Handreiking bij de vaststelling van het recht op bijstand
StimulanSZ
Inhoud 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
2
Voorwoord Algemeen 1.1 Doel van deze handreiking 1.2 Administratieve controle in relatie tot strafrechtelijk onderzoek 1.3 Inlichtingenverplichting en onderzoek door de gemeente 1.4 Voorlichting: inlichtingenformulier, persoonlijk gesprek 1.5 De middelentoets: al het inkomen en vermogen 1.6 De eigen woning die men bewoont 1.7 Verplichtingen van de belanghebbende 1.8 Het onderzoek en de regels rondom uitbesteding van taken 1.9 Het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) 1.10 Onderzoek, persoonsgegevens en privacy 1.11 “Onrechtmatig” verkregen gegevens Aanleiding tot nader onderzoek 2.1 Er zijn voldoende aanwijzingen 2.2 De aanwijzingen zijn voldoende concreet 2.3 Het vooronderzoek en de door de gemeente overgelegde bewijsstukken zijn toereikend Het indienen van een onderzoeksaanvraag 3.1 Aanvraagformulier 3.2 Bewijsstukken en benodigdheden 3.3 Hoe en waar in te dienen 3.4 Toetsing aanvraag Het onderzoek in het buitenland 4.1 De duur van een onderzoek 4.2 Rechtsbasis van de onderzoeken 4.3 Buitenlandse bronnen 4.4 Turkije 4.5 Marokko 4.6 Nederlandse antillen en aruba 4.7 Suriname 4.8 Europa 4.9 Onderzoeksresultaten Gevolgen voor de bijstand 5.1 De vaststelling van het vermogen in het algemeen 5.2 Terugvordering van bijstand in het algemeen 5.3 Onroerend goed in het buitenland: meest voorkomende praktijksituaties 5.4 Verwijtbaar gedrag en het opleggen van een maatregel 5.5 Inkomen uit buitenlandse bronnen Invordering 6.1 Beslag in het buitenland 6.2 Het leggen van conservatoir beslag in turkije 6.3 Melding aan SZW: “verzamelbrief december 2002” Strafrechtelijke aspecten 7.1 Aangifte: de “aanwijzing sociale zekerheidsfraude” 7.2 Internationaal rechtshulpverzoek Kosten 8.1 Kosten van administratief onderzoek 8.2 Kosten van beslag in het buitenland Bijlages 1 Schema gegevensuitwisseling in het kader van de WWB 2 Processchema signaal grensoverschrijdend onderzoek 3 Voetnoten
3 4 5 5 6 6 7 9 9 10 11 13 15 17 18 18 20 21 22 22 25 25 26 27 27 27 28 30 33 35 36 41 45 47 50 55 60 61 62 63 65 68 69 70 70 73 74 74 75 76 78 80
Voorwoord Inkomen en vermogen in het buitenland, daar gaat deze geactualiseerde handreiking ‘Onderzoek en verificatie in het buitenland’ over. Door de toenemende globalisering en de recente uitbreiding van de Europese Unie neemt dit thema in het handhavingsbeleid een steeds prominentere rol in. Want, als er een vermoeden van vermogen bestaat, dan moet daar op basis van de WWB ook naar gehandeld worden. En vaak begint dit handelen met het instellen van een administratief onderzoek. Maar hoe gaat zo’n onderzoek nu in zijn werk? Welke instanties in het buitenland kun je als gemeente dan benaderen? Welke gegevens moeten worden uitgewisseld? Zijn er met bepaalde landen overeenkomsten gesloten? Waar ligt de grens tussen een administratief- en een strafrechtelijk onderzoek? Het IBF (Internationaal Bureau Fraude-informatie), onderdeel van UWV, is specialist op het terrein van grensoverschrijdende fraude. Het IBF adviseert en ondersteunt gemeenten bij het instellen van een onderzoek en fungeert als centraal coördinatiepunt voor gegevensuitwisseling met het buitenland. In een eerdere publicatie over dit onderwerp (mei 2005) heeft u al kunnen kennismaken met de werkwijze van het IBF. In de afgelopen jaren is veel ervaring opgedaan met gegevensuitwisseling bij onderzoek in het buitenland. In deze geactualiseerde versie kunt u lezen hoe u onder andere een onderzoek in Turkije, Marokko, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba het best kunt aanpakken. De handreiking die voor u ligt is geschreven door René van der Aa, die onder andere als redacteur op het gebied van terugvordering en verhaal is betrokken bij het Handboek WWB van StimulanSZ. Daarnaast is de handreiking aangevuld en van commentaar voorzien door Marike Brouwer en Aggeliki Sidiropoulos, beiden van het IBF. Deze uitgave is tot stand gekomen met behulp van subsidie van het ministerie van SZW. De uitkomsten van een onderzoek hebben ongetwijfeld gevolgen voor de bijstand van een cliënt. Kan de uitkering zomaar worden beëindigd? Moet er worden teruggevorderd? Kan er beslaglegging plaatsvinden? Ook bij de beantwoording van deze vragen krijgt u praktische richtlijnen aangereikt. Kortom, met deze actualisatie kunt u weer even vooruit. Ondertussen worden er alweer overeenkomsten gesloten én resultaten behaald met andere landen, dus over niet al te lange tijd zal ook deze versie weer aan vernieuwing toe zijn. We houden u op de hoogte. Dat zal echter niet langer op papier zijn, maar via het digitale handboek van StimulanSZ.
Gerrit Jan Schep Directeur StimulanSZ
3
[1] Algemeen
1.1 Doel van deze handreiking Als er een redelijk vermoeden bestaat dat de belanghebbende beschikt over inkomen of vermogen buiten Nederland, dan is het voor gemeenten niet eenvoudig dit te verifiëren en te controleren. In deze handreiking wordt ingegaan op de faciliteit die gemeenten ten dienste staat als er redenen zijn voor onderzoek naar mogelijke inkomens- en/of vermogensbestanddelen buiten Nederland. Het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), onderdeel van UWV, fungeert voor gemeenten als het centraal coördinatiepunt voor gegevensuitwisseling met het buitenland. Tevens worden de werkwijzen beschreven en hoe kan worden omgegaan met de resultaten van een onderzoek in het buitenland. Voor wat betreft de gegevens die moeten worden aangeleverd ten behoeve van onderzoek is de afgelopen jaren in Turkije, Marokko, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Suriname en de Nederlandse Antillen en Aruba uitgebreide ervaring opgedaan. Om die reden worden deze aspecten van onderzoek voor deze landen in deze handreiking uitgebreid belicht. In beginsel kunnen onderzoekssignalen voor alle landen bij het IBF worden ingediend. In landen waarmee weinig tot geen ervaring is opgedaan zullen de onderzoeken zich “met vallen en opstaan” moeten ontwikkelen. Zodra hierover meer bekend is zal deze handreiking daarmee worden aangevuld.
‘Informatie over fraude in het buitenland kunt u vinden op: www.hoogwaardighandhaven.nl. Via deze site kan ook een aanvraagformulier en brochure van het Internationaal Bureau Fraude-informatie worden gedownload.
1.2 Administratief onderzoek versus strafrechtelijk onderzoek Deze handreiking heeft uitsluitend betrekking op controle en verificatie in verband met administratief onderzoek naar het recht op bijstand. Als in verband met een strafrechtelijk (opsporings)onderzoek gegevens uit het buitenland nodig zijn, dan is een internationaal rechtshulpverzoek noodzakelijk. Dit vloeit voort uit het beginsel dat elke staat uitsluitend zelf bevoegd is tot het verrichten van strafrechtelijk onderzoek op haar eigen grondgebied. Wanneer een ander land strafrechtelijk onderzoek wil doen dan dient zij hiertoe middels een rechtshulpverzoek medewerking te vragen aan het betreffende land. Het maakt hierbij geen verschil of het gegevens uit openbare of niet-openbare bronnen betreft. Deze handreiking heeft uitsluitend betrekking op administratieve onderzoeken in het buitenland. Hoewel er een strikte grens bestaat tussen administratief onderzoek en strafrechtelijk onderzoek (dat meestal volgt op een administratief onderzoek) mag in het strafrechtelijk traject wel gebruik worden gemaakt van onderzoeksgegevens die in het administratieve controletraject zijn verzameld. In het proces-verbaal zal duidelijk moeten worden beschreven op welke wijze het onderzoek in het administratieve controletraject is uitgevoerd en welke gegevens zijn verkregen. In hoofdstuk 7 worden enkele strafrechtelijke aspecten van bijstandsfraude verder toegelicht. Afspraken tussen landen over rechtshulpverzoeken vinden hun grondslag in rechtshulpverdragen. Rechtshulpverzoeken moeten via het Openbaar Ministerie worden doorgeleid naar het betreffende land. 5
1.3 Inlichtingenverplichting en onderzoek door de gemeente Gemeenten zijn bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB) zowel beleidsmatig als financieel verantwoordelijk voor de bijstandsverlening. Gemeenten bepalen zelf op welke wijze de rechtmatigheid van verstrekte uitkeringen wordt onderzocht. Dit kan volgens een regelmatig patroon (éénmaal per X maanden) of op basis van bepaalde signalen (onduidelijkheden in bankafschriften, een vermoeden van de consulent naar aanleiding van een gesprek) die aanleiding geven tot nader onderzoek. In dit laatste geval wordt ook wel gesproken van signaalgestuurde onderzoeken. Daarnaast maken gemeenten in toenemende mate gebruik van risicoprofielen. Op basis van eerdere fraudezaken worden objectieve persoonskenmerken geanalyseerd van bijvoorbeeld de woonsituatie, de leeftijd, inkomsten uit parttime arbeid of het beroep van inschrijving bij het CWI (risicoanalyse). Dit levert een beeld op van kenmerken die duiden op een verhoogd frauderisico. Door deze kenmerken te vertalen in bijvoorbeeld een checklist, kan worden (her)beoordeeld of een persoon die een aanvraag om bijstand indient of reeds een uitkering heeft aan één of meer van deze risicocriteria voldoet (risicoprofiel). Als dit profiel een hoge kans op fraude oplevert, dan kunnen burgemeester en wethouders (B&W) hun onderzoek hierop toespitsen. Hierdoor kan de onderzoekscapaciteit binnen de gemeente doelgerichter en efficiënter worden ingezet1. Het IBF beschikt over ervaringsgegevens inzake grensoverschrijdende bijstandsfraude en kan adviseren bij het opstellen van risicoprofielen. Indien u wilt weten wat er op dat gebied mogelijk is, neem dan contact op met IBF.
1.4 Voorlichting: inlichtingenformulier, persoonlijk gesprek Op het bij de aanvraag of bij een onderzoek door belanghebbende in te vullen inlichtingenformulier wordt gevraagd naar eigen inkomen en vermogen. Bij deze vraag moeten eveneens inkomens- en vermogensbestanddelen buiten Nederland worden vermeld, óók als daarnaar niet expliciet wordt gevraagd. Het verdient met het oog op actieve voorlichting de voorkeur om zowel in een eventueel persoonlijk gesprek als op het inlichtingenformulier expliciet naar inkomen en vermogen in het buitenland te vragen. In het aanvraagformulier WWB/Iow dat door het CWI wordt gehanteerd bij vragen over inkomen en vermogen wordt specifiek naar inkomens- of vermogensbestanddelen buiten Nederland gevraagd. Over het algemeen is op het aanvraagformulier voor een bijstandsuitkering een passage opgenomen waarin wordt aangeduid dat, in verband met nader onderzoek, persoonsgegevens aan derden worden verstrekt. Bij de ondertekening is een standaard zinsnede toegevoegd waarmee de aanvrager de gemeente toestemming geeft om onderzoek te doen in binnen- en buitenlandse registers. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) mag een machtiging of toestemming van de betrokkene tot het verstrekken van gegevens niet algemeen zijn. De hier bedoelde toestemming is echter niet strikt noodzakelijk in verband met privacy. Primair doel van deze machtiging is dat onderzoekers hiermee in het buitenland in voorkomende gevallen gemakkelijker toegang krijgen tot gegevensbronnen bij instanties. Buitenlandse instanties zijn in sommige gevallen slechts bereid de gegevens te verstrekken indien de betrokken persoon hiervoor expliciet toestemming heeft gegeven. In verband
6
met privacy heeft de gemeente deze machtiging niet nodig, aangezien B&W op grond van de WWB beschikken over ruime onderzoeksbevoegdheden bij het vaststellen van het recht op bijstand, en in verband hiermee ook gegevens mogen uitwisselen (zie ook paragraaf 1.10.2).
1.5 De middelentoets: al het inkomen en vermogen Binnen de WWB geldt als uitgangspunt dat er slechts recht op bijstand bestaat voor zover de persoon niet beschikt over middelen om in het bestaan te voorzien (artikel 11 lid 1 WWB). Het middelenbegrip is in de WWB zeer ruim omschreven: alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31 WWB). Er wordt in de wet geen verschil gemaakt tussen inkomen/vermogen binnen of buiten Nederland. Artikel 34 lid 2 sub a WWB bepaalt dat bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin noodzakelijk zijn, niet als vermogen in aanmerking worden genomen.
Praktijk
Bezittingen in natura die als algemeen gebruikelijk of noodzakelijk worden aangemerkt Bezittingen in natura zijn goederen die in het bezit zijn van de belanghebbende. Dit bezit blijkt over het algemeen uit een tenaamstelling (kentekenbewijs van een auto), uit een aankoopbewijs of uit de constatering dat het goed in de woning aanwezig is. Een voorbeeld van goederen die naar hun aard en waarde als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt is de woninginrichting. Voor zover goederen geen waarde vertegenwoordigen die uitgaat boven de algemeen gebruikelijke levensstandaard, kunnen deze bij de vermogensvaststelling buiten beschouwing blijven. Het is aan de gemeente om te bepalen vanaf welke waarde een bezitting niet meer als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. Hiervoor geeft de WWB geen regels. Bij een bezitting met een hoge waarde die gelet op de omstandigheden van de betrokkene als noodzakelijk wordt aangemerkt kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een traplift die vanwege lichamelijke beperkingen van de belanghebbende in de woning is aangebracht.
Over het algemeen kunnen vermogensbestanddelen in het buitenland (zoals een tweede woning of een tegoed op een buitenlandse bankrekening) niet als algemeen gebruikelijk of noodzakelijk worden aangemerkt. Het argument dat deze zijn bedoeld voor bijvoorbeeld een (aanvullende) oudedagsvoorziening brengt hierin geen verandering. Alle inkomensen vermogensbestanddelen in het buitenland worden als hoofdregel bij het vaststellen van het recht op bijstand geheel meegerekend. Daar staat tegenover dat bepaalde vormen van inkomen of vermogen op grond van een in de wet genoemde uitzondering buiten beschouwing worden gelaten (bijvoorbeeld een particuliere oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5 WWB). Dit geldt evenzeer voor buitenlands inkomen of vermogen dat onder deze uitzondering valt.
7
Praktijk
Vrijgelaten middelen Uit een onderzoek blijkt dat een bijstandsgerechtigde over een banksaldo beschikt van € 25.000,-. Dit tegoed bevindt zich op een buitenlandse bankrekening. Belanghebbende kan echter aantonen dat hij het banksaldo door de jaren heen van zijn bijstandsuitkering heeft gespaard. Ingevolge artikel 34 lid 2 sub c WWB wordt een spaarsaldo dat uitsluitend van de bijstandsuitkering is gespaard niet als vermogen aangemerkt. Dit betekent dat het banksaldo van € 25.000,- niet van invloed is op het recht op bijstand. Het is hierbij niet van belang of het vermogen zich binnen of buiten Nederland bevindt.
Voorwaarde voor het in aanmerking nemen van middelen is dat de persoon daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken over het inkomen of het vermogen. De vraag of de belanghebbende daadwerkelijk beschikt over middelen is in de praktijk eenvoudig te beantwoorden. Ook middelen waarover de belanghebbende (op dit moment) niet feitelijk beschikt, maar hierover wel de beschikking zou kunnen krijgen, worden meegenomen voor de vaststelling van het recht op bijstand. Er wordt gesproken van “redelijkerwijs kunnen beschikken” als belanghebbende de middelen weliswaar nu niet heeft, maar deze wel zou kunnen krijgen door het verrichten van handelingen.
Praktijk
Redelijkerwijs kunnen beschikken over . . . Wanneer een lijfrentepolis een bepaalde waarde vertegenwoordigt dan beschikt de persoon niet feitelijk over het hierin aanwezige vermogen. Deze waarde zit immers “vast” in de polis. Wanneer de persoon echter de mogelijkheid heeft deze polis door middel van afkoop vroegtijdig te laten uitkeren, dan kan hij redelijkerwijs beschikken over dit vermogen. In dat geval telt de polis mee voor het vermogen. Dit kan ertoe leiden dat de persoon geen recht heeft op bijstand. Het is hierbij de keuze van de persoon om de polis daadwerkelijk vroegtijdig af te kopen, of deze aan te houden “voor de oude dag”. Dit maakt echter voor het recht op bijstand geen verschil. De omstandigheid dat de persoon redelijkerwijs kan beschikken over het vermogen is voldoende om dit bij het vaststellen van het recht op bijstand in aanmerking te nemen. Voor een woning in het buitenland geldt dat over het hierin aanwezige vermogen niet daadwerkelijk wordt beschikt. Belanghebbende zou hierover wel de beschikking kunnen krijgen door de woning te verkopen. Hierdoor wordt voldaan aan het criterium “redelijkerwijs kunnen beschikken over”. De WWB biedt geen ruimte om hiermee anders om te gaan dan een (tweede)woning in Nederland. Vermogen in een woning die zich in het buitenland bevindt is dan ook direct van invloed op het recht op bijstand in Nederland.
In paragraaf 5.1 wordt de wijze van vermogensvaststelling in de WWB uitgebreider toegelicht.
8
1.6 De eigen woning die men bewoont De WWB maakt onderscheid in “de door belanghebbende zelf bewoonde woning” en een “tweede woning”. De eigen woning waarin de bijstandsgerechtigde of het gezin woonachtig is neemt in dit verband een bijzondere positie in. De overwaarde die in deze woning aanwezig is (de economische waarde bij vrije verkoop minus de hierop rustende hypotheek) vormt in principe een belemmering voor bijstandsverlening als deze overwaarde hoger is dan de “bescheiden vermogensgrens”. De wetgever vindt het te ver gaan om een belanghebbende die in de bijstand terechtkomt in alle gevallen min of meer te dwingen de eigen woning te verkopen. Er kan in dat geval bijstand worden verleend, doch de wet verplicht de gemeente deze bijstand te verstrekken in de vorm van een geldlening (artikel 50 lid 2 WWB). Het is aan de gemeente om ter meerdere zekerheid van deze lening eventueel een krediethypotheek te vestigen op de woning. De geldlening wordt opeisbaar bij verkoop van de woning of overlijden van de bijstandsgerechtigde2. Er kan in geen geval krediethypotheek worden gevestigd op een woning in het buitenland. In zijn algemeenheid geldt als uitgangspunt dat het niet bezwaarlijk is om een woning die zich in het buitenland bevindt te verkopen, ook al zijn in de woning bijvoorbeeld familieleden van de bijstandsgerechtigde woonachtig.
1.7 Verplichtingen van de belanghebbende In de Wet werk en bijstand zijn verschillende verplichtingen opgenomen die van belang zijn bij buitenlands onderzoek. Naast de inlichtingenplicht speelt ook de zogeheten “medewerkingsverplichting” een belangrijke rol. 1.7.1 De inlichtingenverplichting Artikel 17 van de WWB verplicht degene die een beroep op bijstand doet om aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze algemene inlichtingenplicht geldt óók ten aanzien van inkomen dat buiten Nederland wordt gegenereerd en vermogensbestanddelen die zich buiten Nederland bevinden. Door de belanghebbende kan dan ook niet worden aangevoerd dat inkomen of vermogen dat zich buiten Nederland bevindt niet onder de inlichtingenverplichting valt.
9
Praktijk
Inlichtingenplicht geldt voor inkomen en vermogen in het buitenland Belanghebbende beschikt over vermogen in het buitenland in de vorm van een woning (€ 17.000,-) en een banksaldo (€ 55.000,-). Door hiervan geen melding te maken heeft belanghebbende naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep zijn inlichtingenverplichting geschonden. Centrale Raad van Beroep 29 oktober 2002, JABW 2003/15.
1.7.2 De medewerkingsverplichting In de praktijk kan het voorkomen dat belanghebbende een aanspraak heeft op bijvoorbeeld een uitkering uit het buitenland. Een dergelijke uitkering kan worden beschouwd als een voorliggende voorziening en wordt in mindering gebracht op de bijstandsuitkering. Belanghebbende zal echter niet in alle gevallen bereid zijn deze aanspraak te gelde te maken. Op grond van artikel 55 WWB kunnen B&W onder meer verplichtingen aan de bijstand verbinden die zijn gericht op vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. Als de persoon niet bereid is om zich vrijwillig te wenden tot de buitenlandse uitkeringsinstantie dan hebben B&W de mogelijkheid om het aanvragen van een uitkering in het buitenland als verplichting aan de bijstand te verbinden. Wanneer deze verplichting door de belanghebbende niet wordt nagekomen, treedt de Afstemmingsverordening3 in werking en kan de bijstand worden verlaagd. Wanneer de persoon volhardt in zijn weigerachtige houding, dan kan dit uiteindelijk leiden tot een maatregel in de vorm van een tijdelijke volledige weigering van bijstand, mits dit in de Afstemmingsverordening is vastgelegd.
1.8 Het onderzoek en de regels rondom uitbesteding van taken De gemeente zal niet zelf onderzoek verrichten in het buitenland. Dit zou een kostbare en tijdrovende aangelegenheid zijn. Bovendien is een kosteloze faciliteit beschikbaar in de vorm van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF, zie ook paragraaf 1.9). Het IBF beschikt over een uitgebreid netwerk van contacten met buitenlandse zusterorganisaties en overheidsorganen. Ook zou een gemeentelijk initiatief kunnen leiden tot verstoring van de internationale verhoudingen. Om die reden wordt eigenstandig onderzoek door de gemeente in het buitenland afgeraden. De persoon of personen die het feitelijke onderzoek in het buitenland verrichten maken geen deel uit van de gemeentelijke organisatie. Dit betekent dat het college van B&W als verantwoordelijk bestuursorgaan deze taak “uitbesteedt” aan derden. Op grond van artikel 7 lid 5 WWB kan de gemeente de uitvoering van de wet uitbesteden met uitzondering van: ◆ de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende; ◆ de daarvoor noodzakelijke beoordeling van de omstandigheden.
10
Dit betekent dat gemeenten het doen van feitelijk onderzoek kunnen uitbesteden aan derden, mits de beoordeling van de onderzoeksresultaten en het verbinden van consequenties aan het recht op bijstand is voorbehouden aan de gemeente. In Turkije, Marokko, Suriname en Spanje zijn de attachés voor Sociale Zaken belast met de bijstandsonderzoeken ter plaatse. De attachés zijn in dienst van de Sociale Verzekeringsbank en zijn in het buitenland belast met de dienstverlening en handhaving op het gebied van socialezekerheidswetgeving. Het IBF is het aanspreekpunt voor gemeenten. Het IBF zet de informatieverzoeken van de gemeenten uit bij de attaché voor Sociale Zaken. De attaché voor Sociale Zaken zal geen zaken van gemeenten rechtstreeks aannemen. De bevoegdheid van de attachés tot het verrichten van bijstandsonderzoek is formeel vastgelegd in het Protocol bijzondere Attachés voor Sociale Zaken dat op 24 april 2003 is gesloten tussen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Sociale Verzekeringsbank. In landen waar geen attaché voor Sociale Zaken is gevestigd worden informatieverzoeken gericht aan zusterorganisaties van het IBF, of aan de (dichtstbijzijnde) Nederlandse vertegenwoordiging ter plaatse (ambassade of consulaat).
1.9 Het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) Het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) is opgericht met het oog op de bestrijding van grensoverschrijdende fraude op het gebied van de sociale zekerheid. Het IBF is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen als hét coördinatiepunt voor grensoverschrijdende uitwisseling van fraude-informatie. Het IBF maakt onderdeel uit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het IBF verricht niet zelf (opsporings)onderzoek, maar heeft een faciliterende functie bij de uitwisseling van gegevens voor zijn opdrachtgevers zoals gemeenten, CWI, maar ook de Sociale Verzekeringsbank en vergelijkbare organisaties in het buitenland. IBF onderhoudt hiervoor een uitgebreid netwerk met zusterorganisaties en overheidsinstanties in binnen- en buitenland. 1.9.1 Diensten voor gemeenten De diensten van het IBF zijn te onderscheiden in: ◆ coördinatie van gegevensuitwisseling in verband met onderzoek; ◆ advies, voorlichting en preventie; ◆ helpdesk IBF; ◆ ambtshulpverzoeken. Coördinatie van gegevensuitwisseling in verband met onderzoek Het IBF ontvangt en beoordeelt aanvragen van gemeenten tot het doen van onderzoek in het buitenland. Vervolgens zendt het IBF de onderzoeksaanvraag met alle relevante gegevens door naar hun contactpersoon in het buitenland. Nadat het IBF een rapportage uit het buitenland heeft ontvangen, wordt deze doorgestuurd naar de betreffende gemeente. Het IBF verricht zelf geen onderzoek in het buitenland.
