Mimicry, emotieherkenning en emotionele respons: Hoe reageren mensen met sociale angst op het waarnemen van emotionele gezichten
Door: Nick de Waard Studentnummer: 5665019 Scriptiebegeleidster: Corine Dijk Page 1
Abstract Het effect van sociale angst op het imiteren van gezichtsuitdrukkingen, emotieherkenning en de emotionele reactie werd onderzocht bij studenten zonder sociale angst (n = 31) en studenten met sociale angst (n = 13). Beide groepen zagen videofragmenten waarin emoties werden uitgebeeld. Mensen zonder sociale angst lijken vaker gezichtsuitdrukkingen te imiteren van blije gezichten, mensen met sociale angst vaker van boze en angstige gezichten. Beide groepen herkenden de getoonde emoties, maar mensen met sociale angst kenden meer onjuiste emoties toe. Mensen zonder sociale angst ervaarden meer blijheid, minder nervositeit en minder schaamte dan mensen met sociale angst. De emoties van beide groepen werden besmet door het waarnemen van blije gezichten. De bevindingen verklaren mogelijk waarom sociaal angstigen minder positief beoordeeld worden.
Page 2
Inhoudsopgave
Inleiding
Pagina 4
Methode Beschrijving deelnemers
Pagina 7
Materialen
Pagina 8
Beschrijving procedure
Pagina 10
Datareductie en analyseplan
Pagina 11
Resultaten Au-activatie
Pagina 14
Emotietoekenning
Pagina 18
Emotionele reacties en emotiebesmetting
Pagina 21
Discussie Mimicry
Pagina 26
Emotieherkenning
Pagina 30
Emotionele reacties en emotiebesmetting
Pagina 30
Eindconclusie
Pagina 31
Literatuur
Pagina 32
Page 3
Sociale angst, oftewel de angst om door anderen negatief beoordeeld te worden tijdens het uitvoeren van een handeling, heeft het gevolg dat anderen het individu minder positief beoordelen (Heerey & Kring, 2007; Alden & Wallace, 1994). In het geval van mensen met sociale angst lijkt hetgeen waar zij bang voor zijn daarmee werkelijkheid te worden. Onduidelijk is nog waarom mensen met sociale angst minder positief beoordeeld worden dan mensen zonder sociale angst. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in mimicry. Mimicry is het proces waarbij het nonverbale en verbale gedrag van de gesprekspartner geimiteerd wordt door het individu (Stel & Vonk, 2010, Lakin, Jefferis, Cheng & Chartrand, 2003). Onderzoek naar het effect van mimicry op de evaluatie van een gesprekspartner heeft aangetoond dat mimicry de beoordeling van de gesprekspartner positief beïnvloedt (Stel & Vonk, 2010, Chartrand & Barth, 1999). Wellicht wordt mimicry bij mensen met sociale angst geїnhibeerd, waardoor anderen hen minder positief beoordelen. In dit onderzoek wordt daarom een antwoord gegeven op de vraag wat het effect van sociale angst op mimicry is. Eerder onderzoek geeft sterke aanwijzing dat mimicry sociale interacties bevordert. Zo heeft onderzoek aangetoond dat mimicry de kwaliteit van een sociale interactie verbetert en dat mensen een gesprekspartner aardiger vinden wanneer deze mimicry vertoont, in vergelijking met een gesprekspartner die geen mimicry vertoont (Chartrand & Barth, 1999, Stel & Vonk, 2010). Daarnaast bleek dat mensen eerder geneigd zijn een gesprekspartner te helpen wanneer deze in een voorafgaand gesprek mimicry vertoond heeft, dan wanneer de gesprekspartner dit niet gedaan heeft (Baaren, Holland, Kawakmi & Knippenberg, 2000). Wanneer mimicry de kwaliteit van sociale interacties bevordert, zou een tekort aan mimicry kunnen leiden tot minder succesvolle interacties. Dit zou de beoordeling door de gesprekspartner negatief kunnen beїnvloeden. Eerder onderzoek naar de mate van mimicry bij sociaal angstige mensen heeft nog niet tot een eenduidig antwoord geleid of mensen met sociale angst anderen minder imiteren dan mensen zonder deze angst. Onderzoek waarbij gekeken werd naar het overnemen van de lichaamshouding van de gesprekspartner vond dat mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, minder bewegingen spiegelden (Vrijsen, Lange, Becker & Rinck, 2010). Er bestaat dus aanwijzing dat mensen met sociale angst minder mimicry vertonen tijdens een interactie. Hierbij moet vermeld worden deze conclusie geldt voor het overnemen van de lichaamshouding, maar mogelijk niet opgaat voor de andere vormen van mimicry. Wanneer gekeken wordt naar een andere vorm van mimicry, namelijk het imiteren van gezichtsexpressies, blijkt dat de emotie die de gesprekspartner uitbeeldt mogelijk een rol Page 4
speelt in de mate van mimicry die vertoond wordt door het individu. Zo is er aanwijzing dat mensen met sociale angst gezichtsuitdrukkingen intenser imiteren dan mensen zonder sociale angst wanneer zij gezichten zien die een negatieve emotie uitbeelden (Dimberg & Thunberg, 2007; Vrana en Gross, 2004). Bij het imiteren van positieve gezichtsuitdrukkingen lopen de bevindingen echter uiteen. Zo is er aanwijzing dat mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst gezichtsuitdrukkingen intenser imiteren wanneer zij gezichten zien met positieve emoties (Dimberg & Thunberg, 2007), maar bestaat er tevens onderzoek dat aantoont dat mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, de gezichtsuitdrukkingen juist minder intens imiteren wanneer zij positieve gezichten zien (Vrana en Gross, 2004). Er bestaan verschillende verklaringen waarom mensen met sociale angst minder mimicry zouden vertonen dan mensen zonder sociale angst. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in de aandacht voor de gesprekspartner. Alvorens mimicry kan plaatsvinden is er enige mate van aandacht voor de gesprekspartner nodig. Het is immers onmogelijk iemand te imiteren wanneer hij/zij volledig aan de aandacht van het individu voorbij is gegaan. In het geval van mensen met sociale angst bestaat er aanwijzing dat zij, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, tijdens sociale interacties de aandacht meer intern richten (Bogels & Lamers, 2002). Hiermee wordt bedoeld dat zij zich meer bewust zijn van zichzelf, en minder aandacht hebben voor de omgeving, waaronder de gesprekspartner. Daarnaast bestaat er aanwijzing dat het verhogen van zelfgerichte aandacht leidt tot sociale angst (Woody, 1996; Woody & Rodriguez, 2000). Wanneer mensen met sociale angst tijdens een sociale interactie minder aandacht hebben voor de gesprekspartner zou dit ertoe kunnen leiden dat zij de gesprekspartner minder imiteren. De bevinding dat mensen met sociale angst negatieve gezichtsuitdrukkingen intenser imiteren (Dimberg & Thunberg, 2007; Vrana en Gross, 2004) zou tevens verklaard kunnen worden door verschillen in aandacht. Zo is er aanwijzing dat mensen met sociale angst meer aandacht hebben voor negatieve gezichten dan positieve gezichten (Mogg & Bradley, 2002; Mogg, Bradley & Phillipot, 2004, Vrana & Gross, 2004). Dit verschil in aandacht zou kunnen verklaren waarom mensen met sociale angst negatieve gezichtsuitdrukkingen intenser imiteren dan mensen zonder sociale angst. Aangezien de bevindingen met betrekking tot sociale angst en het imiteren van gezichtsuitdrukkingen op sommige punten elkaar tegenspreken, zal deze studie zich richten op deze vorm van mimicry. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag wat het effect van sociale angst is op het imiteren van gezichtsuitdrukkingen. Per getoonde emotie zal worden
Page 5
gekeken of er verschillen zijn in de frequentie dat mensen met sociale angst en mensen zonder sociale angst gezichtsuitdrukkingen imiteren. Naast mimicry werden andere mogelijke verklaringen onderzocht voor de bevinding dat mensen met sociale angst minder positief beoordeeld worden dan mensen zonder sociale angst. In het onderzoek werd gekeken wat het effect van sociale angst is op de mate van emotieherkenning en emotiebesmetting. Uit eerder onderzoek komt bewijs naar voren dat mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, in grotere mate negatieve emoties toekennen aan de gezichten van anderen (Gilboa-Schechtman, Foa, Vaknin et al., 2008; Machado-deSousa, Arrais, Alves et al., 2010). Dit verschil zou kunnen verklaren waarom mensen met sociale angst sociale interacties negatiever interpreteren dan mensen zonder sociale angst (Amin, Foa & Coles, 1998). Wanneer deze negatieve interpretaties zich zouden manifesteren in het gedrag tijdens een sociale interactie, zouden mensen met sociale angst door anderen negatiever beoordeeld kunnen worden. Daarnaast bestaan er verschillende onderzoeken die een negatief verband vinden tussen problemen in het accuraat herkennen van emoties en empathie (Bate, Parris et al., 2010; Besel & Yuille, 2010). Empathie is het vermogen van het individu om zich te verplaatsen in de gevoelswereld van een ander en bevordert sociale relaties. Zo is empathie onder andere belangrijk voor het onderhouden van vriendschappen en stimuleert het prosociaal gedrag (Wied, Branje & Meeus, 2007; Batson, Chang et al., 2002; Batson, Batson et al. 1995). Er is echter nog niet onderzocht bij welk type emotie de problemen in de emotieherkenning zich voordoen. Daarom wordt in deze studie per getoonde emotie onderzocht of sociale angst een effect heeft op het toekennen van emoties aan gezichten. Naast verschillen in emotieherkenning kunnen mensen verschillen in de mate waarin zij de emoties van de gesprekspartner overnemen, oftewel besmet worden door de emotie die zij waarnemen. Tijdens een interactie kan er emotiebesmetting plaatsvinden wanneer de gevoelens van een persoon beїnvloed worden door de emoties die de gesprekspartner uitbeeldt (Wild, Erb & Bartels, 2001; Hess & Blairy, 2001). Eerder onderzoek toont aan dat emotiebesmetting van positieve emoties de sociale interactie bevordert (Barsade, 2002). Ander onderzoek heeft aangetoond dat het imiteren van de gezichtsuitdrukkingen leidt tot emotiebesmetting (Doherty, 1998). Aangezien er aanwijzing is dat mensen zonder sociale angst positieve gezichtsuitdrukkingen sterker imiteren dan mensen met sociale angst (Vrana en Gross, 2004), zou dit ertoe kunnen leiden dat de gevoelens van mensen zonder sociale angst meer beїnvloed worden door gezichten die een positieve emotie uitbeelden. Wanneer Page 6
