als bemiddelaar. In de beginperiode is het vooral jhr. Mr. F. van Rijckevorsel die met succes in vele gevallen gedaan krijgt dat hinderlijke beplanting bij windmolens verwijderd wordt. In die tijd gaat het om gevallen die nog op professionele basis in bedrijf zijn, het had dus rechtstreekse gevolgen voor het inkomen van de molenaar als de productiecapaciteit achteruit liep. In de 4
Zie De Inrichting van de omgeving van molens, 1982, blz. 1 en Vonk, 2007, blz. 3 Zie De Inrichting van de omgeving van molens, 1982, blz. 1 6 Zie Vonk, 2007, blz. 48. 5
Molenbiotoop
Pagina 11 van 33
jaarverslagen van De Hollandsche Molen uit die periode keert jaarlijks de rubriek windbelemmering terug. Het is 1971 als het Gilde van Vrijwillige Molenaars wordt opgericht, in een tijd dat de meeste molens buiten bedrijf zijn geraakt. Vanaf dat moment worden molenliefhebbers tot molenaar opgeleid om in hun vrije tijd de werktuigen in bedrijf te stellen. Het probleem van de windbelemmeringen wordt plotseling weer actueel. Regelmatig krijgen de geslaagde molenaars te maken met molens die totaal ingebouwd of ingegroeid zijn geraakt in de periode dat er niet naar omgekeken werd. Evert Smit schrijft hierover een artikel in het blad ‘Heemschut’ en introduceert het begrip ‘molenbiotoop’. Onder de vlag van het Gilde van Vrijwillige Molenaars wordt vervolgens de Molenbiotoopwacht Nederland opgericht . Dit is een netwerk van zogenaamde molenbiotoopwachters, die vroegtijdig bedreigingen dienen te signaleren om vervolgens tot actie over te gaan of instanties in te lichten die het molenbelang behartigen. In 1978 ziet bij De Hollandsche Molen de werkgroep Molenbiotoop het licht. Deze is belast met ‘het nader bezien van de mogelijkheden van inrichting van de ruimte rondom molens en het trachten te komen tot maatschappelijk aanvaardbare richtlijnen en regels waarnaar met name ontwerpers, stedenbouwkundigen en ambtelijke instanties zicht kunnen richten als het om verantwoorde bebouwing of beplanting in de nabijheid van molens gaat’. Er wordt een opzet gemaakt voor een wetenschappelijk rapport inzake de windbelemmering rondom windmolens. Het onderzoek wordt uitgevoerd door dr. Ir. A.J.M. Beljaars met medewerking van Prof. dr. ir. L. Wartena en ir. A. Jacobs. Het leidt tot het rapport De inrichting van de omgeving van molens, met hierin de zogenaamde molenbiotoopnorm welke als richtlijn kan worden aangehouden in ruimtelijke plan procedures7. In de daaropvolgende decennia vraagt De Hollandsche Molen op verschillende manieren aandacht voor de molenbiotoop, zet zij zich actief in voor het opnemen van molenbeschermingszones in nieuwe bestemmingsplannen en behartigt zij de belangen van molens in concrete situaties.
3.2 Actuele toestand biotoop windmolens Om iets te kunnen zeggen over de actuele staat van de molenbiotopen in Nederland, besluit de werkgroep Molenbiotoop de kwaliteit van de directe omgeving van windmolens met een cijfer uit te drukken, waarbij 1 voor slecht staat, 2 voor bedenkelijk, 3 voor matig, 4 voor aanvaardbaar en 5 voor goed8. Bij de beoordeling wordt allereerst naar de windvang gekeken. Via de normering uit het rapport De inrichting van de omgeving van molens kan dit vrij objectief beoordeeld worden. Een tweede criterium is de belevingswaarde, hetgeen subjectiever is. Daarbij wordt erop gelet hoe de molen tegen de lucht afsteekt, hoeveel vrije ruimte erom heen is en of de schaal van de omgeving past bij de molen. Als de belevingswaarde slecht is, dan beïnvloed dit de eerste beoordeling op grond van de windvang met maximaal 1 punt naar beneden. 7 8
Zie bijlage 2 voor de uitleg van de molenbiotoopnorm die is voortgekomen uit dit onderzoek Zie bijlage 3 voor voorbeelden hoe de beoordeling door het toekennen van een cijfer tot stand komt
Molenbiotoop
Pagina 12 van 33
Bovengenoemde systematiek maakt het mogelijk om de molenbiotopen daadwerkelijk te waarderen. Dit is in de jaren ’80 voortvarend opgepakt. Het is Eric Zwijnenberg die in die tijd het actuele molenbestand bijhoudt en dit publiceert. Regelmatig wordt het Rode Boekje, zoals deze uitgave wordt genoemd onder molenliefhebbers vanwege de rode kaft, van nieuwe aanvullingen voorzien. De biotoopcijfers worden hierin opgenomen en aangepast als hiertoe reden is. Later worden de cijfers opgenomen en bijgehouden in het digitale molenbestand van De Hollandsche Molen dat op haar website is ondergebracht. Deze gegevens kunnen gebruikt worden om een indruk te geven van de huidige situatie: Van de 1075 complete windmolens hebben er 277 een goede molenbiotoop, bij 377 is deze aanvaardbaar, bij 250 exemplaren matig, bij 111 bedenkelijk en bij 60 slecht. De cirkeldiagram hieronder geeft dit in percentages weer: Acuele toestand molenbiotopen 6% 10%
26%
Slecht Bedenkelijk Matig 23%
Aanvaardbaar Goed
35%
Molens met een matige of nog slechter gewaardeerde molenbiotoop ondervinden zodanige hinder van de obstakels in de directe omgeving, dat het functioneren als werktuig in het geding is. Bij 421 molens van de 1075 complete windmolens, of te wel bijna 40%, is dit reeds het geval. Bij nog eens 377 molens is de biotoop zodanig aangetast dat serieuze windbelemmering wordt ondervonden vanuit bepaalde windrichtingen. De molenbiotoop is hier reeds aangetast, maar nog niet zodanig dat de molen niet meer regelmatig kan malen of dat er sprake is van een flinke afname van de zichtbaarheid en de landschappelijke waarde. Een alternatieve manier om de mate van windhinder te bepalen rondom windmolens is het gebruikmaken van het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN)9. Evert-Jan Laméris komt op het idee om hoogtegegevens die worden verkregen met behulp van laserstralen, in te zetten bij de beoordeling van de molenbiotopen, om zo tot een objectievere methodiek te komen. Op deze manier zijn de biotopen van de molens in de provincies Drenthe, NoordHolland, Gelderland, Zuid-Holland en Limburg gewaardeerd. Gelijktijdig werden steeds per 9
Zie ook onderzoek.molenbiotoop.nl en Blad Molens nr. 76, Laméris bekijkt de molenbiotoop met ‘laserstralen’, Ed van Gerven, blz. 22 en 23, december 2004.