11
Praktijk
Praktijk: top 5 onderzoekslanden 2006 In 2006 zijn bij het IBF talrijke verzoeken voor onderzoeken in het buitenland ingediend. Voor onderstaande landen zijn door gemeenten de meeste onderzoeks-aanvragen ingediend: 1. Turkije 2. Marokko 3. Verenigd Koninkrijk 4. Suriname 5. Nederlandse Antillen Bron: Internationaal Bureau Fraude-informatie van het UWV
Het IBF beschikt over een uitgebreid netwerk van contacten met zusterorganisaties en overheidsinstanties in het buitenland. Gemeenten kunnen via het IBF in principe in alle landen een verificatieonderzoek laten verrichten. Het is echter afhankelijk van de bereidheid tot medewerking of de politieke situatie in het betreffende land of een onderzoek ook tot resultaat zal leiden. De wijze waarop een onderzoeksaanvraag kan worden ingediend is beschreven in hoofdstuk 3. Advies, voorlichting en preventie Dit betreft het gevraagd of spontaan verstrekken van adviezen over fraudesignalen, fraudeconstructies, veranderde internationale regelgeving, trends, voorlichting door middel van presentaties en folderverstrekking en daar waar nodig preventieve advisering ter voorkoming van grensoverschrijdende fraude. Helpdesk IBF De helpdeskfunctie van het IBF betreft algemene vragen die vrijwel direct beantwoord kunnen worden zonder onderzoek in te stellen. De helpdesk kan bijvoorbeeld ook benaderd worden voor informatiemateriaal over het IBF. Ambtshulpverzoeken Een socialezekerheidsinstantie (in binnen- en buitenland) kan diverse verzoeken om gegevens bij het IBF indienen. Dit betreffen altijd verzoeken van administratiefrechtelijke aard op basis van verdragen en verordeningen. De verzoeken/diensten zijn als volgt te onderscheiden: ◆ verzoek om NAW-gegevens; ◆ verzoek om gegevens uit openbare (handels)registers; ◆ verzoek om inkomsten; ◆ informatie over (natuurlijke) personen; ◆ verificatie van controle gegevens; ◆ onderzoek naar verzwegen vermogen; ◆ spontane IBF-actie. IBF laat standaard de bijlage(n) van de onderzoeksrapportage uit het buitenland vertalen door een vertaalbureau. Dit is kosteloos.
12
Indien de gemeente wil overgaan tot incasso door middel van het leggen van beslag in het buitenland, dan dient hiertoe een advocaat in het betreffende land te worden ingeschakeld. Het IBF kan verwijzen naar een advocaat ter plaatse, en kan verder adviseren bij het leggen van conservatoir of executoriaal beslag. Zie voor incasso ook hoofdstuk 6.
1.10 Onderzoek, persoonsgegevens en privacy Om de onderzoeken in het buitenland mogelijk te maken is het noodzakelijk dat persoonsgegevens van de bijstandsgerechtigde worden verstrekt aan derden. De verstrekking van persoonsgegevens is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en in de Wet werk en bijstand (WWB). De WWB kan in dit verband als een bijzondere wet ten opzichte van de Wbp (algemene wet) worden beschouwd. De Wbp bevat algemene regels over de “verwerking” van persoonsgegevens. Het begrip “verwerking” wordt ruim uitgelegd. De verstrekking van persoonsgegevens valt onder het begrip “verwerking”. In zijn algemeenheid kunnen in het kader van de Wbp gegevens worden verstrekt aan derden wanneer dit noodzakelijk is voor de uitvoering van een wettelijke taak. Ook de uitvoering van de WWB valt hieronder. Er moet onderscheid worden gemaakt in: 1. de verstrekking van persoonsgegevens op verzoek van een buitenlandse instantie. Dit is geregeld in de Wbp (paragraaf 1.10.1). 2. de verstrekking van persoonsgegevens (aan binnenlandse en buitenlandse instanties) voor onderzoek naar het recht op bijstand en verificatie van gegevens. Dit is geregeld in de WWB (paragraaf 1.10.2). 1.10.1 De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is een uitwerking van de Europese privacyrichtlijn 95/46/EG. Deze richtlijn heeft een tweeledig doel: ◆ een gelijkwaardige bescherming van persoonsgegevens, en ◆ een vrij verkeer van persoonsgegevens binnen de Europese Unie. Inmiddels hebben alle EU-landen hun privacywetgeving in overeenstemming gebracht met deze Europese privacyrichtlijn. In Nederland vormt de Wbp de uitwerking van deze richtlijn. Dit betekent dat er in beginsel voor gemeenten geen belemmering bestaat voor verstrekking van persoonsgegevens aan een ander land binnen de Europese Unie, mits de gegevensverstrekking in overeenstemming is met de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens. Voor gemeenten is in dit geval het bepaalde in artikel 8 sub e en f Wbp van belang: Gegevensverwerking (lees: verstrekking) is slechts mogelijk indien: ◆ de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt (artikel 8 sub e Wbp), of
13
◆
de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert (artikel 8 sub f Wbp).
Gemeenten zijn in de uitvoering van de WWB belast met de vervulling van een publiekrechtelijke taak zoals hier bedoeld. Bovendien worden controle en verificatie in verband met de vaststelling van het recht op bijstand over het algemeen beschouwd als een gerechtvaardigd belang. Dit artikel is tevens de legitimatie voor de verstrekking van persoonsgegevens op verzoek van een bestuursorgaan in een ander Europees land. Het criterium “vervulling van een publiekrechtelijke taak” heeft voor de toepassing van de Wbp betrekking op zowel het orgaan dat de gegevens verstrekt, als het orgaan dat de gegevens vraagt. Echter, de WWB levert hier wel een belemmering op. In artikel 65 WWB is een geheimhoudingsplicht opgenomen voor eenieder die in het kader van de uitvoering van de WWB bekend wordt met persoonsgegevens. De verplichting voor gemeenten tot het verstrekken van persoonsgegevens aan buitenlandse instanties geldt alleen wanneer een buitenlands orgaan hierom verzoekt in verband met de uitoefening van een taak van zwaarwegend algemeen belang (artikel 67 lid 1 sub f WWB). In dat geval is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing. Van een zwaarwegend algemeen belang is onder andere sprake als de gegevens nodig zijn in verband met de controle van het recht op publiekrechtelijke uitkeringen. De instantie die om de gegevens vraagt zal in haar informatieverzoek dan ook aan moeten geven dat zij de gegevens nodig heeft in verband met een dergelijke taak. Als dit niet het geval is dan kunnen de gevraagde gegevens niet worden verstrekt. 1.10.2 Gegevensverstrekking binnen de Wet werk en bijstand (WWB) In de WWB wordt onderscheid gemaakt in drie soorten van gegevensverstrekking: 1. Andere instanties verstrekken persoonsgegevens aan B&W; 2. B&W verstrekken in verband met eigen onderzoek persoonsgegevens aan derden; 3. B&W verstrekken op verzoek persoonsgegevens aan derden. 1. Andere instanties verstrekken persoonsgegevens aan B&W (artikel 63 en 64 WWB) Artikel 63 WWB voorziet in een algemene verplichting van de werkgever tot het (desgevraagd of uit eigen beweging) verstrekken van gegevens aan B&W voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet. In artikel 64 van de WWB is verder een opsomming gegeven van instanties die verplicht zijn om aan B&W gegevens te verstrekken als daar om wordt gevraagd. Beide artikelen hebben betrekking op binnenlandse instanties. Het zal duidelijk zijn dat buitenlandse organen door middel van een Nederlandse wet niet zonder meer verplicht kunnen worden gegevens te verstrekken. In dit verband speelt deze vorm van het op verzoek verstrekken van gegevens dan ook geen rol. 2. B&W verstrekken in verband met eigen onderzoek persoonsgegevens aan derden (artikel 65 WWB) Ingevolge artikel 65 WWB heeft eenieder die in het kader van de uitvoering van de 14
WWB bekend wordt met persoonsgegevens een geheimhoudingsplicht. Deze geheimhoudingsplicht houdt in dat de gegevens niet verder bekend mogen worden gemaakt dan voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is (dan wel door de wet is voorgeschreven of toegestaan). Het is met name dit noodzakelijkheidscriterium dat voor B&W de mogelijkheid schept om in verband met het vaststellen van het recht op bijstand persoonsgegevens te verstrekken, zo nodig aan buitenlandse instanties. Het doen van onderzoek en het verrichten van verificaties is immers noodzakelijk om de WWB op een rechtmatige wijze uit te voeren. Artikel 53a lid 2 WWB biedt gemeenten de basis voor deze onderzoeksbevoegdheid. Het is van belang te benadrukken dat de noodzaak van onderzoek niet een ongelimiteerde verstrekking van alle persoonsgegevens die in het dossier aanwezig zijn rechtvaardigt. De uitzondering op de geheimhoudingsplicht heeft slechts betrekking op gegevens die minimaal nodig zijn om de controle uit te voeren. In bepaalde gevallen zal het verstrekken van de naam en de geboortdatum van de betrokkene aan een andere instantie voldoende zijn om de ontstane onduidelijkheid rondom het verdere recht op bijstand weg te nemen. In dat geval mogen B&W niet méér persoonsgegevens verstrekken dan strikt noodzakelijk. Overigens wordt de gemeente op grond van de Wbp aangemerkt als zogeheten “verantwoordelijke” voor de persoonsgegevens. 3. B&W verstrekken op verzoek (of uit eigen beweging) persoonsgegevens aan derden (artikel 66 en 67 WWB) Uitgangspunt is dat eenieder die bij de uitvoering van de WWB bekend wordt met gegevens over natuurlijke personen in beginsel een geheimhoudingsplicht heeft (artikel 65 WWB). Op grond van artikel 66 zijn B&W echter verplicht om, bij een vermoeden van een misdrijf ten nadele van een Nederlandse of buitenlandse uitkeringsinstantie, het betreffende orgaan hiervan in kennis te stellen. Daarnaast bevat artikel 67 van de WWB een opsomming van instanties waaraan B&W gegevens dienen te verstrekken. B&W kunnen gegevens uit eigen beweging verstrekken. Wanneer één van deze instanties verzoekt om gegevens dan zijn B&W verplicht deze te verstrekken. Op grond van artikel 67 lid 1 sub f en g geldt deze verplichting eveneens ten aanzien van buitenlandse organen, dan wel bestuursorganen van de Nederlandse Antillen, als deze gegevensverstrekking verband houdt met de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang. Hieronder wordt onder meer verstaan de controle en verificatie in het kader van publiekrechtelijke uitkeringen. Voor een schematisch overzicht van de mogelijkheden van gegevensuitwisseling wordt verwezen naar het Schema gegevensuitwisseling in het kader van de WWB dat als bijlage 1 bij deze handreiking is gevoegd.
1.11 “Onrechtmatig” verkregen gegevens Vaak wordt aangenomen dat wanneer gegevens niet volgens de privacyregels zijn verkregen, sprake zou zijn van “onrechtmatig verkregen bewijs”. Dit bewijs zou in dat geval niet gebruikt mogen worden om ten onrechte verleende bijstand terug te 15
vorderen. Dit is echter een misvatting. De term “onrechtmatig verkregen bewijs” speelt vooral een rol in het strafrecht. Bij het uitvoeren van controles in het kader van de bijstand is geen sprake van een strafrechtelijk onderzoek, maar van het uitoefenen van bestuursrechtelijke bevoegdheden. Deze bevoegdheden worden begrensd door de Algemene wet bestuursrecht (geschreven recht) en door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (deels ongeschreven recht).
Praktijk
“Onrechtmatig” verkregen gegevens Een bijstandsgerechtigde keert terug uit het buitenland. Bij een controle door de douane op de Nederlandse luchthaven worden waardepapieren aangetroffen tot een totaalbedrag van ruim € 400.000,-. Er worden ter plekke door de douane fotokopieën gemaakt. De FIOD meldt e.e.a. ruim 1 jaar later aan de sociaal rechercheur van de gemeente. De bijstandsuitkering wordt beëindigd. Naast een bezwaar- en beroepsprocedure tegen de beëindiging van de bijstand maakt belanghebbende de zaak eveneens aanhangig bij de Nationale Ombudsman. Deze concludeert in een rapport dat de douanebeambte destijds niet bevoegd was tot het maken van fotokopieën van de belastende stukken. Bij de Centrale Raad van Beroep betoogt belanghebbende dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De Raad stelt dat regels omtrent bijstandsverlening worden beheerst door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Gegevens die op de hierbedoelde wijze zijn verkregen “mogen alleen dan niet worden gebruikt indien zij zijn verkregen op een manier die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht”. Daarvan was volgens de Centrale Raad in dit geval geen sprake. Centrale Raad van Beroep, 29 januari 2002, JABW 2002/52. Zie ook CRvB 29 oktober 2002, JABW 2003/15 i.v.m. het geoorloofde gebruik van gegevens die in het administratief onderzoek zijn verkregen.
Uit het bovenstaande voorbeeld kan worden geconcludeerd dat de regels omtrent het verkrijgen van bewijsstukken ter verificatie in het kader van de WWB een stuk soepeler zijn dan in het reguliere strafrecht. Zelfs als informatie is verkregen op een wijze die mogelijk op gespannen voet lijkt te staan met privacyregels, dan mag de gemeente deze gebruiken bij de vaststelling van het recht op bijstand. Uitgangspunt is dat de gemeente bij het instellen van onderzoek in het kader van rechtmatige bijstandsverlening is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hierbij is met name doorslaggevend of het handelen van de gemeente bij het verkrijgen van gegevens in strijd is met deze beginselen. Hierbij is niet zozeer van belang of gegevens wel geheel volgens de geldende privacyregels zijn verkregen. De rechterlijke toets zal zich vooral richten op de vraag of het bestuursorgaan onbehoorlijk heeft gehandeld. Verder zal de rechter over het algemeen toetsen op welke wijze de gemeente is omgegaan met de verkregen gegevens. Zo is de gemeente bijvoorbeeld verplicht om op grond van het zorgvuldigdheidsbeginsel nader onderzoek te doen in gevallen waarin de verkregen gegevens nog geen volledig inzicht verschaffen in de situatie van de cliënt. Voor meer informatie over onderzoek en privacy zie paragraaf 1.10.
16
[2]
Aanleiding tot nader onderzoek
Gemeenten kunnen op verschillende manieren bekend worden met het bestaan van inkomen of vermogen in het buitenland. Soms is er volledige duidelijkheid over de aard en hoogte van de middelen, in andere gevallen bestaat er slechts een vermoeden dat vraagt om nader onderzoek. Hieronder wordt nader toegelicht in welke situaties een nader onderzoek in het buitenland kan worden ingesteld. Een onderzoek vangt aan met het indienen van een onderzoeksaanvraag bij het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) in Amsterdam (zie ook hoofdstuk 3). Aanvragen voor een onderzoek moeten aan de volgende criteria voldoen: ◆ er moeten voldoende aanwijzingen zijn (paragraaf 2.1); ◆ de aanwijzingen zijn concreet (paragraaf 2.2); ◆ het vooronderzoek en de bewijsstukken zijn toereikend voor nader onderzoek ter plaatse (paragraaf 2.3).
2.1 Er zijn voldoende aanwijzingen Signalen over mogelijke inkomens- en/of vermogensbestanddelen in het buitenland komen op verschillende manieren bij de gemeente binnen. Het kan gaan om informatie door de belanghebbende zelf, informatie van een derde zoals een instelling voor sociale zekerheid, de politie, justitie of de fiscus, een (anonieme) melding door een andere persoon of gegevens uit een onderzoek door de sociale recherche. De verkregen informatie kan, in combinatie met dossieronderzoek, al dan niet voldoende aanwijzingen opleveren voor de mogelijke aanwezigheid van inkomen of vermogen in het buitenland. Dossieronderzoek kan bijvoorbeeld informatie opleveren over al aanwezige (buitenlandse) stukken, regelmatig langdurig verblijf in het buitenland, vermogensopbouw of aflossing van omvangrijke schulden, “onverklaarbare” geldelijke transacties en bevindingen uit eerdere (fraude)onderzoeken.
2.2 De aanwijzingen zijn voldoende concreet De constatering dat er aanwijzingen zijn voor inkomens- en/of vermogensbestanddelen in het buitenland is onvoldoende om onderzoek te kunnen doen. In geval van vermoedelijk inkomen moet de inkomstenbron bekend zijn en in geval van vermoedelijke bezittingen moeten er min of meer concrete aanwijzingen zijn in (de omgeving van) welke plaats deze zich bevinden, waarbij uiteraard geldt dat hoe concreter de gegevens zijn hoe groter de kans is dat deze zijn te traceren. Dit betekent dat als belanghebbende zelf, of een derde, mededelingen doet over buitenlandse bezittingen, door de behandelende medewerker moet worden doorgevraagd om zo gedetailleerd mogelijke informatie te krijgen over de plaats van de bezittingen. Wanneer van de belanghebbende voldoende duidelijkheid wordt verkregen over het inkomen of vermogen, dan is nader onderzoek in het buitenland niet meer noodzakelijk. In paragraaf 2.2.1. wordt uitgebreider beschreven wat te doen indien de informatie van de betrokkene niet volledig is.
18
2.2.1 De belanghebbende verstrekt zelf informatie over buitenlands inkomen/vermogen Is het de belanghebbende zelf die informatie verstrekt over zijn bezittingen, dan is deze ook verantwoordelijk voor het overleggen van bewijsstukken ter verificatie van hetgeen door hem wordt aangedragen. Het is vervolgens aan de gemeente om te beoordelen of de aangeleverde stukken “valide” genoeg zijn. Ingeval de bewijsstukken weliswaar volledig zijn, maar niet betrouwbaar genoeg, dan is het in eerste instantie aan de cliënt om hierin helderheid te verschaffen. Zo nodig kan de gemeente ingevolge artikel 54 WWB het recht op bijstand opschorten en een hersteltermijn bieden. Indien de cliënt buiten zijn eigen toedoen deze helderheid niet kan verkrijgen, bijvoorbeeld omdat de buitenlandse instantie de informatie niet verstrekt, dan kan het recht op bijstand niet worden opgeschort. Dan ligt het voor de hand een onderzoek in het buitenland te laten verrichten en hiertoe een onderzoeksaanvraag in te dienen (zie hoofdstuk 3). Zijn de stukken onvolledig, en is het gebrek aan informatie de cliënt te verwijten, dan is er aanleiding voor het opschorten van de bijstand en het verlenen van een hersteltermijn als bedoeld in artikel 54 WWB. Indien de belanghebbende na het verstrijken van de hersteltermijn in gebreke blijft dan kan het recht op bijstand worden ingetrokken. In een schema dat is opgenomen als bijlage 2 bij deze handreiking is verder uitgewerkt hoe om te gaan met een signaal van verzwegen vermogen. 2.2.2 Een vermoeden van verzwegen inkomen/vermogen ontstaat buiten cliënt om In de praktijk komt het veelvuldig voor dat het niet de cliënt is die spontaan met informatie komt, maar dat het vermoeden ontstaat door signalen binnen het al bestaande dossier of door (anonieme) verklaringen of stukken van derden. Het is aan B&W om te beoordelen of de aanwijzingen voldoende concreet zijn om de cliënt hiermee te confronteren. Hierbij dienen B&W zich te realiseren dat het informeren van de cliënt tot gevolg kan hebben dat deze maatregelen gaat treffen om bijvoorbeeld de tenaamstelling van de inkomsten of het vermogen aan te passen of tot vervreemding van een onroerend goed over te gaan. Als de informatie voldoende “hard” is om de cliënt hiermee te confronteren, dan is het aan de belanghebbende om hierover zo nodig nadere duidelijkheid te verschaffen. Als de gemeente uitsluitend op grond van informatie van derden direct wil overgaan tot beëindiging van de bijstand, dan is het raadzaam om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze te geven. Een en ander hangt samen met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat het bestuursorgaan de belanghebbende dient te horen alvorens een belastende beschikking af te geven die steunt op gegevens die niet door de belanghebbende zelf zijn aangedragen. Er wordt in artikel 4:8 Awb weliswaar een uitzondering gemaakt voor situaties waarin de belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden, doch dit is niet in alle gevallen zonder meer vast te stellen. Is de informatie weliswaar “hard” genoeg, maar nog niet volledig, dan heeft de gemeente een keuze: (1) de cliënt confronteren met de informatie of (2) eerst nader onderzoek instellen. 19
Bepalend bij het maken van deze keuze is het risico dat de cliënt zelf maatregelen gaat treffen om tot vervreemding van inkomen of vermogen over te gaan: 1. De cliënt wordt geconfronteerd met de informatie en B&W vragen om nadere inlichtingen of bewijsstukken. De gemeente kan in gevolge artikel 54 WWB het recht op bijstand opschorten en een hersteltermijn bieden. Indien de cliënt echter buiten zijn eigen toedoen deze helderheid niet kan verkrijgen, dan kan het recht op bijstand ook niet worden opgeschort. Hiermee vervalt ook de mogelijkheid om de bijstand wegens het niet herstellen van het verzuim te beëindigen. In dat geval resteert alleen de mogelijkheid van nader onderzoek ter plaatse in het buitenland. 2. Er wordt nader onderzoek ingesteld. Wanneer de gemeente besluit nader onderzoek in te stellen, dan dient hiertoe een onderzoeksaanvraag te worden ingediend bij het IBF (zie hoofdstuk 3). Consequentie is dat de bijstandsuitkering voorlopig niet kan worden beëindigd in afwachting van de onderzoeksresultaten. In het Processchema signaal grensoverschrijdend onderzoek dat is opgenomen als bijlage 2 bij deze handreiking is verder uitgewerkt hoe om te gaan met een signaal van verzwegen vermogen. Aangezien de wijze en mogelijkheden van onderzoek per land verschillen wordt hierop in hoofdstuk 4 nader ingegaan.
2.3 Het vooronderzoek en de door de gemeente overgelegde bewijsstukken zijn toereikend Het IBF beoordeelt op basis van zijn ervaringen met onderzoeken in verschillende landen of het vooronderzoek en de door de gemeente overgelegde gegevens toereikend zijn. Uit de aanvraag om onderzoek moet blijken welke signalen zijn verkregen, wat het dossieronderzoek heeft opgeleverd, of er al dan niet vooronderzoek in Nederland is gedaan en wat dit aan informatie heeft opgeleverd. Bij de aanvraag moeten diverse bewijsstukken/gegevens worden overgelegd. Zie paragraaf 3.2.
20
[3]
Het indienen van een onderzoeksaanvraag
3.1 Aanvraagformulier Aanvragen voor een onderzoek in het buitenland kunnen alleen worden ingediend door middel van het formulier “Aanvraag rechtmatigheidsonderzoek in … “. Dit formulier kan als volgt worden aangevraagd bij het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) in Amsterdam: ◆ per telefoon (020) 752 41 75 ◆ per fax (020) 752 41 77 ◆ e-mail
[email protected] Op het aanvraagformulier dient te worden vermeld in welk land nader onderzoek wordt gevraagd.