emotiebesmetting van positieve emoties de sociale interacties bevordert, zou dit kunnen verklaren waarom mensen zonder sociale angst, in vergelijking met mensen met sociale angst, positiever beoordeeld worden door anderen. In het experiment bekeken mensen met sociale angst en mensen zonder sociale angst videofragmenten van acteurs die een emotie uitbeeldden. Vervolgens werden de groepen vergeleken op de mate van mimicry die zij vertoonden tijdens het bekijken van de videofragmenten. Daarnaast beantwoordden de proefpersonen vragen met betrekking tot de emoties die zij herkenden in de videofragmenten en de gevoelens die zij zelf ervaarden tijdens het bekijken van de videofragmenten. Er werd verwacht dat de groep met sociale angst, in vergelijking met de groep zonder sociale angst, minder gezichtsuitdrukkingen imiteert wanneer er gezichten met positieve emoties getoond worden. Daarnaast werd er verwacht dat de groep met sociale angst, in vergelijking met de groep zonder sociale angst, meer gezichtsuitdrukkingen imiteert wanneer er gezichten met negatieve emoties getoond worden. Tevens werd er verwacht dat mensen met sociale angst in grotere mate negatieve emoties aan alle getoonde gezichten toekennen. Tot slot werd er verwacht dat er meer besmetting van positieve emoties plaatsvindt bij de groep zonder sociale angst dan bij de groep met sociale angst. Het tegenovergestelde werd verwacht voor de besmetting van negatieve emoties, namelijk dat er meer besmetting plaatsvindt bij de groep met sociale angst dan bij de groep zonder sociale angst. Methode Deelnemers Zevenenveertig eerstejaarsstudenten Psychologie van de Universiteit van Amsterdam namen deel aan het onderzoek. Zij werden op basis van hun score op de Social Interaction Anxiety Scale uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Vervolgens werden zij gesplitst in een groep met sociale angst (n = 13) en een groep zonder sociale angst (n = 31)1. Drie deelnemers werden uitgesloten van analyse op basis van onvolledige data. De groepen verschilden qua samenstelling van de sekses en leeftijd niet van elkaar, (p > .05). Op de SIAS scoordde de groep met sociale angst hoger dan de groep zonder sociale angst, (p < .05). Zie tabel 1 voor enkele demografische gegevens van de deelnemers. De deelnemers 1. De proefpersonen vulden tijdens het experiment nogmaals de SIAS in. Hieruit bleek dat veel proefpersonen verschillend scoorden tijdens het experiment, in vergelijking met de score waarop zij uitgenodigd werden voor deelname aan het onderzoek. Daarom werd besloten dat de proefpersonen werden toegewezen aan de groepen op basis van de score op de SIAS ten tijde van het experiment.
Page 7
werden beloond met een onderzoekspunt, of konden kiezen voor een geldelijke beloning van 7 euro. Tabel 1 De samenstelling, gemiddelde leeftijd en gemiddelde score op de SIAS van de groep met sociale angst en de groep zonder sociale angst. Aantal mannen Groep met
2
Aantal vrouwen 11
sociale angst Groep zonder sociale angst
Gem. leeftijd
Gem. score
(sd.)
SIAS (sd.)
19.38 jaar
44.1 (10.32)
(1.19) 5
26
21.52 jaar
9.35 (5.29)
(4.34)
Manipulatie Voor de manipulatie werd gebruikt gemaakt van videofragmenten waarin zes acteurs de emoties boosheid, angst, blijheid , minachting en een neutraal gezicht zonder emotie uitbeeldden. De acteurs in de videofragmenten bestonden uit drie vrouwen en drie mannen. Ieder videofragment duurde 5 seconden. De videofragmenten van dezelfde emotie werden achtereenvolgend aan de deelnemers getoond. Hierdoor bekeken de deelnemers zes videofragmenten van verschillende acteurs die dezelfde emotie uitbeeldden. Aangezien er vijf emoties uitgebeeld werden, gebeurde dit vijfmaal (voor boosheid, angst, blijheid, minachting en neutraal). De volgorde van de videofragmenten verschilden per deelnemer. De videofragmenten met neutrale gezichten werden altijd als eerste getoond. De emoties werden in vier verschillende volgordes getoond aan de proefpersonen, waarbij iedere emotie eenmaal als eerste aan bod kwam.
Sociale angst De mate van sociale angst werd gemeten met behulp van de Social Interaction Anxiety Scale (SIAS) in. De SIAS bevat 20 stellingen die betrekking hebben op hoe een persoon zich voelt of gedraagt tijdens sociale interacties. Op een vijfpunts-Likert schaal kon de proefpersoon aangeven in welke mate de stelling betrekking op hem of haar had. De Likert schaal loopt van 0, niet van toepassing, tot 4, extreem van toepassing. De SIAS heeft met een Cronbach’s alfa van .90 een hoge interne betrouwbaarheid (Osman, Gutierrez, Barrios, Page 8
Kopper & Chiros, 1998). Daarnaast heeft de SIAS een 1-maand test-hertest betrouwbaarheid coëfficiënt van .90 (Ries, McNeil, Boone, Turk, Carter & Heimberg).
Mimicry De mate van mimicry werd gemeten met behulp van het Facial Action Coding system (FACs, Ekman en Friesen, 1976). Dit systeem codeert gezichtsexpressies naar activatie van bepaalde spiergroepen, ook wel ‘Action Units’ (AU) genoemd. Tijdens het experiment werden de gezichten van de deelnemers gefilmd terwijl zij videofragmenten bekeken van acteurs die verschillende emoties uitbeeldden. De gezichtsuitdrukkingen van de deelnemers werden met behulp van het FACs gescoord. Iedere AU kreeg daarbij een score 1 voor activatie en een score 0 voor geen activatie. In tabel 2 staan de AU's die gescoord zijn in dit onderzoek. Deze AU’s zijn relevant voor de emoties die getoond werden aan de proefpersonen. Wanneer de deelnemer tijdens het bekijken van een videofragment dezelfde AU-activatie vertoonde als de persoon in het videofragment, werd dat geïnterpreteerd als mimicry. Tabel 2 De namen en betekenis van de action units die gescoord zijn in dit onderzoek Action Unit (AU)
Resultaat van activatie AU
Geactiveerd bij acteurs in videofragment:
AU 2
Buitenste wenkbrauw omhoog.
Angst
AU 4
Binnenste wenkbrauwen naar elkaar toe, frons.
Boosheid & minachting
AU 5
Oogleden wijder openen.
Angst
AU 6
Activatie jukbeenderen, ter vorming van
Blijheid
'kraaienpootjes'. AU 7
Oogleden vernauwen.
Boosheid
AU 9/10
Optrekken van bovenlip en neus.
Minachting
AU 12
Mondhoeken omhoog.
Blijheid
AU 15
Mondhoeken omlaag.
N.v.t.
AU 25
Lippen los van elkaar.
Angst & blijheid
AU 54
Positie hoofd naar beneden.
N.v.t. Page 9
AU 55/56
Positie hoofd schuin naar links/rechts.
N.v.t.
Emotieherkenning De mate van emotieherkenning werd gemeten door de proefpersonen, na het tonen van zes videofragmenten waarin één emotie werd uitgebeeld, te vragen in welke mate zij boosheid, angst, minachting, blijheid of schaamte herkenden in de videofragmenten. De deelnemers gaven antwoord middels een visuele analoge schaal (VAS), met aan het linkeruiteinde de waarde ‘helemaal niet’ (score = 0), en aan het rechteruiteinde de waarde ‘heel erg’ (score = 100). Op de VAS kruisten de deelnemers aan in welke mate zij vonden dat de acteurs in de videofragmenten de emoties uitbeeldden. Vervolgens werd de plaats van het antwoord op de VAS omgescoord tot een numerieke waarde.
Emotiebesmetting De proefpersonen gaven na het zien van zes videofragmenten waarin één emotie werd uitgebeeld, antwoord op de vraag in welke mate zij irritatie, nervositeit, minachting, blijheid of schaamte ervaarden tijdens het bekijken van de videofragmenten. Er is gekozen voor nervositeit en irritatie in plaats van angst en boosheid, omdat de manipulatie waarschijnlijk niet sterk genoeg was om emoties van deze sterkte tot stand te brengen. De deelnemers gaven antwoord middels een visuele analoge schaal (VAS), met aan het linkeruiteinde de waarde ‘helemaal niet’ (score = 0), en aan het rechteruiteinde de waarde ‘heel erg’ (score = 100). Op de VAS kruisten de deelnemers aan in welke mate zij de emoties ervaarden tijdens het bekijken van de videofragmenten. Vervolgens werd de plaats van het antwoord op de VAS omgescoord tot een numerieke waarde.