Molenbiotoop
Pagina 13 van 33
molen 8 omgevingsfoto’s gemaakt, vanaf de voet van de molen in de richting van de 8 hoofdwindrichtingen. Aldus wordt ook een beeld verkregen van de vorm en aard van de obstakels die wind belemmerend werken. Het gaat hierbij om twee hoofdcategorieën, namelijk bebouwing en beplantingen. Beide categorieën hebben een andere uitwerking op de windstroom naar de molen toe en vergen ook een andere aanpak als het gaat om het voorkomen of verhelpen van de hinder die ze teweeg brengen. Gebouwen zijn statische elementen, hun vorm en omvang verandert niet. Ze hebben daarom een constante uitwerking op de windstroom. Als het gebouw eenmaal is gerealiseerd, zal de windstroom een bepaalde weg zoeken langs het pand. Die weg is bij wind uit dezelfde windrichting altijd gelijk. Dit laatste geldt dus ook voor de hinder die de molen ondervindt van deze obstakels in de nabijheid. In het bestemmingsplan zijn de maximale afmetingen vastgelegd van mogelijk te realiseren bebouwing. Dit maakt het mogelijk om nieuwbouw te reguleren en af te stemmen op een windmolen. Ook kan door het kiezen van een bepaalde vormgeving en situering de windhinder beperkt worden. In het meest ideale geval wordt er een volledig gestroomlijnd gebouw neergezet zodat de verstoring van de windstroom minimaal is en de molen hier zo weinig mogelijk hinder van ondervindt. Kortom, het ontwerp van nieuw te bouwen elementen kan volledig worden aangepast aan het molenbelang en in regelgeving in het bestemmingsplan kan dit goed worden geborgd. Beplantingen hebben een heel ander karakter. Hun vorm en omvang veranderen naarmate de tijd verstrijkt. Het groen groeit, waardoor de invloed op de windstroom steeds zal toenemen als er geen actie wordt ondernomen. Daarnaast hebben de seizoenen invloed op de vorm van de beplantingen. Een boom die in blad staat heeft een veel meer gevolgen voor de windstroom dan een boom die kaal is. Omdat het groen buigzaam is, kan niet worden gesproken van een statisch element. Ook is een boom enigszins transparant en wind doorlatend. De werkelijk invloed van groen op de windstroom verandert dus continue. Dit heeft tot gevolg dat de windstroom na het passeren van groen een stuk turbulenter is dan na het passeren van een gebouw. Met name voor korenmolens is dit zeer nadelig, die zijn gebaat bij een zo constant mogelijke wind aanstroom om tot een kwalitatief goed product te komen. Maar voor alle molens geldt dat een onevenwichtige aanstroom van wind een onregelmatige druk op het wiekenkruis tot gevolg heeft, resulterend in een onregelmatig toerenstal en een verhoogde mate van slijtage van het gaande werk, de bewegende onderdelen van de molen. Daar komt nog bij dat bomen vocht aantrekken en daardoor nadelig zijn voor de conditie van het houtwerk aan de buitenzijde van de molen en het schilderwerk dat hierop is aangebracht. Kortom de invloed van groen op de molen is in meerdere opzichten ongunstiger dan de invloed van gebouwen op een molen. De aanpak van groen ligt vaak erg gevoelig. Als bomen eenmaal groot zijn, hebben ze een grote landschappelijke waarde en zorgen ze voor een natuurlijke aankleding van een zeker gebied. Mensen hechten waarde aan groen en zijn niet altijd even blij als er ten behoeve van de molen gesnoeid of gekapt moet worden. Daarnaast is groen moeilijker vast te leggen in het bestemmingsplan. Bij de aanplant kunnen bomen voldoen aan de maximale hoogte die is opgelegd in het bestemmingsplan, maar hoe zit het tien of twintig jaren later? Er is op dat
Molenbiotoop
Pagina 14 van 33
moment sprake van een gegroeide situatie en omdat groen als waardevol wordt gezien, is het op dat moment lastig discussiëren voor de molenbelangenbehartigers. De lokale politiek brand haar vingers liever niet aan dergelijke gevoelige kwesties, daarom moet het verhaal van de moleneigenaar of molenaar in de praktijk wel erg goed zijn om iets te kunnen bereiken. Daarom is voorkomen beter dan verhelpen en doen moleneigenaren er goed aan om scherp te zijn op het moment dat, of liever nog voordat, het groen wordt aangebracht. Actie is noodzakelijk, dit is namelijk hét moment om tot een duurzame oplossing te komen, De 8 omgevingsfoto’s die bij de inventarisaties in de genoemde provincies zitten, leren dat de meerderheid van de molens vooral last heeft van groen. Met een adequaat groenbeheerplan dat is afgestemd op de molen en door het plegen van onderhoud, zouden vele biotopen aanzienlijk verbeterd kunnen worden. In de provincie Zuid-Holland leerde veldwerk dat dit laatste geldt voor maar liefst 62 molens, of te wel 27,2% van het totaal. Het is te verwachten dat alle andere provincies een vergelijkbaar beeld opleveren. Zelfs in een weidse provincie als Friesland zijn er vele molens op te noemen die kampen met serieuze windhinder door beplantingen, terwijl diezelfde molens 50 jaar geleden nog frank en vrij in het veld stonden. Dat betekent dat er een flinke potentie is om molens daadwerkelijk beter in de wind en in het zicht te krijgen. Hetzelfde veldwerk leerde ook dat er ten opzichte van 2004 in 2010 31 molenbiotopen achteruit waren gegaan in deze provincie, waarbij het in 9 gevallen ging om een zeer sterke verslechtering. Daar tegenover staat dat 14 molenbiotopen in die periode vooruit waren gegaan, waaronder 3 gevallen waar sprake was van een zeer sterke verbetering. Omdat hierbij een verplaatsing en een verhoging van een molen waren inbegrepen, is de werkelijke omgeving er in die gevallen niet op vooruit gegaan maar is de locatie of vorm van de molen aangepast. Uit het voornoemde volgt dat over de volle breedte bekeken de molenbiotoop in Zuid-Holland langzamerhand achteruit gaat. Een beeld waarschijnlijk ook landelijk te zien is, maar per regio zal de snelheid waarmee het gebeurt vermoedelijke sterk verschillen. Nader onderzoek moet worden verricht om deze aanname te staven en om gefundeerde uitspraken te kunnen doen,
3.3 Actuele toestand biotoop watermolens Wordt bij windmolens met de molenbiotoop doorgaans het gebied bedoeld dat ligt binnen een cirkel met een straal van 400 meter gerekend vanaf de standplaats van de werktuig, bij watermolens is het functionele gebied waarvan de molen afhankelijk is een stuk complexer om vast te stellen. Hier is een waterstroom de aandrijfkracht, maar tot hoever stroomopwaarts is deze van invloed op het functioneren van de molen? Welk gebied staat ten dienste van of ondervindt invloed van de aanwezigheid van de molen? Vragen die zonder veldonderzoek ter plaatse niet te beantwoorden zijn. De omvang van de molenbiotoop verschilt per watermolen en het is niet eenvoudig om vast te stellen waar de grenzen van dit functionele gebied liggen. Dat is waarschijnlijk één van de belangrijkste redenen geweest dat het lang heeft geduurd voordat er een methodiek werd ontwikkeld om de watermolenbiotoop te kunnen waarderen. In 2013 was het eindelijk zover. In opdracht van het Huis voor de Kunsten in Roermond heeft Hans de Mars namens Royal HaskoningDHV deze lacune weggewerkt en van 4 watermolens op een systematische manier de biotoop
Molenbiotoop
Pagina 15 van 33
