Hoe mensen reageren op vernedering? Een literatuuronderzoek naar pesten en mishandeling
Abstract In dit literatuuroverzicht wordt het nog weinig onderzochte onderzoeksgebied van de vernedering besproken aan de hand van twee vormen van vernedering, pesten en mishandeling. Er wordt vooral gekeken naar reacties en gevolgen van vernedering. Wanneer mensen vernederd worden blijkt een eerste reactie om agressie te vertonen tegen degene die heeft vernederd, maar dit blijkt juist de vernedering aan te wakkeren. Agressie blijkt tegengegaan te kunnen worden tegengegaan door de sociale omgeving. Vernedering blijkt op lange termijn vergaande gevolgen te hebben, waaronder vermindering van het zelfvertrouwen, suïcidale neigingen, seksuele afwijkingen, depressie, psychische problemen en een verhoogde kans om nogmaals mishandeld of gepest te worden. Als laatste wordt de noodzaak voor vervolgonderzoek benadrukt.
Auteur: Bas van Leeuwen Datum: juni 2009 Studentnummer: 5663474 Onder begeleiding van: Bert‐Jan Doosje Sociale Psychologie Aantal woorden: 5701
Inhoudsopgave Inleiding…………………………………………………… Pagina 2 Vernedering…………………………………………….. Pagina 3‐4 Reacties op pesten…………………………………… Pagina 4‐6 Gevolgen van pesten op lange termijn…….. Pagina 6‐8 Gevolgen van mishandeling……………………… Pagina 8‐9 Conclusie…………………………………………………. Pagina 10‐11 Literatuurlijst…………………………………………… Pagina 12‐13
Inleiding In april 2004 vertoonde het Amerikaanse televisiestation CBS een documentaire over de Irakese gevangenis Abu Ghraib. Hierin kwam ter sprake dat gevangenen misbruikt en mishandeld zouden worden. Niet lang daarna werden er mensonterende foto’s gepubliceerd waarop gevangen te zien waren die seksueel onteerd werden. Over de hele wereld reageerde men geschokt op de beelden. Dit voorbeeld laat zien dat vernedering zeer pijnlijk kan zijn. Lindner (2002) noemt het zelfs een van de meest pijnlijke emoties bij mensen. Ondanks de hevigheid van vernedering is er erg weinig empirisch onderzoek gedaan naar vernedering. Dit is verrassend aangezien veel kinderen en volwassenen elke dag op school of op de werkvloer vernederd worden (Elison & Harter, 2007). Uit de huidige onderzoeken naar vernedering die er wel zijn blijkt dat vernedering meerdere aspecten heeft. Zo noemen Hartling en Luchetta (1999) vernedering een interne ervaring met een diep negatief gevoel dat iemand ervaart wanneer die persoon ten onrechte wordt gekrenkt, neergehaald of bespot. Vooral de identiteit van de persoon wordt naar beneden gehaald. Hier wordt vooral de emotionele kant van vernedering belicht. Dit is onvolledig want vernedering bestaat uit meerdere aspecten van het menselijk leven. Het bestaat namelijk naast de emotionele staat ook uit een sociaal proces (het impliceert dat er een neerhalende hiërarchie bestaat) en een proces tussen mensen waarbij er een persoon is die vernedert en een slachtoffer van de vernedering (wat dus een inter‐persoonlijke zaak betreft) (Lindner, 2002). Vernedering lijkt in veel opzichten op mishandeling en pesten. Zo is er bij mishandeling altijd sprake van minimaal één mishandelaar en één slachtoffer, staat de mishandelaar duidelijk in de hiërarchie hoger dan het slachtoffer en zal het slachtoffer het emotioneel zwaar hebben. Bij pesten is het zo dat één of meer individuen herhaaldelijk fysieke en psychische agressie tonen tegen het slachtoffer, het slachtoffer plagen en sociaal buitensluiten. Dit doen ze om het zwakkere slachtoffer te kwetsen en dominantie te tonen. Het slachtoffer heeft vaak last van sociale en emotionele afwijkingen (Champion en Clay, 2006). Hier is dus al te zien dat er sociale en emotionele gevolgen zijn. Olweus (1993, 1994, aangehaald in Salmivalli, Karhunen & Lagerspetz, 1996) gaat nog een stap verder. Voor de slachtoffers is herhaaldelijke vernedering namelijk een pijnlijke en zelfs traumatische ervaring met zowel vele gevolgen op korte termijn als op lange termijn. Vernedering is dus een serieus probleem waar meer aandacht aan moet worden geschonken. Op lange en op korte termijn kan vernedering namelijk verschillende ernstige gevolgen hebben. Deze gevolgen worden bekeken om een beter zicht te krijgen op het probleemgebied, zodat ze herkend kunnen worden waar nodig en er meteen actie kan worden genomen. Op die manier kan er misschien voor gezorgd worden dat de gevolgen op korte termijn niet veranderen in gevolgen op lange termijn. De centrale vraagstelling in deze these zal daarom zijn: “Wat zijn de gevolgen van verschillende vormen van vernedering: mishandeling en pesten?”. Eerst zal vernedering zelf onder het licht genomen worden. Vervolgens zullen de gevolgen van pesten op korte en op lange termijn tegen elkaar worden vergeleken en vervolgens zullen de gevolgen van mishandeling besproken worden. Als laatste wordt hieruit een conclusie getrokken over de gevolgen van vernedering.
