Milieurapport WHP en WBP Fryslân
Wetterskip Fryslân Provincie Fryslân 11 september 2008 9T0956 Definitief
Chopinlaan 12 Postbus 8064 9702 KB Groningen +31 (0)50 521 42 14
Telefoon
+31 (0)50 526 14 53
Fax
[email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561
Documenttitel
Milieurapport WHP en WBP Fryslân
Status
Definitief rapport
Datum
11 september 2008
Projectnaam
PlanMER Fryslân
Projectnummer
9T0956
Opdrachtgever
Provincie Fryslân Wetterskip Fryslân
Referentie
Auteur(s)
9T0956/R00003/LHEU/Gron
ir. P. de Vries, dr. A.J.M. Bos, C. Coumans MSc, dr. L. van Nieuwerburgh, drs. H. Verhoogt, ir. B. Possen
Collegiale toets
ir. L.A. Heuer
en vrijgave door Datum/paraaf
………………….
………………….
E-mail Internet KvK
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
2
3
MILIEUBEOORDELING WATERHUISHOUDINGSPLAN WATERBEHEERPLAN 1.1 Aanleiding 1.2 Doel PlanMER in relatie tot WHP en WBP 1.3 Procedure en betrokken partijen 1.4 Reikwijdte en detailniveau van het milieurapport
EN 1 1 2 3 5
WATERHUISHOUDINGSPLAN EN WATERBEHEERPLAN 2.1 Inhoud en doelen WHP en WBP 2.2 Relatie met andere plannen en programma’s 2.2.1 Europees beleid 2.2.2 Nationaal beleid 2.2.3 Provinciaal beleid 2.3 Alternatieven 2.4 Beschrijving onderwerpen 2.4.1 Veiligheidsplan 2.4.2 Peilbeheer Boezem 2.4.3 Peilbeheer deelsystemen 2.4.4 Watervisie Lauwersmeer 2.4.5 Watertekort 2.4.6 Verdroging 2.4.7 Drinkwaterwinning 2.4.8 Ruimtelijke reservering primaire kering 2.4.9 Zandige keringen Waddeneilanden 2.4.10 Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2.4.11 Waterkwaliteit EHS 2.4.12 Samengevat overzicht voorgenomen maatregelen alternatieven 2.4.13 Samenhang voorgenomen maatregelen en alternatieven AANPAK MILIEUBEOORDELING 3.1 Methodiek 3.1.1 Inleiding 3.1.2 Beschrijving bestaande situatie en autonome ontwikkeling 3.1.3 Milieubeoordeling 3.1.4 Beschrijving cumulatieve effecten 3.1.5 Beoordeling op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn 3.2 Milieubeoordelingskader 3.3 Beschrijving diverse milieueffecten 3.3.1 Natura 2000-gebieden 3.3.2 Verspreiding van bodemverontreiniging 3.3.3 Wateroverlast 3.3.4 Veiligheid
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
-i-
9 9 10 10 11 14 14 15 15 19 20 21 23 25 27 28 30 31 34 en 35 37 39 39 39 39 40 40 40 41 41 41 48 48 49
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
3.3.5 3.3.6 3.3.7 3.3.8 3.3.9 3.3.10 3.3.11 4
5
Bodem-/Grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Oppervlaktewaterkwaliteit Drinkwatervoorziening Uitstoot CO2 Archeologie Landschappelijke waarden en waardevolle cultuurlandschappen Cultuurhistorie
MILIEUBEOORDELING 4.1 Huidige situatie en autonome ontwikkeling milieuthema’s 4.1.1 Natura 2000-gebieden 4.1.2 Verspreiding van bodemverontreinigingen 4.1.3 Wateroverlast 4.1.4 Veiligheid 4.1.5 Bodem-, grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) 4.1.6 Oppervlaktewaterkwaliteit 4.1.7 Drinkwatervoorziening 4.1.8 Uitstoot CO2 4.1.9 Landschap, cultuurhistorie en archeologie 4.2 Milieueffecten en mitigerende maatregelen 4.2.1 Veiligheidsplan 4.2.2 Peilbeheer boezem 4.2.3 Peilbeheer deelsystemen 4.2.4 Watervisie Lauwersmeer 4.2.5 Watertekort 4.2.6 Verdroging 4.2.7 Drinkwaterwinning 4.2.8 Ruimtelijke reservering primaire kering 4.2.9 Zandige keringen Waddeneilanden 4.2.10 Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 4.2.11 Waterkwaliteit EHS 4.3 Samenvatting beoordeling milieuthema’s 4.4 Cumulatieve effecten 4.4.1 Cumulatieve milieueffecten uit perspectief van de milieubeoordelingscriteria 4.4.2 Cumulatieve milieueffecten uit perspectief van de voorgenomen maatregelen 4.4.3 Vergelijking milieueffecten voorgenomen maatregelen en alternatieven INTEGRATIE 5.1 Focus maatregelpakketten 5.2 Beschrijving milieueffecten focus maatregelpakketten 5.2.1 Focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk 5.2.2 Focus maatregelpakket Laagste kosten 5.2.3 Focus maatregelpakket Natuur 5.2.4 Innovatie & techniek
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
- ii -
49 49 49 50 50 50 51 53 53 53 61 62 62 62 63 64 64 64 68 68 87 92 96 100 105 107 115 118 121 133 136 140 140 142 144 147 147 150 150 151 153 154
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
5.3 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 6
Samenvattingstabel Toets voorgenomen maatregelen aan doelstellingen Wetterskip en provincie Fryslân Trends en ontwikkelingen Fryslân: Iepen en Eigen! Missie en Visie Wetterskip
LEEMTEN IN KENNIS 6.1 Kennis over toekomstige ontwikkelingen en effecten hiervan 6.2 Kennis over exacte effecten 6.3 Kennis over de exacte invulling van maatregelen
155 156 156 158 158 161 161 161 161
BIJLAGE 1. Doorwerking ‘Advies Commissie voor de Milieueffectrapportage’ in uitwerking PlanMER
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
- iii -
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
- iv -
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
1
MILIEUBEOORDELING WATERHUISHOUDINGSPLAN EN WATERBEHEERPLAN
1.1
Aanleiding Wettelijke waterplannen De wettelijke waterplannen van de Provincie Fryslân (het derde waterhuishoudingsplan, WHP) en het Wetterskip Fryslân (het tweede waterbeheerplan, WBP) moeten de komende jaren worden vernieuwd. Op 22 december 2009 moeten die plannen klaar zijn. Naast het WHP en het WBP moet ook het stroomgebiedbeheerplan (SGBP) Rijn eind 2009 gereed zijn. Het SGBP zal bestaan uit een samenvatting van de doelen en maatregelen die in de waterplannen van de verschillende overheden zijn opgenomen, voor zover die vallen binnen de werkingssfeer van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW heeft betrekking op de waterkwaliteit. Omdat een aantal waterkwantiteitsmaatregelen, die in de waterplannen worden opgenomen, ook invloed heeft op de waterkwaliteit, zullen deze ook in het SGBP opgenomen worden. Samenwerken aan WHP en WBP De provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân hebben de voorbereidingen voor de waterplannen gezamenlijk opgepakt, waarbij zoveel mogelijk wordt afgestemd met de betrokken gemeenten. De gezamenlijke voorbereiding geldt ook voor het opstellen van het PlanMER. Sinds september 2006 geldt op grond van de wijzigingen van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 de verplichting om een PlanMER op te stellen. Deze verplichting geldt voor wettelijke verplichte plannen: • •
die het kader vormen voor toekomstige projectmer-plichtige of projectmerbeoordelingsplichtige besluiten of; waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
Op grond van deze criteria geldt de PlanMER-plicht ook voor het Provinciaal waterhuishoudingsplan en het waterbeheerplan van het Wetterskip.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron -1-
11 september 2008
Gebruikte begrippen Op 27 juni 2001 is de Europese richtlijn vastgesteld voor de milieubeoordeling van bepaalde plannen en programma’s. Deze verplichting is bekend geworden als Strategische Milieubeoordeling (SMB). Tegelijkertijd is ook de Europese richtlijn voor de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten nog steeds van kracht; deze richtlijn is ook wel bekend als milieueffectrapportage (m.e.r.). Nu de Europese SMB-richtlijn is omgezet in Nederlandse wetgeving, zijn er twee soorten milieueffectrapportages: één voor plannen en één voor projecten. Vanwege de duidelijkheid, gebruiken we in deze rapportage de volgende begrippen: Milieubeoordeling plannen
Milieubeoordeling projecten
Plicht
PlanMER-plicht
ProjectMER-plicht
Procedure
PlanMER-procedure
projectmer-procedure
Milieueffectrapportage
planMER
projectMER
Uit: brochure Milieueffectrapportage van plannen ministerie VROM
1.2
Doel PlanMER in relatie tot WHP en WBP PlanMER Het WHP en WBP beschrijven het gewenste gezamenlijke waterbeleid- en beheer van de provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân. Belangrijke onderwerpen in het WHP en WBP zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De PlanMER-procedure is bedoeld als hulpmiddel om al tijdens de voorbereiding van plannen en programma’s de milieueffecten integraal en expliciet in kaart te brengen en niet pas bij de concrete projecten als de milieukeuzes al vaak zijn gemaakt. Juist in de planperiode worden vaak al beslissingen genomen die uiteindelijk grote milieueffecten hebben. Door uitvoering van de PlanMER-procedure tijdens de voorbereiding van de plannen, krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming en worden beleidskeuzes expliciet gemaakt en onderbouwd. Tevens worden in het PlanMER de mogelijke effecten van de plannen en programma’s op de Natura 2000-gebieden in beeld gebracht. Het PlanMER past qua abstractieniveau bij het strategische karakter van de keuzes die ten grondslag liggen aan het WHP en WBP. Meerwaarde PlanMER-procedure De ambitie van de provincie en het Wetterskip is om de PlanMER-procedure een integraal onderdeel uit te laten maken van het proces dat moet leiden tot een vastgesteld WHP en WBP. De PlanMER-procedure heeft tot nu toe nog vaak het karakter van een beoordeling van de milieueffecten achteraf. Juist in het eerste traject van de planvorming kan echter de grootste milieuwinst worden geboekt en kunnen te maken keuzes expliciet worden gemaakt. Door de PlanMER-procedure gelijk op te laten lopen met de voorbereiding voor het WHP en WBP ontstaat al in een zeer vroeg stadium inzicht in de gevolgen voor het milieu. Doordat alternatieve beleidskeuzes in beeld worden gebracht levert deze wettelijke verplichte planvorm ook meerwaarde voor de besluitvorming op. De PlanMER-procedure geeft structuur aan het proces en kan op deze wijze bijdragen aan een goede ondersteuning en onderbouwing van de keuzes.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân -2-
Definitief rapport
Zeker wanneer de milieubeoordeling extra argumenten oplevert die kunnen pleiten voor een bepaalde keuze. De PlanMER-procedure heeft verschillende functies in het planvormingsproces van het WHP en WBP. • Het biedt een kader voor discussie over de milieuambities en milieuaspecten van het WHP en WBP met betrokken bestuursorganen, instanties en burgers. • Het biedt milieu-input voor waterhuishouding en waterbeheer in Fryslân in de toekomst. Alternatieve ontwikkelingsrichtingen worden in beeld gebracht en beoordeeld op hun effecten. De afweging van alternatieven ligt ten grondslag aan de keuzes die gemaakt worden voor het WHP en WBP. • Het PlanMER vormt tevens een ‘agenda’ voor navolgende besluit-m.e.r.’en (projectm.e.r.). • Het PlanMER geeft een beschrijving van de verwachte cumulatieve milieueffecten van het WHP en WBP. Daarnaast worden voor afzonderlijke grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen alternatieven beschreven en op hun effecten beoordeeld. Bij de start van de PlanMER-procedure voor het WHP en WBP is een deel van de beleidskeuzes voor de inhoud van het WHP en WBP echter al gemaakt. Voor deze planelementen wordt achteraf aangegeven op welke manier milieuoverwegingen daarbij een rol hebben gespeeld. De milieubeoordeling voor deze planelementen heeft het karakter van een beoordeling en een reconstructie van de besluitvorming achteraf. Voor de planelementen waarover nog een beslissing moet worden genomen hebben de milieueffecten middels deze PlanMER-procedure vroegtijdig en transparant een volwaardige plaats gekregen in het (nog plaats te hebben) afwegingsproces.
1.3
Procedure en betrokken partijen Voor de totstandkoming van het PlanMER is aangesloten bij het proces van het WHP en WBP. Daarnaast zijn de wettelijke eisen voor PlanMER uit de Wet milieubeheer van belang. In onderstaand overzicht is weergegeven hoe het proces van het WHP en WBP en het PlanMER gelijktijdig verlopen in de tijd. De wettelijke verplichtingen zijn hierin cursief aangegeven.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron -3-
11 september 2008
Overzicht procedure PlanMER, gekoppeld aan de relevante stappen van de WHP- en WBP-procedure Procedure PlanMER
Relevante stappen procedure WHP en WBP
Beoordeling noodzaak PlanMER Openbare kennisgeving* Opstellen startnotitie R&D Vaststellen startnotitie R&D Raadpleging R&D, evt. advies Cmer Opstellen PlanMER Vaststellen PlanMER
Vaststellen ontwerp WHP en WBP
Ter inzage legging en inspraak op PlanMER
Inspraak op ontwerp WHP en WBP
Advies Commissie m.e.r. voor natuur Opstellen motiveringsparagraaf
Definitief WHP en WBP
Evaluatie Toelichting R&D
: reikwijdte en detailniveau
Cursief : wettelijke verplichting *
: de openbare kennisgeving valt samen met het uitbrengen van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau
De wettelijke verplichtingen worden onderstaand nader uitgewerkt. Openbare kennisgeving en raadpleging Reikwijdte en Detailniveau De openbare kennisgeving van het voornemen een PlanMER voor het WHP en WBP uit te voeren, vormt de start van de PlanMER-procedure. Na de openbare kennisgeving is de Notitie Reikwijdte en Detailniveau uitgebracht, die als basis dient voor de raadpleging. Na vaststelling van deze notitie door Gedeputeerde Staten van Fryslân en het Dagelijks Bestuur van het Wetterskip, worden instanties geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het PlanMER. Tevens is ten aanzien van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau een adviesaanvraag ingediend bij de Commissie voor de Milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.). De reacties van de geraadpleegde instanties zijn meegenomen in het PlanMER. Daarnaast is in het PlanMER aangegeven in hoeverre deze afwijkt van hetgeen beschreven is in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (zie bijlage 1). Opstellen PlanMER Na de raadpleging is het PlanMER opgesteld. In het PlanMER is het volgende aangegeven: • • • • • • • •
de huidige situatie; de autonome ontwikkeling; het beleidskader; de gevolgen voor milieu en omgeving; de cumulatie van effecten; de alternatieven; mitigerende en/of compenserende maatregelen; gevolgen voor andere plannen.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân -4-
Definitief rapport
Ter inzage legging en inspraak op PlanMER en adviesaanvraag Commissie m.e.r. Nadat het PlanMER is aanvaard door Gedeputeerde Staten van Fryslân, het Dagelijks Bestuur van het Wetterskip en Provinciale Staten van Fryslân en het Algemeen Bestuur van het Wetterskip wordt het PlanMER samen met het ontwerp WHP en WBP ter inzage gelegd. In het kader van de beoordeling ten opzichte van natuur wordt tegelijkertijd voor de PlanMER een adviesaanvraag bij de Commissie voor de m.e.r. gedaan. Opstellen motiveringsparagraaf In het definitieve WHP en WBP wordt de doorwerking van de gevolgen van het PlanMER in een motiveringsparagraaf beschreven. Tevens is aangegeven wat er gedaan is met inspraak en het advies van de Commissie m.e.r. Evaluatie In het PlanMER wordt tenslotte aangegeven op welke manier monitoring en evaluatie van effecten zal plaatsvinden. Vaststelling WHP en WBP en PlanMER Tenslotte vindt vaststelling van het definitieve WHP en WBP en het PlanMER plaats door Provinciale Staten van Fryslân en het Algemeen Bestuur van het Wetterskip.
1.4
Reikwijdte en detailniveau van het milieurapport De selectie van onderwerpen die meegenomen worden in de PlanMER is gebaseerd op criteria, die vastliggen in de Europese richtlijn (2001/42/EC) en die zijn geïmplementeerd in de wijzigingen van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Deze zijn in september 2006 van kracht geworden. In het algemeen geldt dat de reikwijdte van de PlanMER-procedure niet zonder meer kan worden beperkt tot die besluiten van het WHP/WBP die nieuw zijn ten opzichte van het huidig geldende beleid. Met het overnemen van besluiten uit het vigerende WHP en WBP geven Provinciale Staten van Fryslân en het Algemeen Bestuur van het Wetterskip immers aan achter de eerdere beleidsuitspraken uit het vorige WHP en WBP te staan. Dit opnieuw vaststellen kan worden gezien als een heroverweging met hetzelfde resultaat. Daarom kunnen onderwerpen die ook al deel uitmaken van het huidige beleid, toch vallen onder de PlanMER-plicht van het nieuwe WHP/WBP. De volgende criteria zijn gehanteerd voor de selectie van de onderwerpen voor de PlanMER: A. Activiteiten van de onderdelen C- en D-lijst van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. 1994 Aan de hand van de onderdelen C- en D-lijst van de bijlagen het Besluit m.e.r. 1994 en de provinciale milieuverordening (komt binnenkort te vervallen) is getoetst of het WHP/WBP kaderstellende uitspraken doet over onderwerpen die projectmer-plichtig (onderdeel C van de bijlage) of projectmer-beoordelingsplichtig (onderdeel D van de bijlage) zijn. Dat zijn bijvoorbeeld uitspraken over de aanleg van een waterweg, vergroten/verdiepen van een hoofdvaarweg, de inrichting van het landelijk gebied met een oppervlakte van 250 ha of meer, de aanleg van een primaire waterkering, etc.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron -5-
11 september 2008
Rekening is gehouden met het feit dat volgens de wijzigingen van de Wet milieubeheer (september 2006) van kaderstelling sprake is, indien de toon wordt gezet en bijvoorbeeld de peilhoogte voor het oppervlaktewater, zoekgebieden, locaties en tracés worden aangegeven. B. Activiteiten van invloed op Natura 2000-gebieden Aan de hand van een kaart met de natura2000-gebieden in de Provincie Fryslân is getoetst welke kaderstellende beleidsuitspraken en/of kleinschaligere activiteiten in het WHP en WBP significante gevolgen kunnen hebben voor de milieukwaliteit in deze beschermde natuurgebieden. Indien mogelijk sprake is van significant negatieve gevolgen in één van de Natura 2000-gebieden dient over die beleidsuitspraken een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Tevens is die kaderstellende beleidsuitspraak daarmee ook PlanMER-plichtig. C. Stand van zaken besluitvorming Beleidsuitspraken in het WHP en WBP over activiteiten waarover al vervolgbesluitvorming heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld in de vorm van vaststelling en goedkeuring van een bestemmingsplan en vergunningverlening, vallen niet onder de PlanMER-plicht. Dit geldt ook voor beleidsuitspraken die een bestaande situatie vastleggen. Indien een eerder (ruimtelijk) plan al voorziet in een bepaalde ontwikkeling, en de provincie is gehouden het betreffende ruimtelijke besluit over te nemen, dan geldt voor deze ontwikkeling eveneens geen PlanMER-plicht. Beleidskaders uit het vorige WHP en WBP, die worden overgenomen in het nieuwe WHP en WBP en die nog niet zijn uitgevoerd, worden ook meegenomen in de PlanMER. D. Toetsen van concreetheid van beleidsuitspraken Nagegaan is of de beleidsuitspraken die uit de stappen A, B en C naar voren zijn gekomen, voldoende concreet zijn. Een uitspraak is voldoende concreet wanneer het WHP en WBP het beoordelingskader kan vormen voor onder meer bestemmingsplannen en/of andere toekomstige besluiten, zoals het verlenen van een vergunning. Een uitspraak is ook voldoende concreet wanneer in redelijkheid een verband te leggen is tussen de beleidsuitspraak en de milieugevolgen, zowel in ruimte als in tijd. Wanneer de milieugevolgen niet te voorspellen zijn of wanneer er nauwelijks milieugevolgen te verwachten zijn, is een beoordeling niet zinvol vanwege het abstracte karakter van de beleidsuitspraak. Na beoordeling van deze onderwerpen aan de hand van de selectiecriteria is een nettolijst met onderwerpen samengesteld die in het PlanMER voor het WHP en WBP zullen worden meegenomen. Door deze werkwijze wordt tevens duidelijk welke onderwerpen niet worden meegenomen in de PlanMER (zie tabel 1.1).
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân -6-
Definitief rapport
Tabel 1.1 Onderwerpen PlanMER WHP/WBP, de status van de besluitvorming en het karakter van de beschrijving van de alternatieven en effecten in de PlanMER Groslijst NR
Voldoende
1.1 1.2 1.3
Vasthouden bergen en afvoeren Visie Lauwersmeer Duurzaampeilbeheer algemeen Duurzaam peilbeheer veenweide / Natura 2000 Duurzaam peilbeheer boezem Watertekort + verdroging Grondwaterwinning / drinkwater Stedelijke wateropgave Veilig Primaire (en secundaire) keringen
1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 2.1 2.2 2.3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Boezemkaden Calamiteitenzorg Schoon KRW doelen en maatregelen KRW monitoringprogramma’s KRW beschermde gebieden Bagger Grondwaterbescherming Zwemwater
Onderwerp planMER
WHP
WBP
Ja Ja Ja
+ + +
+ + +
besluit genomen besluitvorming gaande besluit genomen
evaluatief sturend evaluatief
maatregelen in voorbereidende studie 5 alternatieven onbekend
Nee Ja ja Ja nee
+ + -
+ -
besluitvorming gaande besluit genomen besluitvorming gaande onderzoeksfase n.v.t.
n.v.t. evaluatief sturend sturend n.v.t.
n.v.t. 6 alternatieven onbekend 5 alternatieven n.v.t.
Nee
-
-
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Ja nee
+ -
+ -
besluitvorming gaande n.v.t.
sturend n.v.t.
onbekend n.v.t.
Ja nee Ja Ja Ja mits nee
+ + + + -
+ + + + -
besluitvorming gaande n.v.t. besluitvorming gaande besluitvorming gaande besluitvorming gaande n.v.t.
evaluatief/sturend n.v.t. evaluatief sturend sturend n.v.t.
maatregelenpakket n.v.t. onbekend onbekend onbekend n.v.t.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
Besluitvorming
karakter in planMER
Alternatieven
9T0956/R00003/LHEU/Gron -7-
11 september 2008
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân -8-
Definitief rapport
2
WATERHUISHOUDINGSPLAN EN WATERBEHEERPLAN
2.1
Inhoud en doelen WHP en WBP Water kent veel gezichten. Al die gezichten vragen voortdurend onze aandacht. Welke aandacht geven wij de komende zes jaar aan water? Een antwoord op deze vraag hebben de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân samen opgeschreven. Het resultaat is een bundel van drie waterdocumenten. Samen geven deze documenten invulling aan de wettelijke verplichting om een waterhuishoudingsplan en een waterbeheerplan op te stellen. Een waterbundel Wetterskip Fryslân beheert de Friese waterhuishouding. In het waterbeheerplan leest u hoe het waterschap deze centrale rol speelt. De provincie biedt de strategische kaders voor het waterbeheer. Die kaders staan in het provinciale waterhuishoudingsplan. Het is belangrijk dat het beheer en de provinciale kaders daarvoor nauw op elkaar aansluiten. Daarom besloten de provincie en het Wetterskip beide plannen samen op te stellen. In het Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 (WHP)... staat welke doelen de waterbeheerders de komende zes jaar willen bereiken. Dit is het derde waterhuishoudingsplan van de provincie. Gedeputeerde Staten (GS) bereiden dit plan voor. Provinciale Staten (PS) stellen het vast. Dit plan staat centraal in de provinciale besluitvorming. Het Algemeen Bestuur (AB) van het Wetterskip ontvangt dit provinciale plan ter informatie. Zo zien ook zij welke doelen achter de maatregelen zitten. Bij het waterhuishoudingsplan zit een bijlage met een overzicht van alle gewenste resultaten, acties en producten die helpen om de gewenste doelen te halen. Dit overzicht vormt de basis voor de provinciale uitvoeringsagenda. GS stellen deze agenda ieder jaar op. In het Waterbeheerplan 2010-2015 (WBP)... geeft Wetterskip Fryslân aan welke maatregelen het Wetterskip in de komende zes jaar neemt om de doelen te bereiken. Dit is het tweede waterbeheerplan van het waterschap. Het woord ‘maatregelen’ heeft een brede betekenis. Het kan gaan om het uitvoeren van werkzaamheden. Maar ook zaken als het opstellen van beleidsregels en verordeningen en het normale beheer en onderhoud vallen er onder. Dit document staat centraal in de besluitvorming binnen Wetterskip Fryslân. Het dagelijkse bestuur (DB) bereidt het plan voor. Het algemeen bestuur (AB) stelt het vervolgens vast. Het gaat daarnaast ook naar PS, als bijlage bij het waterhuishoudingsplan. Zij kunnen dan direct zien hoe het waterschap de doelen uitvoert. In het Achtergronddocument… staan de beschrijving van de watersystemen en het wettelijk kader. Dit document is een gezamenlijke uitgave van de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân. Provincie en Wetterskip beschrijven hierin het Friese watersysteem met drie thema’s: veiligheid, voldoende water en schoon water. Ze gaan daarbij in op de huidige stand van zaken, de ontwikkelingen en bevoegdheden. Aan de ene kant beschrijven ze de fysieke situatie beleidsneutraal, zoals de dijken en watergangen. Daarnaast beschrijven ze de huidige toestand van het systeem. Die toestand beoordelen ze hoofdzakelijk met normen die al Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron -9-
11 september 2008
zijn vastgesteld. Dit zijn bijvoorbeeld de wettelijke normen voor primaire keringen. Voor andere onderdelen in het systeem stellen ze de normen nog vast, bijvoorbeeld voor de boezemkaden en de waterkwaliteit.
2.2
Relatie met andere plannen en programma’s Het waterbeheerplan en het waterhuishoudingsplan moeten in overeenstemming zijn met verschillende Europese, nationale en provinciale plannen en programma’s. In deze paragraaf worden de belangrijkste van deze plannen en programma’s kort geschetst.
2.2.1
Europees beleid 1. Europese Kaderrichtlijn In dit verband wordt de Europese Kaderrichtlijn Water genoemd (in het vervolg KRW). De KRW gaat uit van stroomgebiedsdistricten, waarbij Fryslân behoort tot het stroomgebied van de Rijn. De KRW gaat uit van het bereiken van de beste ecologische toestand in een water, die redelijkerwijs haalbaar is. Of iets ‘redelijk’ is, hangt af van factoren als veiligheid, economische schade, investeringen enzovoorts. Het te bereiken streefbeeld wordt ook bepaald door de mate van natuurlijkheid van een waterlichaam. De KRW verplicht lidstaten om eind 2009 stroomgebiedsbeheerplannen opgesteld te hebben. 2. Natura 2000 Natura 2000 is een verzamelnaam voor de gebieden die voorheen zijn aangemeld als Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied. Het hoofddoel van de Vogelrichtlijn is het instandhouden van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de Lidstaten. De richtlijn onderscheidt daarbij te beschermen gebieden en te beschermen soorten. Nederland heeft een groot aantal gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, waaronder het Lauwersmeer en de Waddenzee. De vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen en begrensd omdat ze behoren tot de belangrijkste gebieden voor bepaalde vogelsoorten en/of omdat meer dan 1% van de totale populatie van bepaalde vogelsoorten (tijdelijk) in het gebied verblijft. De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de Lidstaten waarop de richtlijn van toepassing is. De Habitatrichtlijn kent evenals de Vogelrichtlijn twee beschermingsdoelen: 1) de bescherming van gebieden waarin belangrijke habitats en soorten voorkomen en 2) de bescherming van zeldzame en bedreigde planten- en diersoorten. 3. Conventie van Ramsar ter bescherming van belangrijke wetlands Deze conventie is de oudste internationale, multilaterale overeenkomst inzake milieu(bescherming). In Nederland zijn 43 gebieden aangewezen als beschermd wetland, waarvan 14 in Fryslân en Groningen. Het doel van deze conventie is het behoud en oordeelkundig gebruik van alle watergebieden, vooral gericht op de watervogels die het als woongebied gebruiken.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 10 -
Definitief rapport
2.2.2
Nationaal beleid 4. Vierde nota waterhuishouding Het landelijk waterbeleid is vastgelegd in de Vierde nota Waterhuishouding (1998). Hierin staat dat ‘het aansluiten bij natuurlijke processen voor het herstellen van de veerkracht van watersystemen een belangrijke leidraad is voor het toekomstig waterbeheer. Meer concreet wordt hier de volgende inhoud aangegeven: •
•
Gebieden dienen meer zelfvoorzienend te worden door waterconservering te stimuleren en waterbuffering te bevorderen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van wateroverlast en het vergroten van het oppervlak natte natuur. Problemen worden niet afgewenteld, maar opgelost binnen het stroomgebied. Het zelfregulerend vermogen van watersystemen dient te worden vergroot door onder meer in estuaria de van origine aanwezige dynamische processen toe te laten. Dit betekent dat verdere insnoering wordt gestopt en dat de voorzichtig ingeslagen weg van herstelmaatregelen met kracht wordt voortgezet.
