Militaire Bijstand Op Grond van de Politiewet 1993
Inzet & Geweldgebruik
Inhoudsopgave
1. Inleiding
p. 4
2. De Taakstelling van de krijgsmacht op nationaal grondgebied 2.1 Ontwikkeling vanaf het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden t/m de Tweede Wereldoorlog 2.2 Ontwikkeling vanaf de bevrijding 2.3 Van neventaak tot derde hoofdtaak 2.3.1 Derde Hoofdtaak 2.3.2 Van ‘vangnet’ naar structurele veiligheidspartner 2.3.3 Nationale taken 2.4 Conclusie
p. 7
3. Militaire bijstand op grond van de Politiewet 1993 3.1 Bijstand op grond van artikel 58 Politiewet 3.2 Bijstand op grond van artikel 59 Politiewet 3.2.1 De renegade-situatie 3.2.2 De no-fly zone 3.2.3 Bewaken en beveiligen van civiele objecten 3.3 Bijstand op grond van artikel 60 Politiewet 3.4 Conclusie
p. 13 p. 13 p. 15 p. 16 p. 17 p. 18 p. 19 p. 21
4. Geweldgebruik 4.1 Geweldgebruik bij handhaving van de openbare orde 4.1.1 Geweldgebruik bij bijstand door de Marechaussee 4.1.2 Geweldgebruik bij bijstand door reguliere eenheden van de krijgsmacht 4.2 Geweldgebruik bij bijstand ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde 4.2.1 Geweldgebruik bij het beveiligen van personen en objecten 4.2.2 Geweldgebruik in het geval van een renegade-situatie 4.2.3 Geweldgebruik bij bijstand door bijzondere bijstandseenheden 4.3 Conclusie
p. 23 p. 23 p. 23 p. 27 p. 35 p. 35 p. 36 p. 37 p. 38
5. De huidige regelgeving: voldoende toereikend? 5.1 Knelpunten 5.1.1 Handhaving van de openbare orde 5.1.2 Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde 5.1.3 Beschikbare geweldsmiddelen 5.2. Kenbaarheid van de regelgeving
p. 40 p. 40 p. 40 p. 41 p. 41 p. 42
6. Conclusie
p. 43
7. Literatuurlijst
p. 46
p. 7 p. 9 p. 10 p. 10 p. 10 p. 11 p. 12
3
1. Inleiding: Aanleiding De rol van de krijgsmacht is in de loop der tijd ingrijpend veranderd. Zo was de taak van de Nederlandse krijgsmacht, kort na oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815, voornamelijk gericht op het verdedigen van het vaderland tegen aanvallen van andere Europese mogendheden en het handhaven van de openbare orde en vrede in de Nederlandse koloniën.1 Slechts de Koninklijke Marechaussee had, naast zijn politietaak binnen de krijgsmacht, als één van zijn taken het ondersteunen van de civiele (rijks) politie binnen Nederland. Zodoende was de Marechaussee lange tijd als enig krijgsmachtonderdeel nauw betrokken bij de handhaving van de openbare orde alsmede met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op Nederlands grondgebied.2 Sindsdien is de aard van de dreigingen en daarmee ook de taakstelling van de krijgsmacht ingrijpend veranderd. De grote veldslagen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog behoren in toenemende mate tot het verleden. Daarnaast is, met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het eindigen van het Warschau Pact, ook de kans op een massale confrontatie met een gezamenlijke ‘vooraf vast staande’ vijand, zeker in de nabije toekomst, niet waarschijnlijk.3 Helaas heeft onder andere de toenemende mate van globalisering, onder meer bespoedigd door het wegvallen van nationale grenzen als obstakels voor vrij verkeer van onder andere goederen en personen tussen staten, een voedingsbodem voor een nieuw soort dreiging gecreëerd. Deze dreiging bestaat voornamelijk uit georganiseerde internationale criminaliteit en internationaal terrorisme. Deze nieuwe ‘vijanden’ vormen een bedreiging voor zowel de nationale veiligheid als voor de internationale rechtsorde.4 Daarnaast komt het tegenwoordig in toenemende mate voor dat militair optreden buiten de landsgrenzen, bijvoorbeeld in NAVO of VN verband, gevolgen heeft voor de nationale veiligheid van Nederland.5 Men spreekt in dit verband ook wel van een vervlechting van de interne en externe veiligheid. Een schijnbaar logisch gevolg van deze vervlechting is dat de taakstelling van de hedendaagse krijgsmacht in toenemende mate gericht is op de interne veiligheid en dat deze zodoende steeds vaker op nationaal grondgebied zal opereren.6 Dit wordt bevestigd in de Defensienota 2000, waarin ondersteuning van de civiele autoriteiten van neventaak tot (derde) hoofdtaak wordt verheven.7 Deze steeds belangrijkere rol houdt onder andere in dat de krijgsmacht niet slechts als vangnet fungeert wanneer de middelen van de civiele autoriteiten tekort schieten, maar nagenoeg continu een wezenlijke bijdrage levert aan de civiele autoriteiten. Dit komt onder andere tot uiting in de Nota Defensie en Nationale Veiligheid waarin de rol van de 1
Land Doctrine Publicatie, Militaire Doctrine voor het Landoptreden 2009, p. 8. Neisingh 2002, p. 52. 3 Land Doctrine Publicatie, Militaire Doctrine voor het Landoptreden 2009, p.9. 4 Neuteboom & Ducheine 2007, p. 1121. 5 Het dreigen met bijvoorbeeld bomaanslagen wanneer geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek troepen terug te trekken uit Irak en/of Afghanistan. 6 Ducheine 2008, p.13. 7 Kamerstukken II 1999-2000, 26 900, nrs. 1-2, Defensienota 2000. 2
4
krijgsmacht verandert van vangnet naar structurele veiligheidspartner.8 De taken binnen Nederland lopen uiteen van bijstand in de vorm van bewakings- en beveiligingsopdrachten, tot en met het leveren van specialistische eenheden in het kader van de criminaliteits- en terrorismebestrijding.9 Ook het verlenen van militaire steun ter bescherming van de openbare orde en economische veiligheid -zonder wezenlijke gewelds-bevoegdhedenbehoort tot één van deze taken van de krijgsmacht.10 Probleemstelling Gelet op het bovenstaande kan men stellen dat het – voor een deel nieuw verworven – takenpakket van de krijgsmacht binnen Nederland zeer divers is. Daarnaast heeft de regelgeving met betrekking tot deze taken een hoofdzakelijk aanvullend en gefragmenteerd karakter. Hierdoor kan deze als onoverzichtelijk worden omschreven.11 Als gevolg van deze onoverzichtelijkheid kan het voorkomen dat betrokkenen – zowel ‘burgers’ als militairen – niet op de hoogte zijn van de op of jegens hen van toepassing zijnde bevoegdheden. Dit gebrek aan kenbaarheid van bevoegdheden heeft naar mijn mening, bij uitoefening van deze bevoegdheden, enkele ongewenste juridische consequenties. Het gevaar speelt in mijn optiek met name een rol bij het gebruik van geweld bij militair optreden in het geval van bijstand op grond van de Politiewet 1993. De vraag is dan ook, wat de eventuele consequenties van dit gebrek aan kenbaarheid zijn. Doel, centrale vraag en deelvragen Met het oog op het zojuist genoemde probleem dient duidelijk te worden gemaakt hoe en waar geweldgebruik, bij uitoefening van één van deze bevoegdheden binnen Nederland, gelegitimeerd is. Gezien het doel van deze thesis is de centrale vraag hier de volgende: Wanneer is het mogelijk gelegitimeerd geweld te gebruiken in het geval van militaire bijstand op grond van de Politiewet 1993 en wat zijn de mogelijke gevolgen van een eventueel gebrek aan kenbaarheid van de relevante regelgeving? Ter beantwoording van deze vraag zal ik gebruik maken van een aantal deelvragen. Deze deelvragen zijn: a. wat zijn de huidige taken van de krijgsmacht op nationaal grondgebied en hoe hebben deze zich ontwikkeld? b. in welke gevallen kan bijstand worden verleend op grond van de Politiewet 1993? c. in welke situaties kunnen bijstandsverlenende eenheden van de krijgsmacht gelegitimeerd geweld gebruiken? d. Is de huidige regelgeving voldoende toereikend?
8
Kamerstukken II 2004-05, 29 800 X, nr. 84, Nota Defensie en Nationale Veiligheid. Kamerstukken II 2004-05, 29 800 X, nr. 84, Nota Defensie en Nationale Veiligheid. 10 Ducheine 1999, p. 399. 11 Bekkers 2003, p. 2. 9
5
Aannames en beperkingen Om het onderwerp van dit onderzoek duidelijk af te bakenen zal ik me beperken tot geweldgebruik in het geval van militaire bijstand op grond van de artikelen 58, 59 en 60 van de Politiewet 1993. In dit kader zal ook geweldgebruik door de Luchtmacht in het geval van een zogenaamde renegade-situatie of ter handhaving van een no-fly zone ter sprake komen. Daarbij zal niet worden ingegaan op handhaving van een no-fly zone op grond van de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten, aangezien dat aan het onderwerp van dit onderzoek voorbij zou gaan. Naast geweldgebruik op grond van de zojuist genoemde Rijkswet zal eveneens militaire inzet en geweldgebruik binnen Nederland in het geval van buitengewone omstandigheden of in een oorlogssituatie buiten beschouwing worden gelaten. Als laatste zal ook het geweldgebruik door de Marechaussee bij de uitoefening van de structurele politietaak in dit onderzoek niet aan de orde komen Opbouw Bij de, gezamenlijke, beantwoording van deze vragen wordt in hoofdstuk twee eerst ingegaan op de ontwikkeling van de taakstelling van de krijgsmacht op nationaal grondgebied. Daarna zal ik in hetzelfde hoofdstuk de huidige taken en dan in het bijzonder de militaire bijstand duidelijk maken. In hoofdstuk drie zullen de situaties waarin bijstand kan worden verleend aan bod komen. Vervolgens komen in hoofdstuk vier de situaties waarin geweld mag worden gebruikt aan bod, waarbij ik tevens zal ingaan op de verantwoordelijkheid voor dit, eventuele, geweldgebruik. Als het feitelijk gebruik van geweld voldoende is uitgelicht zal ik in hoofdstuk vijf ingaan op de eventueel geconstateerde knelpunten in de huidige regelgeving. Afsluitend volgt de conclusie. Daarin zal ik mijn bevindingen kort samenvatten en zal ik tevens de antwoorden welke ik tijdens het schrijven van deze scriptie heb gevonden, evalueren. Uiteraard zal ik hier ook een antwoord op de centrale vraag van deze scriptie trachten te geven. Ter afsluiting zal ik mijn visie op het geweldgebruik bij militair optreden op Nederlands grondgebied en de eventuele gebreken en moeilijkheden die daaraan kleven, geven.
6
2. De Taakstelling van de krijgsmacht op nationaal grondgebied Zoals reeds in het vorige hoofdstuk aangegeven zal ik in dit hoofdstuk ingaan op de volgende vraag: Wat zijn de huidige taken van de krijgsmacht op nationaal grondgebied en hoe hebben deze zich ontwikkeld? Dat is de vraag welke ik in dit hoofdstuk zal proberen te beantwoorden. Ter beantwoording van deze vraag zal ik eerst een globaal overzicht geven van de ontwikkeling van de taken van de krijgsmacht op nationaal grondgebied. Omdat het doel van deze scriptie niet het geven van een geschiedkundig overzicht van de krijgsmacht in Nederland is, zal ik mij beperken tot de periode vanaf de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 tot en met het heden. De nadruk zal in dit hoofdstuk vooral liggen op de ontwikkeling van de civielondersteunende rol van de krijgsmacht. Ter afsluiting van dit hoofdstuk zal ik het ontstaan en de inhoud van de derde hoofdtaak van de krijgsmacht behandelen. 2.1
Ontwikkeling vanaf het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden t/m de Tweede Wereldoorlog
Van oudsher is één van de hoofdtaken van de Staat: het waarborgen van de interne en externe veiligheid waarbij de Staat gebruik kan maken van haar geweldsmonopolie. Ter uitoefening van dit geweldsmonopolie beschikt de Staat over twee zwaardmachten, te weten de krijgsmacht en de politie.12 Hierbij draagt de politie doorgaans zorg voor de interne veiligheid en ligt het primaat op het waken tegen dreigingen van buiten het nationale grondgebied bij de krijgsmacht.13 Deze scheiding is overigens pas na de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden vanaf 1815 geleidelijk een feit geworden. Daarvoor was het niet ongebruikelijk dat de krijgsmacht ook binnen de landsgrenzen over de burger waakte. 14 De zojuist genoemde scheiding van taken hield echter niet in dat de krijgsmacht aan het einde van de 19e en begin van de 20e eeuw helemaal geen rol meer speelde bij het handhaven van de interne veiligheid. Zo vorderden burgermeesters, vanwege een niet voldoende functionerend politieapparaat, aan het einde van de 19 e eeuw regelmatig de hulp van de krijgsmacht.15 Dit konden zij in deze periode vrijelijk doen daar waar de krijgsmacht verplicht was aan bijstandsverzoeken van het burgerlijk gezag te voldoen.16 Zo bepaalde het burgerlijk gezag onder andere de plaats en de duur van de bijstand.17 Een bijzondere rol was in dit geval weggelegd voor de in 1814 opgerichte Koninklijke Marechaussee. Dit Wapen verrichtte naast haar militaire politietaak de burgerlijke politiezorg, in eerste instantie in de Belgische departementen en de grensprovincies; na 1830 bleven er twee divisies actief in Noord-Brabant en Limburg.18 Het zou tot de jaren tachtig van de negentiende eeuw duren voordat de Marechaussee ook in het noorden van het land actief zou worden; tot die tijd
12
Ducheine 2009, p. 43. Gunther Moor & van der Vijver 2007, p. 1101. 14 Ducheine 2008, p.13. 15 Homan 2008, p. 21. 16 Ministeriele aanschrijving van Donker Curtius dd. 12-11-1855, nr. 7, Bijvoegsel Staatsblad, 1855. 17 Van der Wal 2003, p. 195. 18 Van der Wal 2003, p. 26. 13
7
werd het tekort aan politietoezicht in deze streken opgevangen door bijstand van het leger.19 Het veelvuldige beroep op de reguliere eenheden van de krijgsmacht om bijstand te leveren in het kader van de binnenlandse ordehandhaving zorgde voor stevige kritiek van de legerleiding. Zo zou deze bijstand in veel gevallen een misbruik van militaire macht zijn.20 Minister van Oorlog Seyffardt, welke het volledig met deze kritiek eens was, stelt dat bijstand slechts beperkt moet blijven tot situaties waarin alle andere politionele middelen onvoldoende gebleken zijn.21 In 1893 wordt dan ook in navolging van de geuite kritiek het Voorschrift betreffende het verleenen van militairen bijstand vastgesteld.22 Helaas bezat dit voorschrift geen wettelijke zeggingskracht en had het slechts het karakter van een interne circulaire, waardoor burgerlijke instanties het eenvoudig naast zich neer konden leggen. Toch zou men kunnen stellen dat dit voorschrift, in navolging van de uitspraak van Seyffrard, de basis is geweest voor de moderne bijstandsregeling. Immers; op grond van de huidige regeling is bijstand eveneens slechts mogelijk wanneer de civiele mogelijkheden uitgeput zijn. Ondanks de inzet van de krijgsmacht binnen de landsgrenzen en de zojuist genoemde regeling betreffende de militaire bijstand, kwam het primaat steeds meer op het handhaven van de externe veiligheid te liggen. Bepalend hiervoor was de opkomst van, technisch goed ontwikkelde en zeer hoog in het geweldspectrum opererende, massalegers. 23 In deze periode had de Marechaussee, inmiddels ook in het noorden van het land, de status van elite politie verworven. Hierdoor werd er dan ook door vele gemeenten gepleit voor een verlenging van de bijstand door de Marechaussee. Het was procureur-generaal Visscher die zich, hiermee aanhanger van de moderne vorm van bijstand tonende, hard maakte voor een normale politiesituatie en de Marechaussee zo snel mogelijk wilde laten terugkeren naar haar oorspronkelijke taken.24 Zijn gebeden werden echter niet gehoord en in 1889 werd een derde divisie Marechaussee opgericht waardoor definitief de rijkspolitietaak door de Marechaussee vervuld werd.25 Deze rol zou zij houden tot aan de Tweede Wereldoorlog. Ondanks de uitbreiding van de Marechaussee en het door haar vervullen van de rijkspolitietaken was bijstand door reguliere legereenheden niet ongewoon. Voorbeelden van situaties waarin bijstand door militairen ondanks deze veranderingen toch nog plaatsvond zijn de Aardappelrellen van 1917 en het Jordaan-oproer van 1934.26 Van deze twee gevallen hielden de Aardappelrellen de terugkeer van het leger als ordehandhaver in. Door de mobilisatie in verband met de Eerste Wereldoorlog was de politie namelijk dusdanig verzwakt, dat geen weerstand kon worden geboden aan de grootschalige ordeverstoringen. De legerleiding maakte van deze situatie handig gebruik door meer regels voor bijstand door te doen voeren. Zo diende een vordering tot bijstand eerst goedgekeurd te worden door het bureau van de opperbevelhebber om zo verzwakking van de landsverdediging te 19