Procedure Tijdens het experiment werden de deelnemers allereerst welkom geheten door de proefleider. Vervolgens bracht de proefleider de deelnemers naar de testruimte waar zij plaats namen achter een computer. Er werden maximaal twee deelnemers per keer getest. Zij zaten met hun rug naar elkaar toe zodat ze elkaar niet konden zien. De proefleider vroeg de deelnemers om niet te eten of te drinken tijdens het experiment en of zij hun telefoon uit wilden zetten. Daarna werd de deelnemers uitgelegd dat ze tijdens het experiment videofragmenten zouden bekijken van mensen, en dat zij enkele vragenlijsten in zouden vullen. Er werd gevraagd of ze aandachtig naar de videofragmenten wilden kijken, alsof ze de Page 10
gedachten van de mensen in het videofragment probeerden te lezen. Vervolgens vertelde de proefleider hen dat ze in het tweede deel van het experiment een gesprek zouden voeren met een persoon uit de videofragmenten. Nadat de deelnemers was uitgelegd dat hij/zij gefilmd zou worden tijdens het onderzoek, en dat ze daar aan het einde van het experiment meer informatie over zouden krijgen, begon het experiment. De deelnemers gaven een toestemmingsverklaring en tekenden een formulier waarmee zij toestemming gaven voor een koppeling met eerder verzamelde gegevens. Het gehele experiment vond plaats achter een computer. Eerst vulden de deelnemers de SIAS in. Vervolgens vulden zij enkele andere vragenlijsten in2. Nadat de deelnemers enkele vragen over demografische gegevens hadden beantwoord kregen zij videofragmenten van zes acteurs te zien die verschillende emoties uitbeeldden. Tijdens het bekijken van de videofragmenten werden de gezichten van de deelnemers gefilmd. Deze videofragmenten werden op een later tijdstip middels het FACs gescoord. Hierna kregen de deelnemers nogmaals alle videofragmenten te zien en gaven zij aan welke emoties zij herkenden, en welke emoties zij ervaarden tijdens het zien van de videofragmenten. Vervolgens werd de deelnemers uitgelegd dat de personen in de videofragmenten niet konden komen om het gesprek te voeren. Wanneer er twee proefpersonen gelijktijdig deelnamen aan het onderzoek voerden zij een gesprek met elkaar, het doel en de resultaten van dit gesprek worden niet in dit verslag besproken. Tot slot vulden de deelenemers een eindvragenlijst in over de betrouwbaarheid van hun antwoorden en kregen zij informatie over het doel van het onderzoek plus de reden waarom zij gefilmd werden. Datareductie De data van het FACs leverde voor iedere AU zes scores per getoonde emotie op, elke getoonde emotie werd namelijk door zes acteurs uitgebeeld. Deze zes scores werden per getoonde emotie bij elkaar opgeteld tot een totaalscore. Dit leverde voor iedere AU vijf totaalscores op, voor iedere getoonde emotie een totaalscore. Analyseplan Action Units (AU) Voor de analyse van AU-activatie werd per AU gebruik gemaakt van een 2 (groep zonder sociale angst vs groep met sociale angst) X 5 (getoonde emotie = boosheid vs angst vs 2.
Deze vragenlijsten betroffen de Emotion Contagion Scale (EC) en de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D). Daarnaast hebben de proefpersonen na het bekijken van de videofragmenten enkele vragen over zelfgerichte aandacht en de affiniteit met de acteurs in de videofragmenten ingevuld. Deze resultaten zullen niet besproken worden in deze studie.
Page 11
blijheid vs minachting vs neutraal) gemengde metingen variantieanalyse (mixed design ANOVA). De totaalscore van de AU gold hierbij als afhankelijke variabele. De variabele Sociale Angst werd getoetst tussen proefpersonen, de variabele Getoonde Emotie werd getoetst binnen proefpersonen. Voor het toetsen van het hoofdeffect van Getoonde Emotie werd middels Mauchly’s W gecontrolleerd op sfericiteit. Waar nodig werd gebruik gemaakt van de Greenhouse-Geisser correctie. Wanneer er een hoofdeffect aanwezig was van Getoonde Emotie werd er middels post-hoc analyse getoetst tussen welke getoonde emoties de verschillen in AU-activatie zaten. Hierbij werd gebruik gemaakt van een Bonferroni correctie voor tien vergelijkingen, waardoor getoetst werd tegen p = .005.Wanneer een hoofdeffect aanwezig was van Groep werd gekeken welke groep, over alle getoonde emoties genomen, meer activatie van de AU had. Wanneer er een interactie was tussen Getoonde Emotie en Groep werd per groep getoetst of er een hoofdeffect was van Getoonde Emotie. Wanneer dit het geval was werd middels posthoc analyse, met Bonferroni correctie voor tien vergelijkingen (p = .005), getoetst waar de verschillen in emotieherkenning waren. Vervolgens werd per emotie middels t-toetsen onderzocht op welke getoonde emoties de groepen verschilden in de mate van AU-activatie. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een Bonferroni correctie voor vijf vergelijkingen. Na de analyses werden de resultaten geїnterpreteerd of er sprake was van het imiteren van gezichtsuitdrukkingen. Hierbij werd gebruik gemaakt van het feit dat de acteurs tijdens het uitbeelden van de emoties in de videofragmenten per emotie specifieke AU’s activeerden (zie tabel 1). Wanneer de deelnemers dezelfde AU als de acteurs in de videofragmenten activeerden werd dit geїnterpreteerd als het imiteren van de gezichtsuitdrukking.
Emotieherkenning & emotionele reactie Voor de analyse van emotieherkenning werd per getoonde emotie gebruik gemaakt van een 2 (groep zonder sociale angst vs groep met sociale angst) X 5 (toegekende emotie = boosheid vs angst vs blijheid vs minachting vs neutraal) gemengde metingen variantieanalyse (mixed design ANOVA). De mate waarin proefpersonen een emotie toekenden aan de getoonde emotie werd gebruikt als afhankelijke variabele. De variabele Groep werd getoetst tussen proefpersonen, de variabele Toegekende Emotie werd getoetst binnen proefpersonen. Voor het toetsen van het hoofdeffect van Toegekende Emotie werd middels Mauchly’s W gecontroleerd op sfericiteit. Waar nodig werd gebruik gemaakt van de Greenhouse-Geisser correctie. Wanneer er een hoofdeffect aanwezig was van Getoonde Emotie werd er middels Page 12
post-hoc analyse getoetst waar de verschillen in emotietoekenning zaten. Hierbij werd gebruik gemaakt van een Bonferroni correctie voor tien vergelijkingen, waardoor getoetst werd tegen p = .005.Wanneer een hoofdeffect aanwezig was van Groep werd gekeken welke groep meer emotie toekende aan de getoonde emoties. Wanneer er een interactie was tussen Emotie en Toegekende Groep werd per groep getoetst of er een hoofdeffect was van Toegekende Emotie. Wanneer dit hoofdeffect aanwezig was werd middels posthoc analyse, met Bonferroni correctie voor tien vergelijkingen (p = .005), getoetst waar de verschillen in emotieherkenning waren. Vervolgens werd per emotie middels t-toetsen onderzocht op welke getoonde emotie de groepen verschilden in de mate van emotietoekenning. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een Bonferroni correctie voor vijf vergelijkingen waardoor getoets werd tegen p = .01. De emotionele reacties van de proefpersonen op de getoonde gezichten werden middels dezelfde procedure geanalyseerd. Hiervoor werd per getoonde emotie gebruik gemaakt van een 2 (groep zonder sociale angst vs groep met sociale angst) X 5 (gevoelde emotie = irritatie vs nervositeit vs blijheid vs minachting vs schaamte) gemengde metingen variantieanalyse (mixed design ANOVA). De mate waarin de deelnemers verschillende emoties ervaarden tijdens het bekijken van de videofragmenten gold hierbij als afhankelijke variabele.
Emotiebesmetting Om te onderzoeken of er sprake was van emotiebesmetting werd per groep een herhaalde metingen ANOVA voor vijf meetmomenten uitgevoerd. Het soort emotie dat de deelnemers zagen gold hierbij als onafhankelijke variabele, de mate waarin de proefpersoon de getoetste emotie voelden gold als afhankelijke variabele. Middels contrasten werd getoetst of de mate van nervositeit, irritatie, blijheid en minachting die deelnemers voelden groter was wanneer zij de desbetreffende emotie zagen, dan wanneer zij gezichten met andere emoties zagen. Hierbij werd gebruik gemaakt van een Bonferroni correctie voor vijf vergelijkingen, waardoor getoetst werd tegen p = .01. Emotiebesmetting van schaamte werd niet getoetst omdat de acteurs in de videofragmenten deze emotie niet uitbeeldden.