geïnventariseerd en gewaardeerd. Momenteel worden aan de hand van zijn methode de molenbiotopen van alle watermolens in Limburg in kaart gebracht. Dat betekent ook dat doen van uitspraken over de staat van de watermolenbiotopen in Nederland op dit moment nog niet mogelijk is. Wat wel zeker is dat de bedreigingen van de watermolenbiotoop van een andere aard zijn dan bij de windmolens. Gaat het bij de laatstgenoemden om individuele ontwikkelingen die gevolgen hebben voor één of enkele dicht bij elkaar staande molens, bij de watermolens hebben ingrepen in de waterstaatkundige situatie vaak gevolgen voor een heel stroomgebied van een beek waar meerdere, soms op grote afstand van elkaar gelegen molens van afhankelijk zijn. Momenteel is er zelfs sprake van een bedreiging die gevolgen kan hebben voor het gehele watermolenbestand, Gedoeld wordt hier op de Kaderrichtlijn Water. Het gaat om wet- en regelgeving die vanuit Europa wordt opgelegd en waarvan de uitvoering van bij de waterschappen ligt. De interpretatie van deze wet- en regelgeving verschilt per waterschap. Maar bij sommige wordt gekozen voor een dogmatische en rigoureuze aanpak. De in de beken aanwezige stuwen ten behoeve van de molens dienen te verdwijnen, of er dienen grote bypasses of vistrappen te worden aangelegd ten behoeve van de vismigratie. Het heeft directe en vrijwel altijd nadelige gevolgen voor de functionaliteit van de watermolens waar deze ingrepen gepland staan. Niet alleen in Nederland speelt deze kwestie, maar in heel Europa. Tot op heden is het molenveld er nog niet in geslaagd om zich ten behoeve van deze problematiek te verenigen en gezamenlijk een vuist te maken. Dit is waarschijnlijk de grootste opgave in de komende jaren op molenbiotoopgebied, waarbij ook zeker gekeken moet worden naar bondgenoten die op het gebied van erfgoed, landschap en ecologie belang hebben bij eenzelfde uitkomst als de watermoleneigenaren. De relatie tussen de waterschappen en individuele watermoleneigenaren met hun eigen stuwrechten, heeft door de eeuwen heen altijd op gespannen voet gestaan. Regelmatig zijn er twisten over de hoogte van de waterstand in de beek, over het stuwen en over de passeerbaarheid van waterwerken. Gelukkig laat het rapport van Hans de Mars zien dat watermolens vaak aan de basis hebben gestaan van het cultuurlandschap waaraan qua diversiteit en aantrekkingskracht zoveel waarde wordt gehecht. Nu moet deze boodschap nog sterker doorklinken bij de besluitnemers op waterschapsniveau.
3.4 De molenbiotoop binnen de huidige wet- en regelgeving Vandaag de dag dient de bescherming van de molenbiotoop te worden gewaarborgd in de regelgeving binnen de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dit is niet per definitie verplicht, gemeenten en provincies kunnen zelf bepalen of ze de molenbiotoop opnemen in het bestemmingsplan of in een provinciale verordening. Dit geldt ook wanneer de molen de status heeft van Rijksmonument. Bij ruim 90% van het Nederlandse molenbestand is dit laatste het geval, echter men heeft de molenbiotoop nooit als onderdeel van (de monumentale waarde van) de molen zelf gezien en dus is de directe omgeving niet beschermd via de Monumentenwet. Wel is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Molenbiotoop
Pagina 16 van 33
opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen verplicht rekening moeten houden met alle cultuurhistorische waarden10. Het instrumentarium in de ruimtelijke ordening dat burger en overheid bindt is het genoemde bestemmingsplan. Hierin worden de bestemming van het grondoppervlak in Nederland geregeld, aangevuld met allerhande gebruiksvoorwaarden. Binnen het bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid voor een gemeente om een molenbeschermingszone als gebiedsaanduiding of dubbelbestemming op te nemen. Binnen deze zone gelden aan de molen aangepaste maximale hoogtematen voor nieuw op te richten bouwwerken, teneinde de windvang van het werktuig te garanderen. Regelmatig worden deze regels aangevuld met een aanlegvergunningenstelsel voor het aanplanten van groen, omdat ook bomen voor windhinder zorgen. Vaak worden de regels opgehangen aan de molenbiotoopnorm van Vereniging De Hollandsche Molen, welke voortkomt uit het wetenschappelijke onderzoek dat is verricht begin jaren ’80. Soms wordt er ook voor een simpeler variant gekozen. Zoals gesteld is de zorg voor de molenbiotoop niet alleen een gemeentelijke aangelegenheid. De provincies Groningen, Gelderland, Zuid-Holland en Zeeland hebben in hun provinciale verordeningen verplichtingen opgenomen ter bescherming de molenbiotoop, die vervolgens op gemeentelijk niveau doorwerken. De mate van concreetheid verschilt nogal. Zo gaat de provincie Groningen niet verder dan de verplichting dat ‘een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat tot behoud van de windvang en van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de in of nabij het plangebied aanwezige windmolens’. Provincie Gelderland verwoordt het als volgt: ‘In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen een molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt’. De provincies Zeeland en Zuid-Holland gaan wat verder en hebben de regels t.a.v. de molenbiotoop daadwerkelijk gespecificeerd11. Hier kan, net als in de meeste bestemmingsplannen, onder bepaalde voorwaarden van worden afgeweken. Ten slotte heeft een aantal water- en hoogheemraadschappen in de polderkeur de regels ter bescherming van de windvang van windmolens met een (reserve)taak als bemalingswerktuig gehandhaafd. Het gaat om de volgende instanties: Waterschap Hunze en Aa’s voor De Witte Molen in Glimmen en De Biks in Onnen, Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op het moment dat iemand wil bouwen of beplantingen wil aanbrengen binnen een cirkel met een straal van 200 meter rondom deze molens, dan dient er een ontheffing van de keur bij het waterschap of hoogheemraadschap te worden aangevraagd. 10
Dit is een uitkomst van moderniseringsplannen van toenmalig minister Plasterk ten aanzien van de monumentenzorg. Het mee laten wegen van cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening was één van de drie veranderingen, de zogenaamde pijlers, beschreven in de beleidsbrief van 28 september 2008. 11 Zie bijlage 4 voor de opgenomen regels t.a.v. de molenbiotoop in de verordeningen van Zeeland en Zuid-Holland
Molenbiotoop
Pagina 17 van 33
Uit het bovenstaande blijkt dat er binnen de huidige regelgeving alleen zorg is voor het waarborgen van de vrije windvang van molens. Aspecten zoals de zichtbaarheid en de historische en ruimtelijke relatie van de molen met de directe omgeving zijn moeilijker te bewaken omdat ze niet meetbaar zijn en er alleen sprake kan zijn van een subjectieve beoordeling. Een welstandcommissie zou zich over deze aspecten kunnen uitspreken, maar de praktijk leert dat dergelijke commissies hier vrij gemakkelijk aan voorbij gaan. Meestal heeft dit te maken met onwetendheid, men is zich simpelweg niet bewust van de afhankelijkheid van de molen van zijn directe omgeving. Voor watermolens gelden nog steeds de stuwrechten. Maar omdat de molenbiotoop rondom deze categorie molens moeilijker definieerbaar is, wordt hierover niets in bestemmingsplannen opgenomen.