Idem, p. 33. Idem, p. 114. 21 Van der Wal 2002, p. 114. 22 Idem, p. 114. 23 Neuteboom & Ducheine (2007), p. 1121. 24 Van der Wal 2003, p. 185-186. 25 Idem, p. 187. 26 Gunther Moor & van der Vijver 2007, p. 1107. 20
8
voorkomen.27 Zodoende versterkte de legerleiding de grip op het verlenen van bijstand en ging zij voorbij aan enkele, voor de krijgsmacht nadelige, bepalingen. Een van de gevolgen van de toenemende vraag om bijstand was de oprichting van het Korps Politietroepen in 1920 dat voor een verdere professionalisering van de militaire bijstand moest zorgen. Dit Korps werd echter in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter weer ontbonden en is na het eindigen van de oorlog niet meer teruggekomen. Bijstand werd na de oorlog een taak van de Koninklijke Marechaussee.28 2.2
Ontwikkelingen vanaf de bevrijding
Na het eindigen van de Tweede Wereldoorlog bleef de rol van de krijgsmacht bij de interne ordehandhaving beperkt. Het primaat lag weer, evenals tijdens de mobilisatie, op de verdediging tegen externe dreigingen. Daarnaast was de Koninklijke Marechaussee niet langer belast met regulier politiewerk met nagenoeg dezelfde bevoegdheden als andere politiediensten.29 Pas vanaf de jaren zestig neemt de binnenlandse rol van de reguliere eenheden van de krijgsmacht almede de Koninklijke Marechaussee weer langzamerhand toe.30 Zo wordt de krijgsmacht ingezet bij de ontruiming van krakersbolwerken rond 1980, de uitbraak van enkele dierenziekten in de jaren ’90 en de dreigende ‘millenniumbug’ in 2000.31 Hier viel bij bijstand door Koninklijke Marechaussee tot de jaren tachtig onderscheid te maken tussen zogenaamde “harde” en “zachte” bijstand. Deze zachte bijstand had een semi-permanent karakter en diende de personeelstekorten bij de politiekorpsen van, onder andere; Amsterdam, Den Haag en Zwolle op te vangen. Het ging hier om zowel de handhaving van de openbare orde alsmede de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De harde bijstand, waarop in elke specifieke situatie een beroep diende te worden gedaan: van een semi-permanent karakter was geen sprake, richtte zich volledig op de handhaving van de openbare orde. Na grootschalig hardhandig optreden door de Marechaussee in Nijmegen in 1981 werd besloten dat de Marechaussee slechts in bijzondere gevallen zal worden ingezet ter ondersteuning van de politie.32 Dit is dan ook de kern van de huidige bijstandsregeling; zo blijkt uit artikel 58 Politiewet. Naast bijstand door reguliere eenheden van de krijgsmacht en de Marechaussee is het sinds 1973 ook mogelijk om over bijzondere bijstandseenheden – met een permanente ondersteunende taak (aan de politie) – binnen Nederland te beschikken.33 Deze eenheden zijn in het leven geroepen om gevechtshandelingen te verrichten ‘waarvoor de politie niet is opgeleid en ook niet opgeleid behoort te worden’.34 Ondanks het structurele karakter van deze bijstandseenheden35 geldt eveneens voor hen het criterium dat de reguliere (politie) middelen ontoereikend dienen te zijn. Eerst indien dit laatste het geval is kan bijstand worden verleend. 27
Van der Wal 2003, p. 316. Neuteboom & Ducheine 2007, p. 1131. 29 Idem, p. 1106. 30 Idem, p. 1131. 31 De Weger 2006, p. 2. 32 Neuteboom & Ducheine 2007, p. 1133. 33 Terreurbrief: Kamerstukken II 1972/1973, 12 000VI, nr. 11, Brief van de Minister- President. 34 Terreurbrief: Kamerstukken II 1972/1973, 12 000VI, nr. 11, Brief van de Minister- President. 35 Tegenwoordig de Dienst Speciale Interventies, bestaande uit de Unit Interventie, de Unit Expertise & Operationele Ondersteuning en Unit Interventie Mariniers. 28
9
Zoals reeds gezegd nam de rol van de krijgsmacht vanaf de jaren ’60 weer langzaam toe. Zo speelde de krijgsmacht vooral tijdens de Koude Oorlog een belangrijke rol bij de bestrijding van rampen en kon zij de civiele autoriteiten ondersteunen met grote hoeveelheden personeel en materieel. Dit was in deze periode gerelateerd aan zowel het staatsnoodrecht, civiele verdediging als aan bijzondere omstandigheden. In deze periode was deze civielmilitaire samenwerking gedetailleerd uitgewerkt in gezamenlijke procedures en verankerd in lokale en landelijke crisisbestrijdingsstructuren.36 Helaas is met het wegvallen van de gezamenlijke dreiging van de Koude Oorlog dit gestructureerde samenwerkingsverband ook weer naar de achtergrond verschoven. Op enkele specifieke taken op nationaal grondgebied na, zoals explosievenopruiming en de al eerder genoemde bijstandseenheden, werd het nationale takenpakket van de krijgsmacht, op de Koninklijke Marechaussee na, drastisch uitgekleed.37 2.3
Van neventaak tot derde hoofdtaak
2.3.1 Derde Hoofdtaak Na het eindigen van de Koude Oorlog lag de nadruk bij de krijgsmacht enige tijd meer op het uitvoeren van vredesmissies, dan op de ondersteuning van civiele autoriteiten. In de Defensienota 1991 staat het ondersteunen van de civiele autoriteiten dan ook nog als neventaak vermeld.38 Pas een klein decennium later, in de Defensienota 2000, in navolging van de Hoofdlijnnotitie 1999, wordt de ondersteuning van de civiele autoriteiten van dusdanig groot belang geacht dat deze taak als derde hoofdtaak wordt vastgesteld.39 De letterlijke omschrijving die de defensienota van deze hoofdtaak geeft is: ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal al internationaal.40 2.3.2 Van ‘vangnet’ naar structurele veiligheidspartner Hoewel deze nieuw verworven hoofdtaak het belang dat men aan de krijgsmacht toekent bij de handhaving van de interne veiligheid, goed weergeeft, was er in eerste instantie slechts sprake van een ‘vangnetfunctie’. Deze vangnetfunctie houdt in dat de krijgsmacht slechts bijstand kan verlenen in het geval dat de civiele autoriteiten over onvoldoende personeel of materiaal beschikken om een bepaalde situatie tot een goed einde te brengen. Deze overwegend passieve rol werd, mede gelet op de gebeurtenissen van 11 september 2001 in New York en Washington, als niet voldoende toereikend beschouwd.41 Voormalig minister van Defensie Kamp was dan ook van mening dat de samenwerking tussen de krijgsmacht en de civiele instanties een structureel karakter moest krijgen. Deze structurele rol is voor het eerst vastgelegd in de Nota Defensie en Nationale Veiligheid, opgesteld in april 2005 door voormalig minister Remkes van Binnenlandse zaken en toenmalig Defensieminister Kamp.42 36
Kamerstukken II 2004-05, 29 800 X, nr. 84, Nota Defensie en Nationale Veiligheid. Kamerstukken II 2004-05, 29 800 X, nr. 84, Nota Defensie en Nationale Veiligheid. 38 Kamerstukken II 1990-1991, 21 991, nrs 2-3, Defensienota 1991. 39 Muller 2002, p. 435. 40 Kamerstukken II 1999-2000, 26 900, nrs. 1-2, Defensienota 2000. 41 Middendorp & Princen 2006, p. 539. 42 Kamerstukken II 2004-05, 29 800 X, nr. 84, Nota Defensie en Nationale Veiligheid. 37
10
Één van de redenen voor deze toenemende rol van de krijgsmacht als structurele veiligheidspartner is, zoals reeds in de inleiding opgemerkt, de verstrengeling van interne en externe veiligheid. Daarnaast spelen doelmatigheids- en kostenoverwegingen een zeer grote rol. Het zou immers een verspilling van kennis en middelen zijn om naast de reeds bestaande militaire infrastructuur de civiele hulpdiensten van de zelfde middelen en kennis te voorzien.43 Alvorens ik dan ook zal ingaan op het daadwerkelijk leveren van militaire bijstand; het voornaamste instrument waarmee de krijgsmacht bijdraagt aan deze handhaving van de interne veiligheid en tevens leidend voorwerp van deze thesis, zal ik eerst kort aangeven wat deze interne veiligheid inhoudt. 2.3.3 Nationale taken De steeds groter wordende rol van de krijgsmacht bij de handhaving van de interne veiligheid is reeds hiervoor aan bod gekomen. Deze interne veiligheid kent een drietal elementen van veiligheid welke hier onder staan weergegeven.44 1. De nationale rechtsorde: het betreft hier de handhaving van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Een voorbeeld hiervan is optreden tegen georganiseerde misdaad en het tegengaan van terreur. Uiteraard valt ook het beschermen van onze democratische rechtsstaat hier onder. 2. De openbare veiligheid: hier gaat het vooral om de bescherming van personen en zaken, anders dan in het kader van de nationale rechtsorde. Voorbeelden hiervan zijn onder andere: Shell, DSM, de kerncentrales en de drinkwatervoorziening. 3. De economische veiligheid: het waken voor verstoring van onze economie door bijvoorbeeld het platleggen van de beurzen of het bankwezen. Deze drie elementen hebben een overwegend binnenlands (intern) karakter. Dit neemt echter niet weg dat invloeden van buiten het grondgebied (extern) van grote invloed kunnen zijn en dat geeft dan ook eens te meer de verstrengeling van interne en externe veiligheid weer. Om deze veiligheden te waarborgen bezit de krijgsmacht een aantal nationale taken. Deze taken zijn in een drietal onder te verdelen. Het onderstaande schema45 geeft de inhoudt van dit takenpakket helder weer. Bescherming territoir Bewaking van de zee Bescherming luchtruim Bescherming militaire objecten Bescherming in buitengewone omstandigheden
Rechtshandhaving Politietaken Kmar Militaire Bijstand Politiewet
Ondersteuning Host nation support Militaire bijstand bij rampenbestrijding Militaire steunverlening in het openbare belang
43
Ducheine 1999, p.396. Ducheine 2008, p.18. 45 Ducheine 2009, p. 60. 44
11
2.4 Conclusie In dit hoofdstuk heeft u kunnen lezen hoe de taken van de Nederlandse krijgsmacht op het nationale grondgebied zich vanaf 1815 tot heden hebben ontwikkeld. Tevens heeft u kunnen lezen wat de huidige taken op nationaal grondgebied zijn. Hierbij lag de nadruk op de zogenaamde derde hoofdtaak, te weten het assisteren van de civiele autoriteiten. Ter beantwoording van de deelvraag van dit hoofdstuk kom ik tot de conclusie dat de rol van de krijgsmacht op nationaal grondgebied in de afgelopen twee eeuwen een golfbeweging heeft gemaakt. Zo was het in eerste instantie, zelfs na de scheiding van de twee zwaardmachten bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815, niet ongebruikelijk dat de krijgsmacht binnen de landsgrenzen over de burgers waakte. In de loop van de negentiende eeuw werd als gevolg hiervan en voorts omdat er van een functioneel politieapparaat nauwelijks sprake was, de rol van de Koninklijke Marechaussee uitgebreid tot die van rijkspolitiemacht. Zelfs deze uitbreiding kon echter niet voorkomen dat bijstand door andere krijgsmachtonderdelen, ondanks een poging door de Minister van Oorlog Seyffardt in 1893 om militaire bijstand te beperken, achterwege kon blijven. Dit bleek onder andere tijdens de Aardappelrellen en het Jordaan-oproer in het begin van de twintigste eeuw. Pas na het eindigen van de Tweede Wereldoorlog wordt de rol van de krijgsmacht op nationaal grondgebied beperkt. Zo verliest de Marechaussee een groot deel van haar politietaken en houden de reguliere krijgsmachteenheden zich voornamelijk bezig met de verdediging tegen externe dreigingen. Pas vanaf de jaren zestig neemt de rol van de krijgsmacht op nationaal grondgebied wederom toe om vervolgens met het eindigen van de koude oorlog weer af te nemen. Na de Koude Oorlog duurt het tot het verschijnen van de Defensienota 2000 (in navolging van de hoofdlijnnotitie 1999) voordat de taken van de krijgsmacht op het nationale grondgebied wederom toenemen. In de Defensienota 2000 wordt het bieden van bijstand van neven- tot hoofdtaak verheven. Deze zogenaamde derde hoofdtaak betrof in eerste instantie slechts een vangnetfunctie, maar dit werd echter na de aanslagen van 11 september 2001 als niet-toereikend beschouwd. Als gevolg hiervan is de krijgsmacht tegenwoordig een structurele veiligheidspartner van de civiele hulpdiensten. De rol van de krijgsmacht binnen Nederland is hiermee weer flink toegenomen. Als structurele veiligheidspartner kent de krijgsmacht, zoals reeds in paragraaf 2.3.3. aangegeven, een aantal taken op nationaal grondgebied. Deze taken zijn, naast het klassieke bescherming van het territoir; rechtshandhaving en ondersteuning. Onder rechtshandhaving valt onder meer het beschermen van de nationale rechtsorde, het handhaven van de openbare veiligheid en het handhaven van de economische veiligheid. Vooralsnog lijkt het er niet op dat de opwaartse golfbeweging waarin de rol van de krijgsmacht op nationaal grondgebied op dit moment verkeert, snel tot een einde zal komen. In het nu volgende hoofdstuk zal ik ingaan op de verschillende vormen van militaire bijstand op nationaal grondgebied.
12
3. Militaire bijstand op grond van de Politiewet 1993 Zoals gezegd zal dit hoofdstuk in het teken staan van de regelgeving omtrent de verschillende vormen van militaire bijstand binnen Nederland. Hierbij zal de nadruk liggen op de wettelijke grondslagen voor inzet van de krijgsmacht ter uitoefening van haar bijstandstaken op nationaal grondgebied. De legitimatie van de bevoegdheden welke de ingezette eenheden tijdens de uitoefening van deze taken tot hun beschikking hebben, zoals bijvoorbeeld het gebruik van geweld, zal in het volgende hoofdstuk worden behandeld. De vraag die in dit hoofdstuk beantwoord zal worden is dan ook de volgende: In welke gevallen kan bijstand worden verleend op grond van de Politiewet 1993? Daarbij zal uiteraard ook aan bod komen wie de daadwerkelijke inzet autoriseert en waar het gezag ligt. Er bestaan verschillende vormen van militaire bijstand met een rechtsbasis in de Politiewet. De eerste vorm van bijstand betreft die door de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 58 van de Politiewet. Wanneer door de Koninklijke Marechaussee niet in de bijstandsbehoefte kan worden voorzien is het mogelijk dat reguliere krijgsmachteenheden op grond van artikel 59 Politiewet bijstand verlenen. Daarnaast is het mogelijk om op grond van artikel 60 Politiewet bijzondere bijstandseenheden in te zetten. Deze eenheden treden op in geval van zware, gewelddadige, criminele of terroristische acties, zoals bijvoorbeeld gijzelingen en aanslagen.46 Hierbij wordt verwacht dat er hoog in het geweldsspectrum gehandeld zal moeten worden. De regels voor het verlenen van beide vormen van bijstand zullen nu afzonderlijk ter sprake komen. 3.1 Bijstand op grond van artikel 58 Politiewet Artikel 58 van de Politiewet stelt dat in bijzondere gevallen bijstand kan worden verleend door de Koninklijke Marechaussee. Hierbij is het van belang dat geen van de overige politiekorpsen (inclusief het KLPD) in staat is gebleken, zowel kwalitatief als kwantitatief, in deze bijstand te voorzien.47 De Marechaussee kan in het geval van bijstand worden ingezet in een breed scala van omstandigheden en voor verschillende taken, zo zal ook later in dit hoofdstuk duidelijk worden. Een speciale taak is weggelegd voor de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) welke in voorkomende gevallen bijstand verleent aan de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) van het Korps Landelijke Politiediensten in het kader van de persoonsbeveiliging.48 Hier kom ik in het hoofdstuk over geweldgebruik op terug. Naast deze speciale bijstand door de BSB is het eveneens mogelijk dat leden van de Koninklijke Marechaussee bijstand verlenen aan de politie voor het gezamenlijk optreden ter opsporing van strafbare feiten. Hierbij worden maximaal drie leden van de Marechaussee voor de duur van het onderzoek aan de politie ‘uitgeleend’. Hoewel deze vorm van bijstand op grond van artikel 58 Politiewet geschiedt is zij verder uitgewerkt in de Regeling opsporingsbijstand Koninklijke Marechaussee. In het navolgende zal worden ingegaan op autorisatie van bijstand op grond van artikel 58 Politiewet, wat de taken zijn en bij wie het gezag tijdens de uitvoering van de bijstand ligt.