Vernedering Voor gekeken kan worden naar pesten en mishandeling als vormen van vernedering, zal eerst gekeken moeten worden naar vernedering zelf. Hierbij wordt vooral gekeken naar welke gevolgen vernedering kan hebben. Allereerst zal het onderzoek van Elison en Harter (2007) besproken worden. Zij hebben meerdere studies verricht naar vernedering om te proberen vernedering te conceptualiseren. In studie 1 hebben de onderzoekers zelfreport vragenlijsten afgenomen bij 313 studenten. Hiermee werden eigenwaarde, depressie, afwijzing van klasgenoten en agressieve boosheid (na vernedering) gemeten om suïcidale neigingen en moordneigingen ten opzichte van pestende kinderen te meten. Dit gebeurde om twee groepen te maken die verschilden op mensen die wel en mensen die niet gewelddadige neigingen hebben. Vervolgens zijn in de tweede fase van deze studie deze twee groepen tegenover elkaar vergeleken. In fase 2 werd de proefpersonen namelijk gevraagd zich in te leven in iemand die vernederd wordt en gevraagd hoe zij zich zouden voelen. Het bleek dat de gewelddadige groep zich minder geliefd zou voelen onder klasgenoten, zich minder knap zou voelen en zich minder competent zou voelen wanneer zij zich inleefden in de vernederende situatie. De gewelddadige groep zou zich vooral meer sociaal afgewezen voelen dan de niet‐ gewelddadige groep. De onderzoekers concludeerden hieruit dat de neiging om gewelddadig te reageren op een vernederende situatie samenhangt met depressie, agressie, suïcidale neigingen en moordneigingen. Uit deze studie blijkt dat vernedering veel kan los maken bij iemand. In studie 2 onderzochten Elison en Harter (2007) vervolgens met zelfreport vragenlijsten wat de oorzaak was van het vernederende gevoel, of er eventuele andere emoties waren en de reactie van mensen. De oorzaak bleek vooral te liggen bij de aanwezigheid van andere personen. Dit is volgens de onderzoekers omdat er een publiek aanwezig is dat de persoon die de vernedering ondergaat uitlacht. De gevoelde emoties bleken boosheid (86%), gêne (66%), verdriet (56%) en schaamte (16%). Deze boosheid kwam tot uiting bij reacties op vernedering. Vaak werd wraak genoemd als reactie. Meestal werd dit op degene gericht die de vernedering veroorzaakt had, maar soms werd ook genoemd dat iedereen voldeed, als de boosheid maar weg was. Tevens werden wegrennen van de situatie en de situatie weglachen als reactie gegeven. Uit deze studies concludeerden de onderzoekers dat vernedering een intens onplezierig gevoel is dat vaak leidt tot gevoelens en in sommige gevallen tot daden van wraak na neergehaald te zijn voor de ogen van anderen. Gevoelens van vernedering zijn in dit onderzoek dus de mediator tussen de neerhalende situatie en de daad van agressie. Uit dit onderzoek blijkt dat agressie een gevolg is van vernedering. De volgende onderzoeken gaat hierop verder. Daar blijkt echter dat niet alleen de vernederende gevoelens de mediator zijn, maar dat de sociale omgeving ook invloed heeft op het uiten van agressie. In het theoretisch onderzoek van Trumbull (2008) naar het proces van vernedering wordt vernedering gedefinieerd als het aanbrengen van een blessure op iemands eigenwaarde door middel van disrespect. Trumbull (2008) stelt, naar aanleiding van eigen ervaring en klinische resultaten, dat vernedering een doelgerichte respons oplevert. Deze respons heeft
volgens haar een verdedigende agressieve aard die bedoeld is om de eigenwaarde en gelijkheid te herstellen. De respons kan echter worden geïnhibeerd of juist bekrachtigd door ervaringen met de sociale omgeving. Zo leidt het hebben van veel vriendschappen tot vermindering van de agressieve aard van de respons, terwijl ervaringen met vriendschappen waarin wordt mishandeld juist leiden tot een agressievere respons en na verloop van tijd zelfs tot wraak. Dit onderzoek laat dus al een gevolg zien van vernedering. Namelijk dat mishandeling (een vorm van vernedering) tegenover anderen tot een agressievere respons van diezelfde anderen leidt wanneer zij vernederd worden. De sociale situatie waarin iemand dus gewend is mee om te gaan leidt tot het wel of niet tonen van agressie. Dit onderzoek is echter theoretisch, waardoor definitieve conclusies lastig te maken zijn. Het volgende onderzoek van Coleman, Kugler en Goldman (2007) ondersteunt echter enkele conclusies van het onderzoek van Trumbull (2008) met empirisch bewijs. In het onderzoek van Coleman et al. (2007) werd namelijk onderzocht in hoeverre groepsnormen en waarden te maken hebben met het uiten van agressie na een vernederende situatie. Hun hypothesen waren dat wanneer de sociale regels agressie na vernedering verbieden de agressie minder hevig is en minder lang duurt. Wanneer er wel agressie wordt toegestaan zal agressie heviger zijn en langer duren. De onderzoekers lieten de proefpersonen via het internet een rollenspel spelen waarin proefpersonen random werden toegewezen aan een sociale rol die agressie toestond na een vernederende