Page 13
Resultaten
1. AU activatie 1.1 Activatie buitenste wenkbrauwen, AU2 Wanneer de activatie van AU2 per getoonde emotie wordt getoetst is er een hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(2.25, 94.34) = 3.23, p < .05, ηp2 = .07, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.58 p > .05, ηp2 = .01 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(2.25, 94.34) = 0.39, p > .05, ηp2 = .01. Uit de posthoc analyses voor de verschillen in activatie tussen de getoonde emoties blijkt echter dat er geen verschil in de mate van AU2 activatie is tussen gezichten met minachting, blijheid, boosheid, angst en neutrale gezichten (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 1 voor de mate van AU2 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
1.2 Activatie binnenste wenkbrauwen, AU4 Wanneer de activatie van AU4 per getoonde emotie wordt getoetst is er een hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(2.57, 107.74) = 6.45, p < .05, ηp2 = .13, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.23, p > .05, ηp2 = .01 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(2.57, 107.74) = 0.96, p > .05, ηp2 = .02. Uit de posthoc analyses voor de verschillen in activatie tussen de getoonde emoties blijkt dat er meer activatie in AU4 is bij gezichten met boosheid dan bij gezichten met blijheid en gezichten met angst (voor alle toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil in de mate van AU4 activatie wanneer er gezichten met blijheid, gezichten met minachting, gezichten met angst of neutrale gezichten getoond worden (voor alle toetsen geldt: p > .005). Daarnaast is er geen verschil in de mate van AU4 activatie wanneer er gezichten met boosheid, gezichten met minachting of neutrale gezichten getoond worden (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 1 voor de mate van AU4 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
1.3 Oogleden wijder openen, AU5 Wanneer de activatie van AU5 per getoonde emotie wordt getoetst is er geen hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(1.51, 63,23) = 2.80, p > .05, ηp2 = .06, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.05, p > .05, ηp2 = .00 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(1.51, 63.23) = 0.58, p > .05, ηp2 = .01. Zie Figuur 1 voor de mate van AU5 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
Page 14
1.4 Activatie jukbeenderen, ter vorming van ‘kraaienpootjes’, AU6 Wanneer de activatie van AU6 per getoonde emotie wordt getoetst is er een hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(3.00, 126.15) = 2.94, p < .05, ηp2 = .07. Er is geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 1.68, p > .05, ηp2 = .04 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(3.00, 126.15) = 0.29, p > .05, ηp2 = .01. Uit de posthoc analyses voor de verschillen in activatie tussen de getoonde emoties blijkt dat er meer activatie in AU6 is wanneer er gezichten met angst getoond worden, dan bij neutrale gezichten (p < .005). Er is geen verschil in de mate van AU6 activatie wanneer er gezichten met blijheid, gezichten met minachting, gezichten met angst of gezichten met boosheid getoond worden (voor alle toetsen geldt: p > .005). Daarnaast is er geen verschil in de mate van AU6 activatie tussen neutrale gezichten en gezichten met boosheid, gezichten met minachting of gezichten met blijheid. (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 1 voor de mate van AU6 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
1.5 Oogleden vernauwen, AU7 Wanneer de activatie van AU7 per getoonde emotie wordt getoetst is er geen hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(2.47, 103.56) = 1.65, p > .05, ηp2 = .04, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.12, p > .05, ηp2 = .00 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(2.47, 103.56) = 0.44, p > .05, ηp2 = .01. Zie Figuur 1 voor de mate van AU7 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
1.6 Optrekken van bovenlip en neus, AU 9/AU10 Wanneer de activatie van AU9/AU10 per getoonde emotie wordt getoetst is er geen hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(2.18, 91.59) = 0.32, p > .05, ηp2 = .01, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.40, p > .05, ηp2 = .01 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(2.18, 91.59) = 1.76, p > .05, ηp2 = .04. Zie Figuur 1 voor de mate van AU7 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
Page 15
Figuur 1. De gemiddelde activatie van AU2, AU4, AU5, AU6, AU7 en AU9/10 per getoonde emotie, uitgesplitst per groep. 1.7 Optrekken van de mondhoeken, AU12 Wanneer de activatie van AU12 per getoonde emotie wordt getoetst is er een hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(4, 168) = 12.90, p < .05, ηp2 = .24. Er is geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 1.12, p > .05, ηp2 = .03 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(4, 168) = 0.38, p > .05, ηp2 = .01. Uit de posthoc analyses voor de verschillen in activatie tussen de getoonde emoties blijkt dat er meer activatie in AU12 is wanneer er gezichten met blijheid getoond worden, dan bij gezichten met boosheid of neutrale gezichten (voor alle toetsen geldt: p < .005). Daarnaast is er meer activatie in AU12 wanneer er gezichten met minachting of gezichten met angst getoond worden, dan wanneer er neutrale gezichten getoond worden (voor beide toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil in de mate van AU12 activatie wanneer er gezichten met blijheid, gezichten met minachting of gezichten met angst getoond worden (voor alle toetsen geldt: p > .005). Daarnaast is er geen verschil in de mate van AU12 activatie tussen gezichten met boosheid, gezichten met minachting en gezichten met angst of tussen gezichten met boosheid en neutrale gezichten (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 2 voor de mate van AU12 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
Page 16
1.8 Naar beneden trekken van de mondhoeken, AU15 Wanneer de activatie van AU15 per getoonde emotie wordt getoetst is er een hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(2.45, 102.75) = 3.33, p < .05, ηp2 = .07. Er is geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.09, p > .05, ηp2 = .00 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(2.45, 102.75) = 0.48, p > .05, ηp2 = .01. Uit de posthoc analyses voor de verschillen in activatie tussen de getoonde emoties blijkt echter dat de mate van AU15 activatie niet verschilt wanneer er gezichten met boosheid, gezichten met angst, gezichten met minachting, gezichten met blijheid of neutrale gezichten getoond worden (voor alle toetsen geldt: p >.005) Zie Figuur 2 voor de mate van activatie in AU15 per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
1.9 Lippen los van elkaar, AU25 Wanneer de activatie van AU25 per getoonde emotie wordt getoetst is er geen hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(3.09, 129.56) = 1.50, p > .05, ηp2 = .03, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 2.34, p > .05, ηp2 = .05 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(3.09, 129.56) = 0.92, p > .05, ηp2 = .02. Zie Figuur 2 voor de mate van AU7 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
1.10 Positie hoofd omhoog, AU53 Wanneer de activatie van AU53 per getoonde emotie wordt getoetst is er geen hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(2.55, 107.25) = 0.27, p > .05, ηp2 = .01, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.12, p > .05, ηp2 = .00 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(2.55, 107.25) = 0.45, p > .05, ηp2 = .01. Zie Figuur 2 voor de mate van AU53 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
1.11 Positie hoofd omlaag, AU54 Wanneer de activatie van AU54 per getoonde emotie wordt getoetst is er geen hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(2.18, 91.67) = 0.39, p > .05, ηp2 = .01, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.09, p > .05, ηp2 = .00 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(2.18, 91.67) = 0.90, p > .05, ηp2 = .02. Zie Figuur 2 voor de mate van AU54 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
Page 17
1.12 Positie hoofd schuin naar links/rechts, AU55/AU56 Wanneer de activatie van AU55/AU56 per getoonde emotie wordt getoetst is er geen hoofdeffect voor Getoonde Emotie, F(1.74, 73.26) = 0.27, p > .05, ηp2 = .01, geen hoofdeffect voor Groep, F(1, 42) = 0.71, p > .05, ηp2 = .02 en geen interactie tussen Groep en Getoonde Emotie, F(1.74, 73.26) = 0.65, p > .05, ηp2 = .02. Zie Figuur 2 voor de mate van AU55/AU56 activatie per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
Figuur 2. De gemiddelde activatie van AU12, AU15, AU25, AU53, AU54 en AU55/56 per getoonde emotie, uitgesplitst per groep.
2. Emotietoekenning 2.1 Neutrale gezichten Wanneer er neutrale gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Toegekende Emotie, F(2.71, 113.84) = 5.65, p < .05, ηp2 = .12 en een hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 4.67, p < .05, ηp2 = .10. De groep met sociale angst kent meer emotie toe aan de getoonde videofragmenten dan de groep zonder sociale angst. Er is geen interactie tussen Groep en Toegekende Emotie, F(2.71, 113.84) = 1.16, p > .05, ηp2 = .03. Uit de posthoc toetsen voor de verschillen tussen de toegekende emoties blijkt dat proefpersonen aan de neutrale gezichten in de videofragmenten meer blijheid toekennen dan angst, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Proefpersonen kennen evenveel blijheid als boosheid toe aan de Page 18
neutrale gezichten en verschillen niet in de mate van angst, boosheid, minachting of schaamte die zij aan de neutrale gezichten toekennen (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 3 voor de gemiddelden van emotieherkenning van de beide groepen wanneer neutrale gezichten getoond worden.
2.2 Blije gezichten Wanneer er blije gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Toegekende Emotie, F(1.56, 65.36) = 493.65, p < .05, ηp2 = .92. Er is geen hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 2.20, p > .05, ηp2 = .05 en geen interactie tussen Groep en Toegekende Emotie, F(1.56, 65.36) = 0.82, p > .05, ηp2 = .02. Uit de posthoc toetsen voor de verschillen tussen de toegekende emoties blijkt dat proefpersonen aan de videofragmenten meer blijheid toekennen dan angst, boosheid, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Proefpersonen verschillen niet in de mate van angst, boosheid, minachting of schaamte die zij toekennen aan de blije gezichten in de videofragmenten (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 3 voor de gemiddelden van emotieherkenning van de beide groepen wanneer blije gezichten getoond worden.
2.3 Boze gezichten Wanneer er boze gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Toegekende Emotie, F(2.51, 105.54) = 206.22, p < .05, ηp2 = .83 en een hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 4.69, p < .05, ηp2 = .10. De groep met sociale angst kent meer emotie toe aan de getoonde videofragmenten dan de groep zonder sociale angst. Er is geen interactie tussen Groep en Toegekende Emotie, F(2.51, 105.54) = 0.78, p > .05, ηp2 = .02. Uit de posthoc toetsen voor de verschillen tussen de toegekende emoties blijkt dat proefpersonen aan de boze gezichten in de videofragmenten meer boosheid toekennen dan blijheid, angst, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Proefpersonen geven verder aan meer minachting toe te kennen dan blijheid, angst en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil in de mate van angst, blijheid en schaamte die zij aan de boze gezichten in de videofragmenten toekennen (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 3 voor de gemiddelden van emotieherkenning van de beide groepen wanneer boze gezichten getoond worden.
2.4 Minachtende gezichten Wanneer er minachtende gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Toegekende Emotie, F(2.48, 104.10) = 164.52, p < .05, ηp2 = .80 en een hoofdeffect voor Page 19
Groep, F(1,42) = 9.06, p < .05, ηp2 = .18. De groep met sociale angst kent meer emotie toe aan de getoonde videofragmenten dan de groep zonder sociale angst. Er is geen interactie tussen Groep en Toegekende Emotie, F(2.48, 104.10) = 0.96, p > .05, ηp2 = .02. Uit de posthoc toetsen voor de verschillen tussen de toegekende emoties blijkt dat proefpersonen aan de minachtende gezichten in de videofragmenten meer minachting toekennen dan boosheid, blijheid, angst, en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Verder kennen proefpersonen meer boosheid toe dan blijheid, angst en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil in de mate van angst, blijheid en schaamte die proefpersonen toekennen aan de minachtende gezichten in de videofragmenten (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 3 voor de gemiddelden van emotieherkenning van de beide groepen wanneer minachtende gezichten getoond worden. 2.5 Angstige gezichten Wanneer er angstige gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Toegekende Emotie, F(2.89, 121.34) = 286.15, p < .05, ηp2 = .87, een hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 9.94, p < .05, ηp2 = .19 en een interactie tussen Groep en Toegekende Emotie, F(2.89, 121.34) = 6.09, p < .05, ηp2 = .13. T-toetsen voor het verschil tussen de groepen lieten zien dat de groep met sociale angst meer schaamte toekent aan de angstige gezichten in de videofragmenten dan de groep zonder sociale angst, p < .01. Er was geen verschil tussen de groepen op angst, minachting blijheid en boosheid (voor alle toetsen geldt: p > .01). Wanneer per groep getoetst wordt welke emoties toegekend worden blijkt dat er voor de groep zonder sociale angst een hoofdeffect van Toegekende Emotie is, F(2.88, 86.36) = 339.09, p < .05, ηp2 = .92. Uit de posthoc toetsen voor de verschillen tussen de toegekende emoties in de groep zonder sociale angst blijkt het volgende. Proefpersonen in de groep zonder sociale angst kennen aan de angstige gezichten in de videofragmenten meer angst toe dan blijheid, boosheid, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil tussen blijheid, boosheid, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p > .005). Voor de groep met sociale angst is er tevens een hoofdeffect van Toegekende Emotie F(2.29, 27.46) = 62.53, p < .05, ηp2 = .84. Deze proefpersonen kennen meer angst toe dan blijheid, boosheid, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Proefpersonen met sociale angst kennen echter, in tegenstelling tot proefpersonen zonder sociale angst, meer schaamte toe dan blijheid en boosheid (Beide toetsen significant, p < .005). Er is geen verschil tussen blijheid, boosheid en minachting of tussen schaamte en minachting (voor alle toetsen geldt: p > .005).