46
De Weger 2006, p. 58. Ducheine 2009, p. 68. 48 Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 50. 47
13
Autorisatie, gezag en taken De hierboven genoemde omstandigheden en taken zijn, evenals in het geval van bijstand door de overige krijgsmachtonderdelen zoals in de volgende paragraaf zal blijken, onder te verdelen in drie vormen van bijstand. Het gaat hier, zo blijkt ook uit het tweede lid van artikel 58 Politiewet, om (1) handhaving van de openbare orde, (2) handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde en (3) het verrichten van taken ten dienste van justitie. Autorisatie Het besluit tot bijstand wordt, wanneer het gaat om handhaving van de openbare orde, genomen door de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. In het geval van bijstand in het kader van handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde of bijstand ten behoeve van taken van dienste van justitie, besluit de Minister van Justitie over de inzet. In beide gevallen wordt voorafgaand aan het inzetbesluit overleg gepleegd met de Minister van Defensie. De wijze waarop de bijstand zal worden verleend wordt, krachtens lid 3 van artikel 58, eveneens in overeenstemming met de Minister van Defensie bepaald. Gezag Nadat het besluit tot het verlenen van bijstand is genomen, opereren de bijstandsverlenende eenheden, conform artikel 15 Politiewet, onder het gezag van de burgemeester of de officier van justitie. Het gezag ligt bij de burgemeester wanneer er sprake is van bijstand ter handhaving van de openbare orde. Bij de overige twee vormen van bijstand, te weten strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en het verrichten van taken ten dienste van justitie, ligt het gezag bij de officier van justitie. Een uitzondering op de bepalingen uit artikel 15 Politiewet vormt bijstand aan de DKDB in het geval van persoonsbeveiliging. Hierbij ligt de verantwoordelijkheid, hoewel dit formeel slechts voor de DKDB is geregeld, rechtstreeks bij de Minister van Justitie.49 Taken Zoals reeds eerder besproken, kan de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 58 Politiewet voor een groot aantal verschillende taken worden ingezet. Deze taken verschillen per bijstandsgrond. Enkele voorbeelden van concrete taken welke de Marechaussee in het geval van bijstand op grond van de Politiewet kan uitvoeren zijn: het tegengaan van rellen, het uitvoeren van arrestaties, bewaking van personen en objecten en ontruimingen (zoals bij de krakersrellen in de jaren tachtig). 50 Een kenmerkend verschil met andere militairen die bijstand verlenen is dat veel leden van de Marechaussee opsporingsambtenaar zijn en derhalve ook over opsporingsbevoegdheden beschikken.51 Het is zelfs mogelijk dat, mits aangesteld in ten minste de rang van adjudant en indien zij voldoen aan de overige in de Regeling hulpofficieren van Justitie 2008 gestelde eisen, leden van de Marechaussee als hulpofficier van justitie optreden. Dit maakt dat leden van de Marechaussee, in tegenstelling 49
Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 50. De Weger 2006, p. 77. 51 Aanwijzingsregeling Algemeen Opsporingsambtenaar. 50
14
tot andere militairen, in sommige gevallen actiever kunnen deelnemen aan de opsporing van strafbare feiten. Voor een overzicht van taken per vorm van bijstand verwijs ik naar het schema op pagina 16. 3.2 Bijstand op grond van artikel 59 Politiewet Wanneer de Koninklijke Marechaussee niet bij machte is om op grond van artikel 58 Politiewet in de gevraagde bijstand te voorzien, biedt artikel 59 Politiewet de mogelijkheid om andere eenheden van de krijgsmacht bijstand te laten verlenen. Dit zal doorgaans het geval zijn wanneer de Marechaussee over (1) onvoldoende personeel beschikt of wanneer het beschikbare personeel niet over de (2) gewenste expertise of over (3) het vereiste materieel beschikt.52 In deze paragraaf zal, naast de ‘reguliere’ bijstand op grond van artikel 59 Politiewet, ook bijstand in het geval van een zogenaamde renegade- situatie en het handhaven van een no fly zone aan bod komen. Autorisatie, gezag en taken In overeenstemming met het geval van bijstand door de Koninklijke Marechaussee, kunnen de overige bijstandverlenende krijgsmachtonderdelen worden ingezet ter handhaving van de openbare orde, handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde of voor het verrichten van taken ten dienste van justitie; zoals in artikel 59 politiewet is bepaald. Zoals in het schema op de volgende pagina valt te lezen zal dit in het eerste geval worden geautoriseerd door de Minister van Binnenlandse zaken. In de overige twee gevallen autoriseert de Minister van Justitie de bijstand. Uiteraard in beide gevallen na overleg met de Minister van Defensie. Tevens ligt het gezag, afhankelijk van de te verrichten taak, bij de burgemeester of de officier van justitie. Een uitzondering hierop vormt de al eerder genoemde renegade-situatie welke later in deze paragraaf behandeld zal worden. Autorisatie In het bovenstaande is uiteengezet dat bijstand op grond van artikel 59 Pw. mogelijk is bij de uitoefening van een drietal politietaken. Evenals bij bijstand op grond van artikel 58 Politiewet het geval is, berust de autorisatie voor bijstand (zoals reeds hierboven is aangegeven) op grond van artikel 54 Pw door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, of de minister van Justitie. Wederom dient voorafgaand aan het besluit tot het verlenen van bijstand overleg te worden gevoerd met de minister van Defensie.53 Zoals lid 2 van artikel 59 Pw. valt te lezen wordt het besluit tot bijstand uiteindelijk door zojuist genoemde ministers genomen wanneer overeenstemming is bereikt met de minister van Defensie over de wijze waarop de bijstand zal worden verleend .54
52
Ducheine 2008, p.77. Artikel 59 Politiewet 1993. 54 De Weger 2006, p. 63. 53
15
Gezag Gezien het feit dat artikel 15 Politiewet ook op bijstand op grond van artikel 59 Politiewet van toepassing is, zo stelt immers het tweede lid van dit artikel, zijn de gezagsdragers de zelfde personen als die in het geval van bijstand door de Marechaussee. Dit houdt in dat de bijstand verlenende eenheden onder gezag van de burgermeester of de officier van justitie opereren; afhankelijk voor de vorm van bijstand. In het schema hier onder is per politietaak aangeven wie de bijstand autoriseert, wat de taken inhouden en onder wiens gezag de bijstand verlenende eenheden vervolgens komen te staan. Vanwege het gebrek aan geweldsbevoegdheden zijn de taken ten dienste van Justitie buiten beschouwing gelaten. Autorisatie
Taken
Voorbeeld
Gezag/ Aanvrager
Handhaving van Minister van Binnenlandse de openbare zaken en orde
Bewaken van civiele objecten
Burgemeester (58 of 59 juncto 15 Pw.)
Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde
Persoons- en objectbeveiliging
Officier van Justitie (58 of 59 juncto 15 Pw.)
Preventief en repressief optreden tegen verstoren van Koninkrijksrelaties het na overleg met de gemeenschapsleven Minister van in de publieke Defensie ruimte waarbij direct gevaar bestaat voor anderen of hun rechten dreigen te worden aangetast Minister van Daadwerkelijke Justitie na overleg voorkoming, met de Minister opsporing, van Defensie beëindigen en vervolging van strafbare feiten55
Ter aanvulling dient te worden opgemerkt dat het bij grootschalige inzet van militairen, ongeacht de soort bijstand, gebruikelijk is dat Defensie een liaisonofficier bij het locale gezag detacheert. Deze treedt dan op als adviseur en speelt een bemiddelende rol, maar heeft geen ‘gezagdragende’ bevoegdheden.56 3.2.1 De renegade-situatie Sinds de aanslagen op 11 september 2001 in Washington en New York bestaat er ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een bijzondere vorm van bijstand op grond van artikel 59 Politiewet, namelijk bijstand ter bestrijding van luchtvaartterrorisme. Hierbij gaat het om bijstand door F-16 jachtvliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht wanneer er sprake is van een zogenaamde renegade-situatie.
55 56
Artikel 1 Regeling opsporingsbijstand Koninklijke Marechaussee. De Weger 2006, p. 62.
16
Artikel 1 van de Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme definieert een situatie welke voor bijstand op grond van artikel 59 Pw in aanmerking kan komen als volgt: ‘ een terroristische dreiging vanuit de lucht: een civiel vliegtuig dat zich gedraagt op een zodanige wijze dat het vermoeden rijst dat het mogelijk gebruikt wordt als een middel voor het plegen van een terroristisch misdrijf ‘ Deze nieuwe dreiging heeft ervoor gezorgd dat de minister van Justitie in een renegadesituatie kan beschikken over twee F-16 jachtvliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht om onbekende vliegtuigen in het Nederlandse luchtruim te onderscheppen, zo blijkt uit artikel 1 lid c en artikel 2 van de zojuist genoemde regeling. Deze jachtvliegtuigen vormen de zogenaamde Quick Reaction Alert (QRA) en kunnen binnen 10 minuten het luchtruim kiezen.57 Autorisatie en gezag In het schema op de vorige pagina valt te lezen dat in het geval van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de Minister van Justitie de bijstand dient te autoriseren. Dit is bij een renegade niet anders, ware het niet dat dit tevens is opgenomen in de Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme, te weten in de artikelen 2 en 3. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de –onder de verantwoordelijkheid van de Minister handelende– Master Controller van het gevechtsleidingsstation van de Luchtmacht, eveneens bevoegd is om de QRA de lucht in te sturen en het vliegtuig te laten onderscheppen. Dit blijkt ook uit artikel 4 van de regeling. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt tevens dat de NAVO de opdracht tot onderschepping ter identificatie en verificatie kan geven. In beide situaties is het echter de Minister van Justitie die over de daadwerkelijke inzet van geweld beslist, het gezag over de vliegers en de vliegtuigen tijdens een renegade-situatie berust dan ook bij de Minister van Justitie.58 Het mag duidelijk zijn dat deze, op artikel 59 van de Politiewet 1993 gebaseerde, vorm van bijzondere aard is. Het gaat hierbij namelijk niet zozeer om bijstand aan de politie maar om bijstand aan de ‘politietaak’, waarbij de Minister van Justitie de bijstand-ontvangende partij is.59 Een ander noemenswaardig verschil met andere vormen van militaire bijstand is dat overleg met de Minister van Defensie voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet niet nodig is; de benodigde middelen worden op voorhand ter beschikking gesteld.60 3.2.2 De no fly zone Een andere vorm van bijstand op grond van de Politiewet die in dit hoofdstuk aan bod zal komen is het handhaven van een no fly zone. Een no fly zone is een gebied van het Nederlandse luchtruim dat tijdelijk of blijvend is gesloten voor het burgerluchtverkeer. Dit 57
Ducheine 2009, p. 70-71. Ducheine 2008, p.79. 59 Idem, p.79. 60 Toelichting bij artikel 2 van de Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme. 58
17
zal doorgaans geschieden ten behoeve van de openbare orde en veiligheid of om andere dringende redenen.61 Een voorbeeld hiervan is het sluiten van het luchtruim in het zuiden van Limburg vanwege het bezoek van de toenmalige Amerikaanse President George W. Bush.62 Het daadwerkelijke handhaven van deze no fly-zone dient te geschieden op basis van bijstand op grond van artikel 15a Politiewet of op basis van de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten. Gezien het onderwerp van deze thesis zal ik mij beperken tot de handhaving op basis van artikel 15a Politiewet. Autorisatie en gezag De sluiting van het luchtruim is een bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Deze bevoegdheid ligt besloten in artikel 5.10 lid 1 van de Wet Luchtvaart. Daarnaast is het volgens het tweede lid van het zojuist genoemde artikel mogelijk dat de Minister van Defensie om reden van militaire noodzaak het luchtruim afsluit voor de burgerluchtvaart. Hoewel dat voor dit onderzoek niet van belang is, wil ik toch opmerken dat de bevoegdheid van de Minister van Defensie ruimer is; deze kan immers ook luchtruim buiten Nederland sluiten voor Nederlands burgerluchtverkeer.63 Hoewel het sluiten van het luchtruim een bevoegdheid van de Minister van V&W is, dient de handhaving gezien deze geschiedt op grond van artikel 15a Politiewet, niet door hem geautoriseerd te worden. Net als bij de hiervoor benoemde vormen van militaire bijstand op grond van de politiewet zijn het bij de handhaving van de openbare orde dan wel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde respectievelijk de burgemeester en de officier van justitie.64 3.2.3 Bewaken en beveiligen van civiele objecten Alvorens in te gaan op de regelgeving rondom de bijzondere bijstand op grond van artikel 60 van de Politiewet maak ik een enkele opmerking over het bewaken en beveiligen van civiele objecten. Deze vorm van bijstand kent, naast de regeling in de politiewet 1993 en de aanverwante Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewone opsporingsambtenaar en de maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen kunnen worden onderworpen, nog een aanvullende modelregeling65. Het betreft hier een nadere uitwerking van de bevoegdheden welke op grond van de Politiewet en de Ambtsinstructie worden toegekend. Deze regeling heeft geen invloed op de inzetgronden voor militaire bijstand en zal daarom in dit hoofdstuk onbesproken blijven. Uiteraard kom ik in hoofdstuk vier, waar het geweldgebruik aan bod komt, uitvoerig op deze regeling terug.
