Mimiek als geheugensteun Marjet Kalkman-Blankenberg 338246 Begeleider: dr. Katinka Dijkstra Instituut voor Psychologie, Faculteit der Sociale Wetenschappen Erasmus Universiteit Rotterdam
Abstract De centrale vraagstelling in dit onderzoek was of de mogelijkheid tot mimicry invloed heeft op geheugen. Verder is onderzocht of sociale context en angst invloed hebben op deze relatie. Proefpersonen kregen drie filmfragmenten (neutraal, humoristisch en walgelijk) te zien waarover zij later vragen moesten beantwoorden. Proefpersonen mochten hierbij wel (mimiekconditie) of geen (suppressieconditie) mimiek tonen op het gezicht. Zij participeerden samen met hun partner of alleen. De eerste hypothese was dat proefpersonen in de mimiekconditie beter scoren op de geheugentaak dan proefpersonen in de suppressieconditie. Deze hypothese werd bevestigd voor de walgelijke video. De tweede hypothese stelde dat proefpersonen die samen met hun partner meedoen beter scoren op de geheugentaak, omdat die sociale conditie het effect van mimiek op het geheugen versterkt. Deze hypothese moest verworpen worden. Bij de neutrale video is een tegengesteld effect gevonden. Proefpersonen die alleen meededen scoorden hierbij hoger op de geheugentaak dan proefpersonen die samen meededen. De derde hypothese stelde dat angst invloed heeft op het tonen van mimiek. Deze hypothese moest ook verworpen worden. Concluderend kan gesteld worden dat de mogelijkheid tot mimicry invloed heeft op geheugen, maar dat vervolgonderzoek nodig is om dit effect nader te onderzoeken.
2
Introductie Een groot deel van ons dagelijks leven bestaat uit interacties met andere mensen. Tijdens gesprekken met vrienden, op ons werk, wanneer we onze boodschappen afrekenen bij de kassa: we zijn constant in contact met de mensen om ons heen. Deze interacties zijn een belangrijk onderdeel van ons leven. Het zorgt ervoor dat relaties opgebouwd kunnen worden en dat deze relaties onderhouden kunnen worden. Om die reden is het van belang dat de communicatie bij deze interacties goed en soepel verloopt. Stel en Vonk (2010) stellen dat menselijke communicatie bevorderd kan worden door mimicry. Met mimicry wordt het nadoen van wat andere mensen doen bedoeld. Het is een onbewuste neiging om het gedrag van andere mensen te imiteren (Stel, Van Baaren, & Vonk, 2008). Als iemand bijvoorbeeld tijdens een emotioneel gesprek zijn interactiepartner meelevend aankijkt, kan dit een gevoel van verbondenheid oproepen. Dit kan op zijn beurt ervoor zorgen dat de ander zich begrepen voelt. Beide personen nemen in dit geval eenzelfde expressie aan in hun gezicht. De ervaring dat je begrepen wordt en het gevoel van verbondenheid dragen bij aan een soepel verloop van de interactie (Stel & Vonk, 2010). Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat mensen spontaan gedragingen van de mensen om hen heen spiegelen (Stel & Vonk, 2010; Stel et al., 2008; Oberman, Winkielman, & Ramachadran, 2007). Dit kunnen zowel verbale als non-verbale gedragingen zijn (Stel & Vonk, 2010). Men kan bijvoorbeeld specifiek woordgebruik van de gesprekspartner overnemen, een accent, of zelfs de snelheid waarmee iemand spreekt. Maar ook non-verbale gedragingen kunnen gespiegeld worden, zoals houding, gebaren en gezichtsuitdrukkingen. Het onderzoek dat in dit artikel beschreven wordt, richt zich expliciet op de mogelijkheid om emoties uit te drukken in het gezicht. Het spiegelen van gezichtsuitdrukkingen wordt facial mimicry genoemd. Onderzoekers vragen zich af waarom mensen de neiging hebben om het gedrag van anderen te spiegelen. In de bestaande literatuur worden verschillende functies genoemd die een verklaring bieden voor het spiegelen van andermans gedragingen. Zo wordt in het artikel van Lakin, Jefferis, Cheng en Chartrand (2003) vanuit een evolutionair perspectief bekeken wat de functie is van dit spiegelen, ook wel kopiëren genoemd. Hierin wordt beargumenteerd dat het kopiëren van gedragingen een belangrijke rol heeft gespeeld in de menselijke evolutie (Lakin et al., 2003). De onderzoekers van het artikel van Lakin et al. (2003) suggereren dat mimicry in eerste instantie voordelig is geweest voor de overleving van onze voorouders, doordat het de communicatie kon verbeteren. Vanuit een evolutionair perspectief is het belang van een goed verloop van de menselijke communicatie 3
duidelijk te zien. Onze voorouders woonden in een omgeving waarin individuen die op zichzelf aangewezen waren een kleinere kans van overleving hadden dan mensen die hulp kregen van anderen (Lakin et al., 2003). Onze voorouders hadden bijvoorbeeld anderen nodig voor het lokaliseren en verzamelen van voedsel, voor huisvesting, voor bescherming tegen gevaar en voor het opvoeden van het nageslacht. Het gedrag van andere leden van de groep verschafte belangrijke informatie voor overleving. De perceptie van deze gedragingen moest gebruikt worden om het eigen gedrag te sturen. Als bijvoorbeeld een groepsgenoot vluchtte voor gevaar was het verstandig om dit gedrag te imiteren. Deze link tussen perceptie en gedrag was essentieel voor overleving. Natuurlijke selectie zorgde ervoor dat degenen die een automatische neiging hadden tot mimicry een betere kans van overleving hadden.
Mimicry, affiliatie en empathie Lakin et al. (2003) stellen in hun artikel dat mimicry tegenwoordig geëvolueerd is naar een sociale functie. Gegeven de rol van een goede communicatie en het belang van sociale groepen is het namelijk noodzakelijk dat mensen een gevoel van psychologische verbondenheid ervaren met elkaar. Dit geeft hen de mogelijkheid om harmonieus samen te leven en al de noodzakelijke overlevingsactiviteiten te kunnen verrichten. Individuen die een sterkere neiging hebben om hun medemens te spiegelen zullen eerder dit gevoel van psychologische verbondenheid ervaren (Lakin et al., 2003). Deze psychologische verbondenheid wordt in de literatuur affiliatie genoemd. Mimicry verbetert de affiliatie, omdat spiegelen ervoor zorgt dat mensen zich eerder verbonden voelen met elkaar en nader tot elkaar komen. Een gevoel van affiliatie zorgt er op die manier voor dat relaties onderhouden kunnen worden. Niet alleen mensen spiegelen, apen hebben eenzelfde soort mechanisme. Bij apen zijn zogenaamde spiegelneuronen gevonden die op neurologisch niveau aantonen dat het observeren van een actie en het uitvoeren van een actie één en dezelfde neuronen laat activeren in de hersenen (Gallese & Goldman, 1998). Dit ondersteunt het idee dat spiegelen is ontstaan gedurende de evolutie van de mens. Volgens Gallese en Goldman (1998) zouden deze spiegelneuronen bij de mens een bijdrage kunnen leveren aan het begrijpen van het gedrag van anderen. Zij stellen dat spiegelneuronen de mens de mogelijkheid geven om als het ware de gedachte van een ander te lezen, dit wordt mind-reading genoemd. Mind-reading wordt gedefinieerd als het representeren van specifieke mentale staten van anderen, bijvoorbeeld hun percepties, doelen en verwachtingen (Gallese & Goldman, 1998). Het
4
detecteren van iemands innerlijke staat kan bruikbaar zijn voor de observator, omdat het helpt te anticiperen op toekomstige acties van de ander. Mimicry en affiliatie kunnen in een klinische setting voordelige effecten hebben op de therapeutische relatie en dus de gezondheid van de patiënt (Stel & Vonk, 2010). Mimicry aan de kant van de therapeut of behandelaar kan er bij de patiënt voor zorgen dat hij of zij zich begrepen voelt. Als een patiënt zich begrepen voelt, zal hij of zij zich meer open kunnen stellen richting de therapeut. Dit zal voordelig zijn voor de therapeutische relatie en de behandeling van de patiënt. Volgens Stel en Vonk (2010) kan mimicry voordelige effecten hebben op gevoelens van empathie voor en verbondenheid met de interactiepartner. De effecten van mimicry op gevoelens van empathie hebben te maken met zogenaamde facial feedback processen. De gezichtsspieren die geactiveerd worden tijdens het spiegelen van gezichtsuitdrukkingen sturen een signaal naar de hersenen dat ervoor zorgt dat de bijpassende emotie ervaren wordt. Deze emotie is dezelfde emotie als die de interactiepartner ervaart. Mimicry zorgt er dus in combinatie met facial feedback processen voor dat iemand voelt wat de ander voelt. Deze affectieve vorm van empathie noemt men emotionele contagion (Stel & Vonk, 2010). In het onderzoek van Stel en Vonk (2010) worden de voordelen van mimicry in sociale interacties onderzocht voor zowel degene die spiegelt als degene die gespiegeld wordt. De onderzoekers van dat artikel lieten proefpersonen met elkaar in gesprek gaan. De ene proefpersoon kreeg een emotioneel filmfragment te zien en mocht vervolgens zijn/haar interactiepartner vertellen over de video en wat hij/zij daarbij voelde. Deze proefpersoon werd de target genoemd. De andere proefpersoon luisterde naar hetgeen de target vertelde, deze proefpersoon werd de observator genoemd. De observatoren kregen de instructie om wel of niet de gezichtsuitdrukkingen en gedragingen van de target te imiteren. Uit de resultaten bleek dat zowel de observatoren als de targets zich minder verbonden voelden met elkaar in de non-mimicry conditie dan in de mimicry conditie. Daarnaast bleek dat de observatoren en de targets het gesprek als minder soepel beoordeelden in de non-mimicry conditie dan in de mimicry conditie. Mimicry zorgt ervoor dat zowel de target als de observator meer overeenkomstige emoties ervaren en dat zij een sterkere verbondenheid voelen met elkaar (Stel & Vonk, 2010). Embodied cognition (belichaamde cognitie) theorieën suggereren dat mimicry een interne simulatie is van de waargenomen emotie om deze emotie beter te kunnen herkennen en begrijpen (Oberman et al., 2007). Belichaamde cognitie theorieën stellen dat specifieke manipulaties van het lichaam (zoals bewegingen met de arm) cognitieve processen (zoals het 5
