MODERN SANATORIUM
-
van de BROEDERS PENITENTEN VAN DEN H. FRANCISCUS
VOOR MANNELIJKE R. K. ZENUWZIEKEN. Rustige omgeving.
Sint Joseph -Stkhting te APELDOORN. —
Deventerweg 459.
Telefoon 3039.
Iongelieden, die roeping gevoelen voor het kloosterleven en zich willen heiligen in den dienst van God en de beoefening der liefdewerken, kunnen hieromtrent inlichtingen bekomen aan bovengenoemd adres. C- 3CVC.36 .3C 3C
Enkele en dubbele SCHAAFBANKEN Gereedschappen voor Handenarbeid in uitgebreide sorteering.
MARIE C. NOBEL - DEN HAAG PIET HEINSTRAAT 85 —
TELEFOON 331819.
MASZ021rialW MViMiXM CMc) C'-3C3C^^C ^3C DC 3G 3C
P. M. TA VI.SON
Nieuwstraat 7--9
3CN3C3C,c JC`3C■IC`3CN-3 C^ -
's-GRAVENHAGE.
Fabriek en Magazijnen van Gereedschappen voor Hout-, Kleien Kartonarbeid. Afmetingen : lengte blad zonder schroeven 140 cM. breedte 97 cM.
^:^^----
hoogte 81 cM.
Deze schaafbank behoort tothet beste •van wat tot nog toe vervaardigd werd.
.^
?^^ ^^?::;.• ►,4 ar irl ^«^„+n.... ./)/ri _
:
K^' ^
'
.
:
PI
-
,^
•
S` ^^i
VRAAGT PRIJSOPGAVE.
Stel /iooge eischee aan uw schoolbehoeften Met p ri ma artikelen is het onderwijs het best gediend. Mijn inrichting s treeft steeds naar het beste. Daarom zijn Alpha-cahiers, Rhij n-cahiers, Alpha-pennen, Alphainkt, Vluguit-gummi, Cheap-potlooden, Alpha-pastels enz. stuk voor stuk artikelen die alom met eere worden genoemd. Ook U zult er altijd tevreden over zijn.
N. SAMSON! N.V. - UITOEVER - ALPHEN AAN DEN RIJ N
,
17e Jaargang, No. 7
JULI 1941.
TIJDSCHRIFT VOOR
R. K. Buitengewoon Lager Onderwijs. REDACTIE : G. A. E. CHRIST, Udenhout.
Broeder JAN BAPTIST, Maastricht, Brusselsche straat 38.
Stukken voor redactie en administratie aan : CHRIST te UDENHOUT. Rechtskundig Adviseur : Mr. J. C. BROEKMAN, Nijmegen, Tel. 22814, Groesbeekscheweg 103.
ABONNEMENTSPRIJS van dit maandblad voor Binnen- en Buitenland 4 gld. per jaar, bij vooruitbetaling te voldoen. Bij beschikking per postkwitantie verhoging met het bedrag der inningskosten. Eventuële opzegging kan alleen geschieden voor de volgende jaargang. — Na vooruitbetaling te verkrijgen : afzonderlijke nummers à 50 cent en vorige jaargangen a 5 gld. per jaargang.
Postrekening No. 149.141 G. A. E. CHRIST, Udenhout. - Tel. K 4141 203.
INHOUD .
DE TEST VAN OSERETZKY (Slot) . . . .
••
. door Dr. H. THIADENS.
HET PROBLEEM DER „ONECHTHEID IN DE PSYCHOLOGIE" (bespreking) DE VRIJE TRIBUNE. —
MEDEDELINGEN.
—
„ P. v. H.
BOEK EN TIJDSCHRIFT.