5. Advies Commissie Waterbeheer 21e eeuw De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in 2000 een rapport gepubliceerd, waarin een aantal aanbevelingen worden gedaan. Hierin wordt uitgegaan van de volgende drie stappen in het waterbeheer: Vasthouden – Bergen – Afvoeren. Dit beleid is gericht op het voorkomen van de afwenteling van wateroverlast en problemen met de veiligheid op benedenstrooms gelegen gebieden. 6. Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water Het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is op hoofdlijnen overgenomen in het kabinetsbesluit ‘Anders omgaan met water’ en geconcretiseerd in de ‘Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw’ tussen Rijk, IPO (Interprovinciaal Overleg), Unie van Waterschappen en VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten). 7. Watervisie ‘Nederland veroveren op de toekomst’ / Het Nationaal Waterplan Het Nationaal Waterplan (2007) geeft een visie op de klimaatbestendige inrichting van Nederland als waterland. Het definitieve plan wordt uiterlijk eind 2009 door het kabinet vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding. De planperiode daarvan loopt af op 22 december 2009. Dit is ook de uiterste datum waarop volgens de Kaderrichtlijn Water de Stroomgebiedbeheerplannen moeten zijn vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat, naast een langetermijnvisie en een streefbeeld voor 2040, een concreet uitvoeringsprogramma 2010-2015. In het kader van de watervisie is een deltacommissie ingesteld, die advies geeft over de toekomst van onze kust. Dit advies wordt in de zomer van 2008 verwacht en bevat ook een beleidskader voor het IJsselmeer. 8. Nationaal Bestuursakkoord Water Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben in dit akkoord (van 2 juli 2003) vastgelegd om samen de waterproblematiek in Nederland aan te pakken. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 11 -
11 september 2008
periodes. Op 25 juni 2008 is het Nationaal Bestuursakkoord Water- Actueel ondertekend. 9. Natuurbeschermingswet 1998 Het beschermingsregime voor richtlijngebieden is een uitwerking van het tot op heden rechtstreeks toegepaste artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Nederland heeft daar in de Natuurbeschermingswet voor een deel een eigen invulling aan gegeven, waarvan de belangrijkste een vergunningplicht is. Projecten of andere handelingen die kunnen leiden tot verslechtering van de kwaliteit van habitats of een verstorend effect kunnen hebben (waaronder aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied) zijn verboden, tenzij vergunning wordt verleend door Gedeputeerde Staten of in sommige gevallen de minister van LNV. Voor nieuwe handelingen en projecten die niet direct nodig zijn voor het beheer van het gebied, maar die, eventueel in combinatie met andere projecten of handelingen, significante gevolgen kunnen hebben moet de initiatiefnemer een passende beoordeling maken van de gevolgen van het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. 10. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren, ongeacht de plaats waar deze soorten voorkomen. De Flora- en faunawet is dus in beginsel overal van toepassing. De wet gaat uit van algemene verbodsbepalingen die de beschermde soorten planten en dieren en hun vaste verblijfplaatsen moeten vrijwaren van schadelijke handelingen. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht). Het centrale begrip in de Flora- en faunawet is de gunstige staat van instandhouding van de soort. 11. Waterveiligheid 21e eeuw Het kabinet heeft in de Watervisie aangegeven dat het waterveiligheidsbeleid wordt geactualiseerd. In 2007 zijn de opties hiervoor nader verkend. Er zijn zogenoemde dijkringgesprekken gevoerd met bestuurders, beleidsmakers en maatschappelijke organisaties. Ook is gesproken met experts van bedrijven, kennisinstituten en overheden. Bovendien zijn nog verschillende onderzoeken uitgevoerd. De resultaten uit die verkennende fase zijn nu naar beleidskeuzes vertaald. Uiteraard is het de bedoeling het succesvolle waterveiligheidsbeleid van de afgelopen eeuw voort te zetten. Nog meer dan we nu al doen willen we anticiperen op de toekomst. Het centrale concept voor het geactualiseerde waterveiligheidsbeleid wordt gevormd door de zogenoemde meerlaagsveiligheid. Daarbij wordt de veiligheid via meerdere lagen gewaarborgd. De eerste laag is het voorkómen van overstromingen met sterke dijken, duinen en stormvloedkeringen (meer robuust en toekomstgericht). De tweede laag is het realiseren van duurzame ruimtelijke planning. De derde laag is rampenbeheersing bij overstromingen. 12. Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen Diffuse bronnen zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de nog resterende belasting van het milieu. Een voortvarende aanpak van deze bronnen is onder meer nodig met het oog op de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Uitvoeringsprogramma is tot stand gebracht onder regie van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VROM) en in samenspraak met het 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 12 -
Definitief rapport
ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W), het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en met de Unie van Waterschappen (UvW), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN). Het uitvoeringsprogramma geeft aan welke oplossings(richting)en er zijn, op welk schaalniveau deze spelen en wie daarvoor aan de lat staat. De rapportage geeft ook aan waarom de waterkwaliteitsdoelen uit de KRW soms niet of niet volledig binnen de gestelde termijnen haalbaar zijn. 13. Rijksvisie waterketen (2003) Op rijksniveau zijn de ministeries van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Financiën verantwoordelijk voor en betrokken bij het waarborgen van de publieke belangen in de waterketen. Vanuit deze rijksverantwoordelijkheid geven zij, met dit document, hun gezamenlijke visie op de waterketen. De rijksvisie geeft aan welke publieke belangen moeten worden geborgd en op welke wijze de borging ook voor de langere termijn zal worden vormgegeven. De rijksvisie geeft hiermee de kaders aan voor de uitvoering. Activiteiten in de waterketen zijn activiteiten die een nutskarakter hebben en die onderdeel uitmaken van enkele netwerksectoren. De verantwoordelijkheid voor de schakels binnen de waterketen is over verschillende partijen verdeeld. De zorgplicht voor de drinkwatersector ligt bij de rijksoverheid. Drinkwaterbedrijven, zijnde wettelijke overheids N.V.’s, winnen, produceren en distribueren drinkwater. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van afvalwater via de riolering en de waterkwaliteitsbeheerders zijn verantwoordelijk voor de afvalwaterzuivering. 14. Kustnota In de 3e kustnota wordt beschreven hoe de veiligheid langs de Fries-Groningse kust nu en in de toekomst gehandhaafd blijft. In het noorden wordt de kust gevormd door het bedijkte vasteland van Fryslân en Groningen en door de Waddeneilanden. In een natuurlijk waddensysteem zou de Waddenzee zich langzaam landinwaarts bewegen. Door menselijke ingrepen (aanleg dijken en zandsuppletie op de Waddeneilanden) is dit proces gestopt. Indien de zeespiegel stijgt, kunnen platen en slikken onder water komen te staan en neemt de zandvraag van de Waddenzee toe. Dit kan consequenties hebben voor de kustlijnhandhaving. Om de gevolgen van zeespiegelstijging te kunnen opvangen, dienen onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen (zoals woningbouw of kassenbouw) te worden voorkomen langs de kust. 15. Het akkoord van Schokland (30 juni 2007) Honderden bedrijven, organisaties, bekende en minder bekende Nederlanders en ministeries plaatsen hun handtekening onder het Akkoord van Schokland. Hierin staat hoe zij een concrete bijdrage leveren aan de Millennium Ontwikkelingsdoelen. Uitgangspunt bij deze akkoorden is dat er sprake is van meerdere partijen, die de samenwerking hebben vastgelegd in een overeenkomst. Ook is een Schoklandfonds opgericht.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 13 -
11 september 2008
2.2.3
Provinciaal beleid 16. Milieubeleidsplan Fryslân 2006 – 2009 (2005) In dit plan heeft de provincie vastgelegd waar de provincie zich op milieugebied de komende jaren hard voor wil maken samen met andere overheden en tal van maatschappelijke organisaties. 17. Streekplan Fryslân (2007) De provincie Fryslân is een belangrijke speler op het gebied van ruimtelijke ordening en houdt zich actief bezig met onderwerpen die de gemeentegrenzen overschrijden. In het streekplan heeft de provincie grenzen aangegeven waarbinnen de gemeentelijk bestemmings- en woningbouwplannen moeten passen.
2.3
Alternatieven De Europese richtlijn stelt dat in een PlanMER ‘redelijke’ alternatieven voor beleidskeuzen moeten worden bepaald, beschreven en beoordeeld. Dit kan worden gezien in de context van de doelstelling van de richtlijn: ervoor zorgen dat tijdens de voorbereiding en vóór de vaststelling van een plan rekening wordt gehouden met de milieueffecten van dat plan. Toelichting uitwerken alternatieven volgens EU-richtlijn De richtlijn geeft niet aan wat wordt bedoeld met ‘redelijke alternatieven’. Uit de EU-handreiking [EU, 2004] wordt afgeleid dat het gaat om: •
• •
Alternatieven binnen een plan en dus niet om alternatieve plannen. De redelijkheid van alternatieven wordt bepaald door zowel de doelstellingen van het plan als de geografische reikwijdte van het plan. Dit betekent dat alternatieve beleidskeuzen die niet passen binnen de doelstellingen of het beleidskader van het plan, als nietredelijk kunnen worden aangemerkt. Realistische alternatieven. Het bepalen en beschrijven van alternatieven waarvan de nadelige effecten vele malen groter zijn dan de effecten van de gemaakte beleidskeuzen zijn in de geest van de EU-richtlijn niet realistisch. Alternatieven die buiten de wettelijke bevoegdheid of het gezagsgebied vallen van het bevoegd gezag, zijn eveneens niet realistisch.
De alternatieven voor het WHP en WBP verschillen qua status, afhankelijk van het thema. Voor enkele thema’s is reeds beleid geformuleerd. Het overnemen van deze besluiten en ze vervolgens opnieuw vaststellen binnen het WHP en WBP is feitelijk een heroverweging van eerder afgewogen alternatieven met hetzelfde resultaat. Binnen dit PlanMER worden van de reeds gemaakte beleidskeuzes de milieueffecten in kaart gebracht. Vervolgens worden de effecten van continuering en eventuele koerswijzigingen beschreven. Koerswijzigingen beschouwen we als redelijke alternatieven. De milieueffecten van eerder overwogen alternatieven die niet in beleid zijn vertaald worden niet in detail beschouwd. Voor thema’s waarvoor nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden vindt een bredere alternatievenafweging plaats. Alternatieven kunnen strategisch van aard zijn, kunnen betrekking op de keuze van locaties en betreffen in het geval van een aantal thema’s, zeer concrete uitvoeringsmaatregelen. Bij de beschrijving van de alternatieven sluiten we aan bij het abstractieniveau en de mate van concreetheid van de afzonderlijke thema’s; dit levert daarmee zeer wisselende alternatievenbeschrijvingen op. 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 14 -
Definitief rapport
2.4
Beschrijving onderwerpen
2.4.1
Veiligheidsplan Algemeen Het klimaat verandert. Neerslaghoeveelheden nemen toe en de zeespiegel stijgt. De waterhuishouding moet aangepast worden om te voorkomen dat we veel meer dan vroeger te maken krijgen met wateroverlast. Dit was reeds een belangrijk item in het Tweede Waterhuishoudingsplan. In dit plan werd een onderzoek aangekondigd naar mogelijke maatregelen om wateroverlast te voorkomen, uit te voeren door provincie en de toenmalige waterschappen in Fryslân. In het Integraal Waterbeheerplan van de waterschappen ging men al iets verder. Naast de aankondiging van het eerder genoemde onderzoek werd aangekondigd dat gestreefd moest worden naar uitbreiding van boezemberging met het oog op het voorkomen van wateroverlast. Op basis van het eerste gezamenlijke onderzoek is op 5 februari 2003 door Provinciale Staten een besluit genomen over de hoofdkeuzen voor de toekomstige afwatering van Fryslân en het vaststellen van de daarbij behorende randvoorwaarden. De staten hebben toen gekozen voor een robuust en veerkrachtig watersysteem, met technische (gemalen) en ruimtelijke (berging) maatregelen tegen wateroverlast. De belangrijkste algemene randvoorwaarden voor de toekomstige afwatering zijn: • • • • •
de waterbeheerder toetst de watersystemen aan de voorlopige normen; ruimtelijke ordening moet meer rekening houden met de (on)mogelijkheden van water; bij herinrichting van een gebied staan waterschappen en gemeenten in principe geen toename van de afvoercapaciteit toe tot boven de norm; voortzetting van het herstelprogramma oevers en kaden; voortzetting van het huidige beleid van provincie en waterschappen om activiteiten tot het vergroten van het boezemoppervlak te stimuleren.
Daarna is Wetterskip Fryslân verder gegaan met het uitwerken van de maatregelen binnen de randvoorwaarden. Dit heeft geresulteerd in een pakket van maatregelen in de sfeer van Vasthouden, bergen en afvoeren: sterke uitbreiding van de gemaalcapaciteit op de boezem; verbeteringen van de afvoercapaciteit in de polders waar nodig, uitbreiding van boezemberging en uitbreiding van het areaal open water in de deelsystemen van 2% naar 3% tot aan 2050. Het belang van het Lauwersmeer voor de afwatering werd nog eens onderstreept. Bij Lauwersoog zou de vrije afwatering blijven bestaan. En het lopende herstelprogramma Oevers en kaden moest worden voortgezet. Dit pakket van maatregelen is door PS in januari 2007 aangescherpt: besloten werd tot het opstellen van masterplannen voor een gemaal bij Harlingen en een gemaal bij Lauwersoog. Het herstelprogramma oevers en kaden moest worden voortgezet met het oog op de veiligheid van Fryslân. Tevens is vastgelegd dat er een duidelijk omschreven normering voor de wateroverlast moet komen. Wetterskip Fryslân heeft de uitspraak van de staten uitgewerkt in een plan met opnieuw een pakket van maatregelen tegen wateroverlast. In dit plan neemt het gemaal bij Lauwersoog een centrale plaats in. Dankzij dit gemaal is het mogelijk om het herstelprogramma Oevers en kaden af te ronden met iets minder hoge kaden dan oorspronkelijk voorzien. Dit plan is het Veiligheidsplan dat op 13 mei 2008 goedgekeurd is door het Algemeen Bestuur van Wetterskip Fryslân. Het plan is nog niet bekrachtigd Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 15 -
11 september 2008
door Provinciale Staten, maar maakt wel deel uit van het nieuwe waterhuishoudingsplan en waterbeheerplan. Vigerend beleid Het is lastig om aan te geven wat het vigerend provinciaal beleid is voor de berging en afvoer van water in Fryslân. Dit heeft te maken met het feit dat na het Besluit Hoofdkeuzen en randvoorwaarden (2003) de voorgenomen plannen en maatregelen op het gebied van berging en afvoer als bouwstenen voor het derde waterhuishoudingsplan zijn aangenomen. Dat betekent dat we het besluit Hoofdkeuzen en Randvoorwaarden als vigerend beleid beschouwen. Voorgenomen maatregel Het veiligheidsplan zoals aangenomen op 13 mei 2008 door het Algemeen Bestuur van Wetterskip Fryslân is de voorgenomen maatregel. Hieronder volgt een beschrijving van het complete maatregelenpakket dat hoort bij het Veiligheidsplan. Maatregelen in de deelsystemen: •
•
•
Uitbreiding berging met 1650 ha tot 2030 Om de toename van neerslag en neerslagintensiteit ten gevolge van de klimaatverandering op te vangen wordt in de deelsystemen extra oppervlaktewater aangelegd. De nadruk zal hierbij liggen op het verbreden van watergangen met behulp van natuurvriendelijke oevers mede vanwege het effect hiervan op de waterkwaliteit. Verder zal gebruik worden gemaakt van, van nature laag gelegen delen binnen een deelsysteem. Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen voor een gebied van 40.000 ha Door het automatiseren en beweegbaar maken van stuwen kan bij hoge belasting van de boezem water worden vastgehouden binnen de deelsystemen. Hiermee wordt de belasting van de boezem beperkt. De maatregel zal tot 2030 circa één keer per vijf jaar worden ingezet. Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10% voor 20.000 ha tot 2030 Incidenteel zal het naast de het creëren van extra berging en het automatiseren van stuwen, nodig zijn om de gemaalcapaciteit en de afvoercapaciteit van watergangen in polders te vergroten.
Maatregelen in de boezem: •
•
Anticiperen op weersvoorspelling De mogelijkheden en nauwkeurigheid van weersvoorspellingen nemen steeds meer toe. Door bij het peilbeheer hiermee rekening te houden is het mogelijk op hoogwater te anticiperen en bijvoorbeeld vooraf (indien mogelijk) extra water af te voeren. Uitbreiding van boezemoppervlakte met 1.400 ha tot 2030 Het boezemoppervlak zal worden vergroot door in te zetten op functiecombinaties (in overeenstemming met het besluit Hoofdkeuzen en Randvoorwaarden). Dit betekent in de praktijk dat de vergroting van het boezemoppervlak wordt gekoppeld aan de maatregelen van de Kaderrichtlijn Water in de vorm van de aanleg van natuurvriendelijke oevers.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 16 -
Definitief rapport
•
• • •
• • • •
Uitbreiding Retentiepolders met een oppervlakte van 700 ha tot 2030 Retentiepolders zijn polders die worden gebruikt voor waterberging vanuit de boezem in die situaties dat de volledige boezemberging is benut. Momenteel zijn al drie polders ingericht voor retentie. Dit zijn It-Eilân-Oost, Jan Durkspolder en Zandwinput Mildam. Eisen die aan een retentiepolder worden gesteld zijn: • Eenvoudig inlaatwerk. • Eenvoudige voorziening om water na afloop van de hoogwaterperiode uit het gebied te pompen. • Bescherming van infrastructuur. Renovatie en uitbreiding J.L. Hooglandgemaal Renovatie en capaciteitsuitbreiding tot 120 m3/s. Dit betekent tevens een profieluitbreiding van het Johan Friso kanaal tussen Stavoren en Morra. Realisatie gemaal Vijfhuizen Een nieuw gemaal dat in het noorden van Fryslân direct op de Waddenzee loost met een capaciteit van 4 m3/s. Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen (al uitgevoerd) Ropta en Dongerdielen zijn aparte watersystemen die hun neerslagoverschot direct op de Waddenzee lozen. Tussen de watersystemen en de Friese boezem bestaat in verbinding die gebruikt kan worden om water af te laten van de Friese Boezem op Ropta en Dongerdielen. Deze doorvoer richting Ropta en Dongerdielen kan geoptimaliseerd worden. Gemaal Lauwersoog (in 2015). Wetterskip Fryslân trekt hierbij samen op met waterbeheerders Noorderzijlvest die beheerder is van het Lauwersmeer. Bouw van een gemaal bij Lauwersoog met een capaciteit van 180 tot 200 m3/s. Een reductie van de verticale berging van 30 naar 20 cm. Het voeren van geen spijt beleid voor de infrastructurele werken in de boezem (inclusief reserveringen van toekomstige boezemkadeverbeteringen), zodat een herstel van de verticale berging in de toekomst mogelijk blijft. Uitvoeren van het Herstelprogramma boezemkaden.
Met dit maatregelpakket wordt ruim voldaan aan de wateropgave die ontstaat door een verandering van het klimaat tot 2030 (op basis van het middenscenario WB21) en wordt invulling gegeven aan het in het besluit ‘Hoofdkeuzen en Randvoorwaarden’ bedoelde begrippen robuust en veerkrachtig. De ruimte die gecreëerd wordt door het nemen van de maatregelen wordt gebruikt om de boezemkaden iets minder hoog aan te leggen. Bij eventuele tegenvallende klimaatveranderingen, volgens de meest negatieve prognoses kunnen de kaden indien nodig mocht blijken in de toekomst weer verhoogd worden. Hiervoor wordt bij de aanleg en de legger van kaden rekening mee gehouden. Samenvattend Tabel 2.1 Overzicht maatregelen Veiligheidsplan deelsystemen
Uitbreiding berging Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10 %
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
Type maatregel
Gebied
Inrichting
Klei en veen
Techniek/beheer
Overal
Techniek
Klei en veen
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 17 -
11 september 2008
Tabel 2.2 Overzicht maatregelen Veiligheidsplan Boezem Type maatregel
Gebied
Uitbreiden boezemoppervlak
Inrichting
Overal
Realisatie retentiepolders
Inrichting
Klei en veen
Anticiperen op weersvoorspellingen
Beheer
Overal
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
Techniek
Klei
Gemaal Vijfhuizen
Techniek
Klei
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
Techniek
Klei
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm
Techniek
Klei
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
Techniek
Klei
We beschouwen een combinatie van een aantal alternatieve maatregelen uit de studie ‘Vasthouden, Bergen en Afvoeren’ als een goed alternatief voor het maatregelenpakket van het Veiligheidsplan. Geen van de genoemde alternatieven is een volledig alternatief voor het Veiligheidsplan. Er moet altijd sprake zijn van een combinatie van alternatieven. Het Veiligheidsplan zelf is ook een veelomvattend pakket van maatregelen. •
•
• • • • •
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe zijlen: Het is mogelijk om in de sluizen bij Dokkumer Nieuwe zijlen voortstuwers te plaatsen. Voortstuwers zijn pompen die een beperkte opvoerhoogte kunnen overbruggen. De pompen hangen indien ze niet werken boven het water, waardoor ze de afvoer op zwaartekracht via de sluizen niet belemmeren. Bij gestremde lozing zakken de pompen in het water en worden ze aangezet. Met de voortstuwers kan een capaciteit van circa 30 m3/s gerealiseerd worden. Extra doorvoer Ropta, Swarte Haan en Dongerdielen: Vergroting van de afvoermogelijkheden van de Friese boezem via de watersystemen van Ropta, Swarte Haan en Dongerdielen door vergroting van de gemaal capaciteiten en doorvoerprofielen. Schotgemaal Harlingen: Het is mogelijk om in Harlingen in de kleine schutsluis een tijdelijke bemaling te plaatsen. Pontongemaal Harlingen: De realisatie van een pontongemaal, een gemaal op een ponton, dat indien nodig in de grote sluiskolk van de Tjerk Hiddessluizen wordt gevaren. Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen. Gemaal ten noorden van Harlingen. Mobiele pompen: Pompen die worden ingezet in extreme omstandigheden.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 18 -
Definitief rapport
Tabel 2.3 Overzicht deelalternatieven Veiligheidsplan
2.4.2
Type maatregel
Gebied
Extra doorvoer Ropta, Swarte Haan en Dongerdielen
Techniek
Klei
Schotgemaal Harlingen
Techniek
Klei
Pontongemaal Harlingen
Techniek
Klei
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
Techniek
Klei
Gemaal ten noorden van Harlingen
Techniek
Klei
Mobiele pompen
Techniek
Klei
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
Techniek
Klei
Peilbeheer Boezem Algemeen De seizoensgebonden peildynamiek in de Friese boezem is in de loop van de 20e eeuw sterk afgenomen. Tot circa 1920 fluctueerde de waterstand tussen een voorjaarsmaximum van ongeveer NAP +0,15 m en een zomerminimum rond NAP -0,85 m. De aanleg van onder meer het Woudagemaal (1920), de Afsluitdijk (1932) en meer recent de bouw van gemaal Hoogland (1966), de afsluiting van de Lauwerszee (1969) en verbetering van de inlaatmogelijkheden hebben het mogelijk gemaakt om de fluctuaties te beperken. Sinds enkele decennia wordt voor zowel de winter- als de zomerperiode een streefpeil van NAP –0,52 m nagestreefd. Het strakke peilbeheer in de afgelopen decennia heeft tot gevolg gehad dat wordt voldaan aan normen voor functies zoals veiligheid en wateroverlast, aan- en afvoer van polders en doorvoer. Tevens sluit het huidige peilbeheer aan bij de wensen van de scheepvaart die neerkomen op zo weinig mogelijk fluctuaties in waterstand. Het peilbeheer is aldus specifiek afgestemd geraakt op een deel van de functies en belangen die een relatie hebben met de Friese boezem. Als gevolg van het huidige peilbeheer treden echter knelpunten op bij het instandhouden van natuurlijke oevers. Het oppervlak aan riet en andere oeverplanten, zoals mattenbies en kleine lisdodde in de Friese boezem is sterk gereduceerd. Een belangrijk deel van deze achteruitgang is terug te voeren op het ontbreken van voldoende peilvariatie. Oevers met een natuurlijke oevervegetatie zijn van belang voor het ecologisch functioneren van het watersysteem en leveren een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit van de achterliggende kaden. Riet is verder van belang bij de zuivering van het oppervlaktewater: riet haalt onder andere stikstof en fosfaat uit het water. Dit zelfreinigend vermogen van een watersysteem is direct gerelateerd aan het areaal riet. Tenslotte speelt riet een belangrijke rol bij de biodiversiteit van een watersysteem. Een aantal diersoorten zoals snoek, otter en grote karekiet is voor het bestaan sterk afhankelijk van de aanwezigheid van oevervegetatie; het niet of nauwelijks voorkomen van deze soorten in de huidige situatie is hiermee voor een groot deel verklaard. Voor een goed ecologisch goed functionerend watersysteem is een natuurlijk peilverloop gewenst, waardoor op natuurlijke/spontane wijze het percentage (water)rietoppervlak kan toenemen van circa 2% in de huidige situatie tot circa 10 % van het oppervlak van de Friese boezem. Een oppervlak van 10% riet kan ook bij een vast peil middels aanplant worden gerealiseerd, maar dat levert zeer hoge onderhoudskosten op voor
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 19 -
11 september 2008
rietaanplant en is in feite nog steeds geen duurzaam goed ecologisch functionerend systeem. Vigerend beleid Het huidige peilbeheer is vastgelegd in een peilbesluit en beschreven in het Integraal Waterbeheerplan van Wetterskip Fryslân (IWBP). De functies van de Friese boezem zijn beschreven in het IWBP, WHP en het streekplan. De Friese boezem vervult zowel voor de wateraan- en -afvoer en waterberging als voor de ecologie een belangrijke functie. Naast deze basisfuncties hebben delen van de boezem de functies zwemwater, landbouw, natuur of water in bebouwd gebied. Verder wordt de Friese boezem voor recreatie en als vaarweg voor de beroepsscheepvaart gebruikt. Elke functie en elk gebruik stelt haar eigen wensen en eisen aan het te voeren peilbeheer. In de boezem wordt een gebiedsgemiddelde waterstand nagestreefd van NAP -0,52 m. Voorgenomen maatregelen Het streefpeil voor de Friese Boezem wordt gehandhaafd op NAP -0,52 m (vast peil). In perioden met extreme neerslag heeft de waterafvoer prioriteit. Tijdens overige perioden komen we met het peilbeheer zoveel mogelijk tegemoet aan de natuurdoelen van het Lauwersmeer en de waterstanden voor de boezemlanden van de Friese boezem. Hiermee verwachten we mogelijke negatieve gevolgen van de realisatie van meer gemaalcapaciteit volgens het Veiligheidsplan te voorkomen. Alternatieven Om de consequenties van verschillende vormen van een ander peilbeheer voor de functies van de Friese boezem in beeld te brengen zijn vijf peilbeheeralternatieven onderzocht. De onderzochte peilbeheeralternatieven zijn weergegeven in tabel 2.4. Tabel 2.4 Alternatieven peilbeheer boezem
2.4.3
Naam
winterpeil (mNAP)
zomerpeil (mNAP)
Zomerpeil lager
-0.52
-0.72
Omgekeerd
-0.62
-0.42
Gematigd
-0.42
-0.62
Zomerpeil lager +
-0.52
-0.87
Natuurlijk +
-0.32
-0.87
Peilbeheer deelsystemen Algemeen Met behulp van peilbeheer probeert het Wetterskip de aanwezige functies zo goed mogelijk te bedienen. Hierbij heeft zij te maken met verschillende functies binnen een peilgebied. Daarnaast dient bij het peilbeheer rekening te worden gehouden met componenten als veenoxidatie en verzilting. Op basis van deze belangenafweging wordt door het Wetterskip een peilbesluit genomen.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 20 -
Definitief rapport
Vigerend beleid De provincie heeft in het WHP2 een aantal kaders vastgelegd waaraan de peilen moeten voldoen: •
•
•
In de veengebieden hanteert de provincie een drooglegging van maximaal 90 centimeter. Een gevarieerd peilbeheer dat is gericht op een jaargemiddelde van 90 centimeter is hierbij alleen mogelijk als het waterschap de bandbreedte vastlegt in het peilbesluit. Indien peilaanpassingen een nadelig effect op natuurwaarden in natuur- en beheersgebieden hebben, dan hanteert de provincie een drooglegging van maximaal 60 centimeter. Het gaat dan meestal om peilverlagingen. Een gevarieerd peilbeheer dat is gericht op een jaargemiddelde van 60 centimeter is hierbij alleen mogelijk als het waterschap de bandbreedte vastlegt in het peilbesluit. Er is geen onevenredig nadeel voor overige belangen. In incidentele gevallen kan een peilaanpassing onredelijke gevolgen hebben voor andere belangen dan die waarvoor de peilaanpassing is aangevraagd (bijvoorbeeld bebouwing in veengebied). Is dat geval keurt de provincie het peilbesluit niet goed.
Het Wetterskip legt de peilen vast in een peilbesluit. De afweging van de peilen vindt plaats op basis van een belangenafweging (GGOR-proces). Voor het peilbesluit is goedkeuring door Gedeputeerd Staten vereist. Voorgenomen maatregelen In het WHP en WBP wordt het vigerend beleid niet gewijzigd. Alternatieven Er zijn een aantal alternatieven die gericht zijn op het beperken van de verzilting en het verder beperken van de veenoxidatie. Dit is verwoord in een alternatief dat deels aanvullend en deels verscherping is van het huidige beleid. • • 2.4.4
Beperken drooglegging in veenweidegebieden tot 60 cm. Opstellen van een kader voor de drooglegging in het noordelijke kleigebied (gericht op het verminderen van de verzilting).
Watervisie Lauwersmeer Algemeen De provincies Fryslân en Groningen hebben het voornemen om in 2008 een beslissing te nemen omtrent de toekomstige beheersituatie van het Lauwersmeer. Hiervoor wordt de Watervisie Lauwersmeer opgesteld. In deze visie zullen enkele principiële beslissingen vallen over het waterregime van het Lauwersmeergebied, waarbinnen naast de waterafvoer en waterbergingsfunctie, de natuurfunctie (Nationaal Park en Natura 2000 gebied) de belangrijkste is. Het onderzoek voor de Watervisie Lauwersmeer bouwt voort op kaderstellend beleid afkomstig van Europese richtlijnen, nationaal en provinciaal beleid. De aanwijzing tot Natura 2000-gebied is kaderstellend vanuit het Europese beleidsveld en opgenomen in de Nederlandse wetgeving; de Nota Ruimte is richtinggevend vanuit het nationale beleid. Met name het Provinciaal OmgevingsPlan (POP) Groningen en beleid omtrent water, milieu en ruimtelijke ordening van de Provincie Fryslân hebben een direct Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 21 -
11 september 2008
sturende werking. In het Beheer- en inrichtingsplan Lauwersmeer in 2003 opgesteld door het Overlegorgaan Nationaal Park Lauwersmeer zijn de plannen en maatregelen voor het Nationale Park opgeschreven. Vigerend beleid Het vigerende beleid van de provincie is dat de afvoercapaciteit van de boezem op het Lauwersmeer gelijk moet blijven. Wel moet gezocht worden naar een betere afstemming tussen waterhuishouding en natuur. Daarnaast is het Lauwersmeer in het streekplan aangeduid als een milieubeschermingsgebied met specifieke waarden vanwege de geconstateerde bijzondere waarden voor cultuurhistorie en aardkunde. Belangrijk is tenslotte de aanduiding van het Lauwersmeer als Natura 2000-gebied. Onder de Natura 2000-gebieden vallen alle gebieden die voorheen zijn aangeduid als Vogel en/of Habitatrichtlijnen gebied. Voorgenomen maatregelen Vanuit de optiek van een robuust Wadden-gerelateerd en begeleid natuurlijk systeem werd het alternatief ‘Gedempt Tij’ (zie alternatieven) als meest wenselijke beschouwd. De Friese Staten hebben zich echter tegen de inlaat van zout water of een gedempt getij uitgesproken, en voor een versnelde bouw van een gemaal bij Lauwersoog. De Groningse Staten zijn voor een Lauwersmeer met een gedempt getijdenregime, maar hebben gezien het Friese standpunt ingestemd met een versnelde aanleg van een gemaal bij Lauwersoog (zie onderdeel ‘Veiligheidsplan’). Daarbij zal worden bezien hoe de natuur maximaal kan worden ondersteund. Uit de besluitvorming in Groningen en Fryslân en het niet beschikbaar komen van rijksmiddelen voor een alternatief met gedempt getij, blijkt dat de invoering van een dergelijk alternatief niet meer aan de orde is. Feitelijk wordt hiermee teruggevallen op de autonome ontwikkeling met daaraan toegevoegd een versnelde aanleg van een gemaal in Lauwersoog (omstreeks 2015 in plaats van in 2030) en peilfluctuaties eventueel met de inlaat van zout water. Dit resulteert in twee nieuwe alternatieven: •
•
Derde weg met zoutinvloed in het noorden van het Lauwersmeer. Het peilbeheer is gericht op het creëren van een hogere waterstand in het vroege voorjaar en het geleidelijk laten zakken van de waterstand gedurende het zomerseizoen en de inlaat van zout water waarbij alleen het noordelijk deel van het Lauwersmeer zout/brak wordt. Derde weg zonder zoutinvloed. Peilbeheer identiek aan het derde weg alternatief met zoutinvloed maar zonder de inlaat van zout water.
Aangezien ook hier nog geen definitieve keuze voor is gemaakt worden ook deze als alternatieven behandeld. Alternatieven In het Basisdocument Watervisie Lauwersmeer is de aanzet gegeven voor de ontwikkeling van beheersalternatieven voor het Lauwersmeer. In het verloop van het onderzoek zijn ruim 20 alternatieven onderzocht. Ten slotte is door het BOWL (Bestuurlijk Overleg Watervisie Lauwersmeer) geadviseerd welke alternatieven in het milieurapport voor de Watervisie Lauwersmeer zouden moeten worden opgenomen. Deze alternatieven zijn ook in dit milieurapport meegenomen 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 22 -
Definitief rapport
Deze alternatieven zijn:
2.4.5
• •
Peilconsolidatie Nat-zoet
•
Nat-zout
•
Gedempt tij
: Handhaven huidige beheerssituatie : In de winter is de waterstand van het Lauwersmeer 0,4/0,5 m hoger dan in de zomer door toevoer van zoet boezemwater : In de winter is de waterstand van het Lauwersmeer 0,4/0,5 m hoger dan in de zomer door toevoer van zout Waddenzeewater : Lauwersmeer met gedempt getijde tussen NAP -1,0 en -0,5 m door in- en uitstroom door spuisluis Lauwersoog
Watertekort Algemeen Door klimaatverandering wordt de kans groter dat er tekorten aan water zullen ontstaan. Ook de omvang van die tekorten kan toenemen. Het gaat hierbij om: •
•
Tekort aan oppervlaktewater. IJsselmeerwater zorgt ervoor dat zomers de Friese watergangen op peil kunnen worden gehouden. Verder wordt het gebruikt voor doorspoeling van de watergangen voor verziltingsbestrijding en voor koeling bij de elektriciteitscentrale in Noardburgum. Ook worden landbouwgewassen en sportvelden er mee beregend. Tekorten aan bodemvocht. Daarvan is sprake als in warme, droge zomers het grondwater onvoldoende wordt aangevuld. Er staat dan wel water in de sloot maar dat bereikt de plantenwortels niet; er is regen nodig, of beregening. Met name de landbouw heeft last van droogte.