61
Artikel 5.10 lid 1, Wet Luchtvaart. Regeling tijdelijke beperking en sluiting luchtruim Margraten, 3-5-2003, Stcrt. 2005, 86, p. 29. 63 Ducheine 2008, p.94. 64 Artikel 15a Politiewet 1993, lid 2 en lid 3. 65 Modelregeling inzake militaire bijstand ten behoeve van de bewaking of beveiliging van civiele objecten. 62
18
3.3 Bijstand op grond van artikel 60 Politiewet Naast de bijstand door ‘reguliere’ eenheden van de krijgsmacht kent de Politiewet, in artikel 60, de mogelijkheid tot het inzetten van bijzondere bijstandseenheden. Deze bijstand heeft, in tegenstelling tot de bijstand op basis van artikel 58 en 59 Pw., een permanent karakter.66 Dit laatste omdat deze eenheden, tegenwoordig ondergebracht bij de DSI67, een structurele rol hebben als het gaat om optreden bij terrorisme, levensgevaarlijke situaties en operaties hoog in het geweldspectrum. Artikel 2 van de Regeling Dienst speciale interventies bedeelt de DSI in het eerste lid de volgende taken toe: a. Het bestrijden van alle vormen van ernstig geweld dan wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum; b. De beveiliging van personen en objecten in bijzondere situaties, waaronder het beveiligen van ambtenaren van de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst bij operaties van die dienst; c. Het uitvoeren van andere door de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Defensie opgedragen bijzondere onderdelen van de politietaak. Gezien het onderwerp van dit onderzoek zal niet diep worden ingegaan op de structuur en de verschillende soorten bijzondere bijstandseenheden (bbe’s) maar slechts op de regelgeving welke betrekking heeft op de inzet van deze eenheden. Autorisatie Evenals bij bijstand door andere krijgsmachtonderdelen worden de bbe’s slechts ingezet als de middelen van de civiele autoriteiten niet (meer) toereikend zijn. Dit houdt in dat wanneer de aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE) van de politie niet meer bij machte zijn om in te grijpen, de bbe’s kunnen worden ingezet. Deze inzet geschiedt op grond van het gewelds-, locatie- of effectiviteitscriterium.68 Dit houdt in dat het eveneens mogelijk is om een bbe in te zetten in een situatie waar het geweldsniveau het niveau van de AOE nog niet ontstegen is, maar de bbe qua inzetlocatie of reistijd de voorkeur geniet. De aanvraag voor de inzet van deze eenheden wordt, op grond van artikel 6 en 7 van de Regeling Dienst speciale interventies en artikel 60 Pw., op aanvraag van de Officier van Justitie door het College van Procureurs-generaal aan de minister van Justitie gedaan. Uiteraard dient het bijstand verzoekende politiekorps een verzoek in bij de Officier van Justitie. De minister van Justitie beslist vervolgens, conform artikel 5, over de inzet. Dit doet hij op basis van het zogenaamde plan van inzet en op basis van de reeds aangehaalde inzetcriteria zo blijkt uit artikel 7 lid 2 van de regeling welke de volgende criteria geeft: - de mate van het te verwachten geweld; - de situatie van de dreiging;
66
Ducheine 2008, p.81. Dienst Speciale Interventies, onderdeel van de KLPD. Zie ook Regeling DSI. 68 Ducheine 2009, p. 72. 67
19
Op het eerste gezicht lijkt de regeling slechts twee inzetcriteria te kennen in plaats van de hiervoor genoemde drie. In de toelichting bij artikel 7 onder b blijkt echter dat ‘de situatie van de dreiging’ uiteenvalt in twee delen. In de eerste plaats gaat het om de locatie en het soort object van inzet. Dit bepaalt welke van de verschillende soorten bijzondere bijstandseenheden zal worden ingezet. In de tweede plaats is de flexibiliteit van de eenheden van belang. Hierbij gaat het er om welke eenheid in situaties die spoed vereisen, het snelste ter plaatse kan zijn. Dit zogenaamde flexibiliteitcriterium, dat wel in de oude Regeling Bijzondere Bijstandseenheden specifiek genoemd werd, komt overeen met het eerder aangehaalde effectiviteitscriterium. Hoewel doorgaans de Minister van Justitie de daadwerkelijke inzet autoriseert, is het van belang om te weten dat de voorzitter van het college van Procureurs-generaal eveneens bevoegd is om in sommige situaties over de inzet te beslissen. Welke situaties dit precies zijn zegt de regeling niet, maar wel geeft de regeling in artikel 6 duidelijk aan wanneer de voorzitter niet bevoegd is over de inzet te beslissen. Dit is het geval wanneer: a. er geen standaardscenario aanwezig is en/of b. er zich meerdere incidenten tegelijk voordoen waartussen vermoedelijk een verband bestaat en/of c. op enige andere wijze een groot nationaal belang in het geding is. Gezag Wanneer de inzet is geautoriseerd, ligt het gezag in reguliere situaties bij de Hoofdofficier van Justitie, die wordt bijgestaan door de landelijke Terreurofficier van Justitie. Mocht het gaan om een nationale situatie (hetgeen het geval is indien er meerdere incidenten , tussen welke een vermoedelijk verband bestaat, op meerdere locaties plaatsvinden of indien er een groot nationaal belang bedreigd wordt) dan ligt het gezag bij de minister van Justitie. 69 In het onderstaande schema wordt de regelgeving omtrent de inzet samengevat70: Taken Hoog in het geweldsspectrum en/of speciale expertise (art 2)
69 70
Aanvraag OvJ verzoekt College P&G aanvraag te doen (art 6)
Inzetgronden Verwacht geweld (art 7) Situatie van dreiging (art 7)
Autorisatie Standaardsituatie: College P&G (art 6) Anders: Minister van Justitie (art 5)
Gezag Regulier: Hoofd OvJ + terreurofficier Nationale situatie: Minister van Justitie
Ducheine 2009, p. 73. De artikelen in de tabel verwijzen naar de Regeling Dienst speciale interventies.
20
3.4 Conclusie Met de behandeling van de bijzondere bijstandseenheden is dit hoofdstuk over de vereisten voor de inzet van verschillende krijgsmachtonderdelen ten behoeve van militaire bijstand op grond van de Politiewet ten einde gekomen. De vraag welke ik mij aan het begin van dit hoofdstuk stelde was: In welke gevallen kan bijstand worden verleend op grond van de Politiewet 1993? Samengevat bestaan er drie gevallen waarin militaire bijstand kan worden verleend op grond van de Politiewet 1993. Hierbij wordt, gezien het onderwerp van deze thesis, de militaire bijstand voor taken ten dienste van Justitie buiten beschouwing gelaten. Daarnaast is er een tweetal situaties, te weten de handhaving van de no fly zone en de renegade- situatie welke speciale aandacht verdienen. In de eerste plaats gaat het om bijstand ter handhaving van de Openbare Orde. Dit houdt in dat bijstand verlenende militairen preventief en repressief optreden tegen het verstoren van het gemeenschapsleven in de publieke ruimte waarbij direct gevaar bestaat voor anderen van wie de rechten dreigen te worden aangetast. Hierbij zal in eerste instantie, zoals de Politiewet ook vereist, een beroep op de Koninklijke Marechaussee worden gedaan (op grond van artikel 58 Politiewet); niet in de laatste plaats vanwege de vele raakvlakken met de civiele politie. Mocht die Marechaussee echter niet in het verzoek tot bijstand kunnen voldoen, bijvoorbeeld vanwege een capaciteits- of expertisegebrek, dan is het op grond van artikel 59 Pw. mogelijk om andere krijgsmachtonderdelen in de zetten. De autorisatie bij deze vorm van bijstand geschiedt door de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties; na overleg met de Minister van Defensie. In de tweede plaats is het mogelijk om bijstand te verlenen ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Dit houdt in dat bijstandverlenende militairen zich daadwerkelijk bezig houden met het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. Ook hier geldt dat men zich eerst tot de Marechaussee dient te richten alvorens andere onderdelen van de krijgsmacht kan worden verzocht bijstand te verlenen. De autorisatie geschiedt bij deze vorm van bijstand door de Minister van Justitie en het gezag ligt daarna bij het openbaar ministerie. Een bijzondere vorm van bijstand is de handhaving van een no fly zone welke wordt ingesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat. Deze vorm van bijstand kan zowel ter handhaving van de openbare orde als ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde worden verleend. Deze vorm van bijstand vindt zijn grondslag in artikel 15a Politiewet. Een tweede ‘bijzondere’ vorm van militaire bijstand op grond van de Politiewet 1993 is de bijstand in het geval van een renegade-situatie – waarin ten aanzien van een civiel vliegtuig het vermoeden bestaat dat het wordt gebruikt als middel om een terroristische aanslag te plegen - F-16 jachtvliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht ter bijstand op te roepen. Hoewel deze vorm van bijstand een eigen regeling71 kent, berust deze bijstandsverlening formeel op artikel 59 Politiewet. Een verschil met ‘normale’ bijstand op grond van artikel 59 71
Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme.
21
is dat zowel de autorisatie als het gezag uiteindelijk bij de Minister van Justitie ligt. Het is hierbij, gezien de doorgaans vereiste spoed, niet nodig om vooraf met de Minister van Defensie te overleggen. De inzet van de jachtvliegtuigen in het kader van de identificatie en verificatie van de renegade kan echter ook door de NAVO of de Master Controller worden geïnitieerd. Het gezag ligt in beide gevallen bij de Minister Justitie welke daarnaast als enige persoon opdracht kan geven tot het gebruik van geweld. Een andere speciale bijstandsvariant in het kader van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is bijzondere bijstand op grond van artikel 60 Politiewet. Hierbij worden zogenaamde bijzondere bijstandseenheden, tegenwoordig vallend onder de DSI, ingezet wanneer de speciale expertise die zij in huis hebben vereist is. Het gaat hierbij veelal om de bestrijding van alle vormen van ernstig geweld, terrorisme en andere levensgevaarlijke situaties. Criteria voor de inzet van deze eenheden zijn het gewelds-, het locatie- en het effectiviteitscriterium. De procedure met betrekking tot de autorisatie van de inzet geschiedt wederom anders dan bij reguliere bijstand in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. In dit geval neemt de Minister van Justitie doorgaans het inzetbesluit. Slechts in bepaalde situaties is eveneens de voorzitter van de College van Procureursgeneraal bevoegd. Tot zover de verschillende situaties waarin bijstand kan worden verleend op grond van de de Politiewet 1993. In het volgende hoofdstuk zal het gebruik van geweld bij de reeds behandelde vormen van bijstand centraal staan.
22
4. Geweldgebruik De inzet van de krijgsmacht wordt doorgaans al snel geassocieerd met het gebruik van geweld. Hoewel dit niet geheel terecht is –geweld is immers altijd een laatste redmiddel- is deze gedachte niet onbegrijpelijk. De krijgsmacht is immers één van de twee zwaardmachten bij welke het geweldsmonopolie berust. De vraag die in dit hoofdstuk beantwoord zal worden is: in welke situaties kunnen bijstandsverlenende eenheden van de krijgsmacht gelegitimeerd geweld gebruiken? Ter beantwoording van deze vraag zal eveneens de bevoegdheid tot het dragen van wapens in verschillende situaties worden besproken. In dit hoofdstuk zijn de bevoegdheden van de bijstandsverlenende militairen opgedeeld naar de gevallen waarin militaire bijstand kan worden verleend op grond van de Politiewet. Gezien de reeds eerder aangegeven beperkingen van deze thesis zal het hierbij gaan om (1) bijstand ter handhaving van de openbare orde en (2) bijstand ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Hierbij zullen eveneens de ‘bijzondere’ vormen van militaire bijstand, te weten de handhaving van de no fly zone en de renegade-situatie afzonderlijk aan bod komen. 4.1. Geweldgebruik bij militaire bijstand ter handhaving van de openbare orde Zoals reeds in hoofdstuk drie aangegeven is het voor bijstandsverlenende militairen mogelijk om preventief en repressief op te treden in het geval van verstoring van de openbare orde. In deze paragraaf zal het geweldgebruik bij deze vorm van militaire bijstand worden besproken. Hierbij zullen, teneinde een volledig overzicht te geven van de capaciteiten van de bijstandsverlenende eenheden, ook de algemene geweldsbevoegdheid en de beschikbare geweldsmiddelen aan bod komen. Als eerste zal in deze paragraaf worden ingegaan op het geweldgebruik door leden van de Koninklijke Marechaussee welke bijstand kunnen verlenen op grond van artikel 58 Pw. Vervolgens zal de bijstand door overige leden van de krijgsmacht worden besproken, hierbij zal ook de bijstand in het geval van de handhaving van de no fly zone aan bod komen. 4.1.1 Geweldgebruik bij bijstand door de Marechaussee Zoals reeds in het vorige hoofdstuk uiteengezet kan de Koninklijke Marechaussee naast de uitoefening van haar politietaak op grond van artikel 58 Politiewet bijstand verlenen. Hierbij opereert zij, net als andere onderdelen van de krijgsmacht welke bijstand verlenen, onder civiel gezag. De rechtsbasis voor het geweldgebruik bij bijstand door de Marechaussee is (“eveneens” weg volgens mij)gelijk aan die van andere tot de krijgsmacht behorende eenheden die bijstand verlenen. Dit geldt niet voor de bijzondere bijstandseenheden, waarop ik later terug kom. Het wezenlijke verschil tussen de Marechaussee en de overige krijgsmachtonderdelen bestaat uit de bewapening en de opleiding. Zo is de Marechaussee bij uitoefening van haar politietaak doorgaans met een pistool uitgerust, maar ook het dragen van een wapenstok is mogelijk.72 Daarnaast zal de opleiding van een militair van de Koninklijke Marechaussee, 72
De Weger 2006, p. 71.