situatie of een sociale rol die agressie verbood na een vernederende situatie. Uit de resultaten bleek dat beide groepen eenzelfde mate van vernedering en boosheid voelde na de vernederende situatie. Er zijn echter wel verschillen gevonden voor de mate waarin de proefpersonen hun boosheid wilden uiten door middel van agressie. Zoals verwacht werd er meer agressie getoond in de conditie die agressie toestond, dan in de conditie die agressie verbood. De onderzoekers concludeerden hieruit dat de machthebbers sociale regels dusdanig kunnen veranderen dat agressie na een sociale situatie zal verminderen. Dit onderzoek laat dus net als in het onderzoek van Trumbull (2007) al zien dat de sociale omgeving ervoor kan zorgen dat agressie minder vaak of vaker voorkomt. Het is duidelijk dat agressie de voornaamste reactie is op vernedering. Hoewel vernedering vaak lijkt te leiden tot agressie is het van belang te kijken naar de sociale situatie. Uit de onderzoeken van Coleman et al. (2007) en Trumbull (2007) is namelijk gebleken dat sociale regels agressieve uitingen kunnen versterken dan wel verminderen. In de volgende paragraaf zal ook gekeken worden naar de getoonde agressie na een specifieke vernederende situatie, namelijk pesten. Reacties op pesten Vernedering uit zich op meerdere manieren. Één daarvan is pesten. De gevonden frequentie van pesten loopt uiteen bij verschillende onderzoeken. Uit onderzoek van Salmivalli et al. (1996) bleek dat het aantal kinderen dat gepest wordt rond de 11,6% ligt terwijl bij Williams, Chambers, Logan en Robinson (1996) 22,4% van de onderzochte kinderen gepest wordt. Uit deze frequenties blijkt dat pesten vaak voorkomt. Deze kinderen werden als gepest gedefinieerd wanneer meer dan 30% van de klasgenoten van het gepeste kind ze aanduidde als gepest of het kind zelf aangaf gepest te worden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen fysiek of verbaal pesten. Bij het onderzoek met de laagste percentages van Salmivalli
et al. (1996) bleek tevens dat er in elke klas minstens één gepest kind voorkwam. Deze paragraaf concentreert zich op de manier waarop er met pesten omgegaan wordt door de gepeste kinderen. Als eerste zal het onderzoek van Champion en Clay (2006) besproken worden. Zij onderzochten met behulp van twee (zelfreport) vragenlijsten of er een verband bestaat tussen gepest worden en boosheid, agressie en motivatie om op emotionele situaties boosheid te vertonen. Het bleek dat de meest gepeste kinderen anders reageren op een provocatieve situatie. Ze bleken bozer te zijn, meer motivatie te hebben om wraak te nemen en vaker agressief gedrag te vertonen. Ook bleek het zo te zijn dat de boosheid en motivatie voor wraak het agressieve gedrag veroorzaken. Deze zaken samen leidden weer tot een hogere frequentie van gepest worden. De onderzoekers concludeerden hieruit dat individuele verschillen in boosheid ervoor zorgen dat kinderen vaker gepest worden en minder goed kunnen omgaan met een emotioneel geladen situatie. Wat de onderzoekers echter niet concluderen is dat het pesten ook een emotionele situatie is waar gepeste kinderen slecht mee kunnen omgaan. Hier zullen ze met boosheid op reageren en dus in een vicieuze cirkel terecht komen, want boosheid hangt volgens de onderzoekers samen met gepest worden. Ook Craig, Pepler en Blais (2007) onderzochten hoe kinderen en adolescenten reageren op pesten. Zij deden dit echter met zes vragen die de kinderen op internet konden invullen. Deze vragen gingen over de strategieën die kinderen gebruiken en hun beoordeling van effectiviteit van deze strategieën. Uit de resultaten bleek dat jongens vaker de confrontatie op zoeken, door middel van agressie en wraak, terwijl meisjes vaker relationele strategieën gebruikten, zoals het vertellen aan een vriend(in) of aan de ouders. Op de vraag hoe effectief de kinderen hun strategie vonden bleek dat de jongens en meisjes beide dachten dat hun strategie goed is. Mahady‐Wilton, Craig en Pepler (2000, aangehaald in Craig et al., 2007) lieten net als Champion en Clay (2006) zien dat agressie het pesten juist uitlokt. Vooral jongens hebben dus een verkeerd beeld over hun strategie. Daarnaast was er een groep kinderen die niets deed tegen pesten. De onderzoekers concluderen hieruit dat het erg belangrijk is dat ouders zich bewust zijn van het pesten en er iets tegen doen. Wanneer ouders namelijk helpen, verdwijnt het machtsverschil tussen het pestende kind en het slachtoffer. Doen ouders echter niets, dan zullen de kinderen het pesten normaal gaan vinden en het over zich heen laten komen. Salmivalli et al. (1996) onderzocht ook de reactie van de slachtoffers van pesten. Hier werd echter onderzocht welk gedrag pesten uitlokte en welk gedrag pesten liet ophouden. Uit de peer‐ en zelfevaluaties bleek dat er drie types reacties zijn die tevens overeen komen met de gevonden reacties bij vernedering in studie 2 van het onderzoek van Elison en Harter (2007). Deze reacties zijn: De agressieve, de