De huidige inspanningen van het waterschap om de gevolgen van droogte te beperken uiten zich vooral in het dagelijks beheer, zoals het doorspoelen van de gebieden waar zoute kwel zorgt voor een verhoogde chlorideconcentratie, het op peil houden van het oppervlaktewater in de veengebieden en het zorgen voor voldoende wateraanvoer ten behoeve van beregening. De aanvoercapaciteit vanuit het IJsselmeer en de doorvoercapaciteit van de boezem zijn voldoende om de deelgebieden van water van voldoende kwaliteit te voorzien. Een uitzondering is een deel van de hoge zandgebieden waar wateraanvoer niet mogelijk is. Daarnaast heeft het waterschap de afgelopen jaren verschillende bureaustudies laten uitvoeren naar de mogelijke effecten van het vasthouden van water en ook praktijkproeven gedaan met het vasthouden van water. Vigerend beleid Het in het waterhuishoudingsplan 2000-2008 en het Integraal waterbeheerplan 20012004 beschreven beleid voor watertekort richt zich met name op wateraanvoer en wordt gekeken naar de mogelijkheden van waterconservering. Waterverdeling in tekortsituaties In dergelijk tekort situaties beslist het rijk over de landelijke waterverdeling. Dat doet het rijk mede op basis van informatie die de regio’s aanleveren. Dat gebeurt via zogenaamde regionale droogteoverleggen. Fryslân neemt deel aan het Regionale Droogteoverleg IJsselmeergebied. Het Regionale Droogteoverleg bepaalt in een watertekortsituatie hoe het water, dat het rijk aan het IJsselmeergebied toegewezen heeft, over de regio wordt verdeeld. Komen partijen hier niet uit, dan hakt Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 23 -
11 september 2008
Rijkswaterstaat IJsselmeergebied hierover de knoop door, zo is in waterakkoorden vastgelegd. Voorgenomen maatregelen Het rijk gaat bij de landelijke waterverdeling uit van de nieuwe landelijke verdringingsreeks. Die reeks, die het rijk in 2003 vast stelde, kent vier categorieën: 1. veiligheid en onomkeerbare schade; 2. nutsvoorzieningen; 3. kleinschalig hoogwaardig gebruik en 4. overige belangen. Categorie 1 heeft in een tekortsituatie de hoogste prioriteit, categorie 4 de laagste. Het rijk stelde de prioritering binnen categorieën 1 en 2 vast en liet de mogelijkheid om binnen categorieën 3 en 4 te prioriteren over aan de regio’s. In de regio Noord-Nederland is dat uitgewerkt in de regionale verdringingsreek. Met het waterhuishoudingsplan stelt de provincie deze reeks vast als uitgangspunt voor de waterverdeling in toekomstige tekortsituaties. In de Droogtestudie Nederland is vastgesteld dat grootschalige maatregelen niet kosteneffectief zijn en dat oplossingsrichtingen moeten worden gezocht in regionale optimalisaties. In het waterbeheerplan wordt gekozen voor een combinatie van: •
•
•
Waterconservering Vasthouden van water met name in het voorjaar om een voorraad beschikbaar te hebben voor de zomerperiode. Dit kan door het dempen van watergangen, verhogen van de slootbodem, opstuwen met behulp van kunstwerken en het verhogen van de drainage basis in combinatie met het intensiveren van de drainage. Gewijzigd peilbeheer Een meer grondwaterafhankelijk peilbeheer. Het peilbeheer wordt aangepast aan de heersende bergingssituatie in de bodem. Wateraanvoer in combinatie met meer mogelijkheden voor beregening.
Deze combinatie van conservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer met beregening is weergegeven in figuur 2.1.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 24 -
Definitief rapport
Figuur 2.1 Beoogde aanpak watertekorten
Alternatieven Alternatieven zijn meer een focus op: •
Waterconservering Vasthouden van water met name in het voorjaar om een voorraad beschikbaar te hebben voor de zomerperiode. Dit kan door het dempen van watergangen, verhogen van de slootbodem, opstuwen met behulp van kunstwerken en het verhogen van de drainage basis in combinatie met het intensiveren van de drainage.
of • Gewijzigd peilbeheer Een meer grondwaterafhankelijk peilbeheer. Het peilbeheer wordt aangepast aan de heersende bergingssituatie in de bodem. 2.4.6
Verdroging Algemeen Onder verdroging worden verstaan de problemen in natuurgebieden die ontstaan omdat: • •
de grondwaterstand te laag is; de kwaliteit van water onvoldoende is, omdat de invloed van kwelwater is weggevallen;
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 25 -
11 september 2008
•
de invloed van regenwater of gebiedsvreemd inlaatwater is toegenomen. In Fryslân is dat inlaatwater meestal boezemwater, dat voor de natuurgebieden te veel nutriënten, chloride, sulfaat en/of verontreinigingen bevat.
Meestal gaat het om een combinatie van deze factoren. Die leiden ertoe dat het grondwaterstand verloop en/of de grondwaterkwaliteit niet goed genoeg tegemoet komen aan de grondwaterwensen van natuurdoelen. Vigerend beleid Het (rijks)beleid tot nu toe was gericht op het terugdringen van de verdroging met 40% in 2010, met het verdroogde areaal anno 1985 als referentie. Landelijk werd hierin te weinig resultaat geboekt. Dat was voor het rijk aanleiding om het beleid bij te stellen. Er wordt nu ingezet op een sterkere regie door de provincies en een meer programmatische aanpak van de verdroging. De provincies is opgedragen om een toplijst van verdroogde gebieden vast te stellen, waarop zij zich moeten richten bij de aanpak van verdroging. Rijksgelden voor verdroging (opgenomen in het Investeringsprogramma Landelijk Gebied) moeten met voorrang in de topgebieden worden ingezet. Ook is de provincies gevraagd om voor de aanpak van de verdroogde (top)gebieden op een meer strategische wijze grond te verwerven en om waar nodig, maatregelen buiten natuurgebieden niet uit de weg te gaan. In het verdrogingsbeleid van de provincie Fryslân van de afgelopen jaren stond een integrale aanpak voorop. Daarbij werd ingespeeld op de kansen die zich voordeden. In 2005 waren in bijna zestig procent van het verdroogde areaal natuurgebied maatregelen getroffen om de verdroging terug te dringen. Het betrof deels waterhuishoudkundige maatregelen uitgevoerd door de waterbeheerders. Daarmee voldoet de provincie Fryslân we ruimschoots aan de oorspronkelijke rijksdoelstelling van veertig procent minder verdroging in 2010. Het feit dat de provincie verdrogingsbestrijdende maatregelen heeft uitgevoerd, betekent overigens niet altijd dat de verdroging dan ook helemaal bestreden is. Dit betekent dat dus niet altijd de grondwaterkwantiteit (standen en/of kwel) en -kwaliteit optimaal op de wensen van de natuur zijn afgestemd. Er is in Fryslân nog steeds sprake van verdroging. Voorgenomen maatregelen In het waterhuishoudingsplan wordt het bestaande beleid voortgezet met dien verstande dat nieuwe beleidselementen worden toegevoegd. Nieuwe elementen van het verdrogingsbeleid zijn: Toplijst • Provincie en Wetterskip gaan de verdroging in de toplijstgebieden met voorrang aan pakken. Wel blijft binnen het ILG enige ruimte aanwezig voor het benutten van kansen die zich buiten de toplijstgebieden voordoen. • Met de toplijst geeft de provincie aan dat we blijven doorgaan met een grootschalige aanpak van de verdroging via landinrichtingsprojecten. Verder richten wij ons op de aanpak van de verdroging van Natura 2000-gebieden, in het bijzonder de gebieden waarvoor voor verdroogde grondwaterafhankelijke natuur een ‘sense of urgency’ geldt. De EU verwacht dat daar uiterlijk in 2015 maatregelen zijn getroffen die 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 26 -
Definitief rapport
voorkomen dat de soorten waarvoor de ‘sense of urgency’ geldt, dan verdwenen zijn.
2.4.7
Alternatieven Ten aanzien van verdroging zijn er geen werkelijke alternatieven. Behalve dan dat gekozen kan worden voor meer ambitie dat evenredig beter of slechter zal scoren (afhankelijk van het milieueffect). Drinkwaterwinning Algemeen In Fryslân wordt door Vitens jaarlijks circa 48 miljoen m³ water uit de grond gepompt om de Friese huishoudens van drinkwater te voorzien. Vitens beschikt hiervoor over zeven wingebieden op het vasteland en vijf op de Waddeneilanden, met een totale vergunningcapaciteit van circa 65 miljoen m³ water. Terschelling en Ameland krijgen voor een deel hun water via een wadleiding vanaf de wal. Knelpunt voor de waterleverantie is de verzilting in de wingebieden Noardburgum en Garyp. In verband hiermee kan in Noardburgum ‘slechts’ 7 miljoen m³ water gewonnen worden in plaats van de vergunde hoeveelheid van 20 miljoen m³. Dit knelpunt en de mogelijkheid dat de huidige licht stijgende vraag naar drinkwater in Fryslân aanhoudt, maken het noodzakelijk om nieuwe drinkwaterbronnen te zoeken. Los hiervan is er nog de afspraak tussen Vitens en provincie Fryslân om in de omgeving van Terwisscha een andere locatie voor de huidige winning te zoeken om de verdroging in het Drents-Friese woud tegen te gaan. De verwachting is dat in 2020 het tekort aan ruwwater (voor heel Fryslân) zeker 3 tot 8 miljoen m3 per jaar bedraagt. Vigerend beleid De provincie beschouwt (in het WHP2) grondwater als de primaire bron voor de drinkwatervoorziening. Bij de beoordeling van aanvragen tot grondwateronttrekking wordt onderscheid gemaakt tussen hoog- en laagwaardig gebruik. Zodra het gewenste gronden oppervlaktewaterregiem is vastgesteld wordt deze leidraad voor de beoordeling. Waterbesparing blijft van belang. De provincie laat de realisering van dat streven over aan het waterleidingbedrijf. Mocht er behoefte ontstaan aan gebruik van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater, dan wordt daarvoor in eerste instantie gekeken naar de locaties Bergumermeer, De Leijen, de Alde Feanen en de Nieuwe Vaart. Op dat moment wordt ook de planologische inkadering bekeken. Voorgenomen maatregelen Grondwater blijft voor de provincie de belangrijkste bron voor drinkwaterwinning. Het is de meest zuivere en betrouwbare bron die ons ter beschikking staat. De provincie is ervan overtuigd dat we een groot deel van het huidige watertekort voor de middellange termijn kunnen oplossen door of een nieuwe grondwaterwinning te stichten of enkele bestaande winningen uit te breiden (Nij Beets). Daarnaast dient gezocht te worden naar alternatieve bronnen. De voorkeur van de provincie gaat daarbij uit van het gebruik van oppervlaktewater Voor de eilanden streeft de provincie naar zelfvoorzienende eilanden. De traditionele manier van drinkwaterwinning op de eilanden is het onttrekken van grondwater uit de zoetwaterbel onder de duinen. Dit loopt bijna aan zijn einde vanwege effecten op de Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 27 -
11 september 2008
natuur. Het wordt tijd om naast de traditionele grondwaterwinning alternatieve vormen van drinkwaterwinning in te zetten. Een veelbelovende optie is om oppervlaktewater uit de polder te gebruiken en dit al dan niet via infiltratie in de duinen te zuiveren en te distribueren. Een andere, minder goede mogelijkheid is om brak grondwater te winnen. Ook de bevordering waterbesparing op met name de Waddeneilanden hoort bij het beleid. Alternatieven Het beleid ten aanzien van drinkwater verandert niet wezenlijk. Wel worden in het WHP mogelijkheden genoemd voor toekomstige drinkwaterwinning. Deze mogelijkheden waarvoor de provincie open staat dienen nog nader te worden onderzocht. In dit Milieurapport zijn de genoemde mogelijkheden opgenomen als alternatieven. Voor het vaste land zijn dit: • •
Ontzilting grondwater bij Noardburgum. Oppervlaktewater als bron.
Daarnaast zijn er ten behoeve van de drinkwatervoorziening van de Waddeneilanden de volgende alternatieven: • Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door middel van infiltratie in de duinen. • Winning van brak grondwater. • Bevordering van waterbesparing. 2.4.8
Ruimtelijke reservering primaire kering Algemeen Naar verwachting zal in de toekomst het klimaat veranderen en de zeespiegel stijgen. In relatie hiermee wordt rekening gehouden met verhoging van het streefpeil van het IJsselmeer vanaf 2050. Om veilig te kunnen blijven wonen in Fryslân zullen in de toekomst de primaire waterkeringen langs Waddenzee, IJsselmeer en Lauwersmeer moeten worden versterkt. Dit geldt zowel voor dijken en kunstwerken als voor smalle duinen. Vigerend beleid In het streekplan 2007 is aangegeven dat het reserveren van zones voor toekomstige dijkversterking eraan bijdraagt dat deze versterkingen tegen de laagste maatschappelijke kosten kunnen plaatsvinden. Hiermee voorkomt de provincie onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen die nadelig kunnen zijn voor toekomstige dijkversterkingen.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 28 -
Definitief rapport
De provincie hanteert als uitgangspunt dat de reserveringszones voldoende ruim zijn om: • •
langs de Waddenzee en Noordzee versterking van de primaire keringen voor een periode van 200 jaar mogelijk te maken; langs het IJsselmeer versterking van de primaire waterkeringen mogelijk te maken waarbij een stijging van het waterpeil in het IJsselmeer met één meter mogelijk is.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gaat de provincie in reserveringszones uit van een aantal criteria. Buiten de gebieden met aaneengesloten bebouwing (kustplaatsen) geldt: • •
• • • •
bij recht en via vrijstelling mag de planologische ruimte in vigerende bestemmingsplannen worden benut; bij verruiming van de mogelijkheden voor bestaande bedrijven die gebonden zijn aan ligging in het buitengebied, zal van geval tot geval worden bekeken in hoeverre deze verruiming een onomkeerbare belemmering voor toekomstige dijkversterking vormt; bij verruiming van de mogelijkheden voor bestaande woningen en niet aan de ligging in het buitengebied gebonden bedrijven is een eenmalige uitbreiding van het bebouwde oppervlak van 10% mogelijk; voor het overige is nieuwe bebouwing niet mogelijk, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang; kosten van eventuele verplaatsing van bebouwing vooruitlopend op een dijkversterking komen voor rekening van de waterkeringbeheerder en het rijk vanwege betrokken financiële belangen; geadviseerd wordt om over ontwikkelingen in de reserveringszones vroegtijdig te overleggen met de waterkeringbeheerder. De provincie zal dit overleg waar nodig bevorderen.
Binnen de gebieden met aaneengesloten bebouwing (kustplaatsen) geldt: • •
bij recht en via vrijstelling mag de planologische ruimte in vigerende bestemmingsplannen worden benut; daarnaast zijn nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden zijn gericht op het voorkomen van onomkeerbare ontwikkelingen die nadelig zijn voor toekomstige versterking van de waterkering, waarbij er van uit wordt gegaan dat versterking bij voorkeur buitendijks plaats vindt. De waterkeringbeheerder stelt op basis van maatwerk nadere voorwaarden.
Daarnaast kunnen vanuit de waterstaatswetgeving door de waterkeringbeheerder nog eisen worden gesteld aan activiteiten op en rondom de huidige keringen, zoals opgenomen in de keur. Het is aan de waterkeringbeheerder om de eisen uit de keur af te stemmen op de eisen die gelden voor de reserveringzones.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 29 -
11 september 2008
Voorgenomen maatregelen Het beleid in het waterhuishoudingsplan wijkt niet significant af van het beleid in het streekplan. Er is echter wel behoefte om dit beleid te toetsen aan de situatie van het WHP2 waarin nog geen ruimtelijke reservering voor de primaire kering was opgenomen. Alternatieven Het alternatief voor het aanwijzen van reserveringszones voor de primaire kering is het achterwege laten van deze aanwijzing. 2.4.9
Zandige keringen Waddeneilanden Algemeen De laag gelegen delen van de Waddeneilanden, vooral de polders en de kustplaatsen, worden beschermd door een ring van dijken, smalle en brede duinen (primaire keringen). In het streekplan is de gewenste ligging van de primaire waterkering op de Waddeneilanden aangegeven. Deze ligging zal door de waterkeringbeheerder definitief worden vastgelegd in de legger. Bij het bepalen van reserveringszones is deze definitieve ligging van de primaire waterkeringen relevant. Wanneer de primaire kering in de brede duinen in de zeereep komt te liggen, heeft de provincie vanwege de verwachte zeespiegelstijging een voorkeur voor een binnendijkse versterking van de primaire kering. In de overige gevallen zal er sprake zijn van maatwerk, afhankelijk van huidige bebouwing en huidige natuurwaarden. Figuur 2.2 Reserveringszones en gewenste ligging zandige keringen
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 30 -
Definitief rapport
Vigerend beleid WHP 2 Ter uitvoering van de Wet op de waterkering is ook in Fryslân een Provinciaal Overlegorgaan voor het Kustbeleid (POK) ingesteld. Het POK adviseert de minister over alles wat te maken heeft met het kust(lijn)beheer. In dit kader is en wordt een aantal dynamisch kustbeheerprojecten uitgevoerd. Achterliggende gedachte is om in de duinen meer over te laten aan de invloed van wind en water. Echter wel zodanig dat de veiligheid niet in het geding komt en de belangen in de kustzone beschermd worden. Bedacht moet worden, dat zeespiegelstijging leidt tot versterkte erosie aan de onderwateroever in de Noordzeekustzone: versteiling van de kust. Dit effect wordt versterkt door bodemdaling, bijvoorbeeld als gevolg van zand- en gaswinning. De risico’s voor afslag van strand en duinvoet nemen toe. Dit dwingt onder meer tot zandsuppleties (zandaanvulling), vooral onder water op grotere diepte; zandsuppleties zijn een rijksverantwoordelijkheid. Streekplan In het streekplan 2007 is de gewenste ligging van de zandige keringen op de Waddeneilanden aangegeven. Voorgenomen maatregelen De in het streekplan aangegeven ligging van de Zandige keringen op de Waddeneilanden blijft gehandhaafd. In die zin verandert het beleid niet. Er is echter wel behoefte om dit beleid te toetsen aan de situatie van het WHP2. Alternatieven Geen aanpassing van de ligging van de zandige keringen op de Waddeneilanden. 2.4.10
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) Algemeen In het kader van de Kaderrichtlijn Water zijn uiteenlopende maatregelen voorgesteld om uiterlijk 2027 aan de vastgesteld eisen voor chemie, biologie en inrichting (oppervlakte water) voor chemie en kwantiteit (grondwater) te voldoen (zie grondwaterbescherming). In de Beslisnota KRW/WB21 Schoon en gezond water in Noord-Nederland worden deze doelen en maatregelen beschreven. In het WHP worden de uiteindelijke doelen vastgelegd. De ecologische doelen voor de waterlichamen werden volgens de Praagse methode bepaald. Dat wil zeggen dat de doelen pragmatisch zijn vastgesteld. Indien maatregelen maatschappelijke significante schade toebrengen aan gebruiksfuncties zoals landbouw, scheepvaart en recreatie, zijn deze maatregelen verworpen. Maatregelen die zonder maatschappelijk schade bijdragen aan het behalen van de doelen zijn voor oppervlaktewater te zoeken in beheer, inrichting, onderhoud en het reduceren van nutriëntenconcentraties. De maatregelen voor kanalen, meren, beken, laagveenplassen en brakke wateren beschreven. Details over de maatregelen zoals locatie, tijdstip van uitvoeren en te gebruiken materiaal hiervoor, zijn nog niet bekend. De meeste maatregelen hebben naar verwachting een positief effect op de natuurwaarden van de beschermde natuurgebieden maar in specifieke gevallen kunnen deze maatregelen echter ook een negatief effect hebben. Vooral tijdens de aanlegfase kan het effect groot zijn. Het zal in Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 31 -
11 september 2008
deze gebieden belangrijk zijn een afweging te maken waar, wanneer en hoe de maatregelen zullen uitgevoerd worden. Door bescherming van de kwaliteit van grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden tegen verontreinigingen wordt kwaliteitsverslechtering tegengegaan en een toenemende zuiveringsinspanning zoveel mogelijk voorkomen. Zo kan een duurzame drinkwatervoorziening bereikt worden. Verder wordt er gestreefd naar een goede chemische toestand van het grondwater in 2015 en geen achteruitgang van de kwaliteit. Het instellen van grondwaterbeschermingsgebieden, die al bestonden ver voor de inwerkingtreding van de KRW, kan daarmee gezien worden als maatregel voor het realiseren van de KRW doelstellingen. Vigerend beleid De Europese Kaderrichtlijn Water is het vigerend beleid voor verbetering van de waterkwaliteit. De verplichtingen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) worden ook in het WHP verankerd. De implementatie van de KRW vond plaats per stroomgebied (Rijn-Noord) en wordt vastgelegd in een rijksstroomgebiedsbeheersplan. De implementatie van de KRW is een gezamenlijk proces van alle overheden: Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten, elk op basis van de eigen bevoegdheden. Voor dit doel liep per stroomgebied een afzonderlijk traject, parallel aan het WHP. Dat betekent dat de gezamenlijke afspraken in het KRW-traject mede bepalend zijn voor een deel van de inhoud van het WHP. In de provincie Fryslân werden afspraken betreffende KRW doelen en maatregelen vastgelegd in de Beslisnota: ‘Schoon en gezond water in Noord-Nederland, Beslisnota KRW/WB21, Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in de gebieden Nedereems, Rijn-Noord en Eems-Dollard’. Aan de betrokken overheden is gevraagd de maatregelen uit de beslisnota over te nemen in hun waterplannen. Voorgenomen maatregelen De maatregelen zoals bepaald met behulp van een KRW gebiedsproces zijn overgenomen in het Waterbeheerplan.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 32 -
Definitief rapport
Tabel 2.5 Overzicht maatregelen KRW Maatregel
Type maatregel
Gebied
Beheer
Open water/meren
Oppervlaktewater Visstandbeheer Verwijderen voedselrijk bodemslib
Beheer
Overal
Onderhoud
Overal
Aanleg natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen
Inrichting
Overal
Aanleg vispassages
Inrichting
Overal
Beekherstel
Inrichting
Zand en overgang
Gedifferentieerd onderhoud
(Zuidoost Friesland) Aanleg inundatiezones
Inrichting
Overal
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
Inrichting
Overal
Uitbreiding boezemlanden
Inrichting
Klei/veen
Sanering huishoudelijke lozingen
Nutr. Red.
Overal
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
Nutr. Red.
Overal RWZI
Sanering vervuilde waterbodems
Milieuvreemde
Open water
stoffen Lozingen recreatievaart
Nutr. Red.
Overal
Saneren overstorten en afkoppelen
Nutr. Red.
Overal
Grondwater
Overal
Grondwater Aanvullende aandacht Grondwaterbescherming Aanvullende aandacht stimuleringsmaatregelen bij
Overal
kwetsbare winningen Herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid
Overal
Alternatieven Bij de start van de discussie over de KRW zijn in eerste instantie alle mogelijke maatregelen voor waterkwaliteitsverbetering geïnventariseerd en bediscussieerd (op basis van effectiviteit, kosten en mogelijke schade). Alle effectieve alternatieve maatregelen zijn afgevallen vanwege significante schade aan gebruiksfuncties. Oppervlaktewater Twee mogelijke alternatieven waren: Een meer natuurlijk peilbeheer in Friese boezem is een effectieve maatregel die de waterkwaliteit significant zou kunnen verbeteren en draagt bij aan de instandhouding van de beschermde waarden in Natura 2000-gebieden. Uit een maatschappelijke kosten-baten analyse blijkt dat deze maatregel significante schade oplevert voor de gebruiksfuncties (landbouw, beroepsscheepvaart en recreatie). Dit alternatief is reeds meegenomen onder het onderdeel ‘Peilbeheer boezem’. Minder doorspoelen verzilte landbouwgebieden. Deze maatregel zou kunnen bijdragen aan de natuurlijke ontwikkeling maar is vanwege de significante schade aan de landbouw verworpen. Grondwater Het nut van grondwaterbescherming en grondwaterbeschermingsgebieden ten behoeve van de bescherming van drinkwaterwinningen staat niet ter discussie voor wat betreft de publieke drinkwaterwinningen. Er zijn daarom op dit moment ook geen alternatieven aan Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 33 -
11 september 2008
de orde. Wel wordt de invulling van het grondwaterbeschermingsbeleid onder meer in het kader van het nieuwe waterhuishoudingsplan opnieuw bekeken. Onderdeel hiervan is de effectiviteit van de grondwaterbescherming te verbeteren via ‘robuuste functiecombinaties’. Dat wil zeggen dat binnen grondwaterbeschermingsgebieden gestreefd wordt naar functies die goed combineren met de drinkwaterfuncties. Hierbij gaat het om functies als extensieve landbouw, recreatie en natuur. 2.4.11
Waterkwaliteit EHS Algemeen De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van met elkaar samenhangende natuurgebieden met belangrijke (inter)nationale natuurwaarden. Alle Natura 2000gebieden maken ook deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In Fryslân bevinden zich in de EHS natuurgebieden met een speciale waternatuur. Deze gebieden verdienen extra aandacht om de waterkwaliteit maximaal te verbeteren. De EHS vormt de ruggengraat voor de ontwikkeling van natuur in de provincie en het land. In vrijwel geheel Fryslân is inmiddels binnen de oorspronkelijke zoekgebieden voor de EHS (bruto EHS), de feitelijke EHS begrensd en teruggebracht tot de werkelijke omvang (netto EHS). Ecologische verbindingszones (EVZ’s) verbinden de grotere natuurgebieden van de EHS met elkaar. Van deze EVZ’s wordt een groot deel nog gerealiseerd en hun aantal wordt uitgebreid. Hierbij vindt een overlap plaats met de aanleg van natuurvriendelijke oevers in het kader van de KRW. Hiermee zal afstemming plaatsvinden. De zogenaamde robuuste natte verbinding is hierbij een belangrijk onderdeel. Dit stelsel van natte natuurgebieden loopt door heel Nederland. Voor Fryslân valt deze natte verbinding grotendeels samen met de huidige EHS (streekplan Fryslân). Vigerend beleid en ontwikkelingen In de huidige praktijk worden de mogelijkheden voor verbetering van de waterkwaliteit in de EHS per project bekeken. Deze strategie zal in de toekomst voortgezet worden. Recent zijn in overeenstemming met belanghebbenden kleine correcties van de EHS begrenzing toegepast en worden gebieden beperkt uitgebreid. De te bereiken natuurdoelen voor de verschillende onderdelen van de EHS zijn bepaald en neergelegd in de Nota Natuurbeheer en de verschillende natuur- of beheergebiedsplannen. Voor de EVZ’s zal ingezet worden op een kleiner aantal maar wel op de meest belangrijke zones én met grotere breedtes. Zo komt er een duurzaam functionerend totaal-natuurnetwerk van bestaande natuurgebieden, nieuwe EHS-natuurgebieden én verbindingszones daartussen. Dit maakt instandhouding, vermeerdering en verspreiding van kwetsbare en zeldzame dier- en plantensoorten mogelijk. Het levert daarmee een bijdrage aan de biodiversiteit. Verder zal het uitvoeringstempo verhoogd worden met een herbezinning op de provinciale inzet als gevolg omdat we als provincie in belangrijke mate verantwoordelijkheid zijn voor de ecologische verbindingszones. Daarom is het van belang om de partijen ‘in het veld’ meer dan tot nu toe een steun in de rug te geven. Uitgangspunt blijft wel dat de betrokkenen zoals NB-organisaties (natuurbeschermings), Wetterskip, gemeenten, landinrichtingscommissies, (vaar)wegbeheerders en particulieren - de feitelijke uitvoering voor hun rekening nemen. De provincie zal in de toekomst vooral een initiërende en stimulerende rol vervullen. De provincie en Wetterskip leggen hierover de afspraken vast in een prestatieovereenkomst 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 34 -
Definitief rapport
en er vindt jaarlijks overeenstemming tussen Wetterskip Fryslân en de provincie plaats. De provincie is verantwoordelijk voor grondaankoop en het Wetterskip voert de maatregelen uit. Wat betreft de robuuste natte as wordt in 2008 een plan van aanpak verwacht. Om de robuuste natte as te vervolledigen is het nodig nog een aantal ha uit te breiden. De aanleg van de robuuste natte as is een aanvullend instrument dat gebruikt kan worden om de KRW doelen te bereiken. Koppelingen tussen verschillende kaders alsook functiecombinaties zijn hier van belang. Wat betreft waterkwaliteit zijn in de robuuste natte as volgende aspecten belangrijk: grote en kleine wateren, moeras, waterberging en boezemvergroting. Voorgenomen maatregelen De EHS wordt werkende wijs aangepakt. Dit betekent dat via landinrichting en gebiedsontwikkeling kansen voor de EHS (niet zijnde Natura 2000) worden benut. De provincie trekt daar extra geld voor uit. Alternatieven Het alternatief ligt puur in het ambitieniveau. De insteek nu is om werk met werk te maken. Hierbij is succes afhankelijk van het optreden van kansen. Het alternatief bestaat uit het gericht aanpakken van projecten ten behoeve van de EHS (niet zijnde Natura 2000). 2.4.12
Samengevat overzicht voorgenomen maatregelen en alternatieven In de voorgaande paragrafen staan per thema de voorgenomen maatregelen en de alternatieven individueel beschreven. Tabel 2.6 toont een compact overzicht van de voorgenomen maatregelen en de bijbehorende alternatieven. Tabel 2.6 Overzicht voorgenomen maatregelen en alternatieven Voorgenomen maatregelen
Alternatieven
Veiligheidsplan
Veiligheidsplan
Deelsystemen
Deelsystemen
Uitbreiding berging
--
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10 procent Boezem
Boezem
Uitbreiden boezemoppervlak
Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
Realisatie retentiepolders
Schotgemaal Harlingen
Anticiperen op weersvoorspellingen
Pontongemaal Harlingen
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
Gemaal Vijfhuizen
Gemaal ten noorden van Harlingen
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
Mobiele pompen
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden) Peilbeheer boezem
Peilbeheer boezem
Vast peil
zomerpeil lager omgekeerd
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 35 -
11 september 2008
Voorgenomen maatregelen
Alternatieven gematigd zomerpeil lager + natuurlijk +
Peilbeheer deelsystemen
Peilbeheer deelsystemen
Huidige peilbeleid
Alternatieven Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60cm Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
Watervisie Lauwersmeer
Watervisie Lauwersmeer
--
Derde weg met zoutinvloed Derde weg zonder zoutinvloed Peilconsolidatie Nat zoet Natzout Gedempt tij +
Watertekort
Watertekort
Nieuwe verdringingsreeks
Waterconservering
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en
Gewijzigd peilbeheer
wateraanvoer Verdroging
Verdroging
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur “sense of urgency” Drinkwaterwinning
Drinkwaterwinning
Vaste land
Vaste land
Bestaande winningen
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
Nieuwe grondwaterwinlocaties
Oppervlaktewater als bron
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets Waddeneilanden
Waddeneilanden Zuivering van oppervlaktewater uit de polders d.m.v. infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater Bevordering van waterbesparing
Ruimtelijke reservering primaire kering
Ruimtelijke reservering primaire kering
Reserveringszones
Niet aanwijzen van reserveringszones
Zandige keringen Waddeneilanden
Zandige keringen Waddeneilanden
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
Europese Kaderrichtlijn Water
Europese Kaderrichtlijn Water
Visstandbeheer
--
Verwijderen voedselrijk bodemslib Gedifferentieerd onderhoud Uitbreiding natuurvriendelijke oevers incl. paaiplaatsen Aanleg vispassages Beekherstel incl. aanleg van inundatiezones Uitbreiding waterberging in deelsystemen Uitbreiding boezemlanden Saneren huishoudelijke lozingen buitengebied Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 36 -
Definitief rapport
Voorgenomen maatregelen
Alternatieven
Sanering vervuilde waterbodems Lozingen recreatievaart Saneren overstorten en afkoppelen Aanvullende aandacht GWB: meten, registreren voorlichten en handhaven Aanvullende stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen Herprioriteren bodemsaneringsbeleid
2.4.13
Waterkwaliteit EHS
Waterkwaliteit EHS
Uitvoeren projecten
--
Samenhang voorgenomen maatregelen en alternatieven In de voorgaande paragrafen staan per thema de voorgenomen maatregelen en de alternatieven individueel beschreven. In de hoofdstukken hierna volgen de milieueffecten. Deze worden in eerste instantie per individuele maatregel beschreven. Daarna volgt een beschrijving van de cumulatieve effecten. De onderlinge verbanden tussen de voorgenomen maatregelen en de alternatieven zijn echter groot. Er zijn drie groepen te herkennen. Dit zijn: 1. Waterkwantiteitthema’s: Veiligheidsplan, peilbeheer (boezem en deelsystemen), watervisie Lauwersmeer en verdroging. De onderlinge verbanden worden gevormd door het watersysteem zelf. De waterhuishoudkundige situatie in de deelsystemen (peilbeheer deelsystemen, verdroging en de maatregelen deelsystemen uit het veiligheidsplan) is direct van invloed op de boezem. Ditzelfde geldt voor maatregelen op het Lauwersmeer (met name van invloed op de afvoer van de Friese boezem). Omgekeerd kan de boezem ook de deelsystemen beïnvloeden in de vorm van maatregelen die noodzakelijk zijn om de boezem minder te belasten. 2. Waterkwaliteitthema’s: KRW en Waterkwaliteit EHS hebben een logische onderling verband omdat het over het zelfde watersysteem gaat. De relatie met waterkwantiteit ligt op het niveau van maatregelen. Binnen KRW is expliciet gezocht naar maatregelen die positief zijn voor de waterkwaliteit maar tevens van belang zijn voor de waterkwantiteit. 3. Veiligheidsthema’s staan los van de overige thema’s. Drinkwaterwinning staat relatief los van de overige thema’s met dien verstande dat op maatregelniveau best verbanden kunnen bestaan. Dit kan echter pas worden aangegeven wanneer sprake is van een meer concrete invulling van maatregelen.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 37 -
11 september 2008
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 38 -
Definitief rapport
3
AANPAK MILIEUBEOORDELING
3.1
Methodiek
3.1.1
Inleiding Een PlanMER beoordeelt de mogelijke gevolgen van plannen en programma’s. De plannen in het WBP en vooral het WHP hebben over het algemeen een relatief hoog abstractieniveau. De inhoud van het PlanMER moet aansluiten bij dit abstractieniveau. De milieubeoordeling wordt in principe gebaseerd op bestaande en beschikbare informatie. Het gaat hierbij o.a. over bestaand kaartmateriaal en onderzoeksgegevens over onder meer flora en fauna. Daarnaast gaat het om milieu-informatie die bijvoorbeeld al in bestaande milieu(effect)rapporten is opgenomen. Daarbij geldt als voorwaarde dat de betreffende informatie voldoende moet aansluiten bij de beoordelingsvereisten van de PlanMER. De aanpak is in hoofdlijnen weergegeven in figuur 3.1. Figuur 3.1 De aanpak van de bepaling van effecten Inhoud en doelen Beleidskader, relatie andere plannen Bestaande situatie en autonome ontwikkeling
Alternatieven:
Uitgangssituatie planmer
BeoordelingsCriteria:
1.