begrijpen van taal) kunnen beïnvloeden (Dijkstra, 2012). In het artikel van Dijkstra (2012) wordt bijvoorbeeld beschreven dat woorden die een beweging naar het lichaam toe impliceren (zoals een koffiekopje dat je naar je toe brengt) sneller herkend worden wanneer proefpersonen een beweging naar het lichaam toe maken dan wanneer proefpersonen een beweging van het lichaam af maken. Daarnaast ondersteunt de belichaamde cognitie benadering het idee dat het uitvoeren van een actie en het observeren van een actie elkaar wederzijds beïnvloeden (Oberman et al., 2007).Vanuit deze benadering wordt gesteld dat het zien van gezichtsexpressies een overeenkomstige emotie oproept in de hersenen en ervoor zorgt dat dezelfde gezichtsspieren aangespannen worden om de geobserveerde gezichtsexpressies beter te kunnen herkennen en begrijpen. De interne herhaling - ook wel de interne simulatie genoemd - van de geobserveerde emotie biedt bruikbare informatie om deze emotie te begrijpen. Mimicry zorgt ervoor dat onze interpersoonlijke gevoeligheid vergroot wordt doordat we als het ware de wereld van de ander intreden (Oberman et al., 2007). Wanneer dit het geval is, moet het blokkeren van facial mimicry het herkennen van gezichtsexpressies belemmeren. Om dit te onderzoeken hebben Oberman et al. (2007) in hun onderzoek bekeken wat het effect is van het blokkeren van facial mimicry op de mogelijkheid om bepaalde emoties te kunnen herkennen. De onderzoekers gebruikten twee verschillende manipulaties die facial mimicry verhinderden, op een pen bijten of kauwgum kauwen. Beide manipulaties zorgden ervoor dat irrelevante gezichtsspieren geactiveerd werden waardoor facial mimicry belemmerd werd. Wanneer facial mimicry betrokken is bij de herkenning van emoties zou het activeren van non-specifieke gezichtsspieren de herkenning van emoties moeten verhinderen (Oberman et al., 2007). Proefpersonen kregen foto’s te zien van vier verschillende emoties: blij, verdrietig, angstig en walging. De gezichtsexpressies van de emoties liepen van een laag level van elke emotie naar een extreem hoog level van elke emotie. Bij elke trial kregen proefpersonen één gezicht te zien, vervolgens werd hen gevraagd om de emotie te herkennen. Uit de resultaten bleek dat voornamelijk het bijten op een pen de mogelijkheid om blije gezichten te herkennen, verhinderde (Oberman et al., 2007). In een onderzoek van Niedenthal, Brauer, Halberstadt en Innes-Ker (2001) is tevens bewijs gevonden voor het idee dat facial mimicry de herkenning van emoties verbetert. De onderzoekers van dit experiment lieten proefpersonen veranderingen in emoties detecteren in een film waarbij de oorspronkelijke gezichtsuitdrukking overvloeide in een andere uitdrukking. De taak was om het moment aan te geven waarop de oorspronkelijke emotie voor het eerst niet meer zichtbaar was. De helft van de proefpersonen kreeg een pen in hun mond 6
om facial mimicry te verhinderen, de andere helft van de proefpersonen kon vrij spiegelen. De mogelijkheid om vrij te kunnen spiegelen werd door de onderzoekers gelijk gesteld aan een emotiecongruente conditie. In een emotiecongruente conditie is de emotionele staat van de proefpersoon gelijk aan de emotie die getoond wordt in het experiment. Zowel de mogelijkheid om vrij te kunnen spiegelen als een emotiecongruente conditie zorgen ervoor dat proefpersonen de initiële expressie effectief kunnen spiegelen. Het verhinderen van facial mimicry wordt in dit geval gelijk gesteld aan een emotie-incongruente conditie. In een emotieincongruente conditie is de emotionele staat van de proefpersoon anders dan de emotie die geobserveerd wordt. De initiële expressie kan zowel in een emotie-incongruente conditie als in een non-mimicry conditie niet effectief gespiegeld worden. Emoties activeren gerelateerde perceptuele ‘codes’ in het geheugen en zorgen er zo voor dat informatie die overeenkomt met de ervaren emotie beter verwerkt kan worden dan informatie die niet overeenkomt met de ervaren emotie (Niederthal et al., 2001). Uit het experiment van Niedenthal et al. (2001) bleek dat de proefpersonen die vrij konden spiegelen het moment van verandering eerder detecteerde dan de proefpersonen die niet in staat waren om te spiegelen. Individuen kunnen mogelijk veranderingen in gezichtsuitdrukkingen detecteren door middel van de feedback die verkregen wordt door facial mimicry (Niedenthal et al., 2001). Bovenstaande onderzoeken sluiten aan bij de facial feedback hypothese. Deze hypothese stelt dat een gezichtsexpressie invloed heeft op de subjectieve beleving van emoties (Andréasson & Dimberg, 2008; Hennenlotter et al., 2009). Lipps (1907) veronderstelde dat de observatie van een emotie leidt tot mimicry. Het zien van een trieste scène zorgt er bijvoorbeeld voor dat men bijpassende gezichtsexpressies aanneemt. Mimicry zou op zijn beurt een congruente emotionele staat uitlokken bij de observator. Doordat men de gezichtsspieren aanspant die betrokken zijn bij een trieste uitdrukking, ervaart men een congruente emotionele staat. Deze geïmiteerde gedragingen veroorzaken door middel van een feedbackproces een overeenkomstige emotionele staat bij de observator (Hess, Philippot, & Blairy, 1998). Deze facial feedback hypothese wordt onderzocht in het artikel van Andréasson en Dimberg (2008). Allereerst onderzochten zij of het aannemen van gezichtsexpressies invloed had op de subjectieve beleving van video’s waarbij proefpersonen het humoristisch niveau moesten beoordelen. De onderzoekers keken of het aannemen van een blije gezichtsexpressie ervoor zorgde dat de proefpersonen video’s grappiger beoordeelden dan de proefpersonen die hun lachspieren niet konden aanspannen. De spieren die gebruikt worden bij lachen werden geactiveerd doordat de participanten een houten stokje tussen hun tanden moesten houden. 7
Om te voorkomen dat de lachspieren geactiveerd werden, moesten de andere participanten een houten stokje tussen hun lippen houden, dit resulteerde in een chagrijnig gezicht. Het al dan niet aannemen van een blije gezichtsexpressie (door het stokje tussen de tanden of tussen de lippen te houden) beïnvloedde de beoordeling van de video niet. Daarnaast onderzochten Andréasson en Dimberg (2008) of empathie mogelijk invloed heeft op de relatie tussen het aannemen van gezichtsexpressies en het effect van facial feedback. Zij veronderstelden dat proefpersonen die hoog scoorden op een emotionele empathie vragenlijst gevoeliger waren voor facial feedback dan de proefpersonen die laag scoorden op emotionele empathie. Zij vonden dat de participanten die hoog scoorden op emotionele empathie en het houten stokje tussen hun tanden hielden, de humoristische video als grappiger beoordeelden dan de participanten die laag scoorden op emotionele empathie en ook het houten stokje tussen hun tanden hielden. Zij vonden tevens dat de proefpersonen die hoog scoorden op emotionele empathie de video’s als minder grappig beoordeelden wanneer ze het stokje tussen hun lippen moesten houden in vergelijking met de proefpersonen die laag scoorden op emotionele empathie en ook het stokje tussen hun lippen hielden. De schrijvers van het artikel suggereerden dat de mate waarin mensen emotioneel empathisch kunnen reageren een belangrijke factor is in het verklaren van individuele verschillen wat betreft de effecten van facial feedback. De neiging om gezichtsuitdrukkingen van de mensen om ons heen te imiteren kan dus een mechanisme zijn om via facial feedback eenzelfde emotie op te roepen bij de observator om zo een basis te vormen voor emotionele contagion en empathische reacties (Andréasson & Dimberg, 2008).
