Informatie voor patiënten
Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis
Miltverwijdering Uw behandelend arts heeft u met u besproken dat een verwijdering van de milt wenselijk/noodzakelijk is. Deze folder geeft u informatie over wat de chirurg in het CWZ met u bespreekt, zodat u zich kunt voorbereiden op het gesprek of na het gesprek alles nog eens rustig kan nalezen. Ook zijn de gebruikelijke behandelingsmogelijkheden voor u op een rij gezet. Het is goed u te realiseren dat voor u persoonlijk de situatie anders kan zijn dan beschreven.
De milt De milt ligt in de linker bovenbuik. Bij de gezonde volwassene weegt de milt tussen de 75 en 100 gram. De milt is het sterkst doorbloedde orgaan in het lichaam en heel kwetsbaar. De onderste ribben bieden de milt bescherming. De milt is betrokken bij bloedaanmaak en bloedafbraak. Tevens werkt de milt als een soort filter in het afweersysteem.
Waarom de milt verwijderen? Er zijn verschillende omstandigheden waarbij het nodig is om de milt te verwijderen:
Milt
Lever Galblaas
Maag Alvleesklier Twaalfvingerige darm
Algemene ziekten van het bloed Wanneer door afwijkende vorm of kenmerken van de rode bloedcellen een verhoogde bloedafbraak plaats vindt, ontstaat bloedarmoede (anemie). Voorbeelden zijn: sferocytose, thalassemie, sikkelcelziekte. Ook kan verhoogde afbraak van bloedplaatjes optreden. Bloedplaatjes spelen een rol bij de stolling van het bloed. Te weinig bloedplaatjes (trombocytopenie) kunnen het beeld geven van vele puntbloedingen (purpura). De oorzaak is vaak niet bekend (idiopathisch). Dit ziektebeeld wordt dan ook ITP (idiopathische trombocytopenie) genoemd. Algemene ziekten van het lymfesysteem Verwijderen van de milt (splenectomie) kan hierbij nodig zijn om het stadium van de ziekte te beoordelen of ter bepaling van het soort medicijn dat gebruikt moet worden voor de behandeling. Voorbeelden zijn: ziekte van Hodgkin, lymfosarcoom, chronische leukemie. Ongevallen Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen: - scherpe (penetrerende) letsels zoals messteek, schotwond, gebroken ribben - stompe letsels zoals verkeersletsels, vallen op de zij, op het fietsstuur etc. Meestal zal verwijderen van de milt nodig zijn bij een scheur, maar soms is het mogelijk om de bloeding tot staan te brengen, bijvoorbeeld door de milt in te pakken in een netje van oplosbaar materiaal.
G480-Q CWZ / 04-07
Verhoogde functie van de milt met versnelde bloedafbraak tot gevolg (hypersplenisme) De oorzaak hiervoor kan onbekend zijn (primair) of het gevolg zijn van andere aandoeningen, bijvoorbeeld van de lever of enkele zeldzame ziekten. Bijmilt De milt is in principe een solitair orgaan, maar in 15 tot 30 % van de mensen kan er sprake zijn van een of meerdere bijmiltjes. Deze komen vooral voor bij mensen met bloedziekten en juist bij hen is het bij een miltverwijdering (splenectomie) nodig om al het miltweefsel te verwijderen, dus ook de bijmiltjes. Als de splenectomie plaats vindt in het kader van een ongeval, dan is het juist prettig om de bijmiltjes en dus de miltfunctie, te kunnen behouden.
Cysten en tumoren Deze zijn beide vrij zeldzaam.
Diagnose en onderzoeken Naast bloedonderzoek wordt meestal een echografie gedaan. Dit is een veilig en pijnloos onderzoek waarbij gebruik gemaakt wordt van hoogfrequente geluidsgolven (zie ook folder ‘Echografie’). Verder kan gebruik gemaakt worden van een CT-scan, een röntgenonderzoek waarbij diverse dwarsdoorsnedes van het lichaam kunnen worden gemaakt (zie ook folder ‘CT-scan’).