Thema’s 2.
Aspecten
3.
Milieubeoordeling volgens vast format
Milieueffecten
Cumulatieve effecten en Cumulatieve effecten en mitigerende maatregelen
3.1.2
mitigerende maatregelen en relatie met besluitvorming WHP en WBP
Beschrijving bestaande situatie en autonome ontwikkeling De beschrijving van de huidige situatie en autonome ontwikkeling vormt de referentiesituatie voor de beoordeling. Dit betekent dat de effecten van de onderwerpen en de alternatieven worden afgezet tegen de situatie waarin de in het WHP en WBP beschreven ontwikkelingen zich niet voordoen.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 39 -
11 september 2008
De beschrijving van de huidige situatie en autonome ontwikkeling is gericht op: • • •
de milieuthema’s waarop de onderwerpen invloed hebben (zie ook het milieubeoordelingskader in paragraaf 3.2); de locaties van de onderwerpen; een schaalniveau dat bij het WHP en WBP en de milieubeoordeling aansluit.
De bestaande toestand en autonome ontwikkeling is de ontwikkeling van het milieu die zou plaatsvinden indien de in het WHP en WBP voorziene ruimtelijke ontwikkelingen zich niet zouden voordoen. De beschrijving van de huidige situatie en autonome ontwikkeling vindt pragmatisch plaats, gericht op de onderwerpen die getoetst worden, en op een schaalniveau dat bij die toetsing aansluit. 3.1.3
Milieubeoordeling De milieueffecten zijn deels bepaald op basis van kwantitatieve berekeningen en kwalitatief beoordeeld op basis van expert judgment. Een beproefde methode om milieueffecten te bepalen is het raadplegen van een expert team. Het expert team bestaat uit deskundigen, gebiedskenners en stakeholders en zijn afkomstig van provincie, Wetterskip, Royal Haskoning en per thema relevante direct betrokkenen. Het werken met een expert team leidt in zeer korte tijd tot goede resultaten en draagvlak bij de verschillende partijen. Tijdens het traject kunnen voor verschillende onderwerpen in verschillende samenstellingen expert teams worden ingezet. Door stakeholders te betrekken in de beoordeling van de milieueffecten kan invulling worden gegeven aan de ambitie om de PlanMER te gebruiken als instrument in het besluitvormingsproces voor het WHP en WBP. Bij het bepalen van milieueffecten en vooral ook de cumulatieve effecten is waar mogelijk gebruik gemaakt van GIS-kaarten. De milieueffecten zijn op schrift gesteld en toegelicht. In de toelichting is een tabel opgenomen waarin de effecten kwantitatief of kwalitatief zijn aangeduid. Uit de toelichting wordt duidelijk welke milieu-informatie bekend is en een rol heeft gespeeld in de keuzes en afwegingen die in het WHP en WBP zijn gemaakt. In de toelichting is ook aangegeven welke informatie heeft ontbroken en welke consequenties dit heeft gehad voor de uitspraak over de milieugevolgen (mate van detailniveau en kwalitatief versus kwantitatief).
3.1.4
Beschrijving cumulatieve effecten In het WHP/WBP worden verschillende grotere en kleinere maatregelen getroffen. Voor al deze maatregelen zijn ook mogelijke cumulatieve effecten beschreven (zie hoofdstuk 4).
3.1.5
Beoordeling op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn Op gebieden die als speciale beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn zijn of worden aangewezen, is het afwegingskader van de Habitatrichtlijn van toepassing. Toepassing van het afwegingskader houdt in dat voor de besluitvorming over nieuwe activiteiten of over plannen die significante gevolgen kunnen hebben voor 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 40 -
Definitief rapport
te beschermen flora en fauna, een passende beoordeling plaatsvindt. Deze doorloopt drie stappen: 1. een signalerende inventarisatie of mogelijk sprake zou kunnen zijn van significante effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen; 2. indien daarvan sprake is een bepaling of sprake is van significante effecten (inmiddels gangbaar als ‘de voortoets’); 3. indien sprake is van significante effecten: een complete passende beoordeling op grond van art 6. van de Habitatrichtlijn, als zodanig inmiddels geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet.
3.2
Milieubeoordelingskader Het milieubeoordelingskader is met name gericht op de pure milieuaspecten. Deze verschillende aspecten worden kwalitatief beoordeeld op basis van het verschil dat een maatregel maakt ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Tabel 3.1 Milieubeoordelingskader Thema
Aspect
Bodem/grondwater
Invloed op (verspreiding van) bodemverontreinigingen (paragraaf 3.3.2)
Effectbepaling
Invloed op grondwater- en bodemkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) (paragraaf 3.3.5) Watersysteem
Invloed op wateroverlast (paragraaf 3.3.3) Invloed op veiligheid (paragraaf 3.3.4) Invloed op waterkwaliteit (paragraaf 3.3.6)
kwalitatief
Natuur
Invloed op Natura 2000-gebieden en EHS-gebieden (paragraaf 3.3.1)
-, 0, +
Landschap,
Invloed op archeologische waarden (paragraaf 3.3.9)
cultuurhistorie en
Invloed op landschappelijke waarden (paragraaf 3.3.10)
archeologie
Invloed op cultuurhistorische waarden (paragraaf 3.3.11)
Overige functies
Invloed op drinkwatervoorziening (paragraaf 3.3.7)
Waardevolle cultuurlandschappen (paragraaf 3.3.10) Invloed op CO2 belasting (paragraaf 3.3.8)
Vanwege de beperkte concreetheid van de maatregelen is gekozen voor drie klassen (-, 0 en +) in de beoordeling. Wel zijn hierop nuanceringen toegepast (bijvoorbeeld wanneer sprake is van zowel negatieve als positieve effecten). In dat geval zijn combinaties gegeven (bijvoorbeeld +/0).
3.3
Beschrijving diverse milieueffecten
3.3.1
Natura 2000-gebieden In een PlanMER verdienen alle natuurwaarden aandacht. Met andere woorden Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Nationale Parken, (Provinciaal) Ecologische Hoofdstructuur, Soorten van de Rode Lijst en ‘Overige natuurwaarden buiten beschermde gebieden’ zijn even belangrijk.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 41 -
11 september 2008
Echter, het PlanMER beslaat de gehele provincie Fryslân en kent maatregelen die nog niet aan een (specifieke) locatie kunnen worden toegeschreven. Voorafgaand aan welke vorm van toetsing dan ook moet verondersteld worden dat dergelijke maatregelen potentieel een negatief effect kunnen hebben op alle relevante natuurwaarden, mede ook omdat per locatie de aard van de relevante natuurwaarden (voedselarm, voedselrijk, droog, nat en dergelijke) verschilt en daarmee dus ook de effecten. Uiteraard zijn wij zo specifiek mogelijk geweest, wanneer wel (globaal) een locatie kan worden toegeschreven aan een bepaalde maatregel. De complexiteit van het geheel aan voor dit PlanMER relevante natuurwaarden maakt dat uitspraken op een dergelijk hoog niveau gedaan moeten worden, dat ze óf weinig zeggend zijn óf voorlopig als voldoende aanvaard moet worden met de opmerking dat toetsing aan de lokale natuurwaarden in een later stadium noodzakelijk is. Daarom, maar zeker ook omdat Natura 2000 het meest strikte kader vormt en bovendien grote delen van de andere relevante gebieden omvat is gekozen voor Natura 2000 als paraplu. Door deze aanpak vertrouwen wij erop dat de gedane uitspraken voor Natura 2000-gebieden gelden voor verreweg het grootste deel van deze overige relevante natuurwaarden, Hieronder zullen wij (indien mogelijk) voor elk van de eerder genoemde relevante natuurwaarden in beeld brengen welk deel (qua areaal) gemist wordt en wat de potentiële gevolgen hiervan zijn. Focus zal liggen op verdroging, vernatting en verandering van dynamiek, de meest voor de hand liggende effecten van een waterbeheerplan en een waterhuishoudingsplan. Relevante natuurwaarden Natura 2000 De twintig Friese Natura-2000 gebieden en de daarin beschermde natuurwaarden zijn meegenomen in de afweging. De afweging is gebiedsspecifiek gemaakt door maatregelen en gebieden te koppelen op basis van (het voornaamste) bodemtype. In geval van niet- broedvogels of beschermde waarden afhankelijk van grondwater is, waar nodig, ook rekening gehouden met externe werking. Beschermde natuurmonumenten Het betreft elf gebieden binnen de Provincie Fryslân. Deze zijn, met uitzondering van Delleburen, geheel opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De te beschermen natuurwaarden zijn dan ook opgenomen in de doelstellingen die vanuit Natura 2000 gelden. Uitzondering vormt dus Delleburen, een gebied dat behoort tot de Friese beekdalen. Hier worden dan ook schrale, beekbegeleidende graslanden gevonden. Deze zijn vaak grondwaterafhankelijk. Een daling van de grondwaterstand en een verandering van de fluctuatie hiervan, leidt vaak tot degradatie van de graslanden. Maatregelen in of rond dit gebied die dergelijke effecten veroorzaken worden dan ook beoordeeld als hebbend een negatief effect.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 42 -
Definitief rapport
Nationale Parken De provincie Fryslân kent vier Nationale Parken die geheel of gedeeltelijk binnen de provinciegrenzen vallen, te weten: Lauwersmeer, Drents-Friese Wold, Schiermonnikoog en Alde Feanen. De begrenzing van deze parken is opgenomen in de begrenzing van de Natura 2000-gebieden Lauwersmeer, Drents-Friese Wold, Duinen Schiermonnikoog en Alde Feanen. Hiermee vallen de Nationale Parken en Natura 2000 volledig samen, waardoor aparte beoordeling niet noodzakelijk is. (Provinciaal) Ecologische Hoofdstructuur De Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten zijn geheel opgenomen in de begrenzing van de (P)EHS. Deze gebieden vormen het grootse areaal van de (P)EHS. Het exacte areaal EHS en EHS binnen Natura 2000 in de provincie Fryslân kan op basis van de beschikbare informatie niet worden afgeleid, maar circa 30-40 procent van de EHS valt buiten de boot als gevolg van de paraplubenadering (de grote wateren zijn dan buiten beschouwing gelaten). Ook voorziene natte en droge Ecologische Verbindingszones blijven onbelicht, omdat deze vanuit Natura 2000-oogpunt niet van belang zijn. Ten aanzien van de EVZ’s (ecologische verbindingszones) zijn de maatregelen voorzien in de plannen gunstig, omdat een vergroting van het areaal ecologische oevers wordt voorzien. Ook wordt rekening gehouden met vispasseerbaarheid van wateren. Dit kan positief weken op ecologische verbinding van gebieden. Droge EVZ’s worden naar verwachting niet beïnvloed door de plannen. Verreweg het grootste deel van de gebieden die buiten beschouwing blijven als gevolg van de parapluaanpak bevindt zich op de zand-, veen en overgangsgronden. Afhankelijk van de toegekende natuurdoeltypen kan verdroging optreden als gevolg van de voorgenomen maatregelen. Dit moet als negatief worden beoordeeld. Echter, lokaal zal invulling moeten worden gegeven aan de kaders van de EHS, voor zover deze buiten Natura 2000-gebieden vallen. Soorten van de Rode Lijst De Rode Lijst is als het ware een opsomming van soorten die het moeilijk hebben of dreigen te gaan hebben in Nederland. Het Natura 2000-netwerk, maar met name de EHS, zijn bedoeld voor deze soorten. Veel soorten zijn óf zelf óf voor hun leefgebied niet afhankelijk van het (grond)water regime. Veel vaker komt het voor dat een afname van het areaal geschikt leefgebied (of verstoring hiervan) of een toename van de versnippering hiervan bijdraagt aan de achteruitgang van deze soorten. Waardevolle waternatuur, waar ook heel wat soorten van de Rode Lijst aan gebonden zijn, zijn veelal opgenomen in de EHS of het Natura 2000-netwerk. Verwachting is daarom dat effecten op Rode Lijst soorten voldoende ondervangen zijn door te toetsen aan Natura 2000. Voor zover deze soorten voorkomen buiten beschermde gebieden zullen de maatregelen neutraal tot licht positief zijn. De aanleg van ecologische oevers kan bijdragen aan het behoud van deze soorten, voor zover deze afhankelijk zijn van waterlopen of natte oeverlanden. Bovendien werken EVZ’s ontsnipperend en zijn zij bedoeld om verbindingen tussen geschikte gebieden te realiseren.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 43 -
11 september 2008
Overige natuurwaarden buiten beschermde gebieden In het streekplan (2007) is opgenomen: ‘buiten de EHS komt natuur voor in vele verspreide kleinere natuurgebieden en als medegebruik van het agrarisch gebied. Zo zijn de open weidegebieden belangrijk voor ganzen en weidevogels. Landschapselementen als houtwallen, elzensingels, sloten, slenken en dobben vormen belangrijke natuurelementen buiten de EHS en zorgen voor de ‘groene en blauwe dooradering’ van het landelijk gebied’. Aanwijzing van deze gebieden is op basis van vrijwilligheid, waardoor het geen strikt en vast criterium vormt. Deze gebieden zijn voor het grootste gedeelte op de klei gelegen, waar vooral effecten van maatregelen ten aanzien van boezem en deelsystemen aan de orde zijn. De hierboven beschreven natuurwaarden worden niet of nauwelijks beïnvloed door grondwater, met name vanwege het agrarisch medegebruik. Verwachting is dan ook dat het waterbeheerplan en het waterhuishoudingsplan niet of nauwelijks invloed hebben op deze gebieden. De functie van deze gebieden voor wintervogels is in de toetsing opgenomen door rekening te houden met externe werking van de maatregelen. De paraplu-aanpak laat een Beschermd Natuurmonument, Ecologische Verbindingszones, een klein areaal (P)EHS en ‘Overige natuurwaarden buiten beschermde gebieden’ als zodanig buiten beschouwing, maar ‘Natura 2000’ vormt een voldoende grote paraplu. De waarden en gebieden die buiten de paraplu vallen, worden verminderd beïnvloed door verdroging, vernatting en verandering van dynamiek. Beoordeling op basis van Natura 2000 (Vogel- en Habitatrichtlijn) Methodiek parapluaanpak In het waterhuishoudingsplan en het waterbeheerplan van de provincie Fryslân zijn een groot aantal maatregelen opgenomen die duurzaam waterbeheer binnen de provincie moeten garanderen. Niet alle maatregelen zijn te koppelen aan een locatie, omdat ze bijvoorbeeld van toepassing zijn op de gehele provincie. Daarom, maar ook vanwege het hoge abstractieniveau passend bij een PlanMER, is het zaak om een helder en afdoende afwegingskader te volgen. In figuur 3.2 is dit grafisch weergegeven. Figuur 3.2 Grafische weergave methodiek
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 44 -
Definitief rapport
Groslijst Allereerst is uit de beschikbare achtergronddocumenten een groslijst opgesteld met daarop 70 (mogelijke) maatregelen voor verschillende deelonderwerpen. Deze maatregelen zijn voor een deel reeds vastgesteld en worden derhalve uitgevoerd. Voor een ander deel is nog niet duidelijk hoe de maatregelen praktisch zullen worden ingevuld. Wel is duidelijk dat deze maatregelen potentieel nadelige gevolgen kunnen hebben voor (beschermde) natuurwaarden, waarbij significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Wij gaan er dus vanuit van de natuurwaarden met de hoogste en meest strikt beschermde status, de Natura 2000-gebieden. Binnen de provincie Fryslân gaat het om 20 gebieden, waarvan een viertal gebieden gedeeltelijk binnen aangrenzende provincies valt. Voor deze gebieden is tevens duidelijk welke natuurwaarden aldaar beschermd zijn. Dit is opgenomen in de beschrijving van de huidige situatie. Natura 2000-gebieden vinden hun basis in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn die onder meer op deze manier verwerkt zijn in de Nederlandse (natuur)wetgeving. Ook aanwijzing van gebieden onder de Wetlands Conventie is zoveel mogelijk geïntegreerd in het Nederlandse Natura 2000-netwerk. De vroegere Staats- en Beschermde natuurmonumenten en Nationale parken zijn (zoveel mogelijk) opgenomen in de Natura 2000-gebieden. In Nederland maken alle Natura 2000-gebieden deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Koppeling groslijst en Natura 2000-gebieden Niet alle maatregelen hebben invloed op alle beschermde natuurwaarden. Voor de maatregelen genoemd op de groslijst is daarom per maatregel bepaald op welk bodemtype deze maatregel van toepassing is dan wel haar invloed heeft. Vervolgens is aan de hand van de bodemkaart en de aanwijzingsbesluiten voor de 20 Natura 2000gebieden bepaald tot welke Natura 2000-landschap deze gebieden worden gerekend en wat het voornaamste bodemtype binnen deze gebieden is (tabel 3.2). Aan de hand hiervan is vervolgens bepaald welke Natura 2000-gebieden relevant zijn voor elk van de afzonderlijke maatregelen. Een overzicht is weergegeven in tabel 3.3.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 45 -
11 september 2008
Tabel 3.2 Bodemtype per Natura 2000-gebied Natura 2000-gebied
Natura 2000-landschap
Voornaamste bodemtype
Noordzeekust
Noordzee, Waddenzee, Delta
-
Duinen Terschelling
Duinen
Zand
Duinen Ameland
Duinen
Zand
Duinen Schiermonnikoog
Duinen
Zand
Duinen Vlieland
Duinen
Zand
Lauwersmeer
Meren en moerassen
Klei
Waddenzee
Noordzee, Waddenzee, Delta
-
Groote Wielen
Meren en moerassen
Zand, Veen, Klei
Alde Feanen
Meren en moerassen
Veen
Oudegaaster Brekken
Meren en moerassen
Veen, Zand, Klei
Witte en Zwarte Brekken
Meren en moerassen
Veen
Sneerkermeergebied
Meren en moerassen
Veen, Zand
Deelen
Meren en moerassen
Veen
Van Oordt’s Mersken
Beekdalen
Zand, Veen
Wijnjeterperschar
Beekdalen
Zand, Veen
Bakkeveense duinen
Hoge zandgronden
Zand
Fochteloërveen
Hoogveen
Veen
IJsselmeer
Meren en moerassen
-
Rottige Meenthe
Meren en moerassen
Veen
Drents-Friese Wold
Hoge zandgronden
Zand
Tabel 3.3 Overzicht relevante maatregelen per Natura 2000-gebied Maatregelenpakket
Relevante Natura 2000-gebieden
Deelsystemen
Alle
Boezem
Groote Wielen, Alde Feanen, Lauwersmeer, Oudegaaster Brekken, Sneekermeer, Witte en Zwarte Brekken, Rottige Meenthe, Wijnjeterperschar, van Oordt’s Mersken
Peilbeheer deelsystemen
Alle
Peilbeheer boezem
Groote Wielen, Alde Feanen, Lauwersmeer, Oudegaaster Brekken
Watervisie Lauwersmeer
Lauwersmeer
Watertekort
Alle
Verdroging
Alle
Drinkwaterwinning
Alle, met name Van Oordt’s Mersken en Groote Wielen
Ruimtelijke reservering primaire kering
Geen
Zandige kering Waddeneilanden
Duinen Ameland, Duinen Terschelling, Duinen Schiermonnikoog,
KRW
Alle
EHS
Alle
Duinen Vlieland, Waddenzee
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 46 -
Definitief rapport
Kwaliteitsparameters en gevoeligheid Voor elk van de 20 Natura 2000-gebieden is bepaald welke natuurwaarden beschermd zijn en wat de doelstelling hierbij is. Aan de hand van onder meer beschikbare literatuur en informatie van het Ministerie van LNV is vervolgens bepaald welke effecten op kunnen treden als gevolg van het waterhuishoudingsplan en het waterbeheerplan. Als basis is hierbij gebruik gemaakt van de effectenindicator van het Ministerie van LNV. Dit heeft geleid tot een zevental toetsingscriteria: • • • • • • •
vernatting; verdroging; verzuring; vermesting; verandering van dynamiek; verontreiniging; afname leefgebied.
In tabel 3.4 is terug te vinden welke globale invloed van deze zeven parameters te verwachten is voor de verschillende Habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en vogelrichtlijnsoorten (zie ontwerpbesluiten en beschrijving huidige situatie) welke algemeen kunnen worden onderverdeeld in een vijftal categorieën: • • • • •
vochtige voedselarme milieus en bijbehorende soorten; vochtige voedselrijke milieus en bijbehorende soorten; droge voedselarme milieus en bijbehorende soorten; droge voedselrijke milieus en bijbehorende soorten; groot open water en bijbehorende soorten.
Tabel 3.4 Globale invloed gekozen parameters op beschermde natuurwaarden
Droge voedselrijke milieus en bijbehorende soorten Groot open water en bijbehorende soorten
Afname leefgebied
bijbehorende soorten
Verontreiniging
Droge voedselarme milieus en
Verandering dynamiek
bijbehorende soorten
Vermesting
Vochtige voedselrijke milieus en
Verzuring
bijbehorende soorten
Vernatting
Vochtige voedselarme milieus en
Verdroging
Habitats
--
0
--
--
-
-
-
--
0
-
0
-
-
-
0
-
0
--
0
-
-
0
-
0
0
0
-
-
Nvt
0
?
--
--
-
-
Maatregelen zoals het plaatsen of vergroten van gemalen kunnen een verdrogend effect hebben op beschermde natuurwaarden als gevolg van een daling van de grondwaterstand of het verminderen van kweldruk. Vernatting treedt op als gevolg van Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 47 -
11 september 2008
bijvoorbeeld het verhogen van het waterpeil. Verzuring en vermesting zijn aspecten die naast bijvoorbeeld inlaat van gebiedsvreemd water ook gestuurd kunnen worden door verdroging of vernatting van natuurgebieden. Verandering van dynamiek heeft betrekking op zowel fluctuaties in grond- en oppervlaktewaterstanden als op de dynamiek van het substraat en de stroomsnelheid. Veranderend peilbeheer is hier de voornaamste sturende factor. Verontreiniging met gebiedsvreemde stoffen kan optreden als gevolg van de inlaat van gebiedsvreemd water, maar ook als gevolg van vernatting. De aanleg van bijvoorbeeld aanvullend boezemwater kan leiden tot een afname van het leefgebied van bepaalde soorten. Aspecten zoals licht, geluid, trillingen en de aanwezigheid van mensen zijn in geval van een waterhuishoudingsplan en een waterbeheerplan voornamelijk van tijdelijke aard, bijvoorbeeld tijdens de aanlegfase. De invloed van deze aspecten kan veelal worden verminderd of voorkomen door aanpassingen in de uitvoering op lokale schaal, hetgeen niet past binnen een plan-m.e.r. procedure. Bovendien worden de uiteindelijke maatregelen in een later stadium alsnog getoetst aan bijvoorbeeld de Flora- en faunawet waar dergelijke aspecten aan de orde komen. 3.3.2
Verspreiding van bodemverontreiniging De (mogelijke) bodemverontreinigingen in de provincie Fryslân zijn opgenomen in de ‘Signaleringskaart (mogelijke) bodemverontreinigingen’. De bronnen voor deze kaart zijn: • • •
het provinciaal bodeminformatiesysteem; het Historisch Bodembestand (HBB); de gemeentelijke bodeminformatiesystemen (BIS’sen).
Verspreiding van bodemverontreiniging vindt plaats door verplaatsing van de verontreinigde bodem, door (verandering van) grondwaterstromen en eventueel ten gevolge van inundatie. De verplaatsing van verontreinigde bodem is onderhevig aan nationale wetgeving (Wet Bodembescherming). Het effect van maatregelen op de verspreiding van verontreinigingen is beoordeeld op basis van het effect van de maatregel op de grondwaterstroming, de mogelijke verplaatsing van verontreinigingen en het optreden van wateroverlast. Er wordt niet gekeken naar de aard van de verontreinigingen. Voor een verandering van grondwaterstroming geldt dat ook in de huidige situatie verontreinigingen zich verspreiden. Veelal zijn hier grondwatermeetnetten voor opgezet. De verandering kan betekenen dat de verspreiding van richting verandert en/of versneld of vertraagt. 3.3.3
Wateroverlast Wateroverlast heeft betrekking op het onderlopen van gronden vanuit het oppervlaktewater. In tegenstelling tot het milieueffect veiligheid is er sprake van een geleidelijk proces (het breken of overstromen van primaire of secundaire keringen maakt onderdeel uit van het milieueffect veiligheid). Het effect van maatregelen wordt beoordeeld op basis van expert judgement. Criteria die hierbij gebruikt worden zijn de 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 48 -
Definitief rapport
mate waarin de maatregel de berging of afvoer beïnvloedt. Aan inundatie vanuit het oppervlaktewater zijn normen gekoppeld afhankelijk van het grondgebruik. Tabel 3.5 Normering wateroverlast Grondgebruik
Inundatiefrequentie
Maaiveldcriterium
Grasland
1/10
5%
Maïs
1/25
5%
Overige landbouw (inclusief hoogwaardige akkerbouw)
1/50
1%
Bebouwd gebied
1/100
0%
Gezien het belang van dit milieueffect binnen het waterbeheer is dit milieueffect bij de meeste beleidslijnen reeds onderdeel van de beleidsafweging. 3.3.4
Veiligheid Veiligheid heeft betrekking op het risico op inundaties ten gevolge van het breken of overstromen van primaire of secundaire keringen. Maatregelen worden beoordeeld op basis van hun effect op de maximale boezemwaterstand en/of de betrouwbaarheid van de kering. Gezien het belang van dit milieueffect binnen het waterbeheer is dit milieueffect bij de meeste beleidslijnen reeds onderdeel van de beleidsafweging.
3.3.5
Bodem-/Grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Dit criterium is gericht op het effect van maatregelen op de belasting van bodem en grondwater. Hierbij is nog specifiek aandacht besteed aan grondwaterbeschermingsgebieden. De maatregelen worden benaderd op de mate waarin zij grondwater/ bodem belasten met nutriënten/verontreinigingen.
3.3.6
Oppervlaktewaterkwaliteit Bij oppervlaktewater gaat het om de chemische en ecologische toestand. Belangrijke sturende factoren zijn de concentraties nutriënten. Daarom wordt het effect van maatregelen op de oppervlaktewaterkwaliteit beoordeeld op basis van de invloed van de maatregel op de nutriëntenbelasting van het water. Belangrijke processen die door de maatregelen beïnvloed kunnen worden, zijn de aanvoer van nutriëntenrijk en/of gebiedsvreemd water, de af- en uitspoeling en het terughouden van nutriënten (bijvoorbeeld door vegetatie) Naast de nutriënten heeft de inrichting van de watersystemen een grote invloed op de ecologische toestand. Daarom worden de maatregelen ook beoordeeld op directe effecten op de ecologie.
3.3.7
Drinkwatervoorziening Dit milieueffect wordt bepaald door de bedrijfszekerheid van de drinkwatervoorziening. Deze bedrijfszekerheid kan worden beperkt door de belasting met nutriënten/verontreinigingen in het intrekgebied. Deze belasting heeft door de traagheid van het grondwatersysteem pas jaren later consequenties. Daarnaast kan de bedrijfszekerheid beïnvloed worden door het onderlopen van winputten. Binnen het milieueffect wordt niet gekeken naar de toekomstige effecten op mogelijke oppervlaktewaterwinningen. Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 49 -
11 september 2008
3.3.8
Uitstoot CO2 Een belangrijk deel van de maatregelen/alternatieven is gericht op het aanpassen van het watersysteem (adaptatie) aan de klimaatsverandering. Binnen alle alternatieven speelt ook het energieverbruik een rol. Bij verbranding van fossiele brandstoffen komt CO2 in de lucht dat bijdraagt aan de klimaatverandering. De beoordeling van dit milieueffect vindt plaats op basis van het energieverbruik van een alternatief en eventueel de oxidatie van veen. Overigens geldt voor alle alternatieven dat is uitgegaan van verbranding van fossiele brandstoffen als energieleverancier. Voor alle alternatieven geldt hierbij dat mitigerende maatregelen mogelijk zijn door gebruik te maken van duurzame energie.
3.3.9
Archeologie De archeologie heeft betrekking op de cultuurhistorie in de bodem. Achtergebleven gebruiksvoorwerpen, resten van gebouwen, afval, gegraven kuilen, sloten en opgeworpen bodemlagen behoren tot het archeologische bodemarchief. Deze elementen zeggen veel over de ontwikkelingsgeschiedenis van een gebied. Bij de beoordeling van de effecten van de voorgenomen activiteiten/alternatieven is gekeken naar de aantasting van de in beheersgebied van het Wetterskip en de provincie Fryslân aanwezige archeologische waarden. Deze waarden zijn vastgelegd op de Friese Archeologische monumentenkaart extra (FAMKE). De beschreven voorgenomen activiteiten/alternatieven zullen hun effect op de aanwezige archeologische waarden vooral uitoefenen via (tijdelijke) verdroging, overstroming en/of vergraving in verband met aanleg van watersystemen, sloten en/of andere infrastructurele waterwerken. Met deze insteek zijn de beschreven maatregelen gescoord.