hulpeloze en de nonchalante. Bij de agressieve reactie slaan de kinderen fysiek en/of verbaal terug. Daarnaast laten kinderen bij de hulpeloze reactie zien dat het pesten ze aangrijpt door bijvoorbeeld te gaan huilen. Ten slotte laten kinderen bij de nonchalante reactie zien dat het pesten hen niet kan deren, ook al is dat misschien innerlijk wel zo. De agressieve reactie bleek net als in het onderzoek van Craig et al. (2007) bij jongens het meest voor te komen, terwijl de hulpeloze reactie bij meisjes het meest voorkwam. Daarnaast kwam de nonchalante reactie bij beide seksen even vaak voor. Bij jongens bleek de agressieve reactie juist tot meer pesten te leiden, zoals al eerder gevonden werd en bij de meisjes bleek naast de agressieve reactie ook de hulpeloze reactie
tot meer pesten te leiden. Het pesten blijkt af te nemen of helemaal te stoppen wanneer de reactie nonchalant is of wanneer er bij meisjes geen hulpeloosheid te zien is en bij mannen geen agressie. Agressie lijkt in de besproken onderzoeken naar voren te komen als voornaamste reactie op pesterijen. Ook lijkt agressie ertoe te leiden dat er vaker gepest wordt. Agressie tonen als je gepest wordt is dus geen goed idee om het pesten tegen te gaan. Meer jongens dan meisjes reageren agressief op emotionele of confronterende situaties. Meisjes hebben vaak een passievere reactie, zoals erover praten met de directe omgeving of hulpeloosheid tonen. Nonchalant reageren is volgens Salmivalli et al. (1996) een goede oplossing voor pesten, maar Craig et al. (2007) vonden dat zonder reactie op pesten het pesten niet over gaat, maar dat het slachtoffer er juist aan gewend raakt. Hoewel deze reacties in eerste instantie op elkaar lijken, zijn ze toch verschillend. Een duidelijke nonchalante reactie (“Doe en zeg maar wat je wilt, het boeit me toch niet”) is uiteraard anders dan geen reactie. Geen reactie is namelijk meer gelijk aan weglopen van de situatie, wat meer opgevat kan worden als een hulpeloze reactie dan als een nonchalante reactie. De beste reactie is echter het weghalen van het machtsverschil door middel van een derde machtigere persoon. Dit kan een leraar of een ouder zijn. Voor zover de gevolgen van pesten op korte termijn. Duidelijk is geworden dat het niet makkelijk is om ervoor te zorgen dat pesten ophoudt. Mede hierdoor zullen er waarschijnlijk ook vaak gevolgen op lange termijn zijn. Gevolgen van pesten op lange termijn Na de gevolgen van pesten op korte termijn is het logisch te kijken naar de gevolgen van pesten op lange termijn. Aangezien pesten door de vaak gebruikte agressieve reactie vaak niet ophoudt kan voor sommige kinderen pesten een langdurig proces zijn. Daarnaast is al duidelijk dat pesten een negatieve ervaring is en Parker en Asher (1987, aangehaald in Rivers, 2001) zeiden al dat negatieve ervaringen in de jeugd en adolescentie gevolgen kunnen hebben voor het psychologische welzijn in hun verdere leven. De vraag waar deze paragraaf dan ook om draait is: Wat zijn deze gevolgen op lange termijn van pesten? Houbre, Tarquinio, Thuillier en Hergott (2006) onderzochten deze lange termijn gevolgen van pesten in drie studies. In studie 1 werd gekeken naar de eigenwaarde die kinderen hadden op verschillende sociale gebieden. Deze sociale gebieden zijn academische, sociale, atletische, psychische competentie en zelfvertrouwen. Hieruit werd ook een overal gemiddelde gemaakt. Er werd tijdens dit onderzoek gebruik gemaakt van vier verschillende groepen: Kinderen die niet bij pesten betrokken zijn, pestende kinderen, slachtoffers en een combinatie van de laatste twee: pestende slachtoffers. Hoewel de score niet veel scheelt met de slachtoffers bleken de pestende slachtoffers op vrijwel elk gebied de laagste score te halen. De scores van pestende kinderen bleken vrijwel gelijk met de scores van de controlegroep. Uit deze resultaten blijkt al dat gepest worden leidt tot een lagere eigenwaarde, maar in studie 2 wordt verder gekeken naar psychosomatische symptomen. Hierin werd weer een vragenlijst afgenomen en daaruit bleek dat zoals verwacht de pestende slachtoffers de meeste symptomen hadden en de slachtoffers net iets minder dan de pestende slachtoffers. De pestende kinderen hadden minder symptomen dan de