Mimicry en geheugen Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat mimicry verder gaat dan het bevorderen van sociale interacties. Mimicry heeft tevens invloed op cognitieve processen, zoals het herkennen van gezichtsuitdrukkingen die dezelfde emotie uitdrukken en facial feedback processen. Als we meer weten over de rol van mimicry in sociale interacties en cognitieve processen, kunnen we meer inzicht verkrijgen over de mogelijke invloed van mimicry op andere cognitieve processen, zoals bijvoorbeeld het geheugen. Het is dus belangrijk om onderzoek te doen naar de rol die mimicry mogelijk nog meer heeft in cognitieve processen. Heeft mimicry invloed op het geheugen? Helpt het ons om emotionele gebeurtenissen beter te onthouden? Kunnen we meer informatie opslaan in ons geheugen als we de mogelijkheid hebben om emoties uit te drukken in ons gezicht? Veel onderzoek laat zien dat het geheugen erg beïnvloedbaar is. Het fenomeen state dependent-memory is hier een 8
voorbeeld van. Het betekent dat de stemming waarin mensen verkeren invloed heeft op het geheugen. Informatie wordt beter onthouden wanneer de psychische staat op het moment van ophalen overeenkomt met de psychische staat waarin de informatie geleerd is (Bower, 1981). Wanneer proefpersonen bijvoorbeeld een woordenlijst moeten leren in een opgewekte staat kunnen zij zich meer woorden herinneren wanneer zij de woorden moeten reproduceren in een overeenkomstige, in dit geval opgewekte, staat. De onderzoekers van het artikel van Halberstadt, Winkielman, Niedenthal en Dalle (2009) hebben gevonden dat emotiespecifieke mimicry een geheugen-bias voorspelde voor eerder getoonde concepten. In dit onderzoek moesten proefpersonen ambigue gezichtsuitdrukkingen (een mengeling van blij en boos) in combinatie met emotionele concepten identificeren. Bij de ambigue gezichtsuitdrukkingen stond ofwel het concept ‘blij’ ofwel het concept ‘boos’. Later werd proefpersonen gevraagd om dezelfde gezichten te bekijken, maar dan zonder de concepten. Door middel van elektromyografie (EMG) werden de gezichtsexpressies gemeten die de proefpersonen maakten tijdens de taken. Bij ambigue gezichtsuitdrukkingen waarbij het concept ‘blij’ stond, vertoonden proefpersonen tijdens het identificeren van de gezichten meer tekenen van lachende gezichtsuitdrukkingen, dan bij het identificeren van ambigue gezichten met het concept ‘boos’. Tevens werd gevonden dat tijdens het bekijken van de gezichten zonder concepten de gezichten die eerder geïdentificeerd waren met het concept ‘blij’ als blijer werden herinnerd dan de gezichten die geïdentificeerd waren met het concept ‘boos’. Dit bleek uit de resultaten van de EMG die lieten zien dat proefpersonen spontane emotiespecifieke mimicry vertoonden tijdens het terugkijken van de gezichten zonder concepten. Het spontaan optreden van emotiespecifieke mimicry voorspelt in dit geval een geheugen-bias voor de geleerde concepten (Halberstadt et al., 2009). Naast de invloed van mimicry op sociale interacties en het herkennen van gezichtsuitdrukkingen, lijkt mimicry ook invloed te hebben op andere cognitieve processen, namelijk het geheugen. Hoe mimicry precies invloed heeft op het geheugen, is nog niet uitgebreid onderzocht. De centrale vraagstelling van deze studie is of de mogelijkheid tot mimicry invloed heeft op het geheugen. Hierbij wordt gekeken naar het verschil tussen proefpersonen waarbij één groep wel de mogelijkheid krijgt om mimiek te tonen op het gezicht en de andere groep geïnstrueerd wordt om gezichtsexpressies te onderdrukken. Na het tonen van verschillende filmfragmenten worden vragen gesteld over de emotionele stimuli die de proefpersonen bekeken hebben. Er wordt onderzocht of proefpersonen die wel mimiek kunnen tonen op het gezicht de vragen over de filmfragmenten beter beantwoorden dan 9
proefpersonen die de instructie krijgen om gezichtsuitdrukkingen te onderdrukken. De eerste hypothese is dat proefpersonen de vragen die betrekking hebben op de emotionele stimuli beter beantwoorden wanneer zij de mogelijkheid hebben om mimiek te tonen op hun gezicht dan wanneer zij die mogelijkheid niet hebben.
Mimicry en de sociale context Naast de vraag of de mogelijkheid tot mimicry invloed heeft op het geheugen wordt in de huidige studie ook aandacht besteed aan de sociale context. Uit onderzoek blijkt dat de sociale context op verschillende manieren invloed heeft op het effect van mimicry. Het onderzoek van Feldman Barrett, Robin, Pietromonaco en Eyssell (1998) laat zien dat het geslacht van de interactiepartner invloed heeft op het uitdrukken en ervaren van emoties. Wanneer proefpersonen in gesprek zijn met iemand van het andere geslacht, vertonen zij meer gezichtsexpressies en ervaren ze meer emoties dan proefpersonen die met iemand van hetzelfde geslacht in gesprek zijn (Feldman Barrett et al., 1998). Opgemerkt moet worden dat de invloed van geslacht op mimicry nog geen eenduidige resultaten heeft laten zien. In een onderzoek van Hess en Bourgeois (2010) wordt gevonden dat het effect van geslacht juist verdwijnt wanneer proefpersonen communiceren met iemand van het andere geslacht. Mogelijk heeft seksuele voorkeur invloed op deze tegenstrijdige resultaten. Het effect van geslacht kan bijvoorbeeld anders zijn voor heteroseksuele mensen dan voor homoseksuelen. Hier is echter nog geen onderzoek naar gedaan. Er kunnen dus nog geen eenduidige conclusies getrokken worden wat betreft het effect van geslacht op mimicry. Naast onderzoek naar geslacht is tevens onderzocht of er een verschil bestaat in het vóórkomen van mimicry bij vrienden in vergelijking met mensen die elkaar niet kennen (Jhanjhan, 2011). In het experiment van Jhanjhan (2011) moesten twee participanten twee gesprekken voeren met elkaar, één gesprek over een blij onderwerp en één gesprek over een verdrietig onderwerp. Bij de helft van de proefpersonen werden vrienden bij elkaar geplaatst en bij de andere helft werden proefpersonen die elkaar niet kenden bij elkaar geplaatst. Dit onderzoek liet zien dat vrienden significant meer spiegelden bij het praten over een triest onderwerp dan mensen die elkaar niet kenden. Er werd in hetzelfde onderzoek geen verschil gevonden in de mate van spiegelen bij het praten over een blij onderwerp. Deze onderzoeken laten zien dat sociale context in bepaalde omstandigheden een belangrijke rol speelt bij mimicry. Tegelijkertijd laten deze onderzoeken zien dat er nog veel onduidelijk is over de relatie tussen de sociale context en mimicry.
10
In de huidige studie wordt gekeken of er een verschil bestaat tussen mensen die samen met hun partner naar een drietal video’s kijken en mensen die alleen kijken. Wanneer de mogelijkheid om mimiek te tonen op het gezicht invloed heeft op het geheugen, hoe is deze invloed dan gerelateerd aan de sociale context? De tweede hypothese is dat mensen die samen met hun partner naar de filmfragmenten kijken beter zullen presteren op de geheugentaak dan mensen die alleen kijken. Er wordt dus verwacht dat de invloed van het kunnen tonen van mimiek op het geheugen versterkt wordt door de sociale context. Op basis van het artikel van Jhanjhan (2011) wordt namelijk verwacht dat stelletjes meer gezichtsuitdrukkingen zouden vertonen dan mensen die alleen kijken. Het tonen van meer mimiek zou volgens de eerste hypothese moeten leiden tot een betere score op de geheugentaken.
Mimicry en angst Naast het effect van de mogelijkheid tot mimicry op het geheugen en de manier waarop de sociale context hier invloed op heeft, wordt in de huidige studie ook aandacht besteed aan individuele verschillen wat betreft angst. Uit onderzoek blijkt dat mensen die angstig zijn een aandachtsbias hebben voor bedreigende stimuli (Bar-Haim, Lamy, Pergamin, BakermansKranenburg, & van IJzendoorn, 2007). Verder blijkt dat mensen die angstig zijn sterke lichamelijke reacties vertonen bij het zien van objecten waar ze bang voor zijn (Dimberg, 1997). Uit een onderzoek van Dimberg (1997) blijkt dat mensen die sociaal angstig zijn boze gezichten meer spiegelen dan mensen die laag scoren op sociale angst. Mensen die laag scoren op sociale angst spiegelen blije gezichten meer dan mensen die hoog scoren op sociale angst. In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de invloed van de mate van angst op het tonen van mimiek op het gezicht. De derde hypothese is dat angst invloed heeft op het tonen van mimiek op het gezicht. Deze hypothese bestaat uit vier deelhypothesen. Op basis van de resultaten van het onderzoek van Dimberg (1997) wordt verwacht dat proefpersonen die hoog scoren op angst meer mimiek zullen vertonen bij een video die negatieve emoties oproept dan proefpersonen die laag scoren op angst. Dit is de eerste deelhypothese. De tweede deelhypothese stelt dat proefpersonen die hoog scoren op angst beter zullen presteren op een geheugentaak wat betreft negatieve emoties dan proefpersonen die laag scoren op angst. Mensen die laag scoren op angst zullen naar verwachting meer mimiek vertonen bij een video die positieve emoties oproept dan proefpersonen die hoog scoren op angst. Dit is de derde deelhypothese. De vierde deelhypothese stelt dat proefpersonen die laag scoren op angst beter zullen presteren op een geheugentaak over positieve emoties dan proefpersonen die hoog 11
scoren op angst.
Doelstelling Het doel van deze studie is om eerder onderzoek uit te breiden. Er is veel onderzoek gedaan naar de cognitieve voordelen van mimicry, zoals de herkenning van gezichtsuitdrukkingen, de effecten van facial feedback processen en het geheugen. Daarnaast biedt de bestaande literatuur een evolutionaire verklaring voor het ontstaan van mimicry en is er onderzoek gedaan naar de effecten van mimicry op gevoelens van affiliatie en empathie. De langetermijneffecten van mimicry op cognitieve processen zijn nog niet uitgebreid onderzocht. Bestaande literatuur wordt in dit onderzoek uitgebreid door te kijken naar het effect van de mogelijkheid tot mimicry op geheugen. Dit is de centrale vraagstelling van deze studie. Daarnaast wordt gekeken naar de invloed van sociale context op dit effect. Tot slot wordt gekeken of angst invloed heeft op het tonen van mimiek en op het geheugen.