3.3.10
Landschappelijke waarden en waardevolle cultuurlandschappen Fryslân heeft een rijke schakering aan landschappen: kleinschalige zandlandschappen in het (zuid)oosten, het weidse veenweide- en merenlandschap in het Lage Midden overgaand naar de open kleilandschappen in het noorden en westen, en uiteindelijk eindigend in het waddengebied met zijn kwelders, zee en eilanden. Delen van de provincie hebben daarbij nog extra kwaliteiten vanwege de stilte of vanwege een relatief ongestoorde duisternis ’s nachts. Sommige van deze landschappen zijn van (inter)nationale betekenis. In de Nota Ruimte zijn voor Fryslân twee Nationale Landschappen aangewezen: Zuidwest Fryslân en de Noordelijke Wouden. In het streekplan Fryslân 2007 ‘Om de kwaliteit fan de romte’ worden van verschillende deelgebieden de kernkwaliteiten beschreven. Blijvende herkenbaarheid van de kernkwaliteiten van de landschapstypen speelt een richtinggevende rol in de totale belangenafweging bij ruimtelijke ontwikkelingen op alle schaalniveaus. Veel ruimtelijke ontwikkelingen, zoals ingrepen in de waterhuishouding, kunnen ingepast worden in de bestaande landschappelijke structuren waarbij de landschappelijke
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 50 -
Definitief rapport
kernkwaliteiten van Fryslân herkenbaar blijven. Dit vraagt wel om een zorgvuldig uitgekozen locatie en een goede inpassing in de omgeving. De voorgenomen activiteiten/maatregelen in het kader van het waterhuishoudingsplan of waterbeheerplan zijn gescoord op het effect op de in het streekplan beschreven kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en de landschapsbeleving 3.3.11
Cultuurhistorie Fryslân heeft een rijke cultuurhistorie. Zowel in landschappen als in steden en dorpen kent de provincie een grote variatie aan cultuurhistorische objecten en structuren. De overgangen van de hogere zandgronden naar de lagere veengebieden en de zeekleigebieden enerzijds en de eilanden in de zoute delta anderzijds, vormen de basis voor de bewoningsgeschiedenis van Fryslân. Ondanks de vele ingrepen in het verleden zijn de verschillende ontwikkelingsstadia vaak nog goed herkenbaar. Deze rijke erfenis vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit en de culturele identiteit van Fryslân. Met name de verscheidenheid aan historische steden en dorpen is ook voor het cultuurtoerisme van belang. Een opvallend cultuurhistorisch object is het Woudagemaal: deze is als nog functionerend stoomgemaal op de Werelderfgoedlijst geplaatst. De cultuurhistorische kenmerken in Fryslân zijn geïnventariseerd en op een digitaal raadpleegbare cultuurhistorische kaart (CHK) gezet. Op de CHK staan gebouwde monumenten, historische buitenplaatsen, beschermde stads- en dorpsgezichten, historisch geografische elementen, archeologische terreinen en monumenten en enige aardkundige elementen. De inventarisatie laat zien dat er vele verbanden zijn te leggen tussen aardkunde, archeologie en monumentale bouwkunst. Oude tramlijnen, stationnetjes, jaag- en trekpaden, kerkenpaden, sluizen, molens, kaden en historische dijken leveren belangrijke puzzelstukjes om de gehele oorspronkelijke structuren en verbanden te kunnen zien. De voorgenomen activiteiten/maatregelen in het kader van het waterhuishoudingsplan of waterbeheerplan zijn beoordeeld aan de hand van het effect op de CHK beschreven cultuurhistorische waarden.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 51 -
11 september 2008
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 52 -
Definitief rapport
4
MILIEUBEOORDELING
4.1
Huidige situatie en autonome ontwikkeling milieuthema’s
4.1.1
Natura 2000-gebieden Hieronder wordt de huidige situatie en de autonome ontwikkeling van de Natura 2000gebieden beschreven. Enkel de Noordzeekustzone wordt niet beschreven, daar er geen effecten op dit gebied worden verwacht. Waddenzee Huidige situatie De Waddenzee is een uniek ecologisch gebied dat grenst over vier landen. Het is zeer dynamisch vanwege het sediment transport, zoet-zout overgangen, een complex van diepe geulen en ondiep water met zand- en slibbanken waarvan grote delen bij eb droog vallen en duinen. Er is een nagenoeg ongestoorde hydrodynamiek en geomorfologie aanwezig, waarin natuurlijke processen zorgen voor instandhouding en ontwikkeling van karakteristieke ecotopen en habitats en de grenzen van land en water voortdurend wijzigen. Aan dit extreme milieu zijn verschillende soorten specifiek aangepast. Het is ook een sterk veranderd gebied door de aanleg van dijken, eutrofiëring, baggerwerken, visserij en gaswinning. In de Waddenzee komt een groot aantal Natura 2000-habitats en -soorten voor waarvoor delen van de Waddenzee zijn aangewezen als Natura 2000gebied. De relatieve bijdrage van de meeste Habitattypen en -soorten is groot (hiermee wordt bedoeld dat het gebied belangrijk is voor de betreffende Habitattypen en – soorten) en tevens is de landelijke staat van instandhouding matig gunstig tot ongunstig. Wat betreft de vogelrichtlijn soorten is het gebied zeer belangrijk binnen Europa voor zowel broed- als niet-broedsoorten. De landelijke staat van instandhouding voor deze soorten is echter ongunstig. Deze bovenstaande feiten maken de Waddenzee tot een erg bijzonder gebied dat aandacht vergt. Autonome ontwikkeling De Waddenzee is een (door internationale, Europese, en nationale wetgeving) zeer beschermd gebied. Hierdoor wordt een duurzame ontwikkeling van het gebied beoogt waarbij de unieke kenmerken van het gebied behouden blijven en een evenwichtige balans tussen ecologie en economie bereikt wordt. Door de bescherming en bijhorende maatregelen wordt verwacht dat de populaties van de beschermde soorten waarvoor het gebied is aangewezen zich positief zullen ontwikkelen. Zo wordt gehoopt dat door het stoppen van de mechanische kokkelvisserij de populaties van schelpdieretende vogels weer zullen toenemen. Verder wordt verwacht dat er door bodemdaling en zeespiegelstijging een verschuiving van de Habitattypen zal plaatsvinden. Duingebieden Ameland, Terschelling, Schiermonnikoog en Vlieland Huidige situatie De duinen op de Waddeneilanden worden gekenmerkt door de grote verscheidenheid aan Habitattypen vanwege de gradiënten van droog-nat, zoet-zout en zuur-basisch. De gebieden worden gekenmerkt door droge duingraslanden, vochtige duinvalleien, laagveenmoeras, duinbossen, kwelders en heideterreinen.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 53 -
11 september 2008
Met name voor de Habitattypen Duinheiden en de Vochtige duinenvalleien geldt dat de relatieve bijdrage groot is. Voor de Habitattypen Grijze duinen, Heischrale graslanden, Overgangs- en trilveen en Blauwgraslanden geldt dat de landelijke staat van instandhouding zeer ongunstig is. Met betrekking tot de doelen geldt dat voor de meeste Habitattype een uitbreiding van de kwaliteit en de oppervlakte moet plaatsvinden. Autonome ontwikkeling In de huidige situatie vindt zowel ontwatering in de duinen als in de binnenduinrand plaats. Deze ontwatering vormt een groot knelpunt voor zowel de vochtige duinvalleien, de vochtige duinbossen en in de binnenduinrand de grijze duinen en de overgangs- en trilvenen. Voor de ontwikkeling en uitbreiding van deze Habitattypen is aanpassing van de ontwatering en de polderpeilen noodzakelijk. Dit betreft een grote inspanning en wordt dan ook in de nabije toekomst niet verwacht. Voor de verbetering van de kwaliteit van duinheiden met kraaihei en kruipwilgstruwelen is verjonging van de vegetatie noodzakelijk. Dit betreft een relatief kleine inspanning en zal naar verwachting in de toekomst mogelijk zijn. Lauwersmeer Huidige situatie Na de afsluiting van de (toenmalige) Lauwerszee, ontwikkelde zich in het Lauwersmeer aanvankelijk een zoute pioniervegetatie. Dit werd gevolgd door grazige vegetaties van brak tot zoet milieu. Het gebied bestaat uit open water met een systeem van geulen, prielen slikken en zandplaten, en landaanwinningswerken. Het landdeel is een grootschalig gebied met gering reliëf. De voormalige kwelders bestaan nu uit moerassen, ruige graslanden en rietruigten die zich plaatselijk ontwikkelen richting struweel en bos. Het gebied vormt een belangrijk schakel in het watersysteem van Fryslân en Noorderzijlvest. Doordat het water, als gevolg van hoge waterstanden op de Waddenzee, niet altijd geloosd kan worden, treden regelmatig sterke schommelingen van de waterstand op. Het gebied is zowel van belang voor zoet water vogels als voor zeevogels. Voor al deze soorten is de doelstelling behoud van de populatie en het leefgebied. Autonome ontwikkeling Op dit moment vindt een overgang plaats van een zout/brakke situatie naar een zoete situatie. Indien geen maatregelen worden genomen, zal het Lauwersmeer, met uitzondering van het noordelijke gebied, uiteindelijk zoet worden. Naar verwachting zal het gebied voor een belangrijk deel verruigen, waardoor het zijn open karakter verliest. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt voor de vele zeevogels waarvoor het gebied is aangewezen. Groote Wielen Huidige situatie De Groote Wielen is een natuurgebied op de grens van pleistocene zandgronden en holoceen veengebied in het oosten en kleigronden in het westen. Het bestaat uit grote plassen en vaarten, rietmoerassen, moeras, veenweidegebied, graslanden en twee 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 54 -
Definitief rapport
eendenkooien. De oppervlakte moerasvegetaties (rietlanden, natte ruigtes en moerasbos) is relatief gering. Een deel van de graslanden, de zogenaamde zomerpolders, komt in het winterhalfjaar onder water te staan. (Bron: ministerie LNV). De relatieve bijdrage van de Habitattypen en –soorten is niet zeer groot. De landelijke staat van instandhouding is echter wel ongunstig voor enkele soorten. De doelstellingen zijn voornamelijk behoud van leefgebied en oppervlakte. Autonome ontwikkeling Op dit moment staat het gebied in verbinding met het boezem water, waardoor de waterkwaliteit matig is. Hierdoor komen de Habitattypen matig tot ontwikkeling. Voor de instandhouding van dit Habitattype is het handhaven en het eventueel versterken van de isolatie ten opzichte van het boezemwater noodzakelijk. Het Habitattype blauwgraslanden komt nu zeer beperkt voor. Reden hiervoor is de voormalige bemesting en ontwatering in de polders. Door het kleine oppervlak is de instandhouding van het habitattype momenteel fragiel. Onderzocht moet worden of het habitattype op termijn bedreigd wordt door verzuring en of dit kan worden voorkomen met inundatie van basenrijk oppervlaktewater. Geplande maatregelen in de waterhuishouding van aangrenzende polders, aan de west- en noordzijde, zijn gunstig voor de instandhouding. Alde Feanen Huidige situatie Alde Feanen is een deels kleinschalig (petgaten en legakkers) en deels grootschalig (plassen) vergraven en ontgonnen laagveengebied. Het gebied bestaat uit open water, rietlanden, laagveenverlandingsmoeras, moerasbos en schrale graslanden op restveen. De petgaten, die vaak verscholen liggen tussen riet en moerasbossen, verkeren in diverse stadia van verlanding. In deze petgaten komt dikwijls drijftilvorming voor. Op andere plaatsen is de verlanding wat verder voortgeschreden in de richting van een trilveen of blauwgrasland. In de meeste petgaten is na beëindiging van het rietmaaibeheer een elzenbroekbos tot ontwikkeling gekomen. De relatieve bijdrage van Habitattypen en de soorten is over het algemeen gering. Wel is de landelijke staat van instandhouding voor enkele Habitattypen en –soorten en de meeste broedvogels ongunstig. Autonome ontwikkeling Voor de ontwikkeling van de verlandingsvegetaties is verbetering van de waterkwaliteit genoodzaakt. In de huidige situatie is uitbreiding van de verlandingsvegetaties onwaarschijnlijk. Oudegaaster Brekken Huidige situatie Het gebied ligt in het Lage Midden, een laaggelegen veen en klei-op-veengebied in midden Fryslân, dat tussen de hogere zandgronden in het oosten en de kleigronden in het westen ligt. Het is een open gebied met een afwisseling van intensief gebruikte graslanden, extensief gebruikte zomerpolders en boezemlanden en vaarten, plassen en
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 55 -
11 september 2008
grote meren, met daarlangs plaatselijk brede rietkragen. De plassen met open water zijn ontstaan door vervening. De relatieve bijdrage is groot voor de noordse woelmuis en de kleine rietgans. Tevens is de landelijke staat van de noordse woelmuis zeer ongunstig. De doelen zijn (met uitzondering van de noordse woelmuis) gericht op het behoud van de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied. Autonome ontwikkeling De ontwikkeling van habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden wordt bemoeilijkt door sterke eutrofiëring en vertroebeling van het boezemwater. Dit probleem kan worden opgelost door maatregelen in de waterhuishouding in deelgebieden van het Natura 2000-gebied. Voor behoud van de Habitattypen ruigten en zomen zijn maatregelen tegen verdroging gewenst. Uitgezocht moet worden in hoeverre verdroging door grondwateronttrekking, verandering in het peilregime van het boezemwater en inklinking van boezemlanden een probleem zijn voor de instandhouding van habitattype ruigten en zomen. Witte en Zwarte Brekken Huidige situatie Het zeer open gebied bestaat uit voor de veenwinning gegraven plassen en smalle en bredere wateren, zomerpolders, graslanden en moeraszones. De Witte en Zwarte Brekken en Oudhof vormen een waterhuishoudkundige eenheid met het Sneekermeer. De relatieve bijdrage is groot voor de noordse woelmuis en de kleine rietgans. Voor de noordse woelmuis is de landelijke staat van instandhouding zeer ongunstig. De doelen zijn (met uitzondering van de noordse woelmuis) gericht op het behoud van de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied. Autonome ontwikkeling Voor de noordse woelmuis is een dynamisch peilbeheer essentieel. Naar verwachting is verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van de noordse woelmuis niet mogelijk indien het peil niet dynamischer wordt. Sneekermeergebied Huidige situatie Het gebied kan worden gekenschetst als een vrijwel open landschap. Kenmerkend is de afwisseling tussen grotere en kleinere wateroppervlakken, omgeven door kades en rietkragen en zoetwatermoerassen en uitgestrekte graslandpolders. De waterdiepte varieert overwegend tussen de 1 en 2 meter. Veel boezemlanden liggen hier nog hoog genoeg om ' s zomers via slootjes en greppels vrij op de boezem te kunnen afwateren. De relatieve bijdrage voor de noordse woelmuis en de brandgans is groot. Voor de noordse woelmuis, kemphaan, porseleinhoen, goudplevier en grutto is de landelijke staat van instandhouding ongunstig. De doelen zijn (met uitzondering van de noordse woelmuis en de kemphaan) gericht op het behoud van de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied. 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 56 -
Definitief rapport
Autonome ontwikkeling Voor de noordse woelmuis is een dynamisch peilbeheer essentieel. Naar verwachting is verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van de noordse woelmuis niet mogelijk indien het peil niet dynamischer wordt. Deelen Huidige situatie Het gebied de Deelen is een laagveengebied dat bestaat uit een stelsel van petgaten, rietland, struweel en graslandvegetaties, waarvan plaatselijk schraallanden. De petgaten zijn betrekkelijk jong. In het kader van natuurontwikkeling worden petgaten gegraven. Hierdoor ontstond een moerasgebied met een groot oppervlak aan ondiep open water. Daardoor zijn in de successiereeks van open water naar land verschillende stadia aanwezig. Voor geen van de Habitattypen of –soorten is de relatieve bijdrage zeer groot. Wel is de landelijke staat van instandhouding ongunstig voor de gestreepte waterroofkever en meerdere broedvogels. De doelen zijn (met uitzondering van de streepte waterroofkever, bruine kiekendief en zwarte stern) gericht op het behoud van de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied. Autonome ontwikkeling Voor de gestreepte waterroofkever is de huidige waterkwaliteit en de inrichting niet voldoende. Hiervoor is verbetering van de waterkwaliteit en aanpassing van de inrichting van de boezem noodzakelijk. Voor veel van de vogelsoorten geldt dat zij afhankelijk zijn van rietvegetatie. Op dit moment is het peil niet dynamisch genoeg voor de ontwikkeling van rietvegetaties. Uitbreiding van de rietvegetaties wordt daarom in de toekomst niet verwacht. Van Oordt’s Mersken Huidige situatie Van Oordt’s Mersken ligt op de overgang van zandgrond naar laagveen. In het winterhalfjaar staat een groot deel van de beekdalgraslanden langs het Koningsdiep onder water. Karakteristiek voor het beekdal zijn de hoger gelegen vaak beboste zandgronden langs de flanken, en de lager gelegen natte graslanden langs de beek. In het algemeen heeft het dal een weids en open karakter. Het terrein kent een kleinschalige afwisseling van moerassen en diverse typen grasland, waaronder blauwgraslanden, dotterbloemhooilanden en grote zeggenvegetaties. Langs het Koningsdiep komen voornamelijk rietbegroeiingen voor. Voor geen van de Habitattypen of –soorten is de relatieve bijdrage zeer groot. Wel is de landelijke staat van instandhouding ongunstig voor de Habitattypen heischrale graslanden en blauwgraslanden en de broedvogels paapje en kemphaan. Voor deze Habitattypen en soorten zijn de doelen gericht op uitbreiding van oppervlakte en kwaliteit. De overige doelen zijn gericht op het behoud van de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 57 -
11 september 2008
Autonome ontwikkeling In het kader van het ROM-project Koningsdiep (ROM: Ruimtelijke Ordening en Milieu) zijn er voor het koningsdiepdal verschillende maatregelen voorgesteld, gericht op beekdalherstel en verbetering van de kwaliteit van het beekwater. Voor Van Oordt’s Mersken betekent dit dat de beek weer gaat stromen en de dode einden langs de Smelle Warren en de Dulf weer onderdeel zullen uitmaken van de beek. Doordat de afvoer (vooral ’s winters) toeneemt, zal de inundatiefrequentie in de Mersken toenemen. De invloed van boezemwater in de beek zal sterk afnemen en de waterkwaliteit zal verbeteren (bron: Brongers en Altenburg, 2005). Naar verwachting zullen deze maatregelen een positief effect hebben op de natuurwaarden in het gebied. Voornamelijk de verzuring zal door de inrichting van het gebied worden tegengegaan. (Bron: Brongers, M., Altenburg, W., 2005. Van Oordt’s Mersken en Beekdalherstel. II Keuzes voor de toekomst. Altenburg en Wymenga ecologisch onderzoek. A&W-rapport 557b.) Wijnjeterperschar Huidige ontwikkeling Het Wijnjeterperschar is een heidegebied in de middenloop van de laaglandbeek de Boorne (of Koningsdiep). Langs de beek ligt een smal veengebied. In het zandgebied ligt een groot aantal laagten. In de laagten in de keileem hebben zich beekeerdgronden gevormd, waar het aanwezige blauwgrasland aan gebonden is. Karakteristiek in het gebied zijn daarnaast droge en natte heide, heischraal grasland en kleine zeggenmoerassen. Lokaal komt dotterbloemhooiland voor. De graslanden worden afgewisseld met vochtige bossen. Voor geen van de Habitattypen of –soorten is de relatieve bijdrage zeer groot. Wel is de landelijke staat van instandhouding ongunstig voor de Habitattypen droge heide, heischrale graslanden en blauwgraslanden. De meeste doelen zijn gericht op het verbeteren van ofwel de kwaliteit of wel de omvang van het leefgebied. Autonome ontwikkeling Het grootste knelpunt in dit gebied vormt de verdroging. Deze verdroging wordt veroorzaakt door een snelle afvoer van neerslag, drainage van het freatische pakket door verschillende sloten en drainage van het eerste watervoerende pakket door het Koningsdiep. De komende jaren worden meerdere maatregelen getroffen in het gebied. Onder andere het dempen van meerdere sloten, aanpassingen in de afwatering naar het Koningsdiep, plaggen en het herstel van reliëf en structuur (bron: Brongers en Altenburg, 2006). Al deze maatregelen zijn gericht op het tegengaan van de verdroging in het gebied. Naar verwachting zal er dan ook een positieve ontwikkeling plaatsvinden van de natuurwaarden in het gebied. (Bron: Bronger, M., en Altenburg, W., 2006. Inrichtingsplan Wijnjeterperschar. Altenburg en Wymenga ecologisch onderzoek. A&W rapport 579.)
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 58 -
Definitief rapport
Bakkeveense duinen Huidige situatie Bakkeveense Duinen bestaat uit een gevarieerd gebied met een aantal bos- en heideterreinen, graslanden en enkele landgoederen in het dal van de Boorne, en diverse bebossingen in het afgegraven veengebied. Uitgestrekte kraaiheidebegroeiingen liggen als een deken over de duinen en zure vennen. Plaatselijk zijn ook struikheibegroeiingen aanwezig. Open zand en pioniergraslanden van stuifzand nemen een ondergeschikte plaats in. De bossen op het terrein bestaan vooral uit aangeplante en spontaan opgeslagen grove dennenbegroeiingen. De relatieve bijdrage is groot voor de Binnenlandse kraaiheidebegroeiingen. Voor de Habitattypen Stuifzandheiden met struikhei en zandverstuivingen is de landelijke staat van instandhouding ongunstig. Het doel is voor alle Habitattypen behoud van omvang en kwaliteit. Autonome ontwikkeling In het gebied zijn hoge potenties aanwezig voor uitbreiding en kwaliteitsverbetering van de Habitattypen Vochtige heiden, Heischrale graslanden, Blauwgraslanden en Pioniervegetaties met snavelbiezen. Het gebied kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan landelijke instandhoudingsdoelen voor deze Habitattypen in beekdalen. Realisatie hiervan vraagt om een grote tot zeer grote inspanning via externe maatregelen in de waterhuishouding. Zonder deze maatregelen zal de kwaliteit van vooral de Habitattypen Heischrale graslanden en Blauwgraslanden verder verminderen. Fochteloërveen Huidige situatie Het Fochteloërveen bestaat uit een naar verhouding jong en ondiep (tot 2 meter) veenpakket. Er zijn maatregelen genomen om de groei van het hoogveen te stimuleren, zoals het plaatsen van damwanden en het aanbrengen van stuwen. Na een stilstandfase in de veengroei bevat het Fochteloërveen nu een relatief grote kern met actief hoogveen. Het gebied bestaat, naast het levende hoogveen in het centrale deel, uit droge en vochtige heide en vennen, enige graslanden en in het noorden enkele naaldbossen. Ondiep, open water ligt in de Vloeiweiden, Zuidwestplassen en Esmeer. De relatieve bijdrage is groot voor de Habitattypen actieve hoogvenen en herstellende hoogvenen. Voor de Habitattypen actieve hoogvenen, droge heide en de broedvogels paapje en porseleinhoen is de landelijke staat van instandhouding ongunstig. De doelen zijn (met uitzondering van de actieve en herstellende hoogvenen) gericht op het behoud van de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied. Autonome ontwikkeling Voor uitbreiding oppervlakte en kwaliteitsverbetering van habitattype Herstellende hoogvenen zijn de perspectieven zeer gunstig. Voor uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit van habitattype actieve hoogvenen zijn maatregelen nodig in de randzone van het Fochteloërveen. Uitgezocht moet worden of peilverhogingen op regionale schaal noodzakelijk zijn. Het verwijderen van de ontwatering en omvorming van bos naar heide in Bankenbos en Esmeerbos dient zowel het hoogveenherstel als Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 59 -
11 september 2008
uitbreiding van habitattype Vochtige heiden (hogere zandgronden). Door de uitgestrektheid van het Natura 2000-gebied is het mogelijk om op landschapsschaal overgangen van hoogveen naar heide te ontwikkelen en liggen er op termijn wellicht perspectieven voor basenarme laagzones. IJsselmeer Huidige situatie Na de aanleg van de Afsluitdijk is het water in het IJsselmeer binnen enkele maanden verzoet, en sindsdien ontbreekt een brakke overgangszone naar de zee. Langs de Friese kust is er sprake van substantiële ondieptes met waterplanten en buitendijkse slikken en platen. Het grootste deel van het water wordt aangevoerd door de IJssel. Het waterpeil is gefixeerd, maar door het grote oppervlak van het meer kan de wind echter een aanzienlijk scheefstand veroorzaken die tevens resulteert in een zekere peildynamiek. De buitendijkse kweldergebieden hebben zilte en brakke milieus. In de natte terreindelen treedt moerasvorming op in de vorm van biezenstroken. Op de overgang van water en land en op de laagliggende delen van de oude platen komt rietland voor. De graslanden zijn soortenrijk, vooral op kalkrijk vochtig substraat. De relatieve bijdrage is voor meerdere niet-broedvogels groot. Daarbij is voor de meeste Habitattypen en –soorten de landelijke staat van instandhouding matig gunstig tot ongunstig. Met uitzondering van de kemphaan zijn alle doelen gericht op het behoud van de kwaliteit en de omvang van het leefgebied. Autonome ontwikkeling De hoge nutriënten belasting en het onnatuurlijke peil vormen een knelpunt voor de ontwikkeling van kranswierwateren en behoud van het habitattype ruigten en zomen. Indien geen maatregelen worden genomen zoals het verminderen van de nutriëntenbelasting en het aanpassen van het peil is het behoud van dit habitattype moeilijk. Rottige Meenthe Huidige situatie De Rottige Meenthe wordt gekenmerkt door een vrij open poldergebied en uitgeveende petgaten. De graslanden bestaan voornamelijk uit vochtige typen van voedselrijke standplaatsen en overstromingsgraslanden. Lokaal komen schralere graslanden voor. Langs slootranden komen lokaal moerasheiden voor. Op kleine schaal komt basenrijke laagveenmoeras en veenmosrietland voor. Verder komen natte, goed ontwikkelde en verruigde elzenbossen en elzen-berkenbroek en natte ruigten voor. Voor geen van de Habitattypen of –soorten is de relatieve bijdrage zeer groot. Wel is de landelijke staat van instandhouding voor alle Habitattypen en –soorten matig gunstig tot ongunstig. De doelen zijn zowel gericht op behoud als uitbreiding van de kwaliteit en omvang van het leefgebied. Autonome ontwikkeling Om het waterpeil voldoende hoog te houden en inzijging te voorkomen is inlaat van water noodzakelijk. In de huidige situatie heeft het oppervlakte water echter een matige 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 60 -
Definitief rapport
kwaliteit. Voor de realisatie van meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, overgangs- en trilvenen en galigaanmoerassenis daarom verbetering van de waterkwaliteit noodzakelijk. Kwaliteitsverbetering (en uitbreiding) van de zure oude verlandingsstadia met de Habitattypen vochtige heiden (laagveengebied) en hoogveenbossen kan snel verlopen bij minder diep wegzakkende grondwaterstanden. Drents-Friese Wold Huidige situatie Het Drents-Friese Wold kent veel naaldbossen, maar daarnaast zijn stuifzanden, heidevelden, jeneverbesstruweel, schrale graslanden, zwak gebufferde vennen, loofbossen en beken aanwezig. Natte slenken en droge zandruggen wisselen elkaar af. De relatieve bijdrage van de meeste Habitattypen en van de kamsalamander is groot. Daarnaast is de landelijke staat van instandhouding voor veel van de Habitattypen en soorten ongunstig. De doelen in dit gebied zijn veelal gericht op verbetering van de kwaliteit en (in mindere mate) omvang van het leefgebied. Autonome ontwikkeling Op dit moment vindt herstel van de interne waterhuishouding plaats. Dit zal een positief effect hebben op de Habitattypen zure vennen, vochtige heiden (hogere zandgronden), heischrale graslanden en actieve hoogvenen. Duurzaam herstel is echter pas mogelijk bij vermindering van de ontwatering buiten het Natura 2000-gebied en vermindering van de drinkwaterwinning Terwischa. Voor herstel van het habitattype Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) zijn goede mogelijkheden, wanneer de nutriëntenbelasting in het stroomgebied van de Vledder Aa en Tilgrup wordt verminderd. 4.1.2
Verspreiding van bodemverontreinigingen Huidige situatie Momenteel kent de provincie Fryslân een groot aantal (potentieel) verontreinigde locaties. Autonome ontwikkeling Het nationaal beleid is gericht op het duurzaam gebruik van de bodem. Dit betekent dat de bodem zo wordt gebruikt dat het de mogelijkheid voor de volgende generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengt. Ook zij moeten de bodem kunnen gebruiken voor landbouw, natuur, drinkwater en bijvoorbeeld woningbouw. Hieruit volgt dat verspreiding van verontreinigingen beleidsmatig wordt tegengegaan. Daarnaast ontstaan door bestaande wetgeving minder nieuwe bodemverontreinigingen. Het besluit bodemkwaliteit resulteert wel in de mogelijkheid verontreinigde bodems (binnen bepaalde kaders) te verplaatsen.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 61 -
11 september 2008
4.1.3
Wateroverlast Het klimaat verandert. Het gevolg hiervan is een toename in neerslaghoeveelheden en -intensiteiten. Op basis van de KNMI scenario’s uit 2006 zal (afhankelijk van de mate van klimaatverandering en/of de verandering in luchtstroming) de tiendaagse neerslagsom die eens in de tien jaar wordt overschreden in de winter met 4 tot 12% toenemen (in 2050). De dagsom in de zomer die eens in de tien jaar wordt overschreden neemt met 5 tot 27% toe (in 2050) (zie tabel 4.1). Tabel 4.1 KNMI scenario’s voor klimaatverandering 2050 Winter
Zomer
G
G+
W
Gemiddelde neerslaghoeveelheid
4%
7%
7%
Tiendaagse neerslagsom die eens in de tien jaar wordt overschreden
4%
6%
8%
Gemiddelde neerslaghoeveelheid
3%
-10%
6%
Dagsom van de neerslag die eens in de tien jaar wordt overschreden
13%
5%
27%
Deze verandering in klimaat heeft tot gevolg dat wateroverlast gaat toenemen. 4.1.4
Veiligheid Evenals voor wateroverlast geldt dat veiligheid wordt beïnvloed door de verandering van klimaat. Dit komt deels door de toename van de neerslaghoeveelheden, -intensiteit (zie ook onder wateroverlast) maar ook door de stijging van de zeespiegel. Tabel 4.2 KNMI scenario’s voor zeespiegelstijging 2050 Zeespiegel
absolute stijging
G
G+
W
W+
15-25 cm
15-25 cm
20-35 cm
20-35 cm
De stijging van de zeespiegel is van invloed op de veiligheid van de zeekering. Daarbij is de stijging van de zeespiegel van invloed op het spuivolume van de Friese boezem. 4.1.5
Bodem-, grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) De bodem- en grondwaterkwaliteit neemt met name sinds het ‘Besluit gebruik dierlijke meststoffen’ uit 1998 en de Europese nitraatrichtlijn toe. Daarnaast stelt ook de Europese Kaderrichtlijn water eisen aan bodem- en grondwaterkwaliteit met name in grondwaterbeschermingsgebieden. De verwachting is dat door bestaand beleid en nieuw beleid op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water bodem- en grondwaterkwaliteit verder zal verbeteren.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 62 -
Definitief rapport
4.1.6
Oppervlaktewaterkwaliteit De oppervlaktewaterkwaliteit is sinds de doorvoering van de Wet Verontreiniging oppervlaktewater in 1970 geleidelijk verbeterd. Het zijn met name de diffuse lozingen die momenteel nog voor een onvoldoende waterkwaliteit zorgen. Vanwege de eisen die gesteld worden vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water zal de waterkwaliteit nog verder verbeteren. In de Beslisnota KRW/WB21 is geconstateerd dat in veel waterlichamen de chemische toestand geen belemmering meer is voor het bereiken van een goede ecologische toestand, maar dat nu vooral inrichtingsmaatregelen en een aanpassing van beheer en onderhoud van belang zijn voor een verbetering van de ecologische toestand. Wel zal ook de waterkwaliteit door de klimaatverandering worden beïnvloed. In opdracht van het Wetterskip is door Future Water een literatuurstudie uitgevoerd (bron: FutureWater, 2006). Uit deze analyse komen de volgende punten naar voren: • • • • • • • •
•
•
Uit metingen blijkt dat een hogere luchttemperatuur resulteert in een hogere watertemperatuur. Daarnaast beschrijft de literatuur dat verhoogde straling tot een verhoging van de watertemperatuur leidt. De literatuur beschrijft de mogelijkheid van een stijging van de alkaliniteit door klimaatverandering. Echter bij de analyse van de waterkwaliteitsparameters in Fryslân is geen eenduidige relatie gevonden. Het zuurstofgehalte wordt duidelijk beïnvloed door een hogere watertemperatuur; bij een hogere watertemperatuur kan er minder zuurstof oplossen in het water. Een hogere temperatuur resulteert over het algemeen in lagere stikstofconcentraties. Hogere neerslag leidt tot stijgende totaal stikstofconcentraties in het water door uitspoeling en oppervlakkige afstroming vanuit landbouwgebieden. Fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater worden vooral beïnvloed door neerslag. Een toename van de netto neerslag zal leiden tot een toename in de fosfaatconcentraties. Hogere grondwaterstanden leiden tot een hogere concentratie van fosfaten in het oppervlaktewater in stroomgebieden met veel landbouw en een geschiedenis van bemesting. De chlorideconcentraties in de droge zomer van 2003, met extreem lage afvoeren in de grote rivieren stijgen aanzienlijk, in de Rijn, IJsselmeer en in alle KRW watertypen in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. De concentratie bleef hoog in de herfst van 2003. Algengroei wordt gestimuleerd door hogere watertemperaturen. Daarnaast resulteert de hogere temperatuur in dominantie van blauwalgen. Klimaatverandering met hogere temperaturen kan leiden tot het vaker voorkomen van door blauwalgen gedomineerde watersystemen. (Toekomstige) temperatuurstijging zal leiden tot een areaalverschuiving van soorten (exoten) naar het noorden
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 63 -
11 september 2008
4.1.7
Drinkwatervoorziening Huidige situatie In Fryslân wordt door Vitens jaarlijks circa 48 miljoen m3 water uit de grond gepompt om de Friese huishoudens van drinkwater te voorzien. Vitens beschikt hiervoor over zeven wingebieden op het vasteland en vijf op de Waddeneilanden, met een totale vergunningcapaciteit van circa 65 miljoen m3 water. Terschelling en Ameland krijgen voor een deel hun water via een wadleiding vanaf de wal. Knelpunt voor de waterleverantie is de verzilting in de wingebieden Noardburgum en Garyp. In verband hiermee kan in Noardburgum ‘slechts’ 7 miljoen m3 water gewonnen worden in plaats van de vergunde hoeveelheid van 20 miljoen m3. Op dit moment kan de vraag naar drinkwater nog worden voldaan. Autonome ontwikkeling De verwachting is dat de watervraag licht blijft stijgen.