Operatie De splenectomie Er zijn twee methoden om de milt te verwijderen, de laparoscopische en de conventionele (gewone) splenectomie. Uw behandelend arts zal met u bespreken wat in uw geval het beste is. Een splenectomie duurt meestal zo’n anderhalf uur. De anesthesist geeft u informatie over de anesthesie. De laparoscopische splenectomie Bij de kijkoperatie maakt de arts gebruik van een videocamera en speciale instrumenten om de milt te verwijderen zonder een grote snee in de buik te maken. In plaats daarvan maakt hij enkele kleine sneetjes.Zie ook folder ‘kijkoperaties in de buik/laparoscopie. Een laparoscoop is een lange rechte buis waarop een kleine videocamera is gemonteerd en een lichtbron. Voordat de laparoscoop in de buikholte wordt gebracht wordt de buikholte opgevuld met kooldioxyde, een onschuldig gas dat aan het eind van de ingreep weer uit de buik verdwijnt. Dit is nodig om een goed overzicht te verkrijgen. Dit gas kan het middenrif enigszins prikkelen. Via een zenuwbaan die in de richting van de schouder loopt, kan dit ertoe leiden dat u na de operatie gedurende enkele dagen een gevoelige schouder heeft. Dit verdwijnt vanzelf en u hoeft zich daar geen zorgen over te maken. Via een snede van circa 2 cm bij de navel wordt de laparoscoop in de buikholte gebracht. Met de laparoscoop kan de arts in de buik kijken via een videomonitor. Nu worden de andere sneden in de buikwand gemaakt. Ieder van deze sneden wordt gebruikt om een speciaal instrument in de buikholte te brengen, om de milt te pakken, te bewegen, los te maken uit zijn omgeving en te verwijderen. Voor het verwijderen van de milt wordt één van de kleine snedes iets groter gemaakt. Na het verwijderen van de milt wordt soms een wonddrain achter gelaten. Het kan voorkomen dat de arts tijdens de operatie vaststelt dat het niet (veilig) mogelijk is de milt laparoscopisch te verwijderen. Dan is het nodig om op de conventionele manier de milt te verwijderen. Omdat de arts de milt niet kan zien voordat de laparoscoop is ingebracht, zijn sommige situaties niet te voorspellen en kunnen alleen maar worden ontdekt als de operatie al is begonnen. Daarom moet u altijd rekening houden met de kans dat er een conventionele (gewone) splenectomie moet worden uitgevoerd, terwijl er een laparoscopische operatie was afgesproken. De conventionele (gewone) splenectomie Bij deze operatie maakt de arts een snede van tien tot vijftien cm lang, midden in de bovenbuik of aan de linkerkant onder de ribbenboog om langs die weg de milt te kunnen verwijderen.
Mogelijke complicaties Geen enkele operatie is zonder risico’s. Zo is ook bij deze operatie de normale kans op complicaties aanwezig die bij een operatie altijd bestaan, zoals nabloeding, wondinfectie, trombose of longontsteking. Een specifieke complicatie bij deze operatie is een te hoog aantal bloedplaatjes na de operatie doordat deze te weinig worden afgebroken. Als het aantal zo hoog wordt dat er gevaar is voor trombose wordt er een bloedverdunner gegeven (ascal) . Dit gebeurt gelukkig zeer zelden en is meestal tijdelijk. Verder is er een verhoogde infectiekans voor een bepaalde bacteriesoort, de pneumococ. Hiervoor wordt in principe twee weken voor de splenectomie een pneumococcenvaccinatie gegeven. Als de splenectomie acuut plaats vindt, wordt de vaccinatie later gegeven. Het kan zijn dat u na de laparoscopische operatie een branderig gevoel heeft bij het plassen. Dat komt door de blaaskatheter, die soms aan het begin van de operatie wordt ingebracht. Het verdwijnt vanzelf.