Page 20
Zie Figuur 3 voor de gemiddelden van emotieherkenning van de beide groepen wanneer angstige gezichten getoond worden.
Figuur 3. De gemiddelden van emotietoekenning aan neutrale, blije, boze, minachtende en angstige gezichten, uitgesplitst op groep.
3. Emotionele reacties 3.1 Neutrale gezichten Wanneer er neutrale gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(2.68, 112.37) = 39.91, p < .05, ηp2 = .49, een hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 5.03, p < .05, ηp2 = .11 en een interactie tussen Groep en Gevoelde Emotie, F(2.68, 112.37) = 6.94, p < .05, ηp2 = .14. T-toetsen per emotie lieten zien dat de groep met sociale angst aangeeft meer schaamte te voelen tijdens het zien van de neutrale gezichten dan de groep zonder sociale angst, p < .01. De groepen verschillen op irritatie, minachting, blijheid en nervositeit niet van elkaar (voor alle toetsen geldt: p > .01). Analyses per groep laten zien dat er bij de groep zonder sociale angst een hoofdeffect is voor Gevoelde Emotie, F(2.35, 70.53) = 57.04, p < .05, ηp2 = .66. Uit de posthoc toetsen voor de verschillen tussen gevoelde emoties blijkt dat de groep zonder sociale angst geeft aan meer blijheid te voelen dan nervositeit, irritatie, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil tussen de mate van nervositeit, irritatie, minachting en schaamte die proefpersonen in de groep Page 21
zonder sociale angst aangeven te voelen wanneer er neutrale gezichten getoond worden (voor alle toetsen geldt: p > .005). Voor de groep met sociale angst is er een hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(4, 48) = 9.34, p < .05, ηp2 = .44. Uit de posthoc toetsen voor de verschillen tussen gevoelde emoties blijkt dat de groep met sociale angst aangeeft meer blijheid te voelen dan irritatie en minachting (voor beide toetsten geldt: p < .005). Daarnaast geven zij aan dat zij meer nervositeit dan irritatie en minachting te voelen (voor beide toetsen geldt : p < .005). Verder is er geen verschil in de mate van blijheid, nervositeit en schaamte, of in de mate van irritatie, schaamte en minachting (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 4 voor de gemiddelden van de emotionele reacties van de beide groepen wanneer neutrale gezichten getoond worden.
3.2 Blije gezichten Wanneer er blije gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(2.55, 107.15) = 239.79, p < .05, ηp2 = .85, een hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 8.65, p < .05, ηp2 = .17 en een interactie tussen Groep en Gevoelde Emotie, F(2.55, 107.15) = 5.13, p < .05, ηp2 = .11. T-toetsen per emotie lieten zien dat de groepen niet verschillen op de mate van blijheid, irritatie, nervositeit, schaamte en minachting die zij aangeven te voelen (voor alle toetsen geldt: p > .01). Analyses per groep laten zien dat er zowel bij de groep zonder sociale angst, F(1.79, 53.57) = 383.66, p < .05, ηp2 = .93, als de groep met sociale angst, F(2.77, 33.21) = 36.86, p < .05, ηp2 = .75 een hoofdeffect voor Gevoelde Emotie is. Posthoc toetsen laten zien dat beide groepen aangeven meer blijheid te voelen dan nervositeit, irritatie, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Bij beide groepen is er geen verschil tussen de mate van nervositeit, irritatie, minachting en schaamte, die proefpersonen aangeven te voelen, wanneer er videofragmenten getoond worden van blije gezichten (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 4 voor de gemiddelden van de emotionele reacties van de beide groepen wanneer blije gezichten getoond worden.
3.3 Boze gezichten Wanneer er boze gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(1.98, 82.99) = 12.19, p < .05, ηp2 = .23, een hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 5.84, p < .05, ηp2 = .12 en een interactie tussen Groep en Gevoelde Emotie, F(1.98, 82.99) = 6.62, p < .05, ηp2 = .14. T-toetsen per emotie lieten zien dat de groep met sociale angst aangeeft meer nervositeit, te voelen dan de groep zonder sociale angst, p < .01. De groepen verschillen op blijheid, irritatie, minachting en schaamte niet van elkaar (voor alle toetsen Page 22
geldt: p > .01). Analyses per groep lieten zien dat er bij de groep zonder sociale angst een hoofdeffect is voor Gevoelde Emotie, F(1.77, 53.20) = 31.05, p < .05, ηp2 = .51. De groep zonder sociale angst geeft aan meer blijheid te voelen dan nervositeit, irritatie, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil tussen de mate van irritatie, schaamte, minachting en nervositeit, die de groep zonder sociale angst aangeeft te voelen wanneer er boze gezichten getoond worden (voor alle toetsen geldt: p > .005). Voor de groep met sociale angst is er geen hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(1.96, 23.57) = 1.52, p > .05, ηp2 = .11. Zie Figuur 4 voor de gemiddelden van de emotionele reacties van de beide groepen wanneer boze gezichten getoond worden. 3.4 Minachtende gezichten Wanneer er minachtende gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(2.53,106.28) = 19.95, p < .05, ηp2 = .32, een hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 11.43, p < .05, ηp2 = .21 en een interactie tussen Groep en Gevoelde Emotie, F(2.53, 106.28) = 10.00, p < .05, ηp2 = .19. T-toetsen per emotie lieten zien dat de groep met sociale angst aangeeft meer nervositeit en minder blijheid te voelen dan de groep zonder sociale angst (voor beide toetsen geldt: p < .01). De groepen verschillen op irritatie, schaamte en minachting niet van elkaar (voor alle toetsen geldt: p > .01). Analyses per groep laten zien dat er voor de groep zonder sociale angst een hoofdeffect is voor Gevoelde Emotie, F(2.62, 78.69) = 58.52, p < .05, ηp2 = .66. Wanneer er gezichten met minachting getoond worden geeft de groep zonder sociale angst aan meer blijheid te voelen dan nervositeit, irritatie, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). De groep zonder sociale angst geeft verder aan nervositeit, irritatie, schaamte en minachting in dezelfde mate te voelen (voor alle toetsen geldt: p > .005). Voor de groep met sociale angst is er geen hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(2.15, 25.78) = 0.98, p > .05, ηp2 = .08. Zie Figuur 4 voor de gemiddelden van de emotionele reacties van de beide groepen wanneer er gezichten met minachting getoond worden.
3.5 Angstige gezichten Wanneer er angstige gezichten getoond worden is er een hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(2.19, 91.85) = 38.15, p < .05, ηp2 = .48 en geen hoofdeffect voor Groep, F(1,42) = 2.00, p > .05, ηp2 = .05. Er is wel een interactie tussen Groep en Gevoelde Emotie, F(2.19, 91.85) = 6.25, p < .05, ηp2 = .13. T-toetsen voor de verschillen in gevoelde emoties tussen de groepen laten zien dat de groep met sociale angst aangeeft meer nervositeit te voelen dan de Page 23
groep zonder sociale angst, p < .01. De groepen verschillen niet op de mate van blijheid, irritatie, minachting of schaamte die zij aangeven te ervaren (voor alle toetsen geldt: p > .01). Analyses per groep laten zien dat er bij de groep zonder sociale angst een hoofdeffect is voor Gevoelde Emotie, F(1.74, 52.24) = 48.27, p < .05, ηp2 = .62. Wanneer er angstige gezichten getoond worden geeft de groep zonder sociale angst aan meer blijheid te voelen dan nervositeit, irritatie, minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil tussen de mate waarin de groep zonder sociale angst aangeeft schaamte, nervositeit, irritatie en minachting te voelen (voor alle toetsen geldt: p > .005). Voor de groep met sociale angst is er tevens een hoofdeffect voor Gevoelde Emotie, F(4, 48) = 11.33, p < .05, ηp2 = .49. Wanneer er angstige gezichten getoond worden geeft de groep met sociale angst aan meer blijheid te voelen dan irritatie, minachting en schaamte en meer nervositeit dan minachting en schaamte (voor alle toetsen geldt: p < .005). Er is geen verschil tussen nervositeit en blijheid, nervositeit en irritatie of tussen minachting, irritatie en schaamte (voor alle toetsen geldt: p > .005). Zie Figuur 4 voor de gemiddelden van de emotionele reacties van de beide groepen wanneer angstige gezichten getoond worden.
Figuur 4. De gemiddelden van de gevoelde emoties bij videofragmenten met neutrale, blije, boze, minachtende en angstige gezichten, uitgesplitst op groep.
Page 24
3.6 Emotiebesmetting Zowel de groep met sociale angst als de groep zonder sociale angst geeft aan meer blijheid te ervaren wanneer zij blije gezichten zien dan wanneer zij gezichten zien met een andere emotie (voor alle toetsen geldt: p < .01. Bij de groep mensen met sociale angst is er een trend om meer minachting te voelen wanneer zij minachtende gezichten zien dan wanneer zij gezichten zien met een andere emotie (voor alle toetsen geldt: p < .05). Dit is niet het geval bij de groep zonder sociale angst (voor alle toetsen geldt: p > .05). De groepen ervaren tijdens het zien van angstige gezichten evenveel angst als bij het zien van gezichten met andere emoties, en tijdens het zien van boze gezichten evenveel irritatie als bij het zien van gezichten met andere emoties (voor alle toetsen geldt: p > .01.)