4.1.8
Uitstoot CO2 Ook in Fryslân neemt de uitstoot van broeikasgassen nog steeds toe. Hetzelfde geldt voor het energieverbruik. Ondertussen zijn wel de eerste stappen gezet naar een intensiever klimaatbeleid. Zo is in juli 2004 een Uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid Fryslân vastgesteld. Het gemiddelde aandeel van Fryslân in de totale Nederlandse CO2uitstoot in de jaren 2000-2002 was 2,4%. Het doel van het klimaatbeleid is een reductie van de CO2-emissie met tenminste 4,46 Kton, waarmee Fryslân een evenredige bijdrage levert aan de Nederlandse Kyoto-verplichtingen. Veenweidegebieden in Nederland produceren circa 4,8 miljoen ton broeikasgassen (CO2 equivalent) ten gevolge van landbouwkundige ontwatering.
4.1.9
Landschap, cultuurhistorie en archeologie Landschap, cultuurhistorie en archeologie zijn drie begrippen die nauw aan elkaar verwant zijn. In Nederland is nagenoeg ieder landschap ontstaan door menselijke ingrepen. De aspecten cultuurhistorische waarden en landschap worden onder één noemer beschreven. De archeologische (niet-zichtbare) cultuurhistorische waarden worden apart beschreven. Landschap en cultuurhistorie In het Friese landschap worden verschillende landschappen onderscheiden (zie figuur 4.1). De totale oppervlak van het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân is groter dan de provincie Fryslân. Het Groninger Westerkwartier, dat bij het beheersgebied is ondergebracht, kan worden geplaatst onder de noemer Noordelijke wouden. In het streekplan heeft de provincie de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen uitgewerkt. De vestigingspatroon van de mens heeft lange tijd de mogelijkheden die het landschap boden gevolgd. Op de hogere delen ontstonden de dorpen en steden en op de lagere delen vond akkerbouw of veeteelt plaats. In gebieden waar de zee van invloed was werden terpen opgeworpen om de dorpen op hoger gelegen delen te kunnen bouwen. 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 64 -
Definitief rapport
Het Friese landschap heeft in relatie tot de waterhuishouding de afgelopen eeuw grote veranderingen ondergaan. Begin van de twintigste eeuw kwam in het Lage Midden (laagveengebied en merengebied) nog circa 100.000 ha boezemland en zomerpolder voor. Tegelijkertijd was er een grotere fluctuatie op de boezem dan thans het geval is. In het winterhalfjaar stonden de boezemlanden en zomerpolders onder water. In de loop van de twintigste eeuw zijn de boezemlanden en zomerpolders op grote schaal omgevormd tot winterpolders, waardoor de gebruiksmogelijkheden voor de landbouw sterk toenam. Tegelijkertijd werd de (natuurlijke) peilfluctuatie steeds strakker gereguleerd. Waardoor tegenwoordig nauwelijks sprake is van verschil tussen zomer en winterpeil. Het totale oppervlak aan zomerpolders bedraagt thans circa 2000 ha (het boezemland is nagenoeg verdwenen. In de afgelopen eeuw is het overstromingsgebied van de boezem in het winterhalfjaar dus aanzienlijk afgenomen. Figuur 4.1 Indeling in hoofdlandschapstypen provincie Fryslân
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 65 -
11 september 2008
In het streekplan geeft de provincie aan dat ze inzet op het instandhouden en verder ontwikkelen van de belangrijkste landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie waardoor: • • •
De Friese landschapstypen en hun ontwikkelingsgeschiedenis herkenbaar blijven en de ruimtelijke kwaliteit en het identiteitsgevoel versterkt worden. Het landschap een inspiratiebron kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen en een kernkwaliteit kan zijn voor nieuwe sociaal-economische impulsen. Waar gewenst en noodzakelijk, geheel nieuwe eigentijdse landschappen met veel kwaliteit gerealiseerd worden.
In de Nota Ruimte zijn Zuid-West Fryslân en de Noordelijke Wouden aangewezen als Nationale Landschap. De kernkwaliteiten van deze gebieden zijn verwerkt in de beschrijving van de kernkwaliteiten per landschapstype. Omdat het ruimtelijk beleid van de provincie stringent genoeg is voor het behoud van de landschappelijke kwaliteit maakt zij geen onderscheid bij de beoordeling van ontwikkelingen in gebieden in of buiten de Nationale Landschappen. Met betrekking tot de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden geeft de provincie aan te streven naar behoud door ontwikkeling. Zij volgt hiermee het gedachte goed zoals dat is neergelegd in de Nota Belvedère. Hiermee wil de provincie het volgende bereiken: • • •
Het leveren van een bijdrage aan de herkenbaarheid van de ontwikkelingsgeschiedenis van de verschillende delen van Fryslân. Het benutten van cultuurhistorie als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen en als kernkwaliteit voor nieuwe sociaal economische impulsen waaronder cultuurtoerisme. Het stimuleren van de instandhouding en ontwikkeling van belangrijke cultuurhistorische waarden as; wezenlijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit en van het identiteitsgevoel van de inwoners van Fryslân.
De provincie gebruikt de Cultuurhistorische kaart (CHK) als informatiebron voor de beoordeling van plannen. In de Nota Belvedère is in Fryslân een groot gedeelte aangewezen als een gebied met hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden. Het Waddenzeegebied is door de Unesco voorgedragen voor de voorlopige lijst Werelderfgoed.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 66 -
Definitief rapport
Figuur 4.2 Cultuurhistorische waarden
Archeologie In de Nota erfgoed, deelnota archeologie (2004-2007), is het Friese beleidsvoornemen uitgewerkt dat het Friese archeologische erfgoed beter beschermd dient te worden. Dit is een uitwerking van het verdrag van Malta (1992) en de Monumentenwet 1998. Om het beleid uit te kunnen voeren heeft de provincie Fryslân de Friese archeologische monumentenkaart extra (FAMKE) ontwikkeld. Deze kaart is onderhevig aan verandering omdat hij geactualiseerd wordt naar aanleiding van recente (wetenschappelijke of amateur) archeologische onderzoeken. Op deze kaart staan specifieke archeologische gebieden aangegeven en wordt advies gegeven of en bij welke bodemingrepen wat voor type archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bij de ontwikkeling en uitvoering van ruimtelijke plannen of plannen met ruimtelijke ingrepen (zoals bestemmingsplan, waterhuishoudingsplan) worden deze getoetst aan de FAMKE. De archeologische waarden zijn hierdoor beter beschermd.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 67 -
11 september 2008
4.2
Milieueffecten en mitigerende maatregelen
4.2.1
Veiligheidsplan A. Effect op Natura 2000-gebieden Deelsystemen Maatregelen die genomen worden ten aanzien van de deelsystemen hebben betrekking op het uitbreiden van de bergingscapaciteit, het automatiseren en beweegbaar maken van stuwen en de uitbreiding van de capaciteit van de poldergemalen met tien procent. Deze maatregelen zullen voornamelijk worden toegepast in klei en veengebieden (afwatering en veiligheid), maar in mindere mate ook op zand (landbouw). Dit betekent dat potentieel alle Natura 2000-gebieden in Fryslân door de maatregelen kunnen worden beïnvloed, met wellicht uitzondering van de grote open wateren. Effecten worden vooral gezocht in verdroging, vernatting en afname van leefgebied. Ook verontreiniging kan aan de orde zijn. Ondanks de potentieel verdrogende werking van een groter poldergemaal is de verwachting dat de maatregelen in de deelsystemen niet direct leiden tot een verandering van het peilbeheer en daarmee een verandering van de waterstand. Dit omdat de landelijke trend is om gemaalcapaciteit te verhogen vanuit adaptatie aan klimaateffecten zoals een toename van de neerslag. De extra capaciteit wordt nodig geacht om bestaande peilen in de toekomst ook te kunnen handhaven. Het automatiseren van de stuwen zorgt ervoor dat waterpeilen sneller en beter kunnen worden geregeld. Zo kan niet alleen in tijden van hoog water tijdige afvoer plaatsvinden, maar kan in tijden van droogte ook beter water worden vastgehouden, waardoor aanvoer van gebiedsvreemd water en (potentiële) verontreinigingen daardoor minder vaak voorkomen. Dit is een potentieel positief effect. De uitbreiding van de bergingscapaciteit zal vooral via externe werking invloed hebben op Natura 2000-gebieden, tenzij deze in een Natura 2000-gebied moet worden gerealiseerd. Dit laatste zal in de praktijk niet vaak haalbaar zijn. Er is sprake van externe werking wanneer bijvoorbeeld het voorziene bergingsgebied essentieel onderdeel vormt van het foerageergebied van wintergasten beschermd in de grote open wateren (denk hierbij aan bijvoorbeeld ganzen). Het gaat echter om berging onder extreme omstandigheden, waardoor de invloed beperkt zal zijn. Het uitbreiden van de bergingscapaciteit gaat samen met de aanleg van natuurvriendelijke oevers (KRW). Voor beschermde soorten buiten de Natura 2000-gebieden is dit veelal gunstig. Voor soorten binnen een Natura-2000 gebied kunnen deze ook functioneel zijn, mits ze aansluiten op vergelijkbaar geschikt leefgebied. In de praktijk zijn de mogelijkheden hiertoe beperkt. De maatregelen leiden niet tot een verandering van waterstand of permanente afname van het areaal geschikt leefgebied. De huidige situatie blijft (in ieder geval in eerste instantie) gehandhaafd. Ten aanzien van Natura 2000-gebieden zijn deze maatregelen daarom neutraal.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 68 -
Definitief rapport
Veiligheidsplan
Natura 2000 gebieden
Uitbreiding berging
01
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
0
Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10 procent
0
Boezem Inrichting De inrichtingsmaatregelen zijn gericht op het (meer) beheersen van de waterstand op de boezem. Hiervoor wordt het boezemoppervlakte uitgebreid en worden enkele retentiepolders aangelegd. Veel van de Natura 2000-gebieden staan in verbinding met de boezem. Het betreft de gebieden: Oudegaaster Brekken, Sneekermeer, Witte en Zwarte Brekken, Rottige Meenthe, Groote Wielen, Alde Feanen, Wijnjeterperschar en Van Oordt’s Mersken. De uitbreiding van de boezem zal plaatsvinden door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Dit zal naar verwachting een positief effect hebben op de Natura 2000gebieden. Vooral de Habitatrichtlijnsoorten kleine modderkruiper, grote modderkruiper, bittervoorn en rivierdonderpad zullen voordeel hebben bij natuurvriendelijke oevers. Indien het peil in de watergangen niet te veel veranderd zullen de natuurvriendelijk oevers een positief effect hebben op de betreffende Natura 2000-gebieden. Op de overige Natura 2000-gebieden heeft de ingreep geen effect. Het is nog niet bekend waar de nieuwe retentiepolders komen te liggen (wel zijn al enkele retentiepolders gerealiseerd). De aanleg van nieuwe retentiepolders in of in de buurt van de betreffende Natura 2000-gebieden kan ingrijpende gevolgen hebben. Bij de inzet van retentiepolder wordt vaak voedselrijk water ingelaten. Veel van de Habitattypen waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen zijn gevoelig voor vermesting. Tevens zijn enkele Habitattypen gevoelig voor verdroging. In enkele gevallen kan de aanleg van retentiepolders dan ook een positief effect hebben op Natura 2000-gebieden. Bij de locatiekeuze van de retentiepolder dient daarom rekening te worden gehouden met de ligging ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Indien dit gebeurt, zijn de effecten gering. Beheer Anticiperen op weersvoorspellingen leidt incidenteel tot lagere waterstanden op de boezem. In combinatie met actiever peilbeheer in de polders hoeft dit in principe geen probleem te vormen. De Natura 2000-gebieden Oudegaaster Brekken, Sneekermeer, Witte en Zwarte Brekken, Rottige Meenthe, Groote Wielen, Alde Feanen, Wijnjeterperschar en Van Oordt’s Mersken staan in directe verbinding met de boezem. Het strakke peil dat door het gebruik van gemalen gehandhaafd blijft, is nadelig voor Natura 2000 Habitattypen en -soorten. Zo is de noordse woelmuis afhankelijk van regelmatige overstromingen. Dit geldt ook voor voedselrijke meren met waterplanten. Deze habitat is afhankelijk van een goede chemische waterkwaliteit gecombineerd met een zo natuurlijk mogelijk peilbeheer. Extra inspanningen en mitigerende maatregelen zullen moeten getroffen worden om deze instandhoudingsdoelen te kunnen bereiken.
1
Indien niet in de buurt van een Natura 2000-gebied
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 69 -
11 september 2008
Verder kan een incidentele lagere waterstand een negatief effect hebben op deze Natura 2000-gebieden, daar veel van de Habitattypen waarvoor deze gebieden zijn aangewezen gevoelig zijn voor verdroging. Mitigerende maatregelen zijn: • • • • • •
Compartimentering van de boezem zodat lokale peilverschillen aangelegd kunnen worden. Biotopen creëren voor de noordse woelmuis buiten de boezemwaterstand. Eilandjes creëren voor de noordse woelmuis rond het boezempeil. Ondiepten en vooroevers. Natuurvriendelijke oevers natter en lager aanleggen. Gebieden die voor de boezem liggen, herinrichten of reguleren met molens.
Techniek De uitbreiding van de gemalen heeft mogelijk effect op Natura 2000-gebieden. De renovatie van het J.L. Hooglandgemaal heeft mogelijk effect op het IJsselmeer. Naar verwachting is het effect echter gering, omdat in de huidige situatie ook al veel water geloosd wordt. Het gemaal Vijfhuizen heeft mogelijk effect op de Waddenzee, doordat voedselrijk zoet water wordt geloosd. Ook hier is het effect naar verwachting gering. Positief is wel dat het gemaal wordt gecombineerd met een vispassage, waardoor vismigratie van zout naar zoet weer mogelijk is. De Waddenzee betreft een van nature dynamisch systeem waarin sprake is van natuurlijke zoet/zout situaties. Tevens wordt in de huidige situatie ook water gespuid. De bouw van een gemaal in Lauwersoog kan negatieve gevolgen hebben voor Natura 2000 Habitattypen en -soorten aangezien het peil strakker dan voorheen gehouden kan worden. Voor een beschrijving van de gevolgen en mitigerende maatregelen zie hierboven. In het waterbeheerplan wordt aangeven dat in het peilbeheer rekening wordt gehouden met deze negatieve gevolgen en dat binnen marges het peil beheerd gaat worden. Onduidelijk is echter wat dit in de praktijk betekent. Dit betekent een negatief effect indien een strakker peilbeheer gehandhaafd wordt en een neutraal effect indien het peilbeheer niet strakker wordt. Het versterken van een deel van de boezemkaden kan een negatief effect hebben voor Natura 2000 gebieden wanneer daardoor een barrière ontstaat. Het gaat echter niet om nieuwe kades. Daarnaast worden de werkzaamheden aan de kade gecombineerd met de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Veiligheidsplan
Natura 2000-gebieden
Uitbreiden boezemoppervlak
+/0
Realisatie retentiepolders
0/-/+
Anticiperen op weersvoorspellingen
-
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
0/-
Gemaal Vijfhuizen
-/+0
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
0
Gemaal Lauwersoog inclusief. verticale berging van 30 naar 20 cm
0/-
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
+/0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 70 -
Definitief rapport
Alternatieven Deze alternatieven betreffen voornamelijk andere opties voor gemalen. Ook deze gemalen hebben mogelijk een gering effect op de Waddenzee. Veiligheidsplan
Natura 2000-gebieden
Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
0/-
Schotgemaal Harlingen
0/-
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
0/-
Pontongemaal Harlingen
0/-
Gemaal ten noorden van Harlingen
0/-
Mobiele pompen
0/-
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
0/-
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Deelsystemen Alle maatregelen hebben een afvlakkend effect op de oppervlaktewaterstand in de betreffende deelsystemen. Gemiddeld gezien zal de oppervlaktewaterstand niet veranderen. De doorwerking van deze maatregel op de grondwaterstroming zal daarom gering zijn. Er zal daarom geen invloed zijn op de verspreiding van bodemverontreiniging. Bij de aanleg van extra wateroppervlak zal wel grondverplaatsing plaatsvinden. Ditzelfde kan gelden bij de uitbreiding van gemaalcapaciteit. Vergroting van de gemaalcapaciteit kan leiden tot een noodzaak hoofdwatergangen aan te passen. Dit is afhankelijk van de lokale huidige situatie. De verplaatsing van grond kan leiden tot verspreiding van verontreinigingen. Indien hiermee rekening wordt gehouden zal het effect van deze maatregel op de verspreiding van verontreinigingen gering zijn. Verplaatsing van grond zal moeten voldoen aan de eisen van het besluit bodemkwaliteit. Veiligheidsplan
Verspreiding van bodemverontreiniging
Uitbreiding berging
0
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
0
Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10 %
0
Boezem Inrichtingsmaatregelen Het uitbreiden van het boezemoppervlak zal alleen lokaal leiden tot een verandering in de grondwaterstroming. Vanwege de aanleg van extra boezemoppervlak door middel van natuurvriendelijke oevers zal dit gaan om een directe strook langs de huidige boezem. De stromingsrichting zal niet wezenlijk veranderen. Wel zullen voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers ontgravingen noodzakelijk zijn. Verplaatsing van grond zal moeten voldoen aan de eisen van het besluit bodemkwaliteit. Retentiepolders worden slechts incidenteel ingezet. Het effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen zal zich beperken tot de momenten van inzet. Vanwege het incidentele karakter zal het effect gering zijn. Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 71 -
11 september 2008
Het versterken van delen van de boezemkaden gaat eveneens gepaard met grondtransporten (met name de aanvoer van grond). Beheer Anticiperen op weersvoorspellingen leidt incidenteel tot lagere waterstanden op de boezem. Vanwege het incidentele karakter zal het effect gering zijn. Techniek Van alle afvoer/doorvoer maatregelen zijn geen effecten op de verspreiding van bodemverontreinigingen te verwachten. Verspreiding van bodemverontreiniging
Veiligheidsplan Uitbreiden boezemoppervlak
0
Realisatie retentiepolders
0
Anticiperen op weersvoorspellingen
0
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
0
Gemaal Vijfhuizen
0
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
0
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm.
0
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
0
Alternatieven Alle deelalternatieven hebben een afvlakkend effect op de waterstanden op de boezem (continu of alleen in extreme (natte) situaties). Het effect hiervan op de grondwaterstroming is gering. Verspreiding van bodemverontreiniging
Veiligheidsplan
0
Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen Schotgemaal Harlingen
0
Pontongemaal Harlingen
0
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
0
Gemaal ten noorden van Harlingen
0
Mobiele pompen
0
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
0
C. Effect op wateroverlast Deelsystemen Zowel het uitbreiden van de berging als de uitbreiding van de gemaalcapaciteit is primair gericht op het verminderen van wateroverlast. Basis hiervoor is de normering zoals opgesteld in het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water en de verwachte klimaatverandering op basis van de WB21 scenario’s. Het automatiseren en beweegbaar maken van stuwen zal met name plaatsvinden in vrij afwaterende gebieden. Deze maatregel is vooral bedoeld om de boezem in extreme situaties te ontlasten. In dergelijke situaties zal wateroverlast alleen maar toenemen (met inachtneming van de normen die hiervoor gelden. Daar staat tegenover dat in 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 72 -
Definitief rapport
minder extreme situaties op de boezem het automatiseren van en beweegbaar maken van stuwen wateroverlast juist kan verminderen. Kort gezegd neemt wateroverlast uitsluitend toe in situaties waarin bewust gekozen wordt voor het vasthouden van water. Veiligheidsplan
Wateroverlast
Uitbreiding berging
+
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
+/-
Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10 %
+
Boezem Inrichtingsmaatregelen De inrichtingsmaatregelen zijn gericht op het (meer) beheersen van de waterstand op de boezem. Dit zal niet direct een effect hebben op het optreden van wateroverlast. Echter doordat deze inrichtingsmaatregelen worden genomen zijn andere maatregelen zoals een maalstop en actief vasthouden van water in de deelgebieden door middel van stuwbeheer minder snel noodzakelijk. Het inrichten van retentiegebieden levert weliswaar extra wateroverlast op, maar dat geldt dan alleen voor gebieden die hiervoor zijn ingericht. Het versterken van een deel van de boezemkaden heeft geen effect op wateroverlast (de kans dat de kade overstroomt of breekt is kleiner maar dat valt onder ‘Veiligheid’). Beheer Zie onderdeel inrichting. Techniek Zie onderdeel inrichting. Wateroverlast
Veiligheidsplan Uitbreiden boezemoppervlak
+
Realisatie retentiepolders
+
Anticiperen op weersvoorspellingen
+
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
+
Gemaal Vijfhuizen
+
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
+
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm
+
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 73 -
11 september 2008
Alternatieven Ook alle alternatieven hebben eenzelfde effect op de boezem en daarmee ook op wateroverlast. Wateroverlast
Veiligheidsplan Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
+
Schotgemaal Harlingen
+
Pontongemaal Harlingen
+
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
+
Gemaal ten noorden van Harlingen
+
Mobiele pompen
+
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
+
D. Effect op veiligheid Deelsystemen De uitbreiding van berging en het vasthouden van water in gestuwd gebied levert een vermindering van de boezembelasting. Een lagere boezembelasting betekent een verhoging van de veiligheid aangezien de maatgevende waterstanden (voor de kade hoogte) hierdoor afnemen. Het tegengestelde geldt voor de uitbreiding van de capaciteit van boezemgemalen. De uitbreiding van de gemaalcapaciteit zorgt voor een hogere boezembelasting. Veiligheidsplan
Veiligheid
Uitbreiding berging
+
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
+
Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10 %
-/0
Wel dient hierbij te worden opgemerkt dat een verandering in boezembelasting in de praktijk wordt gecompenseerd door het hoger of minder hoog aanleggen van boezemkaden of compensatie door andere maatregelen. Daarnaast wordt in tijden van dreigend hoogwater een maalbeperking ingesteld zodat de boezem niet extra belast wordt vanuit de polders. Boezem Inrichtingsmaatregelen De inrichtingsmaatregelen zijn gericht op het (meer) beheersen van de waterstand op de boezem. Dit resulteert in een hogere veiligheid. Het versterken van de boezemkaden verkleint de kans op overstroming of kadebreuk. Beheer Zie onderdeel Inrichtingsmaatregelen. Techniek Zie onderdeel Inrichtingsmaatregelen. Voor de technische maatregelen geldt dat hierbij sprake is van een hogere faalkans dan bij de inrichtingsmaatregelen. 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 74 -
Definitief rapport
Veiligheid
Veiligheidsplan Uitbreiden boezemoppervlak
+
Realisatie retentiepolders
+
Anticiperen op weersvoorspellingen
+
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
+
Gemaal Vijfhuizen
+
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
+
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm
+
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
+
Wel dient ook hier te worden opgemerkt dat een verandering van de beheersbaarheid van de boezemwaterstanden in de praktijk wordt gecompenseerd door het hoger of minder hoog aanleggen van boezemkaden of compensatie door andere maatregelen. Voor de technische maatregelen geldt dat hier sprake is van een hogere faalkans dan bij de inrichtingsmaatregelen. De afweging tussen de grotere beheersbaarheid enerzijds en faalkans anderzijds is zeer complex. Wij hebben hier besloten dat de beheersbaarheid binnen het kader van ‘veiligheid’ opweegt tegen de faalkans. Alternatieven Ook de alternatieven hebben een positief effect op de beheersbaarheid van de boezemwaterstanden. Veiligheid
Veiligheidsplan Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
+
Schotgemaal Harlingen
+
Pontongemaal Harlingen
+
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
+
Gemaal ten noorden van Harlingen
+
Mobiele pompen
+
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
+
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Deelsystemen Van de maatregelen in de deelsystemen is geen effect op de bodem-/grondwaterkwaliteit te verwachten. Veiligheidsplan
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Uitbreiding berging
0
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
0
Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10%
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 75 -
11 september 2008
Boezem Inrichtingsmaatregelen Bij de toepassing van retentiepolders kan in geval van inzet slib worden meegenomen in de retentiepolder. Dit kan leiden tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. Vanwege het incidentele karakter van de maatregel scoort deze neutraal. Wel heeft het de voorkeur om retentiegebieden buiten grondwaterbeschermingsgebieden aan te leggen of in ieder geval de kwetsbaarheid van de winning in de keuze mee te nemen. Binnen het gebied waarin retentiegebieden waarschijnlijk zijn, zijn vijf grondwaterbeschermingsgebieden te vinden. Het gaat hierbij om de grondwaterbeschermingsgebieden van de winningen: • • • • •
Spannenburg. Noardburgum. Oudega. Garyp. Nijbeets.