3.2 Bewijsstukken en benodigdheden Bij de aanvraag moeten (voor zover mogelijk) de volgende bewijsstukken/ gegevens worden overgelegd: ◆ uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie (Gba) van betrokkene en de (ex-) partner (de juiste spelling van de naam is zeer belangrijk bij het achterhalen van gegevens in het buitenland); ◆ uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie van de ouders van betrokkene en de (ex-)partner4; ◆ een kopie van (alle bladzijden van) het buitenlandse paspoort of de buitenlandse identiteitskaart; ◆ bij islamitische landen (bijvoorbeeld Turkije en Marokko) of Oost-Europese landen een kopie van het fotoblad en van de pagina met de persoonsgegevens (in Turkije is dit de laatste pagina van het paspoort5); ◆ in welk(e) district/provincie de geboorteplaats van de betrokkene en de (ex-)partner ligt; ◆ het exacte adres (mits bekend) als volgt opgebouwd: ◆ naam van de wijk of het dorp; ◆ straatnaam en huisnummer; ◆ eventueel naam van het appartement(encomplex); ◆ naam deelgemeente (van een grote stad); ◆ naam stad of district; ◆ naam provincie. ◆ (recente) uitkeringen naast de bijstand, zoals AKW, AOW en WAO/WIA; ◆ de vakantiebestemming(en) (zo mogelijk met adres)/bestemming vliegtickets, pagina’s uit paspoort met in- en uitreisdata; ◆ alle buitenlandse documenten (zoals bankafschriften, medische verklaringen, eigendomsbewijzen, huwelijks-/echtscheidingsakte, belastingaangiften) die voorhanden zijn, bij voorkeur voorzien van een stempel of plaats van opmaak en afgifte; ◆ buitenlandse huwelijksakte; ◆ buitenlandse echtscheidingsakte; ◆ familieboekje; ◆ een door belanghebbende gedateerd en ondertekend inlichtingenformulier, waarin deze de gemeente machtigt om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens (dit kan zijn het bij de aanvraag om bijstand ingevulde inlichtingenformulier of een later inlichtingenformulier dat in het kader van een heronderzoek is ingevuld); ◆ in geval van een tip: kopie van de betreffende brief, of van de telefoonnotitie. 22
3.2.1 Specifieke benodigdheden en/of aandachtspunten per land Turkije ◆
kopie van het Turkse paspoort Van groot belang hierbij is een duidelijke kopie van het Turkse paspoort, niet alleen van de fotopagina, maar vooral van de laatste pagina. Op de laatste pagina kunnen de geboorteplaats, regio (provincie) en de namen van de ouders worden gevonden. De naam van de vader van betrokkene, ook indien al lang overleden, is noodzakelijk voor een onderzoek. Op de laatste pagina van het paspoort kan ook gevonden worden waar betrokkene staat ingeschreven bij de burgerlijke stand.
◆
eigendomsakte Als betrokkene zelf opgeeft onroerend goed te bezitten in Turkije moet hem gevraagd worden naar de “Tapu Senedi”, dit is de eigendomsakte. Van belang is om (eventuele) adresinformatie als volgt te toetsen op compleetheid: ◆ sokak (sok.) = straat ◆ cadde (cad.) = avenue, laan ◆ bulvar (bulv.) = boulevard ◆ mahalle ( mah.) = wijk (van groot belang in steden, anders is het de bekende speld in de hooiberg) ◆ köy = dorp ◆ site = bij elkaar horende groep appartementen (altijd met eigen naam) Tot slot moet opgemerkt worden dat het raadzaam is om door te vragen op het punt van plaatsnamen (geboorteplaats, etc). Veel plaatsnamen komen meerdere malen voor in Turkije. Daarom dient, indien mogelijk, tevens de naam van het district (provincie) gevraagd te worden. Bijvoorbeeld: Catak, district Karaman.
Marokko ◆
kopie van het Marokkaanse paspoort Van groot belang is een duidelijke kopie van het Marokkaanse paspoort, niet alleen van de fotopagina, maar ook van de eerste pagina’s (voor ons zijn dit visueel de laatste pagina’s van het paspoort) waar gegevens ten aanzien van geboorteplaats/ -streek in het Frans en in het Arabisch vermeld staan;
◆
adres/locatie van onroerend goed (+ routebeschrijving naar de woning zo mogelijk met herkenningspunten);
◆
geboorteakte, huwelijksakte en document van de (Marokkaanse) burgerlijke stand Het is noodzakelijk de volledige namen van de ouders (vader) te hebben. Deze gegevens staan vermeld op de Marokkaanse geboorteakte en/of huwelijksakte. Navraag naar deze documenten is dus zeer waardevol;
◆
Carte d’Identité Nationale (met uniek identiteitsnummer van betrokkene) Voor een succesvol onderzoek dient men (indien er geen adres bekend is) minimaal te beschikken over dit paspoort of de Marokkaanse identiteitskaart (Carte d’Identité Nationale). Op deze kaart staat een uniek identiteitsnummer, vergelijkbaar met ons BSN-nummer. Dit CIN nummer is een belangrijke ingang bij diverse Marokkaanse 23
instanties. Dit nummer staat bijvoorbeeld ook op het rijbewijs. Indien betrokkene geen Marokkaans paspoort kan overhandigen, dan zou hij/zij wel over dit CIN moeten beschikken; ◆
vakantiebestemmingen (voor zover bekend). Indien betrokkene zelf heeft verklaard eigenaar te zijn van een woning in Marokko, moet betrokkene gevraagd worden naar: ◆ de “Titre Foncier”, de grondtitel waarmee het huis staat ingeschreven bij het Conservation Foncière (vergelijkbaar met het hypotheekkantoor) of een “acte d’adoule” (akte van een notaris); ◆ een routebeschrijving naar de woning.
◆
indien voorhanden, het Spaanse sociale zekerheidsnummer (Documento Nacional de Identidad (DNI) of Número de Identificación (NIE); indien van toepassing, de gegevens van de (ex-)partner; volledige notatie van de voor- en achternamen (geen voorletters). Bij vrouwen ook de volledige meisjesnaam.
Spanje
◆ ◆
Suriname ◆
◆
indien voorhanden het perceelnummer en/of –omschrijving. Hoe meer gegevens m.b.t. (locatie van) het perceel bekend zijn, hoe groter de kans dat het object getraceerd wordt; zo compleet mogelijke adresgegevens.
Verenigd Koninkrijk ◆ juiste spelwijze van de naam van betrokkene. Een check met Gba kan hierbij uitkomst bieden. Zo kan een naam (zoals Mohamed) op veel verschillende manieren gespeld worden; ◆ indien bekend: vermelden alias (bij een alias zijn de voor- en achternaam vaak omgedraaid); ◆ geboortedatum en fictieve geboortedatum; Aandachtspunt bij de geboortedatum is dat soms onbekend is wat de werkelijke geboortedatum van iemand is. Dan wordt er een fictieve geboortedatum opgegeven. In Nederland wordt deze persoon dan bijvoorbeeld geregistreerd met geboortedatum 01-01-1970 of 01-07-1970 en in Engeland met geboortedatum 00-00-1970. ◆ huidig adres in Nederland; ◆ indien bekend het National Insurance Number (NINO) (het Engelse BSN-nummer) van betrokkene; ◆ een duidelijke omschrijving van de vraag en waarop het vermoeden van fraude is gebaseerd; ◆ optioneel: BSN-nummer; ◆ optioneel: namen en geboortedata van eventuele kinderen. Nederlandse Antillen ◆ Volledige voornamen (in plaats van initialen) en achternaam.
24
3.3 Hoe en waar in te dienen Aanvragen kunnen (uitsluitend) per post worden ingediend bij: UWV/FPO (D toren, 4e etage) Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) Postbus 58285 1040 HG Amsterdam
3.4 Toetsing aanvraag Na ontvangst van de aanvraag wordt deze getoetst op een duidelijke vraagstelling, motivering, volledigheid en onderzoekswaardigheid. Hoe vollediger de aangeleverde informatie, des te groter de kans op een succesvol onderzoek. Zo nodig wordt voor aanvullende informatie contact opgenomen met de gemeente. Daarnaast verrijkt het IBF indien mogelijk het onderzoek met aanvullende gegevens die binnen het IBF beschikbaar zijn. Aanvragen die aan de voorwaarden voldoen worden voor onderzoek doorgestuurd naar het betreffende land. Aanvragen die (na eventuele nadere gegevensuitvraag) niet aan de gestelde voorwaarden voldoen worden - met opgaaf van redenen - niet verder in behandeling genomen. Nadat een aanvraag is ingediend ontvangt de gemeente achtereenvolgens: ◆ een bevestiging van ontvangst van de aanvraag met daarin vermeld de naam en het telefoonnummer van de contactpersoon in Nederland; ◆ in voorkomende gevallen een bericht dat de aanvraag (nog) niet volledig is, en pas in behandeling wordt genomen na aanlevering van aanvullende informatie; ◆ in voorkomende gevallen een bericht dat de aanvraag niet onderzoekswaardig is en derhalve niet verder in behandeling wordt genomen; ◆ een bericht wanneer de aanvraag naar het land van onderzoek is gestuurd met vermelding van de vermoedelijke termijn van afhandeling; ◆ zo nodig een periodiek voortgangsbericht. Nadat het rapport uit het buitenland is ontvangen: ◆ het rapport van de contactpersoon in het buitenland; ◆ de verzamelde bewijsstukken met een Nederlandse vertaling daarvan; ◆ (indien van toepassing) een taxatierapport van het onroerend goed met een Nederlandse vertaling daarvan; ◆ een begeleidende brief van het IBF met een (beknopte) samenvatting van de bevindingen; ◆ een algemene beschrijving van de geraadpleegde bronnen; ◆ een evaluatie formulier van het IBF om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de geboden diensten van het IBF en om gemeenten in een mogelijk vervolgtraject adequaat van dienst te zijn.
25
[4]
Het onderzoek in het buitenland
Over het algemeen wordt een informatieverzoek door het IBF gericht aan een contactpersoon van een buitenlandse zusterorganisatie, een buitenlandse uitkeringsinstantie, of de (dichtstbijzijnde) Nederlandse vertegenwoordiging ter plaatse (ambassade of consulaat). Dit verschilt per land. Het IBF legt zo nodig nieuwe contacten indien in het land geen bestaande contacten voorhanden zijn.
4.1 De duur van een onderzoek De duur van een onderzoek ter plaatse is sterk afhankelijk van de aard en inhoud van het onderzoek. Bovendien is ook de infrastructuur in het betreffende land van invloed op de termijn waarbinnen eventuele onderzoeksresultaten voorhanden zijn. In zijn algemeenheid kan niet op voorhand precies worden aangegeven hoe lang een onderzoek zal duren. De gemeente ontvangt regelmatig een tussentijds bericht over de stand van zaken rondom het onderzoek.
4.2 Rechtsbasis van de onderzoeken Als uitgangspunt geldt dat het onderzoek in het betreffende land niet op formele belemmeringen mag stuiten. Bij onderzoek in openbare bronnen doet dit probleem zich meestal niet voor, tenzij de openbaarheid van een bron door het betreffende land wordt betwist. De toegang tot “niet-openbare bronnen” is afhankelijk van de afspraken die met het betreffende land zijn gemaakt. Deze afspraken bestaan in verschillende vormen, bijvoorbeeld (niet limitatief): ◆ een (bilateraal of multilateraal) verdrag; ◆ een protocol; ◆ een “Memorandum of Understanding”; ◆ een “Letter of Intent”. Indien u wilt weten of met een land afspraken bestaan over de uitwisseling van gegevens dan kunt u deze vraag voorleggen aan het IBF.
4.3 Buitenlandse bronnen Er kan onderscheid worden gemaakt tussen “openbare bronnen” en “niet-openbare bronnen”. Voor het raadplegen van openbare bronnen bestaan over het algemeen geen belemmeringen. Voorbeelden van openbare bronnen zijn: ◆ kadasters; ◆ kamers van koophandel; ◆ internationaal handelsregister; ◆ waarnemingen ter plaatse.
27
Voorbeelden van niet-openbare bronnen zijn: ◆ bevolkingsregisters; 6 ◆ bankrekeningen ; ◆ uitkeringsinstanties; ◆ werkgevers. Vanwege de grote onderlinge verschillen per land in de toegankelijkheid van openbare en niet-openbare bronnen kan hierover geen algemeen geldende informatie worden gegeven. Met name in Turkije, Marokko, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Suriname en de Nederlandse Antillen en Aruba is ervaring opgedaan met onderzoeken naar inkomen en vermogen. Op basis hiervan zijn de mogelijkheden in deze landen hieronder uitgebreid beschreven.
4.4 Turkije 4.4.1 Rechtsbasis onderzoeken Naar de rechtsbasis voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in Turkije (en Marokko) is begin 2000 onderzoek gedaan door het T.M.C. Asser Instituut in Den Haag. Blijkens het (vertrouwelijke) rapport “Controle op vermogen en inkomen in het buitenland in het kader van Abw-uitkeringen” van 28 april 2000 vormt geen van de bestaande bilaterale verdragen met Turkije een rechtsbasis voor onderzoek naar vermogen en inkomen in het kader van de uitvoering van de bijstand. Diplomatieke en consulaire ambtenaren, waaronder de Nederlandse Attachés voor Sociale Zaken in het buitenland, mogen echter de noodzakelijke gegevens verzamelen, voor zover dit in overeenstemming is met de regels of de toestemming van het betreffende land. In dit verband is vooral van belang in hoeverre registers, waarin relevante informatie over vermogen en inkomen is opgenomen, openbaar zijn. Hoewel de registers van de kadasters en de kamers van koophandel ingevolge Turkse wettelijke bepalingen in principe openbaar zijn, is het voor de medewerkers van het Bureau Attaché Sociale Zaken niet altijd mogelijk om de gewenste informatie te verkrijgen. 4.4.2 Instantie De onderzoeken in Turkije worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Attaché voor Sociale Zaken. Deze is hoofd van het bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Ankara. De onderzoeken worden gedaan door lokale medewerkers van dit bureau. Zij spreken en schrijven zowel Turks als Nederlands en kennen het land en de gewoonten en gebruiken. Deze medewerkers hebben geen (lokale) opsporingsbevoegdheid en verrichten hun controlewerkzaamheden in het kader van een administratief onderzoek. Zij raadplegen ter plekke openbare bronnen, verzamelen relevante bewijsstukken en rapporteren over hun bevindingen. 4.4.3 Onderzoek naar vermogen: openbare bronnen Na ontvangst van de onderzoeksgegevens uit Nederland wordt het onderzoek ter plaatse gestart.
28
Over het algemeen doorloopt dit onderzoek de volgende fasen: Vooronderzoek Onderzocht wordt of er, naast de door de gemeente geleverde bewijsstukken/gegevens, via het internet aanvullende informatie over betrokkene te vinden is, bijv. op het gebied van telefoonregistraties. Deze aanvullende informatie kan een indicatie geven over de locatie van het onroerend goed. ◆
◆
Raadplegen bronnen ◆ bij onderzoek naar bezittingen Onderzocht wordt of betrokkene voorkomt in de registers van het kadaster, de afdeling onroerend goedbelasting van de gemeente en zo nodig ook het bevolkingsregister. Dit onderzoek wordt, afhankelijk van de mate waarin de aanwijzingen van de gemeente concrete informatie bevatten, gedaan in (de ruime omgeving van) de plaats waar de bezittingen zich vermoedelijk bevinden. Indien er geen indicatie is over de locatie van het onroerend goed, dan wordt onderzoek gedaan in de geboorteplaats van de betrokkene. ◆ bij onderzoek naar inkomsten Het onderzoek richt zich op de vraag of belanghebbende voorkomt in de registers van een uitkeringsinstantie en/of de Kamer van Koophandel in het gebied waar hij/zij werkzaam zou zijn. Voor inzage in de genoemde bronnen, alsmede het verkrijgen van een uittreksel daaruit, is de onderzoeker afhankelijk van de medewerking van de lokale Turkse autoriteiten. ◆ Buurtonderzoek Als er sprake is van huizenbezit tracht de onderzoeker informatie te verkrijgen van de bewoner(s) en/of eventueel de buren over de wijze van bewoning. Onderzocht wordt of er sprake is van verhuur en zo ja, sinds wanneer en wat de huuropbrengst is. ◆ Waardebepaling van de bezittingen Het onderzoek wordt afgerond met een bepaling van de huidige economische waarde van het onroerend goed. Bij voorkeur door een lokale makelaar, maar als deze in de directe nabijheid niet voorhanden is, wordt een beroep gedaan op het wijk- of dorpshoofd. Is geen taxatie te verkrijgen, dan zal moeten worden volstaan met de taxatie in het kader van de OZB, waarbij zij aangetekend dat deze veelal aanzienlijk lager is dan de werkelijke waarde. Het is in Turkije overigens niet gebruikelijk om een hypotheek te hebben.
Er kan zich de situatie voordoen dat lokale Turkse autoriteiten niet bereid zijn om informatie te verstrekken uit de onder hun beheer zijnde openbare bron. Als dat in een voorkomend geval geldt voor zowel het kadaster als de afdeling belastingen van de gemeente zal het onderzoek niet tot tastbare resultaten leiden. 4.4.4 Rapport/bewijsstukken De onderzoeker legt zijn bevindingen vast in een rapport en de Attaché voor Sociale Zaken stuurt dit, samen met de verzamelde bewijsstukken, naar het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) in Amsterdam. In het rapport wordt steeds verwezen naar de bijbehorende en genummerde bewijsstukken. 29
4.4.5 Onderzoek naar inkomen: niet-openbare bronnen Ouderdomsvoorzieningen in Turkije Personen die gedurende enige tijd legaal in Turkije hebben gewerkt, kunnen recht hebben op een Turks ouderdomspensioen. In Turkije worden de verplichte pensioenregelingen uitgevoerd door het Sosyal Güvenlik Kurumu (SGK). Deze organisatie bestaat sinds kort en is het resultaat van een fusie tussen drie grote uitvoeringsinstellingen. De grootste is het SSK waar werknemers in loondienst verzekerd zijn, daarnaast is er het Bag-Kur dat de uitvoering verzorgt voor zelfstandigen en ten slotte is er een uitvoeringsorgaan voor ambtenaren, Emekli Sandigi. Op dit moment voeren deze uitvoeringsinstellingen nog gescheiden administraties. De ingangsdatum van een pensioen is niet zozeer afhankelijk van de leeftijd van een gerechtigde, maar van het aantal dagen dat een persoon premie heeft betaald én het aantal jaren dat iemand verzekerd is geweest. Globaal gesteld kan een vrouw momenteel na twintig verzekerde jaren met pensioen en een man na vijfentwintig verzekerde jaren. De hoogte van het ouderdomspensioen varieert aanzienlijk van 80 YTL (ca 45 euro) per maand tot maximaal 800 YLT (ca 450 euro) per maand. Gegevens over een mogelijk verzwegen Turks ouderdomspensioen bevinden zich in een niet-openbare bron. Voor inzage in de genoemde bronnen, alsmede het verkrijgen van een uittreksel daaruit, is de onderzoeker afhankelijk van de medewerking van de lokale Turkse autoriteiten.
4.5 Marokko 4.5.1 Rechtsbasis onderzoeken De rechtsbasis voor de onderzoeken is geregeld in het Verdrag inzake sociale zekerheid inclusief Administratief Akkoord, dat op 24 juni 2002 tussen Nederland en Marokko is gesloten en op 1 september 2002 in werking is getreden. Hierin zijn ook bepalingen opgenomen over de verificatie van de rechtmatigheid van bijstandsuitkeringen. 4.5.2 Instantie De onderzoeken in Marokko worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Attaché voor Sociale Zaken. Deze is hoofd van het bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Rabat. Het vooronderzoek en het omgevingsonderzoek worden gedaan door lokale medewerkers van dit bureau. Zij beheersen de Franse en Arabische taal en kennen het land en de gewoonten en gebruiken. Deze medewerkers hebben geen (lokale) opsporingsbevoegdheid en verrichten hun controlewerkzaamheden in het kader van een administratief onderzoek. Zij verzamelen relevante informatie en brengen verslag uit over hun bevindingen. 4.5.3 Onderzoek naar vermogen: openbare bronnen ◆
30
Aanlevering onderzoeksopdracht Het is zeer belangrijk een zo volledig mogelijk dossier aan te leveren (denk daarbij aan duidelijke vraagstelling wat onderzocht moet worden met daarbij de benodigdheden, zoals kopie van het Marokkaanse paspoort of identiteitskaart)
met aanwijzingen omtrent de locatie (adres) van het eventuele onroerende goed. Indien dat niet mogelijk is, is met name een geboorteakte of een ander document van de burgerlijke stand in Marokko een belangrijk hulpmiddel (hier staat o.a. de naam van de ouders op vermeld). Ook kan aan betrokkene gevraagd worden waar hij/zij vakanties (adres) doorbrengt (zie ook paragraaf 3.2 voor de benodigdheden voor Marokko). ◆
Vooronderzoek Het vooronderzoek bestaat uit een intern bureauonderzoek naar mogelijke relevante informatie. Tevens wordt onderzoek verricht aan de hand van telefoongidsen en internet.
◆
Omgevingsonderzoek Dit onderzoek vindt plaats aan de hand van het vooronderzoek en door de gemeente verstrekte bewijsstukken/gegevens. Het hoofddoel van het omgevingsonderzoek is het traceren van onroerend goed waarvan het vermoeden bestaat dat het in bezit is van de betreffende bijstandsgerechtigde. Hiervoor is een exacte locatiebepaling noodzakelijk omdat in het kadaster geen registratie op naam van betrokkenen bestaat. Om een kadastrale inschrijving te kunnen controleren, wordt de exacte locatie van het onroerend goed met behulp van een Global Positioning System (GPS) en/of een plattegrond vastgelegd. Indien de locatie van het onroerend goed op basis van het vooronderzoek en het omgevingsonderzoek niet te traceren is, is het niet mogelijk om het kadaster te raadplegen.
◆
Raadplegen bronnen Als de bezittingen zijn getraceerd, bezoekt een Nederlands-Marokkaans (ad hoc) Comité het plaatselijke kadaster om aan de hand van de kadastrale kaart het kavelnummer vast te stellen. Met het kavelnummer kan vervolgens bij het Conservation Foncière (de instelling die in Marokko het eigendom van onroerend goed registreert) de titel met betrekking tot het eigendom worden vastgesteld. Van de kadastrale- en eigendomsgegevens ontvangt het Comité bewijsstukken.
◆
Waardebepaling van de bezittingen De economische waarde van het onroerend goed wordt bepaald door een (bij de rechtbank ingeschreven) erkende taxateur. Deze bepaalt de marktwaarde van het onroerend goed op het moment van verkrijging, per 1 juli 1997 (datum inwerkingtreding huidige terugvorderingsbepalingen in de Abw/WWB) en per heden.
Registratie van onroerende goederen is niet verplicht in Marokko. Zeker in niet stedelijke gebieden komt het regelmatig voor dat aan de hand van de kadastrale kaart geen kavelnummer is vast te stellen. Dit betekent dat het onroerend goed kennelijk niet is geregistreerd. Het kan ook voorkomen dat een registratie bij het kadaster niet is geactualiseerd en het onroerend goed nog op naam van de eerste eigenaar of op naam van de projectontwikkelaar staat. In dat geval is het mogelijke eigendom niet bij het Conservation Foncière vast te stellen en eindigt (vooralsnog) het onderzoek. De gemeente ontvangt dan slechts een foto van het onroerend goed en een rapportage betreffende het vooronderzoek. Als uit het dossier en/of uit het vooronderzoek blijkt dat er voldoende bewijzen/aanwijzingen zijn dat de belanghebbende eigenaar is van het bewuste onroerend goed, dan kan (alsnog) taxatie daarvan plaatsvinden. 31
Praktijk
Onroerend goed in Marokko Mevrouw M. ontving van 2000 tot medio 2004 een bijstandsuitkering. Zij had bij de aanvraag niet vermeld dat zij in het bezit was van een appartement in Marokko. De waarde van dit appartement was hoger dan de vrij te laten vermogensgrens. Uit nader onderzoek ter plaatse bleek dat het appartement inderdaad op naam van mevrouw M. stond geregistreerd. Mevrouw M. voert onder meer aan dat het appartement eigenlijk eigendom is van haar vader, maar dat er bij de registratie buiten haar toedoen een fout is gemaakt. De rechter oordeelt echter dat het onroerend goed staat geregistreerd op naam van mevrouw M., hetgeen voldoende aannemelijk maakt dat het haar eigendom was. Uit een taxatie in opdracht van de gemeente blijkt dat het appartement wordt getaxeerd op € 24.000,-. In beroep overlegt mevrouw M. een tweede taxatie waarin de waarde wordt vastgesteld op € 18.500,-. De Centrale Raad concludeert dat uit beide taxaties blijkt dat de waarde van het onroerend goed gedurende de gehele bijstandsperiode hoger was dan de bescheiden vermogensgrens. De gemeente is terecht overgegaan tot terugvordering van de bijstand over de periode dat het appartement op naam van mevrouw M. stond (december 2000 tot en met november 2001). Centrale Raad van Beroep 23 augustus 2005, 04/2027 NABW
Ingeval het eigendom van het onroerend niet met behulp van een registratie (bij het kadaster) kan worden aangetoond, maar wel over uitgebreide informatie wordt beschikt, zoals bijvoorbeeld een foto en/of taxatierapport van de woning, dan kan het lonend zijn om een confronterend gesprek aan te gaan met de belanghebbende. Wellicht kan de aanwezigheid van de informatie voor de cliënt reden zijn om alsnog volledige openheid van zaken te geven over het eigendom van de bezittingen. De boven beschreven onderzoeksmethode is zeer tijdrovend aangezien er, indien er onroerende goederen zijn aangetroffen, in totaal 3 bezoeken aan de regio dienen te worden gebracht. Dit brengt met zich mee dat de doorlooptijd van een onderzoek naar onroerende goederen in Marokko kan variëren van 6 maanden tot langer dan een jaar. 4.5.4 Rapport/bewijsstukken De Attaché voor Sociale Zaken legt de bevindingen vast in een rapport en stuurt dit, samen met de verzamelde bewijsstukken, naar het Internationaal Bureau Fraudeinformatie (IBF) in Amsterdam. 4.5.5 Onderzoek naar inkomsten: niet-openbare bronnen Het voormelde verdrag met Marokko maakt geen onderscheid in bronnen die wel of niet toegankelijk zijn voor onderzoekers van de Nederlandse vertegenwoordiging. Dit betekent dat ook niet-openbare bronnen toegankelijk zijn, en dat hieruit desgevraagd informatie beschikbaar moet worden gesteld. Voorbeelden van niet-openbare bronnen zijn gegevens bij uitkeringsinstanties of de belastingdienst. In de afspraken met Marokko is voorzien in een bepaalde procedure voor het verkrijgen van gegevens. In deze procedure is een belangrijke rol toegekend aan het zogeheten ad-hoc comité. Hierin is naast de Attaché voor Sociale Zaken en één van zijn medewerkers 32
ook een hoge ambtenaar van de Marokkaanse overheid vertegenwoordigd. Op dit moment functioneert alleen een ad-hoc comité voor onderzoeken naar onroerend goed in de kadasters. Het streven is om in de loop van 2007 ook te komen tot een comité voor onderzoek naar andere vermogensbestanddelen of inkomstenbronnen.