23
gezien de aan de Marechaussee toegemeten taken, doorgaans meer overeenkomsten met die van de burgerpolitie vertonen dan de opleidingen welke in andere krijgsmachtonderdelen worden gegeven. Het is met name door deze overeenkomsten en de nauwe verbondenheid, dat de minister van Defensie medeondertekenaar is van de Politiewet 1993.73 Mede gezien deze overeenkomsten in bewapening en opleiding geeft de regelgeving met betrekking tot geweldgebruik door bijstandverlenende eenheden van de Marechaussee –naar mijn mening– niet of minder aanleiding voor problemen dan indien de bijstand op basis van artikel 59 van de Politiewet door andere eenheden van de krijgsmacht wordt verleend, waarop in het volgende wordt ingegaan. Algemene rechtsbasis De bevoegdheid om geweld te gebruiken vindt zijn oorsprong in artikel 8 lid 6 van de Politiewet 1993. Hierin wordt vermeld dat een militair van de Koninklijke Marechaussee, mits in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, bevoegd is om geweld te gebruiken. Deze geweldsbevoegdheid is verder uitgewerkt in de reeds eerder genoemde Ambtsinstructie. In artikel 1 lid 1 sub d is bepaald dat de Ambtsinstructie eveneens op militairen van de Marechaussee, in de uitoefening van hun politietaak zoals omschreven in artikel 6 lid 1 Politiewet, van toepassing is. Deze politietaak omvat, zo valt in sub d van het laatst genoemde artikel, tevens het verlenen van bijstand krachtens artikel 58 van de Politiewet. Geweldsmiddelen De Bewapeningsregeling politie en de Uitrustingsregeling politie 1994 gelden, hoewel men dit gezien haar politietaak wellicht wel zou verwachten, niet voor militairen van de Koninklijke Marechaussee. Het type bewapening en uitrusting van de Marechaussee wordt, uiteraard in ondergeschiktheid van de Minister van Defensie, bepaald door de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee.74 Desalniettemin conformeert de Marechaussee zich doorgaans in zoveel mogelijk aan de bewapening en uitrusting van de politie. Zo zijn de reguliere eenheden van de Marechaussee uitgerust met een, zij het van een ander merk en type dan dat van de politie, pistool in plaats van met een (automatisch) geweer zoals de overige eenheden van de krijgsmacht.75 Dit neemt niet weg dat, wanneer dat nodig mocht zijn, de Marechaussee over een groot aantal andere (automatische) wapens kan beschikken welke de krijgsmacht tot haar beschikking heeft. Zo beschikt de Marechaussee naast reguliere voertuigen over – speciaal voor de Marechaussee gemodificeerdepantservoertuigen van het type YPR76 zodat zij ook toerust is om, wanneer nodig, hoog in het geweldsspectrum te op te treden. In het totaal beschikt de Marechaussee over vier van deze pantserwagenpelotons.77
73
Gunther Moor & van der Vijver 2007, p. 1103. Timmer 2005, p. 65. 75 Idem, p. 65. 76 YPR-765 KMar. 77 http://www.werkenbijdemarechaussee.nl/uitrust_ypr765.html (op 13-07-2012) 74
24
Situaties waarin geweld mag worden gebruikt & autorisatie De geweldsbevoegdheid van bijstandverlenende militairen van de Koninklijke Marechaussee is gelegitimeerd in artikel 8 van de Politiewet en de eerder genoemde Ambtsinstructie. Hierbij wordt een aantal situaties onderscheiden waarin het gebruik van geweld geoorloofd is, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen gebruik van het vuurwapen en andere geweldsmiddelen. Ter verduidelijking van de geweldsbevoegdheden zal ik dit onderscheid aanhouden. Algemene geweldsbevoegdheid In artikel 8 van de Politiewet is geregeld dat een ambtenaar, in dit geval een bijstandverlenende militair van de Koninklijke Marechaussee, geweld mag gebruiken wanneer: - hij in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is - wanneer het beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt (proportionaliteit) - en dat het doel niet op andere wijze kan worden bereikt (subsidiariteit) Het te gebruiken geweldsmiddel dient krachtens artikel 4 van de Ambtsinstructie, de ambtenaar rechtens te zijn toegekend en ook dient zij of hij in het gebruik van het geweldsmiddel geoefend te zijn. Artikel 5 van de Ambtsinstructie bepaalt vervolgens dat wanneer er niet op voorhand toestemming is gegeven tot het gebruik van geweld en de militair optreedt in het bijzijn van een meerdere, eerst toestemming moet worden verleend om geweld te mogen gebruiken. Hierbij dient te worden opgemerkt, gelet op artikel 6 van de Ambtsinstructie, dat het bevoegd gezag toestemming moet geven voor het gebruik van geweld door bijstand verlenende militairen van de Koninklijke Marechaussee. Geweld met gebruikmaking van het vuurwapen Het gebruik van het vuurwapen kent, naast de zojuist genoemde vereisten voor het gebruik van geweld, nog enige aanvullende bepalingen. Allereerst wordt er in de Ambtsinstructie (terecht) een onderscheid gemaakt tussen wapens welke automatisch vuur uit kunnen brengen en wapens welke dat niet kunnen; wapens welke behoren tot respectievelijk Cat II en Cat III van de Wet Wapens en Munitie. De Ambtsinstructie spreek ook van wapens waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven. Deze zullen hier echter, gezien de bijstandstaak van de Marechaussee, buiten beschouwing worden gelaten. Uiteraard komen deze bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, onder andere door bijzondere bijstandseenheden, wel aan bod. In tegenstelling tot de eenheden die bijstand verlenen op grond van artikel 59 Politiewet, beschikken de eenheden van de Marechaussee doorgaans over een pistool. Het is echter, zoals reeds hiervoor aangegeven, ook mogelijk dat zij met een automatisch wapen zijn uitgerust. Voor het gebruik van beide soorten bewapening gelden anderen vereisten. Ik zal
25
nu eerst ingaan op het gebruik van het pistool. Daarna komt het gebruik van een automatisch wapen aan bod. Gebruik van het pistool In artikel 7 van de Ambtsinstructie vindt men de vereisten voor het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven. Van belang is hierbij of aan de bijstandsverlenende militair van de Marechaussee (opsporings)bevoegdheden zijn toegekend of niet. Zo spreken sub a en b van lid 1 over het gebruik van het vuurwapen bij de aanhouding van personen wanneer sprake is van verdenking van een misdrijf78 of van het bezigen van een onmiddellijk voor gebruik gereed zijnd vuurwapen; iets waar een militair zonder opsporingsbevoegdheden doorgaans niets mee te maken heeft. Hierbij is tevens van belang, zo stelt lid 3 van artikel 7, dat uitstel van de aanhouding een onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich meebrengt. Een uitzondering op het zojuist geschetste gebrek aan bevoegdheden lijkt echter wel te bestaan wanneer er sprake is van aanhouding op heterdaad op grond van artikel 53 Sv. Naast de bovenstaande situaties is het mogelijk om het vuurwapen te gebruiken in het geval van ernstige wanordelijkheden wanneer dit door het bevoegd gezag wordt opgedragen en onder leiding van een leidinggevende wordt opgetreden. Dit geldt ook wanneer deze wanordelijkheden een militaire aard hebben, zo stelt artikel 7 lid 1 sub c en d. Samengevat houdt dit in dat in het geval van bijstand op grond van artikel 58 Politiewet, elke bijstand verlenende Marechaussee zijn pistool kan gebruiken79 indien zich ernstige wanordelijkheden voordoen welke overigens tevens van militaire aard kunnen zijn. Gebruik van het vuurwapen in het kader van aanhouding van personen is slechts mogelijk wanneer de militair tevens opsporingsbevoegdheden bezit of wanneer – althans zo lijkt het – er sprake is van een aanhouding op heterdaad. Uiteraard kan het vuurwapen eveneens in geval van zelfverdediging worden gebruik; mits dit gebruik aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet. Gebruik van een automatisch wapen In vergelijking met het gebruik van het (niet tot automatisch vuren in staat zijnde) pistool, is het aantal situaties waarin een wapen dat tot automatisch vuren (behorend tot Cat II Wet Wapens en Munitie) in staat is, gedragen en gebruikt kan worden, veel beperkter. Artikel 8 lid 2 van de Ambtsinstructie geeft slechts twee situaties waarin het dragen van een dergelijk wapen is toegestaan:
78
Een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat, een ernstige bedreiging vormt van de lichamelijke integriteit of persoonlijke levenssfeer dan wel wanneer het misdrijf door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn. 79 Onder gebruik wordt krachtens art 1lid 3 sub j van de Ambtsinstructie verstaan: het richten, gericht houden en het daadwerkelijk gebruik van een vuurwapen.
26
1. bij het verrichten van een aanhouding van een persoon van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken, 2. bij de bewaking en beveiliging van personen en objecten. Het lijkt er gezien hetgeen in artikel 8 lid 2 van de Ambtsinstructie is bepaald dan ook op dat, wat bijstand ter handhaving van de openbare orde betreft, het wapen dat automatisch kan vuren slechts kan worden gedragen wanneer het gaat om het bewaken en beveiligen van (civiele) objecten.80 Uit het bovenstaande blijkt dus dat, bijstandsverlenende Marechaussee in het geval van handhaving van de openbare orde slechts kunnen worden uitgerust met een automatisch wapen wanneer het gaat om de beveiliging van objecten. Het gebruik van het wapen is echter krachtens artikel 8 lid 1 van de Ambtsinstructie slechts geoorloofd tegen personen en tegen vervoermiddelen, waarin of waarop zich personen bevinden in een situatie waarin sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of anders lijf. Wat direct opvalt is dat, in tegenstelling tot het gebruik van het pistool, het slechts mogelijk is om in een noodweersituatie het wapen dat automatisch kan vuren, te gebruiken. 4.1.2 Geweldgebruik bij bijstand door reguliere eenheden van de krijgsmacht Op grond van artikel 59 van de Politiewet kan de krijgsmacht bij verschillende politietaken bijstand verlenen. In deze paragraaf zal ter sprake komen in hoeverre het voor reguliere militairen mogelijk is om, bij bijstand ter handhaving van de openbare orde, geweld te gebruiken. Algemene rechtsbasis De algemene geweldsbevoegdheid voor bijstandverlenende militairen is te vinden in de Politiewet 1993. Artikel 8 lid 6 stelt dat de bevoegdheid tot het gebruik van geweld naast ambtenaren van de politie eveneens aan militairen toekomt die bijstand verlenen op grond van artikel 59 Pw. Deze geweldsbevoegdheid is verder uitgewerkt in de Ambtsinstructie voor de politie welke krachtens artikel 1 lid 1 sub e eveneens op militairen die bijstand verlenen van toepassing is. Deze Ambtsinstructie geldt dan ook als geweldsinstructie.81 Wellicht ten overvloede merk ik op dat de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit onverminderd op de bijstandverlenende militairen van toepassing zijn.82 Later in dit onderzoek zal ik uitgebreider bij met name het beginsel van proportionaliteit stilstaan in verband met de beschikbare geweldsmiddelen voor militairen.
80
Zie het schema op pagina 16. Landmacht Doctrine Publicatie IV: Nationale operaties 2001, p. 46. 82 Artikel 8 lid 1 Politiewet 1993 en Hoofdstuk 2 van de Ambtsinstructie. 81
27
Het bewaken van civiele objecten Één van de hoofdtaken die voor de krijgsmacht is weggelegd in het geval van bijstand, betreft het bewaken en beveiligen van civiele objecten.83 Tijdens de uitoefening van deze taak bestaat de mogelijkheid dat de bijstandverlenende militairen met geweld worden geconfronteerd en genoodzaakt zijn hierop met gepast geweld te reageren. Belangrijk is dat er een duidelijk verschil bestaat tussen bewaken en beveiligen. Bewaken vindt plaats in het kader van de handhaving van de openbare orde waar, zo blijkt uit het schema op pagina 12, het gezag bij de burgermeester ligt. Beveiligen daarentegen geschiedt onder gezag van de officier van justitie in geval van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. 84 Er wordt wel eens gezegd, bewaken is blaffen, beveiligen is (zonodig ook) bijten. Gezien het onderwerp van deze paragraaf zal ik mij vooralsnog beperken tot het gebruik van geweld bij het bewaken van civiele objecten. Uiteraard kom ik bij de bijstand in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde nog te spreken over geweldgebruik bij het beveiligen van civiele objecten. Rechtsbasis Zoals hierboven uiteengezet vindt geweldgebruik in het geval van bijstand zijn grondslag in de Politiewet en de bijbehorende Ambtsinstructie. Gezien het feit dat militairen doorgaans – hoewel dit wel gewenst is- niet specifiek getraind zijn in de toepassing van de Ambtsinstructie voor de politie, is er voor deze militairen een aangepaste geweldsinstructie85 opgesteld welke van toepassing is op het bewaken en beveiligen van civiele objecten.86 Deze instructie treedt niet buiten de kaders van de ambtsinstructie en geldt alleen voor militairen die bijstand verlenen op grond van artikel 59 Politiewet. Naast deze geweldsinstructie bestaat er sinds kort ook een modelregeling inzake bijstand ten behoeve van de bewaking of beveiliging van civiele objecten. Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 59 lid 2 politiewet waarin wordt gesteld dat nadere uitvoering over de wijze waarop bijstand wordt verleend nader dient te worden uitgewerkt. Deze regeling kan dan ook, afhankelijk van de vraag of de taak bewaken of beveiligen betreft, worden aangepast.87 Samengevat zijn de volgende regelingen van belang voor geweldgebruik bij het bewaken van civiele objecten:
De Politiewet 1993. De Ambtsinstructie voor de politie. o De instructiekaart bewaken en beveiligen civiele objecten. De modelregeling bewaken en beveiligen.
83
Civiel-militaire samenwerking, Stand van zaken 2006, p. 32. Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 83. 85 Instructiekaart voor de uitoefening van geweld door militairen bij de bewaking en de beveiliging van civiele objecten in het kader van de verlening van bijstand op grond van artikel 59 politiewet 1993. 86 Civiel-militaire samenwerking, Stand van zaken 2006, p. 32. 87 Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 83. 84
28
Geweldsmiddelen Het merendeel van de militairen is uitgerust met een wapen dat in staat is om zowel automatisch als semi-automatisch te vuren. Een wapen dat tevens automatisch (dat wil zeggen: méér dan één schot lost terwijl de trekker daartoe éénmaal wordt overgehaald) vuurt valt, zoals hierboven al opgemerkt, onder Categorie II van de Wet Wapens en Munitie (WWM); een regeling welke overigens niet op de Krijgsmacht van toepassing is. Politieagenten (leden van arrestatieteams e.d. uitgezonderd) zijn slechts met een semiautomatisch88 pistool (Categorie III WWM) bewapend; een niet onaanzienlijk lichter (minder “gevaarzettend”) wapen dan de door militairen gebruikte wapens; met name die welke tot Cat II WWM behoren. De vraag is dan ook of dit, aanzienlijke, verschil in geweldsmiddelen problemen oplevert voor het meedragen van de organieke wapens in het geval van bijstand.89 Ter voorkoming van onduidelijkheid over het effect dat een “groter” of “kleiner” projectiel op het menselijk lichaam heeft diene het volgende. Het kaliber van het (thans nog gebruikte) politiepistool is hetzelfde als dat van het pistool dat binnen de krijgsmacht (en derhalve bij de Koninklijke arechaussee) in gebruik is: 9 mm (para: 9 x 19 mm). Het kaliber van het standaard-geweer binnen de krijgsmacht is 5.56 mm (.223 remington: 5.56 x 45 mm); dit laatste is dus (zelfs: aanzienlijk) kleiner dan het kaliber (9 mm) van de pistolen van politie en Koninklijke marechaussee. De kinetische mondingsenergie (en daarmee de energie welke bij het treffen van het projectiel wordt afgegeven) van de .223 remington patroon, hoewel een “kleiner kaliber”, is evenwel onvergelijkbaar groter dan die van de 9mm. Ten aanzien van beiden geldt dat deze afhankelijk is van (het gewicht van) de gebruikte kogel. Om – en voor zover in het kader van deze scriptie relevant - een beeld te geven van de kracht van de zoeven genoemde patronen: de .223 remington patroon heeft een kinetische mondingsenergie van ca 1500 ft/lbs terwijl de snelheid van de kogel zo’n 3500 ft/sec. bedraagt. Bij de 9mm para-patroon zijn deze getallen respectievelijk circa 400 ft/lbs en 1250 ft/sec. Niet alleen het verschil (Cat II – krijgsmacht- en Cat III –politie-) in indeling van de in het kader van militaire bijstand gebruikte wapens, maar ook de kracht van de munitie en de uitwerking daarvan op het menselijk lichaam90, even afgezien van de verschillen tussen volmantel- en andere projectielen, rechtvaardigen de zoeven door mij gestelde vraag of dat problemen oplevert voor het meedragen van de organieke wapens in geval van militaire bijstand. Ik ben van mening dat deze vooralsnog bevestigend dient te worden beantwoord en dat in dit kader (ballistisch) onderzoek geindiceerd is teneinde verantwoord een beslissing te kunnen nemen over het dragen, maar vooral over het eventueel gebruik, van – met name – het standaard-geweer binnen de krijgsmacht in het kader van militaire bijstand.
88
Per schot zal de trekker moeten worden overgehaald. Zo is de reguliere politieagent uitgerust met een 9mm pistool met zogenaamde Action 3 munitie welke ontworpen is zo min mogelijk schade aan het menselijk lichaam toe te brengen. 90 Dean & LaFontaine 2006. 89
29
Artikel 8 lid 2 van de ambtsinstructie kent slechts twee situaties waarin een vuurwapen waarmee automatisch vuur kan worden afgeven mag worden gedragen. 1. Bij de aanhouding van een vuurwapengevaarlijk persoon. 2. Bij het bewaken of beveiligen van personen en objecten. Hierbij is het van belang dat, op grond van het vierde lid van artikel 8 van de regeling, voor het dragen van automatische (Cat. II) wapens voorafgaand toestemming moet worden verleend door het bevoegd gezag. In de praktijk wordt deze toestemming bij handhaving van de openbare orde verleend door de Minister van Binnenlandse zaken op aanvraag van de burgemeester. Voorts dient een ambtenaar, krachtens artikel 4 van de Ambtsinstructie, geoefend te zijn in het gebruik van het geweldmiddel. Tevens dient dit middel hem rechtens zijn toegekend, hegeen inhoudt dat, wanneer een bijstandverlenende militair bijvoorbeeld gebruik wil maken van een pistool in plaats van het (organieke) automatische wapen, dit moet worden toegekend op basis van een formele regeling en dat zij of hij eveneens getraind moet zijn in het gebruik hiervan. Naast bovenstaande bepalingen is een deel van de bepalingen uit de ambtsinstructie met betrekking tot de te dragen wapens tevens uitgewerkt in de reeds eerder genoemde modelregeling. Uit artikel 4 van de regeling blijkt dat een militair die in het kader van de regeling in bijstand wordt opgeroepen, met zijn organieke wapen is uitgerust. Volgens de toelichting bij de modelregeling kan dit ook een automatisch wapen betreffen (mits voor het dragen toestemming is verleend zoals reeds in de vorige alinea aangegeven). Deze toestemming dient voorts schriftelijk te geschieden maar kan in geval van ernstige spoed mondeling worden verleend, waaraan de voorwaarde is verbonden dat deze dan wel binnen 24 uur schriftelijk dient te worden bevestigd. Samengevat is in het geval van bewaken zowel het dragen van een automatisch als semiautomatisch wapen toegestaan. Hierbij is het van belang dat de drager wel in het gebruik van het geweldsmiddel is geoefend. Daarnaast dient, in geval van het dragen van automatische wapens, voorafgaand toestemming te worden verleend door de minister van BZK of justitie. Gelet op het bovenstaande lijkt het er op het dragen van de organieke geweldsmiddelen in het geval van bewaken van civiele objecten in het kader van de handhaving van de openbare orde vooralsnog geen problemen oplevert.