Methode Deelnemers In totaal hebben 96 proefpersonen meegedaan aan dit onderzoek. 1 Dit waren 48 mannen en 48 vrouwen. De leeftijd varieerde van 18 tot 31 jaar met een gemiddelde leeftijd van 21 jaar (SD = 2.61). Zowel studenten als niet-studenten hebben meegedaan aan dit onderzoek. Proefpersonen konden zich inschrijven via de website van de Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW) van de Erasmus Universiteit in Rotterdam. In totaal waren er vier condities met 24 proefpersonen per conditie. Proefpersonen werden willekeurig toegewezen aan de mimiekconditie of de suppressieconditie. Hierbij was de mimiekconditie de conditie waarbij proefpersonen de mogelijkheid hadden emoties uit te drukken in het gezicht. In de suppressieconditie kregen proefpersonen de instructie om hun gezichtsexpressies te onderdrukken. Daarnaast konden proefpersonen alleen of samen met hun partner meedoen aan het onderzoek. 2 De proefpersonen die een partner mee konden brengen naar het onderzoek werden samen getest (conditie ‘stelletjes’). De overige proefpersonen werden alleen getest (conditie ‘alleen’). Bij de inschrijving werd gevraagd of de deelnemer een partner had die mee zou willen doen aan dit onderzoek. Op die manier werden de stelletjes
1
Van deze 96 proefpersonen zijn 24 vrouwelijke proefpersonen overgenomen uit een eerdere dataset. De opzet van het huidige onderzoek en het onderzoek waaruit deze deelnemers zijn geselecteerd was identiek. 2 De vrouwelijke proefpersonen die zich inschreven konden enkel samen met hun partner meedoen, omdat uit het vorige onderzoek data werd gebruikt van vrouwen die alleen meededen.
12
verworven. Proefpersonen konden een beloning ontvangen in de vorm van proefpersoonuren. 3 Alleen Nederlandstaligen konden participeren in dit onderzoek.
Materiaal en procedure Nadat proefpersonen zich via de website hadden ingeschreven, werden zij gebeld door de proefleider om een afspraak te maken. Proefpersonen konden op het afgesproken moment plaatsnemen in de wachtruimte van het Erasmus Behaviour Lab (EBL) tot de proefleider hen kwam halen. Vervolgens mochten zij plaatsnemen achter een laptop in het videolab. Proefpersonen kregen voorafgaand aan het experiment de gelegenheid om een schriftelijke informed consent te ondertekenen. Hierin stond vermeld dat proefpersonen drie filmfragmenten te zien zouden krijgen en dat hun reactie hierop werd waargenomen. Daarbij werd vermeld dat hun hartslag gemeten zou worden gedurende het gehele experiment. Verder werden proefpersonen op de hoogte gesteld van het feit dat ze schriftelijke vragen moesten beantwoorden en dat zij een paar keer een spelletje op de computer moesten spelen. Er werd duidelijk aangegeven dat ze konden stoppen op elk moment van het experiment. Na het ondertekenen van de informed consent werd proefpersonen gevraagd om de hartslagmeter van Polar om te doen. Tijdens het experiment werden proefpersonen gefilmd via een camera die op een onopvallende plaats aan de muur hing. Proefpersonen wisten dat ze in het videolab zaten. De filmopname werd gestart nadat de proefpersonen de hartslagmeter om hadden gedaan. Voor aanvang van het eerste filmfragment kregen alle deelnemers de instructie voor het bekijken van de video’s. Deze instructie verschilde per conditie. Deelnemers in de mimiekconditie kregen de instructie om naar de video’s te kijken alsof ze thuis op de bank zaten te kijken. Deelnemers in de suppressieconditie kregen de instructie om tijdens het kijken geen enkele beweging in het gezicht of lichaam toe te laten. Om ervoor te zorgen dat proefpersonen zich aan deze instructie zouden houden, werd erbij vermeld dat dit gecontroleerd werd door de hartslagmeter. Participanten vulden voor aanvang van het eerste filmfragment de Visueel Analoge Schaal (VAS) in waarmee hun stemming werd gemeten. Ook werd de hartslag genoteerd voordat het eerste filmfragment gestart werd. Bij alle deelnemers was het eerste filmfragment een neutrale video. Dit was een documentaire over uilen. De volgorde van de overige twee video’s (een humoristische en een walgelijke video) werd willekeurig afgewisseld. Na het bekijken van de video werd wederom de VAS ingevuld en de gemiddelde en maximale hartslag genoteerd. Vervolgens werd proefpersonen verzocht
3
Omdat niet genoeg proefpersonen zich ingeschreven hadden, werd later een beloning van 15 euro per persoon aangeboden.
13
om drie minuten een spelletje Tetris te spelen (fillertaak) en daarna vragen over het filmfragment te beantwoorden (testfase/geheugentaak). Na de eerste testfase werden de volgende vragenlijsten afgenomen: Taylor Manifest Anxiety Scale (TMAS; Taylor, 1953), Beck Depression Inventory (BDI; Beck, Ward, Mendelson, Mock, & Erbaugh, 1961) en nogmaals de VAS. Daarbij werd ook de hartslag nog een keer genoteerd. Na het invullen van de vragenlijsten werd de tweede video gestart. De procedure voor de tweede en derde video kwam overeen met de procedure van de eerste video. Tussen het tweede en derde filmfragment werd de Empathy Quotient (EQ; Baron-Cohen & Wheelwright, 2004) afgenomen. De VAS werd in totaal zes keer ingevuld, voorafgaand aan ieder filmfragment en na ieder filmfragment. De hartslag werd ook zes keer genoteerd, voorafgaand aan ieder filmfragment werd de gewone hartslag genoteerd en na ieder filmfragment werd de gemiddelde en maximale hartslag genoteerd. Na het beantwoorden van de vragen over het derde filmfragment werd de video-opname van de proefpersonen gestopt. Proefpersonen werd verzocht om een persoonlijkheidsvragenlijst en emotiechecklist in te vullen. Deze vragenlijsten zijn niet gebruikt in dit onderzoek en worden om die reden niet verder omschreven. 4 Tot slot ontvingen proefpersonen een debriefing waarin zij hartelijk bedankt werden voor hun deelname. De vragenlijsten van de geheugentaken zijn toegevoegd in bijlage A. 5 Na afloop van het onderzoek werden de opgenomen films van de proefpersonen teruggekeken en daarbij werd gescoord hoe vaak proefpersonen een bepaalde gezichtsuitdrukking lieten zien. De proefleider heeft deze opnames samen met drie vrijwilligers bekeken en van scores voorzien. Hierbij was de onderlinge betrouwbaarheid berekend over 15% van de video’s. Deze betrouwbaarheid was 87.5% en dit werd hoog genoeg geacht om de video’s vervolgens afzonderlijk te kunnen scoren. Om de huidige data te kunnen vergelijken met de data uit voorgaand onderzoek zijn dezelfde gezichtsuitdrukkingen gescoord als in het eerder gedane onderzoek. De gezichtsuitdrukkingen die gescoord werden, staan vermeld in Tabel 1. Deze gezichtsuitdrukkingen zijn een gevolg van een ervaren emotie. Deze emoties werden uitgelokt door hetgeen te zien was in de video’s. Er is in dit onderzoek geen mimicry gemeten, maar de mogelijkheid tot mimicry.
4
5
Deze vragenlijsten zijn afgenomen om de resultaten van dit onderzoek te kunnen vergelijken met eerder onderzoek. Deze vragenlijsten zijn overgenomen uit eerder onderzoek.
14
Tabel 1 Gescoorde gezichtsuitdrukking per video Filmfragment
Gezichtsuitdrukking
Neutrale video
Lachen Fronsen Naar elkaar kijken
Walgelijke video
Lachen Fronsen (“disgust frown”) Naar elkaar kijken Wegkijken van het scherm Open mond Hand voor mond/gezicht
Humoristische video
Lachen Fronsen Naar elkaar kijken
Design In dit onderzoek is een mix van een between-subject en een within-subject design gebruikt. Er waren twee between-subject variabelen en één within-subject variabele. De eerste betweensubject variabele was de conditie waaraan deelnemers willekeurig werden toegeschreven, de mimiekconditie of de suppressieconditie. De tweede between-subject variabele was de sociale context waarin de proefpersonen meededen aan het onderzoek, in de stelletjesconditie of de alleenconditie. De within-subject variabele was de score op de geheugentaak die proefpersonen behaalden bij het beantwoorden van vragen over de bekeken filmfragmenten. Hiermee werd bekeken of het al dan niet tonen van mimiek invloed had op het geheugen. Tot slot werd de continue variabele angst omgezet in een categorische variabele, namelijk hoge of lage angst. Met behulp van de mediaan werd bepaald of proefpersonen relatief hoog of laag scoorden op angst. Mensen die 24 of lager scoorden behoorden tot de categorie lage angst en mensen die hoger scoorden dan 24 behoorden tot de categorie hoge angst. Deze variabele is vervolgens in de analyses meegenomen als onafhankelijke variabele.
Resultaten Om de statistische analyses te kunnen uitvoeren, moest eerst worden bekeken of er outliers in de data zaten. In dit onderzoek werd een waarde die meer dan drie standaarddeviaties afweek 15
van het gemiddelde gezien als een outlier. De data bevatten geen outliers, met andere woorden alle waarden werden meegenomen in de analyses. De missende waarden werden gecodeerd door een waarde van 999 in te voeren en werden op die manier niet meegenomen in de analyses. In de data zaten drie missende waarden. Bij deze drie proefpersonen was het maken van een opname door een technische storing mislukt. Zonder deze opname kon niet worden vastgesteld hoe vaak de proefpersonen gezichtsexpressies lieten zien.