4.6 Nederlandse Antillen en Aruba 4.6.1 Rechtsbasis onderzoeken Tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba bestaan alleen afspraken over de uitwisseling van persoonsgegevens op het gebied van de sociale verzekeringen. Aangezien de bijstandswetgeving wordt aangemerkt als een sociale voorziening (en niet als een verzekering), zijn deze afspraken niet van toepassing op bijstandsonderzoeken. Dit houdt in dat op het gebied van bijstand op de Antillen en Aruba uitsluitend onderzoek kan worden gedaan in openbare bronnen. Op het moment van publicatie van deze handreiking wordt gezocht naar mogelijkheden om de doorlooptijden van de onderzoeken te verkorten. Dit kan tot gevolg hebben dat de procedure in de loop van 2007 wordt gewijzigd. Bij het indienen van een onderzoeksaanvraag zult u hierover door het IBF geïnformeerd worden. 4.6.2 Instantie De onderzoeken op de Antillen en Aruba worden uitgevoerd door medewerkers van de Nederlandse vertegenwoordiging aldaar. Deze is vergelijkbaar met een ambassade. Aan de hand van de gegevens wenden zij zich tot de openbare kadasters en doen zo nodig waarnemingen ter plaatse. Wanneer een onroerend goed wordt aangetroffen, dan wordt een plaatselijke makelaar ingeschakeld om de waarde hiervan te bepalen. 4.6.3 Onderzoek naar vermogen: openbare bronnen Onderzoek vindt plaats in openbare registers (waaronder het kadaster). Wanneer eventueel bezit van onroerend goed wordt geconstateerd dan wordt dit door een plaatselijke makelaar getaxeerd. 4.6.4 Inkomen: uitkeringen van Nederlandse Antillen en Aruba Algemene ouderdomsverzekering Personen die gedurende enige tijd legaal op de Nederlandse Antillen of Aruba hebben gewoond, hebben vanaf hun 60e levensjaar recht op een uitkering op grond van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). Deze voorziening, die vergelijkbaar is met de Nederlandse AOW, is exporteerbaar naar Nederland en wordt verstrekt door de SVB Antillen en SVb Aruba. De bijdrage bedraagt maximaal NAf 554,(€ 240,-) en een eventuele toeslag van NAf 381,- (€ 165,07). NAf is de officiële afkorting voor de Antilliaanse gulden. € 1,00 is gelijk aan 2,3081 NAf (koers augustus 2006). De koers van de Arubaanse florin wijkt enigszins af van de Antilliaanse gulden. € 1,00 is gelijk aan 2,2685 Afl (koers oktober 2006). Voor de bijstand valt deze AOV-uitkering onder de middelentoets. Informatie over personen die deze AOV-uitkering ontvangen is niet openbaar. Gemeenten wordt aangeraden om cliënten van wie bekend is dat zij gedurende enige tijd op de Antillen of Aruba hebben verbleven en ouder zijn dan 60 jaar, erop te 33
wijzen dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een AOV-uitkering krachtens de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering. De cliënt kan een aanvraag voor een AOV-uitkering indienen bij SVB Antillen (Banko di Seguro Sosial) of de SVb Aruba. Dit zijn overigens geen nevenvestigingen van de Nederlandse SVB, maar zelfstandige opererende organisaties. Een aanvraagformulier kan worden aangevraagd bij één van de hierna genoemde kantoren, of van de website van SVB Antillen (www.svbna.an) worden gedownload. Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (AWW) De echtgenoot of echtgenote van de ingezetene van de Antillen of Aruba die voor zijn 60e jaar overlijdt heeft recht op een weduwnaars- of weduwenpensioen krachtens de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering. Kinderen van een overleden ouder komen in aanmerking voor een wezenpensioen op grond van de AWW. Aanvraagformulieren kunnen bij één van de hieronder genoemde vestigingen van de SVB worden aangevraagd of via de website worden gedownload. Voor de bijstand valt de AWW-uitkering onder de middelentoets. Informatie over personen die een AWW-uitkering ontvangen is niet openbaar. Gegevens SVB Antillen en SVb Aruba SVB Antillen (hoofdkantoor) Willemstad, Curaçao Nederlandse Antillen Website: www.svbna.an Email:
[email protected] SVb Aruba Oranjestad Aruba Website: www.svbaruba.org (niet in het Nederlands) Op basis van de (toekennende of afwijzende) beschikking van SVB Antillen of SVb Aruba kan de gemeente vervolgens bepalen of de cliënt in aanmerking komt voor een (aanvullende) bijstandsuitkering. Het ontvangen van een AOV-uitkering of een AWW-uitkering zal over het algemeen tot gevolg hebben dat deze wordt gekort op de uitkering, waardoor sprake is van vermindering van bijstand. Op grond van artikel 55 WWB kunnen B&W onder meer verplichtingen aan de bijstand verbinden die zijn gericht op vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. Ingeval de cliënt niet bereid is om zich vrijwillig te wenden tot de SVB Antillen, hebben B&W de mogelijkheid om het aanvragen van een AOV-uitkering als verplichting aan de bijstand te verbinden. Zie hiervoor paragraaf 1.7.2. Wanneer deze verplichting door de cliënt niet wordt nagekomen, dan treedt de Afstemmingsverordening7 in werking, en kan de bijstand worden verlaagd. Wanneer de cliënt volhardt in zijn weigerachtige houding, kan dit uiteindelijk leiden tot een tijdelijke volledig weigering van bijstand, mits dit in de Afstemmingsverordening is vastgelegd. Gegevens over een mogelijk verzwegen AOV-uitkering bevinden zich in een niet-openbare bron. Om die reden is alleen zekerheid te verkrijgen over een eventueel recht door de betrokkene bij SVB Antillen een aanvraag te laten indienen. Betrokkene kan vervolgens 34
met behulp van de afwijzingsbeschikking aantonen dat geen recht bestaat op de hierbedoelde uitkering. Het IBF streeft ernaar om in de loop van 2007 op dit punt afspraken met de SVB Antillen tot stand te brengen. Het IBF zal de gemeenten hier te zijner tijd over berichten. Vooralsnog dient bovenstaande werkwijze te worden gevolgd. Wanneer sprake is van een eventuele particuliere oudedagsvoorziening uit het buitenland, dient de gemeente te beoordelen of deze op grond van artikel 33 lid 5 WWB moet worden vrijgelaten.
4.7 Suriname 4.7.1 Rechtsbasis onderzoeken Tussen Nederland en Suriname bestaan geen verdragsrechtelijke afspraken over de uitwisseling van persoonsgegevens op het gebied van de sociale zekerheid. Dit houdt in dat in Suriname uitsluitend onderzoek kan worden gedaan in openbare bronnen. Sinds medio 2004 kan structureel onderzoek worden verricht in de openbare registers van Suriname. De Surinaamse autoriteiten hebben positief gereageerd op een verzoek van Nederlandse kant tot instemming met onderzoeken in het kader van de bijstand. 4.7.2 Instantie De onderzoeken in Suriname worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Attaché voor Sociale Zaken. De onderzoeken worden door deze attaché of zijn/haar medewerker verricht. Deze personen hebben geen opsporingsbevoegdheid en verrichten hun werkzaamheden dan ook in het kader van een administratief onderzoek. Zij raadplegen ter plekke openbare bronnen, verzamelen relevante bewijsstukken en rapporteren over hun bevindingen. 4.7.3 Onderzoek naar vermogen: openbare bronnen De te raadplegen (openbare) registers zijn: het kadaster, het Kantoor der Domeinen, het Hypotheekkantoor en de Kamer van Koophandel en Fabrieken. ◆
Vooronderzoek Onderzocht wordt of er, naast de door de gemeente geleverde gegevens, relevante informatie voorhanden is uit eerder onderzoeken in het kader van bijvoorbeeld de AKW, de ANW, de AOW of de WIA. Daarnaast wordt er informatie ingewonnen bij de Consulaire Afdeling van de ambassade, de Kamer van Koophandel en Fabrieken, telefoonregisters, gedigitaliseerde Surinaamse dagbladen en via het internet.
◆
Raadplegen bronnen Er wordt altijd navraag gedaan bij het Hypotheekkantoor alwaar het juridische bezit van een perceel geregistreerd staat. Zoeksleutels bij het Hypotheekkantoor zijn de voor- en achternaam van betrokkene dan wel het perceelnummer en/of -omschrijving. Hierbij geldt: hoe meer gegevens over (de locatie van) het perceel bekend zijn, hoe groter de kans op het traceren van het object.
35
◆
Buurtonderzoek Bij het ontbreken van een concreet adresgegeven heeft onderzoek ter plekke veelal geen zin. Daar waar er een mogelijke straatnaam en huisnummer bekend zijn als mogelijk bezit, heeft het in een aantal buurten wel zin om een onderzoek ter plekke te doen omdat her en der perceelnummers aangegeven zijn. In voorkomende gevallen kan dan het perceelnummer van het betreffende adres herleid worden.
◆
Waardebepaling van de bezittingen Door een onafhankelijk en beëdigd taxateur wordt vervolgens een taxatie van het onroerend goed uitgevoerd. Vooral in de afgelegen gebieden van Suriname kan daarbij het probleem zijn dat een bepaald perceel niet exact te achterhalen is wegens gebrek aan referentiepunten en het ontbreken van gedetailleerde kadastrale kaarten. In voorkomende gevallen wordt dan een taxatie gedaan op basis van de minimumwaarde van de grond in de omgeving, hetgeen dan ook vermeld wordt in het taxatierapport.
Praktijk
Onderzoek naar vermogen in Suriname Suriname is één van de vijf landen waarvoor de meeste onderzoeksaanvragen worden ingediend. Enkele praktijkvoorbeelden: ◆ Bij de gemeente komt een anonieme tip binnen over een verzwegen landhuis van een bijstandsgerechtigde. Uit nader onderzoek van de Attaché voor Sociale Zaken blijkt van de navolgende bezittingen sprake te zijn: ◆ een stuk grond (onbebouwd) met een waarde van € 150.000,-; ◆ een stuk grond (onbebouwd) met een waarde van € 175.000,-; ◆ een winkel/woonhuis annex taxibedrijf met een waarde van € 243.000,-. ◆ een stuk grond (onbebouwd) met een waarde van € 350.000,-. ◆ Er is een tip binnengekomen bij de gemeente over het bezit van onroerend, met foto en hypothecair uittreksel. Nader onderzoek leert dat het onroerend goed een waarde heeft van € 18.000,-. Tevens worden hieruit huurinkomsten ontvangen tot een bedrag van € 150,- per maand. Bron: Internationaal Bureau Fraude-informatie van UWV
4.7.4 Onderzoek naar inkomen Daar waar er vermoeden bestaat van het hebben van een regulier inkomen uit arbeid in Suriname, wordt eveneens navraag gedaan bij de Surinaamse belastingdienst. Indien noodzakelijk wordt informatie ingewonnen bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken en bij het Centraal Bureau voor Burgerzaken in de vorm van een uittreksel. In een enkel geval kan er informatie ingewonnen worden bij het kadaster.
4.8 Europa 4.8.1 Rechtsbasis onderzoeken Er bestaat binnen de Europese Unie geen richtlijn of verdragsafspraak over het uitwisselen van gegevens op het gebied van bijstand. Er bestaat echter wel een vrij verkeer van 36
persoonsgegevens op grond van de Europese privacyrichtlijn, voor zover deze gegevensuitwisseling plaats heeft binnen de wettelijke kaders van de Wbp (zie ook paragraaf 1.10.1). Daarnaast is met sommige landen (zoals het Verenigd Koninkrijk) een intentieverklaring afgesloten (Memorandum of Understanding, kortweg MoU) waarin geregeld is dat met het betreffende land gegevens in het kader van handhaving van socialezekerheidswetgeving uitgewisseld kunnen worden. Voor wat betreft de uitwisseling van gegevens uit openbare bronnen bestaat er binnen de EU geen belemmering. Op grond van de uniforme Europese privacywetgeving in de EU-landen is de uitwisseling van gegevens uit niet-openbare bronnen onder voorwaarden mogelijk (zie paragraaf 1.10.1). Niettemin kan in de betreffende materiewetgeving (bijv. uitkeringswetten en andere publiekrechtelijke regelgeving) een geheimhoudingsplicht alsnog de gegevensuitwisseling belemmeren. In veel gevallen, zoals in de WWB, is deze geheimhoudingsplicht niet van toepassing wanneer het gaat om de bestrijding van socialezekerheidsfraude. Wanneer een dergelijke uitzonderingsbepaling in de materiewet van het betreffende land ontbreekt, dan kan geen gegevensuitwisseling plaatsvinden uit niet-openbare bronnen. Wanneer een dergelijke belemmering zich voordoet, is voor het uitwisselen van gegevens uit niet-openbare bronnen over het algemeen een verdragsrechtelijke of gelijksoortige afspraak tussen twee landen noodzakelijk. Bij het verschijnen van deze handreiking zijn besprekingen gaande met Duitsland en Spanje over het maken van dergelijke afspraken. De stand van zaken per land wordt hieronder kort toegelicht. Dit neemt niet weg dat in beginsel voor alle landen binnen de EU informatieverzoeken kunnen worden ingediend bij het IBF. Afhankelijk van de bereidheid tot medewerking van de betreffende instanties en autoriteiten kan de nodige informatie worden verkregen. 4.8.2 Duitsland De afspraken die met Duitsland zijn gemaakt staan vooral in het teken van de uitwisseling van gegevens over (woon)adressen, inkomen en uitkeringen. Het IBF heeft in het kader van de sociale verzekeringen reeds de nodige contacten met uitvoeringsinstanties in Duitsland. Met betrekking tot gegevensuitwisseling op het gebied van de WWB is een Memorandum of Understanding op handen. Zodra de afspraken met Duitsland zijn afgerond zullen gemeenten hierover separaat worden geïnformeerd en zal deze handreiking hierop worden geactualiseerd. Tevens stuurt een aantal uitvoeringsinstanties in Duitsland spontaan meldingen naar het IBF met betrekking tot personen met een Nederlands adres die werkend zijn aangetroffen in Duitsland. Ook sturen diverse Duitse gemeenten informatie naar het IBF met betrekking tot personen die bij deze gemeenten onlangs een onderneming hebben laten registeren. IBF gaat vervolgens in beide gevallen na of deze personen een (WWB-) uitkering in Nederland ontvangen. Als dit het geval is, stuurt IBF de instantie die de uitkering betaalt, een (fraude)melding. Daarnaast heeft IBF toegang tot de Kamer van Koophandel in Duitsland.
37
4.8.3 Verenigd Koninkrijk Met het Verenigd Koninkrijk is begin 2004 een MoU gesloten dat de uitwisseling van persoonsgegevens in het kader van fraudebestrijding mogelijk maakt. Ingevolge dit MoU kunnen via het IBF gegevens uit zowel openbare als niet-openbare bronnen met het Verenigd Koninkrijk worden uitgewisseld. Doel van dit MoU is om de gegevensuitwisseling voor grensoverschrijdende fraude te verbeteren en de samenwerking op het gebied van de internationale handhaving te intensiveren. Voor Nederland is het IBF de aangewezen partij voor gegevensuitwisseling met het Verenigd Koninkrijk in het kader van het MoU. Het IBF heeft inmiddels uitstekende contacten met Engeland. Er worden dagelijks diverse verzoeken over en weer gestuurd, met name ten behoeve van gemeenten en de SVB. Afspraak is dat deze verzoeken binnen 2 weken afgehandeld worden.
Praktijk
Gegevensuitwisseling met Engeland Sinds het sluiten van het MoU met Engeland is sprake van een intensieve uitwisseling van gegevens. Enkele voorbeelden uit de praktijk: ◆ In Engeland wordt een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van een Nederlandse vrouw met 2 kinderen die al vier jaar in Engeland woont. Aan Nederland wordt de vraag gesteld wie de vader is van de kinderen. Het vermoeden bestaat dat haar huisbaas in werkelijkheid haar partner is. In Nederland wordt geconstateerd dat zij al vier jaar een bijstandsuitkering ontvangt, alsmede kinderbijslag voor haar kinderen. ◆ Een echtpaar met bijstand in Nederland zou ook in Engeland een uitkering ontvangen. Via het IBF wordt informatie opgevraagd bij het Department for Work en Pensions (DWP). Hieruit blijkt dat de vrouw in Engeland een bijstandsuitkering, kinderbijslag en een tegemoetkoming in gemeentelijke belastingen ontvangt. ◆ Naar aanleiding van een onderzoeksvraag van de gemeente wordt informatie opgevraagd over een bijstandsgerechtigde in Engeland. Hieruit blijkt dat zij ook in Engeland voor drie kinderen “Child Benefits” (kinderbijslag) ontvangt. Het IBF heeft dit in overleg met de betreffende gemeente gemeld aan de Nederlandse SVB die de zaak verder onderzoekt. Bron: Internationaal Bureau Fraude-informatie van UWV
Het soort vragen dat het IBF met name ontvangt voor het Verenigd Koninkrijk zijn vragen over: ◆ adresgegevens; ◆ uitkeringsgegevens; ◆ dienstverbandgegevens; ◆ registratie bij de Kamer van Koophandel. Om (bij vermoeden van fraude) een verzoek voor Engeland bij IBF in te dienen kunt u gebruikmaken van het formulier rechtmatigheidsonderzoek. Niet alle stukken genoemd in paragraaf 3.2 zijn hier nodig. 38
Praktijk
Fraudepatroon Verenigd Koninkrijk In 2003 werd in een gemeente een vermoedelijk fraudepatroon met een relatie naar het Verenigd Koninkrijk ontdekt. Het betrof een groep Nederlanders van buitenlandse afkomst die hier in Nederland een bijstandsuitkering ontving maar na verloop van tijd vertrok naar het Verenigd Koninkrijk. Na enige tijd keerden zij weer terug in Nederland met als reden dat zij het in het Verenigd Koninkrijk niet naar hun zin hadden. Nader onderzoek in het Verenigd Koninkrijk leerde echter dat zij aldaar een uitkering hadden aangevraagd die zij na terugkeer in Nederland bleven ontvangen. Een gemeente heeft deze klantgroep in een themaonderzoek betrokken. Dit onderzoek was met name gericht op woonfraude. Naar aanleiding van dit onderzoek konden van de 27 dossiers uit de doelgroep 11 uitkeringen worden beëindigd en 4 uitkeringen gewijzigd worden vastgesteld.
4.8.4 Spanje Instantie De onderzoeken in Spanje worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Attaché voor Sociale Zaken. Deze is hoofd van het bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Madrid. Het vooronderzoek en het omgevingsonderzoek worden gedaan door de lokale medewerkers van dit bureau. Deze medewerkers hebben geen (lokale) opsporingsbevoegdheid en verrichten hun controlewerkzaamheden in het kader van een administratief onderzoek. Zij verzamelen relevante informatie en brengen verslag uit over hun bevindingen. De onderzoeken zijn met name gericht op vermogen in de vorm van onroerend goed. Er bestaat tot op heden alleen een Memorandum of Understanding (MoU) tussen de Ministeries van Financiën van Nederland en Spanje ten behoeve van de uitwisseling van fiscale gegevens tussen de belastingdiensten van beide landen. Dit MoU is niet van toepassing op gegevensuitwisseling ten behoeve van uitkeringsfraude met betrekking tot de WWB. Vooralsnog beperkt het onderzoek zich derhalve tot openbare bronnen. Vermogensonderzoek ◆
Aanlevering onderzoeksopdracht Het is zeer belangrijk een zo volledig mogelijk dossier aan te leveren (denk daarbij aan duidelijke vraagstelling over wat onderzocht moet worden met daarbij de benodigdheden, zoals een kopie van het eventuele paspoort en vooral de identiteitskaart, met het Spaanse identiteitsnummer DNI voor Spanjaarden en NIE voor niet-Spanjaarden) met aanwijzingen omtrent de locatie (adres) van het eventuele onroerende goed. Na het ontvangen van een verzoek van het IBF voor een onderzoek inzake het bezit van onroerend goed wordt er allereerst schriftelijk informatie opgevraagd bij het centrale eigendomsregister in Madrid. Dit register, dat overigens binnen korte termijn antwoord geeft, zoekt op naam van betrokkene en geeft in het antwoord aan: ◆ betrokkene is wel/niet in het bezit van onroerend goed op Spaans grondgebied; ◆ in het geval betrokkene onroerend goed heeft, geeft het centrale register aan bij welk register van welke gemeente het staat ingeschreven; ◆ vervolgens wordt het desbetreffende register aangeschreven met het verzoek 39
om nadere informatie. Dit deel van het onderzoek is tijdrovender, voornamelijk omdat de informatie pas na betaling van een honorarium aan de attaché wordt opgestuurd. Het betreft uittreksels met de volgende informatie: beschrijving van het eigendom, de eigendomstitel, en of het onroerend goed eventueel hypothecair is belast. Registratie van onroerende goederen is niet verplicht in Spanje. Vooral in het criminele circuit en in de informele economie komt het regelmatig voor dat het onroerend goed niet is geregistreerd. Om verder achter eigendom en waarde te komen zou het kadaster geraadpleegd moeten worden (zie niet-openbare bronnen). Wanneer uitgezocht dient te worden of betrokkene roerende zaken en/of een bedrijf heeft, worden de betreffende registers aangeschreven; ook deze verzoeken moeten goed gemotiveerd zijn en zoveel mogelijk gegevens bevatten (bijvoorbeeld bij vermoeden van bezit van een boot, dient de naam van de boot bekend te zijn). Verder worden er gegevens verzameld met behulp van internet (komt betrokkene/ bedrijf voor in de Spaanse telefoongids, etc.). ◆
Waardebepaling In Spanje bestaat het probleem dat er regelmatig prijsafspraken worden gemaakt tussen verkoper en koper; de verkoopsom in de akte wordt vaak laag gehouden, waarschijnlijk in verband met het ontduiken van belastingen. Vooral in de onroerendgoedsector is het lastig integere partners te vinden. In een aantal gevallen is het inmiddels gelukt (overigens soms tegen hoge kosten) een betrouwbare officiële taxatie te laten maken. Het bureau is momenteel op zoek naar betrouwbare partners voor toekomstige taxaties.
◆
Niet-openbare bronnen Wanneer het verzoek van het IBF (mede) betrekking heeft op werkzaamheden in Spanje, kan het Spaanse orgaan aangeschreven worden met de vraag of betrokkene verzekerd is (geweest). Aangezien de “Tesorería General de la Seguridad Social” geen openbare bron is, mag informatie hieruit alleen gevraagd worden als er een relatie bestaat met een Nederlandse of Spaanse uitkering die onder Verordening 1408/71 valt, bijvoorbeeld als betrokkene ook een Spaanse uitkering ontvangt. Het kadaster valt in Spanje onder de belastingdienst en is geen openbare bron. Zoals eerder vermeld worden deze gegevens uitsluitend met de Nederlandse belastingdienst uitgewisseld.