Discussie De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn: 1. Mensen met sociale angst imiteren vaker negatieve gezichtsuitdrukkingen dan mensen zonder sociale angst1. 2. Mensen zonder sociale angst imiteren vaker positieve gezichtsuitdrukkingen dan mensen met sociale angst1. 3 Mensen met sociale angst kennen aan iedere getoonde emotie, met uitzondering van blijheid, in grotere mate onjuiste emoties toe dan mensen zonder sociale angst, wat duidt op enige moeilijkheden in de emotieherkenning. 4. Mensen zonder sociale angst ervaren meer positieve, en minder negatieve emoties tijdens het waarnemen van emotionele gezichtsuitdrukkingen dan mensen met sociale angst. Dit onderzoek probeerde meer inzicht te verschaffen waarom mensen met sociale angst minder positief beoordeeld worden dan mensen zonder sociale angst (Heerey & Kring, 2007; Alden & Wallace, 1994). Eerder onderzoek geeft aanwijzing dat de mate van mimicry, emotieherkenning en positieve emotiebesmetting tijdens een interactie mogelijk een positieve invloed heeft op de beoordeling van het individu (Chartrand & Barth, 1999, Stel & Vonk, 2010, Bate, Parris et al., 2010; Besel & Yuille, 2010; Wied, Branje & Meeus, 2007; Batson, Chang et al., 2002; Batson, Batson et al. 1995; Barsade, 2002). Daarom heeft deze studie 1) Vanwege een probleem met de power in dit onderzoek zal een voorzichtige conclusie worden gegeven aan de hand van de gemiddelden. In principe kunnen de resultaten van dit onderzoek de hypothese dat sociale angst een effect heeft op mimicry niet bevestigen. Op basis van de gevonden resultaten lijkt sociale angst geen effect te hebben op (het spiegelen van) gezichtsuitdrukkingen, ongeacht welke emotie waargenomen wordt. Deze conclusie is echter gebaseerd op resultaten van de data die tot nu toe verzameld zijn. Omdat deze nog niet compleet is, is er een probleem met de power; het is moeilijk om een aanwezig effect daadwerkelijk aan te tonen.
Page 25
onderzocht welk effect sociale angst heeft op het imiteren van gezichtsuitdrukkingen, het herkennen van emoties en de emoties die mensen ervaren wanneer zij videofragmenten bekijken van gezichten die verschillende emoties uitbeelden. Als eerste wordt het effect van sociale angst op mimicry besproken. Daarna wordt het effect van sociale angst op emotieherkenning besproken. Tot slot wordt besproken welk effect sociale angst heeft op de emoties die mensen ervaren tijdens het waarnemen van gezichten met verschillende emoties.
Mimicry Wanneer mensen met sociale angst emotionele gezichten zien, imiteren zij in vergelijking met mensen zonder sociale angst vaker de gezichtsuitdrukkingen van negatieve emoties. Zo geeft dit onderzoek aanwijzing dat mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, vaker gezichtsuitdrukkingen imiteren wanneer zij boze en angstige gezichten zien. Wanneer mensen met sociale angst in dit onderzoek boze gezichten getoond krijgen lijken zij vaker te fronsen dan wanneer zij andere emoties zien. Voor mensen zonder sociale angst geldt dit niet, zij fronsen even vaak bij boze gezichten als bij neutrale gezichten. De toename in het aantal fronsen bij mensen met sociale angst lijkt een reactie te zijn op de boze gezichten die zij zien. In het geval van blije, angstige, minachtende en neutrale gezichten fronsen mensen met sociale angst namelijk niet vaker dan mensen zonder sociale angst. Mensen met sociale angst kijken dus niet simpelweg bozer dan mensen zonder sociale angst. Hiermee wordt de hypothese dat mensen met sociale angst, ongeacht welke emotie zij waarnemen, minder mimicry vertonen dan mensen zonder sociale angst niet bevestigd. Het zou kunnen zijn dat de invloed van mimicry op de beoordeling van het individu niet alleen bepaald wordt door de mate ervan, maar tevens door het soort emotie die geїmiteerd wordt. In dat geval zou het imiteren van positieve emoties kunnen leiden tot een positievere beoordeling, terwijl het imiteren van negatieve emoties zou kunnen leiden tot een negatievere beoordeling. Boosheid is niet de enige negatieve emotie die mensen met sociale angst vaker lijken te imiteren dan mensen zonder sociale angst. Dit onderzoek geeft aanwijzing dat naast boze gezichtsuitdrukkingen ook angstige gezichtsuitdrukkingen vaker geїmiteerd worden door mensen met sociale angst. Zo komt uit het onderzoek naar voren dat mensen met sociale angst vaker hun lippen los doen bij angstige gezichten dan wanneer zij andere emoties zien. Dit geldt niet voor mensen zonder sociale angst. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat mensen tevens de lippen los van elkaar doen bij een sterke lach. Mensen met sociale angst lijken
Page 26
echter niet vaker te glimlachen bij het zien van angstige gezichten dan bij het zien van andere emoties. Hierdoor kan de sterke lach als reactie uitgesloten worden. De bevinding dat mensen met sociale angst vaker negatieve gezichtsuitdrukkingen imiteren dan mensen zonder sociale angst is in lijn met de resultaten van eerder onderzoek naar het effect van sociale angst op mimicry. Zo komt uit verschillende onderzoeken naar voren dat mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, boze gezichtsuitdrukkingen sterker imiteren (Vrana & Gross, 2004; Dimberg & Thunberg, 2007). Het is echter in tegenspraak met de bevinding dat de mate van mimicry de beoordeling van het individu positief beїnvloedt (Chartrand & Barth, 1999, Stel & Vonk, 2010). Mensen met sociale angst worden namelijk niet positiever beoordeeld (Heerey & Kring, 2007; Alden & Wallace, 1994), ondanks dat zij negatieve gezichtsuitdrukkingen vaker en sterker lijken te imiteren. Dit geeft aanwijzing voor de mogelijkheid dat de beoordeling van het individu niet alleen beїnvloed wordt door de mate van mimicry tijdens een interactie, maar tevens door het soort emotie dat geїmiteerd wordt. Nu is aangetoond dat sociale angst mogelijk een effect heeft op het imiteren van negatieve gezichtsuitdrukkingen zal gekeken worden naar het effect van sociale angst op het imiteren van positieve gezichtsuitdrukkingen. Tijdens het onderzoek kregen de deelnemers naast gezichten met negatieve emoties, ook gezichten te zien die positieve emoties, zoals blijheid, uitbeeldden. Hiermee werd onderzocht welk effect sociale angst heeft op het imiteren van positieve gezichtsuitdrukkingen. Dit onderzoek geeft aanwijzing dat mensen zonder sociale angst, in vergelijking met mensen met sociale angst, vaker gezichtsuitdrukkingen imiteren wanneer zij gezichten zien van mensen die een positieve emotie uitbeelden. Belangrijke gezichtsuitdrukkingen die bij blijheid horen zijn de glimlach en de vorming van ‘kraaienpootjes’ bij de ogen (Ekman, 1989; Ekman, Friesen & Ancoli, 1980). Daarnaast werd gekeken of sociale angst een effect heeft op het imiteren van de gezichtsuitdrukking ‘lippen los’. Deze gezichtsuitdrukking hoort volgens het FACs bij angstige gezichten, maar doordat de acteurs in de videobeelden duidelijk de lippen los van elkaar deden wanneer zij blijheid uitbeeldden, wordt deze gezichtsuitdrukking in dit onderzoek tevens geїnterpreteerd als het imiteren van blije gezichten. Op basis van de frequentie van de glimlach kan niet worden geconcludeerd dat mensen zonder sociale angst blije gezichtsuitdrukkingen vaker imiteren dan mensen met sociale angst. Zowel mensen met sociale angst als mensen zonder sociale angst glimlachen vaker bij blije gezichten dan bij andere emoties. De groep mensen zonder sociale angst lijkt wel vaker te glimlachen dan de groep mensen met sociale angst, maar lijken dit bij het zien Page 27
van de andere emoties ook vaker te doen. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de groepen verschillen in het imiteren van de glimlach. Wanneer er gekeken wordt naar de frequentie dat mensen ‘kraaienpootjes’ vertonen, of de ‘lippen los van elkaar’ doen, blijkt dat er mogelijk wel verschillen tussen de groepen zijn. Wanneer mensen zonder sociale angst blije gezichten zien lijken zij vaker de gezichtsuitdrukking ‘kraaienpootjes’ te vertonen dan bij de andere getoonde emoties. Hieruit kan worden opgemaakt dat zij deze gezichtsuitdrukking imiteren. Bij mensen met sociale angst is dit niet het geval, wanneer zij blije gezichten zien lijken zij niet vaker ‘kraaienpootjes’ te vertonen dan bij gezichten die negatieve emoties uitbeelden. Daarnaast reageren mensen zonder sociale angst vaker met de uitdrukking ‘lippen los van elkaar’ wanneer zij blije gezichten zien dan bij andere emoties. Mensen met sociale angst doen dit niet, zij lijken met name bij het zien van angstige gezichten vaker de lippen los te doen. Hierbij lijkt de groep mensen zonder sociale angst wanneer zij een blij gezicht zien vaker te glimlachen dan de groep mensen met sociale angst. Hierdoor kan zeer voorzichtig geconcludeerd worden dat mensen zonder sociale angst de sterke lach van een blij gezicht vaker lijken te imiteren dan mensen met sociale angst. Op basis van de frequentie van deze positieve gezichtsuitdrukkingen kan geconcludeerd worden dat mensen zonder sociale angst positieve gezichtsuitdrukkingen vaker lijken te imiteren dan mensen met sociale angst. Daarnaast lijken mensen zonder sociale angst ook bij het zien van gezichten met negatieve emoties vaker te reageren met een positieve gezichtsuitdrukking, zoals de glimlach, dan mensen met sociale angst. De bevindingen van eerder onderzoek naar dit onderwerp lopen uiteen. Hierdoor is er zowel aanwijzing voor (Vrana & Gross, 2004), als tegen de bevinding dat mensen zonder sociale angst vaker gezichtsuitdrukkingen van positieve emoties imiteren dan mensen met sociale angst (Dimberg & Thunberg, 2007). De bevindingen van dit onderzoek geven aanwijzing dat mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, vaker de gezichtsuitdrukkingen van negatieve emoties lijken te imiteren. Mensen zonder sociale angst lijken daarentegen vaker de gezichtsuitdrukkingen van positieve emoties te imiteren. Daarom wordt aangeraden om vervolgonderzoek te doen naar het effect van mimicry van speficieke emoties op de affectie met de gesprekspartner en de kwaliteit van de interactie. Hierdoor kan mogelijk verklaard worden waarom mensen met sociale angst minder positief beoordeeld worden dan mensen zonder sociale angst (Heerey & Kring, 2007; Alden & Wallace, 1994).