TEST VA\ OSF:RVTZKY door Dr. H. THIADENS, Zenuwarts te Enschede. (Slot). Ik wil nu met U bespreken, hoe het motorisch-quotiënt, kortweg M.Q. genoemd, wordt berekend. Hiertoe ontwerpen wij een schema, bestaande uit 6 horizontale lijnen en een aantal verticale lijnen. Op de horizontale lijnen worden de door ons onderzochte uitings-vormen van de motoriek afgezet. Een test omvat tot en met de leeftijd van 10 jaar, 2 maanden : is één punt. Boven het 10de jaar vertegenwoordigt ieder voldoende testje 4 maanden, is gelijk 2 punten. Nu een voorbeeld : Een kind van 7 jaar en 6 maanden maakt alle testjes tot en met kolom 7 jaar voldoende. Het haalt dan 24 punten, waarbij nog 18 punten geteld moeten worden voor de niet geteste levensjaren 1, 2 en 3. Het totaal aantal behaalde punten is dan 24 plus 18 is 42 punten. De leeftijd is, zoals ik reeds vermeldde, 7 jaar en 6 maanden, dat zijn 7 maal 6 plus 3 punten is 45 punten.
162 Het motorisch quotiënt is in dit geval 42/45 is ongeveer 93. De motorische begaafdheid van dit kind is dus iets onder normaal.
1 Statische coordinatie . Handvaardigheid . . Dynamische coordinatie Snelheid van bewegen Combinatie motoriek . Precisie van de beweging •
4
5A6
7 I 8
9
uren
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
In aansluiting aan de beschrijving van de test van Oseretzky nu nog enkele opmerkingen. In de eerste plaats wil ik er op wijzen, dat het natuurlijk niet juist is ons de menselijke persoonlijkheid als een soort mozaïek voor te stellen, waarvan ieder deeltje min of meer onafhankelijk staat van het andere. De motoriek uit de persoonlijkheid te lichten en dan apart te bestuderen is alleen gewettigd, wanneer men zich goed voor ogen houdt, dat de persoonlijkheid eigenlijk ondeelbaar is. De motoriek wordt beïnvloed en beïnvloedt zelve de andere delen, die te samen de veel-eenheid van de menselijke persoonlijkheid opbouwen. De integratie, welke wij de menselijke persoonlijkheid noemen, bestaat uit samenstellende delen, die slechts in en door elkaar kunnen bestaan. Het intellect, het temperament, het karakter, het driftleven en de omgeving beïnvloeden alle de motoriek en maken, dat de motoriek in zijn uitingen een bepaald stempel krijgt. Omgekeerd zal de motoriek wederom het karakter, het driftleven en de omgeving en wat dies meer zij beïnvloeden en bepalen. De conclusie van dit alles is dus, dat de Oseretzky-test de motorische begaafdheid van de gehele persoonlijkheid benadert en dat zich in het resultaat van dit onderzoek ook de andere delen van de veeleenheid, die de persoonlijkheid bepalen, weerspiegelen. Een gebrekkige motorische begaafdheid, wijst op een gebrekkige structuur van de persoonlijkheid, die zich vooral uit in de motorische sfeer ; wij kunnen er zeker van zijn, dat alle delen van de persoonlijkheid min of meer beschadigd zijn, omdat het ondenkbaar is, dat bij de ingewikkelde wisselwerkingen die er in een menselijke persoonlijkheid plaats vinden, de motoriek onvoldoende zou zijn, terwijl de andere delen gaaf zouden blijven. Een motorisch onderzoek heeft alleen dan zin, indien wij er bij het vind envan een onvoldoende resultaat therapeutische conclusies uit kunnen trekken. Om dit te bereiken, zal het nodig zijn, dat wij de samenhang van de motorische gebrekkigheid met de rest der persoonlijkheidsstructuur trachten te doorgronden. Een motoriek-onderzoek zal steeds moeten worden aangevuld met een persoonlijkheidsonderzoek. Op deze wijze zal het mogelijk Zijn, dat wij nu eens vinden dat het karakter, dan weer, dat het intellect de motoriek in ongunstige zin hebben beïnvloed, of wel, dat de omgeving of de ontwikkeling van het driftleven verkeerd hebben ingewerkt. Ook kan