◆
Rapportage De Attaché voor Sociale Zaken legt de bevindingen vast in een rapport en stuurt dit, samen met de verzamelde bewijsstukken, naar het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) in Amsterdam.
4.8.5 Frankrijk Met Frankrijk is in januari 2007 overeengekomen dat de ministeries zullen werken aan afsluiting van een overeenkomst over formele uitwisseling van gegevens. De vormgeving van deze overeenkomst is thans nog voorwerp van discussie. Doel is in de overeenkomst afspraken vast te leggen over de samenwerking in de bestrijding van fraude op het 40
gebied van sociale wetgeving en detacheringen. In beginsel hebben de afspraken betrekking op het gehele terrein van de sociale zekerheid, de Wet werk en bijstand inbegrepen. Er wordt naar gestreefd gegevens uit zowel openbare als niet-openbare bronnen te verkrijgen. Zodra de afspraken met Frankrijk zijn afgerond zal deze handreiking hierop worden aangepast. 4.8.6 België Het IBF heeft goede contacten met de diverse socialeverzekeringsinstanties in België. Uitwisseling hiervan staat in het teken van uitwisseling van gegevens over (woon)adressen, inkomsten en uitkeringen. Met betrekking tot gegevensuitwisseling op het gebied van de WWB is men momenteel bezig met het afsluiten van een Memorandum of Understanding (MoU). Zodra meer informatie voorhanden is en dit gerealiseerd is, zullen gemeenten hierover separaat worden geïnformeerd en zal deze handreiking hierop worden geactualiseerd. Tevens kan het IBF gegevens uitvragen met betrekking tot zelfstandigen in België. Het IBF ontvangt van de Belgische instanties met regelmaat informatie met betrekking tot personen met een Nederlands adres die werkend aangetroffen zijn in België. Het IBF gaat vervolgens na of deze personen een (WWB-)uitkering in Nederland ontvangen. Als dit het geval is, stuurt IBF de instantie die de uitkering betaalt, een (fraude)melding. Ten slotte heeft IBF toegang tot een aantal Kamers van Koophandel in België. 4.8.7 Oost-Europese landen Ook met landen uit het voormalige Oostblok zijn afspraken in voorbereiding. Inmiddels maken de navolgende Oost-Europese landen deel uit van de EU: Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Slowakije, Slovenië, Tsjechische Republiek, Bulgarije en Roemenië. Vanwege de harmonisatie van wetgeving op het gebied van privacy binnen de EU bestaat ook met deze landen in beginsel een vrij verkeer van persoonsgegevens zoals dit in paragraaf 4.8.1 is beschreven. Daarnaast zijn afspraken in ontwikkeling over samenwerking op het gebied van fraudebestrijding op het terrein van arbeid, sociale zekerheid en fiscale aangelegenheden. Nederland heeft in november 2006 een overeenkomst met Slowakije gesloten over het tegengaan van sociale fraude. In die overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het bestrijden van illegale arbeid, zoals werken zonder vergunning en zwart werken. Daarnaast zijn ook afspraken gemaakt over handhaving van de Wet werk en bijstand, bijvoorbeeld over onderzoek naar buitenlands vermogen van een bijstandgerechtigde. Soortgelijke afspraken met Polen, Tsjechië en Hongarije zijn in voorbereiding.
4.9 Onderzoeksresultaten 4.9.1 Mogelijke maatregelen De onderzoeken/rapportages geven niet in alle gevallen volledig antwoord op de door de gemeente gestelde vragen. Zo blijkt inzage in (het verloop van) buitenlandse bank41
rekeningen vanwege het bankgeheim veelal niet mogelijk. Daarnaast is niet altijd boven tafel te krijgen sinds wanneer belanghebbende bepaalde bezittingen heeft. Ook is soms niet na te gaan wat de waarde van de bezittingen in het verleden was. Kortom, het rapport bevat in het algemeen een momentopname van de situatie ten tijde van het onderzoek. Dit gegeven belemmert de gemeente in de keuze van het (ten aanzien van de voortzetting van de bijstand) te nemen besluit. Over het algemeen echter bevatten de rapporten van onderzoek voldoende informatie om de belanghebbende nader aan de tand te voelen en (zo nodig) de verplichting op te leggen om nadere informatie te verstrekken. De winst zit hem dan in een verschuiving van de bewijslast van de gemeente naar de belanghebbende en de consequenties die het niet naar behoren nakomen van de inlichtingenplicht voor de (verdere) bijstandsverlening kunnen hebben. In paragraaf 5.2.7 wordt de omkering van de bewijslast verder besproken. In hoofdstuk 5 wordt verder toegelicht welke consequenties de onderzoeksresultaten hebben met betrekking tot terugvordering en het verdere recht op bijstand. 4.9.2 Aanvullende vragen van de gemeente In de praktijk blijken gemeenten zo nu en dan behoefte te hebben aan een nadere uitleg over de inhoud van het rapport naar aanleiding van een onderzoek. Dit kan zich voordoen vóór of na het moment waarop belanghebbende met de resultaten van het onderzoek is geconfronteerd. Het IBF zal, indien nodig, voor nadere uitleg contact opnemen met de contactpersoon in het buitenland. Mocht dit nodig zijn, dan zal de contactpersoon in het buitenland gevraagd worden om de vragen schriftelijk te beantwoorden. 4.9.3 Nader onderzoek De Attaché voor Sociale Zaken dan wel de onderzoeker ter plaatse geeft schriftelijk antwoord op vragen van gemeenten die hem/haar via het IBF hebben bereikt en stelt (zo nodig) een aanvullend onderzoek in. De aanvullende rapportage wordt via het IBF doorgeleid naar de desbetreffende gemeente. 4.9.4 Is er sprake van vermogen in de zin van artikel 34 WWB? Alleen bezittingen waarover de persoon beschikt of redelijkerwijs kan beschikken worden tot het vermogen gerekend. Is belanghebbende de enige eigenaar van een onroerend goed, dan wordt hij geacht daarover te kunnen beschikken en dit liquide te kunnen maken, ook al is het in verhuurde staat. Dit is anders indien sprake is van medeeigendom. Veelal kan van belanghebbende worden verlangd dat hij zijn aandeel verkoopt en liquide maakt. Is er echter sprake van een aandeel in een onverdeelde nalatenschap en (een aanzienlijk aantal) meerdere erven, en kan belanghebbende zonder toestemming van al deze erven zijn aandeel niet te gelde maken, dan zal er sprake zijn van een vermogensbestanddeel waarover niet redelijkerwijs kan worden beschikt. In dat geval dient dit bestanddeel bij de vaststelling van het vermogen buiten beschouwing te worden gelaten. Niettemin kan worden onderzocht of bijstandsverlening in de vorm van een geldlening wellicht een uitkomst biedt (artikel 48 lid 2 sub a WWB). Wanneer de middelen op een later tijdstip alsnog beschikbaar komen kan terugvordering plaatsvinden op grond van achteraf ontvangen middelen (artikel 58 lid 1 sub f WWB).
42
Praktijk
Vermogen in oorlogsgebied De heer en mevrouw S. ontvingen bijstand in de periode januari 2000 tot april 2001 naar de norm voor een echtpaar. Uit onderzoek van de gemeente in 2004 blijkt dat zij geen melding hebben gemaakt van het bezit van onroerend goed in Kosovo tijdens de bijstandsperiode. Het onroerend goed is in 2002 verkocht voor ruim € 31.000,-. De gemeente vordert de gehele bijstand terug op de grond dat zij tijdens de bijstandsperiode over vermogen konden beschikken hoger dan de bescheiden vermogensgrens. In beroep voeren de heer en mevrouw S. aan dat zij na de oorlog in Kosovo (vanaf 1995) niet over het onroerend goed konden beschikken. Uit een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over Kosovo blijkt dat er na de oorlog in Kosovo gedurende een periode onduidelijkheid bestond over woonrechten, dat veel archieven van kadasters in 1998 zijn vernietigd, en dat veel etnische Albanezen hun woonrechten moesten afstaan ten gunste van etnische Serviërs. De Raad leidt hieruit af dat zij gedurende de periode van bijstand niet feitelijk konden beschikken over het vermogen. Ook het feit dat zij dit later alsnog rechtsgeldig hebben verkocht maakt dit niet anders. Wel ziet de Raad hierin een reden om de terugvordering van bijstand te bevestigen. De terugvordering dient echter te worden gebaseerd op de grond dat achteraf alsnog kan worden beschikt over middelen over een periode waarover bijstand is verleend (artikel 58 lid 1 sub f WWB). Centrale Raad van Beroep 7 september 2006, 05/2156 NABW
Een ander aspect dat van belang is bij de vraag of de persoon over het vermogen kan beschikken is een eventuele deviezenbeperking. Het is niet in alle landen mogelijk of toegestaan om onbeperkt geld uit te voeren. In dat geval zal de gemeente moeten onderzoeken of er sprake is van een deviezenbeperking of een totale blokkade van deviezenuitvoer. Informatie over het bestaan van een deviezenbeperking kan worden verkregen bij de ambassade of het consulaat van het betreffende land, bij de Economische Voorlichtingsdienst of bij internationaal opererende banken. Bij een deviezenbeperking is het vaak wel mogelijk om valuta uit te voeren, maar dit is aan maximumbedragen gebonden. Bij een deviezenbeperking moet vaak ook aan procedurele verplichtingen worden voldaan. Alleen wanneer het in het geheel niet mogelijk is om deviezen uit te voeren naar Nederland, kan worden gesteld dat de belanghebbende niet over het vermogen kan beschikken. In dat geval is voor de bijstand formeel gezien geen sprake van vermogen en zal de gemeente bijstand moeten verlenen. Wel blijft de mogelijkheid bestaan om op een later tijdstip de bijstand alsnog terug te vorderen als de woning wordt verkocht en de betrokkene alsnog de beschikking krijgt over het bedrag. Bij een deviezenbeperking zal moeten worden beoordeeld tot welk bedrag uitvoer van deviezen mogelijk is en in hoeverre de belanghebbende hiermee in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien. De gemeente zal aan de hand van de feiten van geval tot geval moeten beoordelen of de bezittingen al dan niet tot het vermogen worden gerekend. Bij de handelsattaché van de Nederlandse ambassade in het betreffende land kan worden nagevraagd of sprake is van een deviezenbeperking. Ook internationaal opererende banken kunnen hierover meer informatie verstrekken. In paragraaf 5.1 wordt de vermogenstoets in de WWB in het algemeen toegelicht. 43
4.9.5 Tijdstip waardebepaling De waarde van onroerend goed wordt door de taxateur in het algemeen uitgedrukt in de valuta van het desbetreffende land. In Turkije bijvoorbeeld in Turkse lira’s, zij het dat ook taxaties in euro’s voorkomen. De waarde wordt vervolgens omgerekend naar de waarde in euro’s naar de koers op de dag van taxatie.
Praktijk
Omrekenen plaatselijke valuta in euro‘s Het kan voorkomen dat een gemeente behoefte heeft aan de waarde op een ander moment. Vanwege de enorme koersval in Turkije in februari 2001 en de frequente koersschommelingen kan bij een taxatie uitgedrukt in Turkse lira’s niet zonder meer de waarde worden omgerekend naar de waarde in euro’s in het (verre) verleden op basis van de huidige koers. Als vuistregel geldt dat bij het omrekenen van de waarde in Turkse lira’s naar de waarde in euro’s ten hoogste 3 maanden van de taxatiedatum mag worden afgeweken, tenzij in deze periode een aanzienlijke koerswijziging heeft plaatgevonden. Een waardebepaling in Turkse lira’s op 1 juni kan dus vanaf 1 maart tot 1 september worden omgerekend in de waarde in euro’s. De historische koers van de Turkse lira kan worden opgevraagd via de website van de Centrale Bank van de Republiek Turkije. Ga op internet naar www.tcmb.gov.tr/; klik rechtsboven op ‘english’; klik aan de linkerkant op ‘today’ (voor de huidige koers) of op ‘archive’ (voor een historische koers): kies ‘dag/maand/jaar’; klik op ‘go’. Er verschijnt een lijst van wisselkoersen van de Turkse lira op de datum die is ingegeven. Ga uit van de koers zoals vermeld in de kolom = exchange/buying. Een voorbeeld: Op 9 juli 2003 was de waarde van € 1,00 gelijk aan TL 1.602.698,-.
44
[5] Gevolgen voor de bijstand
De constatering van verzwegen inkomen of vermogen zal in de meeste gevallen gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Inkomsten zullen in mindering worden gebracht op de bijstand. Vermogen zal vaak reden zijn de bijstand te beëindigen. Daarnaast is het aan de gemeente om te beoordelen of naar het verleden toe het recht op bijstand moet worden gewijzigd. Wanneer er sprake is van verzwegen inkomsten dan is dit inkomen (uit arbeid of een uitkering) toe te rekenen aan een bepaalde periode. Afhankelijk van de hoogte van het inkomen zal de bijstand over die periode (al dan niet gedeeltelijk) worden teruggevorderd. Als bezittingen zijn geconstateerd en de waarde daarvan is vastgesteld, dan heeft dit gevolgen voor de (eerdere) vermogensvaststelling. Afhankelijk van de data in het rapport van onderzoek zal de omvang van het vermogen, eventueel met terugwerkende kracht, opnieuw moeten worden bepaald. Als uitgangspunt binnen de WWB geldt dat slechts sprake is van middelen (inkomen dan wel vermogen) indien de persoon hierover beschikt, dan wel redelijkerwijs kan beschikken. Over het algemeen kan degene die een tweede woning in eigendom heeft redelijkerwijs beschikken over het hierin aanwezige vermogen. Argumenten dat in de woning familieleden woonachtig zijn, of dat het vanwege slechte marktomstandigheden niet gewenst is om tot verkoop over te gaan, doen hieraan niet af. Het vermogen in een tweede woning heeft direct consequenties voor het recht op bijstand. Het is hierbij niet van belang of de betrokkene daadwerkelijk tot verkoop van de woning overgaat. In paragraaf 1.5 wordt het criterium “redelijkerwijs kunnen beschikken over…” toegelicht. De constatering van vermogen dat eerder door de belanghebbende is verzwegen kan verschillende gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Het is raadzaam om hierbij steeds onderscheid te maken tussen: ◆ gevolgen voor het recht op bijstand naar het verleden toe (de mogelijkheid van terugvordering van bijstand); ◆ gevolgen voor het recht op bijstand naar de toekomst (beëindiging van de bijstandsuitkering). Daarnaast levert de constatering dat de belanghebbende zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen een verwijtbare gedraging op. In paragraaf 5.1 wordt de vaststelling van vermogen in zijn algemeenheid kort toegelicht. In paragraaf 5.2 worden enkele algemene aspecten van terugvordering toegelicht. Vervolgens wordt in paragraaf 5.3 aan de hand van de meest voorkomende praktijksituaties besproken welke gevolgen de constatering van verzwegen vermogen heeft voor het recht op bijstand. Hierbij wordt steeds een onderscheid gemaakt tussen gevolgen naar het verleden (kan bijstand worden teruggevorderd?) en naar de toekomst (dient de bijstand te worden beëindigd?). Tot slot wordt in paragraaf 5.4 de mogelijkheid van het opleggen van een maatregel besproken.
46
5.1 De vaststelling van het vermogen in het algemeen Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 zijn enkele bepalingen omtrent het vaststellen van vermogen gewijzigd. Onder de Abw gold als uitgangspunt dat het vermogen éénmalig bij de aanvang van de bijstand werd vastgesteld. Was dit lager dan de vrij te laten vermogensgrens, dan werd de bijstand (mits aan alle overige voorwaarden werd voldaan) toegekend. Daarna kon het vermogen alleen maar toenemen als tijdens de bijstand vermogen werd ontvangen. Als het vermogen uitsteeg boven de maximaal vrij te laten grens, dan werd de bijstand beëindigd. Een schuld die na toekenning van de bijstand was ontstaan werd buiten beschouwing gelaten. 5.1.1 Vermogenstoename: het resterende vrij te laten vermogen is bepalend Onder de WWB wordt eveneens bij de aanvang van de bijstand het vermogen vastgesteld (bezittingen minus schulden). Dit wordt vervolgens vergeleken met de maximale vermogensgrens die binnen de WWB wordt vrijgelaten (de bescheiden vermogensgrens). Voor een alleenstaande bedraagt dit vrij te laten bedrag € 5.065,-, en voor een echtpaar € 10.130,- (bedragen per 1 januari 2004). Als het totale vermogen hoger is dan de maximaal vrij te laten grens, dan bestaat geen recht op bijstand. Is het vermogen lager dan deze grens, dan wordt de bijstand (mits aan alle overige voorwaarden wordt voldaan) toegekend. Tot zover is er geen verschil met de Abw. Echter, na vaststelling van het vermogen wordt bepaald hoe hoog het nog “resterende vrij te laten vermogen” is. Dit is het verschil tussen het maximaal vrij te laten vermogen (de bescheiden vermogensgrens) en het vastgestelde vermogen. Dit resterende vrij te laten vermogen is voor de rest van de uitkeringsduur bepalend. Wanneer het vermogen toeneemt, mag deze toename tijdens de bijstand niet hoger zijn dan het resterende vrij te laten vermogen.
Praktijk
Vermogensvaststelling Bij aanvang van de bijstand beschikt een alleenstaande over een banksaldo van € 5.500,- en een direct opeisbare schuld van € 2.500,-. Het in aanmerking te nemen vermogen bedraagt hiermee € 3.000,- (bezittingen minus schulden). Het resterende vrij te laten vermogen bedraagt het verschil tussen het maximaal vrij te laten vermogen (€ 5.065,-) en het vastgestelde vermogen (€ 3.000,-). Dit is een bedrag van € 2.065,-. Als tijdens de bijstand het vermogen met meer dan € 2.065,- toeneemt, dan wordt de bijstand beëindigd, tenzij het totale vermogen onder € 0,- blijft. Is de toename minder, dan wordt opnieuw berekend hoe hoog het nog resterende verschil is tussen de maximale vermogensgrens en het nieuwe vermogen.
Kort gezegd: als tijdens de bijstand de vermogenstoename hoger is dan het nog resterende vrij te laten vermogen, dan wordt de bijstand beëindigd, tenzij het totale vermogen negatief blijft.
47
Praktijk
Vermogensvaststelling Bij aanvang van de bijstand bedraagt de waarde van de bezittingen € 3.000,-. Daarnaast is er een opeisbare schuld van € 27.000,-. Het vast te stellen vermogen bedraagt derhalve € 24.000,- negatief. Het resterende vrij te laten vermogen van de alleenstaande wordt niet aangesproken en blijft staan op het maximale bedrag van € 5.065,-. Vanwege het ontvangen van een erfenis van € 20.000,- wijzigt het vermogen in € 4.000,- negatief. De vermogenstoename (€ 20.000,-) is in dit geval hoger dan het restant vrij te laten vermogen, in casu een bedrag van € 5.065,-. Het nieuwe resterende vrij te laten vermogen wordt na deze vermogenstoename vastgesteld op € 0,-. Het nieuwe vermogen (€ 4.000,- negatief) blijft echter lager dan € 0,-, waardoor de bijstand niet kan worden beëindigd. Stel dat in dit voorbeeld de erfenis € 25.000,- bedraagt, dan resteert een positief vermogen van € 1.000,-. Aangezien de toename van het vermogen hoger is dan het resterende vrij te laten vermogen (€ 5.065,-), resteert er na de toename van het vermogen geen vrijlating meer. Omdat het vermogen positief wordt (€ 1.000,-), wordt de bijstand beëindigd. De belanghebbende dient eerst het positieve vermogen van € 1.000,- aan te wenden voor levensonderhoud. Wanneer het vermogen is ingeteerd kan opnieuw bijstandsverlening aan de orde zijn. Ook het vervallen van een schuld levert een vermogenstoename op. Stel dat in deze situatie de schuld van € 27.000,- ineens wordt kwijtgescholden. Dat betekent dat het vermogen met € 27.000,- toeneemt (het negatieve vermogensbestanddeel valt weg). Deze toename is hoger dan de bescheiden vermogensgrens van € 5.065,-. Het nog resterende vrij te laten vermogen wordt hiermee € 0,-. Er resteert een vermogen van € 3.000,-. Omdat het vermogen positief wordt, wordt de bijstand beëindigd. Het vermogen dient te worden aangewend voor levensonderhoud.
5.1.2 Tijdens de bijstand ontstane schulden ook meenemen Nieuw in de WWB is dat ook schulden die tijdens de bijstand zijn ontstaan, worden betrokken in de vermogensvaststelling. Wanneer sprake is van ten onrechte verleende bijstand wegens verzwegen vermogen, kan terugvordering hiervan ertoe leiden dat de bijstand moet worden voortgezet. Het vermogen bestaat immers uit de bezittingen minus de schulden. De teruggevorderde bijstand levert onmiddellijk een schuld op die in mindering komt op de bezittingen. Overigens kan het bij een groot vermogen zo zijn dat na aftrek van de schuld aan de gemeente een vermogen boven het bescheiden vermogen resteert. In dat geval kan naast de terugvordering de bijstand worden beëindigd.
48
Praktijk
Terugvordering en beëindiging wegens vermogen De heer F. ontvangt bijstand sinds 1 juli 2003. Het vastgestelde vermogen bedroeg op dat moment € 0,-. Medio 2004 wordt geconstateerd dat hij een woning in het buitenland met een waarde van € 120.000,- heeft verzwegen. De bijstand wordt vanaf 1 juli 2003 tot een bedrag van € 15.000,- teruggevorderd. Het nieuwe vermogen bedraagt € 105.000,- (bezittingen minus schulden). In dit geval dient de bijstand eveneens te worden beëindigd. Stel dat in dit voorbeeld de totale bijstandsvordering € 118.000,- bedraagt, dan bedraagt het vermogen na aftrek van de schuld € 2.000,-. In dat geval kan de bijstand niet worden beëindigd. De gehele bijstand over de voorliggende periode is immers teruggevorderd en geldt alsnog als “niet verleend”. De gemeente beoordeelt vanaf dat moment of er naar de toekomst toe nog recht bestaat op bijstand. Om die reden kan dit niet worden beoordeeld als een vermogenstoename. Er ontstaat een nieuwe situatie, waarin de belanghebbende over een vermogen beschikt lager dan de bescheiden vermogensgrens (zie ook paragraaf 5.1.3).
Voor een uitgebreide toelichting over het omgaan met vermogen in de WWB in zijn algemeenheid wordt verwezen naar de Handreiking Middelen van oktober 2003 van het Ministerie van SZW. Deze is ook via het gemeenteloket beschikbaar (www.gemeenteloket.szw.nl) of via de sites van StimulanSZ (www.stimulansz.nl of www.wwbinvoering.nl). 5.1.3 Vermogenstoename of gehele nieuwe vermogensvaststelling Wanneer tijdens de bijstand wordt ontdekt dat de persoon vermogen heeft verzwegen, dan zijn er twee situaties mogelijk: 1. Er is geen terugvordering mogelijk In gevallen waarin de reeds verleende bijstand niet kan worden teruggevorderd kan het vermogen alleen gevolgen hebben voor het recht op bijstand naar de toekomst. In dat geval wordt het verzwegen vermogen behandeld als een vermogenstoename zoals beschreven in paragraaf 5.1.1. 2. De reeds verleende bijstand wordt in zijn geheel teruggevorderd Wanneer tijdens de bijstand wordt geconstateerd dat belanghebbende vermogen heeft verzwegen, en de reeds verleende bijstand wordt in zijn geheel teruggevorderd, dan vindt in het heden een volledig nieuwe beoordeling van het recht op bijstand plaats. Er is in dat geval geen sprake van een vermogenstoename tijdens de bijstand, maar van een geheel nieuwe beoordeling van het recht op bijstand. De reeds verleende bijstand wordt immers in zijn geheel teruggevorderd (en geldt derhalve als niet verleend). Er vindt in dat geval een volledig nieuwe beoordeling van het vermogen plaats (waarde van de bezittingen minus de ontstane (bijstands)schulden) met het oog op het vaststellen van het recht op bijstand naar de toekomst. 3. De reeds verleend bijstand wordt gedeeltelijk teruggevorderd Wanneer het verzwegen vermogen niet heel omvangrijk is, en belanghebbende al langer een bijstandsuitkering ontvangt, dan zal de bijstand niet in zijn geheel kunnen worden teruggevorderd. 49
5.2 Terugvordering van bijstand in het algemeen 5.2.1 Terugvordering onder de Wet werk en bijstand Met de nieuwe Wet werk en bijstand is terugvordering een bevoegdheid van gemeenten geworden. Dit in tegenstelling tot de Abw, waarin terugvordering een verplichtend karakter kende. Voor het overige heeft de wetgever vrijwel geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht in de terugvorderingsbepalingen. 5.2.2 Besluit tot herziening/intrekking Wanneer de gemeente achteraf constateert dat in het verleden geen recht op bijstand heeft bestaan, of dat de bijstand lager had moeten worden vastgesteld, kan de gemeente ingevolge artikel 54 lid 3 WWB een herzienings- of intrekkingsbesluit nemen. Met dit besluit worden de rechten naar het verleden toe alsnog in overeenstemming gebracht met de situatie zoals die daadwerkelijk was. Wanneer inkomen of vermogen de aanleiding vormt tot het nemen van een herzieningsof intrekkingsbesluit, dient het recht op bijstand te worden herzien/ingetrokken met ingang van de datum waarop de persoon de beschikking had over het inkomen of het vermogen. Als deze datum ligt vóór de ingangsdatum van de bijstandsuitkering, dan wordt het recht op bijstand met ingang van de ingangsdatum van de bijstand herzien/ingetrokken. De gemeente gaat bij herziening of intrekking als het ware terug naar het moment waarop de belanghebbende de beschikking had (of kreeg) over het inkomen of vermogen. Bij inkomen is dat veelal de toekenningsdatum van de uitkering of de aanvangsdatum van een dienstverband. Bij vermogen is dit over het algemeen de datum van aankoop, de datum van verkrijging (bijv. bij een schenking) of de datum waarop de aanspraak op het vermogen ontstond (bijv. de datum waarop een erflater is overleden). Er vindt een nieuwe beoordeling van het recht op bijstand plaats op dat moment.