Ook hier geldt dat vanwege het incidentele karakter het effect verwaarloosbaar is. Van de vergroting van het boezemoppervlak is geen significant effect te verwachten. Beheer Van het anticiperen op weersvoorspellingen worden geen significante effecten op bodem-/grondwaterkwaliteit verwacht. Techniek Van de technische maatregelen worden geen significante effecten op bodem-/grondwaterkwaliteit verwacht. Bodem-/grondwaterkwaliteit
Veiligheidsplan
0
Uitbreiden boezemoppervlak
0/-
Realisatie retentiepolders
0
Anticiperen op weersvoorspellingen Renovatie J.L. Hooglandgemaal
0
Gemaal Vijfhuizen
0
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
0
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm
0
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 76 -
Definitief rapport
Alternatieven Ook van de alternatieven grondwaterkwaliteit verwacht.
worden
geen
significante
effecten
op
bodem-/-
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Veiligheidsplan Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
0
Schotgemaal Harlingen
0
Pontongemaal Harlingen
0
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
0
Gemaal ten noorden van Harlingen
0
Mobiele pompen
0
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
0
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Deelsystemen Het automatiseren en beweegbaar maken van stuwen heeft als voordeel dat niet alleen water vastgehouden kan worden in tijden van wateroverlast maar dat op deze manier ook geanticipeerd kan worden op perioden van droogte. Dit vermindert de noodzaak voor de aanvoer van gebiedsvreemd water. Dit vergt van de waterbeheerder wel een actief beheer. Het uitbreiden van de berging in de vorm van natuurvriendelijke oevers (helofyten en waterplantenvegetaties) heeft een zuiverende werking op het oppervlaktewater en het afstromend water (via maaiveld of via het grondwater) vanuit omliggende percelen. Voorwaarde is dan wel dat de berging in deze vorm plaatsvindt (koppeling met de KRW). Deze verbetering van de waterkwaliteit zal een positief effect hebben op de biodiversiteit, zowel in het water (onder andere vissen en waterplanten) als op het land (onder andere vogels en libellen). Tevens ontstaat door de aanleg van natuurvriendelijk oevers een geschikt biotoop voor vissen en amfibieën en vergroot het de uittree mogelijkheden. Uitbreiding van de berging in de vorm van laagtes binnen peilgebieden kan tot nadelige effecten op de waterkwaliteit leiden (door uitspoeling van nutriënten), indien deze gronden in agrarisch gebruik zijn/blijven. Het verwijderen van de voedselrijke bouwvoor kan dit negatieve effect verkleinen. Tevens geldt dat wateroverlast bij deze maatregel afneemt waardoor vanuit de gronden die normaliter regelmatig inunderen minder uitspoeling van nutriënten zal plaatsvinden. Dit laatste geldt ook voor het vergroten van de maalcapaciteit. Veiligheidsplan
Oppervlaktewaterkwaliteit
Uitbreiding berging
+
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
+
Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10%
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 77 -
11 september 2008
Boezem Inrichtingsmaatregelen Voor het uitbreiden van het boezemoppervlak geldt hetzelfde als voor het uitbreiden van de berging in de deelsystemen. De combinatie met natuurvriendelijke oevers zorgt voor een positieve beoordeling op het aspect waterkwaliteit. De realisatie van retentiepolders scoort vanwege het incidentele karakter van de maatregel neutraal. Wel betekent dit dat wanneer retentiegebieden worden ingezet de waterkwaliteit tijdelijk verslechtert. Het is mogelijk dat wanneer retentie gecombineerd wordt met natuur dat dit significante effecten kan hebben (afhankelijk van het type natuur) op de natuurwaarden. Dit punt zal terug moeten komen bij de natuurbeoordeling. Beheer Het anticiperen op weersvoorspellingen heeft geen significante effecten op de waterkwaliteit. Techniek Er worden van de extra afvoer mogelijkheden (gemalen/doorvoer) geen significante effecten op de waterkwaliteit verwacht. Oppervlaktewaterkwaliteit +
Uitbreiden boezemoppervlak Realisatie retentiepolders
0
Anticiperen op weersvoorspellingen
0
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
0
Gemaal Vijfhuizen
0
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
0
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm
0
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
0
Een kanttekening is dat alle boezemmaatregelen een nivellerend effect hebben op de boezemwaterstanden. Dit is ongunstig voor de ontwikkeling van helofyten in de oevers waardoor een deel van de zuiverende werking hiervan teniet wordt gedaan. Een aangepast peilbeheer waarin grotere waterstand fluctuaties worden toegestaan met de beoogde gemalen kan dit negatieve effect mitigeren.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 78 -
Definitief rapport
Alternatieven Alle beoogde alternatieven zijn afvoer alternatieven. Overeenkomstig de afvoer onderdelen van het gekozen maatregelpakket worden geen significante effecten verwacht. Oppervlaktewaterkwaliteit
Veiligheidsplan Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
0
Schotgemaal Harlingen
0
Pontongemaal Harlingen
0
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
0
Gemaal ten noorden van Harlingen
0
Mobiele pompen
0
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
0
G. Effect op de drinkwatervoorziening Deelsystemen Er is geen effect van de maatregelen deelsystemen op de drinkwatervoorziening te verwachten. Veiligheidsplan
Drinkwatervoorziening
Uitbreiding berging
0
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
0
Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10%
0
Boezem Er is geen effect van de boezemmaatregelen op de drinkwatervoorziening te verwachten. Wel zal bij de realisatie van retentiepolders in combinatie met een aanwezig drinkwaterwinning het puttenveld dusdanig moeten worden aangepast dat ook tijdens inundatie winning van grondwater mogelijk blijft. Tevens is het mogelijk om te zoeken naar mogelijkheden waarin de uitbreiding van het boezemoppervlak gecombineerd kan worden met drinkwaterwinning met als doel het beperken van negatieve effecten van drinkwaterwinning. Drinkwatervoorziening
Veiligheidsplan
0
Uitbreiden boezemoppervlak Realisatie retentiepolders
0
Anticiperen op weersvoorspellingen
0
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
0
Gemaal Vijfhuizen
0
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
0
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20
0
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 79 -
11 september 2008
Alternatieven Er is geen effect van de alternatieven op de drinkwatervoorziening te verwachten. Drinkwatervoorziening
Veiligheidsplan
0
Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen Schotgemaal Harlingen
0
Pontongemaal Harlingen
0
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
0
Gemaal ten noorden van Harlingen
0
Mobiele pompen
0
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
0
H. Effect op de uitstoot van CO2 Deelsystemen Het automatiseren en beweegbaar maken van stuwen kost energie daar staat tegenover dat deze maatregel ook mogelijkheden biedt om water te conserveren. Hierdoor zou een vermindering van de wateraanvoer mogelijk zijn. Dit betekent dat het totaal effect neutraal is. De uitbreiding van de gemaalcapaciteit verbruikt altijd extra energie (wel is het mogelijk bij aanpassing van het gemaal modernere, energiezuinigere technieken toe te passen). De totaal af te voeren hoeveelheid water blijft echter wel hetzelfde (dezelfde hoeveelheid water wordt sneller afgevoerd). Veiligheidsplan
Uitstoot CO2
Uitbreiding berging
0
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
0
Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10%
0
Boezem Inrichtingsmaatregelen Retentiepolders worden ingezet in extreme situaties. Na inzet zal een deel van het water automatisch teruglopen in de boezem (tot boezempeil) het overige deel moet worden verpompt. Omdat de inzet van een retentiepolder incidenteel is wordt deze maatregel desondanks als neutraal beoordeeld. Beheer Anticiperen op weersvoorspellingen betekent dat bij relatief lage waterstanden extra water afgevoerd moet worden. Anderzijds, wanneer terecht is geanticipeerd zal in de periode daarna minder worden afgevoerd (maar dan bij hogere waterstanden). Daarbij bestaat nog het risico dat onterecht is geanticipeerd. Netto is het effect op de uitstoot van CO2 negatief.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 80 -
Definitief rapport
Techniek Met uitzondering van renovatie van het J.L. Hooglandgemaal kosten al deze maatregelen extra energie. Maar ook hier geldt dat de totale hoeveelheid water gelijk blijft. Gemaal Lauwersoog zal echter een deel van de vrije lozing overnemen. Bij de renovatie van het J.L. Hooglandgemaal kan gebruik worden gemaakt van nieuwere, efficiëntere technieken. Uitstoot CO2
Veiligheidsplan Uitbreiden boezemoppervlak
0
Realisatie retentiepolders
0
Anticiperen op weersvoorspellingen
+/0
Renovatie J.L. Hooglandgemaal Gemaal Vijfhuizen
0
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
0
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm
-
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
0
Alternatieven Zie technische maatregelen. Uitstoot CO2
Veiligheidsplan Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
0
Schotgemaal Harlingen
0
Pontongemaal Harlingen
0
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
0
Gemaal ten noorden van Harlingen
0
Mobiele pompen
0
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
-
I. Effect op de archeologische waarden Deelsystemen Bij de uitbreiding van de bergingscapaciteit door het verbreden van watergangen wordt de bodem deels ontgraven. In de provincie Fryslân geldt dat bij ontgravingen rekening gehouden moet worden met FAMKE. Afhankelijk van het gebied waar ontgraven wordt geeft FAMKE een advies voor eventueel noodzakelijk onderzoek naar archeologische waarden. Het risico op negatieve effecten is hierbij dus aanwezig. Daarom wordt deze maatregel neutraal tot negatief beoordeeld. Bij het beter bestuurbaar maken van stuwen worden geen significante effecten op de archeologische waarden verwacht. Deze maatregel vindt plaats in de hoger gelegen gebieden, vooral in het Bekengebied/zuidelijke wouden en deels in de Noordelijke wouden. Door het grondwaterpeil worden de archeologische waarden beïnvloed. Door het beter sturen met stuwen wordt niet verwacht dat het grondwaterpeil structureel beïnvloed wordt. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling wordt daarom geen verschil verwacht.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 81 -
11 september 2008
Bij de uitbreiding van de poldergemaalcapaciteit met 10% wordt niet verwacht dat het waterpeil onder het huidige niveau komt. Hierdoor is er geen effect op de conserverende werking en dus ook geen effect op de archeologische waarde. In het voor de uitbreiding van de gemaalcapaciteit noodzakelijk is de afvoercapaciteit te vergroten door het vergraven van de watergang, dan kan mogelijk een negatief effect geven. Dit alternatief scoort daarom neutraal tot negatief (0/-). Veiligheidsplan
Archeologische waarden
Uitbreiding berging
0/-
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
0
Uitbreiding poldergemaalcapaciteit met 10%
0/-
Mitigatie Bij uitbreiding berging: onderzoek doen volgens FAMKE en hierdoor betere inpassing van de maatregel (neutraal effect). Bij beter sturen met stuwen: frequenter sturen geeft een hogere grondwaterstand (om verdroging tegen te gaan). Dit heeft een conserverend effect op de archeologische waarden (positief effect). Boezem De uitbreiding van de boezem wordt gerealiseerd door de uitbreiding van oppervlaktewater en vooral verbreden van de watergangen door middel van natuurvriendelijke oevers. Het totale oppervlak is 1.400 ha. Door het vergraven van de watergangen is er een kleine kans dat archeologische waarden worden aangetast. In de provincie Fryslân geldt dat bij ontgravingen rekening gehouden moet worden met FAMKE. Afhankelijk van het gebied waar ontgraven worden geeft FAMKE een advies voor eventueel noodzakelijk onderzoek naar archeologische waarden. Het risico op negatieve effecten is hierbij dus aanwezig. Dit wordt gewaardeerd met neutraal tot licht negatief (0/-). Ditzelfde geldt voor het versterken van een deel van de boezemkaden (mede omdat dit gecombineerd wordt met de aanleg van natuurvriendelijke oevers). Bij het gebruik van de bestaande polders als retentiepolders wordt geen effect verwacht op het grondwaterpeil en de conserverende werking hiervan op de archeologische waarden. Daarom wordt het effect van de maatregelen als neutraal beoordeeld. Bij de aanleg van nieuwe polders zal ontgraven moeten worden en zal rekening gehouden moeten worden met het FAMKE. Bij het anticiperen op weersvoorspellingen zal het waterpeil tijdelijk worden verlaagd. Omdat dit een tijdelijke maatregel is wordt dit effect beoordeeld als neutraal. De archeologische waarden bij het J.L. Hoogland gemaal worden niet aangetast. De renovatie van het gemaal betekent tevens de verruiming van het profiel van het Johan Frisokanaal. Voor de verruiming moet ontgraven worden en kan mogelijk negatieve gevolgen hebben voor de archeologische waarden. Op de FAMKE advieskaart Steentijd-Bronstijd en de Bronstijd Middeleeuwen is aangegeven dat er in ieder geval rekening gehouden moet worden met een quickscan, een karterend onderzoek 3 en op een aantal locaties karterend onderzoek 1. Deze maatregel wordt daarom als negatief beoordeeld.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 82 -
Definitief rapport
In de omgeving van het nieuwe gemaal bij Vijfhuizen en de bijbehorende aanvoerroute kunnen archeologische waarden aanwezig zijn (bij Hallum en Marrum). Dit vormt een aandachtspunt. Het effect wordt neutraal beoordeeld. De grootste risico’s met betrekking tot de ondergrondse vondstcomplexen vinden plaats bij de optimalisatie en vergroting van de doorvoer bij Ropta en Dongerdielen resp. Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen. Deze gebieden bevinden zich in gebieden die op de FAMKE advieskaart IJzertijd-Middeleeuwen aangewezen zijn als onderzoeksgebied 2. Hiervoor zullen de profielen van de watergangen moeten worden aangepast na nauwkeurig onderzoek en ingepast in het landschap. Deze maatregelen scoren daarom negatief (-). Voor de aanleg van het gemaal bij Lauwersoog en de reductie van de verticale berging van 30 naar 20 cm worden geen effecten verwacht en als neutraal beoordeeld. Archeologische waarden
Veiligheidsplan
0/-
Uitbreiden boezemoppervlak Realisatie retentiepolders
0
Anticiperen op weersvoorspellingen
0
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
-
Gemaal Vijfhuizen
0
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen
-
Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm
0
Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
0/-
Alternatieven Van de voortstuwers bij Dokkumer Nieuwe Zijlen worden geen effect op de archeologische waarden verwacht. Overeenkomstig de optimalisatie van de doorvoer bij Ropta en Dongerdielen zullen de grootste risico’s met betrekking tot de ondergrondse vondstcomplexen plaats vinden bij de vergroting van de doorvoer naar Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen. Deze gebieden bevinden zich in gebieden die op de FAMKE advieskaart IJzertijdMiddeleeuwen aangewezen zijn als onderzoeksgebied 2. Hiervoor zullen de profielen van de watergangen moeten worden aangepast na nauwkeurig onderzoek en ingepast in het landschap. Deze maatregelen scoren daarom negatief (-). Van het schotgemaal en het drijvend gemaal bij Harlingen en ook de inzet van mobiele pompen worden geen negatieve effecten verwacht op de archeologische waarden, omdat hiervoor geen ontgraving nodig is. Het gemaal Tjerk Hiddessluizen ligt in het grensgebied van karterend onderzoek 3 en ‘streven naar behoud’ volgens FAMKE, waardoor mogelijk negatieve effecten zijn te verwachten bij de aanleg van dit gemaal. Daarom scoort deze maatregel negatief. Bij de aanleg van het gemaal ten noorden van Harlingen zijn mogelijk negatieve effecten te verwachten. Voor de aanleg van de nieuwe waterlopen is archeologie een aandachtspunt. De maatregel scoort daarom negatief. Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 83 -
11 september 2008
Veiligheidsplan
Archeologische waarden
Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
0
Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
-
Schotgemaal Harlingen
0
Pontongemaal Harlingen
0
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
-
Gemaal ten noorden van Harlingen
-
Mobiele pompen
0
J. Effect op Landschappelijke en cultuurhistorische waarde Deelsystemen Verbreding van de waterlopen met natuurvriendelijke oevers heeft invloed op de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen. De verbreding kan zowel een negatief als positief effect hebben. Indien de aanleg willekeurig gebeurt, kunnen karakteristieke verkavelings- en slotenpatronen doorbroken worden. Dit heeft een negatief effect op de landschappelijke waarden. Daarom scoort deze maatregel negatief op deze criteria. Er wordt geen effect verwacht op de aanwezige cultuurhistorische elementen en objecten. Bij het automatiseren en beweegbaar maken van de stuwen en de uitbreiding van de poldergemaalcapaciteit vinden geen landschappelijke ingrepen plaats. Daarom scoren deze maatregelen neutraal op alle beoordelingscriteria.
Veiligheidsplan
Landschappelijke
Landschaps-
Cultuurhistorische
waarden
beleving
waarde
-
-
0
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen
0
0
0
Uitbreiding poldergemaalcapaciteit met 10%
0
0
0
Uitbreiding berging
Mitigatie Uitbreiding berging Door de verbreding van de watergangen aan te laten sluiten bij de kernkwaliteiten van de landschapstypen en structuren (bijv. de Noordelijke Natte As die de laagveen gebieden van Fryslân met elkaar verbindt) kunnen win-win situaties worden gecreëerd, waarbij meerdere belangen (natuur, waterberging, landschappelijke waarden) van kunnen profiteren. De uitbreiding van de berging heeft dan een positief effect op de landschappelijke waarden. In het waterbeheerplan wordt al wel aangegeven dat rekening zal worden gehouden met het landschap. Het is nog onduidelijk hoe dit in de praktijk uitpakt. Boezem Bij de uitbreiding van de boezemoppervlak zal worden ingezet op functiecombinatie door de uitbreiding van het boezemoppervlak aan te laten sluiten bij de maatregelen van de Kaderrichtlijn Water. Veelal zal dit zijn in de vorm van de aanleg van 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 84 -
Definitief rapport
natuurvriendelijke oevers. Door deze maatregelen uit te voeren in die gebieden waardoor de kernkwaliteiten van de bijbehorende landschapstypen worden versterkt zal deze maatregel een positief effect hebben op de landschappelijke waarden. Ook de belevingswaarde van het landschap wordt hierdoor versterkt. Voor de cultuurhistorische waarden worden geen effect verwacht. De bekende retentiepolders zijn gelegen in waterrijke gebieden. Hierdoor zijn de effecten van de maatregelen op de landschappelijke waarden landschapsbeleving gering. Bij de inrichting van nieuwe retentiegebieden kan rekening gehouden worden met de kernkwaliteiten van het landschap, zoals een open landschap in een laaggelegen gebied. De effecten van deze maatregel zijn dan positief. Hierdoor wordt deze maatregel als neutraal tot positief gescoord. De anticipatie op de weersvoorspelling is een tijdelijke maatregel waarbij geen ingrepen in het landschap zullen plaatsvinden. Deze maatregel wordt dan ook neutraal gescoord op alle criteria. Bij de renovatie van het J.L. Hooglandgemaal worden geen effecten op de landschappelijke waarden en de cultuurhistorische waarden verwacht en scoren daarom neutraal. De aanleg van het gemaal Vijfhuizen zal ingepast moeten worden in het open kleilandschap. Het is de bedoeling dat bij de aanleg van dit gemaal een combinatie gelegd wordt met de realisatie van een estuariene overgang. Dit biedt de mogelijkheid een historisch karakteristiek voor dit deel van de Waddenzeekust te herstellen. Daarom wordt dit positief gescoord voor de criteria landschappelijke waarden, landschapsbeleving. De aanleg van dit gemaal bij een goede inpassing in het landschap heeft geen effect op de waardevolle cultuurlandschappen en cultuurhistorische waarden en scoort daarom neutraal. Bij de optimalisatie van de doorvoer van Ropta en Dongerdielen worden waterlopen verbreed waarbij ontgraven moet worden. Door aan te sluiten bij het bestaande patroon van sloten en kanalen kan het landschap versterkt worden. Als dit niet gebeurt, zal dit mogelijk goed zichtbaar zijn in het landschap. Het landschap wordt in de nota Belvedère ook aangewezen als een gebied met hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden. Daarom wordt de uitvoering van deze maatregel beoordeeld als negatief op de landschappelijk en cultuurhistorische criteria. De aanleg van het gemaal bij Lauwersoog heeft geen effect op de landschappelijk en cultuurhistorische criteria en scoort daarom neutraal. Ten aanzien van het verkleinen van de verticale berging worden geen effecten verwacht op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Wanneer het nodig is de boezemkades te versterken en te verhogen dan kan dit een negatief effect hebben op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Vanwege de combinatie van deze maatregel met de vergroting van de gemaalcapaciteit bij Lauwersoog zullen de effecten op landschappelijke en cultuurhistorische waarden minder groot zijn (het verkleinen van de verticale berging). Toch dient bij de uitvoering
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 85 -
11 september 2008
van deze maatregel zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de kernkwaliteiten van het landschap. Daarom wordt deze maatregel negatief gescoord. Landschappelijke Veiligheidsplan
Landschapsbeleving
waarden
Cultuurhistorische waarde
+
+
0
+/0
+/0
+/0
Anticiperen op weersvoorspellingen
0
0
0
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
0
0
0
Gemaal Vijfhuizen
+,
+
0
-
-
-
0
0
0
-
-
-
Uitbreiden boezemoppervlak Realisatie retentiepolders
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
Alternatieven Bij de aanleg van de gemalen van Harlingen, de voortstuwers en de inzet van mobiele pompen worden geen effecten op het landschap verwacht en deze maatregelen scoren daarom neutraal. Bij de extra doorvoer van Ropta en Dongerdielen geldt hetzelfde als bij de bovenbeschreven maatregel. De waterlopen worden verbreed waarbij ontgraven moet worden. Door aan te sluiten bij het bestaande patroon van sloten en kanalen kan het landschap versterkt worden. Als dit niet gebeurd zal dit mogelijk goed zichtbaar zijn in het landschap. Het landschap wordt in de nota Belvedère ook aangewezen als een gebied met hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden. Daarom wordt de uitvoering van deze maatregel beoordeeld als negatief op de landschappelijk en cultuurhistorische criteria. Landschappelijke
Landschaps-
Cultuurhistorische
waarden
beleving
waarde
0
0
0
Veiligheidsplan Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
-
-
-
Schotgemaal Harlingen
0
0
0
Pontongemaal Harlingen
0
0
0
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen
0
0
0
Gemaal ten noorden van Harlingen
0
0
0
Mobiele pompen
0
0
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 86 -
Definitief rapport
4.2.2
Peilbeheer boezem A. Effect op Natura 2000-gebieden Het gekozen peilbeheer komt overeen met het huidige peilbeheer. Er is daarom geen effect te verwachten ten opzichte van de huidige situatie in combinatie met de autonome ontwikkeling. Peilbeheer boezem
Natura 2000-gebieden
Vast peil
0
Alternatieven De Natura 2000-gebieden Oudegaaster Brekken, Sneekermeer, Witte en Zwarte Brekken, Rottige Meenthe, Groote Wielen, Alde Feanen, Wijnjeterperschar en Van Oordt’s Mersken staan in directe verbinding met de boezem. Peilveranderingen in de boezem zullen dan ook direct effect hebben op deze Natura 2000-gebieden. Daarnaast heeft verandering van het boezempeil ook indirect gevolgen voor de grondwaterstand. Hierdoor is het ook mogelijk dat er effect optreden op Natura 2000-gebieden die niet direct aan de boezem gekoppeld zijn. Dit is voornamelijk het geval voor gebieden gelegen in de polder en het veen. Daar het veel verschillende Habitattypen en Habitatsoorten betreffen is het niet eenduidig aan te geven wat de precieze effecten zijn van de verschillende peilen op Natura 2000-gebieden. Wanneer deze maatregelen verder zijn uitgewerkt, dienen de effecten per gebied apart te worden bekeken. Wel is over het algemeen een natuurlijk peil (een hoger winterpeil en een lager zomerpeil) positiever met betrekking tot natuurwaarden. Peilbeheer boezem
Natura 2000-gebieden
Zomerpeil lager
+/0
Omgekeerd
-
Gematigd
+/0
Zomerpeil lager +
+
Natuurlijk +
+
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Het gekozen peilbeheer komt overeen met het huidige peilbeheer. Wel is ook hier rekening gehouden met het vergroten van het boezemoppervlak met behulp van natuurvriendelijke oevers. Dit punt is echter reeds meegenomen onder ‘Veiligheidsplan’. Er worden daarom geen effecten verwacht op de verspreiding van bodemverontreinigingen. Peilbeheer boezem
Verspreiding van bodemverontreiniging
Vast peil
0
Alternatieven Alle alternatieven hebben een verandering van peil tot gevolg die een verandering van grondwaterstroming veroorzaken. Dit betekent dat verontreinigingen binnen de invloedssfeer van de boezem aan een verandering van stroming onderhevig zijn. Hierdoor zullen verontreinigingen zich anders gaan verspreiden (let wel: ook in de autonome situatie zal de verontreiniging zich verspreiden, vaak zal hiervoor een
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 87 -
11 september 2008
meetnet zijn ingericht (bijvoorbeeld NAVOS)). Nabij de boezem liggen meerdere bodemverontreinigingen. Peilbeheer boezem
Verspreiding van bodemverontreiniging
Zomerpeil lager
-
Omgekeerd
-
Gematigd
-
Zomerpeil lager +
-
Natuurlijk +
-
C. Effect op wateroverlast Het vaste peil komt overeen met de huidige situatie. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer boezem Vast peil
Wateroverlast 0
Alternatieven De verschillende alternatieven richten zich allen op het peilbeheer op de boezem. Dit betekent dat er geen direct effect is op de waterstanden in de deelsystemen. Wel zal er een directe relatie zijn met de boezemlanden. Daarbij is er een indirect effect tussen deelsystemen en het boezempeil via een maalbeperking of actief stuwbeheer (vasthouden van water). Met een hoger winterpeil is sprake van een ongunstiger uitgangssituatie: er is minder berging beschikbaar dan in de huidige situatie met een streefpeil van NAP -0,52 m. Daar staat tegenover dat gedurende een hoogwaterperiode meer water kan worden afgevoerd via de sluizen omdat de binnenwaterstand hoger en daarmee het beschikbare verval groter is. Tevens moeten bij een hoger winterpeil de inslagpeilen van de boezemgemalen worden aangepast (mitigatie). Indien sprake is van een hoger streefpeil dan in de huidige situatie, zal een boezemgemaal ingezet worden bij een geringere verhoging dan in de huidige situatie het geval is. Wel is het watersysteem als geheel hierdoor gevoeliger voor wateroverlast. Peilbeheer boezem
Wateroverlast
Zomerpeil lager
0
Omgekeerd
+
Gematigd
-
Zomerpeil lager +
0
Natuurlijk +
-
D. Effect op veiligheid Het vaste peil komt overeen met de huidige situatie. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer boezem Vast peil
Veiligheid 0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 88 -
Definitief rapport
Alternatieven Evenals bij ‘inundatie’ is bij een hoger winterpeil sprake van een ongunstiger uitgangssituatie. Ook hier geldt dat bij een hoger winterpeil het peilbeheer anders zal worden ingevuld. Netto zal echter toch bij een hoger winterpeil (Alternatieven ‘omgekeerd’ en ‘natuurlijk +’) sprake zijn van een negatief effect vanwege de gevoeligheid van het systeem. Bij een lager winterpeil (Alternatief ‘omgekeerd’) zal het effect netto positief zijn. Peilbeheer boezem
Veiligheid
Zomerpeil lager
0
Omgekeerd
+
Gematigd
-
Zomerpeil lager +
0
Natuurlijk +
-
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Het vaste peil komt overeen met de huidige situatie. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer boezem
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Vast peil
0
Alternatieven Hogere peilen op de boezem hebben een aantal gevolgen op de grondwaterstanden. Ten eerste worden boezemlanden natter en ten tweede zal de kweldruk in omliggende polders toenemen met hogere grondwaterstanden tot gevolg. Hogere grondwaterstanden leiden tot een versterking van de denitrificatie in de bodem maar daar staat tegenover dat aan oxides gebonden fosfaten mobiliseren. Voor veengronden geldt tenslotte dat met name in de zomer bij hogere grondwaterstanden de mineralisatie veengronden afneemt. Bij deze mineralisatie komen nutriënten vrij die grond- en oppervlaktewater belasten. Voor veengronden betekent dit een netto positief effect van een peilverhoging. Voor de kleigronden is het met name afhankelijk van de historische fosfaatbelasting. Peilbeheer boezem
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Zomerpeil lager
0/-
Omgekeerd
0
Gematigd
0
Zomerpeil lager +
0/-
Natuurlijk +
0
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Het vaste peil komt overeen met de huidige situatie. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer boezem
Oppervlaktewaterkwaliteit
Vast peil
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 89 -
11 september 2008
Alternatieven Voor een deel wordt dit gestuurd vanuit het grondwater. Hogere peilen op de boezem hebben hogere grondwaterstanden in boezemlanden en aangrenzende polders tot gevolg. Met de effecten zoals beschreven onder bodem- en grondwaterkwaliteit. Wel zal door hogere grondwaterstanden oppervlakkige afspoeling van nutriënten toenemen. De positieve en negatieve effecten via grondwater zullen elkaar redelijk opheffen. Het onderzoek als geheel is gericht op de mogelijkheden voor een peilbeheer dat meer tegemoet komt aan de ecologische functie van de boezem (een meer natuurlijk verloop in waterstanden). Een indirect effect van meer natuurlijke waterstanden is de vastlegging en verwijdering van nutriënten. De oevervegetatie zelf met daaromheen een milieu van micro-organismen bewerkstelligen die afname van nutriënten. Helofytenfilters worden speciaal voor dat doel aangelegd, echter oevervegetatie met riet, lisdodde en mattenbies heeft een vergelijkbaar effect. De waterkwaliteit neemt daarom toe bij een toenemend areaal riet. Uit het onderzoek (gewenst peilbeheer) is gebleken dat bij de ‘alternatieven zomerpeil lager +’ en ‘natuurlijk+’ de normwaarde van 2,2 mg/l wordt onderschreden. De verbetering van de waterkwaliteit zal een positief effect hebben op de biodiversiteit, zowel in het water als op het land. Peilbeheer boezem Zomerpeil lager
Oppervlaktewaterkwaliteit +
Omgekeerd
0
Gematigd
+
Zomerpeil lager +
+
Natuurlijk +
+
G. Effect op drinkwatervoorziening Het gekozen peilbeheer komt overeen met het huidige peilbeheer. Er worden daarom geen effecten verwacht op de drinkwatervoorziening. Peilbeheer boezem Vast peil
Drinkwatervoorziening 0
Alternatieven Een verandering van peilen zal een verandering van het intrekgebied van een grondwaterwinning (Nij Beets, Noardburgum, Garyp, Oudega en Spannenburg) betekenen. In theorie kan hierdoor de belasting van een winning groter of kleiner worden doordat binnen het nieuwe intrekgebied andere functies liggen. Deze verandering is afhankelijk van de diepte van de winning en de aanwezigheid van slechtdoorlatende lagen ter plekke. In de praktijk zal de verandering van het intrekgebied verwaarloosbaar zijn. Peilbeheer boezem Zomerpeil lager
Drinkwatervoorziening 0
Omgekeerd
0
Gematigd
0
Zomerpeil lager +
0
Natuurlijk +
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 90 -
Definitief rapport
H. Effect op de uitstoot van CO2 Het gekozen peilbeheer komt overeen met het huidige peilbeheer. Er worden daarom geen effecten verwacht op de uitstoot van CO2. Peilbeheer boezem
Uitstoot van CO2
Vast peil
0
Alternatieven Een lager zomerpeil heeft een versterking van de veenoxidatie in de boezemlanden en aangrenzende polders tot gevolg doordat de grondwaterstand door het boezempeil beïnvloedt wordt. Wel kan gebruik worden gemaakt van de het verschil tussen winteren zomerpeil om de wateraanvoerbehoefte te beperken. Hogere winterpeilen maken het noodzakelijk om in hoogwatersituaties de gemalen eerder in te zetten. Peilbeheer boezem
Uitstoot CO2
Zomerpeil lager
-/0
Omgekeerd
+/0
Gematigd
-/0
Zomerpeil lager +
-/0
Natuurlijk +
-/0
I. Effect op de archeologische waarden Het gekozen peilbeheer komt overeen met het huidige peilbeheer. Er worden daarom geen effecten verwacht op de archeologische waarden. Peilbeheer boezem
Archeologische waarden
Vast peil
0
Alternatieven Via het peilbeheer reguleert het waterschap de waterstand in de Friese Boezem. Bij de alternatieven Zomerpeil lager, Zomerpeil lager + en Natuurlijk +, zal het peil lager zijn dan het huidige gehanteerde vaste peil van NAP -0,52 m. Deze grotere drooglegging kan tot gevolg hebben dat de archeologische waarden blootgesteld worden aan de oxiderende werking van de toevoer van lucht. Deze alternatieven scoren daarom negatief (-). Peilbeheer boezem
Archeologische waarden
Zomerpeil lager
-
Omgekeerd
0
Gematigd
0
Zomerpeil lager +
-
Natuurlijk +
-
Om deze risico’s voor de archeologie te beperken vindt voorafgaand aan specifieke uitvoeringsmaatregelen een detailstudie plaats naar archeologische waarden in het gebied volgens de methodiek FAMKE.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 91 -
11 september 2008
J. Effect op Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Het gekozen peilbeheer komt overeen met het huidige peilbeheer. Er worden daarom geen effecten verwacht op landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Peilbeheer boezem
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarde
0
0
0
Vast peil
Alternatieven Het peilbeheer heeft effect op de oeverbegroeiing. Het handhaven van een strak waterpeil heeft de kwaliteit van de oevers negatief beïnvloed. Een (meer) natuurlijk peilbeheer heeft een positief effect op de oeverbegroeiing. De alternatieven waarbij een meer natuurlijk peilbeheer wordt toegepast worden daarom positief gescoord op de landschappelijke waarden en de landschapsbeleving. Verder heeft het peilbeheer weinig effect op de cultuurhistorische waarden. De maatregelen worden daarom als neutraal gescoord. Peilbeheer boezem
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
+/0
+/0
0
-
-
0
Gematigd
+/0
+/0
0
Zomerpeil lager +
+/0
+/0
0
Natuurlijk +
+/0
+/0
0
Zomerpeil lager Omgekeerd
4.2.3
Cultuurhistorische waarde
Peilbeheer deelsystemen A. Effect op Natura 2000-gebieden Het gekozen peilbeheer komt overeen met het huidige peilbeheer. Er is daarom geen effect te verwachten ten opzichte van de huidige situatie. Peilbeheer deelsystemen Huidige peilbeleid
Natura 2000-gebieden 0
Alternatieven De beperking van de drooglegging in veenweidegebieden tot 60 cm heeft een licht positief effect op de Natura 2000-gebieden. In de huidige situatie is reeds sprake van een maximale drooglegging van 60 cm bij schade aan natuurgebieden. De schade wordt echter beter bestreden door een algehele drooglegging tot 60 cm. In het noordelijke kleigebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Een kader voor de drooglegging in het noordelijke kleigebied zal dan ook geen effect hebben op Natura 2000-gebieden. Peilbeheer deelsystemen