slachtoffers maar hoger dan de controlegroep. Nadat gebleken is dat pesten een impact op de eigenwaarde en de gezondheid heeft hebben Houbre et al. (2006) in studie 3 gekeken naar postraumatische stress en verslavende middelen (alcohol, tabak of drugs). Met vragenlijsten bij adolescenten is hieruit duidelijk geworden dat slachtoffers een grotere kans hebben op posttraumatische stress en dat agressieve (pestende) kinderen meer kans hebben op een verslaving. Ook bleken slachtoffer meer kans te hebben op een nicotineverslaving (tabak). Dit zou komen door het weer omhooghalen van de status en de rustgevende werking op de stemming van slachtoffers. De studies van Houbre et al. (2006) zijn echter allen bij verschillende groepen proefpersonen gedaan en zijn slechts momentopnames of er is alleen gekeken naar zelfrapporten in retrospectie. In het volgende onderzoek van Kumpalainen en Räsänen (2000) is dit opgelost met een longitudinale studie. Kumpalainen en Räsänen (2000) keken namelijk of kinderen die gepest werden in hun achtste of twaalfde levensjaar op 15‐jarige leeftijd last ondervonden van het pesten. Het last hebben betekent hier het hebben van psychiatrische symptomen, wat echt stoornissen zijn, en/of psychisch deviant zijn, wat betekent dat iemand vreemd gevonden wordt. Met behulp van vragenlijsten vonden de onderzoekers dat kinderen die slachtoffers waren en pestende slachtoffers waren meer psychiatrische symptomen vertoonden. Tevens bleken kinderen die op jonge leeftijd (8 en 12 jaar) betrokken waren bij pesten (pestend, gepest of beide) op latere leeftijd een grotere kans te hebben om psychisch deviant te zijn. De onderzoekers concludeerden hieruit dat wanneer kinderen gepest worden tijdens hun basisschoolperiode ze later niet alleen meer kans hebben op psychiatrische symptomen maar ook vaker tijdens hun adolescentie psychisch deviant zijn. Hier is dus te zien dat het pesten duidelijk correleert met de gevolgen op latere leeftijd. Ook het volgende onderzoek laat de gevolgen van pesten met een studie over langere tijd zien. Dit onderzoek is echter retrospectief en heeft proefpersonen die gepest werden omdat zij ook daadwerkelijk verschilden van het gemiddelde. Rivers (2001) onderzocht namelijk de gevolgen van pesten op lange termijn bij homoseksuele, lesbische en biseksuele personen. De onderzoeker vroeg in dit onderzoek aan 119 vanwege hun seksueel afwijkende geaardheid gepeste personen naar gevolgen van het pesten in hun jeugd. Allereerst vroeg hij of de proefpersonen ooit hadden geprobeerd zichzelf pijn te doen en of ze ooit hadden geprobeerd zelfmoord te plegen. Maar liefst 53% van de onderzochte personen heeft geprobeerd zichzelf pijn te doen en 40% van de onderzochte personen heeft geprobeerd zelfmoord te plegen. Ook werd gevraagd of de proefpersonen in het heden nog gepest worden op hun werk, school of universiteit. Hierop antwoordde 55% dat dit het geval was. In het onderzoek van Houbre et al. (2006) was al te zien dat gepeste personen een grotere kans hebben op zelfdestructief gedrag door middel van het gebruik van verslavende substanties. Dit onderzoek van Rivers (2001) laat zien dat de situatie nog erger kan zijn wanneer iemand ook daadwerkelijk deviant is en dit de rest van zijn/haar leven blijft. Een kanttekening moet echter wel gezet worden bij dit onderzoek. Er is namelijk niet gecontroleerd of mensen van een seksueel afwijkende geaardheid over het algemeen meer suïcide plegen. Duidelijk is geworden dat pesten grote gevolgen kan hebben op lange termijn. Gepeste kinderen hebben op vele gebieden minder vertrouwen in hun vaardigheden dan kinderen die niet gepest worden. Daarnaast lieten Houbre et al. (2006) en Kumpalainen en Räsänen (2000) zien dat kinderen die gepest zijn op latere leeftijd last krijgen van psychische
problemen. Dit betekent dat ze niet alleen psychisch deviant zijn, maar ook dat ze psychiatrische symptomen krijgen. In het onderzoek van Rivers (2001) werd duidelijk dat wanneer mensen gepest worden vanwege hun seksuele geaardheid de kans op suïcide erg groot is. Pesten over het algemeen is nu naar voren gekomen als een groot probleem. Dit is het ook. In eerste instantie reageren kinderen vaak met agressie, wat er toe leidt dat het pesten verergert. Het is dus lastig om onder pesten uit te komen. Dit is spijtig aangezien de lange termijn gevolgen uiteen lopen van minder zelfvertrouwen tot een verhoogde kans op zelfmoord. Hoewel pesten fysiek kan zijn is er vaak sprake van een combinatie van fysiek en verbaal pesten (Rivers, 2001). Bij een andere vorm van vernedering, mishandeling, is er echter enkel sprake van fysieke vernedering. Hier zal in de volgende paragraaf op in worden gegaan. Gevolgen van mishandeling Mishandeling is een vorm van vernedering waarbij de ene persoon lichamelijk letsel toebrengt aan een ander. Gorey & Lesley (1997) vonden dat tussen de 14,5% en 7,2% van de proefpersonen in hun onderzoek seksueel mishandeld is. Dit komt erop neer dat één op de tien mensen seksueel mishandeld is. Deze mensen zullen echter, naast de fysieke gevolgend, ook psychische schade ondervinden. Nu is de vraag wat dat psychische letsel is. Kortom; Wat zijn de gevolgen van mishandeling? Beitchman et al.