Manipulatiecheck Om de vraag te kunnen beantwoorden of de mogelijkheid tot mimicry invloed heeft op het geheugen, moest allereerst vastgesteld worden of men in de mimiekconditie meer mimiek liet zien dan in de suppressieconditie. Vervolgens kon met behulp van de individuele scores op de geheugentaak onderzocht worden of de mogelijkheid tot mimicry invloed heeft op het geheugen. Om te controleren of proefpersonen in de mimiekconditie daadwerkelijk meer gezichtsuitdrukkingen lieten zien dan de proefpersonen in de suppressieconditie werd een manipulatiecheck uitgevoerd. Hiervoor werd eerst een totaalscore berekend waarmee gezien kon worden hoe vaak iemand een gezichtsuitdrukking liet zien. Er werden drie totaalscores berekend per proefpersoon, voor elke video werd per individu een aparte totaalscore berekend. Met een repeated measusres variantieanalyse (ANOVA) werd bekeken of de proefpersonen in de mimiekconditie inderdaad meer gezichtsuitdrukkingen lieten zien dan de proefpersonen die hun gezichtsuitdrukkingen moesten onderdrukken. De within-subject factor (met drie niveaus: één voor elke video) was de totaalscore van de hoeveelheid getoonde gezichtsexpressies. De conditie waarin proefpersonen zaten (mimiek vs. suppressie) was de between-subject factor. Er werd een significante interactie gevonden tussen de totaalscores en de conditie waarin proefpersonen zaten, F(1.71,155.29) = 17.604, p < .05. 6 De resultaten staan weergegeven in Tabel 2. De proefpersonen in de mimiekconditie lieten bij de neutrale video significant meer gezichtsuitdrukkingen zien dan de proefpersonen in de suppressieconditie, t(80.40) = -2.288, p < .05. De effect size van dit effect was klein, r = .25. De proefpersonen in de mimiekconditie lieten ook bij de walgelijke video en bij de humoristische video significant meer gezichtsuitdrukkingen zien dan de proefpersonen in de suppressieconditie, t(80.27) = -5.817, p < .05 en t(90.53) = -5.845, p < .05 respectievelijk. De effect sizes van beide effecten waren medium tot groot, r = .54 en r = .52 respectievelijk. Deze resultaten lieten zien dat proefpersonen in de mimiekconditie inderdaad meer
6Mauchly’s
test was significant (W = .828, p < .05) en daarom werd de Greenhouse-Geisser correctie gebruikt.
16
Tabel 2 Gemiddelde totaalscores voor gezichtsexpressies per conditie Conditie Gemiddelde totaalscores Neutrale video
Walgelijke video
Humoristische video
Mimiek
5.88 (SE = 1.27)
37.22 (SE = 3.41)
26.00 (SE = 1.90)
Suppressie
2.48 (SE = .77)
14.05 (SE = 2.06)
11.45 (SE = 1.60)
gezichtsuitdrukkingen lieten zien dan proefpersonen in de suppressieconditie. Er kan dus geconcludeerd worden dat de manipulatie succesvol was. Hiermee is het uitvoeren van de resterende analyses gerechtvaardigd. Naast het gevonden verschil tussen beide condities, werd ook gevonden dat proefpersonen significant meer gezichtsuitdrukkingen lieten zien bij de walgelijke video (M = 26.75, SE = 2.40) in vergelijking met de neutrale video (M = 4.34, SE = 0.79), t(92) = 11.486, p < .01. Proefpersonen lieten ook meer gezichtsuitdrukkingen zien bij de walgelijke video in vergelijking met de humoristische video (M = 19.43, SE = 1.47), t(92) = 3.707, p < .01. Bij de neutrale video lieten proefpersonen significant minder gezichtsuitdrukkingen zien dan bij de humoristische video, t(92) = -10.477, p < .01.
Geheugentaak Om de centrale vraagstelling te kunnen beantwoorden moest gekeken worden naar de gemiddelde scores op de verschillende geheugentaken. Verwacht werd dat de score op de geheugentaak hoger was bij de proefpersonen in de mimiekconditie. Om dit te onderzoeken werd wederom een repeated measures variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd. Hierbij was de conditie waarin proefpersonen zaten opnieuw de between-subject factor. De score op de geheugentaken was de within-subject factor met drie niveaus, een geheugenscore per video. Allereerst werd een significant hoofdeffect gevonden van de scores op de geheugentaken, F(2,188) = 67.536, p < .01, r =.42. Dit houdt in dat als alle andere informatie genegeerd wordt, proefpersonen verschillend scoorden op de verschillende geheugentaken. Zo werd er gemiddeld gezien door alle proefpersonen significant hoger gescoord op de geheugentaak van de humoristische video (M = 7.74, SE = .14) dan op de geheugentaak van de walgelijke video (M = 5.58, SE = .16), t(95) = -9.636, p < .01. De effect size was groot, r = .70. De gemiddelde score van de geheugentaak van de neutrale video was 7.49 (SE = .17). Dit was significant hoger dan de gemiddelde score op de geheugentaak van de walgelijke video, t(95) = 8.657, p < .01. De effect size was groot, r = .66. De gemiddelde score op de geheugentaak van de 17
neutrale video was niet-significant lager dan de gemiddelde score op de geheugentaak van de humoristische video, t(95) = -1.273, p = .206. Naast het significante hoofdeffect werd een significante interactie gevonden, F(2,188) = 6.882, p < .01, r = .07. Dit houdt in dat de proefpersonen in de mimiekconditie anders scoorden op de geheugentaken dan de proefpersonen in de suppressieconditie. De resultaten hiervan staan afgebeeld in Figuur 1. 9
Score geheugentaak
8 7 6 5
Score neutrale video
4
Score walgelijke video
3 Score humoristische video
2 1 0 Suppressie
Mimiek
Figuur 1. De gemiddelde totaalscore op de geheugentaak per video per conditie
Proefpersonen in de mimiekconditie scoorden significant hoger op de geheugentaak van de walgelijke video (M = 6.02, SE = .20) dan de proefpersonen in de suppressieconditie (M = 5.07, SE = .24), t(94) = -3.050, p < .01. De effect size was klein tot medium, r = .30. Proefpersonen in de mimiekconditie scoorden niet-significant lager op de geheugentaak van de neutrale video (M = 7.25, SE = .24) en op de geheugentaak van de humoristische video (M = 7.65, SE = .20) dan de proefpersonen in de suppressieconditie (M = 7.77, SE = .23 en M = 7.84, SE = .19 respectievelijk), t(94) = 1.542, p = .126 en t(94) = .672, p = .503 respectievelijk. Er werd geen significant hoofdeffect gevonden van mimiekconditie, F(1,94) = .167, p = .684. Dit houdt in dat proefpersonen in de mimiekconditie en de suppressieconditie op eenzelfde manier scoorden wanneer alle andere informatie wordt genegeerd. De eerste hypothese waarin gesteld werd dat het tonen van mimiek op het gezicht de prestatie verbetert op een geheugentaak kon worden aangenomen voor het walgelijke filmfragment. Voor de andere twee filmfragmenten moest de hypothese verworpen worden.
Sociale context Naast het effect van de mogelijkheid tot mimicry op het geheugen werd in dit onderzoek ook de sociale context meegenomen. Er werd gekeken naar het verschil tussen proefpersonen die 18
alleen deelnamen aan het onderzoek en proefpersonen die samen met hun partner meededen aan het onderzoek. De repeated measures variantieanalyse (ANOVA) van hierboven werd uitgebreid om te onderzoeken of proefpersonen die samen meededen met het onderzoek beter scoorden op de geheugentaken dan de proefpersonen die alleen meededen. De ANOVA werd uitgebreid met een tweede between-subject factor, namelijk de sociale conditie. Er werd een significante interactie gevonden tussen de gemiddelde score op de geheugentaken en de sociale conditie waarin proefpersonen deelnamen aan het onderzoek, F(2,184) = 3.691, p < .05, r = .04. De gemiddelde scores staan weergegeven in Tabel 3. De proefpersonen die alleen meededen aan het onderzoek scoorden bij de neutrale video significant hoger op de geheugentaak dan de proefpersonen die samen met hun partner meededen, t(94) = 2.584, p < .05. De proefpersonen die alleen meededen aan het onderzoek scoorden niet-significant lager op de geheugentaak van de walgelijke video dan de proefpersonen die samen met hun partner meededen, t(94) = -.256, p = .799. De proefpersonen die samen met hun partner meededen scoorden niet-significant lager op de geheugentaak van de humoristische video dan de proefpersonen die alleen deelnamen, t(94) = .525, p = .601.
Tabel 3 Gemiddelde score op de geheugentaken (sociale conditie) Conditie Gemiddelde score op de geheugentaak Neutrale video
Walgelijke video
Humoristische video
Individueel
7.92 (SE = .23)
5.54 (SE = .22)
7.81 (SE = .19)
Met partner
7.06 (SE = .24)
5.63 (SE = .24)
7.67 (SE = .20)
Er werd geen significante drieweg interactie gevonden, F(2,184) = 2.623, p = .075. Dit houdt in dat de proefpersonen die alleen deelnamen in de mimiekconditie niet significant anders scoorden op de geheugentaken dan de proefpersonen die samen met hun partner meededen in de mimiekconditie. De proefpersonen die samen met hun partner deelnamen in de suppressieconditie scoorden ook niet significant anders dan de proefpersonen die alleen meededen in de suppressieconditie. De tweede hypothese waarin gesteld werd dat samen kijken naar een video de prestatie zal verbeteren op een geheugentaak moest verworpen worden. Bij de neutrale video werd een significant tegenovergesteld effect gevonden, namelijk dat proefpersonen die samen met hun partner meededen significant lager scoorden op de geheugentaak van de neutrale video dan de proefpersonen die alleen meededen.