30
Situaties waarin geweld mag worden gebruikt & autorisatie Tijdens de uitvoering van een bewakings- of beveiligingstaak zijn er verschillende situaties denkbaar waarin geweld mag worden gebruikt. Hierbij zal ik eerst de algemene bevoegdheid tot het gebruik van geweld –zonder geweldsmiddelen- duidelijk maken. Daarna zal het gebruik van het vuurwapen aan bod komen. Algemene geweldsbevoegdheid Een militair is volgens de geweldsinstructie in twee situaties bevoegd om geweld te gebruiken. Ten eerste is gebruik van geweld geoorloofd ter noodzakelijke verdediging van de militair zelf91, van anderen of van het civiele object ten aanzien waarvan de militair de bewakingstaak verricht.92 Voor deze laatstgenoemde vorm van bijstand bestaat de Modelregeling inzake militaire bijstand t.b.v. de bewaking en beveiliging van civiele objecten. De geweldsbevoegdheid hierbij vindt zijn grondslag in artikel 8 van de Politiewet 1993. Uiteraard zijn ook hier de ambtsinstructie alsmede de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit van toepassing.93 Ten tweede kan noodzakelijk geweld worden gebruikt indien de militair hiertoe de opdracht krijgt van zijn commandant, danwel wanneer een persoon zich niet houdt aan de instructies die door een militair zijn gegeven. Deze instructies dienen wel te zijn gegeven in de uitoefening van de taak van de militair. Daarnaast kan de commandant krachtens artikel 5 lid van de Ambtsinstructie eveneens vooraf toestemming geven geweld te gebruiken in bepaalde situaties. Naast de bovengenoemde bevoegdheid kent de Ambtsinstructie (en zo ook de instructiekaart) de bevoegdheid tot het gebruik van het vuurwapen. De Ambtsinstructie heeft het ook nog over een aantal andere geweldsmiddelen zoals peperspray en traangas, maar vanwege het feit dat militairen in het gebruik van die middelen (in de regel) niet zijn getraind en deze derhalve (krachtens artikel 4 van de Ambtsinstructie) niet mogen worden aangewend, zal ik deze buiten beschouwing laten. Geweld met gebruikmaking van het vuurwapen Het gebruik van het vuurwapen wordt doorgaans gezien als een ultimum remedium; een laatste redmiddel.94 Dit is voor bijstandverlenende militairen niet anders. In de regeling bestaat echter een verschil in situaties waarin een semiautomatisch en een automatisch vuurwapen mag worden gebruikt. Gezien het feit dat militairen bij uitoefening van een bewakings- of beveiligingstaak doorgaans met hun organieke –automatische- ( Cat. II: zie boven ) vuurwapens zijn uitgerust, zal het gebruik van semiautomatische wapens later bij behandeling van reguliere bijstand aan bod komen.
91
Conform artikel 8 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. 92 Instructiekaart voor de uitoefening van geweld door militairen bij de bewaking en de beveiliging van civiele objecten in het kader van de verlening van bijstand op grond van artikel 59 politiewet 1993. 93 Ducheine 2009, p. 70. 94 De Roos 2006, p. 487.
31
De toelichting bij artikel 4 van de modelregeling bijstand bewaking en beveiliging van militaire objecten geeft aan wanneer het (automatische) vuurwapen mag worden gebruikt. Dit is slechts het geval indien: - Het wapen gebruikt wordt tegen personen en tegen vervoermiddelen waarin of waarop zich personen bevinden - In een situatie waarin sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf.95 Kort gezegd dient het dus te gaan om een noodweersituatie; slechts dan mag het vuurwapen (waarmee doorgaans tevens automatisch gevuurd kan worden) gebruikt worden. Hoewel deze bepaling voor een jurist, naar mijn mening, duidelijk is, kan hier in de praktijk de nodige discussie over ontstaan. Afgezien van mijn hierboven gemaakte opmerking over het (aanzienlijk) zwaarder bewapend zijn van de bijstand verlenende militair dan de politieambtenaar die in het kader van zijn normale ambtelijke dienstverrichting in een dergelijke situatie op gebruik van een Cat. III wapen is aangewezen, is het in veel gevallen aan de militair zelf om invulling te geven aan het juridische begrip noodweer. Dit is bij uitzendsituaties doorgaans ook het geval, ware het niet dat het dan vaak situaties betreft waarvoor de militair primair is opgeleid en waarop voorafgaand aan de uitzending intensief is getraind. Het zelfstandig invullen van het begrip noodweer zou, in de eerste plaats omdat de steunverlenende militair over aanzienlijk minder opleiding en ervaring beschikt om in een dergelijke situatie een vuurwapen te gebruiken dan de daarvoor specifiek opgeleide politieambtenaar, tot ernstige situaties kunnen leiden; met inbegrip van de mogelijk strafrechtelijke gevolgen voor de betrokken militair en/of haar/zijn commandant(en). Het gebrek aan opleiding en zodoende ook training blijkt onder meer uit de aanbevelingen uit het Civiel-Militaire Bestuursafspraken. Hierin wordt geadviseerd dat er een gemeenschappelijk oefenbeleid wordt opgesteld om zodoende onderdelen van de krijgsmacht voldoende toe te rusten op de uitoefening van haar derde hoofdstaak. 96 De gevolgen van geweldgebruik, onder andere als gevolg van onvoldoende kennis van de relevante regelgeving, komen aan het einde van dit hoofdstuk aan de orde. Handhaving van een no fly zone Geweldgebruik bij handhaving van de no fly zones kan op twee verschillende gronden plaatsen. In de eerste plaats is dat op grond van de Politiewet en de Ambtsinstructie.97 Hierbij is, gezien het feit dat het om een (civiele) bewakingstaak gaat, ook de modelregeling inzake bijstand ten behoeve van de bewaking of beveiliging van civiele objecten van belang. Ten tweede is het mogelijk dat geweldgebruik plaatsvindt op grond van de Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire objecten. Deze blijft gezien de aard van dit onderzoek verder buiten beschouwing.
95
Zie ook artikel 8 van de Ambtsinstructie voor de politie. Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 65. 97 Ducheine 2008, p. 95. 96
32
Wat bij het bekijken van de relevante regelgeving direct opvalt is dat het er wederom op lijkt, hoewel er formeel wel bevoegdheid tot het toepassen van geweld aanwezig is, dat de bewapening een probleem oplevert. Zo zal de handhaving/naleving van een no fly zone met de (vuur)wapens uit zowel de Ambtsinstructie als de modelregeling praktisch onmogelijk zijn. Men zal er in die situaties dan ook voor kiezen om op te treden met grondgebonden raketsystemen zoals de Stinger en de Patriot, dan wel met jachtvliegtuigen of helikopters.98 Dit zijn echter wapensystemen waar op grond van de Politiewet, noch krachtens de bijhorende Ambtsinstructie en modelregeling (zonder nadere regelgeving zoals bijvoorbeeld bij een renegade situatie), het gebruik gelegitimeerd kan worden. Wat dat betreft is het vreemd (en naar mijn oordeel: bovendien onjuist) dat er ter handhaving van een no fly zone, zoals dat bijvoorbeeld wel bij inzet van bijzondere bijstandseenheden het geval is, geen aanvullende aanwijzingen over bewapening bestaan. Geweldgebruik bij overige vormen van bijstand op grond van artikel 59 Politiewet Naast het zojuist omschreven bewaken van civiele objecten en de handhaving van de no fly zone is het ook mogelijk om bijstand verlenende militairen op een andere wijze in te zetten ter handhaving van de openbare orde. Hierbij valt onder andere te denken aan het beteugelen van wanordelijkheden en andere verstoringen van het gemeenschapsleven. Rechtsbasis Evenals bij het bewaken en beveiligen, zo valt ook in het begin van dit hoofdstuk te lezen, geldt ook bij andere bijstandsvormen de Politiewet 1993 en de bijhorende Ambtsinstructie als rechtsbasis voor eventueel geweldgebruik. De vraag is echter of geweldgebruik, bij bijstand anders dan het bewaken en beveiligen, op basis van de huidige regelgeving wel mogelijk is. Hierbij, zo zal later blijken, levert vooral het gebruik van geweldsmiddelen problemen op. De formele bevoegdheid tot het gebruik van geweld wordt wederom gevonden in artikel 8 van de Politiewet, welke basis vormt voor de Ambtsinstructie. Wat direct opvalt is dat, in tegenstelling tot bij het bewaken en beveiligen, hier geen aparte instructiekaart is opgesteld. Er wordt hier dus aangenomen dat, in deze gevallen, bijstandverlenende militairen in staat zijn overeenkomstig de Ambtsinstructie op te treden. Geweldsmiddelen Het probleem waar ik in het begin van deze paragraaf al over sprak schuilt onder andere in artikel 8 van de Ambtsinstructie. Reeds eerder heb ik aangegeven dat het dragen van automatische wapens slechts geoorloofd is in geval van bewaken en beveiligen van civiele objecten (naast aanhouding van vuurwapengevaarlijke personen, wat voor bijstand verlenende militairen in de regel niet van belang is omdat zij geen opsporingsbevoegdheden hebben anders dan aanhouding op heterdaad ). Dit houdt dus in dat wanneer er andere taken ter bijstand worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld het beteugelen van wanordelijkheden (zie schema bladzijde 16) men niet met het organieke wapen (Cat. II of niet) mag worden uitgerust. 98
Ducheine 2008, p. 95.
33
Het lijkt er gezien het bovenstaande op dat men op basis van de huidige regelgeving in de praktijk in veel minder situaties gewapend kan worden ingezet dan artikel 59 van de politiewet doet vermoeden. Feitelijk zie ik slechts één mogelijkheid en dat is in het bovengenoemde geval van bewaken en beveiligen van personen of civiele objecten. Dit gebrek aan geweldsmiddelen lijkt mij, met name wanneer de kans groot is zelf met geweld te worden geconfronteerd zoals bijvoorbeeld in het geval van het optreden tegen wanordelijkheden of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, onwenselijk gelet op het risico dat de bijstand verlenende militair daardoor niet in staat is zichzelf adequaat te verdedigen. Aanpassing van de regelgeving in combinatie met toereikende opleiding op (voor de militair niet organieke) wapens welke in dergelijke situaties wel door de politie worden gebruikt, is aangewezen om dit “vacuüm” te vullen. Over het gebruik van andere geweldsmiddelen kan ik kort zijn en verwijzen naar het bovenstaande; in het bijzonder naar pagina 28, 29 en 30. Ook hier geldt weer dat deze rechtens moeten zijn toegekend en dient men in het gebruik geoefend te zijn. Situaties waarin geweld mag worden gebruikt & autorisatie Niet alleen is er sprake van een gebrek aan voor de militair beschikbare geweldsmiddelen; ook het aantal situaties waarin geweld kan worden gebruikt is beperkt. Hoewel de bevoegdheid tot het gebruik van geweld op artikel 8 Politiewet berust en men uiteraard het recht – dat, gelet op het zoeven vermelde, in voorkomende gevallen in het gedrang kan komen - van zelfverdediging heeft, bestaat er voor wat betreft één van de onderhavige vormen van bijstand een tamelijk grote beperking. Deze beperking is te vinden in de toelichting bij het in 2005 ingestelde raamconvenant betreffende militaire bijstand en steunverlening.99 In de toelichting bij artikel 4 van het convenant wordt onder andere gesteld dat, gezien het feit dat militairen niet met hun organieke wapens kunnen optreden en daarnaast (doorgaans) geen ME-training hebben genoten100, zij niet zullen worden ingezet ter handhaving van de openbare orde. Dit is op zijn minst vreemd te noemen gezien het feit dat deze taak nota-bene letterlijk in de Politiewet 1993 wordt genoemd. Deze beperking kan overigens ook worden teruggevonden in het eindrapport van het project Civiel-Militaire Bestuursafspraken uit 2004.101 Het wekt gezien de argumenten voor de bovengenoemde beperking verwondering dat ook de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde hierin niet is meegenomen. Wat dat betreft is het maar de vraag of laatstgenoemde vorm van bijstand überhaupt van enige waarde is wanneer men niet in staat is met gebruikmaking van enig geweldsmiddel op te treden. Wat de taken ten dienste van justitie betreft, hierbij is weinig geweld te verwachten. Een recht op zelfverdediging voldoet hier mijns inziens dan ook, maar dat recht dient dan
99
Raamconvenant betreffende militaire bijstand en steunverlening tussen de ministers van BZK, Defensie en Justitie, 2005, p.8. 100 Iets wat uiteraard met opleiding kan worden verholpen zoals dat ook al jaren bij het leger van het Verenigd Koninkrijk gebeurt. 101 Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 24.
34
wel, anders dan nu het geval is, te worden gewaarborgd door toereikende regelgeving, zoals op pagina 29 aan de orde gesteld. Samenvattend kan men stellen dat, hoewel artikel 59 Politiewet op het eerste oog hoopvol stemt, de mogelijkheden om van (gewelds)bevoegdheden ter gelegenheid van militaire bijstand gebruik te maken, in de praktijk – anders dan bij bewaken en beveiligen - beperkt t zijn. Wat dat betreft ligt hier nog voldoende ruimte voor verbetering, maar daarover in hoofdstuk 5 meer. 4.2. Geweldgebruik bij militaire bijstand ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde In de vorige paragraaf is het geweldgebruik bij militaire bijstand ter handhaving van de openbare orde besproken. In de nu volgende paragraaf zal het geweldgebruik bij militaire bijstand ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde worden toegelicht. Hierbij zal een onderscheid worden gemaakt tussen geweldgebruik bij het beveiligen van personen en objecten en de renegade situatie. Aansluiten zal het geweldgebruik bij bijstand door bijzondere bijstandseenheden kort worden besproken. 4.2.1 Geweldgebruik bij het beveiligen van personen en objecten Een van de andere taken waarbij geweld zou kunnen worden gebruikt is het bewaken en beveiligen van personen en objecten, zo blijkt immers ook uit artikel 8 lid 2 van de Ambtsinstructie. Echter, in de toelichting bij artikel 4 van het Raamconvenant betreffende militaire bijstand en steunverlening tussen de ministers van BZK, Justitie en Defensie 2004, dat spreekt over de bevoegdheden en bewapening van bijstandverlenende militairen op grond van artikel 59, wordt hierop een beperking aangebracht.102 In deze toelichting wordt duidelijk gemaakt wanneer op grond van artikel 59 Politiewet bijstandverlenende militairen gewapend kunnen optreden. Hoewel de toelichting –geheel terecht– stelt dat de Ambtsinstructie te allen tijde op militairen die bijstand verlenen van toepassing is, brengt zij hier later een duidelijke nuance op aan. De toelichting zegt over het gewapend optreden het volgende: “Voor het verlenen van bijstand aan de politie door militairen anders dan de KMar in het kader van de handhaving van de openbare orde en ten behoeve van de bewaking en beveiliging van civiele objecten, staat de ambtsinstructie van de politie toe dat politieambtenaren met automatische vuurwapens mogen optreden. Aangezien de ambtsinstructie van de politie ook van toepassing is op militairen van andere krijgsmachtonderdelen, mogen ook zij in deze situatie met automatische wapens optreden (uitgerust met hun organieke wapen).” Het raamconvenant lijkt hiermee een onderscheid te maken tussen het beveiligen van personen enerzijds en het beveiligen van objecten anderzijds. Hoewel artikel 8 van de Ambtsinstructie het dragen van automatische wapens bij het beveiligen van personen en objecten bij bijstand op grond van artikel 59 Politiewet 1993 toestaat lijkt het er op dat het raamconvenant, met betrekking tot het beveiligen van personen, dit niet wenselijk acht. 102
Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 34.