Page 28
Een andere mogelijke verklaring voor de bevinding dat mensen met sociale angst minder positief beoordeeld worden dan mensen zonder sociale angst, kan gevonden worden in de relatie tussen mimicry en het vermogen van een individu om zich te verplaatsen in de gevoelswereld van een ander. Dit vermogen is zeer belangrijk bij het onderhouden van vriendschappen en stimuleert prosociaal gedrag (Wied, Branje & Meeus, 2007; Batson, Chang et al., 2002; Batson, Batson et al. 1995). Uit eerder onderzoek komt naar voren dat het imiteren van gezichtsuitdrukkingen mensen beter in staat stelt om zich te verplaatsen in de gevoelswereld van een ander (Sonnby-Borgstrom, 2002). Het is mogelijk dat de verschillen in mimicry tussen mensen met sociale angst en mensen zonder sociale angst leidt tot een verschil in dit vermogen. Er bestaat al evidentie dat mensen met sociale angst problemen ondervinden wanneer zij zich moeten inleven in de gevoelswereld van hun omgeving. Zo interpreteren zij de emotionele gezichtsuitdrukkingen van anderen, en sociale interacties in het algemeen, negatiever dan mensen zonder sociale angst (Winton, Clark & Edelman, 1995; Amin, Foa & Coles, 1998). Dit kan mogelijk veroorzaakt worden doordat mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, vaker de gezichtsuitdrukkingen van negatieve emoties imiteren, terwijl mensen zonder sociale angst juist vaker de gezichtstuitdrukkingen van positieve emoties imiteren. Voordat de bevindingen met betrekking tot emotieherkenning zullen worden besproken moet opgemerkt worden dat de conclusies aangaande mimicry zeer voorzichtig geїnterpreteerd dienen te worden. Zij zijn namelijk aan de hand van gemiddelden gebaseerd en de verschillen zijn niet significant. Dit komt doordat de conclusies gebaseerd zijn op de data die tot nu toe verzameld is, deze dataverzameling is echter nog niet compleet. Dit leidt tot een probleem met de power, waardoor de kans op het vinden van significante verschillen afneemt. Vervolgonderzoek met een steekproef van voldoende grootte is noodzakelijk om de conclusies van dit onderzoek te onderbouwen. Daarnaast wordt aangeraden om vervolgonderzoek te doen naar het effect van emotie-specifieke mimicry op de beoordeling door een ander tijdens een geregisseerd gesprek. Er zou dan gelijk onderzocht kunnen worden of het imiteren van negatieve emoties een effect heeft op het vermogen van de deelnemers om zich in te leven in de gevoelswereld van de gesprekspartner. Wanneer onderzoek met voldoende power zou aantonen dat mensen met sociale angst andere emoties imiteren dan mensen zonder sociale angst, kan gepleit worden voor het bewust aanleren van mimicry bij mensen met sociale angst. Dit zou een onderdeel kunnen gaan vormen in de bestaande communicatievaardigheidstrainingen. Page 29
Emotieherkenning Beide groepen herkennen tijdens het zien van gezichten die een emotie uitbeelden duidelijk het sterkst de juiste emotie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen grote verschillen in de emotieherkenning zijn tussen mensen met sociale angst en mensen zonder sociale angst. In het geval van neutrale gezichten kennen mensen met sociale angst meer emotie toe dan mensen zonder sociale angst. Deze misinterpretatie kan mogelijk leiden tot een vertekening van de sociale interactie. De bevinding dat mensen met sociale angst meer onjuiste emotie toekennen aan gezichten komt overeen met eerder onderzoek (Winton, Clark & Edelmann, 1994; GilboaSchechtman, Foa, Vaknin et al., 2008; Machado-de-Sousa, Arrais et al., 2010). Dit zou kunnen verklaringen waarom veel onderzoeken aantonen dat mensen met sociale angst sociale interacties negatiever interpreteren dan mensen zonder sociale angst (Amin, Foa & Coles, 1998; Voncken, Bogels & de Vries, 2002). Tijdens een sociale interactie vertoont het gezicht van de gesprekspartner namelijk niet continu een duidelijk herkenbare emotie, maar heeft zijn/haar gezicht ook vaak een neutrale uitdrukking. Wanneer aan deze neutrale gezichtsuitdrukkingen negatieve emoties worden toegekend, kan het gevolg zijn dat de gehele interactie als negatiever ervaren wordt. Wanneer deze misinterpretatie als gevolg heeft dat mensen met sociale angst zich tijdens een interactie anders gaan gedragen, door zich bijvoorbeeld afstandelijker op te stellen, kan dit leiden tot een minder positieve beoordeling.
Emotionele reacties In dit onderzoek gaven mensen met sociale angst en mensen zonder sociale angst niet alleen aan welke emoties zij herkenden in de videofragmenten, maar tevens welke emoties zij voelden tijdens het bekijken van de gezichten. Hieruit komt naar voren dat mensen met sociale angst tijdens het zien van neutrale gezichten of gezichten met een negatieve emotie, vaak aangeven meer nervositeit, meer schaamte en minder blijheid ervaren dan mensen zonder sociale angst. De grotere mate van negatieve gevoelens en de mindere mate van positieve gevoelens zouden bij mensen met sociale angst bekrachtigend kunnen werken om sociale interacties te vermijden. De strategie om zo snel mogelijk een sociale interactie te beëindigen zou een negatieve invloed kunnen hebben op de evaluatie door de gesprekspartner, waardoor mensen met sociale angst minder positief beoordeeld worden. Daarnaast komt naar voren dat mensen zonder sociale angst ongeacht welke emotie het gezicht heeft dat zij zien, blijheid als sterkste emotie ervaren. Mensen met sociale angst ervaren geen specifieke emotie als sterkste. Zij ervaren vrijwel altijd evenveel nervositeit als Page 30
blijheid. Wanneer er boze of minachtende gezichten worden getoond ervaren mensen met sociale angst zelfs alle emoties in dezelfde mate. De bevinding dat mensen zonder sociale angst, ongeacht welke emotie het gezicht van de gesprekspartner vertoont, blijheid als sterkste emotie ervaren zou in het geval van mensen zonder sociale angst bekrachtigend kunnen werken op het hebben van sociale interacties. Deze positieve instelling zou een positieve invloed kunnen hebben op de evaluatie door de gesprekspartner, waardoor mensen zonder sociale angst positiever beoordeeld worden dan mensen met sociale angst. Tot slot vindt er zowel bij mensen zonder sociale angst als mensen met sociale angst emotiebesmetting plaats wanneer zij gezichten met een positieve emotie zien. Beide groepen ervaren wanneer zij blije gezichten zien, meer blijheid dan bij het zien van gezichten met andere emoties. In het geval van mensen met sociale angst lijkt daarnaast ook sprake van emotiebesmetting bij het zien van minachtende gezichten. Wanneer zij minachtende gezichten zien lijken zij meer minachting te ervaren dan bij het zien van gezichten met andere emoties, maar dit verschil blijft in de meeste gevallen net boven het significantieniveau. Wanneer mensen boze of angstige gezichten zien vindt er geen emotiebesmetting plaats. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de emotiebesmetting van positieve emoties sociale interacties bevordert (Barsade, 2002), maar gezien het feit dat beide groepen besmet worden door de positieve emoties die zij zien kan dit geen verklaring vormen waarom mensen zonder sociale angst positiever beoordeeld worden dan mensen met sociale angst. Eindconclusie Dit onderzoek zocht een antwoord op de vraag waarom mensen met sociale angst, in vergelijking met mensen zonder sociale angst, minder positief beoordeeld worden door anderen (Heerey & Kring, 2007; Alden & Wallace, 1994). De bevindingen kunnen hier een mogelijke verklaring voor bieden. Mensen zonder sociale angst reageren met name op de positieve emoties van de gesprekspartner. Zowel mensen zonder sociale angst als mensen met sociale angst ervaren zij meer blijheid wanneer zij blije gezichten zien, maar alleen de groep zonder sociale angst geeft dit terug aan de gesprekspartner door deze positieve emotie meer te imiteren. Mensen met sociale angst geven daarentegen vooral de negatieve emoties terug aan de gesprekspartner, zij lijken namelijk meer boze en angstige gezichtsuitdrukkingen te imiteren. Daarnaast kennen mensen met sociale angst meer onjuiste emoties toe aan gezichten, wat bij het zien van neutrale gezichten kan leiden tot misinterpretatie. De gevonden verschillen tussen mensen met sociale angst en mensen zonder sociale angst kunnen onder andere in verband worden gebracht met de empathische vermogens van deze groepen Page 31
(Sonnby-Borgstrom, 2002; Bate, Parris et al., 2010; Besel & Yuille, 2010). Aangezien empathie onder andere belangrijk is voor het onderhouden van positieve sociale relaties zouden verschillen hierin de oorzaak kunnen zijn waarom mensen met sociale angst minder positief beoordeeld worden.