19
Angst De laatste hypothese die onderzocht werd, betrof de mate van angst en de invloed daarvan op het geheugen. De gemiddelde angstscore van alle proefpersonen was 25.28 (SD = 3.78), met een minimum score van 20 en een maximum score van 35. Met behulp van de mediaan werd bepaald of proefpersonen hoog of laag scoorden op angst. Proefpersonen die 24 of lager scoorden op angst behoorden tot de categorie lage angst, proefpersonen die hoger dan 24 scoorden behoorden tot de categorie hoge angst. Er werd onderzocht of proefpersonen die hoog scoorden op angst meer mimiek vertoonden bij de walgelijke video dan de proefpersonen die laag scoorden op angst. Dit was de eerste deelhypothese. Daarnaast werd onderzocht of proefpersonen die laag scoorden op angst meer mimiek vertoonden bij de humoristische video dan de proefpersonen die hoog scoorden op angst. Dit was de derde deelhypothese. Om deze eerste specifieke deelhypothese te toetsen werd een onafhankelijke t-toets uitgevoerd waarbij de mate van angst de onafhankelijke variabele was. De totaalscore van de hoeveelheid getoonde gezichtsexpressies bij de walgelijke video was hierbij de afhankelijke variabele. Hieruit bleek dat proefpersonen die hoog scoorden op angst niet-significant meer gezichtsuitdrukkingen vertoonden bij de walgelijke video (M = 27.49, SE = 3.14) dan de proefpersonen die laag scoorden op angst (M = 26.06, SE = 3.63), t(91) = -.296, p = .768. Om de derde deelhypothese te toetsen werd ook een onafhankelijke t-toets gebruikt. Hierbij was de mate van angst wederom de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele was de totaalscore van de hoeveelheid getoonde gezichtsexpressies bij de humoristische video. De proefpersonen die laag scoorden op angst vertoonden niet significant meer gezichtsuitdrukkingen bij de humoristische video (M = 19.27, SE = 2.24) dan de proefpersonen die hoog scoorden op angst (M = 19.60, SE = 1.91), t(91) = -.111, p = .912. Beide deelhypothesen moesten verworpen worden. De tweede en vierde deelhypothesen waarin gesteld werd dat het vertonen van meer gezichtsuitdrukkingen een positieve invloed had op het geheugen zijn niet verder geanalyseerd, omdat de eerste en derde deelhypothesen verworpen moesten worden.
Discussie Geheugentaak Het doel van deze studie was om te onderzoeken of de mogelijkheid tot mimicry invloed heeft op het geheugen. Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat proefpersonen in de mimiekconditie beter zouden presteren op de geheugentaken dan proefpersonen in de 20
suppressieconditie (Halberstadt et al., 2009). Ondersteuning voor deze hypothese werd gevonden bij het walgelijke filmfragment. Hierbij scoorden proefpersonen in de mimiekconditie significant hoger op de geheugentaak dan de proefpersonen in de suppressieconditie. De grootte van dit effect was klein tot gemiddeld. Er werd geen bewijs gevonden dat de mogelijkheid tot mimicry de score op de geheugentaak verbeterde bij de humoristische en neutrale video. Het effect van de mogelijkheid tot mimicry op geheugen is dus enkel naar voren gekomen bij de walgelijke video. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze video de meeste emoties opriep bij de participanten. Bij de walgelijke video vertoonden proefpersonen de meeste gezichtsexpressies. Wellicht is het effect van de mogelijkheid tot mimicry op het geheugen bij de overige twee video’s niet naar voren gekomen, omdat proefpersonen over het geheel significant minder gezichtsexpressies lieten zien bij deze twee video’s. Het ontbreken van bewijs bij de neutrale video komt mogelijk doordat proefpersonen weinig tot geen gezichtsexpressies toonden bij deze video, ongeacht in welke conditie ze zaten (mimiek of suppressie). Het ontbreken van bewijs bij de humoristische video is lastiger te verklaren, omdat proefpersonen wel veel gebruik maakten van hun lachspieren. In vergelijking met de walgelijke video vertoonden proefpersonen in de humoristische video toch significant minder gezichtsuitdrukkingen waardoor het effect mogelijk niet naar voren kwam. Een andere mogelijke verklaring voor het ontbreken van bewijs bij de neutrale en humoristische video is dat proefpersonen in de mimiekconditie meer ontspannen naar de filmfragmenten keken dan de proefpersonen in de suppressieconditie. Immers, de instructie in de mimiekconditie luidde dat proefpersonen moesten kijken naar de video’s alsof ze thuis op de bank zaten, terwijl de instructie van de suppressieconditie de proefpersonen verzocht om geen enkele beweging in het lichaam of gezicht toe te laten. Mogelijk waren proefpersonen in de suppressieconditie van begin af aan beter geconcentreerd, omdat zij de taak hadden gekregen compleet stil te zitten. Een betere concentratie zorgt er mogelijk voor dat de proefpersonen in de suppressieconditie beter zouden scoren bij de geheugentaken. Een betere concentratie in de suppressieconditie heft het effect van de mogelijkheid tot mimicry op geheugen mogelijk op. Hierdoor komt het effect van de mogelijkheid om mimiek te tonen, niet naar voren. Dat het effect wel naar voren kwam bij de walgelijke video kan komen doordat de invloed van de mogelijkheid tot mimicry daar groter is (doordat proefpersonen meer gezichtsuitdrukkingen vertoonden) dan de invloed van een betere concentratie. De grootte van het effect bij de walgelijke video was klein tot gemiddeld. Mogelijk is dit effect wel gedrukt door een verminderde concentratie in de mimiekconditie in vergelijking met de 21
suppressieconditie. Naast het gevonden effect van de mogelijkheid tot mimicry op geheugen werd tevens gevonden dat er een significant hoofdeffect was van de scores op de geheugentaken. Dit betekent dat alle proefpersonen verschillend scoorden op de geheugentaken van de verschillende video’s. Alle proefpersonen scoorden gemiddeld gezien significant hoger op de geheugentaken van de humoristische en neutrale video dan op de geheugentaak van de walgelijke video. Dit komt mogelijk doordat de vragen van de humoristische en neutrale video makkelijker waren dan de vragen van de geheugentaak bij de walgelijke video. Dit biedt nog een verklaring voor het ontbreken van bewijs bij de humoristische en neutrale video. Het effect kwam mogelijk bij beide video’s niet naar voren, omdat de vragen te makkelijk waren.
Sociale context Naast het effect van de mogelijkheid tot mimicry op het geheugen werd gekeken of en op welke manier de sociale context invloed had op de relatie tussen de mogelijkheid tot mimicry en geheugen. Op basis van het eerdere onderzoek van Jhanjhan (2011) werd verwacht dat proefpersonen die samen meededen aan het experiment beter zouden presteren op de afzonderlijke geheugentaken dan proefpersonen die alleen meededen. Bewijs hiervoor werd niet gevonden. Bij de neutrale video werd zelfs een tegenovergesteld effect gevonden. Proefpersonen die alleen meededen scoorden significant hoger op de geheugentaak van de neutrale video dan de proefpersonen die samen meededen. Er is geen significante drieweg interactie gevonden, dit betekent dat het gevonden effect van sociale conditie op geheugen niets zegt over of de sociale conditie invloed had op het tonen van mimiek. Bij de walgelijke video en humoristische video werden geen significante verschillen gevonden in de scores van de geheugentaken. Een mogelijke verklaring voor de onverwachte bevinding dat proefpersonen die alleen meededen beter scoorden op de geheugentaak van de neutrale video is dat stelletjes mogelijk werden afgeleid door hun partner. In de instructie stond niet aangegeven of proefpersonen met elkaar mochten discussiëren over de video of niet. Sommige proefpersonen gingen met elkaar in gesprek over hetgeen getoond werd. Mogelijk hebben ze hierdoor belangrijke informatie gemist, waardoor ze lager scoorden op de geheugentaak. Dit is echter niet expliciet onderzocht. Bij de walgelijke en humoristische video zijn geen verschillen gevonden tussen proefpersonen die alleen meededen en proefpersonen die samen met hun partner meededen. Dit laatste suggereert dat de sociale conditie uit dit experiment geen invloed had op het 22
geheugen. Eenduidige conclusies wat betreft de sociale conditie kunnen op basis van dit onderzoek nog niet getrokken worden.