(1992) deed een theoretisch onderzoek naar de gevolgen van seksuele mishandeling. Hieruit ontdekte hij dat vrouwen die vroeger seksueel misbruikt zijn slechter functioneren op seksueel gebied, vaker lesbische ervaringen hebben, vaker depressief zijn en meer kans hebben om nogmaals het slachtoffer te worden van seksuele mishandeling. Bij mannen leidt seksuele mishandeling slechts tot een slechter functioneren op seksueel gebied. Tevens bleken bij beide sekses angsten en suïcidale gedachten en neigingen gevolgen te zijn van seksueel misbruik. Al deze gevolgen bleken versterkt te worden wanneer er een (stief)vader bij betrokken was, de duur van het misbruik langer was of er gedreigd werd met of gebruik gemaakt werd van geweld. Beitchman et al. (1992) concludeerde tevens dat de gevolgen van mishandeling op lange termijn anders zijn dan op korte termijn omdat er een volwassen perspectief nodig is om de volledige impact van het seksuele misbruik te kunnen bevatten. Duidelijk is uit dit onderzoek geworden dat mishandeling vele vergaande gevolgen kan hebben. Dit onderzoek heeft echter geen empirisch bewijs, maar in het volgende onderzoek van Alexander en Lupfer (1987) worden de gevolgen van seksueel misbruik wel empirisch bekeken. Alexander en Lupfer (1987) onderzochten namelijk aan de hand van vragenlijsten de gevolgen van seksuele mishandeling op het zelfbeeld. Hierbij werd gekeken naar het fysieke zelfbeeld, het beeld van de familie, het morele zelfbeeld, het persoonlijke zelfbeeld en het sociale zelfbeeld. Ook is gekeken in hoeverre de familiestructuur invloed heeft op seksuele mishandeling. Elk zelfbeeld, maar vooral het fysieke zelfbeeld en het beeld van de familie bleken bij seksueel mishandelde personen minder positief te zijn dan bij niet mishandelde personen. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat de familiestructuur erg belangrijk is. Dit werd nog eens versterkt door het feit dat de families van mishandelde personen een
aantal familiekarakteristieken gemeen hadden. De belangrijkste was dat deze families weinig cohesie vertoonden. Voorbeelden hiervan zijn dat het mishandelde kind de mishandeling niet aan de ouders vertelt (of aan de ouder die het kind niet mishandelt) en dat ouders mishandeling niet merken. Daarnaast bleken de families een traditionele rolverdeling te vertonen. Dit betekent dat de ouders de baas zijn over de kinderen en de mannen over de vrouwen. Tevens vonden de onderzoekers dat seksueel mishandelde personen kwetsbaar zijn om nogmaals seksueel misbruikt te worden. De onderzoekers concludeerden dit vanwege de familiestructuur en dan vooral vanwege de patriarchische rolverdeling. Uit dit onderzoek van Alexander en Lupfer (1987) is duidelijk geworden dat de gevolgen van seksuele mishandeling een verminderd zelfbeeld zijn en een grotere kans om nogmaals seksueel misbruikt te worden. Tevens blijkt net als in het onderzoek van Beitchman et al. (1992) dat wanneer de vader de seksuele misbruik uitvoert de gevolgen groter zijn. Naast seksuele mishandeling is er natuurlijk ook nog fysieke mishandeling, oftewel geweld. In het volgende onderzoek zal hier ook naar gekeken worden. Macmillan et al. (2001) onderzochten bij 7016 proefpersonen of er een verschil bestaat op het gebied van psychiatrische stoornissen tussen mensen die mishandeld zijn en mensen die niet mishandeld zijn. Hierbij wordt tevens onderscheid gemaakt tussen seksuele en fysieke mishandeling. Er zijn door de onderzoekers interviews afgenomen om de mate van mishandeling en psychiatrische stoornis te meten. Hieruit bleek dat degen die in hun jeugd fysiek mishandeld zijn vaker in hun leven angststoornissen kregen, vaker verslaafd raakten aan alcohol, vaker antisociaal gedrag vertonen en een grotere hebben op een stoornis. Vrouwen bleken daarnaast vaker depressief te worden en drugs te gebruiken. Seksueel misbruik bleek vooral bij vrouwen ernstige gevolgen te hebben. Die bleken namelijk op elke stoornis een grotere kans te hebben. Bij mannen bleek dit slechts bij een enkele stoornis en een alcoholverslaving. De onderzoekers concludeerden hieruit dat mishandeling leidt tot een vergrote kans op psychiatrische stoornissen en dat de kans groter is voor vrouwen dan voor mannen. Het feit dat mannen en vrouwen verschillen in de mate van gevolgen van mishandeling is ook gevonden door Thompson, Kingree en Desai (2004). Thompson et al. (2004) onderzochten namelijk de effecten van fysieke mishandeling tijdens de jeugd op gezondheidsproblemen wanneer deze mensen volwassen zijn. Daarnaast werd er gekeken of er een sekseverschil is. Dit onderzoek vond plaats door middel van een telefonisch interview bij 8000 mannen en 8000 vrouwen. Hieruit werd gevonden dat mannen een grotere kans hebben dan vrouwen om in de jeugd fysiek mishandeld te worden. Daarnaast werd gevonden dat voor beide sekses de mishandeling leidde tot negatieve gevolgen op de gebieden gezondheid, mentale gezondheid en substantiegebruik (alcohol en drugs). Dit effect was echter groter voor vrouwen dan voor mannen. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat er rekening gehouden moet worden met sekseverschillen en gevolgen op lange termijn in de interventie van mishandeling. Uit deze paragraaf is naar voren gekomen dat er vele verschillende gevolgen zijn van mishandeling. Verschillende gevolgen zijn depressies, suïcide, een vertekend zelfbeeld, problemen met de mentale gezondheid en een verhoogde kwetsbaarheid voor mishandeling.