3.5 Omgang met de molenbiotoopregels in de praktijk Zo langzamerhand raakt het begrip molenbiotoop steeds beter ingeburgerd onder bestuurders en ambtenaren die zich bezig houden met de ruimtelijke ordening. Het eerder genoemde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zal hier in positieve zin aan hebben bijgedragen. Om rekening te kunnen houden met de cultuurhistorische waarden, dienen deze eerst te worden geïnventariseerd en geanalyseerd ter voorbereiding op het bestemmingsplan. In de praktijk zijn hier een beperkt aantal adviesbureaus mee belast en zij nemen de molenbiotoop standaard mee. Maar ook het participeren van molenbelangenbehartigers in ruimtelijke plan procedures door middel van inspraak en lobbywerk bij de politiek heeft sterk gestimuleerd dat in bestemmingsplannen en verordeningen de molenbiotoop is verankerd. Wel zit er veel verschil in de invulling van de regels en wordt er vrijwel altijd een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, zodat onder zekere condities kan worden afgeweken van de regels. In dat geval maken Burgemeester en Wethouders een belangenafweging die nadelige gevolgen heeft voor de molenbiotoop. Meestal gaat het niet om heel ingrijpende ontwikkelingen, toch kunnen enkele beperkte ingrepen tezamen leiden tot een grote achteruitgang van de windvang en de zichtbaarheid. Het is voor de moleneigenaar daarom zaak om goed op te hoogte te zijn van de bekendmakingen. Dit kan via het plaatselijke sufferdje, de gemeentelijke website of door een gratis abonnement op de berichtendienst via Mijnoverheid.nl, dat alle bekendmakingen automatisch doorstuurt naar het opgegeven emailadres. Op die manier kan gebruik gemaakt worden van het recht op inspraak. Het is erg belangrijk dat moleneigenaren of beheerders ter inzage liggende bestemmingsplannen controleren. Hierin kunnen onregelmatigheden voorkomen. Veel voorkomende zijn een qua omvang te beperkte molenbeschermingszone, een te soepele of foutieve opgenomen normering, het achterwege laten van de molenbeschermingszone op de verbeelding of het achterwege laten van een aanlegvergunningenstelsel voor het reguleren van toekomstige beplantingen. Ook komt het regelmatig voor dat de molenbiotoop gelegen is binnen meerdere bestemmingsplannen. Niet altijd is de molenbeschermingszone uniform opgenomen in de verschillende plannen. Dit is verwarrend en leidt ook wel eens tot fouten.
Molenbiotoop
Pagina 18 van 33
Soms lijkt het alsof plannenmakers in hun ontwerpen bewust net boven de maximale bouwhoogte gaan zitten, om vervolgens te hopen dat de gemeente vrijstelling van het bestemmingsplan verleent. Criterium is in dergelijke gevallen dat het functioneren van de molen niet onevenredig mag worden aangetast. Onevenredig wordt echter niet nader gespecificeerd in de vigerende bestemmingsplannen en laat enige ruimte voor interpretatie over. Als de windvang met enkele procenten afneemt, dan gaan Burgemeester en Wethouders regelmatig over stag leert de praktijk. Bij de belangenafweging wordt ook altijd uitgegaan van de bestaande situatie en de verslechtering die vervolgens optreedt. De werkelijkheid is natuurlijk complexer. Er is vrijwel altijd al sprake van aangetaste molenbiotoop, zodat het al snel ten koste gaat van de mogelijkheden om daadwerkelijk met de molen te malen12. De vraag is in dergelijke gevallen waar de grens wel wordt getrokken. Bij bezwaar- en beroepsprocedures speelt de ontvankelijkheid van de molenaar meer dan eens een bepalende rol. Zeker bij gemeentelijke molens die op vrijwillige basis in bedrijf zijn, ontbreekt een economische binding tussen molen en molenaar. In dat geval wordt alleen de gemeente als belanghebbende aangemerkt en dit kan natuurlijk erg vervelend zijn op het moment dat zij als eigenaar twee petten op heeft. De vraag is dan in hoeverre het molenbelang goed wordt vertegenwoordigd. Beheerstichtingen doen er daarom goed aan om in hun statuten expliciet op te nemen dat belangenbehartiging één van hun taken is. Vergelijkbaar is de situatie waarbij de molenaar de belangen van de molen behartigt in een bezwaar- en beroepsprocedure, maar de eigenaar geen enkele formele rol speelt. Er zal dan altijd de vraag worden gesteld waarom de eigenaar niet zelf van zijn recht op inspraak heeft gebruik gemaakt. In de praktijk betekent het een flinke verzwakking van het verhaal dat ten behoeve van de molen wordt verteld, want de eigenaar zou het meeste baat een goede molenbiotoop moeten hebben. Het daarom verstandig om zienswijzen, bezwaar- en beroepsschriften altijd (mede) te laten ondertekenen door de eigenaar van de molen. Een aanlegvergunningenstelsel is de enige manier om de aanplant van groen binnen de molenbiotoop enigszins te reguleren. Er moet dan handhavend worden opgetreden door het bevoegde gezag, maar in de praktijk komt dat er vrijwel nooit van. Een groenbeheerplan kan ervoor zorgen dat er regelmatig onderhoud wordt uitgevoerd, maar het gaat dan louter om het gemeentelijke groen. Groenplannen die goed zijn afgestemd op de molen zijn echter schaars. Bovendien moeten, zoals al eerder aangehaald, de plaatselijke sentimenten niet worden onderschat. Ook aan groen wordt door omwonenden waarde toegekend, daarom gaat aan het verbeteren van de molenbiotoop vaak een heftige en langdurige discussie vooraf. Uit het bovengenoemde blijkt dat moleneigenaren en molenaars die denken dat de bescherming van de molenbiotoop is gewaarborgd als er een molenbeschermingszone in het bestemmingsplan is opgenomen, bedrogen uitkomen. De regels in het bestemmingsplan geven wel enige houvast, maar er zal continue gewaakt en gestreden moeten worden om het molenbelang overeind te houden in het gevecht om de schaarse ruimte in Nederland.