163 het zijn, dat een doorgemaakte of nog bezig zijnde lichamelijke ziekte de motorische ontwikkeling hebben geremd. Indien wij hebben vastgesteld, dat een dezer componenten de motorische begaafdheid hebben beïnvloed in ongunstige richting, dan zijn wij er nog niet, want een karakter-fout, een gestoord driftleven enz. enz. worden op hun beurt wederom door de andere delen, die de persoonlijkheid opbouwen, bepaald. Op deze wijze komen wij in een doolhof een cirkelbeweging zonder einde. Toch mogen wij ons niet door deze ingewikkelde verhoudingen laten afschrikken en werkeloos blijven bij het vinden van een motorische onderbegaafdheid. Wij moeten trachten de persoonlijkheid te doorgronden en te begrijpen, te analyseren. Daarna moeten, wij al naar gelang het resultaat, ingrijpen. Nu eens zal dit zijn een verandering van de houding der opvoeders, een grotere toegeeflijkheid, een strengere gedragslijn, dan weer zullen wij het onderwijs, de omgang met bepaalde vriendjes, de speeltijd en het speelgoed moeten veranderen. In bepaalde gevallen zal een of andere lichamelijke of geestelijke ziekte moeten worden behandeld of zal tot bepaalde gymnastiekoefeningen moeten worden overgegaan. Motoriek behandelen is dus de hele persoonlijkheid eerst trachten te begrijpen en dan behandelen. Het is een ervaringsfeit, dat een zich in verkeerde richting ontplooiende persoonlijkheid, des te gemakkelijker is te redresseren, des te jonger wordt ingegrepen. Een onderzoek naar de persoonlijkheidsstructuur en zijn verrichtingen heeft des te meer zin, des te jonger de te onderzoeken persoonlijkheid is. Psychologisch onderzoek van pasgeborenen en kleuters is dus van het allergrootste belang. Wij hebben gezien, dat een onderzoek naar de motoriek in staat is een verkeerde ontwikkeling in de persoonlijkheidsstructuur te vinden. De Oseretzky-test maakt het mogelijk reeds het 4de jaar te onderzoeken. Dat is jong, maar nog niet jong genoeg. Wij willen op nog jongere leeftijd de gedragingen van het kind onderzoeken, omdat dan therapeutisch nog meer te bereiken is. Daarvoor leent zich de test van Buhler-Hetzer. Deze testen voor kinderen onderzoeken o.a. de lichaamsbewegingen. Een kind van 1 maand oud moet het hoofd vanuit de buikligging korte tijd even kunnen opheffen, een algemene vluchtbeweging kunnen maken bij een hinderlijke aanraking. Een kind van 2 maanden moet bij opbeuren het hoofd enige tijd recht op de romp kunnen dragen. Een kind van 3 maand maakt reeds experimenteer-bewegingen met de armen en richt het hoofd in buikligging langere tijd op. Een 4 maand oude zuigeling beweegt reeds de armen en benen in buikligging (zwem-bewegingen) en ri cht in buikligging kop en schouders op. Op 5 maanden strekt het de armen uit naar een voorwerp, dat het ziet, grijpt een aangeraakt voorwerp, kan wat overeind zitten mits ondersteund vanuit de rugligging. Op 6 maand worden hoofd en schouders in rugligging opgeheven en grijpt het met één hand naar een voorwerp, dat het ziet. Het zou mij te ver voeren hier de test van Buhler-Hetzer verder te beschrijven. Waarschijnlijk kent U de test reeds.