Praktijk
Intrekking wegens vermogen De heer B. ontvangt bijstand sinds 1 januari 2000. Uit nader onderzoek blijkt dat hij reeds vanaf 1 januari 1998 eigenaar is van een pand in Turkije waarin een hotel is gevestigd. De waarde van het pand wordt vastgesteld op € 530.000,-. Naar het verleden toe betekent dit dat hij op 1 januari 2000 (aanvangsdatum van de bijstandsuitkering) bij nader inzien geen recht had op bijstand. De gemeente besluit om het toekenningsbesluit met ingang van 1 januari 2000 in te trekken. Als gevolg van dit intrekkingsbesluit is de gehele bijstand over de periode van 1 januari 2000 tot heden ten onrechte betaald. Deze ten onrechte verleende bijstand kan op grond van artikel 58 lid 1 sub a WWB in zijn geheel worden teruggevorderd.
Overigens is het herzien of intrekken van een eerder genomen besluit in de WWB een bevoegdheid van de gemeente. De gemeente kan in haar beleid vastleggen dat in bepaalde situaties van herziening of intrekking wordt afgezien. Het gevolg is dat de bijstand in dat geval ook niet kan worden teruggevorderd. Voor een uitgebreide behandeling van het herzienings-/intrekkingsbesluit wordt verwezen naar het Handboek StimulanSZ, onderdeel WWB (www.stimulansz.nl). 50
5.2.3 Besluit tot terugvordering Een besluit tot herziening of intrekking wordt gevolgd door een besluit tot terugvordering van ten onrechte verleende bijstand, mits B&W gebruikmaken van hun bevoegdheid tot terugvordering. In dit besluit dient in ieder geval het volgende te worden vermeld (artikel 60 lid 1 WWB): ◆ hetgeen wordt teruggevorderd (de hoogte van het bedrag en de periode waarop de terugvordering betrekking heeft); ◆ de wijze waarop en de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald; ◆ de wijze waarop het besluit, bij niet tijdige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd. 5.2.4 Niet meer terugvorderen dan “teveel aan vermogen” Wanneer bijstand wordt teruggevorderd wegens geconstateerd vermogen, kan de totale vordering niet meer bedragen dan het bedrag waarmee het bescheiden vermogen werd overschreden (het feitelijke “teveel aan vermogen”). De achterliggende gedachte hiervan is dat de belanghebbende het “teveel aan vermogen” alsnog met terugwerkende kracht aanwendt voor zijn levensonderhoud. Het teveel aan vermogen komt alsnog met terugwerkende kracht “in de plaats van” de verstrekte bijstand. Om die reden kan de bijstand die wordt teruggevorderd niet hoger zijn dan het “teveel aan vermogen” waarover de persoon kon beschikken.
Praktijk
Begrenzing van de vordering Belanghebbende ontvangt al een aantal jaren bijstand. In december 2003 blijkt dat hij sinds 1 januari 2003 beschikt over een woning met een waarde (ten tijde van het ontstaan van het eigendom) van € 20.000,-. De bescheiden vermogensgrens bedroeg op 1 januari 2003 € 10.000,-. Er is op 1 januari 2003 sprake van een “teveel aan vermogen” van € 10.000,-. De gemeente besluit om de bijstand vanaf 1 januari 2003 tot 1 december 2003 terug te vorderen. De verleende bijstand over deze periode bedraagt € 15.000,-. Het teveel aan vermogen dat de persoon had kunnen aanwenden voor zijn levensonderhoud bedraagt € 10.000,-. De terug te vorderen bijstand is in dit geval hoger dan het “teveel aan vermogen”. De gemeente kan niet meer dan € 10.000,- van de belanghebbende terugvorderen.
In het terugvorderingsbesluit dient over het algemeen exact te worden aangegeven welke periode van bijstand wordt teruggevorderd. In bovenstaand voorbeeld is die periode korter dan de periode waarover bijstand is verleend, omdat de hoogte van de vordering is begrensd tot het feitelijke “teveel aan vermogen”. Uitgaande van een bijstandsnorm van bijvoorbeeld € 1.000,- per maand, zou de periode van terugvordering maximaal (10.000/1.000 =) 10 maanden kunnen bedragen, te weten 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2003. Bij uitspraak van 29 september 2004 (02/2824 NABW en 02/2825 NABW) heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat het feit dat de belanghebbende over een bepaalde periode over te veel vermogen beschikte op zichzelf reeds voldoende reden is om tot terugvordering over te gaan. De hoogte van het bedrag waarmee het bescheiden vermogen wordt overschreden, wordt hierbij in het midden gelaten. Niet duidelijk is of 51
de Raad hiermee definitief afstapt van de hierboven beschreven maximering van de terugvordering tot het “teveel aan vermogen”. 5.2.5 Het vermogen verantwoord besteden: de interingsnorm De Centrale Raad van Beroep heeft in meerdere uitspraken overwogen dat de zogeheten “interingsnorm” van 1,5 maal de bijstandsnorm, welke wordt gehanteerd bij de bepaling of vermogen op een verantwoorde wijze is opgemaakt, bij terugvordering buiten toepassing dient te blijven (zie o.a. CRvB 6 april 2004, JWWB 2004/170 en 16 maart 2004, JWWB 2004/140). Bij uitspraak van 16 juli 2002 (JABW 2002/169) heeft de Centrale Raad van Beroep deze opvatting genuanceerd. In die zaak was het vermogen, dat bij de aanvraag was verzwegen, tijdens de bijstand helemaal opgemaakt. In deze zaak oordeelde de Raad dat voor de vaststelling van de periode van terugvordering een interingsnorm van 1,5 maal de toepasselijke bijstandsnorm als redelijk werd aangemerkt. Anders gezegd: de belanghebbende had het vermogen op mogen maken met een bedrag gelijk aan (maximaal) 1,5 maal de bijstandsnorm. Met behulp van deze norm kan de periode van terugvordering worden vastgesteld.
Praktijk
Interingsnorm bij terugvordering i.v.m. vermogen Uitgaande van het voorbeeld hierboven mag de belanghebbende zijn vermogen met maximaal 1,5 maal de bijstandsnorm opmaken. Uitgaande van een bijstandsnorm van € 1.000,- mag het vermogen met (1,5 x 1.000,- =) € 1.500,- worden opgemaakt. In dat geval bedraagt de periode van terugvordering € 10.000,- / 1.500,- = 6,66 maanden, te weten de periode 1 januari 2003 tot en met 20 juni 2003. Dit betekent dat het terug te vorderen bedrag lager uitvalt, te weten 6,66 x € 1.000,- = € 6.660,-.
Concluderend: de “interingsnorm” van 1,5 maal de bijstandsnorm wordt alleen toegepast in situaties waarin het vermogen inmiddels is opgemaakt. 5.2.6 Het dilemma: terugvorderen of afzien van terugvordering? Met de inwerkingtreding van de WWB, waarin terugvordering een algehele bevoegdheid is geworden, en het gegeven dat de gemeente volledig budgettair verantwoordelijk is voor de bijstandsverlening, kan de gemeente een kosten-batenafweging maken. Beëindiging van een bijstandsuitkering leidt tot een directe besparing van bijstandslasten. Daarnaast leveren ontvangsten wegens het incasseren van teruggevorderde bijstand inkomsten op. De constatering van verzwegen bezittingen heeft op twee manieren invloed op de vermogenspositie van de bijstandsgerechtigde. De waarde in het onroerend goed wordt bij het vermogen geteld. Wanneer tegelijkertijd bijstand wordt teruggevorderd, dan komt deze bijstandsvordering direct in mindering op het vermogen. Als in zo’n geval per saldo geen vermogen meer resteert (de bijstandsschuld komt in mindering op het geconstateerde vermogen) kan de bijstand ook niet worden beëindigd. Wanneer de gemeente echter afziet van terugvordering, dan resteert alleen het positieve vermogen. In dat geval kan de bijstand veelal wel worden beëindigd. 52
Hier ligt het dilemma: vorder ik terug? Met het gevolg dat de bijstand niet kan worden beëindigd. Of zie ik af van terugvordering? Waardoor de bijstand wellicht direct kan worden beëindigd. Omdat directe beëindiging van de bijstand ook direct een besparing oplevert, is dit een aantrekkelijke optie. Dit kan voor de gemeente aanleiding zijn om van terugvordering af te zien. Hierdoor ontstaat geen schuld, en is alleen sprake van een vermogenstoename. De gemeente kan er ook voor kiezen om in eerste instantie over te gaan tot terugvordering, en te trachten de vordering ook daadwerkelijk te incasseren door middel van bijvoorbeeld beslaglegging. Levert dit niet het gewenste resultaat op, dan kan de gemeente op grond van het kwijtscheldingsbeleid bepalen of de schuld voor kwijtschelding in aanmerking komt. Omdat de schuld op dat moment wegvalt, heeft dit direct een vermogenstoename tot gevolg die ertoe kan leiden dat de belanghebbende over een dusdanig vermogen beschikt dat de bijstand kan worden beëindigd. Tegelijkertijd doet zich hier ook een risico voor. Als de bijstand wordt beëindigd omdat de betreffende persoon over een aanzienlijk vermogen beschikt, en dit vermogen wordt binnen een termijn van bijvoorbeeld drie maanden opgesoupeerd, dan beschikt betrokkene na deze periode niet meer over de middelen om zelf in het levensonderhoud te voorzien. Mocht betrokkene een nieuw beroep op bijstand doen, terwijl de betrokkene aan kan tonen dat het vermogen volledig is opgemaakt, dan kan de gemeente niet om toekenning van de bijstand heen. De persoon heeft immers geen middelen meer. Wel kan de gemeente deze onverantwoorde vorm van het besteden van middelen “bestraffen” met een maatregel, mits deze mogelijkheid is opgenomen in de gemeentelijke afstemmingsverordening. Belanghebbende heeft immers door eigen toedoen een beroep op de bijstand noodzakelijk gemaakt, hetgeen als een verwijtbare gedraging kan worden aangemerkt. Alleen in gevallen waarin de belanghebbende niet sluitend kan aantonen op welke wijze het vermogen is besteed, kan de gemeente zich op het standpunt stellen dat de persoon nog steeds over voldoende middelen beschikt. Op grond daarvan kan de bijstand worden afgewezen. 5.2.7 Omkering bewijslast Zoals hiervoor reeds is aangegeven, rust in bepaalde situaties een zware bewijslast op de bijstandsgerechtigde om aan te tonen dat hij recht op bijstand heeft. Dit is het geval indien sprake is van (1) schending van de inlichtingenplicht of (2) wijziging van de omstandigheden na een nieuwe aanvraag. Door schending van de inlichtingenplicht kan het recht niet meer worden vastgesteld De belanghebbende heeft ingevolge artikel 17 WWB de plicht om bij de aanvraag alle van belang zijnde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Als op een later moment tijdens de bijstand blijkt dat de inlichtingenplicht niet is nagekomen, dan kan de gemeente de bijstand terugvorderen met als motivering dat het recht vanaf het moment dat de inlichtingenplicht is geschonden niet meer kan worden vastgesteld. Het is vervolgens aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hem, als hij de inlichtingenplicht wel naar behoren zou hebben nagekomen, over de betreffende periode alsnog volledige of aanvullende bijstand zou zijn verstrekt.
53
Praktijk
Verschuiving bewijslast De laatste jaren is naar aanleiding van verschillende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep een ontwikkeling waarneembaar waarin sprake is van (in bepaalde gevallen) omkering van de bewijslast. Inkomsten Een bijstandscliënt ontving al jaren een bijstandsuitkering. Uit onderzoek van de Sociale Recherche kwam feitelijk vast te staan dat de belanghebbende al langere tijd onbetaald werkzaamheden had verricht in een commerciële onderneming. De gemeente was in dat geval gerechtigd om een fictief inkomen in aanmerking te nemen. De belanghebbende bracht hier onder meer tegenin dat de gemeente bij belanghebbende geen navraag had gedaan over het daadwerkelijk aantal gewerkte productieve uren en hiernaar bovendien geen nader onderzoek had verricht. De Centrale Raad van Beroep verwierp deze beroepsgrond omdat de gemeente voldoende had aangetoond dat de belanghebbende had kunnen beschikken over een (fictief) inkomen. “Hetgeen door appellant naar voren is gebracht ten aanzien van de onderzoeksplicht van de gemeente kan hieraan niet afdoen, te meer niet nu ter zake op appellant onverkort de wettelijke verplichting bleef rusten tot het verstrekken van alle (…) relevante gegevens”. De raad oordeelt dat wegens het schenden van de inlichtingenplicht het recht op bijstand (met terugwerkende kracht) niet kan worden vastgesteld en bevestigt de terugvordering van de bijstand. (CRvB 5 maart 2002, JABW 2002/79). Vermogen De heer S. ontvangt bijstand sinds 1983. In 1988 bouwt een vriend van hem, de heer G., een groot appartementencomplex in Turkije. G. spreekt met S. af dat S. in het buitenland kopers tracht te vinden voor de appartementen. Als beloning hiervoor krijgt S. van G. een appartement en een winkelruimte. Het eigendom hiervan wordt direct in 1988 in het kadaster op naam van S. geschreven. In 1996 verkoopt S. het onroerend goed terug aan G. In 1998 ontdekt de gemeent dat S. dit eigendom nooit heeft vermeld op de inlichtingenformulieren. De gemeente vordert de bijstand over de periode dat hij beschikte over het onroerend goed terug. S. voert aan dat hij nooit over het vermogen heeft kunnen beschikken. De Raad oordeelt dat de gemeente mocht uitgaan van de juistheid van de kadastergegevens. Omdat vaststaat dat belanghebbende zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen is het recht op bijstand over de teruggevorderde periode niet meer vast te stellen. Omdat belanghebbende niet aannemelijk kan maken dat, indien hij de inlichtingenplicht wel was nagekomen, hij alsnog recht op (aanvullende) bijstand had wordt de terugvordering bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. (CRvB 20 mei 2003, JABW 2003/158). Verblijf in het buitenland De gemeente constateert tijdens een onderzoek dat de heer J. over een tijdvak van een aantal jaren de meeste tijd in België heeft verbleven. Dit wordt door diverse getuigenverklaringen bevestigd. De gemeente besluit de bijstand over het tijdvak van begin 1994 tot medio 1997 terug te vorderen. Betrokkene voert aan dat hij met enige regelmaat in België logeerde om een ziek familielid te bezorgen. De Centrale Raad van Beroep stelt dat betrokkene, door geen melding te maken van het feit dat hij in bedoelde periode overwegend in België heeft verbleven, zijn inlichtingenplicht heeft 54
geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De gemeente heeft de bijstand terecht teruggevorderd. (CRvB 29 oktober 2002, nr. 00/1168 NABW). In de praktijk betekent dit dat indien de gemeente over voldoende feitelijke gegevens beschikt inzake de aanwezigheid van inkomen, vermogen of feitelijk verblijf in het buitenland, dit voldoende is om de bijstand te beëindigen en eventueel terug te vorderen. Als het eigendom ook in het verleden kan worden vastgesteld, dan levert de enkele schending van de inlichtingenplicht een grond tot terugvordering op (“het recht op bijstand is niet vast te stellen”). De bewijslast wordt omgekeerd. Het is vervolgens aan de cliënt om met nadere gegevens te komen of anderszins aan te tonen dat hij alsnog recht heeft op bijstand. Andere uitspraken met overwegingen inzake bewijslast: CRvB d.d. 29 september 2004, nr. 02/2824 NABW, LJN: AR3930.
Wijziging omstandigheden na nieuwe aanvraag Wanneer de bijstand is beëindigd omdat de belanghebbende bijvoorbeeld over vermogen beschikt, dan heeft deze de mogelijkheid om daarna een nieuwe aanvraag in te dienen. In dat geval dient de belanghebbende (na een eventueel door de gemeente geboden hersteltermijn) aan te tonen dat zich vanaf het moment van de beëindiging van de bijstand een dusdanige wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan dat hij aan de vereisten voor het recht op bijstand voldoet. Slaagt hij daar niet in, dan kan de gemeente de bijstand afwijzen.
5.3 Onroerend goed in het buitenland: meest voorkomende praktijksituaties De volgende situaties worden hieronder toegelicht ◆ Alleen de huidige waarde van de bezittingen in het buitenland is vastgesteld. De datum waarop belanghebbende eigenaar is geworden is niet bekend (paragraaf 5.3.1). ◆ Alleen de huidige waarde van de bezittingen in het buitenland is vastgesteld. Tevens staat vast vanaf wanneer belanghebbende deze bezittingen heeft. De aanvangswaarde is niet bekend (paragraaf 5.3.2). ◆ Vast staat sinds wanneer belanghebbende bezittingen in het buitenland heeft. Zowel de huidige waarde als de aanvangswaarde zijn bekend (paragraaf 5.3.3). Met de aanvangswaarde kunnen meerdere momenten worden bedoeld. Wanneer de belanghebbende het onroerend goed al in bezit had ten tijde van de toekenning van de bijstand, dan is de waarde op het moment van toekenning van bijstand bepalend. Heeft belanghebbende het onroerend goed echter later in bezit gekregen, dan is dat moment bepalend voor de vaststelling van het recht op bijstand. 5.3.1 Alleen huidige waarde vastgesteld. Aanvangsdatum eigendom niet aangetoond In deze situatie is alleen de waarde van het onroerende goed ten tijde van het onderzoek (m.a.w. op dit moment) bekend. Er kan niet meer worden achterhaald welke waarde de bezitting had op het moment van toekenning van de bijstand. Daarnaast is ook niet te achterhalen wanneer de persoon eigenaar is geworden. 55
Kan de bijstand worden teruggevorderd? In deze situatie kan in beginsel geen sprake zijn van terugvordering. Het tijdstip waarop de belanghebbende eigenaar is geworden van de woning is niet bekend. Daarnaast is ook de waarde van het onroerend goed in het verleden niet bekend. Om die reden kan het tijdstip waarop in het verleden geen recht op bijstand meer bestond niet worden bepaald en kan bovendien niet worden bepaald in hoeverre in het verleden wel of geen recht op bijstand bestond. Het kan voorkomen dat tijdens het onderzoek wel bekend wordt vanaf wanneer de belanghebbende eigenaar is van het goed, maar dat dit niet kan worden aangetoond met bewijsstukken. Het is in deze situatie te overwegen om met belanghebbende een gesprek aan te gaan. Als uit een verklaring van belanghebbende kan worden opgemaakt dat hij altijd over het onroerend goed heeft beschikt, dan kan de bijstand vanaf het moment van toekenning worden teruggevorderd. De situatie is dan vergelijkbaar met hetgeen in paragraaf 5.3.2 wordt besproken. Mocht op dezelfde wijze tijdens het onderzoek enige informatie worden verzameld over de waarde in het verleden, zonder dat dit met stukken kan worden aangetoond, dan kan eveneens in een persoonlijk onderhoud met belanghebbende meer duidelijkheid worden verkregen. Deze situatie is verder vergelijkbaar met hetgeen in paragraaf 5.3.3 wordt toegelicht. Voorwaarde hierbij is dat voldoende aannemelijk is dat de waarde van het onroerend goed op het moment van toekenning van de bijstand hoger was dan de maximaal vrij te laten vermogensgrens. Dient de bijstand te worden beëindigd? Als het tijdstip waarop belanghebbende eigenaar is geworden niet komt vast te staan en om die reden niet tot terugvordering wordt overgegaan, dan kan de gemeente volstaan met het beoordelen van de huidige vermogenspositie van de belanghebbende. Dit wordt beschouwd als een vermogenstoename. Hierin dienen ook eventueel tijdens de bijstand ontstane schulden te worden betrokken. Aan de hand van het bij de aanvang van de bijstand vastgestelde vermogen wordt de vermogenstoename berekend. Het bedrag waarmee het vermogen toeneemt mag niet hoger zijn dan het nog resterende deel van het vrij te laten vermogen. Is de vermogenstoename lager dan het restant van het vrij te laten vermogen, dan heeft dit geen gevolgen voor het verdere recht op bijstand. De gemeente kan in dat geval volstaan met het gewijzigd vaststellen van het nog resterende vrij te laten vermogen. Is de vermogenstoename hoger dan het nog resterende vrij te laten vermogen, dan dient de bijstandsuitkering te worden beëindigd, tenzij het totale vermogen negatief blijft (zie ook paragraaf 5.1).
Praktijk
Aanvangsdatum eigendom onbekend, huidige waarde bekend
56
De heer H. ontvangt bijstand sinds 1 juni 2001. Bij aanvang van de bijstand is het vermogen vastgesteld op € 1.000,-. Het nog resterende vrij te laten vermogen bedroeg € 4.000,-. In juni 2004 stelt de gemeente na onderzoek vast dat H. een stuk grond bezit. Alleen de huidige waarde kan worden vastgesteld: € 17.000,-. Er kan niet worden aangetoond vanaf wanneer H. eigenaar is. Ook over de waarde in het verleden is niets aantoonbaar. Er is sprake van een vermogenstoename van € 17.000,-. Aangezien geen terugvordering plaatsvindt, komt er geen bijstandsschuld in mindering. Aangezien de vermogenstoename (€ 17.000,-) hoger is dan het nog resterende vrij te laten vermogen (€ 4.000,-), dient de bijstand te worden beëindigd.