35
Deze zojuist gestelde –mogelijke- beperking is, in mijn optiek, ook niet vreemd. De Koninklijke Marechaussee beschikt immers met de BSB over een speciaal hiervoor opgeleide en uiterst capabele eenheid.103 Het is zelfs één van de kerntaken van dat onderdeel104 :dit in tegenstelling tot de overige krijgsmachtonderdelen, waar het bewaken en beveiligen van personen doorgaans niet tot de primaire taken behoort. Gelet op het bovenstaande kan ik dan ook niet anders concluderen dan dat het voor militairen welke bijstand verlenen op grond van artikel 59 van de Politiewet, er geen juridische beletselen zijn om met het organieke (automatische) wapen op te treden. Anderzijds is het wel zo dat het raamconvent, althans zo lijkt het, dit in het kader van het beveiligen van personen niet wenselijk acht. 4.2.2 Geweldgebruik in het geval van een renegade-situatie In geval van een renegade-situatie is het, zoals in hoofdstuk drie besproken, mogelijk om op grond van artikel 59 Politiewet de bijstand in te roepen van twee jachtvliegtuigen welke het Quick Reaction Alert (QRA) vormen. Deze vliegtuigen zijn binnen tien minuten in de lucht en kunnen, in het uiterste geval, gekaapte vliegtuigen waarvan verwacht wordt dat ze gebruikt worden als middel voor het plegen van een terroristisch misdrijf neerschieten. Indien een renegade-situatie zich voordoet zijn er twee verschillende rechtsbases voor geweld te onderscheiden. In de eerste plaats zijn de vliegers krachtens artikel 8 Politiewet en de bijhorende Ambtsinstructie bevoegd om geweld te gebruiken. Uiteraard geschiedt dit met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals dat ook bij ander geweldgebruik het geval is.105 In mijn optiek is dit opmerkelijk. Het zou namelijk voor kunnen komen dat de vlieger een geweldmiddel (een compleet wapenplatform) moet aanwenden waarvoor feitelijk geen grondslag bestaat in zowel de Politiewet als de Ambtsinstructie. Reden daarvoor is dat de Ambtsinstructie slechts een beperkt aantal wapens toestaat. Jachtvliegtuigen worden daarin niet genoemd. Uiteraard zou men kunnen betogen dat het boordgeschut van een F-16 jachtvliegtuig106 voldoet aan de omschrijving van een vuurwapen van artikel 1 lid 3 Wet Wapens en Munitie107 en het dragen en gebruiken daarvan dient te geschieden met in acht neming van artikel 8 van de ambtsinstructie. Dit lijkt mij echter, gelet op de aard van de ambtsinstructie (deze dient primair als geweldsinstructie voor politieambtenaren), niet waarschijnlijk (maar ook niet onmogelijk). Dit neemt echter niet weg dat, mocht het gebruik van het boordkanon al gelegitimeerd zijn op grond van artikel 8 van de politiewet, het gebruik van raketten op basis van deze regeling niet mogelijk lijkt. Hiermee lijkt aan de QRA een groot deel van zijn slagkracht te worden ontnomen. Daarnaast kent de renegade-situatie een afzonderlijke –specifieke- geweldsinstructie voor het onderscheppen van civiele vliegtuigen die een mogelijke terroristische dreiging vormen. Deze geweldsinstructie is helaas geheim, waardoor inhoudelijke bespreking niet mogelijk is. 103
De Weger 2006, p. 85. Ducheine 2008, p.70. 105 Ducheine 2009, p. 71. 106 Een M61A-1 20mm Gatling gun. 107 Een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie. 104
36
Wat van belang is om te bepalen welke van de zojuist genoemde rechtsbases geweldgebruik legitimeert in het geval van een renegade situatie, is de vraag of de gerubriceerde geweldsinstructie voor het onderscheppen van civiele vliegtuigen geldt als een Lex Specialis. Dit is gezien de geheime inhoud van deze geweldsinstructie niet met zekerheid te zeggen. Mocht dit namelijk het geval zijn dan prevaleert deze geweldsinstructie boven de ambtsinstructie, waarmee de zojuist genoemde (mogelijke) beperkingen welke met het gebruik van geweld op basis van de ambtsinstructie samenhangen, komen te vervallen. In beide gevallen regelt de Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme wie het uiteindelijke gebruik van geweld autoriseert. In dit geval is het de Minister van Justitie die op grond van artikel 5 van de Regeling bevoegd is om dit geweldgebruik te autoriseren. Dit geweldgebruik houdt (krachtens de noodzakelijke eisen van subsidiari- en proportionaliteit: uiteráárd niet) niet per definitie het neerhalen van het vliegtuig in; ook het bewerkstelligen van een koerswijziging door middel van waarschuwingsschoten behoort (als vanzelfsprekend) tot de mogelijkheden. 4.2.3 Geweldgebruik bij bijstand door bijzondere bijstandseenheden Als laatste vorm van bijstand op grond van de politiewet, zal bijstand van de bijzondere bijstandseenheden (opererend onder de naam DSI) op grond van artikel 60 Politiewet 1993 worden behandeld; bijstand bij welke ik kort zal stilstaan en ten aanzien van welke slechts de hoofdlijnen van de regelgeving worden toegelicht. Reden daarvoor is dat de regelgeving voor deze eenheden –naar mijn mening– , evenals de regelgeving omtrent bijstand door de Marechaussee, niet dezelfde gebreken kent als de regelgeving voor bijstand op grond van artikel 59 Politiewet welke in het bovenstaande aan de orde is geweest. Juridische basis De rechtsbasis voor het geweldgebruik door bijstandseenheden is in eerste instantie dezelfde als die van andere bijstandverlenende militairen. Dit houdt in dat zowel de Politiewet 1993 als de Ambtsinstructie van toepassing zijn. Deze laatste geldt tevens weer als geweldsinstructie. Daarnaast beschikken deze eenheden over aanvullende aanwijzingen over bewapening, toegestane munitie, alarmering en autorisatie.108 Onder andere de in 2009 inwerking getreden Regeling Dienst speciale interventies kent, in tegenstelling tot de oude regeling bijzondere bijstandseenheden, enkele aanvullende bepalingen met betrekking tot de bewapening. Geweldsmiddelen Gezien de aard van de bijzondere bijstandseenheden is de bewapening van deze eenheden vele malen uitgebreider dan die van reguliere politie en bijstandverlenende militaire. Onder andere uit artikel 4 van de Regeling Dienst speciale interventies blijkt dat de bewapeningsmogelijkheden nagenoeg eindeloos zijn. Zo mag de DSI automatische wapens
108
Ducheine 2009, p. 73.
37
dragen en gebruiken en is het eveneens toegestaan om explosieven te hanteren.109 Een uitgebreide opsomming van deze geweldsmiddelen zal ik achterwege laten. Situaties waarin geweld mag worden gebruikt & autorisatie Doorgaans wordt de DSI alleen ingezet in geval van zware criminele of terroristische acties. Hierbij valt te denken aan gijzelingen, aanslagen en het arresteren van vuurwapengevaarlijke personen.110 Daarnaast is de dienst belast met de beveiliging van ambtenaren van de veiligheidsdiensten zo blijkt uit artikel 2 van de regeling DSI. Het is niet verwonderlijk dat de dienst in uitvoering van al deze taken bevoegd is tot het gebruik van geweld. Hierbij dient de dienst echter wel, zoals reeds eerder aangegeven, de Ambtsinstructie voor de politie als leidraad voor het gebruik van geweld te gebruiken. Het hoofd van de DSI is, conform artikel 9 Regeling DSI, belast met de algehele leiding tijdens de inzet van de DSI. De operationele leiding ligt bij de, onder direct bevel van het hoofd DSI staande, commandant van de betrokken eenheid. Hoewel de daadwerkelijke leiding tijdens de inzet bij de DSI zelf ligt, ligt het gezag uiteindelijk de Hoofdofficier van Justitie, de terreurofficier van Justitie of bij de Minister van Justitie die het gebruik van geweld doorgaans ook autoriseert. 4.3.
Conclusie
In dit hoofdstuk zijn situaties besproken in welke bijstandverlenende militairen legitiem geweld kunnen gebruiken. Daarbij zijn onder meer de huidige regelgeving en de beschikbare geweldsmiddelen ter sprake gekomen. Wat opvalt is dat bij sommige vormen van bijstand, hoewel er (op het eerste gezicht) een formele geweldsbevoegdheid lijkt te bestaan, geweldgebruik (juridisch) problematisch lijkt te zijn. Dit probleem speelt met name bij bijstand op grond van artikel 59 Politiewet. Zo is het in het geval van bijstand ter handhaving van de openbare orde, althans zo lijkt het, slechts mogelijk om geweld te gebruiken in het geval het bewaken van civiele objecten. De beperkte mogelijkheid om geweld te gebruiken lijkt grotendeels gelegen in de bewapeningsmogelijkheden op grond van de ambtsinstructie. Zo is het doorgaans, anders dan in het geval van het bewaken van civiele objecten, niet mogelijk om bijstand verlenende militairen met hun organieke (automatische) wapen uit te rusten. Dit probleem speelt ook bij het handhaven van een no fly zone. De wapen(systemen) welke ter handhaving van deze no fly zone gebruikt zullen worden, lijken wederom niet gelegitimeerd in de Politiewet en tevens niet in de Ambtsinstructie. Op het eerste gezicht lijkt het geweldgebruik bij bijstand ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde minder problemen te kennen. Zo spreekt de ambtsinstructie over een geweldsbevoegdheid bij het beveiligen van personen en objecten en lijkt ook het dragen van de organieke wapens bij de uitvoering van deze taak geen problemen op te leveren. Echter, in het onlangs gesloten raamconvenant militaire bijstand en steunverlening staat dat bijstandsverlenende militairen slechts, ten behoeve van het bewaken en beveiligen van 109 110
De Weger 2006, p. 58. Timmer 2007, p. 747.
38
civiele objecten, met het organieke wapen mogen worden uitgerust. Hieruit zou men kunnen concluderen dat, hoewel wellicht juridisch strikt genomen niet onmogelijk, het convenant het op zijn minst onwenselijk acht. Een ander probleem lijkt zich voor te doen in geval van militaire bijstand bij een renegadesituatie. Hoewel de bevoegdheid tot het daadwerkelijk neerhalen van de renegade correct is gelegitimeerd in een, overigens geheime, geweldsinstructie, wordt voor ander gebruik van geweld verwezen naar de Politiewet en de Ambtsinstructie. Zoals reeds eerder aangegeven is dit opmerkelijk omdat de het gebruik van geweldsmiddelen welke een jachtvlieger tot haar of zijn beschikking heeft niet in de Ambtsinstructie gelegitimeerd lijken te zijn. Weliswaar zou men het boordkanon kunnen beschouwen als vuurwapen conform art 1 WWM en daarmee de inzet op basis van artikel 8 van de ambtsinstructie mogelijk achten; ik heb hier, zoals reeds eerder beargumenteerd, gezien de strekking van de ambtsinstructie mijn twijfels bij. Van doorslaggevend belang bij het antwoord op de vraag of er in het geval van een renegade situatie gelegitimeerd geweld kan worden is, de vraag of de gerubriceerde geweldsinstructie al dan niet kan worden beschouwd als een lex specialis. Mocht dit wel het geval zijn dan staat deze geweldsinstructie boven de ambtsinstructie waardoor bovenstaande problemen zich niet voordoen. Gezien het geheime karakter van de geweldsinstructie is dit echter niet met zekerheid te zeggen. De andere vormen van bijstand kennen, zo volgt uit het voorgaande, niet de in het bovenstaande uiteengezette problemen. Zo is de Koninklijke Marechaussee, wanneer zij op grond van artikel 58 Politiewet bijstand verleent, in staat om in alle door de Politiewet en Ambtsinstructie toegestane situaties geweld te gebruiken. De reden hiervan is dat de Marechaussee, in tegenstelling tot andere onderdelen van de krijgsmacht, qua taak, opleiding en uitrusting, veel overeenkomsten met de civiele politie vertoont. Gelet op deze overeenkomsten is het voor militairen van de Koninklijke Marechaussee doorgaans eenvoudiger om zich te conformeren aan de vereisten voor geweldgebruik bij militaire bijstand dan ten aanzien van andere bijstandverlenende militairen het geval is. Naast de bijstand door de Marechaussee heb ik in de regelgeving welke betrekking heeft op bijstand door bijzondere bijstandseenheden op grond van artikel 60 Politiewet, zo is in dit hoofdstuk gebleken, geen problemen aangetroffen. Dit heeft onder andere te maken met de aanvullende regelingen omtrent bewapening en inzet die deze vorm van bijstand kent. Daarnaast zijn de bijstandseenheden, de naam zegt het al, specifiek opgericht om bijstand te verlenen. Ook hier geldt weer dat de opleiding en uitrusting beter aansluiten op de bijstandstaak dan ten aanzien van andere bijstandverlenende militairen het geval is.
39
5. De huidige regelgeving: voldoende toereikend? In de voorgaande hoofdstukken heb ik de huidige regelgeving met betrekking tot de inzet van en het geweldgebruik door bijstandverlenende militairen besproken. Dit afsluitende hoofdstuk staat in het teken van de in mijn optiek aanwezige tekortkomingen in de huidige regelgeving. Daarbij zal zowel het ontbreken van bevoegdheden alsmede de onbekendheid met de huidige regelgeving ter sprake komen. 5.1 Knelpunten In de voorgaande hoofdstukken is een aantal knelpunten aan het licht gekomen. Hierbij gaat het vooral om het –schijnbaar- ontbreken van (gewelds)bevoegdheden bij de verschillende vormen van bijstand en de (on)kenbaarheid van de regelgeving. Zoals reeds eerder uiteengezet, lijkt het op het eerste gezicht mogelijk om in alle gevallen van bijstand op grond van de artikelen 58, 59 en 60 van de Politiewet (legitiem) geweld te gebruiken. Echter, wanneer men de bepalingen uit de Politiewet en de bijhorende Ambtsinstructie nader beschouwt, lijkt dit (formeel) niet altijd het geval te zijn. Dit geldt, onder andere vanwege de grotere variëteit aan geweldsmiddelen en aanvullende regelgeving, (gelukkig) niet voor de bijstand door de Marechaussee en de Bijzondere Bijstandseenden op grond van de artikelen 58 en 60 Politiewet. Wanneer op grond van artikel 59 Politiewet bijstand wordt verleend dient men, evenals in voorgaande hoofdstukken, een onderscheid te maken tussen bijstand ter handhaving van de openbare orde en handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde om te bepalen of er al dan niet sprake is van een geweldsbevoegdheid. 5.1.1 Handhaving van de openbare orde Wanneer bijstand wordt verlenend ter handhaving van de openbare orde lijkt er slechts bij het bewaken van civiele objecten (bewaken en beveiligen van militaire objecten hebben immers niets met bijstand te maken) een legitieme geweldsbevoegdheid te bestaan. Daarbij teken ik aan dat geweldgebruik in geval van een noodweersituatie, wanneer uiteraard is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, wel is toegestaan. Bij andere taken ter handhaving van de openbare orde, zoals bijvoorbeeld het beteugelen van wanordelijkheden, lijkt de militair, wanneer deze met geweld wordt geconfronteerd, met (nagenoeg: “zijn” vuurwapen mag in elk geval niet worden gebruikt) lege handen te staan. Zo valt in het eindrapport Civiel-Militaire bestuursafspraken te lezen dat militairen bij het beteugelen van wanordelijkheden, nota bene een situatie waarbij confrontatie met geweld zeer waarschijnlijk is, niet gewapend kunnen optreden. Sterker nog, voor deze taak zal in zijn geheel geen beroep op reguliere eenheden van de krijgsmacht (kunnen) worden gedaan.111 Het geweldgebruik bij een vorm van ‘bijzondere’ bijstand ter handhaving van de openbare orde op grond van artikel 59 Politiewet, namelijk de handhaving van de no fly zone (bijvoorbeeld met behulp van jachtvliegtuigen112 of luchtdoelraketten), lijkt eveneens niet 111 112
Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 34. Zie paragraaf 4.2.2 voor het gebruik van het boordkanon.
40
door de huidige regelgeving te worden gelegitimeerd. Immers: Ook bij deze vorm van bijstand dient het gebruik van geweld plaats te vinden in overeenstemming met de Politiewet en de Ambtsinstructie. De Politiewet en de Ambtsinstructie houden echter geen enkele bepaling in op grond waarvan deze geweldsmiddelen kunnen worden ingezet. Ter handhaving van een no fly zone, dient uiteraard gebruik te worden gemaakt van andere geweldsmiddelen dan die welke krachtens de zojuist genoemde regelingen zijn toegestaan. Hier is dus sprake van tekortschietende regelgeving. 5.1.2 Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde In tegenstelling tot handhaving van de openbare orde lijkt de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, op het eerste gezicht, minder problemen te kennen. Toch kent de huidige regelgeving, naar mijn mening, ook enkele knelpunten. Zo lijkt het op grond van de Politiewet en de bijbehorende ambtsinstructie mogelijk om, bewapend met de organieke bewapening, personen te beveiligingen. Het eerder genoemde raamconvenant lijkt dit echter weer uit te sluiten of op zijn minst onwenselijk te achten. 113 Een ander mogelijk probleem lijkt zich, zo valt ook te lezen in paragraaf 4.2.2, voor te doen bij een renegade-situatie. Hierbij lijkt slechts op grond van de gerubriceerde geweldsinstructie en –mogelijk- (zij het slechts zeer beperkt met enkel gebruik van het boordkanon) op grond van de ambtsinstructie, legitiem geweld kan worden gebruikt. 5.1.3 Beschikbare geweldsmiddelen Naast het feit dat in slechts een beperkt aantal situaties gewapend kan worden opgetreden, hetgeen de effectiviteit van de bijstand naar mijn mening niet ten goede komt, is ook het aantal geweldsmiddelen welke militairen die bijstand verlenen ter beschikking hebben (zeer) beperkt. Normaliter zijn reguliere militairen slechts geoefend op één geweldsmiddel, te weten het organieke (automatische) wapen.114 Dit kan, zo valt in hoofdstuk 4 te lezen, problemen opleveren met de proportionaliteit; men heeft immers slechts de keuze tussen ongewapend optreden of optreden met gebruikmaking van het organieke wapen. Het lijkt er vooralsnog op dat op basis van de huidige regelgeving geen volledige invulling kan worden gegeven aan de taakstellingen uit de Defensienota 2000.115 Zoals in het bovenstaande uiteengezet kent met name de bijstand op grond van artikel 59 Politiewet in mijn optiek gebreken met betrekking tot de verleende bevoegdheden. Naast de bevoegdheidsproblemen is er nog een ander knelpunt met betrekking tot deze regeling: de mate van (on)bekendheid met de relevante bepalingen en procedures. Dit probleem zal in de volgende paragraaf besproken worden.