Angst Tot slot werd onderzocht of angst invloed had op de hoeveelheid getoonde gezichtsexpressies. Op basis van het onderzoek van Dimberg (1997) werd verwacht dat proefpersonen die hoog scoorden op angst meer mimiek zouden vertonen bij de walgelijke video in vergelijking met de proefpersonen die laag scoorden op angst. Daarnaast werd verwacht dat proefpersonen die laag scoorden op angst meer mimiek zouden vertonen bij de humoristische video in vergelijking met de proefpersonen die hoog scoorden op angst. Hiervoor werd geen bewijs gevonden. Hoogangstige proefpersonen vertoonden niet meer gezichtsuitdrukkingen bij de walgelijke video dan de laagangstige proefpersonen. Bij de humoristische video werd tevens geen significant verschil gevonden tussen de hoeveelheid getoonde gezichtsexpressies bij hoog- en laagangstige proefpersonen. In tegenstelling tot wat verwacht werd op basis van het artikel van Dimberg (1997) is er geen effect gevonden van angst op het tonen van mimiek. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat in het artikel van Dimberg (1997) proefpersonen werden gebruikt die ofwel hoog ofwel laag scoorden op sociale angst. In het huidige onderzoek is niet gekeken naar sociale angst, maar angst in het algemeen. Mensen die sociaal angstig zijn, zijn mogelijk gevoeliger voor afwijzing van andere mensen dan mensen die hoog scoren op angst in het algemeen. Doordat mensen met sociale angst gevoeliger zijn voor afwijzing, zijn zij mogelijk meer gericht op gezichtsuitdrukkingen die betrokken zijn bij afwijzing, zoals boze gezichtsexpressies. Dit hoeft niet te gelden voor mensen die hoog scoren op angst in het algemeen. De angsten van de mensen uit het huidige experiment zijn waarschijnlijk meer uiteenlopend. Dit biedt echter geen verklaring voor het ontbreken van een effect bij de humoristische video. Er werd verwacht dat proefpersonen die laag scoorden op angst meer gezichtsuitdrukkingen zouden vertonen bij de humoristische video dan proefpersonen met hoge angst. Het ontbreken van enig effect angst betreffend suggereert dat angst op zichzelf geen invloed heeft op het tonen van mimiek. Mogelijk zijn andere factoren betrokken bij de invloed van angst op het tonen van mimiek, zoals spanning tijdens het experiment. Bij proefpersonen die wel hoog scoren op een angstvragenlijst, maar het experiment zelf niet als beangstigend ervaren kan het effect van angst op het tonen van mimiek mogelijk verdwijnen. Dit kan komen, omdat zij zich op dat moment niet angstig voelen. Op eenzelfde manier kunnen proefpersonen die laag scoren op een angstvragenlijst het experiment als spannend 23
ervaren, bijvoorbeeld omdat hun partner meedoet of omdat hij/zij voor het eerst meedoet aan een psychologisch experiment. Gezien het feit dat proefpersonen die hoog scoren op angst niet meer gezichtsuitdrukkingen vertonen bij de walgelijke video dan proefpersonen die laag scoren, kunnen er geen conclusies getrokken worden over de vraag of proefpersonen die hoog scoren op angst beter presteren op de geheugentaak van de walgelijke video dan de proefpersonen die laag scoren op angst. Tevens kunnen geen conclusies getrokken worden over de vraag of proefpersonen die laag scoren op angst beter presteren op de geheugentaak van de humoristische video dan de proefpersonen die hoog scoren op angst.
Conclusie en vervolgonderzoek Concluderend kan gesteld worden dat de mogelijkheid tot mimicry enkel bij de walgelijke video een positieve bijdrage heeft geleverd aan een hogere score op de geheugentaak. De centrale vraagstelling kan dus deels bevestigend beantwoord worden. De mogelijkheid tot mimicry heeft invloed op het geheugen, maar ondersteuning voor deze aanname werd enkel gevonden bij de walgelijke video. Over de invloed van sociale context op het effect van de mogelijkheid tot mimicry op geheugen kunnen geen eenduidige conclusies getrokken worden. In tegenstelling tot de verwachtingen scoren stelletjes niet beter op de geheugentaken dan mensen alleen. Er is tevens geen bewijs gevonden voor het idee dat een hoge mate van angst voor meer gezichtsuitdrukkingen zou zorgen bij negatieve emoties en dat een lage mate van angst voor meer gezichtsuitdrukkingen zou zorgen bij positieve emoties. Bij de interpretatie van de resultaten moet voorzichtig omgegaan worden met het generaliseren naar andere populaties. In dit onderzoek hebben voornamelijk studenten en enkele niet-studenten meegedaan. De niet-studenten waren allen niet ouder dan 31 jaar. Wellicht is het effect van de mogelijkheid tot mimicry op geheugen bij oudere mensen anders dan bij jongere mensen. De invloed van leeftijd is in dit experiment niet onderzocht en de resultaten kunnen niet zonder meer gegeneraliseerd worden naar andere populaties. Daarnaast is het intelligentieniveau mogelijk anders dan in de algemene populatie, omdat voornamelijk studenten van de universiteit deelnamen aan dit onderzoek. Daarbij moet opgemerkt worden dat in deze studie geen mimicry is gemeten, maar de mogelijkheid tot mimicry. De gezichtsuitdrukkingen die gescoord zijn, zijn de gezichtsuitdrukkingen die proefpersonen lieten zien tijdens het bekijken van het filmmateriaal. Of deze gezichtsuitdrukkingen gespiegeld zijn van de emoties die in het
24
filmfragment te zien waren of dat deze uitdrukkingen enkel een reactie waren op hetgeen getoond werd, is hierbij niet onderzocht. Een praktische implicatie van dit onderzoek betreft het filmmateriaal dat gebruikt is tijdens het experiment. Mogelijk lokt de humoristische video onvoldoende emoties op bij proefpersonen. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat proefpersonen minder gezichtsuitdrukkingen vertoonden bij deze video, waardoor het effect van de mogelijkheid tot mimicry op geheugen bij deze video niet gevonden werd. In vervolgonderzoek kan ander filmmateriaal gekozen worden dat meer positieve emoties uitlokt bij proefpersonen. Een tweede praktische implicatie is dat de manier waarop de angstscores zijn onderverdeeld in hoge en lage angst niet vergeleken is met bestaande populaties. De mediaan is gebruikt om het verschil in hoge en lage angst te bepalen. Dit is gedaan, omdat geen informatie bekend was over normscores in de algemene populatie van de gebruikte vragenlijst. Hierdoor kon de huidige data niet vergeleken worden met bestaande data. Een derde praktische implicatie is dat de intensiteit van de gezichtsuitdrukkingen niet is gemeten in dit onderzoek. Een minimale glimlach werd op eenzelfde manier gescoord als een schaterlach. Alleen de hoeveelheid gezichtsuitdrukkingen is gescoord, hierbij werd geen rekening gehouden met de intensiteit van de gezichtsuitdrukking. Het is mogelijk dat de intensiteit van de gezichtsuitdrukkingen ook invloed heeft op het geheugen. Zo zouden intensere gezichtsuitdrukkingen mogelijk een grotere positieve invloed hebben op het geheugen dan minder intense gezichtsuitdrukkingen. Vervolgonderzoek kan zich richten op de intensiteit van gezichtsuitdrukkingen en hoe dit invloed heeft op het geheugen. Vervolgonderzoek kan zich verder richten op de specifieke gedragingen van stelletjes tijdens het experiment en op de vraag of zij zich volledig kunnen concentreren op hetgeen getoond wordt of niet. Dit kan mogelijk gedaan worden door gebruik te maken van een confederate. Proefpersonen zouden dan niet samen met hun partner meedoen aan het onderzoek, maar met iemand die betrokken is bij het experiment, de confederate. De confederate kan ervoor zorgen dat proefpersonen niet uitgebreid gaan discussiëren tijdens het bekijken van de video’s, waardoor proefpersonen mogelijk belangrijke informatie uit de video’s missen en vervolgens slechter presteren op de geheugentaak. Om ervoor te zorgen dat proefpersonen in de mimiekconditie niet te ontspannen zijn tijdens het kijken van de video’s kan ervoor gekozen worden om de instructie voor deze conditie aan te passen. In dit experiment stond in de instructie dat proefpersonen naar de video’s mochten kijken alsof ze thuis op de bank zaten. De instructie kan aangepast worden, zodat proefpersonen wel geconcentreerd naar de video’s kijken. Er kan bijvoorbeeld verteld worden dat proefpersonen 25
geconcentreerd naar de video’s moeten kijken, maar dat zij zich daarbij wel vrij mogen bewegen. Daarnaast kan toekomstig onderzoek in plaats van de mogelijkheid tot mimicry te meten, mimicry zelf meten. Tot slot kan vervolgonderzoek zich richten op eventuele ervaren spanning tijdens het experiment om het effect van angst op het tonen van mimiek verder te onderzoeken.