Conclusie Vernedering is duidelijk naar voren gekomen als een situatie/emotie met grote gevolgen. Uit dit onderzoek zijn wel een aantal zaken duidelijk geworden. Agressie blijkt een voorname eerste reactie op vernedering om de zaken weer recht te zetten. Daarnaast kunnen vernederde personen op lange termijn meerdere psychische afwijkingen ontwikkelen, zoals een vertekend zelfbeeld, depressie, suïcidale neigingen en minder zelfvertrouwen. Allereerst is er gekeken naar vernedering zelf. En dan vooral hoe mensen hierop reageren. De voornaamste reactie van mensen op een vernederende situatie was agressie. Dit is voornamelijk agressie tegen degene die vernedert als defensieve reactie om de eigenwaarde te herstellen. Uit de besproken onderzoeken is ook gebleken dat agressie naar aanleiding van vernedering geïnhibeerd kan worden of juist versterkt kan worden door de sociale situatie waarin iemand zich bevindt. Dit wil zeggen dat wanneer iemand in een sociale rol zit waarin agressie als reactie op vernedering niet goedgekeurd wordt de agressie minder vaak geuit wordt en wanneer deze wel geuit wordt minder heftig is en minder lang duurt. Omgekeerd is het zo dat de agressie zich sneller uit, heftiger is en langer duurt als agressie vanuit de sociale rol wordt goedgekeurd als reactie op vernedering. De agressieve reactie op vernedering blijkt dus te worden beïnvloed door iemands vermogen zich op dat moment te beheersen. Dit wordt weer beïnvloed door de sociale omgeving. Ook bij pesten als vorm van vernedering lijkt agressie de eerste reactie te zijn van kinderen. Hier zijn echter ook twee andere veelvoorkomende reacties gevonden, namelijk hulpeloos reageren, dat wil zeggen de vernedering van het pesten ondergaan terwijl het slachtoffer duidelijk laat zien gekwetst te zijn door het pesten, en nonchalant reageren, waarbij het slachtoffer doet alsof de vernedering van het pesten hem/haar niet kan raken. De agressieve reactie wordt het meest gebruikt, maar meisjes gebruiken over het algemeen meer dan jongens de hulpeloze reactie op pesten of zullen er vaker over praten met de directe omgeving. De nonchalante reactie op pesten werd door beide groepen even vaak gebruikt. De agressieve manier is echter niet de juiste manier om met pesten om te gaan. Uit de besproken onderzoeken blijkt namelijk dat agressie er juist toe leidt dat het pesten zich voortzet en versterkt. Jongens zullen dus vaker dan meisjes het pesten juist aanwakkeren. De hulpeloze reactie blijkt niet te werken, maar ook niets aan te wakkeren en over de nonchalante reactie zijn gemengde resultaten gevonden. Hoewel er evidentie is gevonden dat geen reactie geven op pestende kinderen niet werkt, is de nonchalante reactie waarschijnlijk toch de beste reactie. Dit is waarschijnlijk zo omdat de nonchalante reactie een duidelijke reactie naar het pestende kind is dat de pesterijen hem/haar niet kunnen raken, terwijl geen reactie geven een soort reactie is waarbij iemand zich afsluit van het pesten en dit toch gezien wordt als een soort weglopen en dus als hulpeloze reactie. De beste actie na het pesten is echter dat het slachtoffer er een derde partij (dit kan een ouder of een leerkracht zijn) bijhaalt met meer macht om zo het verschil in macht weg te werken. Op die manier staat het pestende kind niet meer boven het slachtoffer en zal dus sneller ophouden met pesten. Pesten is dus moeilijk te stoppen. Dit betekent dat pesten vaak langdurige tijd door kan gaan en daardoor ook een grote impact kan hebben op de ontwikkeling van een kind. Deze impact blijkt grote gevolgen te kunnen hebben op de lange termijn. Zo hebben kinderen die gepest
zijn op vele gebieden minder zelfvertrouwen in hun kunnen dan kinderen die niet gepest zijn. Daarnaast blijken gepeste kinderen tijdens en na hun adolescentie vaker last te hebben van psychische problemen. Dit houdt in dat ze psychisch deviant zijn van de rest van de bevolking en daarbij ontwikkelen ze ook vaak psychiatrische klachten. Tevens bleek dat wanneer mensen gepest zijn vanwege hun seksuele geaardheid de klachten versterkt werden en dan specifiek de kans op suïcidale neigingen. Pesten is dus een serieus probleem met gevolgen die uiteen lopen van een daling in het zelfvertrouwen tot suïcide. Mishandeling is echter nog een serieuzer probleem gebleken. Mishandeling vindt namelijk vaker plaats in huiselijke sferen, dus door iemand die vertrouwd wordt of zou moeten worden door het slachtoffer, terwijl pesten vaker voorkomt op school en werk. Waarschijnlijk zijn door het ontbreken van een veilige thuishaven waar alles wel goed is de gevolgen ook meer divers en heviger. Een aantal gevolgen zijn depressies, suïcide, een vertekend zelfbeeld, problemen met de mentale gezondheid en een verhoogde kwetsbaarheid voor mishandeling. Net als bij pesten is ook hier te zien dat na de vernedering de kans om nogmaals vernederd te worden groter wordt. Na vernedering worden mensen blijkbaar kwetsbaarder voor vernedering. Hoewel pesten en mishandeling twee vormen van vernedering zijn zitten er toch een aantal verschillen in de gevolgen van deze vormen. Zo wordt bij pesten vaker agressief gereageerd dan bij mishandeling. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het machtsverschil dat bestaat tussen de mishandelaar en het slachtoffer. Hierdoor durft het slachtoffer niet snel terug te slaan of te praten. Een tweede verschil zijn de al eerder genoemde lange termijn gevolgen. Bij pesten is duidelijk te zien dat pesten ervoor zorgt dat de levenskwaliteit achteruit gaat vanwege gevolgen als minder zelfvertrouwen en psychische deviantie naast echte psychiatrische klachten en suïcide. Mishandeling lijkt echter vrijwel altijd gepaard te gaan met psychiatrische klachten, zoals bijvoorbeeld depressie, suïcide en een slechte gezondheid. Mishandeling zorgt dus duidelijk voor hevigere klachten dan pesten. Een nadeel aan veel van deze onderzoeken is dat de vormen van vernedering, mishandeling en pesten, vooral onderzocht zijn bij kinderen of bij mensen die als kind gepest of mishandeld zijn. De impact van de vernedering wordt hierdoor misschien wel vergroot, aangezien kinderen kwetsbaar zijn. Of het zou zo kunnen zijn dat kinderen nog niet beseffen wat hun is aangedaan en dat een volwassen perspectief de zaken vertekent. Daardoor zou verklaard kunnen worden dat de lange termijn gevolgen zich manifesteren in de adolescentie als mensen zich gaan beseffen wat hen is aangedaan. Echter, pesten en mishandeling komt nou eenmaal het meeste voor bij kinderen aangezien daar het machtsverschil tussen een volwassene en een kind bestaat dat nodig is voor het neerhalende aspect van vernedering. Daarnaast zijn veel van de onderzoeken gedaan in retrospectie. Dit betekent dat herinneringen vertekend kunnen zijn door de tijd. Interessant zou het zijn om vernederde personen te volgen door middel van een longitudinale studie. Op die manier is er misschien zelfs onderscheid te maken tussen hevige en minder hevige vernedering. Daarmee zou dan gekeken kunnen worden in welke situatie welke gevolgen optreden om vernedering beter te kunnen begrijpen. Het is namelijk belangrijk vernedering beter te begrijpen en er meer onderzoek naar te doen. Vernedering is namelijk nu nog een te weinig onderzocht onderzoeksgebied. Gezien de vergaande gevolgen die in dit literatuuronderzoek naar voren komen is dat vreemd. Daarnaast blijkt wel dat vernedering veel voorkomt. Op basisscholen alleen al wordt tussen
de 10% en 20% van de kinderen gepest en daardoor vernederd. Vernedering komt dus veel voor en heeft vele negatieve gevolgen. Vandaar dat het belangrijk blijft om op te letten dat kinderen, maar ook volwassenen niet vernederd worden en dat, zodra dit wel gebeurt, men dit probeert tegen te houden.
Literatuurlijst Alexander, P. C., & Lupfer, S. L. (1987). Family Characteristics and Long‐Term Consequences Associated with Sexual Abuse. Archives of Sexual Behavior, 16, 3. Beitchman, J. H., Zucker, K. J., Hood, J. E., daCosta, G. A., Akman, D., & Cassavia, E. (1992) A review of the long‐term effects of child sexual abuse. Child Abuse & Neglect, 16, 101‐118. Champion, K. M., & Clay, D. L. (2007). Individual Differences in Responses to Provocation and Frequent Victimization by Peers. Child Psychiatry Hum Dev, 37, 205‐220. Coleman, P. T., Kugler, K., Goldman, J. S., & Wang, C. (2007). The Privilege of Humiliation: The Effects of Social Roles and Norms on Immediate and Prolonged Aggresion in Conflict. IACM 2007 Meetings Paper. Opgehaald 15 april, 2009, van http://ssrn.com/abstract=1111629 Craig, W., Pepler, D., & Blais., J. (2007). Responding to Bullying: What Works? School Psychology International, 28, 465. Elison, J., & Harter, S. (2007). Humiliation: Causes, correlates, and consequences. In J. Tracy, R. Robins, & J. Tangney (Eds.), The self‐conscious emotions. New York: Guilford. Gorey, K. M., & Leslie, D. R. (1997) The prevalence of child sexual abuse: Integrative review adjustment for potential response and measurement bias. Child Abuse & Neglect, 21(4), 391‐ 398. Hartling, L. M., & Luchetta, T. (1999). Humiliation: Assessing the Impact of Derision, Degradation, and Debasement. The Journal of Primary Prevention, 19(4), 259‐277 Houbre, B., Tarquinio, C., Thuillier, I., & Hergott, E. (2006) Bullying among students and its consequences on health. European Journal of Psychology of Education, 21(2), 183‐208. Kumpalainen, K., & Räsänen, E. (2000). Children involved in bullying at elementary school age: their psychiatric symptoms and deviance in adolescence. An epidemiological sample. Child Abuse & Neglect, 24(12), 1567‐1577. Lindner, E., G. (2002). Healing the Cycles of Humiliation: How to Attend to the Emotional Aspects of “Unsolvable” Conflicts and the Use of “Humiliation Entrepreneurship”. Peace and conflict: journal of peace psychology, 8(2), 125‐138. MacMillan, H. L., Fleming, J. E., Streiner, D. L., Lin, E., Boyle, M. H., Jamieson, E., Duku, E. K., Walsh, C. A., Wong, M. Y., & Beardslee, W. R. (2001) Childhood Abuse and Lifetime Psychopathology in a Community Sample. Am J Psychiatry, 158, 1878‐1883. Rivers, I. (2001) The bullying of sexual minorities at school: Its nature and long‐term consequences. Educational and Child Psychology, 18(1), 32‐46.
Salmivalli, C., Karhunen, J., & Lagerspetz, K. M. J. (1996) How Do the Victims Respond to Bullying? Agressive behavior, 22, 99‐109. Thompson, M. P., Kingree, J. B., & Desai, S. (2004) Gender Differences in Long‐Term Health Consequences of Physical Abuse of Children: Data From a Nationally Representative Survey. American Journal of Public Health, 94(4), 599‐604. Trumbull, D. (2008) Humiliation: the trauma of disrespect. Journal of The American Academy of Psychoanalysis and Dynamic Psychiatry, 36(4), 643‐660. Williams, K., Chambers, M., Logan, S., Robinson, D. (1996) Association of common health symptoms with bullying in primary school children. British Medical Journal, 313, 17‐19.