12
Voor het malen met een molen is voldoende en een zoveel mogelijk constante wind aanstroom nodig. Het verband tussen windreductie en het vermogen van de molen is niet lineair. Dat betekent dat een kleine windreductie een relatief groot vermogensverlies van de molen tot gevolg heeft.
Molenbiotoop
Pagina 19 van 33
Een interessante vraag is of de molenbiotoop beter geborgd kan worden in de regelgeving dan nu het geval is. Om dit te bereiken zijn twee sporen denkbaar. Enerzijds is het niveau waarop de molenbiotoop is vastgelegd het provinciale en het gemeentelijke. Omdat regels ten aanzien van de organisatie van de ruimte top down doorwerken op de verschillende overheidsniveaus, zou het op Rijksniveau bindende uitspraken doen of het creëren van regels voor een sterkere verankering kunnen zorgen. Gezien het huidige politieke klimaat is hieraan gehoor geven echter zeer onlogisch, daar momenteel volop wordt ingezet op decentralisatie, deregulering en versimpeling van de procedures. Anderzijds liggen strengere regels op de huidige betrokken overheidsniveaus voor de hand. Maar deze zullen de werking van de ruimtelijke ordening hinderen en daarom ontbreekt hiervoor een breed draagvlak.
3.6 Wie is primair verantwoordelijk voor de molenbiotoop? Momenteel is op Rijksniveau de randvoorwaarde geschapen dat het belang van een molenbiotoop wordt meegewogen in ruimtelijke procedures. De belangenafweging zelf is echter de taak van bestuurders, met name op gemeentelijk niveau, die hiervoor zijn gekozen door en afgevaardigd namens de Nederlandse bevolking. Zij dienen het belang van de molenbiotoop mee te nemen in hun afwegingen, maar zullen de feitelijke beslissingen ook baseren op al die andere belangen die in het geding zijn. De primaire verantwoordelijkheid voor de molenbiotoop ligt in eerste instantie bij de eigenaar. Deze kan gebruik maken van zijn rechten, verwijzend naar de regels en wetten die hem of haar daarbij van pas komen, maar zal waarschijnlijk meer bereiken door zijn omgeving bewust te maken van het belang van de molenbiotoop en door te zoeken naar andere partijen die baat hebben bij eenzelfde uitkomst. Laat de eigenaar deze stappen achterwege, dan is de kans groot dat bij nieuwe ontwikkelingen in de molenbiotoop bestuurders tot een belangenafweging komen die voor de molen nadelige gevolgen heeft. Natuurlijk kan de eigenaar zich laten ondersteunen door andere belanghebbenden, de vraag is alleen of deze in formele zin ook zo gezien worden. Dit speelt, zoals al eerder aangehaald, een rol als men onverhoopt verzeild raakt in een bezwaar- en beroepsprocedure. De praktijk leert echter dat de kans om met dit laatste iets mee te bereiken erg beperkt is. Er is in een dergelijke situatie al sprake van een conflictsituatie waarbij partijen tegenover elkaar staan. De bewegingsruimte is dan zeer beperkt geworden door alle tijd, energie en geld die eerder zijn gestoken in de planvorming. Gelukkig zijn er diverse voorbeelden aan te halen waar in het huidige systeem van de ruimtelijke ordening met succes tot een goede invulling van de directe omgeving van molens wordt gekomen, zoals rondom De Bommelaer in Den Bommel, Nooit Gedacht in Warnsveld, de strijkmolens in Rustenburg of de Kilsdonkse Molen in Beugt. Hiervoor is naast het vangnet van regels vooral een actieve houding van de molenbelangenbehartigers benodigd. Nut en noodzaak van een goede molenbiotoop zijn bij veel mensen onbekend. Er dient daarom keer op keer draagvlak geworven te worden voor de molen en zijn omgeving. Er kan gesteld worden dat de zorg voor de molenbiotoop een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Het is een wisselwerking tussen moleneigenaar, de molenaar,
Molenbiotoop
Pagina 20 van 33
omwonenden, overheidspartijen en andere belanghebbenden. Maar het initiatief moet op zijn minst mede vanuit de moleneigenaar komen om iets te kunnen bereiken.
3.7 Knelpunten Het molenbehoud rust vooral op de schouders van vrijwilligers. Aan de ene kant is dit prachtig, daardoor is de betrokkenheid, daadkracht en het enthousiasme zeer groot. Dit heeft er rechtstreeks toe geleid dat we nog steeds kunnen genieten van circa 1200 complete winden watermolens. Zonder de aanwezigheid en inzet van al die vrijwilligers in de afgelopen eeuw, zou er nooit zoveel bewaard gebleven zijn. Aan de andere kant schuilt hierin ook een belangrijke beperking. Dat is tijd. Deze is niet ongelimiteerd voor handen, zeker niet als de activiteiten op het vlak van het molenbehoud moeten plaatsvinden naast het dagelijkse werk. Mensen zijn op zoek naar een leuke invulling van hun vrije tijd en dan is het belangrijk dat dit gepaard gaat met een stuk voldoening en plezier. Het werken met of aan een molen geeft dit zeker, getuige alle vele honderden mensen die zich actief bezighouden met molens. De instandhouding van de molen vraagt veel tijd. Denk alleen aan al het dagelijkse onderhoud dat noodzakelijk is. Een molen is een overwegend houten constructie. Zeker die onderdelen die zich aan de buitenzijde bevinden, vragen veel aandacht. Veel schilder- en teerwerkzaamheden worden door de vrijwilligers zelf uitgevoerd om de kosten van het onderhoud te drukken. Daarnaast is er vaak de zorg voor het molenerf en komen er bezoekers langs die op een veilige manier door de molen geleid dienen te worden. En natuurlijk zijn er de handelingen die nodig zijn om de molen draaiende en malende te houden. Het is goed voor te stellen dat met deze activiteiten de vrije tijd die men wil besteden aan de molen, gevuld is. En dan is er nog de molenbiotoop. Om een weg te vinden in de complexe wereld van de ruimtelijke ordening, is specifieke kennis, geduld en volharding nodig. Meestal hebben de partijen die medebelanghebbende zijn meer ervaring met ruimtelijke kwesties en beschikken zij over meer middelen in financiële en materiële zin. Dit kan voor de goedwillende vrijwilliger die de belangen van de molen behartigt, al snel tot teleurstellingen leiden, want niet altijd is het inhoudelijke verhaal doorslaggevend. Gelijk hebben is wat anders dan gelijk krijgen. Steun en draagvlak hebben van een breed publiek, de juiste personen kennen, de wet- en regelgeving goed door hebben en kunnen toepassen, het kunnen inleven in andere belanghebbenden en de boodschap kunnen overbrengen op de daadwerkelijke besluitnemers, vergroten de kansen op succes aanzienlijk. En omdat de molenbelangenbehartigers van een lokale molen vaak maar één of enkele keren te maken krijgen met een biotoopzaak, is hun ervaring en kennis beperkt en de kans op teleurstelling relatief groot. Vaak haakt men af gedurende het proces omdat de geïnvesteerde tijd en energie zich niet (direct) terugbetalen. De afhankelijkheid van andere belanghebbenden is bij molenbiotoopkwesties groot en laatstgenoemden zijn vaak veel minder begaan met en overtuigd van het lot van de molen. Niet iedere molenbelangenbehartiger kan hiervoor begrip opbrengen en weet hier op een passende manier mee om te gaan. Ook is het vaak moeilijk om op korte termijn de juiste kennis boven tafel te krijgen. Het ontbreekt aan financiële middelen om een professional in te huren en soms ook aan relaties die deze kennis wel hebben en willen inzetten ten behoeve
Molenbiotoop
Pagina 21 van 33
van de molen. Tel hier de flinke druk op de open ruimte in Nederland en de financiële belangen die hiermee gemoeid zijn bij op en dan is er een beeld geschetst van de complexiteit van de materie en de oorzaak van het feit dat de molenbiotoop over de volle breedte langzamerhand achteruit gaat. Realistisch bekeken zal hier geen verandering in optreden zolang de bevolking in Nederland toeneemt en de ruimte die we per individu willen innemen blijft groeien. Daarom zal per individueel geval bekeken moeten worden in hoeverre er, en zo ja waar, kansen liggen op verbetering van de molenomgeving. Vervolgens zal hiervoor draagvlak moeten worden gewonnen.