164 De onderzoekingen van Bi sler en Hetzer omvatten behalve de lichaamsbewegingen (de motoriek) ook de andere samenstellende delen der persoonlijkheid, de voedingsreacties, het sociaal gedrag, het leervermogen, de bezigheid met materiaal, het denkvermogen. Deze test is bruikbaar vanaf de geboorte tot de leeftijd van 7 jaar. Ik vind deze test voordelen bezitten boven de Oseretzky-test. Deze test omvat de gehele persoonlijkheid meer en begint op zeer jonge leeftijd, ja bij de geboorte reeds, het kind te onderzoeken. Het is komen vast te staan, dat de motorische begaafdheid en de intellectuele aanleg bij de zuigeling in belangrijke mate correleren. Een gestoorde motoriek en een normale intellectuele ontwikkeling naast elkaar voorkomend bij hetzelfde kind is ongewoon. In een dergelijk geval zijn we gerechtigd te overwegen of de gebrekkige motorische ontwikkeling niet berust op een normale motorische aanleg, die om de een of andere te corrigeren reden niet ontwikkeld is. Het spreekt vanzelf, dat we eerst bepaalde mogelijkheden, zoals daar zijn een doorgemaakte kinderverlamming, moeten uitsluiten. Wanneer we een tamelijk goede motoriek vinden bij een intellectueel minder goed ontwikkeld kind, moeten we ons afvragen of deze intellectuele achterlijkheid niet een schijn-achterlijkheid is. Het is ongewoon een goede motoriek te vinden bij een achterlijk kind. Leerkrachten bij het B. L. O., die met achterlijken omgaan, weten, dat achterlijken bijna altijd een gestoorde motoriek bezitten. In mijn practijk komt het wel eens voor, dat ouders met een pasgeborene bij mij komen om te vragen of het kind niet achterlijk is. Om de een of andere reden vinden zij het kind niet gewoon en maken zich erg ongerust. Een onderzoek naar de motoriek is dan het eerste, wat ik doe. Vind ik deze normaal, dan durf ik de ouders gerust te stellen, al zal een voorzichtig medicus altijd wel een slag om de arm houden. Vind ik echter de motoriek gestoord, dan ben ik erg voorzichtig, omdat ik weet, dat een gestoorde motorische aanleg veelal gepaard gaat aan een gestoorde intellectuele aanleg. Ik wil nu nog enkele woorden wijden aan de zogenaamde uitdrukkingsmotoriek. Homburger maakt onderscheid tussen de statische motoriek, de arbeidsmotoriek en de uitdrukkingsmotoriek. Wat is uitdrukkings-motoriek ? Uitdrukkingsmotoriek is de motoriek, die door middel van het bewegingsspel der spieren, door de mimiek, door het gebaar en de houding bij den ander een bepaalde indruk wil vestigen. Door middel van de uitdrukkingsmotoriek wil de ene mens den ander wat meedelen of de ander wat.... wijsmaken. Het zou verkeerd zijn om uit het gebarenspel of de mimiek van een proefpersoon een oordeel te vormen over diens motorische aanleg of ontwikkeling. Een opzettelijk kinderachtig optreden of een onbehouwen gedrag kunnen ten tonele worden gevoerd om den ander met opzet zodanig te beïnvloeden, dat hij handelt en reageert, zoals de persoonlijkheid dat wenst. Het is vooral de uitdrukkings-motoriek, die in dienst gesteld wordt van het
165 karakter en de wensen en strevingen van de persoonlijkheid. d. De uitdrukkingsmotoriek is dat onderdeel der motoriek, waaruit de innige g samenhang van de delen der persoonlijkheid het beste blijkt. De uitingen van de uitdrukkingsmotoriek leren ons iemands karakter kennen en een studie van uitdrukkingsmotoriek, alleen van motorisch standpunt bekeken, is zinloos. zinloos. Oseretzky heeft zich niet aan de uitdrukkingsmotoriek gewaagd. ' g Het is eigenlijk jammer, dat deze hoogste uiting van motorisch kunnen in de test van Oseretzky niet wordt onderzocht, maar het is vanzelfsprekend, dat het p zo is. De Oseretzky-test meet dus slechts een deel der motoriek en wel de laagste en lagere uitingsvormen van de motoriek. De meer specifiek mensep hike toepassingswijzen der motoriek worden niet bij deze test betrokken. De motoriek is bij de uitdrukkingsmotoriek zo nauw met de andere samenstellende delen der persoonlijkheidsstructuur