113
Raamconvenant betreffende militaire bijstand en steunverlening tussen de ministers van BZK, Defensie en Justitie. 114 Specialistische eenheden en reguliere eenheden ten tijde van uitzending uitgezonderd. 115 Kamerstukken Kamerstukken II 1999-2000, 26 900, nrs. 1-2, Defensienota 2000.
41
5.2 Kenbaarheid van de regelgeving In de inleiding heb ik betoogd dat de regelgeving voor bijstand in mijn optiek onvoldoende duidelijk en daarnaast niet sluitend is. Dit komt onder andere door het gefragmenteerde karakter, hetgeen volgens mij ook duidelijk is geworden in de voorgaande hoofdstukken.116 Zo wordt er in het kader van bijstand voor een groot deel gebruik gemaakt van voorschriften welke voor andere diensten zijn opgesteld en worden formele bevoegdheden in afspraken en aanvullende regelingen beperkt. Daarnaast bestaat in een aantal situaties onduidelijkheid over de bevoegdheden en ontbreekt het bij de steunverlenende militairen – afgezien van de vraag of de bewapening op zichzelf voor deze taak van de militair geschikt is – doorgaansaan passende opleiding.117 Deze gebreken worden ook geconstateerd door de krijgsmacht zelf, hetgeen onder andere blijkt uit rapport Civiel-militaire samenwerking.118 Hierin wordt onder andere aangegeven dat de juridische aspecten rondom de toepassing van geweld en het meevoeren van wapens voor de nodige verwarring zorgt. Het feit dat ik in deze scriptie heb geprobeerd deze onduidelijkheden bloot te leggen en ook de onderwerpen heb genoemd welke mijns inziens voor verbetering in aanmerking komen, laat onverlet dat de regelgeving voor velen in de praktijk verwarrend is. Met name doet dit probleem zich voor wanneer het begrip bijstand (en in de praktijk tevens steunverlening) incorrect worden uitgelegd.119 De onbekendheid met en de onduidelijkheid van de relevante regelgeving kan voor de nodige bevoegdheidsproblemen zorgen. Zo kunnen militairen gewapend worden ingezet waar dit niet is toegestaan of met wapens worden uitgerust waarmee ze niet uitgerust mogen worden. Het is mijns inziens dan ook van groot belang om de manco’s in de regelgeving zo spoedig mogelijk worden weggenomen; een eerste vereiste aan welke regelgeving dient te voldoen om voor eenieder duidelijk te maken voor de uitoefening van welke taken de regeling bestaat. Dat bevordert de effectiviteit van de militaire bijstand en voorkomt het zich voordoen van ernstige en niet bedoelde neveneffecten (onnodige doden en –nodeloos– ernstige gewonden) en beperkt tevens het risico, meer dan bij de huidige regelgeving het geval is, dat individuele militairen met de Strafrechter worden geconfronteerd.
116
Bekkers 2003, p. 1. Civiel- Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Fase II, p. 24. 118 Civiel-militaire samenwerking, Stand van zaken 2006, p. 32. 119 Bekkers 2003, p. 2. 117
42
6. Conclusie Het doel van dit onderzoek was om duidelijk te maken wanneer legitiem geweld kan worden gebruikt in het geval van bijstand op grond van de Politiewet 1993. Daarnaast wilde ik de gevolgen van een eventueel gebrek aan kenbaarheid van de relevante regelgeving duidelijk maken. Ten einde dit doel te bereiken heb ik onder andere uiteengezet in welke gevallen bijstand op grond van de Politiewet kan worden verleend om zo een beeld te schetsen van de situaties waarin bijstandverlenende militairen terecht kunnen komen. Hierbij heb ik ook de geschiedenis van de (hoofdzakelijk ondersteunende) taken die de krijgsmacht op nationaal grondgebied heeft, weergegeven. Daarna ben ik ingegaan op de knelpunten die de huidige regelgeving mijns inziens kent waarna ik de kenbaarheid van de huidige regelgeving heb besproken. Na het schrijven van deze thesis kan ik stellen dat zowel de regelgeving omtrent de inzet van militairen in het kader van bijstand, als de regelgeving betreffende het geweldgebruik niet sluitend en (daardoor) niet voldoende duidelijk zijn; met name ten aanzien van de beschikbare geweldsmiddelen en geweldbevoegdheden. Deze gebreken spelen alleen bij bijstand op grond van artikel 59 van de Politiewet een rol, zowel bij handhaving van de openbare orde als strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De overige vormen van bijstand, door de Marechaussee op grond van artikel 58 en door de Bijzondere Bijstandseenheden op grond van artikel 60, lijken deze problemen niet te kennen. Voor de Marechaussee is de reden van het ontbreken van gebreken gelegen in het feit dat zij gezien haar taakstelling, qua uitrusting en opleiding, veel overeenkomsten heeft met de civiele politie. Hierdoor zal het voor militairen van de Marechaussee doorgaans eenvoudiger zijn om te voldoen aan de vereisten voor geweldgebruik op grond van de Politiewet en de bijbehorende Ambtsinstructie. Voor bijstand door de bijzondere bijstandseenheden geldt dat eventuele belemmeringen in de uitvoering van haar bijstandstaak, op grond van de zojuist genoemde regelgeving, zijn weggenomen door aanvullende regelingen met betrekking tot onder andere bewapening, munitie en autorisatie. Zoals reeds gezegd kent bijstand op grond van artikel 59 mogelijke gebreken met betrekking tot zowel geweldsmiddelen als geweldsbevoegdheden. De conclusie is dat het met uitzondering van het bewaken en beveiligen van civiele objecten en personen en bijstand in het geval van een renegade-situatie, niet mogelijk is om gewapend op te treden. Dit heeft meerdere oorzaken: A) In de eerste plaats vormt het organieke (automatische) wapen in veel gevallen een beperking. Zo mag conform de Politiewet 1993 en de Ambtsinstructie slechts een automatisch wapen worden gedragen in geval van het bewaken en beveiligen van personen en objecten en bij aanhouding van een vuurwapengevaarlijk persoon. De laatste situatie is, gelet op het ontbreken van opsporingsbevoegdheden bij reguliere eenheden van de krijgsmacht (aanhouding op heterdaad daargelaten), voor deze vorm van bijstand niet relevant. Wat het bewaken en beveiligen van objecten en personen betreft het volgende: In het raamconvenant betreffende militaire bijstand en steunverlening wordt aangegeven wanneer organiek (met de Diemaco) bewapend, mag worden opgetreden. Het bewaken van personen komt hier, in tegenstelling tot het bewaken van objecten, niet in voor. Het lijkt er dan ook op dat het convenant het met organieke bewapening optreden bij het bewaken van
43
personen uitsluit of op zijn minst onwenselijk acht. Dit neemt echter niet weg dit vooralsnog geen juridische onmogelijkheid inhoudt. Zoals reeds in paragraaf 5.1.1 is besproken, is het bij een andere, zeer voor de hand liggende, bijstandstaak; namelijk het beteugelen van wanordelijkheden, voor bijstandsverlenende militairen op grond van artikel 59 politiewet niet mogelijk om gewapend op te treden. B) In de tweede plaats vormen de overige toegestane geweldsmiddelen in het geval van bijstand op grond van artikel 59 een probleem. Zoals gezegd is voor geweldgebruik zowel de Politiewet als de Ambtsinstructie van toepassing. In de Ambtsinstructie wordt weergegeven welke geweldsmiddelen in welke situaties gebruikt mogen worden (voor de politie geldt ook nog een afzonderlijke bewapeningsregeling; deze is echter op militairen niet van toepassing). Wanneer men echter bijstand verleent ter handhaving van een no fly zone dan dient men, om die no fly zone effectief te kunnen handhaven, zich van andere geweldsmiddelen te bedienen dan die welke op grond van de Ambtsinstructie en de Politiewet zijn toegestaan. Dit houdt in dat wanneer een gesloten luchtruim wordt gehandhaafd met gebruikmaking van luchtdoelraketten, men deze feitelijk zonder juridische grondslag inzet. Hetzelfde geldt voor geweldgebruik in het geval van een renegade-situatie al dient hierbij wel te worden opgemerkt dat zij, naast de ambtsinstructie, de beschikking hebben over een (gerubriceerde) speciale geweldsinstructie. Hiervan is alleen vooralsnog niet te zeggen of deze naast of boven de ambtsinstructie (als lex specialis) bestaat aangezien de inhoud geheim is. Mocht de ambtsinstructie in het geval van een renegade situatie toch van toepassing zijn, dan zou men kunnen stellen dat het boordkanon van een F-16 jachtvliegtuig als een voor dit doel geschikt vuurwapen dient te worden aangemerkt en derhalve op grond van de ambtsinstructie is in te zetten. Ik acht dat zoals reeds eerder aangegeven, niet erg waarschijnlijk. Wat de strafrechtelijke gevolgen betreft, leveren niet alleen de doorgaans gebezigde geweldsmiddelen –mogelijk- problemen op. Ook de onduidelijkheid en daarmee samenhangende mogelijke onbekendheid met de regelgeving kan strafrechtelijke gevolgen hebben. Zo kan het mogelijk zijn dat een commandant die zijn bijstandverlenende militairen met een ander dan het organieke geweldsmiddel uitrust, strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden. Daarnaast zal onjuist of onbevoegd geautoriseerd geweldgebruik eveneens tot strafrechtelijke vervolging kunnen leiden. Dit geldt ook voor onbevoegd geweldgebruik dat eveneens een gevolg kan zijn van de –in mijn optiek– onduidelijke regelgeving. Afrondend kom ik tot de conclusie dat de huidige regelgeving met betrekking tot bijstand op grond van artikel 58 en 60 voldoet. De regeling omtrent het geweldgebruik bij bijstand op grond van artikel 59 noodzaakt evenwel tot verbetering. Wanneer men de rol van structurele veiligheidspartner wil waarmaken, dient ten eerste het huidige aantal bevoegdheden te worden uitgebreid en daarnaast dienen de helderheid en overzichtelijkheid van de regelgeving te worden verbeterd, waardoor de effectiviteit van de bijstand wordt vergroot. Bij dit alles geldt dat aan die bijstand eerst na aanpassing van de regelgeving een volledige toereikende juridische basis ten grondslag wordt gelegd. Bij de aanpassing van de regelgeving dient men met name ook te focussen op structurering van de geweldsbevoegdheid. Een van de wegen welke daartoe zou kunnen leiden is het opstellen van een uitsluitend op bijstand toegespitste geweldsinstructie voor de krijgsmacht, welke
44
weliswaar nauw aansluiting zoekt bij de reguliere Ambtsinstructie voor de politie maar die daarvan strikt genomen geen deel uit maakt. Wij zijn er nog lang niet.
45
7. Literatuurlijst Bekkers 2003 F. Bekkers, Crisisbeheersing in Nederland: Middelen, dilemma’s en de rol van Defensie, CCSS symposium Globalisering en nationale veiligheid 3-10-2003. Buruma 2007 Y. Buruma, ‘Formele bevoegdheden’ in: Fijnaut, Politie. Studies over haar werking en organisatie, Deventer: Kluwer 2007. Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA) 2004 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties & Ministerie van Defensie, ‘CivielMilitaire Bestuursafspraken (CMBA), Eindrapport Fase II, 2004. Civiel-militaire samenwerking 2006 Inspectie openbare orde en veiligheid, Civiel-militaire samenwerking, Stand van zaken 2006, Ministerie van Defensie 2006. Dean & LaFontaine 2006 G. Dean & D. LaFontaine, ‘Small Caliber Lethality: 5.56mm Performance in Close Quarters Battle’, Infantry Magazine september-oktober 2006. Ducheine 1999 P.A.L. Ducheine, ‘De krijgsmacht en interne veiligheid’, Militaire Spectator, jaargang 168 71999. Ducheine 2008 P.A.L. Ducheine, Krijgsmacht, Geweldgebruik & Terreurbestrijding (diss. Amsterdam UvA), Nijmegen : Wolf Legal Publishers 2008. Ducheine 2009 P.A.L. Ducheine, ‘Staatsrecht en krijgsmacht Verdieping’, in: van der Kruit, Handboek Militair Recht, Breda/Den Helder : Nederlandse Defensie Academie 2009. Gunther Moor & van der Vijver 2007 L. Gunther Moor & C.D. van der Vijver, ‘Politie en krijgsmacht’ in: Fijnaut, Politie. Studies over haar werking en organisatie, Deventer: Kluwer 2007. Homan 2008 K. Homan, ‘Defensie en interne veiligheid: van vangnet naar volwaardige veiligheidspartner’, Armex(90) 2008. Landmacht Doctrine Publicatie 2001 Koninklijke Landmacht, Landmacht Doctrine Publicatie IV: Nationale operaties, Almelo Jellema BV 2001.
46
Land Doctrine Publicatie 2009 Koninklijke Landmacht, Land Doctrine Publicatie I, Militaire Doctrine voor het Landoptreden, Amersfoort Opleidings- en Trainingscentrum Operatiën 2009. Middendorp & Princen 2006 T.A. Middendorp & F.J.J. Princen, ‘Nieuwe wijn in nieuwe zakken. De krijgsmacht als structurele veiligheidspartner in eigen land’, Militaire Spectator (175) 11-2006. Muller 2002 E.R. Muller, ‘Militaire bijstand en steunverlening. Verantwoordelijkheden en aansturing’, Militaire Spectator (171) 9-2002. Neisingh 2002 C.N.J. Neisingh, ‘De binnenlands-maatschappelijke betekenis van de Koninklijke Marechaussee’, in: R.P.F. Bijkerk & G.F. Hut (red) De krijgsmacht binnenlands, Bijstand, steun- en dienstverlening door militairen, Den Haag: Instituut Defensie Leergangen 2002. Neuteboom & Ducheine 2007 P.C.J. Neuteboom & P.A.L. Ducheine, 'Krijgsmacht, politie en nationale veiligheid: The Peel's Principles of Policing revisited. Een herziening op de functionaliteit van de traditionele domeinafbakening tussen politie en krijgsmacht vanuit de huidige nationale en internationale veiligheidsproblematiek’, in: Fijnaut, Politie. Studies over haar werking en organisatie, Deventer: Kluwer 2007. De Roos 2006 Th.A. de Roos, Openbare orde en veiligheid, Tekst en Commentaar, Deventer: Kluwer 2006. Timmer 2005 J.S. Timmer, Politiegeweld: geweldgebruik van en tegen de politie in Nederland , Deventer Kluwer 2005. Timmer 2007 J.S. Timmer, ‘Geweld in politiewerk’ in: Fijnaut, Politie. Studies over haar werking en organisatie, Deventer: Kluwer 2007. Van der Wal 2002 R. van der Wal, ‘Het leger, Hoeder van de openbare orde, Militaire Spectator (173) 2-2002. Van der Wal 2003 R. van der Wal 2003, Of geweld al worden gebruikt, militaire bijstand bij de handhaving van de openbare orde 1840-1920 (diss. Utrecht UU), Hilversum: Verloren 2003.
De Weger 2006 M. de Weger, De binnenlandse veiligheidstaken van de Nederlandse krijgsmach’, Assen: Van Gorcum BV 2006
47
48