Voorbereiding voor de operatie Spreekuur anesthesioloog De operatie vindt onder volledige narcose plaats. Hierover kunt u meer lezen in de CWZ-folder 'Anesthesie'. Voor de geplande operatie en de anesthesie zijn enige voorbereidingen noodzakelijk, dit wordt ook wel preoperatief onderzoek of preoperatieve voorbereiding genoemd. Daarom gaat u naar het spreekuur van de anesthesioloog. De anesthesioloog schat in welke risico’s in uw geval aan de operatie en de anesthesie verbonden zijn en hoe deze kunnen worden beperkt. De anesthesioloog spreekt ook overige voorbereidingen met u af zoals medicijngebruik (bloedverdunners) en nuchter zijn voor de operatie. Verpleegkundig spreekuur U heeft zonodig ook een gesprek met de verpleegkundige van de afdeling heelkunde. De verpleegkundige stelt u vragen zodat duidelijk wordt welke verpleegkundige zorg u tijdens de opname nodig heeft De verpleegkundige bespreekt met u: - Waar en hoe de opname is geregeld - De gang van zaken tijdens de opname en de vermoedelijke opnameduur - Welke verdere voorbereidingen nodig zijn - De nazorg: wat u zelf moet doen voor een goed herstel. - De vragen die u nog heeft over de behandeling, de voorbereiding en de nazorg - Wie u wanneer kunt bellen als u nog vragen heeft over de opname
Opname Nuchtere opname Als u op de dag van de operatie wordt opgenomen blijft u nuchter volgens de afspraken met de anesthesioloog en bent u eventueel gestopt met (bloedverdunnende) geneesmiddelen. Zie voor informatie folder ‘Anesthesie’. U meldt zich op het afgesproken tijdstip op de afgesproken afdeling. Opname dag vóór de operatie Als er meer voorbereidingen voor de operatie nodig zijn of als u zelf deze voorkeur heeft aangegeven wordt u de dag vóór de operatie opgenomen. U bent eventueel gestopt met bloedverdunnende medicijnen. U meldt zich op de afgesproken tijd op de afdeling opname en patiëntenplanning B02. Tot twee uur vóór de operatie drinkt u twee pakjes speciale heldere drank (preOp). Meer hierover staat in de folder ‘Gebruik van preOp voor de operatie’. Voor de operatie krijgt u de voorbereidende medicijnen voor de anesthesie (premedicatie). Wanneer u een kunstgebit en/ of contactlenzen draagt moet u deze uitdoen. Ook mag u tijdens de operatie geen sieraden dragen. Tijdens de operatie draagt u een operatiehemd. Een verpleegkundige rijdt u met uw bed naar de voorbereidingsruimte van de operatieafdeling. Daar krijgt u een infuus. U gaat daarna naar de operatiekamer en schuift over op de operatietafel. Voordat de anesthesioloog u de narcosemiddelen via het infuus toedient, wordt eerst de bewakingsapparatuur aangesloten.
Na de operatie
- - - -
Na de operatie ontwaakt u op de verkoever- of uitslaapkamer. Als u goed wakker bent, gaat u in principe terug naar de verpleegafdeling. Daar controleert de verpleegkundige regelmatig de bloeddruk, het hartritme, de wond en de urineproductie. Soms is een kort verblijf op de Medium Care noodzakelijk. Meer informatie over deze afdeling leest u in de folder ‘Medium Care’. Het kan zijn, dat u direct na de operatie door een aantal slangen verbonden bent met apparaten. Dat kunnen zijn: Één of twee infusen voor vochttoediening. Een dun slangetje in uw rug voor pijnbestrijding. Een sonde door uw neus, die via de slokdarm in de maag ligt en ervoor zorgt dat overtollig maagsap wordt afgezogen. Een drain in uw buik voor afvoer van eventueel bloed en wondvocht.