verweven, dat wij er niet en nooit in zullen slagen de uitdrukkingsmotoriek er uit te snijden en dan als zodanig te onderzoeken, om de eenvoudige reden, dat wij dan niet meer van uitdrukkingsmotoriek zouden kunnen spreken De uitdrukkingsmotoriek kan slechts in de synthese van de gehele persoonlijkheid worden begrep en. Zij is niet in maat en getal uit te drukken. Ik kom nu aan het einde van mijn betoog en wil in het kort de volgende conclusies samenvatten : 1. De Oseretzky-test is een methode om de lagere uitingen van de menselijke motoriek te bestuderen. De uitdrukkingsmotoriek, de meer specifiek hogere uitingsvorm van de menselijke motoriek, is niet als afzonderlijk deel der persoonlijkheid te meten. 2. De Oseretzky-test maakt gebruik van eenvoudige hulpmiddelen en is daardoor voor de practijk zeer bruikbaar. 3. De Oseretzky-test is toe te passen vanaf het Ode jaar. Geadviseerd wordt om voor jongere kinderen de test van Buhler-Hetzer te gebruiken. 4. Om therapeutische conclusies te trekken uit het resultaat van de test is het nodig de verdere lichamelijke en geestelijke persoonlijkheid te onderzoeken om daardoor de plaats van de motorische gebrekkigheid in het geheel te begrijpen. 5. Het is niet zo eenvoudig gesteld, dat een gebrekkige motoriek altijd door gymnastische oefeningen, rhytmische gymnastiek, Mensendieck of derg. is te verbeteren. Het persoonlijkheidsonderzoek leert, dat een stoornis in de motoriek op velerlei wijzen kan worden veroorzaakt, zodat nu eens het karakter, dan weer de uitingen van het driftleven of bepaalde wensen en strevingen moeten worden behandeld. Ook zal het voorkomen, dat vooral de omgeving moet worden gecorrigeerd en tenslotte zal het in bepaalde gevallen nodig zijn, dat lichamelijke of geestelijke ziektes worden behandeld of dat een physische therapie moet worden ingesteld. 6. Een gebrekkige motorische aanleg gaat bijna altijd gepaard aan een gebrekkige intellectuele aanleg.
166 kind met een goede motoriek doet verdenking rijzen achterlijk 7. Een dat de achterlijkheid slechts een schijnachterlijkheid is. 8. Een verstandelijk normaal kind met een gebrekkige motoriek is reden om te overwegen of de motoriek in aanleg niet goed ontwikkeld was en door nog te corrigeren oorzaken in verkeerde banen is geleid.
.v
1 _J
I\
3HR „O\F'CHT^EI PSYC _OLOGIE.
D
,,
Onder bovenstaande titel beschouwt in het R. K. Artsenblad (No. 5-1941), prof. Carp, de onechtheid in de menselijke gedrags- en zijnsvormen, levenswaarden en idealen, waarmee de psychologie als zodanig rekening heeft te houden. Wat men onder het begrip onechtheid te verstaan heeft, is in hoge mate afhankelijk met wat men onder het begrip menszijn verstaat. Neemt men de mens als een biologisch wezen in mechanistisch-rationalistische zin, zoals de school der psycho-analyse dat doet, dan is men geneigd om aan het bewuste geestesleven alle echtheid te ontzeggen. Meer bevrediging geeft de psychologische zienswijze, die de mens beschouwt, als een biologische verschijningsvorm en een niet-biologische, dus supra-vitale wezensgeaardheid. Het bereiken van de volledige ontwikkelingsmogelijkheden, de menselijke existentie, berust op het harmonisch samengaan van zijn bovennatuurlijke taak met zijn natuurlijke behoefte. Het begrip integratie duidt juist op de s am ensmelting hiervan, tot een geheel van hogere orde, waarbij het geestesleven in onverbreekbare samenhang met het temperament en het driftleven gericht is op de vervulling van de levenstaak. In deze samenhang van natuur en bovennatuur bestaan diverse graden en deze zal nooit volledig tot stand komen, omdat de ideale mens nu eenmaal niet bestaat. Niet altijd zullen de karaktereigenschappen, levenshoudingen, ik-idealen, gevoelsuitingen, overtuigingen of wilsbesluiten op die geestelijke ondergrond berusten. En hierbij komt het probleem der echtheid, resp. onechtheid naar voren, dat als psychisch probleem onze aandacht verdient. Deze onechtheid moet onderscheiden worden