3.8 Kansen Hoewel het goed te verklaren is dat bij molenbiotoopkwesties vaak de nadruk ligt op de windvang van de molen, bekijken de meeste mensen het werktuig door een andere bril. Zij zullen de molen vooral zien als een landschappelijk element met een zekere schoonheid. Wat er komt kijken bij de instandhouding van het bouwwerk, daar zullen ze slechts in beperkte mate weet van hebben. Daarom kan het helpen om in discussies over de molenbiotoop die beeldbepalende waarde te benadrukken. Hoewel dit aspect niet goed geborgd is in de regelgeving, leert de praktijk dat omwonenden en bestuurders hier vaak gevoeliger voor zijn dan de mate waarin de molen kan functioneren. Het is ook eenvoudiger uit te leggen. Wat ook kan helpen in biotoopdiscussies is het komen met alternatieven en bijvoorbeeld voor vervangende en lager blijvende beplanting te opteren in plaats van een kaalslag. Of een fasering aanbrengen in de uitvoering van de plannen. Door goed op de hoogte te van en je te verdiepen in de belangen van de andere actoren die actief zijn in de onmiddellijke omgeving van de molen, kunnen bondgenoten worden onderscheiden en oplossingen worden uitgedacht die voor meerdere partijen van pas komen. Door samenwerking te zoeken met bijvoorbeeld natuur- en landschap beherende instanties kunnen kansen op een beter passende inrichting worden erkend en benut. Omdat bestemmingsplannen worden ontworpen door slechts enkele gespecialiseerde bureaus, kan het actief benaderen van deze partijen mogelijk voor extra draagvlak en een goede opname in bestemmingsplannen leiden. De Hollandsche Molen ziet op dit vlak een rol voor zichzelf weggelegd. Dat geldt ook voor het blijvend aandacht vragen voor de molenbiotoop op provinciaal niveau. Nog niet iedere provincie heeft de molenbiotoop in haar verordening ondergebracht. Voorts kan een informatieve website die de verschillende doelgroepen beter bedient mogelijk helpen ter ondersteuning. Hieraan zal de vereniging onder meer werken als vervolg op dit onderzoek. Mogelijk biedt de nieuwe omgevingswet ook nog nieuwe aanknopingspunten om de molenbiotoop beter te verankeren. De ontwikkelingen op dit vlak hebben in ieder geval de volle aandacht van de vereniging en De Hollandsche Molen ziet het als haar taak om het molenveld voor te bereiden op de inwerkingtreding van deze nieuwe wet- en regelgeving. Toch zullen de meeste kansen zich vooral op lokaal en individueel niveau voordoen. Hiervoor is een actieve, realistische en open houding van de molenbelangenbehartigers benodigd. De Hollandsche Molen zal moleneigenaren en andere belangenbehartigers hierbij blijven ondersteunen.
Molenbiotoop
Pagina 22 van 33
4. Conclusies en aanbevelingen In dit onderzoek naar de molenbiotoop staat de vraag of de molenbiotoop nog te redden is centraal. Het molenveld ziet de achteruitgang van de molenbiotopen van de Nederlandse molens namelijk als een belangrijk knelpunt voor het toekomstig molenbehoud. Dat hiervan sprake is, kan worden afgeleid uit de biotoopinventarisaties die in een aantal provincies zijn verricht en daarnaast uit de waardering van de molenbiotoop aan de hand van cijfers die wordt bijgehouden in het molenbestand van De Hollandsche Molen op haar website. Het geknaag aan de molenbiotoop is een rechtstreeks gevolg van de immense druk op de ruimte in Nederland. Hoewel de molenbiotoop in de meeste bestemmingsplannen is opgenomen als dubbelbestemming en daarnaast in een aantal provinciale verordeningen en polderkeuren, is dit geen garantie voor de instandhouding. Moleneigenaren en andere belangenbehartigers van de molen kunnen weliswaar gebruik maken van de rechten, regels en wetgeving die hun ter beschikking staan, maar de praktijk leert dat het creëren van draagvlak onder de partijen die actief zijn in de directe omgeving van de molen veel doelmatiger en kansrijker is om de functionaliteit en zichtbaarheid van de werktuigen te behouden en te verbeteren. Hiervan lijkt lang niet iedere moleneigenaar zich goed bewust te zijn. Dat geldt ook voor de constatering dat de primaire verantwoordelijkheid voor de molenbiotoop in de praktijk bij hem of haar ligt. Het is onwaarschijnlijk dat de achteruitgang van de molenbiotoop over de volle breedte te stoppen is. Dat wil niet zeggen dan de molenbiotoop reddeloos verloren is. In individuele gevallen is veel te bereiken. Dat zal echter niet zonder slag of stoot gaan. Het vraagt om een actieve houding van de molenbelangenbehartigers en een realistische en weloverwogen opstelling. Kansen op een positief resultaat zullen groter worden als de steun en het draagvlak van een breed publiek daadwerkelijk wordt verworven, de wet- en regelgeving wordt doorgrond en op de juiste wijze wordt toegepast en de boodschap van het belang van een goede molenbiotoop over komt bij de daadwerkelijke besluitnemers. Het is aan te bevelen om naast de windvang ook de landschappelijke kant van de molenbiotoop te benadrukken, samenwerking te zoeken met gelijkgestemde partijen en met alternatieven te komen. Vereniging De Hollandsche Molen kan moleneigenaren ondersteuning bieden in hun streven om de molenbiotoop te beschermen en te verbeteren. Ook zal de verenging de bureaus die bestemmingsplannen ontwerpen actief benaderen, pleiten voor opname van de molenbiotoop in de provinciale verordeningen en de kennis die er is op het gebied van de molenbiotoop en de ruimtelijke ordening, beter te ontsluiten door het creëren van een website op maat die beter op de verschillende doelgroepen is afgestemd dan de huidige. De strijd om de molenbiotoop zal voortduren. Met name ten aanzien van de watermolenbiotoop is scherpte en samenwerking tussen de eigenaren onderling vereist. Er ligt op korte termijn een uitdaging om de ontwikkelingen die plaatsvinden ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water zodanig bij te sturen, dat ze niet ten koste gaan van de functionaliteit van de watermolens. Maar ook rondom de windmolens zal in de toekomst continue actie
Molenbiotoop
Pagina 23 van 33
ondernomen moeten worden. De zorgen voor en over de molenbiotoop van de molenveld zijn dan ook niet overbodig.