Het kan raadzaam zijn om de belanghebbende enige tijd de gelegenheid te geven zich te schikken naar de toekomstige situatie zonder bijstandsuitkering. Vanuit dat oogpunt ligt het voor de hand de uitkering met ingang van bijvoorbeeld de 1e dag van de maand volgend op het tijdstip waarop het nieuwe vermogen is vastgesteld te beëindigen. In jurisprudentie is eerder een termijn van 3 maanden door de rechtbank als een redelijke termijn aangemerkt. Als de bijstand (om andere redenen) al eerder is beëindigd, dan legt de gemeente, in verband met een eventuele toekomstige nieuwe aanvraag om bijstand, het nieuwe vermogen vast in het persoonsdossier. 5.3.2 Alleen huidige waarde vastgesteld. Aanvangsdatum eigendom bekend. Aanvangswaarde onbekend. Het betreft hier situaties waarin wel bekend is vanaf wanneer de belanghebbende eigenaar is van het onroerend goed, doch niet hoeveel het goed op dat moment waard was. De huidige waarde is wel bekend. Kan de bijstand worden teruggevorderd? Wegens het niet kunnen verkrijgen van relevante informatie over de waarde van de bezittingen in het verleden, kan het vermogen niet met terugwerkende kracht opnieuw worden vastgesteld. In principe komt deze situatie overeen met hetgeen in paragraaf 5.3.1 is beschreven, met dat verschil dat in dit geval wel de periode van terugvordering te herleiden is (want de aanvangsdatum van het eigendom is bekend), doch niet de exacte hoogte van het terug te vorderen bedrag. Nu kan het in deze situatie mogelijk zijn dat de huidige waarde van het onroerend goed zeer hoog is. Als in dat geval de bijstandsuitkering van de belanghebbende kort daarvoor is toegekend, dan kan de gemeente zich op het standpunt stellen dat de waarde ook op het moment waarop de bijstand werd toegekend hoger was dan de bescheiden vermogensgrens. In dat geval kan de bijstand vanaf datum toekenning in zijn geheel worden teruggevorderd, althans tot de grens van het “teveel aan vermogen” (zie paragraaf 5.2.4). De waarde dient in dit geval wel aanzienlijk hoger te zijn dan de bescheiden vermogensgrens. Als vaststaat dat de belanghebbende in het verleden zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen, dan kan de gemeente aanvoeren dat het recht op bijstand alsnog niet kan worden vastgesteld (zie ook paragraaf 5.2.7 in verband met omkering van de bewijslast). Wanneer niet geheel zeker is dat de waarde op de aanvangsdatum van de bijstand aanzienlijk hoger was dan de bescheiden vermogensgrens, dan zal een terugvorderingsbesluit in bezwaar of beroep geen stand kunnen houden. Dient de bijstand te worden beëindigd? Ervan uitgaande dat de gemeente niet kan terugvorderen, zal alleen de mogelijkheid van een nieuwe vermogensvaststelling in het heden resteren. Deze situatie komt overeen met hetgeen reeds in paragraaf 5.3.1 is beschreven inzake beëindiging van de bijstand. Mocht de gemeente wel tot terugvordering overgaan (bijvoorbeeld omdat voldoende aannemelijk is dat de waarde in het verleden hoger was dan de maximale vrij te laten 57
vermogensgrens) dan is de situatie vergelijkbaar met hetgeen in paragraaf 5.3.3 wordt toegelicht over beëindiging van de bijstand. 5.3.3 Zowel huidige waarde als aanvangswaarde zijn bekend. Aanvangsdatum bekend. Het betreft hier de situatie waarin er volledige duidelijkheid is omtrent de bezittingen, het moment waarop het eigendom is ingegaan, alsmede de waarde in het verleden en op dit moment. Kan de bijstand worden teruggevorderd? Wanneer er volledige duidelijkheid is over zowel de waarde in het verleden, de huidige waarde, als het moment waarop het onroerend goed in eigendom is verkregen, dan heeft de gemeente voldoende grond om tot terugvordering van bijstand over te gaan. Terugvordering is alleen mogelijk wanneer de waarde in het verleden (bij aanvang van het eigendom c.q. de bijstand) hoger was dan de bescheiden vermogensgrens. In gevallen waarin de waarde van het vermogen in het verleden lager was dan de bescheiden vermogensgrens, is geen terugvordering mogelijk.
Praktijk
Terugvordering wegens vermogen in het buitenland Belanghebbende is eigenaar van een bouwperceel in het buitenland. Hij ontvangt bijstand sinds 1 februari 1998. Op dat moment bedroeg de waarde van het stuk grond € 60.000,-. De huidige waarde van het perceel bedraagt € 80.000,-. De gemeente vordert de verleende bijstand vanaf 1 februari 1998 terug. De vordering bedraagt € 40.000,-. De gemeente komt tevens tot een gewijzigde vaststelling van het huidige vermogen. Het vermogen is het verschil tussen de (huidige) waarde van het perceel en de bijstandsvordering. Dit is € 40.000,- (€ 80.000,-minus € 40.000,-). Aangezien belanghebbende een uitkering ontvangt naar de norm voor een echtpaar bedraagt de bescheiden vermogensgrens € 10.000,-. De bijstand kan vervolgens worden beëindigd. Als in dit voorbeeld de vordering € 70.000,- zou bedragen, dan resteert na aftrek van deze schuld van het vermogen een “over-vermogen” van € 10.000,-. In dat geval kan de bijstand niet worden beëindigd.
Het is mogelijk dat de waarde van het onroerend goed bij aanvang lager was dan de bescheiden vermogensgrens, maar inmiddels is gestegen tot ver boven de bescheiden vermogensgrens. In dat geval is terugvordering van bijstand moeilijk te onderbouwen. De waardestijging heeft zich tijdens de bijstandsuitkering voorgedaan. Deze waardestijging kan overigens uitdrukkelijk niet als “spaargelden opgebouwd tijdens de bijstand” worden beschouwd. Een vrijlating op grond van artikel 42 lid 2 sub c WWB is dan ook niet mogelijk. Hier doet zich het praktische probleem voor dat het tijdstip waarop de waarde boven de vrij te laten grens is uitgestegen niet exact zal kunnen worden vastgesteld. Wel is het in zo’n geval mogelijk om het huidige vermogen opnieuw te beoordelen. Als deze nieuwe 58
vermogensbeoordeling, waarbij de totale positieve vermogensbestanddelen worden gesaldeerd met (eventueel nieuwe) schulden, een vermogenstoename oplevert die hoger is dan het nog resterende vrij te laten vermogen, dan wordt de bijstand beëindigd, tenzij het nieuw vastgestelde vermogen lager is dan € 0,- (zie ook paragraaf 5.1). De gemeente dient bij de bepaling van het terug te vorderen bedrag rekening te houden met het “teveel aan vermogen”. De terug te vorderen bijstand kan niet meer bedragen dan het “teveel aan vermogen”. Dit is reeds in paragraaf 5.2.4 beschreven. Er zijn twee situaties mogelijk: 1. Het vermogen is aanzienlijk hoger dan de reeds verleende bijstand. In dat geval zal de bijstand over de gehele voorliggende periode worden teruggevorderd. 2. De reeds verleende bijstand is hoger dan het vastgestelde vermogen. In dat geval is de periode van terugvordering beperkt in de tijd (zie het voorbeeld in 5.2.4). Dient de bijstand te worden beëindigd? De vraag of de bijstand in deze situatie dient te worden beëindingd is afhankelijk van de vraag of de bijstand gedeeltelijk of in zijn geheel wordt teruggevorderd. De reeds verleende bijstand wordt in zijn geheel teruggevorderd De bijstand die over de gehele voorliggende periode wordt teruggevorderd geldt alsnog als “niet verleend”. Na de constatering van vermogen, en de gehele terugvordering van eerder verleende bijstand, dient een nieuwe vermogensbeoordeling plaats te vinden. De teruggevorderde bijstand levert direct een schuld op die in mindering komt op het geconstateerde vermogen. Als na saldering van de bezittingen en schulden nog een positief vermogen resteert dat hoger is dan de bescheiden vermogensgrens (dit zal bij een zeer hoog vermogen vaak het geval zijn), dan kan de bijstand worden beëindigd. In voorkomende gevallen zal de waarde van het onroerend goed slechts in geringe mate hoger zijn dan de bescheiden vermogensgrens. Dit zal tot gevolg hebben dat de bijstand niet over de gehele periode kan worden teruggevorderd. De reeds verleende bijstand wordt gedeeltelijk teruggevorderd Wanneer niet de gehele bijstand wordt teruggevorderd, maar slechts een deel van de periode waarover de bijstand is verleend, dan is de situatie naar het verleden toe inmiddels volledig gecorrigeerd. In dat geval hoeft er geen nieuwe vermogensbeoordeling in het heden plaats te vinden. De rechten naar het verleden toe zijn inmiddels in overeenstemming gebracht met hoe het had moeten zijn, en daarmee is het geconstateerde vermogen niet meer van invloed op de huidige vermogenssituatie. Overigens zal een saldering van het vermogen met de bijstandsschuld in deze situatie tot gevolg hebben dat er geen vermogen resteert. De terug te vorderen bijstand is gelijk aan het “teveel aan vermogen”, dus per saldo kan er geen vermogen meer resteren in het heden. De bijstand kan niet worden beëindigd.
59
Praktijk
Aanvangsdatum eigendom bekend, aanvangswaarde bekend Belanghebbende ontvangt bijstand sedert 1 juli 1999. Na een anonieme tip over bezittingen in Turkije wordt in mei 2003 door de gemeente nader onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat de betreffende bijstandscliënt al 5 jaar een busonderneming bezit (waarde in juni 2003: € 120.000,-) alsmede een woning (waarde juni 2003: 40.000,-). Het totale vermogen wordt in juni 2003 vastgesteld op € 160.000,-. De waarde van het vermogen bij aanvang van het eigendom, of bij aanvang van de bijstand, wordt vastgesteld op € 130.000,-. De gemeente besluit de gehele bijstand over de periode 1 juli 1999 tot 1 juli 2003 terug te vorderen. De totale vordering bedraagt € 50.000,- (de bijstand wordt in zijn geheel teruggevorderd). Na een actuele berekening van het vermogen op 1 juli 2003 resteert een saldo van (€ 160.000,- minus € 50.000,- minus € 5.000,- (bescheiden vermogensgrens)) € 105.000,-. De bijstand kan om die reden tevens worden beëindigd. Stel dat het totale vermogen in dit geval € 45.000,- bedraagt. De reeds verleende bijstand bedraagt € 50.000,-. Hiermee kan niet de gehele bijstand, maar slechts een deel van de periode worden teruggevorderd (maximaal € 45.000,-). Een nieuwe vermogensbeoordeling is dan niet meer noodzakelijk omdat de situatie naar het verleden toe door middel van de terugvordering is “rechtgetrokken”. Bovendien levert een saldering van het vermogen met de schuld een vermogen van € 0,- op. De bijstand zal in dat geval worden gecontinueerd. Eventuele huidige inkomsten uit zelfstandige activiteiten (zoals in dit geval een busonderneming) zijn vanzelfsprekend wel van invloed op de nog te verlenen bijstand en dienen hierop in mindering te worden gebracht.
5.4 Verwijtbaar gedrag en het opleggen van een maatregel Het niet of onvoldoende verstrekken van inlichtingen die van belang zijn voor de bijstand is in beginsel een verwijtbare gedraging. B&W zullen per geval moeten beoordelen of een dergelijke verwijtbare gedraging aanleiding is om de bijstand af te stemmen door deze tijdelijk te verlagen. Met de inwerkingtreding van de WWB is het afstemmen van de bijstand op gedragingen van de belanghebbende een algehele bevoegdheid geworden. Wel is in de WWB een verplichting opgenomen om deze bevoegdheid nader in te vullen door middel van een gemeentelijke verordening. Of, en zo ja, tot welke hoogte de bijstand wordt afgestemd op de gedraging van de belanghebbende is afhankelijk van hetgeen B&W in de Afstemmingsverordening hebben vastgelegd. De bestuurlijke boete die onder de Abw kon worden opgelegd is in de WWB vervallen. Vanaf 1 januari 2004 kan de belanghebbende slechts worden bestrafd met hechtenis, dan wel een boete (transactie), nadat hij hiertoe strafrechtelijk is vervolgd. Strafrechtelijk gezien betreft het in gevallen van het plegen van fraude over het algemeen “valsheid in geschrifte” (artikel 225 Wetboek van Strafrecht).
60
Wanneer een belanghebbende strafrechtelijk wordt vervolgd kunnen B&W geen maatregel opleggen. In gevallen waarin geen strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld of door het OM wordt geseponeerd, kunnen B&W (alsnog) een maatregel overwegen. Het beleid van het OM inzake strafrechtelijke vervolging van fraude met socialezekerheidsuitkeringen is vastgelegd in een nieuwe “Aanwijzing sociale zekerheidsfraude” welke in de Staatscourant is gepubliceerd (Stcr 6 september 2004, nr 170/pag. 10). In hoofdstuk 7 wordt deze aanwijzing, alsmede overige strafrechtelijke aspecten van grensoverschrijdende bijstandsfraude, verder toegelicht.
5.5 Inkomen uit buitenlandse bronnen Voor wat betreft het ontvangen van inkomen uit buitenlandse bron is er, als het gaat om het korten op de bijstandsuitkering, geen verschil met binnenlands inkomen. Gegevens over buitenlands inkomen zijn meestal niet openbaar. Het is echter mogelijk dat met het betreffende land afspraken bestaan over de uitwisseling van dergelijke gegevens. Ook kan de gemeente, eventueel via andere wegen, verzwegen buitenlands inkomen constateren (door mededelingen van de betrokkene of bijvoorbeeld bankafschriften). Over het algemeen wordt de bijstand teruggevorderd over de periode waarover het inkomen is genoten. Deze periode vangt aan met ingang van de datum waarop het inkomen is gestart (datum werkaanvaarding, toekenningsdatum uitkering), tenzij de bijstand op een later tijdstip is toegekend. Voor wat betreft de toepassing van de wettelijke bepalingen over inkomen, het niet in aanmerking nemen hiervan, of het toepassen van gedeeltelijke vrijlatingsfaciliteiten, wordt in de WWB geen onderscheid gemaakt tussen binnenlands of buitenlands inkomen (zie ook paragraaf 1.5).
61
[6] Invordering
Onder invordering wordt verstaan het daadwerkelijk incasseren van de teruggevorderde bijstand. Uitgangspunt is dat de gemeente tracht te komen tot een minnelijke aflossingsregeling. Voor zover belanghebbende hiertoe niet bereid is, of wanneer deze een eerdere minnelijke betalingsregeling niet meer nakomt, kan de gemeente op verschillende wijzen overgaan tot dwanginvordering (executie). Hiervoor heeft de gemeente drie mogelijkheden: 1. Verrekening met de door de gemeente verstrekte bijstandsuitkering. 2. Het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag op loon en/of uitkering: het terugvorderingsbesluit levert hiertoe de vereiste executoriale titel op. 3. Het leggen van “gewoon” executoriaal beslag op bezittingen van de belanghebbende: executoriaal beslag wordt vaak vooraf gegaan door conservatoir beslag. Voor het leggen van conservatoir beslag is verlof van de rechtbank nodig. De drie hierboven genoemde vormen van executie worden uitgebreid toegelicht in het Handboek StimulanSZ, onderdeel Wet werk en bijstand. In dit hoofstuk wordt nader ingegaan op het leggen van conservatoir- en executoriaal beslag in het buitenland.
6.1 Beslag in het buitenland Wanneer de aanwezigheid van vermogen in de vorm van onroerend goed voldoende is aangetoond, dan kan de gemeente besluiten om de bijstand over een periode in het verleden terug te vorderen. In sommige gevallen kan het lonend zijn om de vordering “te verhalen” op het onroerend goed in het buitenland door middel van executoriaal beslag. 6.1.1 Executoriaal beslag in het buitenland Voorzover binnen Nederland executoriaal beslag wordt gelegd, geschiedt dit op grond van de bepalingen van het tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor het leggen van executoriaal beslag is een executoriale titel nodig. Op grond van artikel 60 lid 3 van de WWB levert een besluit tot terugvordering van bijstand direct een executoriale titel op. Met deze titel kan de gemeente (als schuldeiser) beslag laten leggen op bezittingen, loon of een uitkering waarop de schuldenaar recht heeft. In dit laatste geval spreekt men ook wel van “derdenbeslag”. De hierboven bedoelde executoriale werking van het terugvorderingsbesluit bestaat niet automatisch in het buitenland. Het besluit tot terugvordering dient over het algemeen door de rechter in het betreffende land te worden bekrachtigd. Zonder deze bekrachtiging heeft het terugvorderingsbesluit in het buitenland geen executoriale werking. Deze bekrachtiging kan op twee wijzen vorm krijgen. De rechter kan het besluit zonder een inhoudelijke beoordeling executoriale kracht verlenen. De ervaring leert dat buitenlandse rechters over het algemeen executoriale kracht toekennen aan een rechterlijke uitspraak van een Nederlandse rechter. Omdat de executoriale titel in bijstandskwesties echter niet bestaat uit een rechterlijke uitspraak, maar uit een beschikking van de gemeente, zal in de meeste gevallen over de hoofdzaak opnieuw een bodemprocedure moeten worden gestart in het betreffende land. Er moet dan rekening mee worden gehouden dat een uitspraak in het betreffende land 1 tot 2 jaar op zich kan laten wachten.
63
6.1.2 Conservatoir beslag in het buitenland Omdat het verkrijgen van een executoriale titel in het buitenland soms geruime tijd kan duren, loopt de gemeente het risico dat de belanghebbende het onroerend goed vervreemdt. In dat geval kan het leggen van conservatoir beslag dan wel een dusdanige maatregel dat de debiteur het onroerend goed niet meer kan overdragen aan een derde uitkomst bieden. In de praktijk betekent dit dat bij een bankrekening het tegoed wordt “bevroren” en dat bij een onroerend goed in het kadaster een aantekening wordt gemaakt dat sprake is van beslag, waardoor het onroerend goed niet kan worden verkocht. Hiermee krijgt de gemeente de zekerheid dat zodra haar vordering definitief is geworden, deze middels executoriaal beslag (ineens) kan worden ingevorderd. In Turkije bijvoorbeeld levert het vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan weliswaar een executoriale titel op, doch de openbare verkoop van het onroerend goed kan pas plaatsvinden nadat de rechter toestemming heeft gegeven. Dit is een aparte procedure. Conservatoir beslag wordt mogelijk gemaakt door een uitspraak van de rechter in het land waar de bezittingen zich bevinden. Dit betekent dat de gemeente zich door tussenkomst van een advocaat in het betreffende land tot de rechter aldaar moet wenden. In de meeste landen dient kort na het leggen van het conservatoir beslag een zogeheten bodemprocedure te worden gestart. Het resultaat van die procedure is dat het conservatoir beslag overgaat in een executoriaal beslag. Tot op heden zijn alleen in Turkije enkele beslagprocedures succesvol afgerond, in zoverre dat alle verzoeken tot het treffen van een maatregel dat het registergoed niet meer kon worden overgedragen aan een derde zijn ingewilligd. Veel procedures lopen nog. Veelal besluit de debiteur (klant) om een regeling in der minne te treffen door het onroerend goed in overleg met de gemeente te verkopen, dan wel een betalingsregeling te treffen. In beginsel is het mogelijk om in elk ander land beslag te leggen. Voorwaarde hierbij is wel dat binnen het recht van het betreffende land de mogelijkheid van beslaglegging bestaat. Het leggen van beslag wordt vergemakkelijkt wanneer er een executieverdrag is gesloten met het betreffende land. In dat geval wordt de Nederlandse (civielrechtelijke) titel veelal zonder meer erkend door de buitenlandse rechter. Dit is echter niet van toepassing in Turkije, alwaar een dergelijk verdrag niet bestaat. In landen waarmee geen executieverdrag is afgesloten, bijvoorbeeld Turkije en Marokko, kan in beginsel geen beslag worden gelegd met alleen de Nederlandse executoriale titel. Dit zou een inbreuk op de soevereiniteit van dat land betekenen. De enige mogelijkheid om toch tot beslaglegging te komen, is het voeren van een juridische procedure in dat land zelf. Bij de buitenlandse civiele rechter kan dan met behulp van een plaatselijke advocaat geprocedeerd worden ter verkrijging van een vonnis uit onverschuldigde betaling en/of onrechtmatige daad. Voor de daadwerkelijke beslaglegging zal in de regel een buitenlands deurwaarderskantoor in de arm genomen moeten worden. De hiervoor geschetste procedures zijn tijdrovend en brengen meer kosten met zich mee dan een vergelijkbare procedure in Nederland. In het geval van bijvoorbeeld Marokko zal er een Marokkaanse advocaat ingeschakeld moeten worden. Daarnaast is men afhankelijk van de bereidheid tot medewerking van Marokkaanse instanties en bestaat het risico dat de Marokkaanse rechter zichzelf niet bevoegd verklaart omdat zowel de schuldeiser als 64
de schuldenaar in Nederland gevestigd is. Het IBF adviseert en begeleidt gemeenten bij het voeren van (conservatoir)beslagprocedures in het buitenland. Deze advisering en begeleiding betekenen onder meer dat kan worden uitgezocht of een conservatoir beslag mogelijk is in het betreffende land. Tevens kan de gemeente door het IBF in contact worden gebracht met een advocaat ter plaatse. Hieronder is de procedure van conservatoir beslag in Turkije beschreven.
6.2 Het leggen van conservatoir beslag in Turkije Conservatoir beslag wordt mogelijk gemaakt door een uitspraak van de rechter in het land waar de bezittingen zich bevinden. Dit betekent dat de gemeente zich door tussenkomst van een Turkse advocaat tot de Turkse rechter moet wenden. Hoewel het de gemeente vrij staat om zelf een advocaat te kiezen verdient het aanbeveling om gebruik te maken van de diensten van advocaten die met deze materie uitgebreide ervaring hebben opgedaan. Het IBF beschikt over gegevens van advocaten die de gemeente in Turkije bij kunnen staan. Daarnaast is het raadzaam om een beëdigd tolk in de arm te nemen. Deze tolk kan als tussenpersoon fungeren tussen de gemeente en de advocaat ter plaatse. Als de contacten tussen de gemeente en de advocaat via een (Nederlands en Turks sprekende) tussenpersoon verlopen, komt dit de voortgang van het proces bij de rechtbank ten goede. Het verkleint de kans op procedurefouten en bevordert de wederzijdse communicatie. Een beëdigd tolk kan tevens zorgen voor de vertaling van de processtukken van het Nederlands in het Turks en andersom. 6.2.1 Wet en regelgeving rondom beslag Tussen de Republiek Turkije en het Koninkrijk der Nederlanden bestaat géén (executie)verdrag. Een vonnis van een Nederlandse Rechtbank wordt dan ook niet automatisch erkend als executoriale titel. Wel bestaat de mogelijkheid om aan de Turkse rechter erkenning te vragen van een vonnis dat is uitgesproken door een burgerlijke rechter. De Turkse rechter kan op grond van artikel 32 van de Turkse Wet I.P.R. slechts uitspraken erkennen die door een rechtbank in het buitenland in civiele zaken zijn gedaan. Voor een beschikking tot terugvordering is dit niet mogelijk omdat deze niet gelijk staat aan een rechterlijke uitspraak. De ingang is het starten van een procedure bij de burgerlijke rechter in het betreffende land, waarbij de gemeente als “eiser” optreedt en degene die ten onrechte de uitkering heeft genoten als “gedaagde”. Dit is een civiele procedure die kan worden gestart nadat er ter plaatse conservatoir beslag is gelegd naar Turks recht, met als rechtsgrond valsheid in geschrifte, zoals nader gedefinieerd in de Nederlandse wetgeving. Eiser (de gemeente) kiest domicilie bij de advocaat. Indien gedaagde in Nederland woonachtig is, is de Rechtbank te Istanbul, Ankara of Izmir bevoegd. Is gedaagde woonachtig in Turkije, dan is de rechter in de woonplaats van gedaagde bevoegd. 6.2.2 De procedure De Turkse rechter is actiever dan de Nederlandse. Hij kan (soms) details vragen. In Nederland moet slechts summier aangetoond worden dat men een vorderingsrecht heeft. In Turkije is dit absoluut onvoldoende. 65
Het verzoekschrift dient derhalve zo uitvoerig mogelijk te worden onderbouwd, met op de zaak betrekking hebbende stukken. De stukken dienen vertaald te zijn door een beëdigd vertaler wiens handtekening bij het consulaat notarieel is gelegaliseerd.