van onoprechtheid, leugenachtigheid of bedriegelijkheid. Als er al sprake is van bedrog, dan is het alleen zelfbedrog. Een onechte gevoelsbeleving behoeft niet als zodanig te worden ervaren. Is dit wel het geval, dan blijft er nog altijd een streving om deze gevoelstoestand als geestelijke werkelijkheid te beleven. Er blijft dus een gevoelsbeleving, die aan diepte te kort schiet ; de vereiste volheid en diepte van beleven ontbreekt. Deze houding is dus niet gehuicheld, kan oprecht gemeend zijn. Tot onechtheid kan men slechts langs indirecte weg besluiten, op grond van tegenstrijdigheden in gevoelsuiting, overtuiging, gedragsvorming, enz. Volgens het onderzoek van Zutt zou deze onechtheid een gevolg zijn van
167 de dis-congruentie tussen de uitdrukkingsvorm, die de „innere Haltung" aanneemt en de gevoelstoestand waarbij deze „innere Haltung" een te sterke invloed zou uitoefenen op het ik. Opgemerkt wordt, dat hierbij suggestieve en vooral auto-suggestieve invloeden een belangrijke rol spelen. De volheid van beleven eist voor haar tot standkoming in een bepaalde uitdrukkingsvorm, naast een bepaalde geestesstructuur, een verlangen, een neiging hiertoe. Dit inzicht is van belang in verband met het feit, dat bepaalde geestesstructuren, m.n. de hysterische, juist door haar structuur het vermogen missen, om tot die vereiste diepte van beleven te komen. De onechtheid is voor deze persoonlijkheidstypen een wezenseigenschap. Ondanks een ernstige wil om tot de vereiste belevingsvolheid te geraken, is men hiertoe niet in staat. Ook het overdrevene, geëxalteerde, theatrale en sentimentele wijst op een pseudo-volheid van innerlijke beleving. Hier ligt ook het verschil tussen spel en ernst. Bij de hysterische persoonlijkheid ontbreekt deze ernst, als diepgevoelde noodzakelijkheid en als levenshouding ; zij kan slechts spelen in een houding van pseudo-ernst met hun levenswaarden. Men noemt deze structuur wel onrijp, door de overeenkomst die ze met het kind vertoont. Toch zou het tot onjuiste gevolgtrekkingen kunnen leiden, geestelijke misvormingen min of meer gelijk te stellen met de normale structuur tijdens een bepaalde levensfase. De onechtheid openbaart zich niet alleen bij gevoelens, maar ook op het gebied van denken en willen. Onecht zijn overtuigingen, die als product van het denken te kort schieten aan subjectiviteit en individualiteit en slechts een weergave zijn van collectiviteit en conventionele oordeelvellingen. In het waarde-oordeel zal speciaal de echtheidsfactor te constateren zijn, daar men hierin toch juist een weerspiegeling van de subjectieve instelling mag verwachten tegenover de een of andere waarde. Deze echtheidswaarde van de levenshouding geeft Jaspers in diepgaande beschouwingen in zijn „Psychologie der Weltanschauungen", waarbij het echtheidsgehalte de toetssteen blijkt te zijn voor de duurzaamheid der levenshouding. In verband met het karakter is het probleem der onechtheid van bijzondere betekenis. Het karakter, als individuele en typologische zijns- en gedragsvorm der persoonlijkheid, is onecht, als e; sprake is van een onvermogen om een bepaalde geïntegreerde zijnsvorm te handhaven. Dit onvermogen heeft diverse overgangen, van habituele onechtheid, kenmerkend voor hysterische karaktertypen tot incidentele onechtheid. Het prototype van het onecht karakter heeft in levenshouding en doelstelling de behoefte meer te schijnen dan het feitelijk vermag (Jaspers), meer te beleven dan mogelijk is (Jaensch) en wil, onder invloed van een ondragelijk gevoel van onzekerheid t. 0. v. de eigenwaarde, een bijzondere indruk vestigen (Klages). Ook legt Klages de nadruk op de innerlijke leegte, het onvermogen om eigen uitdrukkingsvormen te vinden, waardoor een noodzaak ontstaat tot het aannemen v an niet-eigen vormen. Op dit tekort aan integratorisch vermogen, dat onvoldoende individualisering ten gevolge heeft, is vooral gewezen door E. Jaensch in zijn „Gegentypus der deutschen Bewegung".