- Een blaaskatheter voor afloop van urine. Afhankelijk van uw herstel na de operatie worden al deze hulpmiddelen verwijderd. In de loop van de dagen na de operatie gaat het drinken geleidelijk aan beter en gaat u via vloeibare voeding weer op vaste voeding over. Daar is geen vast schema voor. U krijgt de eerste dagen drinken en eten naarmate uw maagdarmstelsel dat kan verdragen. Korte tijd na de conventionele operatie is het vaak raadzaam het wondgebied - met name bij drukverhoging (hoesten, persen) - wat te ondersteunen met uw hand. Pijnbestrijding Na de operatie krijgt u volgens een vast protocol pijnstillers. Het kan zijn dat u toch pijn blijft houden. U kunt dit aangeven bij de verpleegkundige. Zie hiervoor ook “pijnmeting” in de folder ‘Anesthesie”. De verpleegkundige zal u, in overleg met de zaalarts, betere pijnstillers geven. Beweging Bewegen is niet alleen belangrijk om trombose te voorkomen, maar ook om verlies van spierkracht tegen te gaan. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat wanneer u rechtop zit, de ademhaling beter is en dat u beter kunt ophoesten. Luchtweginfecties komen daardoor minder voor en de zuurstofvoorziening naar de wond is beter, wat gunstig is voor de genezing. Na de operatie wordt zo snel mogelijk gestart met de mobilisatie. De dag van de operatie moet u proberen eventjes rechtop in bed en even op de rand van het bed of in een stoel te zitten. De eerste paar keer dat u uit bed gaat, krijgt u begeleiding van een verpleegkundige. Ontslag uit het ziekenhuis Na een miltverwijdering kunt u over het algemeen binnen een paar dagen weer naar huis toe. Bij ontslag krijgt u een afspraak mee voor de poliklinische controle bij de chirurg en/of de internist. Zo nodig wordt de pneumococcenvaccinatie gegeven. De hechtingen kunnen na tien tot twaalf dagen worden verwijderd.
Adviezen voor thuis Afhankelijk van de operatiemethode, de grootte van de ingreep en persoonlijke factoren zult u na ontslag uit het ziekenhuis nog enige tijd hinder kunnen ondervinden van het operatiegebied. Ook het hervatten van uw dagelijkse activiteiten zullen daarvan afhankelijk zijn. Pijnbestrijding Een goede pijnbestrijding is belangrijk voor het genezingsproces. Daarom is het raadzaam dat u zonodig de pijn met pijnstillers onderdrukt en dit langzaam afbouwt. Dit doet u als volgt. De eerste twee dagen vier maal daags - om de zes uur - twee tabletten paracetamol van 500 mg. Dan twee dagen vier maal daags - om de zes uur - één tablet paracetamol van 500 mg. Daarna stopt u en gebruikt alleen zonodig bij pijn twee tabletten paracetamol van 500 mg. (maximaal 4 maal daags) Wondverzorging 24 uur nadat eventuele drains verwijderd zijn mag u de pleister van de wond verwijderen en weer douchen. De wond is dan voldoende dicht. Als het gaasje vastzit aan de wond kunt u het onder de douche losweken. Na het douchen de wond droogdeppen. U mag de eerste week niet zwemmen of langdurig baden. Droog houden van de wond bevordert een goede wondgenezing. Dus kunt u beter ook geen afsluitende pleister op de wond gebruiken, deze maken de wond vochtig. Wanneer contact opnemen? Neemt u de eerste week na de operatie contact op met het ziekenhuis bij: - hevige pijnklachten die niet verdwijnen als u pijnstillers gebruikt. - Infectie: - wond is gezwollen, rood en warm, gaat open en/of er komt wondvocht uit. - temperatuur hoger dan 38,5 graden kort na de operatie Tijdens kantooruren belt u de polikliniek heelkunde (024) 365 82 60. Buiten kantooruren belt u het CWZ (024) 365 76 57 en vraagt naar de dienstdoende chirurg.