Praktijk
Praktijk: conservatoir beslag in Turkije Naar aanleiding van een tip stelde de Sociale Dienst van Rotterdam in 2004 nader onderzoek in naar vermoedelijke bezittingen van een bijstandsgerechtigde in Turkije. Nader onderzoek via het IBF leverde op dat de persoon eigenaar was van een appartement, drie percelen grond en een auto, met een waarde van in totaal € 70.000,-. De gemeente besloot hierop de bijstand in 2004 te beëindigen en de bijstand over de periode 1998 tot 2004 tot een bedrag van ruim € 18.000,- terug te vorderen. In bezwaar en beroep werd de cliënt in het ongelijk gesteld. Daarop besloot de gemeente om conservatoir beslag te leggen op de bezittingen in Turkije. Via het IBF werd de gemeente in contact gebracht met een advocatenkantoor in Nederland met goede contacten in Turkije. Naast alle relevante stukken over de ten onrechte verleende bijstand werden door de Turkse rechter ook nog wetteksten van de WWB opgevraagd inzake schending van de inlichtingenplicht en terugvordering. Daarnaast wilde de rechter volledige inzage in de bijstandsbetalingen en op welk rekeningnummer deze waren gestort. Uiteindelijk werd succesvol conservatoir beslag gelegd. Om de zaak eventueel te versnellen is ten tijde van het conservatoir beslag een gesprek gevoerd met de klant om na te gaan of deze bereid was de vordering direct af te lossen. De gemeente zou daarop het conservatoir beslag opheffen. De klant beschikte echter niet over de middelen om de vordering af te lossen. Daarop is het conservatoir beslag omgezet in een executoriaal beslag en is overgegaan tot verkoop van de bezittingen. Bron: afdeling Bijzonder Onderzoek van de dienst SoZaWe te Rotterdam
De procedure wordt ingeleid met een dagvaarding. Om die te kunnen uitbrengen moet de gemeente de volgende stukken overleggen: ◆ proces-verbaal van verhoor (indien aanwezig); ◆ een (recent) uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (Gba) van de cliënt(en), alsmede het eventuele adres van de cliënt(en) in Turkije; ◆ een machtiging van de burgemeester (dan wel van een derde namens de burgemeester middels delegatie) aan advocaat X om namens de gemeente te mogen optreden. De volmachtgever zal in aanwezigheid van een notaris de handtekening moeten plaatsen. De volmacht moet voorzien zijn van een foto, alsmede een apostille in de Engelse taal. Tevens zal de volmachtgever de voornamen van zijn/haar ouders moeten laten opnemen; ◆ de aanvraag om bijstand en het daarbij behorende inlichtingenformulier; ◆ de beschikking tot toekenning van bijstand; ◆ de in de periode waarover de bijstand wordt teruggevorderd door de cliënt ingeleverde heronderzoeksformulieren en inkomstenbriefjes (de voorkant met de NAW-gegevens, het gedeelte dat gaat over inkomsten en vermogen en de datering en ondertekening); 66
◆
◆ ◆ ◆
◆
◆
◆
een overzicht van de maandelijkse betalingen aan de cliënt in de periode waarover de bijstand wordt teruggevorderd (met vermelding van het banknummer waarnaar de bijstand is overgemaakt en de tenaamstelling van deze bankrekening); verjaringstermijn van de vordering; een cumulatief overzicht van de uitkering; de registratie van de bezittingen die de cliënt blijkt te hebben, en welke betrokkene niet aan de gemeente heeft gemeld; verklaringen waaruit het eigendom in Turkije blijkt, dan wel bewijzen dat betrokkene anderszins vermogen bezit aldaar; indien er nog geen terugvorderingsbeschikking is, dient een brief bijgevoegd te worden met de uiteenzetting waarom de gemeente de bijstand wil terugvorderen, op grond van welke wetsartikelen en tot (globaal) welk bedrag, alsmede de reden waarom de gemeente belang meent te hebben bij de te vorderen maatregel (gegronde vrees voor vervreemding van de bezittingen gezien het verzwijgen daarvan in het verleden); wetsartikelen WWB, alsmede de sancties, die gelden in geval betrokkene onjuiste gegevens verstrekt.
Al deze documenten dienen door een beëdigd vertaler te zijn vertaald en door de rechtbank, waaraan deze vertaler is verbonden, te zijn voorzien van een apostille. Met deze apostille worden de stukken als het ware gelegaliseerd voor gebruik in juridische procedures in het buitenland. Voor de machtiging (waarmee de burgemeester de advocaat machtigt als procesvertegenwoordiger) geldt bovendien dat deze daarna achtereenvolgens moet worden bekrachtigd door een Nederlandse notaris en een notaris van het Turkse Consulaat te Rotterdam. De vertaalde stukken moeten ten slotte door het Turkse Consulaat Generaal te Rotterdam, dan wel te Deventer worden gelegaliseerd. De rechter doet schriftelijk uitspraak over het al dan niet toestaan van conservatoir beslag. Nadat het beslag feitelijk is gelegd ontvangt de gemeente een afschrift van de uitspraak van de rechter en de inschrijving daarvan in het kadaster dan wel bij de bank (zowel de Turkse versie als een Nederlandse vertaling daarvan). Na de uitspraak van de rechter dient veelal binnen 10 dagen de procedure bij de Turkse rechter aanhangig gemaakt te worden, waarbij allereerst de inleidende dagvaarding aan de gedaagde partij moet worden betekend. Woont de gedaagde niet in Turkije, dan kan het maanden duren totdat de stukken terug zijn. De gemeente dient op korte termijn de beschikking tot terugvordering, alsmede het rapport en de berekening van de ten onrechte ontvangen bijstand die aan deze beschikking ten grondslag liggen, te overleggen. De advocaat zal de rechtbank (desgewenst) verzoeken om de behandeling van de hoofdzaak in Turkije aan te houden totdat in Nederland over (de hoogte van) de terugvordering onherroepelijk is beslist. Dit brengt mee dat de advocaat steeds op de hoogte gehouden moet worden van het verloop van de procedure in Nederland (eventueel bezwaar en beroep). Het is niet zeker dat de Turkse rechter instemt met aanhouding van de zaak of toch (los van en naast de procedure in Nederland) tot een inhoudelijke beoordeling overgaat. Dit moet worden afgewacht. Overigens zal bij aanhouding van de zaak te zijner tijd in Turkije een (niet eenvoudige en tijdrovende) procedure tot erkenning van de definitieve uitspraak in Nederland moeten worden gevoerd. 67
De zaak, waaronder het verzoek om beslag te leggen, wordt aanhangig gemaakt bij de Rechtbank in eerste aanleg civiele zaken. Partijen kunnen tegen de uitspraak in hoger beroep gaan bij het gerechtshof in Ankara. Dan zijn er twee mogelijkheden. Het gerechtshof bevestigt de uitspraak of wijst deze af. In het laatste geval verwijst het gerechtshof de zaak terug naar de rechtbank. De rechtbank moet een nieuwe uitspraak doen en hierbij rekening houden met de overwegingen van het gerechtshof. Zodra de uitspraak definitief is kan het conservatoir beslag worden omgezet in executoriaal beslag en volgt hetzij incasso van het banktegoed hetzij (gedwongen) verkoop van het onroerend goed. 6.2.3 De kosten De kosten in verband met het leggen van beslag in het buitenland komen geheel voor rekening van de gemeente. Dit betreft de kosten van vertalingen, de werkzaamheden van de tolk, de gerechtskosten, de executiekosten en het honorarium van de advocaat. Mogelijk vraagt de rechtbank (al dan niet op verzoek van de tegenpartij) een borgsom om er zeker van te zijn dat de proceskosten worden betaald. De mogelijkheid bestaat dat de rechter de verzoeker veroordeelt 15% van het totale financiële belang onder de Rechtbank te storten. Het is raadzaam om eerst een begroting te maken van de verwachte kosten in verband met het incassotraject. Het IBF beschikt over enige ervaringsgegevens en kan hierbij eventueel adviseren. In hoeverre de kosten in verband met de incasso kunnen worden teruggevorderd, van de persoon, verschilt per land. De proceskosten kunnen in Turkije, op grond van aldaar geldende wetgeving, niet op de cliënt worden verhaald. Wel verhoogt de Turkse rechter (desgevraagd) de toegewezen vordering met de wettelijke rente vanaf de dag dat de vordering aanhangig is gemaakt. 6.2.4 De afweging (kosten/baten) Zonder afbreuk te doen aan de eigen bevoegdheid van de gemeente om in Turkije al dan niet een incassoprocedure te beginnen wordt geadviseerd om vooraf een globale kostenbegroting op te stellen in verband met de beslagprocedure. Hiermee kan de gemeente een kosten-batenafweging maken alvorens wordt overgegaan tot een tijdrovende en arbeidsintensieve beslagprocedure. Het staat de gemeente vrij, mede gelet op het gegeven dat terugvordering in de WWB een algehele bevoegdheid is geworden, om een financiële grens vast te stellen tot welke geen beslagprocedure in het buitenland zal worden gestart. Wanneer een kosten-batenafweging voor de gemeente ongunstig uitvalt, kan worden overwogen om na het leggen van conservatoir beslag, waardoor de belanghebbende zijn bezittingen niet kan overdragen aan derden, de persoon uit te nodigen voor een persoonlijk onderhoud. Wellicht is de betrokkene bereid om in der minne tot een regeling te komen. Hierdoor kan een tijdrovende procedure worden voorkomen.
6.3 Melding aan SZW Ingevolge de “Verzamelbrief december 2002 (pagina 21)” van SZW aan de gemeenten dient een voornemen tot beslaglegging in het buitenland, vanuit een oogpunt van mogelijke diplomatieke consequenties, van tevoren aan het ministerie van SZW te worden gemeld. Voor meldingen of vragen kunt u zich wenden tot de heer F. Hooghiemstra (telefoon (070) 333 57 64, e-mail
[email protected]) van de directie Werk en Bijstand van het Ministerie van SZW. 68
[7] Stafrechtelijke aspecten
De constatering van bijstandsfraude heeft consequenties op zowel administratiefrechtelijk als strafrechtelijk gebied. In het administratiefrechtelijke traject is sprake van terugvordering en incasso van ten onrechte genoten bijstand, en zo nodig het beëindigen of wijzigen van uitkeringsrechten. In strafrechtelijke zin pleegt degene die fraudeert een misdrijf in de vorm van “valsheid in geschrifte” (artikel 225 Wetboek van Strafrecht). De gemeente is verantwoordelijk voor de afhandeling van de administratiefrechtelijke aspecten. De verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke afhandeling ligt bij het Openbaar Ministerie (OM). Wanneer bijstandsfraude is geconstateerd dan kan de gemeente aangifte doen bij het OM. De mogelijkheid om aangifte te doen is afhankelijk van de hoogte van het geconstateerde fraudebedrag. Daarnaast speelt de vraag of de onderzoeksgegevens die tijdens een controle zijn verkregen ook in het strafrechtelijk traject kunnen worden gebruikt.
7.1 Aangifte: de “Aanwijzing sociale zekerheidsfraude” Op 6 september 2004 is de nieuwe “Aanwijzing sociale zekerheidsfraude” gepubliceerd (Stcr 6 september 2004, nr 170/pag. 10). Ingevolge deze aanwijzing dienen gemeenten aangifte te doen van “valsheid in geschrifte” bij het OM indien het (vermoedelijke) fraudebedrag hoger is dan € 6.000,-. In de nieuwe richtlijn is een afzonderlijke aangiftegrens opgenomen voor internationale fraude. De gemeente kan in geval van internationale fraude aangifte doen bij het OM wanneer sprake is van een “aanzienlijk nadeel”, te weten een vermoedelijk schadebedrag van € 50.000,- of meer. Bij fraudes tussen € 3.000,- en € 6.000,- is alleen aangifte mogelijk bij het OM wanneer sprake is van een herhaalde gedraging (recidive binnen een periode van 5 jaar na datum 1e sanctionering). Beide nadeelbedragen moeten tussen € 3.000,- en € 6.000,- liggen. In gevallen waarin het doen van aangifte op grond van de eerdergenoemde richtlijn niet mogelijk is, resteert alleen nog de mogelijkheid van het opleggen van een maatregel op grond van de Afstemmingsverordening of de Maatregelenverordening. Het opleggen van een administratieve boete (zoals in de Abw nog mogelijk was) is in de WWB niet meer mogelijk. In gevallen waarin een maatregel niet meer kan worden opgelegd omdat de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt, kan de gemeente toch aangifte doen bij het OM. Het OM kan op basis van de nieuwe aanwijzing alsnog strafvervolging instellen. De hoogte van het fraudebedrag is hierbij niet van belang.
7.2 Internationaal rechtshulpverzoek Wanneer het OM in verband met strafvervolging onderzoek wil verrichten in het buitenland, dan is hij afhankelijk van de medewerking van het betreffende land. Het door de betreffende landen over en weer verlenen van medewerking met betrekking tot strafrechtelijke vervolging is geregeld in internationale rechtshulpverdragen. Op grond van een zogeheten “internationaal rechtshulpverzoek” wordt de betreffende staat verzocht tot het verlenen van medewerking bij de opsporing van een strafbaar feit.
70
Op grond van de “Aanwijzing sociale zekerheidsfraude” dient aan enkele voorwaarden te zijn voldaan alvorens internationale vervolging en opsporing opportuun worden geacht: ◆ De (administratieve) mogelijkheden van de uitkeringsinstantie om informatie uit het buitenland te krijgen zijn uitgeput. ◆ Strafrechtelijk onderzoek en sanctiemogelijkheden bieden een meerwaarde ten opzichte van de administratieve mogelijkheden. ◆ Er bestaat een strafrechtelijk rechtshulpverdrag tussen Nederland en het betreffende land. Daarnaast moet zich één (of meer) van de volgende omstandigheden voordoen: ◆ De feiten zijn gepleegd in georganiseerd of internationaal verband. ◆ De zaak is voldoende ernstig. ◆ Er is voldoende bewijsmateriaal verkrijgbaar in het buitenland, waaronder bijv. aantoonbaar vermogen. ◆ De verdachte bevindt zich in Nederland. ◆ De verblijfplaats van de verdachte in het buitenland is bekend. Tot slot zal het OM steeds per zaak een afweging maken van de kosten versus het geleden nadeel en de aanwezigheid van sociaal attachés of andere intermediairs in het betreffende land. 7.2.1 Gebruik van controlegegevens in de strafzaak De resultaten van de buitenlandse bijstandsonderzoeken, uitgevoerd in opdracht van het IBF, zijn niet in het kader van een strafrechtelijk onderzoek verkregen. De gemeente verricht de controles in het buitenland in het kader van een administratief onderzoek. Omdat de gegevens echter wel op een rechtmatige wijze zijn verkregen, kunnen deze worden gebruikt bij een in Nederland in te stellen strafrechtelijk onderzoek en een daaruit voortvloeiend proces-verbaal van bevindingen. In gevallen waarin de beschikbare onderzoeksgegevens nog niet volledig zijn, en het OM ten behoeve van strafrechtelijke vervolging nader onderzoek wil doen in het betreffende land, zal het OM door middel van een internationaal rechtshulpverzoek aan het betreffende land medewerking vragen. Wanneer de controlegegevens wel volledig zijn, dan is geen rechtshulpverzoek meer nodig en kan de strafrechtelijke vervolging in Nederland worden afgerond.
Praktijk
Gegevens administratief onderzoek gebruikt in strafzaak Nadat is vastgesteld dat belanghebbende buitenlands vermogen heeft verzwegen, heeft de gemeente aangifte gedaan bij het OM. De belanghebbende wordt “valsheid in geschrifte” ten laste gelegd (artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht). Ter verdediging voert belanghebbende aan dat het onderzoek dat door tussenkomst van Bureau Buitenland in Turkije is uitgevoerd geen strafrechtelijk onderzoek betrof vanwege het ontbreken van een rechtshulpverzoek. Dit verweer wordt door de strafrechter verworpen omdat ten tijde van het onderzoek slechts sprake was van een vermoeden en belanghebbende nog niet daadwerkelijk als verdachte werd aangemerkt. Belanghebbende wordt schuldig bevonden en wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en 200 uur dienstverlening. Rechtbank Arnhem, meervoudige strafkamer, 11 september 2003, nr. 05/086058-03
71
Het OM volgt landelijk de beleidslijn om in gevallen waarin aangifte wordt gedaan van internationale fraude, waarbij uitsluitend sprake is van onderzoeksgegevens die in een administratief onderzoek zijn verkregen, alsnog een rechtshulpverzoek in te dienen bij de staat die de gegevens heeft verstrekt. Met dit rechtshulpverzoek wordt de verstrekkende staat verzocht in te stemmen met het gebruik van de gegevens ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Formeel is dit rechtshulpverzoek geen vereiste, doch het OM volgt deze lijn in het belang van de goede onderlinge diplomatieke verhoudingen met de staat die de gegevens heeft verstrekt. Het kan voorkomen dat een concreet vermoeden van fraude bestaat, doch dat het onderzoek van de gemeente onvoldoende resultaat oplevert. Wanneer de reguliere controlemiddelen zijn uitgeput, en het vermoedelijke schadebedrag hoger is dan € 50.000,- (zie ook paragraaf 7.1), dan kan het doen van aangifte bij het OM toch raadzaam zijn. Het OM kan middels een internationaal rechtshulpverzoek soms meer gegevens tot haar beschikking krijgen dan de gemeente. Keerzijde hiervan is echter dat (bijv. in Turkije) het fraudebedrag dat in een strafrechtelijk onderzoek is geconstateerd, toevalt aan de betreffende andere staat. De gemeente heeft in die gevallen geen financieel belang bij het indienen van een rechtshulpverzoek. Het is raadzaam om in dergelijke gevallen in overleg te treden met het OM. 7.2.2 Constatering van vermogen in andere strafzaak, nader onderzoek In de praktijk komt het regelmatig voor dat bij strafrechtelijk onderzoek naar een ander strafbaar feit (bijvoorbeeld drugsmokkel of vermogensfraude) door middel van een internationaal rechtshulpverzoek ook andere informatie wordt ontvangen. Bijvoorbeeld gegevens over het bezit van onroerend goed in het buitenland. In gevallen waarin deze informatie niet volledig genoeg is om de bijstand terug te vorderen is het toegestaan om nader controleonderzoek in het buitenland te doen. Dit ondanks het feit dat in strafrechtelijke zin reeds sprake is van een verdachte. Voor de strafrechter zal de wijze waarop nader administratief onderzoek is gedaan wel steeds volledig inzichtelijk en toetsbaar moeten zijn. Bovendien geldt ten aanzien van nader controleonderzoek, evenzeer als bij strafrechtelijk onderzoek, dat de rechtswaarborgen van de verdachte niet geschonden mogen worden. Of de bevindingen in het buitenland in een strafzaak al dan niet tot bewijs kunnen dienen, is ter beoordeling aan de strafrechter.
72
[8] Kosten
Voor wat betreft de kosten in verband met grensoverschrijdende fraudebestrijding is het van belang onderscheid te maken tussen twee fasen: ◆ administratief onderzoek in het buitenland (via IBF); ◆ beslag op onroerend goed in het buitenland.
8.1 Kosten van administratief onderzoek Aan de buitenlandse onderzoeken die via het IBF worden uitgevoerd zijn voor de gemeente in beginsel geen kosten verbonden. Het IBF wordt voor zijn diensten gefinancierd via de begroting van het Ministerie van SZW. De gegevensuitwisseling met het buitenland vindt over het algemeen “met gesloten beurzen” plaats. Dit betekent dat de instanties elkaar over en weer geen tarieven berekenen voor verrichte diensten. Het is echter niet uitgesloten dat voor informatie uit het buitenland incidenteel door een buitenlandse instantie een vergoeding wordt gevraagd. Hierbij zal het vooral gaan om vergoedingen voor bepaalde bewijsstukken zoals een taxatierapport of een uittreksel uit een register. Deze kosten worden, in de fase van onderzoek, niet doorberekend aan de gemeente.
8.2 Kosten van beslag in het buitenland Wanneer de gemeente besluit om beslag te leggen op onroerend goed in het buitenland, om zodoende (een deel van) de ontstane vordering te innen, dan treedt de gemeente zelf op als beslaglegger. Het IBF heeft hierin uitsluitend een adviserende rol. De kosten samenhangend met een beslagprocedure komen volledig voor rekening van de gemeente. Deze kunnen in sommige gevallen hoog zijn. Het grootste deel hiervan bestaat uit: ◆ het honorarium van de (verplichte) advocaat ter plaatse; ◆ kosten van vertalingen van officiële stukken. De procedure van beslaglegging in het buitenland is in hoofdstuk 6 beschreven.
74
[9] Bijlagen
Bijlage 1: Schema gegevensuitwisseling in het kader van de WWB 76
Situatie
Gegevensverkeer
1. Werkgever verstrekt persoonsgegevens
Verstrekking van persoonsgegevens door (ex-)werkgever van betrokkene aan gemeente.
2. Instantie verstrekt op verzoek van gemeente persoonsgegevens
Verstrekking van persoonsgegevens door andere binnenlandse instantie aan gemeente.
Verstrekking van persoonsgegevens door andere buitenlandse instantie aan gemeente
3. Gemeente stelt onderzoek in naar juistheid van gegevens in verband met vaststellen recht op bijstand
Gemeente verstrekt gegevens over identiteit van betrokkene aan instantie waar informatie wordt ingewonnen.
4. Andere instantie verzoekt gemeente om informatie over bijstandscliënt Verstrekking van persoonsgegevens over bijstandscliënt aan andere instantie binnen Nederland.
Verstrekking van persoonsgegevens over bijstandscliënt aan andere instantie in het buitenland.
Wel of niet mogelijk?
Wettelijk kader
Ja, verplicht.
Artikel 63 WWB
Voor binnenlandse instantie: Ja, verplicht indien instantie is opgenomen in artikel 64 WWB.
Artikel 64 WWB
Indien instantie niet in artikel 64 is opgenomen dan is gegevensverstrekking in principe mogelijk, tenzij bepaling in andere wet dit verbiedt. Niet door gemeente afdwingbaar. Voor landen binnen EU: ja, is mogelijk, op grond van artikel 8 sub e. Wbp (vervulling van publiekrechtelijke taak). Voorwaarde is dat gegevensverstrekking in betreffende buitenlandse materiewet niet is verboden.
Artikel 8 sub f Wbp en Europese privacyrichtlijn 95/46/EG
Voor landen buiten EU: in principe mogelijk, mits autoriteiten in het betreffende land bereid zijn tot verstrekking. Afdwingbaarheid van verstrekking is afhankelijk van eventuele verdragsrechtelijke of hiermee vergelijkbare afspraken (bijv. Marokko).
Ja, is mogelijk. Alleen gegevens die noodzakelijk zijn voor controle/verificatie mogen worden verstrekt. Is mogelijk aan zowel binnenlandse als buitenlandse instantie.
Artikel 65 WWB: in principe geheimhoudingsplicht, echter hier uitgezonderd omdat gegevens noodzakelijk zijn voor vaststellen recht op bijstand 53a lid 2 WWB: bevoegdheid van gemeenten tot instellen van onderzoek
Ja (verplicht op verzoek, of uit eigen beweging), mits instantie/orgaan is opgenomen in artikel 67 WWB. In ieder geval verplicht indien vermoeden van misdrijf.
Artikel 66 en 67 WWB
Ja, mits het buitenlands orgaan de gegevens nodig heeft in de uitoefening van een taak van zwaarwegend algemeen belang (controle en/of fraudebestrijding op het gebied van publiekrechtelijke uitkeringen).
Artikel 67 WWB
77
Bijlage 2: Processchema signaal grensoverschrijdend onderzoek
Cliënt meldt zelf buitenlands inkomen/vermogen?
nee
Gemeente krijgt vermoeden van buitenlands inkomen/vermogen ?
ja
nee
Geen actie
ja
Signaal voldoende concreet om cliënt te confronteren?
nee
ja
Verder onderzoek door gemeente om signaal en informatie voldoende concreet te maken
Cliënt verstrekt voldoende informatie over inkomen/vermogen ?
ja
nee
ja
Voldoende info na opschorting en hersteltermijn art. 54 lid 1 WWB ?
nee
Cliënt kan worden verweten geen info te verstrekken?
ja
Afhandeling onderzoek, besluit over het verdere recht op bijstand/ terugvordering
78
nee
Beëindiging bijstand wegens niet herstellen verzuim (art. 54 lid 4 WWB)
Indienen aanvraag voor onderzoek in het buitenland bij Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) Uitkering continueren i.a.v. onderzoek, mededeling mogelijke terugvordering in toekomst
79
Bijlage 3: Voetnoten
80
1
M.b.t. Hoogwaardige Handhaving en Risicoanalyse wordt verwezen naar de volgende publicaties: - het rapport Risicosturing en bijstandsfraude, StimulanSZ; - de Kennisbank Hoogwaardige Handhaving, www.hoogwaardighandhaven.nl; - Handhaven op maat, de methoden uit het LAT-project, Ministerie van SZW, juli 2003, bestelnr. B 807; - de scorekaart, downloadbaar in Excel en Acces via www.stimulansz.nl.
2
Voor meer informatie over Krediethypotheek wordt verwezen naar het handboek StimulanSZ, onderdeel WWB, artikel 48.
3
Sinds 1 januari 2004 zijn B&W verplicht hun maatregelenbeleid vast te leggen in een verordening. Deze verordening wordt over het algemeen aangeduid als de Maatregelenverordening of de Afstemmingsverordening.
4
De identificatie van personen vindt in Turkije, Marokko en sommige Oost-Europese landen plaats aan de hand van de volgende gegevens: naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats en voornaam vader. De naam, voornaam en geboorteplaats van de vader zijn de meest betrouwbare gegevens. In officiële stukken kunnen verschillende geboortedata voorkomen.
5
Bepaalde lees- en lettertekens zijn in het Nederlands onbekend. Een kopie van het buitenlands paspoort voorkomt spel- en interpretatiefouten. Plaatsnamen kunnen vele malen voorkomen. Washington komt bijvoorbeeld in iedere staat van Amerika voor. Het paspoort kan uitsluitsel bieden om welke plaats het gaat.
6
IBF kan en mag geen gegevens opvragen en verstrekken over (saldi op) bankrekeningen. Dit in verband met de privacy-wetgeving.
7
Sinds 1 januari 2004 zijn B&W verplicht hun maatregelenbeleid vast te leggen in een verordening. Deze verordening wordt over het algemeen aangeduid als de Maatregelenverordening of de Afstemmingsverordening.