Molenbiotoop
Pagina 24 van 33
Geraadpleegde bronnen Literatuur De inrichting van de omgeving van molens, werkgroep molenbiotoop, augustus 1982 Het Nederlandse Molenbestand, het gilde van vrijwillige molenaars, uitgave 1997 Laméris bekijkt de molenbiotoop met ‘laserstralen’, in blad Molens nr. 76, Ed van Gerven, december 2004. Molenbiotoopinventarisatie Noord-Holland, Laméris-Huis Adviseurs, 2006 Beschermde molens? – Een onderzoek naar de beschermingsmogelijkheden voor traditionele molens in de huidige wet- en regelgeving, W.J. Vonk, juli 2007 Recht op de wind - analyse molenbiotopen Goeree-Overvlakkee, Bosch Slabbers Landschapsarchitecten, 2008 Molenbiotoopinventarisatie Gelderland, Laméris-Huis Adviseurs, 2009 Windmolenbiotoopinventarisatie Limburg, Monumentenwacht Limburg i.s.m. Laméris-Huis Adviseurs, 2010 Molenbiotoopinventarisatie Zuid-Holland, De Hollandsche Molen i.s.m. Laméris-Huis Adviseurs, 2010 Handreiking Molenbiotopen, Bosch Slabbers Landschapsarchitecten, februari 2011 Watermolenlandschappen - Bepaling en waardering van de invloedsfeer van watermolens in Beekdalen, Hans de Mars en Erik van Rijsselt, december 2013
Websites onderzoek.molenbiotoop.nl noord-holland.molenbiotoop.nl gelderland.molenbiotoop.nl limburg.molenbiotoop.nl zuid-holland.molenbiotoop.nl
Molenbiotoop
Pagina 25 van 33
Bijlage 1: Deelnemerslijst expertmeeting Deelnemerslijst van de expertmeeting over de molenbiotoop, gehouden op 31 maart 2015 ten kantore van vereniging De Hollandsche Molen: Evert-Jan Laméris
Laméris-Huis Adviseurs
Clim Soree
Bosch en Slabbers
Wouter Pfeiffer
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Mathijs Witte
Bond Heemschut
Paul Vesters
Het Utrechts Landschap
Marloes van de Hei
Molenstichting Noord-Brabant
Joop Heijdra
Provincie Gelderland
Ellen Steendam
Erfgoedhuis Zuid-Holland
Ab Mulder
Molenaar ‘Windlust’ Westmaas
John Ubachs
Gemeente Gulpen-Wittem
Nico Salm
Vereniging De Hollandsche Molen
Leo Endedijk
Vereniging De Hollandsche Molen
Mark Ravesloot
Vereniging De Hollandsche Molen
Molenbiotoop
Pagina 26 van 33
Bijlage 2: Uitleg molenbiotoopnorm Uitleg van de zogenaamde molenbiotoopnorm voor windmolens die is voortgekomen uit het onderzoek door dr. Ir. A.J.M. Beljaars met medewerking van Prof. dr. ir. L. Wartena en ir. A. Jacobs en in opdracht van de Werkgroep Molenbiotoop: De biotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. De biotoopformule wordt dus vooral toegepast om te kunnen bepalen of een obstakel op een bepaalde afstand van de molen al dan niet ‘te hoog’ is. De eerste 100 meter dient vrij te zijn van obstakels. Vanaf 100 meter geldt een oplopende lijn die met de volgende formule te bepalen is. H(x) = x/n+c*z waarin: H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters) x = afstand van een obstakel tot de molen (in meters) n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied. c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2 z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling) Wil men de afstand berekenen waarop een obstakel van een bepaalde hoogte geplaatst mag worden, dan is de volgende, herschreven formule praktischer. X = n * (H(x) – c * z) De twee gebruikte constanten in bovenstaande formules behoeven een nadere toelichting. Zij houden verband met de maximaal toelaatbare windreductie waarbij een molen nog zonder grote problemen in bedrijf kan zijn. Bij een reductie van de wind tot 95% neemt het vermogen van een molen met 14% af. Een nog grotere windreductie zorgt al snel voor een reductie in het molenvermogen van 25%. Daardoor dreigt een onwerkbare situatie te ontstaan. De algemeen gebruikte waarden voor de constanten zijn gebaseerd op een compromis. Als uitgangspunt is gekozen voor een maximaal toelaatbare windreductie van 5%. Deze waarde is verwerkt in de constanten n en c. Een tweede factor waarmee rekening dient te worden gehouden is de ‘ruwheid’ van het oppervlak rond de molen, die van invloed is op de windsnelheid. Op enkele meters boven een ruw oppervlak, zoals beplanting of bebouwing, is de windsnelheid gehalveerd ten
Molenbiotoop
Pagina 27 van 33
opzichte van een referentiehoogte van 60 meter. Boven water, de minst ruwe omgeving, is deze afname slechts zo’n 20%. In de biotoopformule wordt de mogelijkheid gegeven om, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving, een waarde voor de constante n in te vullen. Hoe hoger de ruwheid van de omgeving, hoe lager de waarde die hiervoor dient te worden ingevuld. De drie ruwheidscategorieën zijn als volgt. Open: Vlak land met alleen oppervlakkige begroeiing (gras) en soms geringe obstakels. Bijvoorbeeld startbanen, weiland zonder windsingels, braakliggend bouwland. Ruw: Bouwland met afwisselend hoge en lage gewassen. Grote obstakels (rijen bebladerde bomen, lage boomgaarden enzovoort) met onderlinge afstanden van omstreeks tien tot vijftien maal hun hoogte. Wijngaarden, maisvelden en dergelijke Gesloten: Bodem regelmatig en volledig bedekt met vrij grote obstakels, met tussengelegen ruimten niet groter dan enkele malen de hoogte van de obstakels. Bijvoorbeeld bossen en lage bebouwing. De berekening kan nog verder worden verfijnd door ter plaatse de biotoop te bekijken en de ruwheid van het terrein in verschillende richtingen rondom de molen te inventariseren. Zo zal bij een molen aan de rand van een dorp een bepaalde sector wellicht ‘open’ zijn, terwijl de dorpskant ‘ruw’ of ‘gesloten’ is. In dat geval dienen er dus meerdere berekeningen uitgevoerd te worden om de aanvaardbare obstakelhoogte te bepalen. Zoals gezegd gelden voor de eerste 100 meter rond de molen andere regels. Het is namelijk gebleken dat de verstoring van de wind direct achter een obstakel zeer groot is. Bij grondzeilers dient zodoende de eerste 100 meter geheel vrij te zijn van bebouwing of beplanting, terwijl de obstakels bij een belt-, berg- of stellingmolen hier in ieder geval niet boven de belt, berg of stelling mogen uitkomen. Vanaf 100 meter geldt als maximaal aanvaardbare hoogte een oplopende lijn die met de biotoopformule berekend wordt. Wanneer de omgeving van een molen voldoet aan deze eisen is er sprake van een toelaatbare situatie. Alles wat boven de lijn uitkomt dient kritisch te worden bekeken. Bij strikte toepassing van de biotoopformule kan blijken dat rond een stellingmolen ook obstakels die onder de stellinghoogte blijven niet aanvaardbaar zijn, zelfs op een afstand van meer dan 100 meter. Theoretisch