26
Referentielijst Andréasson, P., & Dimberg, U. (2008). Emotional empathy and facial feedback. Journal of Nonverbal Behavior, 32, 215-224. doi: 10.1007/s10919-008-0052-z Bar-Haim, Y., Lamy, D., Pergamin, L., Bakermans-Kranenburg, M.J., & Van IJzendoorn, M.H. (2007). Threat related attentional bias in anxious and nonanxious individuals: A meta-analytic study. Psychological Bulletin, 133 (1), 1-24. doi: 10.1037/00332909.133.1.1 Baron-Cohen, S., & Wheelwright, S. (2004). The Empathy Quotient (EQ): An investigation of adults with Asperger Syndrome and high-functioning autism, and normal sex differences. Journal of Autism and Developmental Disorders, 34, 163–175. doi: 10.1023/B:JADD.0000022607.19833.00 Beck, A.T., Ward, C.H., Mendelson, M., Mock, J., &Erbaugh, J. (1961). An inventory for measuring depression. Archives of General Psychiatry, 4, 561-571. Bower, G.H. (1981). Mood and memory. American Psychologist, 36 (2), 129-146. Dijkstra, K. (2012). De opmars van embodied cognition. De Psycholoog,12, 54-61. Dimberg, U. (1997). Social fear and expressive reactions to social stimuli. Scandinavian Journal of Psychology, 38, 171-174. Feldman Barrett, L.F., Robin, L., Pietromonaco, P.R., & Eyssell, K.M. (1998). Are women the more emotional sex? Evidence from emotional experiences in social context. Cognition and Emotion, 12 (4), 555-578. Gallese, V., & Goldman, A. (1998). Mirror neurons and the simulation theory of mindreading. Trends in Cognitive Science, 2 (12), 493-501. Halbertstadt, J., Winkielman, P., Niedenthal, P.M., & Dalle, N. (2009). How embodied emotion concepts guide perception and facial action. Psychological Science, 20, 12541261. Hennenlotter, A., Dresel, C., Castrop, F., Ceballos-Baumann, A.O., Wolhschläger, A.M., & Haslinger, B. (2009). The link between facial feedback and neural activity within central circuitries of emotion. New insights from bolutinum toxin-induced denervation of frown muscles. Oxford University Press, 19, 537-542. doi: 10.1093/cercor/bhn104 Hess, U., & Bourgeois, P. (2010). You smile I smile: Emotion expression in social interaction. Biological Psychology. 84, 514-520. doi: 10.1016/j.biopsycho.2009.11.001 Hess, U., Phillipot, P., & Blairy, S. (1998). Facial reactions to emotional facial expressions: Affect or cognition? Cognition and Emotion, 12 (4), 509-531. 27
Jhanjhan, W. (2011). The influence of familiarity and emotion on mimicry (Master thesis, University of Twente, Enschede). Retrieved from http://referaat.cs.utwente.nl/conference/15/paper/7255/the-influence-of-familiarityand-emotion-on-mimicry.pdf. Lakin, J. L., Jefferis, V. E., Cheng, C. M., & Chartrand, T. L. (2003). The chameleon effect as social glue: Evidence for the evolutionary significance of nonconscious mimicry. Journal of Nonverbal Behavior, 27 (3), 145-162. Lipps, T. (1907). Das wissen vonfremdenichen. In: T. Lipps (Ed.), Psychologische Untersuchungen (Band 1) (p. 694–722). Leipzig: Engelmann. Niedenthal, P. M., Brauer, M., Halberstadt, J. B., & Innes-Ker, A. H. (2001). When did her smile drop? Cognition and Emotion, 15, 853-864. doi: 10.1080/02699930143000194 Oberman, L. M., Winkielman, P., & Ramachadran, V.S. (2007). Face to face: Blocking facial mimicry can selectively impair recognition of emotional expressions. Social Neuroscience, 2 , 167-178. doi: 10.1080/17470910701391943 Stel, M., Van Baaren, R. B., & Vonk, R. (2008). Effects of mimicking: Acting prosocially by being emotionally moved. European Journal of Social Psychology, 38, 965-976. doi: 10.1002/ejsp.472 Stel, M., & Vonk, R. (2010). Mimicry in social interaction: Benefits for mimickers, mimickees, and their interaction. British Journal of Psychology, 101, 311-323. doi: 10.1348/000712609X465424 Taylor, J.A. (1953). A personality scale of manifest anxiety. The Journal of Abnormal and Social Psychology, 48 (2). 285-290. doi: 10.1037/h0056264
28
Bijlage A Vragen over het BBC programma (Neutrale video)
PP _______
Lees de vragen zorgvuldig en omcirkel het juiste antwoord. 1. Hoe groot is de spanwijdte van de Europese Oehoe? a. 0,5 meter b. 1 meter c. 2 meter 2. Waar broedt de Europese Oehoe? a. Noord Engeland b. Midden Engeland c. Zuid Engeland 3. Hoeveel keer groter is de Europese Oehoe dan de steenuil? a. 20 keer b. 25 keer c. 30 keer 4. Wat is het beroep van Roy Dennis? a. boswachter b. ‘wildlife’ consulent c. bioloog 5. Waarom was de Europese Oehoe niet populair in Europa? a. Omdat ze werden gezien als een voorteken van de dood b. Omdat men bang werd dat ze baby’s zouden roven c. Omdat men bang was dat er te weinig wild zou overblijven voor de jacht 6. Wanneer werd de Europese Oehoe met uitsterven bedreigd? a. In de jaren ’50 van de vorige eeuw b. In de jaren ’60 van de vorige eeuw c. In de jaren ’80 van de vorige eeuw 7. Wat was de reden voor de terugkeer van de Europese Oehoe? a. Ze werden geïmporteerd uit het buitenland door fokkers b. Ze kwamen op eigen kracht uit andere landen naar Engeland c. Ze werden gehouden als huisdier en ontsnapten 8. Wat doet Malcom Jones? a. Hij werkt in een dierentuin b. Hij runt een opvangtehuis voor uilen c. Hij verzorgt vogels in een Avifauna
29
9. Welke uil is bijzonder populair bij mensen? a. kerkuil b. steenuil c. sneeuwuil 10. Welk aantal vrij rondvliegende Europese Oehoes wordt genoemd? a. 58 b. 158 c. 258 Wat vind je van dit filmpje? _____________________________________________ Hoe leuk vond je dit filmpje? (1=helemaal niet leuk, 7=heel erg leuk) 1 2 3 4 5 6 7
Vragen over Fear Factor fragment (Onsmakelijke video) _________
PP
Lees de vragen zorgvuldig en omcirkel het juiste antwoord. 1. Wat eten de gaucho’s vandaag? a. vlees b. wormen c. spaghetti 2. Wat zijn de bloederige ballen op het bord? a. koeienogen b. darmen c. regenwormen 3. Wat zegt Jeroen in de reactie op de opdracht? a. Het is niet smerig b. Het is weer eens wat anders c. Hartstikke lekker 4. Wat doet Christie met haar gezicht als ze haar reactie op de opdracht geeft? a. Ze trekt met de zijkant van haar mond b. Ze schudt met haar hoofd c. Ze fronst met haar wenkbrauwen 5. Wat gebeurt er als Remco aan het eten is? a. Leila kijkt de andere kant op 30
b. Jeroen moet kokhalzen c. Christie moet lachen 6. Hoe kijkt de presentatrice als Remco iets op het bord legt? a. Ze moet lachen b. Ze kijkt moeilijk c. Ze doet het deksel voor haar gezicht 7. Hoe vaak kokhalst Remco tijdens het eten? a. 4 keer b. 6 keer c. 8 keer 8. Wat zegt Leila als Remco klaar is met de opdracht? a. Het is moeilijk maar ik ga door naar de finale b. Goed gedaan c. Het zag er niet smakelijk uit 9. Wat doet Jeroen als Christie aan het eten is? a. Hij steekt zijn hand op b. Hij doet zijn hoofd naar beneden c. Hij kokhalst 10. Wat zegt Christie aan het einde van het eten? a. Kom op, nog eentje b. Ik vind dit te vies c. Ik krijg dit niet weg Wat vind je van het filmpje? _______________________________________________________________________ Hoe leuk vond je dit filmpje? (1=helemaal niet leuk, 7=heel erg leuk) 1 2 3 4 5 6 7
Vragen over het optreden van John Fealey (Humoristische video)
PP _________
Lees de vragen zorgvuldig en omcirkel het juiste antwoord. 1. Met welk woord opent de cabaretier zijn act? a. Welcome! b. Hello! c. Hi!
31
2. Waar vindt de cabaretier het woord ‘Koninginnedag’ naar klinken? a. Naar een soort voedsel b. Naar een vreemde begroeting c. Naar een meubelstuk van Ikea 3. Waarom vinden Nederlanders het moeilijk om het concept van Koninginnedag uit te leggen? a. Omdat ze het liever niet uitgebreid vieren b. Omdat ze liever een andere feestdag uitgebreid willen vieren c. Omdat de invulling van de feestdag moeilijk uit te leggen is 4. Welk gebaar maakt de cabaretier als hij praat over de sluiting van winkels? a. Zijn hand beweegt van boven naar beneden b. Hij doet alsof hij iets leest op zijn hand c. Hij wijst naar een denkbeeldige winkel 5. Welk gebaar maakt de cabaretier als hij het over het spullen verzamelen heeft met Koninginnedag? a. Hij gebruikt zijn wijsvinger op een bestraffende manier b. Hij doet een vogel na c. Hij wrijft over zijn voorhoofd 6. Welk grapje werd gemaakt over de verjaardag van de koningin-moeder? a. Dat het verzet werd naar de zaterdag toen Koninginnedag op zondag viel b. Dat de verjaardag van de huidige koningin wordt gevierd c. Dat niemand meer weet wanneer ze jarig is 7. Welk gebaar maakt de cabaretier wanneer hij vertelt dat Jezus zegt de winkels te sluiten? a. Hij wijst en kijkt naar boven b. Hij maakt met een open hand een gebaar naar boven c. Hij beweegt zijn hand heen en weer 8. Hoe interpreteert de cabaretier het vieren van Koninginnedag? a. men viert iets wat niemand anders de moeite waard vindt om te vieren b. men verzamelt rommel in het huis en legt het ergens buiten neer c. het is een dag waarop men spullen van andere mensen goedkoop kan aanschaffen 9. Wat voor gebaar maakt de cabaretier als hij vertelt hoe men halverwege april het over Koninginnedag heeft? a. Hij wijst naar het publiek b. Hij beweegt met al zijn vingers c. Hij beweegt zijn hand omhoog
32
10. Wat draagt vooral bij aan de humor van het optreden? a. De cabaretier beschouwt iets wat voor Nederlanders gewoon is met de ogen van een buitenstaander b. De cabaretier kraakt de Nederlandse cultuur af met goede argumenten c. De cabaretier probeert op te gaan in de Nederlandse cultuur door de achtergrond te begrijpen Wat vind je van het filmpje? __________________________________________________________________ Hoe leuk vond je dit filmpje? (1=helemaal niet leuk, 7=heel erg leuk) 1 2 3 4 5 6 7
33