Referenties Amin, N., Foa, E.B. & Coles, M.E. (1998). Negative interpretation bias in social phobia. Behaviour Research and Therapy, 36, 945-957. American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text revision). Washington, DC: Author. Baaren, R.B., Holland, R.W., Kawakami, K. & Knippenberg, A. van (2004). Mimicry and prosocial behaviour. Psychological Science, 15, 71-74. Barlow, D.H. (2002). Anxiety and it’s disorders: The nature and treatment of anxiety and panic (2nd ed.). New York: New York. Bate, S., Parris, B., Haslam, C. & Kay, J. (2009). Socio-emotional functioning and face recognition ability in the normal population. Personality and Individual Differences, 48, 239242. Batson, C.D., Batson, J.G., Todd, R.M., Brummet, B,H., Shaw, L.L. & Aldeguer, C.M.R. (1995). Empathy and the collective good: Caring for one of the others in a social dilemma. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 619-639. Batson, C.D., Chang, J., Orr, R. & Rowland, J. (2002). Empathy, attitude and action: Can feelings for a member of a stigmatized group motivate one to help the group? Personality and Social Psychology Bulletin, 28, 1656-1666. Beidel, D.C., Turner, S.M., Dancu, C.V. (1984). Physiological, cognitive and behavior aspects of social anxiety. Behavioural Research and Therapy, 23, 109-117.
Page 32
Besel, L.D.S. & Yuille, J.C. (2010). Individual differences in empathy: The role of facial expression recognition. Personality and Individual Differences, 49, 107-112. Birbaumer, N., Grodd, W., Diedrich, O., Klose U., Erb, M., Lotze, M., Schneider, F., Weiss, U. & Flor, H. (1998). FMRI reveals amygdala activation to human faces in social phobics. Neuroreport, 9, 1223-1226. Blairy, S., Herrera, P. & Hess, U. (1999). Mimicry and the judgement of emotional facial expressions. Journal of Nonverbal Behaviour, 23, 5-41. Bögels, S.M. (2006). Task concentration training versus applied relaxation, in combination with cognitive therapy, for social phobia patients with fear of blushing, trembling, and sweating. Behaviour Research and Therapy, 44, 1199-1210. Bögels, S.M. & Lamers, C.T.J. (2002). The causal role of self-awareness in blushing-anxious, socially-anxious and social phobics individuals. Behaviour Research and Therapy, 40, 1367– 1384. Bögels, S.M. & Mansell, W. (2004). Attention processes in the maintenance and treatment of social phobia: Hypervigilance, avoidance and self-focused attention. Clinical Psychology Review, 24, 827-856. Bögels, S.M., Rijsemus, W. & Jong, P.J. de (2002). Self-focused attention and social anxiety: the effects of experimentally heightened self-awareness on fear, blushing, cognitions, and social skills. Cognitive Therapy and Research, 26, 461–472. Chartrand, T.L. & Bargh, J.A. (1999). The chameleon effect: The perception-behaviour link and social interaction. Journal of Personality and Social Psychology, 6, 893-910. Dimberg, U. & Thunberg, M. (2007). Speech anxiety and rapid emotional reactions to angry and happy facial expressions. Scandinavian Journal of Psychology, 48, 321-328. Dimberg, U., Thunberg, M. & Elmehed, K. (2000). Unconscious facial reactions to emotional facial expressions. Psychological Science, 11, 86-89. Page 33
Doherty, R.W. (1998). Emotional contagion and social judgement. Motivation and Emotion, 22, 187-209. Ekman, P. (1989). The Argument and Evidence About Universals in Facial Expressions of Emotion. In H. Wagner & A. Manstead (Eds.), Handbook of social psychophysiology (143164). John Wiley and Sons Ltd. Ekman, P., Friesen, W.V. & Ancoli, S. (1980). Facial signs of emotional experience. Journal of Personality and Social Psychology, 39, 1125- 1134. Gilbert, P. (2000). The relational of shame, social anxiety and depression: The role of the evaluation of social rank. Clinical Psychology and Psychotherapy, 7, 174-189. Gilboa-Schechtman, E., Foa, E.B. & Amir, N. (1999). Attentional biases for facial expressions in social phobia: The face-in-the-crowd paradigm. Cognition and Emotion, 13, 305-318. Gilboa-Schechtman, E., Foa, E., Vaknin, Y., Marom, S. & Hermesh, H. (2008). Interpersonal sensivity and response bias in social phobia and depression: Labeling emotional expressions. Cognitive Therapy and Research, 32, 605-618. Heerey, E.A. & Kring, A.M. (2007). Interpersonal consequences of social anxiety. Journal of Abnormal Psychology, 116, 125-134. Heiser, N.A., Turner, S.M. & Beidel, D.C. (2003). Shyness: relationship to social phobia and other psychiatric disorders. Behaviour Research and Therapy, 41, 209-221. Hess, U. & Blairy, S. (2001). Facial mimicry and emotional contagion to dynamic emotional facial expressions and their influence on decoding accuracy. International Journal of Psychophysionlogy, 40, 129-141. Jones, C.J. (1973). Self and interpersonal evaluations: Esteem theories versus consistency theories. Psychological Bulletin, 79, 185-199. Page 34
Joormann, J. & Gotlib, I.H. (2006). Is this happiness I see? Biases in the identification of emotional facial expressions in depression and social phobia. Journal of Abnormal Psychology, 115, 705-714. Lakin, J.L., Jefferis, V.E., Cheng, C.M. & Chartrand, T.L. (2003). The chameleon effect as social glue: evidence for the evolutionary significance of nonconscious mimicry. Journal of Nonverbal Behavior, 27, 145-162. Machado-de-Sousa, J.P., Arrais, K.C., Alves, N.T., Chagas, M.H.N., Meneses-Gaya, C. de, Crippa, J.A. de S., Hallak, E.C. (2010). Facial affect processing in social anxiety: Tasks and stimuli. Journal of Neuroscience Methods, 193, 1-6. Mogg, K. & Bradley, B.P. (2002). Selective orienting of attention to masked threat faces in social anxiety. Behaviour Research and Therapy, 40, 1403-1414. Mogg, K., Bradley, B.P. & Philippot, P. (2004). Selective attention to angry faces in clinical social phobia. Journal of Abnormal Psychology, 113, 160-165. Osman, A., Gutierrez, P.M., Barrios, F.X., Kopper, B.A. & Chiros, C.E. (1998). The social phobia and Social Interaction Anxiety Scales: Evaluation of psychometric properties. Journal of Psychopathobgy and Behavioral Assessment, 20, 249-264. Philippot, P. & Douilliez, C. (2004). Social phobics do not misinterpret facial expression of emotion. Behaviour Research and Therapy, 43, 639-652. Rapee, R.M. & Heimberg, R.G. (1997). A cognitive-behavioural model of anxiety in social phobia. Behaviour Research and Therapy, 35, 741-756. Rapee, R.M. & Lim, L. (1992). Discrepancy between self- and observer rating of performance in social phobics. Journal of Abnormal Psychology, 101, 728-731. Ries, B.J., McNeil, D.W., Boone, M.L., Turk, C.L., Carter, L.E. & Heimberg, R.G. (1998). Assessment of contemporary social phobia verbal report instruments. Behaviour Research and Therapy, 36, 983-994. Page 35
Sato, W. & Yoshikawa, S. (2007). Spontaneous facial mimicry in response to dynamic facial expressions. Cognition, 104, 1-18. Sayette, M.A., Cohn, J.F., Wertz, J.M., Perrot, M.A. & Parrot, D.J. (2001). A psychometric evaluation of the facial action coding system for assessing spontaneous expression. Journal of Nonverbal Behaviour, 25, 167- 185. Schalk, J. van der, Fischer, A., Doosje, B., Wigboldus, D., Hawk, S., Rotteveel, M. & Hess, U. (ongepubliceerd document). Convergent and divergent responses to emotional displays of ingroup and outgroup. Simonian, S.J., Beidel, D.C., Turner, S.M., Berkes, J.L. & Long, J.H. (2001). Recognition of facial affect by children and adolescents diagnosted with social phobia. Child Psychiatry and Human Development, 32, 137-145. Sonnby-Borgstrom, M. (2002). Automatic mimicry reactions as related to differences in emotional empathy. Scandinavian Journal of Psychology, 43, 433-443. Stein, M.B. & Kean, Y.M. (2000). Disability and quality of life in social phobia: Epidemiologic findings. American Journal of Psychiatry, 157, 1606-1613. Stel, M. & Vonk, R. (2010). Mimicry in social interaction: Benefits for mimickers, mimickees, and their interaction. British Journal of Psychology, 101, 311–323. Stopa, L. & Clark, D.M. (2000). Social phobia and interpretation of social events. Behavioral Research and Therapy, 38, 273-283. Tangney, J.P., Wagner, P. & Gramzow, R. (1992). Proneness to shame, proneness to guilt, and psychopathology. Journal of Abnormal Psychology, 101, 469-478. Voncken, M.J., Bögels, S.M. & Vries, K. de. (2003). Interpretation and judgmental biases in social phobia. Behaviour Research and Therapy, 41, 1481–1488.
Page 36
Vrana, S.R. & Gross, D. (2004). Reactions to facial expressions: effects of social context and speech anxiety on responses to neutral, anger, and joy expressions. Biological Psychology, 66, 63–78. Vrijsen, J.N., Lange, W-G., Becker, E.S. & Rinck, M. (2009). Socially anxious individuals lack unintentional mimicry. Behaviour Research and Therapy, 1-4. Winton, E.C., Clark, D.M. & Edelman, R.J. (1994). Social anxiety, fear of negative evaluation and the detection of negative emotions in others. Behaviour Research and Therapy, 33, 193196. Woody, S.R. (1996). Effects of focus of attention on anxiety levels and social performance of individuals with social phobia. Journal of Abnormal Psychology, 105, 61-69. Woody, S.R. & Rodriguez, B.F. (2000). Self-focused attention and social anxiety in social phobics and normal controls. Cognitive Therapy and Research, 24, 473–488. Zubeidat, I., Salinas, J.M., Sierra, J.C. & Fernández-Parra, A. (2007). Psychometric properties of the Social Interaction Anxiety Scale and separation criterion between Spanish youths with and without subtypes of social anxiety. Journal of Anxiety Disorders, 21, 603–624.
Page 37