is dat juist. Zoals elders uitgelegd, reikt de invloed van een obstakel namelijk tot ongeveer tweemaal zijn eigen hoogte. In de praktijk is dit echter moeilijk te verkopen. In de praktijk wordt daarom aangehouden dat alles wat niet hoger is dan de stellinghoogte aanvaardbaar is. In de praktijk resulteert de biotoopformule bij een grondzeiler in open gebied ongeveer in de eerder genoemde 1 op 100 regel. Dit betekent dat elke 100 meter verder van de molen het obstakel 1 meter hoger mag zijn. Slechts in een open polderlandschap is dit werkelijk haalbaar. De toepassing van de formule is een eerste benadering, die gevolgd moet worden door een preciezere beoordeling wanneer de normen worden overschreden. Een te bouwen boerderij met een nokhoogte van 10 meter zou dan op zo’n kilometer van de molen moeten staan. In dergelijke gevallen wordt geadviseerd wel bezwaar aan te tekenen wanneer nieuwbouw plaatsvindt binnen 400 meter van de molen. In een stedelijk, gesloten gebied is
Molenbiotoop
Pagina 28 van 33
een omrekening naar een dergelijke vuistregel niet mogelijk, omdat de invloed van de askop hoogte van stellingmolen, beltmolen of bergmolen tot andere uitkomsten leidt.
Molenbiotoop
Pagina 29 van 33
Bijlage 3: Voorbeelden waardering molenbiotoop Voorbeelden van de waardering van de molenbiotoop van windmolens aan de hand van cijfers: Cijfer 1 – Slecht
Bijna geheel of volledig (360º) ingebouwd of ingegroeid
-bomen staan tot dichtbij de molen en /of reiken tot halverwege de kap of hoger; -de molen staat midden in een nieuwbouwwijk, eventueel in een gazon of hertenkamp; -de oorspronkelijke omgeving is geheel verloren gegaan; -de molen is slecht en pas op zeer korte afstand zichtbaar en heeft vrijwel geen landschappelijke betekenis Cijfer 2 – Bedenkelijk
Grotendeels ingebouwd (270º) ingebouwd of ingegroeid
-er is rond de molen veel bebouwing die te hoog is of er staan veel bomen op korte afstand -slechts uit één hoofdwindrichting kan de molen nog malen. -in de eerste 100 meter rondom de molen komen zeer veel te hoge en verstorende obstakels voor Cijfer 3 – Matig
Voor de helft (180º) ingebouwd of ingegroeid
-de molen kan zijn werk nog af en toe doen, maar er staan bijvoorbeeld vanaf 100 meter van de molen teveel obstakels -er is zeilslag en de molen loopt onregelmatig -de oorspronkelijke omgeving is aangetast door nieuwe bebouwing en beplanting Cijfer 4 – Aanvaardbaar
Hinderlijke belemmeringen op bepaalde plaatsen op wat grotere afstand of over maximaal 90º
-jammer van dat bosje zo dichtbij de molen -of die rij populieren op 200 meter afstand -de molen staat redelijk vrij, maar in de zone tussen 200 en 400 meter komen wel de nodige te hoge obstakels voor Cijfer 5 – Goed
De molen staat rondom vrijdag
-hier wordt met de molen rekening gehouden -de molen staat nog in zijn natuurlijke en oorspronkelijke omgeving -de molen kan vanuit alle windrichtingen malen, staat vrij in zijn omgeving of steekt, in het geval van een stadsmolen, uit boven de omringende bebouwing en beplantingen.
Molenbiotoop
Pagina 30 van 33
Bijlage 4: Opname molenbiotoop in provinciale verordeningen Opname van de molenbiotoop in de provinciale verordening van respectievelijk Zeeland en Zuid-Holland: Verordening ruimte provincie Zeeland: Artikel 2.17 Landschap en erfgoed 3.
Een bestemmingsplan bevat regels tot behoud van windvang van de in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens. In ieder geval worden in een bestemmingsplan op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 100 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting worden toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken.
4.
Het bepaalde in het derde lid, tweede volzin is niet van toepassing op: a. bestaand gebruik en bestaande bebouwing; b. het toelaten van een bouwwerk dat, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bestaande bebouwing wordt opgericht en waarbij de hoogte en de breedte blijft binnen de hoogte en de breedte van de bestaande bebouwing waarachter het bedoelde bouwwerk wordt opgericht. c. het toelaten van een bouwwerk dat strekt ter vervanging van bestaande bebouwing en dat al dan niet wordt gebouwd ten behoeve van een andere functie dan de functie van de bestaande bebouwing voor zover de bebouwingsmogelijkheden, krachtens het vigerende bestemmingsplan waarin de bestaande bebouwing is toegelaten, niet worden vergroot. In afwijking van de vorige volzin mogen meer bebouwingsmogelijkheden worden geboden indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen nadelige effecten zullen optreden voor de windvang en de cultuurhistorische waarde van de molen.
5.
In een bestemmingsplan worden voorts op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen een zekere mate van vrije windvang is gewaarborgd.
Molenbiotoop
Pagina 31 van 33
Verordening Ruimte 2014 provincie Zuid-Holland Artikel 2.3.5 Bescherming molenbiotoop Lid 1 Molenbiotoop Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 9 Cultureel erfgoed, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden: a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek; b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting: i als de molen is gelegen in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek; ii als de molen is gelegen in het gebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek; iii als de onder i en ii bedoelde molenbeschermingszone zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebied is gelegen, dan geldt het volgende: • molen buiten bestaand stads- en dorpsgebied: tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 100-regel; de toegestane bebouwingsen beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand. • molen binnen bestaand stads- en dorpsgebied: binnen en tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 30-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten bestaand stads- en dorpsgebied horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht een grotere hoogte kan worden toegestaan berekend vanuit de 1 op 100-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 100 meter afstand; Lid 2 Afwijkingsmogelijkheid In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
Molenbiotoop
Pagina 32 van 33
a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, of b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op Kaart 9 Cultureel erfgoed, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.
Molenbiotoop
Pagina 33 van 33