Werkhervatting Meestal kunt u een tot drie weken na het ontslag weer - eventueel aangepast - met werken beginnen. Vraagt u zich af of uw aandoening of behandeling consequenties heeft voor het uitoefenen van uw werk? Overleg dan met uw specialist of bedrijfsarts. De bedrijfsarts begeleidt de terugkeer naar uw werk. Afspraken over uw werk zullen vaak soepeler verlopen als u de bedrijfsarts al vóór de ingreep informeert of zo spoedig mogelijk na de ingreep op de hoogte brengt. U kunt een gesprek voeren met uw bedrijfsarts op het arbeidsomstandigheden-spreekuur van de arbodienst van het bedrijf of de organisatie waar u werkt.
Tips bij de hervatting van diverse activiteiten? Gouden regel is dat u geleidelijk aan weer van alles mag gaan doen en uitproberen, zolang dit geen aanhoudende toename van klachten geeft. Wissel de eerste dagen rust en activiteit steeds af, waarbij u geleidelijk aan steeds actiever wordt en minder hoeft te rusten. In het algemeen kunt u twee tot zes weken na de operatie alle activiteiten weer doen die u voor de operatie ook kon. Wandelen Lopen is goed om uw conditie weer wat te verbeteren en u mag dit doen naar kunnen. Wissel de eerste dagen lopen en rusten goed af. En onthoud: (spier)pijn mag, mits dit na een nachtrust weer verminderd is. Tillen Beperk de na een conventionele operatie de eerste zes weken zowel vaak als zwaar tillen. Bouw dit langzaam op. Na twee weken kunt u normale (lichte) huishoudelijke activiteiten meestal weer gewoon doen. Fietsen Zodra u zich probleemloos kunt bewegen, mag u het fietsen, mits u dat tevoren ook deed, weer gaan uitproberen. Autorijden Als u zich probleemloos kunt bewegen, kunt u ook weer gaan autorijden Sporten Als u gewend was om te sporten kunt u dat meestal na twee weken weer langzaam oppakken. Wanneer de dagelijkse dingen en wandelen weer probleemloos gaan, kunt u, als u dat gewend was, na twee weken weer rustig beginnen met fitnessen, zwemmen of joggen. Begin met ontspannen bewegen en bouw dit uit naar het niveau van voor de operatie. Seks Vrijen hoeft geen probleem te zijn mits u hierbij de gouden regel in acht neemt. Dus dat u geleidelijk aan weer van alles mag gaan doen en uitproberen, zolang dit geen aanhoudende toename van klachten geeft
Vragen Heeft u nog vragen, stel ze gerust aan uw behandelend arts of de verpleegkundige. Bij dringende vragen of problemen vóór uw behandeling kunt u zich het beste wenden tot het verpleegkundig spreekuur.
Verhindering Bent u op de dag van de behandeling onverhoopt verhinderd, laat dit dan zo snel mogelijk weten. U belt dan naar de afdeling opname- en patiëntenplanning, tijdens kantooruren bereikbaar op telefoonnummer (024) 365 88 97. Kunt u een afspraak op de polikliniek of voor een onderzoek niet nakomen, bel dan zo spoedig mogelijk de betreffende afdeling.
Adres en telefoonnummer Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis Weg door Jonkerbos 100 6532 SZ Nijmegen Polikliniek heelkunde: Telefoon: (024) 365 82 60 (tijdens kantooruren) Verpleegkundig spreekuur Telefoon: (024) 365 78 57 tussen 7.30 en 14.30 Bij geen gehoor spreekt u de voice-mail in en wordt u teruggebeld Email: m.welcker@ cwz.nl Website: www.cwz.nl