Natura 2000-gebieden
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60 cm
+/0
Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 92 -
Definitief rapport
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Het gekozen peilbeheer komt overeen met het huidige peilbeheer. Peilbeheer deelsystemen
Verspreiding van bodemverontreiniging
Huidige peilbeleid
0
Alternatieven Beide alternatieven hebben een verandering van peil tot gevolg die een verandering van grondwaterstroming veroorzaken. Peilbeheer deelsystemen
Verspreiding van bodemverontreiniging
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60cm
-
Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
-
C. Effect op wateroverlast Het behoud van het huidige beleid betekent dat de autonome ontwikkeling zich doorzet. Er is daarom geen effect te verwachten. Wateroverlast Huidig peilbeleid
0
Alternatieven Hogere peilen in het veenweidegebied zal een toename van de inundatiefrequentie tot gevolg hebben (hetgeen mogelijk kan conflicteren met de normen die ten aanzien van wateroverlast zijn opgesteld). Voor het noordelijke kleigebied is het afhankelijk van de invulling van het kader. Gezien het idee achter dit kader met betrekking tot het terugdringen van verzilting zou dit wijzen op een verhoging van de peilen in het noordelijke kleigebied. Peilbeheer deelsystemen
Wateroverlast
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60cm Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
?/-
D. Effect op veiligheid Het behoud van het huidige beleid betekent dat de autonome ontwikkeling zich doorzet. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer deelsystemen Huidig peilbeleid
Veiligheid 0
Alternatieven Hogere peilen in veenweidegebieden kunnen leiden tot een verandering van het afvoerpatroon richting de boezem (verminderde berging). In de praktijk zal dit echter ook afhankelijk zijn van het beheer en de functie van het betreffende gebied. Peilbeheer deelsystemen
Veiligheid
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60 cm
0/-
Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
?/-
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 93 -
11 september 2008
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Het behoud van het huidige beleid betekent dat de autonome ontwikkeling zich doorzet. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer deelsystemen
Bodem- en grondwaterkwaliteit
Huidig peilbeleid
0
Alternatieven Hogere peilen in het veenweidegebied en mogelijk in de noordelijke kleigebieden hebben hogere grondwaterstanden tot gevolg. Hogere grondwaterstanden leiden tot een versterking van de denitrificatie in de bodem maar daar staat tegenover dat aan oxides gebonden fosfaten mobiliseren. Voor veengronden geldt tenslotte dat met name in de zomer bij hogere grondwaterstanden de mineralisatie veengronden afneemt. Bij deze mineralisatie komen nutriënten vrij die grond- en oppervlaktewater belasten. Deze afname aan nutriënten zal een positief effect hebben op de biodiversiteit. Voor veengronden betekent dit een netto positief effect van een peilverhoging. Voor de kleigronden is het met name afhankelijk van de historische fosfaatbelasting. Peilbeheer deelsystemen
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60 cm
+
Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
?/+/0
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Het behoud van het huidige beleid betekent dat de autonome ontwikkeling zich doorzet. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer deelsystemen
Oppervlaktewaterkwaliteit
Huidig peilbeleid
0
Alternatieven Voor een deel wordt het effect op de oppervlaktewaterkwaliteit gestuurd vanuit het grondwater. Hogere peilen hebben hogere grondwaterstanden tot gevolg, met de effecten zoals beschreven onder bodem- en grondwaterkwaliteit. Wel zal oppervlakkige afspoeling van nutriënten als gevolg van hogere grondwaterstanden toenemen. De positieve en negatieve effecten via grondwater zullen elkaar redelijk opheffen. Peilbeheer deelsystemen
Oppervlaktewaterkwaliteit
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60cm
0
Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
0
G. Effect op drinkwatervoorziening Het behoud van het huidige beleid betekent dat de autonome ontwikkeling zich doorzet. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer deelsystemen Huidig peilbeleid
Drinkwatervoorziening 0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 94 -
Definitief rapport
Alternatieven Een verandering van peilen zal een verandering van het intrekgebied van een grondwaterwinning (Nij Beets, Noardburgum en Garyp) betekenen. In theorie kan hierdoor de belasting van een winning groter of kleiner worden doordat binnen het nieuwe intrekgebied andere functies liggen. Deze verandering is afhankelijk van de diepte van de winning en de aanwezigheid van slechtdoorlatende lagen ter plekke. In de praktijk zal de verandering van het intrekgebied verwaarloosbaar zijn. Peilbeheer deelsystemen
Drinkwatervoorziening
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60cm
0
Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
0
H. Effect op de uitstoot van CO2 Het behoud van het huidige beleid betekent dat de autonome ontwikkeling zich doorzet. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer deelsystemen Huidig peilbeleid
Uitstoot van CO2 0
Alternatieven Hogere peilen in de veengebieden verminderen de oxidatie van veen. Hogere peilen in het noordelijke kleigebied kan eventueel leiden tot een toename van de wateraanvoerbehoefte. Daar staat tegenover dat de doorspoelbehoefte (ten gevolge van zoute kwel) afneemt. Peilbeheer deelsystemen
Uitstoot CO2
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60 cm
+
Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
0
I. Effect op de archeologische waarden Het behoud van het huidige beleid betekent dat de autonome ontwikkeling zich doorzet. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer deelsystemen
Archeologische waarden
Huidig peilbeleid
0
Alternatieven De kleinere drooglegging vermindert de kans op het blootstellen van archeologische waarden aan de oxiderende werking van de toevoer van lucht. Deze alternatieven scoren daarom positief. Peilbeheer boezem
Archeologische waarden
Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60 cm
+
Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
?/+
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 95 -
11 september 2008
J. Effect op Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Het behoud van het huidige beleid betekent dat de autonome ontwikkeling zich doorzet. Er is daarom geen effect te verwachten. Peilbeheer deelsystemen Huidig peilbeleid
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
0
0
Cultuurhistorische waarde 0
Alternatieven Er is geen effect van de alternatieven op landschappelijke waarden, landschapsbeleving en cultuurhistorische waarde te verwachten. Peilbeheer deelsystemen Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60 cm Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
4.2.4
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarde
0
0
0
0
0
0
Watervisie Lauwersmeer A. Effecten op Natura 2000 Het doel van de Watervisie Lauwersmeer is om het gewenste, toekomstige waterbeheer op het Lauwersmeer vast te stellen. Ten behoeve hiervan zijn meerdere alternatieven opgesteld. Deze alternatieven zijn reeds getoetst in de Watervisie Lauwersmeer (bron: Keuze op hoofdlijnen, BOWL, 2006) Uit de vergelijking van zoete en zoute ecosystemen blijkt dat instandhouding van de op dit moment aanwezige natuur niet mogelijk is, aangezien het gebied in een overgangsfase verkeert en er geen zout water meer in het gebied komt. De vraag is vervolgens welke veranderingsrichting het meest gewenst is ten behoeve van de gunstige staat van instandhouding voor de soorten waarvoor het Lauwersmeer is aangewezen. Ecologen geven aan dat een zout systeem, bij voorkeur een getijde systeem, de voorkeur heeft. Dit leidt tot de gewenste openheid van het gebied met bijbehorende natuurontwikkeling. De ontwikkeling van een zoet systeem zal leiden tot verruiging door rietgroei en verbossing, waardoor het gebied uiteindelijk zijn open karakter zal verliezen. De Natura 2000-doelen kunnen dan niet in mindere mate worden gehaald. De alternatieven ‘peilconsolidatie’ en ‘Derde weg zonder zoutinvloed’ worden het meest negatief beoordeeld. Dit vanwege respectievelijk het ontbreken van de dynamiek en het onnatuurlijke peil in combinatie met verzoeting van het gebied. Watervisie Lauwersmeer Peilconsolidatie Nat zoet Natzout
Natura 2000-gebieden -/0 0
Gedempt tij +
+/0
Derde weg met zoutinvloed
+/0
Derde weg zonder zoutinvloed
-
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 96 -
Definitief rapport
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Met uitzondering van peilconsolidatie hebben alle alternatieven een verandering van het peil/waterstand tot gevolg en daarmee een effect op de grondwaterstroming. De mate waarin dit gebeurt, is afhankelijk van de mate waarin het peil verandert en de duur van deze verandering. Tevens zal het effect ten zuiden van het Lauwersmeer kleiner zijn doordat hier een relatief dikke deklaag van klei aanwezig is. Bij geen van de alternatieven vindt grondverplaatsing plaats. Watervisie Lauwersmeer
Verspreiding van bodemverontreiniging
Peilconsolidatie
0
Nat-zoet
-
Nat-zout
-
Gedempt tij
-
Derde weg met zoutinvloed
-
Derde weg zonder zoutinvloed
-
C. Effect op wateroverlast en D. Veiligheid Met het effect op wateroverlast, wordt onder het thema ‘Watervisie Lauwersmeer’ anders omgegaan, dan onder de overige thema’s. ‘Wateroverlast’ is in het Lauwersmeer één van de doelstellingen ten behoeve van de functie natuur. Wel zal een effect optreden ten aanzien van de waterstanden op de boezem (zowel de Friese boezem als de Elektraboezem). Door de effecten op de boezemsystemen zullen in extreme situaties maatregelen zoals een maalstop en actief vasthouden van water in de deelgebieden door middel van stuwbeheer sneller of minder snel noodzakelijk zijn. De criteria inundatie en veiligheid lopen hierbij parallel en zijn daarom hier gezamenlijk genomen. Peilconsolidatie komt het meest overeen met de huidige situatie. Het streefpeil op het Lauwersmeer blijft zolang als de zeespiegelstijging dat toelaat op het niveau van NAP -0,93 m. Wel is bij dit alternatief op langere termijn (2030) een gemaal (Lauwersoog) noodzakelijk. De alternatieven Nat-zoet, Nat-zout en in mindere mate Gedempt tij hebben een vermindering van de bergingsmogelijkheden in het Lauwersmeer tot gevolg. Voor alle alternatieven geldt echter dat de veiligheid is gegarandeerd. Een toename van de frequentie van hogere waterstanden op de boezem is hiervan het resultaat. De beide alternatieven in het kader van de ‘Derde weg’ zijn gecombineerd met een gemaal waaraan eisen gesteld zijn ten aanzien van de capaciteit. Het gemaal moet in staat zijn om binnen 24 uur een hogere waterstand ten behoeve van de natuurfunctie terug te brengen tot een normaal peil.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 97 -
11 september 2008
Watervisie Lauwersmeer
Wateroverlast
Veiligheid
Peilconsolidatie
0
0
Nat-zoet
-
0
Nat-zout
-
0
Gedempt tij
-
0
Derde weg met zoutinvloed
0
0
Derde weg zonder zoutinvloed
0
0
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Het grondwater van het Lauwersmeer valt op basis van de Beslisnota KRW/WB21 onder een zout grondwaterlichaam. Dit bekent dat de inlaat van zout water in principe niet schadelijk/positief voor de bodem- en grondwaterkwaliteit zal zijn. De praktijk is echter dat diepere waterlagen en grondwater in het Lauwersmeer toch al zout zijn. Of hier nu zoet op zout grondwater op staat maakt in die zin niet uit. Voor de platen en hogere delen binnen het Lauwersmeergebied zal in geval van alternatief ‘Peilconsolidatie’ een toename van de kweldruk vanuit de Waddenzee optreden. Bij ‘Nat zoet’ zal door de hogere winterpeilen de wegzijging toenemen en zullen de grondwaterstanden op de hogere delen stijgen. De platen zullen regelmatig geïnundeerd worden met zoet water waardoor een oppervlaktewater gestuurde zoetwaterlens ontstaat. Voor ‘Nat zout’ geldt hetzelfde maar dan met zout water. Gedempt getij resulteert in hogere gemiddelde waterstanden in de zomer en lagere gemiddelde waterstanden in de winter. Het resultaat is een toename van de wegzijging in de zomer (en een afname van de kwel vanuit de Waddenzee) en een afname in de winter (en een toename van de kwel vanuit de Waddenzee). Ten aanzien van de bodem- grondwaterkwaliteit kan hier geen waarde oordeel aan gekoppeld worden. Watervisie Lauwersmeer
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Peilconsolidatie
0
Nat-zoet
0
Nat-zout
0
Gedempt tij
0
Derde weg met zoutinvloed
0
Derde weg zonder zoutinvloed
0
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit In het fase 2 onderzoek voor de Watervisie Lauwersmeer is het effect op de oppervlaktewaterkwaliteit modelmatig benaderd. Voor de ‘Derde weg’ alternatieven zijn nog geen berekeningen uitgevoerd. Voor alle berekende alternatieven met uitzondering van Gedempt tij nemen de concentratie fosfaat (totaal-P) en stikstof (totaal-N) licht af. Dit zal een positief effect hebben op de biodiversiteit. Voor Gedempt tij is sprake van een grotere daling. De verwachting is dat de alternatieven van de Derde weg niet significant anders scoren dan Nat zoet en nat zout.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 98 -
Definitief rapport
Watervisie Lauwersmeer
Oppervlaktewaterkwaliteit
Peilconsolidatie
0
Nat-zoet
0
Nat-zout
0
Gedempt tij
+
Derde weg met zoutinvloed
0
Derde weg zonder zoutinvloed
0
G. Effect op drinkwatervoorziening In de omgeving van het Lauwersmeer zijn geen drinkwaterwinningen. Het effect is neutraal. Watervisie Lauwersmeer
Drinkwatervoorziening
Peilconsolidatie
0
Nat-zoet
0
Nat-zout
0
Gedempt tij
0
Derde weg met zoutinvloed
0
Derde weg zonder zoutinvloed
0
H. Effect op de uitstoot van CO2 Peilconsolidatie komt redelijk overeen met de autonome ontwikkeling/huidige situatie. Het effect hiervan op de uitstoot van CO2 is neutraal. Voor de alternatieven van de Derde weg wordt reeds in 2015 een gemaal op Lauwersoog geplaatst. Dit gemaal zorgt ervoor dat enkele keren per jaar de waterstand op het Lauwersmeer kan worden verhoogd. Indien noodzakelijk wordt dit gemaal aangezet om binnen 24 uur het extra volume water af te voeren. Alle overige alternatieven maken de inzet van gemaal de Waterwolf (gemaal dat bij hoog water op het Lauwersmeer, water verpompt van de Elektraboezem (Noorderzijlvest) op het Lauwersmeer) vaker noodzakelijk. Watervisie Lauwersmeer
Uitstoot van CO2
Peilconsolidatie
0
Nat-zoet
-
Nat-zout
-
Gedempt tij
-
Derde weg met zoutinvloed
-
Derde weg zonder zoutinvloed
-
I. Effect op de archeologische waarden Bij de uitvoering van de beschreven alternatieven voor de inrichting van het Lauwersmeer worden kaden verhoogd. Deze liggen echter in gebieden die archeologisch lage waarden vertegenwoordigen. De effecten van de ontwikkelde alternatieven worden daarom als neutraal gescoord voor de archeologische waarden (0).
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 99 -
11 september 2008
Watervisie Lauwersmeer
Archeologische waarden
Peilconsolidatie
0
Nat zoet
0
Nat zout
0
Gedempt tij
0
Derde weg met zoutinvloed
0
Derde weg zonder zoutinvloed
0
J. Effect op Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Bij de uitvoering van de alternatieven worden kades opgehoogd die geen cultuurhistorische waarden vertegenwoordigen. Wel dient rekening te moeten worden gehouden met de inpassing in het landschap zodat de openheid van het landschap gewaarborgd blijft. Indien de ophoging van de kades gecombineerd wordt met de vergroting van de gemaalcapaciteit bij Lauwersoog (Derde weg) kunnen de kades lager worden uitgevoerd en heeft dit een minder groot effect op de landschappelijke waarden. Daarom worden de effecten als neutraal beoordeeld. Het toelaten van zout water in het Lauwersmeer heeft grote effecten op de openheid van het landschap doordat het de vestiging van de bomen tegengaat. Daarom scoort het alternatief Gedempt tij positief voor de mogelijkheden van het behoud van de landschappelijke waarden. De andere alternatieven komen overeen met de autonome ontwikkeling en scoort daarom neutraal. Voor de beleving van het landschap heeft het toelaten van zout water een positief effect op de specifieke estuariene landschappen. Hierdoor wordt het alternatief Gedempt tij als zeer positief ervaren. Aangezien in de andere alternatieven meer dynamiek wordt toegelaten en de kades niet sterk worden opgehoogd blijft het landschapen open, waardoor de overige alternatieven als positief worden beoordeeld. Watervisie Lauwersmeer
4.2.5
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarde
Peilconsolidatie
0
0
0
Nat zoet
0
+
0
Nat zout
0
+
0
Gedempt tij
+
+
0
Derde weg met zoutinvloed
0
+
0
Derde weg zonder zoutinvloed
0
+
0
Watertekort A. Effecten op Natura 2000 Een maatregel die hieronder valt is een nieuw vast te stellen verdringingsreeks, hetgeen uiteraard samenhangt met (tijdelijke) verdroging in alle Natura 2000-gebieden. Een verdringingsreeks geeft, in geval van watertekorten, aan welke vormen van gebruik voorrang krijgen ten opzichte van anderen. Voornaamste doel is het voorkomen van onomkeerbare schade. In principe geldt hiervoor een landelijk kader, maar regionale uitwerkingen hiervan zijn mogelijk. Ten aanzien van natuur geldt een lage prioriteit, tenzij onomkeerbare schade dreigt op te treden. Indien Natura 2000-gebieden binnen de nieuwe verdringingsreeks een prominentere plaats krijgen, is dit uiteraard een positief 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 100 -
Definitief rapport
effect. Verwacht wordt echter dat de huidige situatie in grote lijnen gehandhaafd zal blijven. Om ook in te toekomst de schade door watertekorten te beperken zijn naast de nieuwe verdringingsreeks ook maatregelen noodzakelijk. Hiervoor bestaan enkele alternatieven. De belangrijkste zijn: waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer in combinatie met meer mogelijkheden voor beregening. In het waterbeheerplan is gekozen voor een combinatie hiervan. Waterconservering betreft het vasthouden van water met name in het voorjaar. Dit zal leiden tot een hogere waterstand in deze gebieden. Het is op dit moment nog niet duidelijk waar de maatregelen ten behoeve van het vasthouden van water zullen plaatsvinden. Indien deze in of nabij de Natura 2000-gebieden plaatsvinden, zullen er door het stijgen van de waterstand zeker effecten optreden op de aangewezen natuurwaarden. Deze effecten kunnen zowel positief als negatief zijn, afhankelijk van de Instandhoudingsdoelen in het desbetreffende gebied. Wanneer deze maatregelen concreter zijn uit gewerkt dienen de effecten op de Natura 2000-gebieden nader onderzocht te worden. Met het gewijzigd peilbeheer zal meer worden gestuurd op de bergingssituatie in de bodem. Het is op voorhand niet te zeggen of dit gewijzigd peilbeheer de gebieden natter of droger worden. Dit hangt geheel af van de huidige situatie. Over het algemeen kan waarschijnlijk gesteld worden dat in de huidige situatie de situatie, uit voorzorg, erg droog is, waardoor door een gewijzigd peilbeheer vernatting kan optreden. Omdat het nog geheel onduidelijk is hoe deze maatregel gaat uitpakken is vooralsnog een beoordeling van de effecten op Natura 2000-gebieden niet mogelijk. Voornamelijk de hoger gelegen gebieden in het zuidoosten van Fryslân worden op dit moment niet beregend. Door hier wateraanvoer te realiseren vanuit Drenthe kan hier beregend worden en droogteschade voorkomen worden. Naar verwachting zal deze vernatting een licht positief effect hebben op de Natura 2000-gebieden in het zuidoosten van Fryslân (met name het Drents-Friese Wold). Watertekort
Natura 2000
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
-/+/0
Alternatieven Watertekort
Natura 2000
Waterconservering
-/+/0
Gewijzigd peilbeheer
-/+/0
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Bij het alternatief waterconservering zijn meerdere inrichtingsmogelijkheden. Afhankelijk van de gekozen inrichting zal verplaatsing van grond plaatsvinden. Door per locatie te bekijken welke risico’s er liggen met betrekking tot verspreiding van bodemverontreinigingen kan dit, risico worden verkleind. Het effect op grondwaterstromingen zal over het algemeen gering en tijdelijk van karakter zijn. Wel is het risico op wateroverlast bij waterconservering groter.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 101 -
11 september 2008
Ook bij een gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer in combinatie met beregening verandert de grondwaterstroming. De mate waarin is niet duidelijk aan te geven. Wel kan dit in een gebied waar nu geen wateraanvoer plaatsvindt, gedurende het zomerseizoen groot zijn. Watertekort
Verspreiding van bodemverontreiniging
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
-/+/0
Alternatieven Watertekort
Verspreiding van bodemverontreiniging
Waterconservering
0/-
Gewijzigd peilbeheer
-/+/0
C. Effect op wateroverlast Waterconservering heeft een vermindering van het beschikbare bergingsvolume tot gevolg. Dit verhoogt het risico op wateroverlast. De overige alternatieven hebben naar verwachting geen effect op wateroverlast. Watertekort
Wateroverlast
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
-/0
Alternatieven Watertekort
Wateroverlast
Waterconservering
-
Gewijzigd peilbeheer
0
D. Effect op veiligheid De verdringingsreeks heeft betrekking op situaties met een extreem watertekort. Er is geen relatie met het risico op wateroverlast door het breken of overstromen van kades in het winterhalf jaar. Afhankelijk van de inrichting ten behoeve van conservering is het mogelijk dat de boezem ook in het winterhalf jaar extra wordt belast. Met behulp van aanvullende beheersmaatregelen in de vorm van het automatiseren en beweegbaar maken van stuwen kan dit risico worden verkleind. De beide overige varianten hebben geen effect op de veiligheid. Watertekort
Veiligheid
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
0/-
Alternatieven Watertekort Waterconservering Gewijzigd peilbeheer
Veiligheid 0/0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 102 -
Definitief rapport
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Waterconservering resulteert in hogere grondwaterstanden (afhankelijk van de inrichting met name in het voorjaar). In landbouw gebieden leiden deze nattere omstandigheden tot mobilisatie van fosfaat en een toename van de denitrificatie. Op veengronden zal de mineralisatie afnemen. Netto betekent dit voor veengronden een positief effect. Voor de overige gronden is dit neutraal. Voor de grondwaterbeschermingsgebieden op met name de zandgronden kan dit beteken dat het grondwater extra belast wordt met fosfaat en minder met nitraat. De mate waarin is afhankelijk van de historische intensiteit van bemesting. Beregening zorgt ervoor dat bodem en grondwater meer worden belast met IJsselmeerwater. Of dit negatief is hangt af van de lokale situatie. Watertekort
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
0/-
Alternatieven Watertekort
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Waterconservering
0/-
Gewijzigd peilbeheer
0
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Zoals aangegeven resulteert waterconservering tot hogere grondwaterstanden. De effecten staan beschreven onder bodem- en grondwaterkwaliteit. Wel zal door hogere grondwaterstanden oppervlakkige afspoeling van nutriënten toenemen. Dit zal ten goede komen aan de biodiversiteit. Watertekort
Oppervlaktewaterkwaliteit
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
0/-
Alternatieven Watertekort
Oppervlaktewaterkwaliteit
Waterconservering
0/-
Gewijzigd peilbeheer
0
G. Effect op de drinkwatervoorziening Er worden geen significante effecten op de drinkwatervoorziening verwacht. Alleen bij het alternatief wateraanvoer zullen gedurende de zomerperiode hogere peilen aanwezig zijn die van invloed zijn op het intrekgebied van de winningen ter plekke. Dit effect wordt als verwaarloosbaar beschouwd. Watertekort
Drinkwatervoorziening
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 103 -
11 september 2008
Alternatieven Watertekort
Drinkwatervoorziening
Waterconservering
0
Gewijzigd peilbeheer
0
H. Effect op de uitstoot van CO2 De verdringingsreeks zorgt in extreme situaties alleen voor de verdeling over de verschillende watervragers (waterbeheerders). In dit geval gaat het om verdeling van IJsselmeerwater. Het heeft netto geen effect op de wateraanvoer. Conservering van water vermindert wel de vraag naar water en vermindert tevens de afvoer van water. Wateraanvoer in een gebied waar dit in het verleden niet mogelijk was veroorzaakt een toename van de totaal noodzakelijke wateraanvoer. Watertekort
Uitstoot van CO2
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
+/0
Alternatieven Watertekort
Uitstoot van CO2
Waterconservering
+
Gewijzigd peilbeheer
0
I. Effect op de archeologische waarden De maatregelen voor het langer vasthouden van water kunnen een neutraal tot positief effect hebben als dit leidt tot structureel hogere peilen, waardoor de archeologische waarden beter beschermd blijven. Daarom scoort deze maatregel neutraal tot positief. Ditzelfde geldt voor wateraanvoer. Van de overige maatregelen worden geen effecten verwacht en scoren neutraal. Watertekort
Archeologische waarden
Nieuwe verdringingsreeks
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
+/0
Alternatieven Watertekort Waterconservering Gewijzigd peilbeheer
Archeologische waarden +/0 0
J. Effect op Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Maatregelen voor het langer vasthouden van water (waterconservering) kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd. Hierbij is ook de mogelijkheid van het dempen van sloten. Als dit willekeurig gebeurt, zal dit een negatief effect hebben op het landschap. Als het op een manier gebeurt dat het aansluit bij de kernkwaliteiten van het landschap dan kan dit juist een positief effect hebben. Van de overige maatregelen worden geen ingrepen in het landelijk gebied verwacht en deze scoren daarom neutraal.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 104 -
Definitief rapport
Landschappelijke
Watertekort
waarden
Nieuwe verdringingsreeks Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden
0
0
0
-/+
-/+
0
Alternatieven Watertekort Waterconservering Gewijzigd peilbeheer
4.2.6
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden
-/+
-/+
0
0
0
0
Verdroging A. Effect op Natura 2000 Een maatregel die onder dit aspect wordt genoemd is de prioritaire aanpak van Natura 2000-gebieden met een ‘sense of urgency’ voor de wateropgave. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van deze gebieden met bijbehorend doel, afgeleid uit het Natura 2000-doelendocument van LNV. Tabel 4.3 Friese Natura 2000-gebieden met een ‘sense of urgency’ wateropgave Natura 2000-gebied
Sense of urgency
Duinen Schiermonnikoog
Graslanden, gradiënt binnenduinrand
Oudegaaster Brekken
Plas-dras situaties (zeeklei)
Alde Feanen
Evenwichtig systeem (laagveen-plassen), compleetheid in ruimte en tijd (laagveen-moerassen)
De Deelen
Evenwichtig systeem (laagveen-plassen)
Wijnjeterper Schar
Beekdalflanken (beekdalgraslanden en veenvormende vegetaties)
Voor veel van deze systemen geldt dat ze afhankelijk zijn van relatief hoge grondwaterstanden die ’s zomers niet te ver uitzakken (beperkte fluctuatie). Aanpak van verdroging van deze gebieden is daarom zeer positief voor de Natura 2000-doelen. Verdroging
Natura 2000
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur ‘sense of urgency’
+
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Het effect van prioritering van de ‘sense of urgency’ gebieden heeft tot gevolg dat specifieke gebieden eerder opgepakt worden dan in het huidige beleid. Afhankelijk van de noodzakelijke/gekozen maatregelen kan hierbij grond worden verplaatst of grondwaterstromingen veranderen. Hierbij is echter uitsluitend sprake van verandering in de verdeling over de tijd, aangezien de autonome ontwikkeling/huidig beleid ook al uitgaat van het nemen van maatregelen. Alleen de volgorde waarin gebieden worden aangepakt is gewijzigd. Dit effect wordt daarom als neutraal beoordeeld.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 105 -
11 september 2008
Verdroging
Verspreiding van bodemverontreiniging
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur
0
‘sense of urgency’
C. Effect op wateroverlast Zie effect op verspreiding van verontreinigingen. Verdroging
Wateroverlast
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke
0
natuur ‘sense of urgency’
D. Effect op veiligheid Zie effect op verspreiding van verontreinigingen. Verdroging
Veiligheid
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur
0
‘sense of urgency’
E. Effect op grondwater-/bodemkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Zie effect op verspreiding van verontreinigingen. Verdroging
Grondwater- en bodemkwaliteit
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur
0
‘sense of urgency’
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Zie effect op verspreiding van verontreinigingen. Verdroging
Oppervlaktewaterkwaliteit
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur
0
‘sense of urgency’
G. Effect op drinkwatervoorziening Zie effect op verspreiding van verontreinigingen. Verdroging
Drinkwatervoorziening
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur
0
‘sense of urgency’
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 106 -
Definitief rapport
H. Effect op de uitstoot van CO2 De ‘sense of urgency’ gebieden zijn deels veengebieden. Tegengaan van verdroging vermindert de veenoxidatie en daarmee de uitstoot van CO2. Verdroging
Uitstoot van CO2
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur
+
‘sense of urgency’
I. Effect op de archeologische waarden Bij het tegengaan van verdroging zal het grondwater hoger komen te staan. In het algemeen leidt dit tot een betere bescherming van de archeologische waarden en daarom wordt dit effect neutraal tot positief gescoord. Verdroging
Archeologische waarden
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur ‘sense of urgency’
+/0
J. Effect op Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Het tegengaan van verdroging leidt tot een verbetering van specifieke natuur die afhankelijk is van grondwater. Dit zal leiden tot een neutraal tot positief effect op de landschapsbeleving en de landschappelijke waarden. De maatregelen hebben een neutraal effect op de cultuurhistorische waarden. Verdroging
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur ‘sense
+/0
+/0
0
of urgency’
4.2.7
Drinkwaterwinning A. Effect op Natura 2000 Verdroging van natuurgebieden is in deze context het voornaamste effect. Verzuring en vermesting kunnen weer optreden als gevolg van verdroging. Bestaande winlocaties en winhoeveelheden hebben geen effect op Natura 2000gebieden. Het zoeken naar nieuwe grondwaterwinlocaties in Fryslân kan, afhankelijk van de ligging van de winning, invloed hebben op Natura 2000-gebieden. Op grond van de Natuurbeschermingswet is het echter nu al noodzakelijk effecten van nieuwe winningen op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen. Hierdoor wordt bij de locatiekeuze reeds rekening gehouden met de beschermde natuurwaarden en geldende doelen in de Natura 2000-gebieden. Toch kunnen negatieve effecten (die vergunbaar zijn) niet worden uitgesloten. Uitbreiding van de grondwaterwinning bij Nij Beets is vooral van belang voor Van Oordt’s Mersken. Blauwgraslanden en Heischrale graslanden worden in dit gebied beschermd als ook de kleine en de grote modderkruiper, een drietal broedvogelsoorten Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 107 -
11 september 2008
(kemphaan, grutto en paapje) en enkele niet-broedvogels (kolgans, brandgans, smient en grutto). Doelen zijn voor zover bekend nog niet geformuleerd. Voornamelijk Blauwgraslanden zijn gevoelig voor verdroging. Het uitbreiden van de winning leidt naar verwachting tot een (verdere) daling van de grondwaterstanden in het gebied, hetgeen potentieel leidt tot een verslechtering van de kwaliteit en een afname van het areaal blauwgrasland in het gebied. Hiervan ondervinden vervolgens kemphaan, grutto en paapje weer negatieve effecten. Dit moet worden beoordeeld als negatief. De overige beschermde natuurwaarden zijn, uiteraard met uitzondering van de vissen, minder gevoelig voor verdroging. De grote en kleine modderkruiper ondervinden pas nadelige gevolgen wanneer sloten daadwerkelijk permanent gaan droogvallen. Overigens heeft onderzoek aangetoond dat tengevolge van aanwezige slecht doorlatende lagen het effect op de grondwaterstand van extra winning relatief klein is. Drinkwaterwinning
Natura 2000
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
-
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
-/0
Alternatieven Groote wielen wordt beïnvloed door de winning in Noardburgum. Hier zijn allerlei zeldzame natte natuurwaarden (onder andere meren met krabbescheer, blauwgraslanden, bittervoorn, waterspitsmuis en noordse woelmuis) beschermd. Ontzilting van het gewonnen water betekent in principe behoud van de huidige situatie voor zover het onttrekkingen betreft. Het effect wordt dan ook als neutraal beoordeeld. Drinkwaterwinning
Natura 2000
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
0
Oppervlaktewater als bron
0
Door inlaat van eutroof oppervlaktewater uit de polder treedt vermesting op. De voedselarme Habitattypen in de duingebieden op de Waddeneilanden zijn hier bijzonder gevoelig voor. Vooral de vochtige duinvalleien en de natte en vochtige heidevegetaties zijn gevoelig voor vermesting. Een voordeel van de inlaat is dat verdroging wordt tegengegaan. Voor als nog wordt deze maatregel echter als negatief beoordeeld. De winning van brakgrondwater zal naar verwachting weinig effect hebben op de Habitattypen op de Waddeneilanden. Geen van de Habitattypen is afhankelijk van brak grondwater. Deze activiteit wordt dan ook als neutraal beoordeeld. Indien de waterwinning van brak grondwater leidt tot een vermindering van de huidige grondwaterwinning zal dit een positief effect hebben op de Habitattypen in de duingebieden. De grondwaterwinningen vormen namelijk een van de grootste knelpunten op de Waddeneilanden. Indien de huidige waterwinning door de bevordering van waterbesparing kan worden verminderd, zal dit een positief effect hebben op de Natura 2000-gebieden op de Waddeneilanden.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 108 -
Definitief rapport
Drinkwaterwinning
Natura 2000
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door
-
middel van infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater
+/0
Bevordering van waterbesparing
+
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Effect op verspreiding van bodemverontreinigingen treedt op wanneer er een verandering plaatsvindt in de grondwaterstroming. Dit gebeurt per definitie bij nieuwe of uitbreiding van grondwaterwinlocaties. Drinkwaterwinning
Verspreiding van bodemverontreiniging
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
-
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
-
Alternatieven De alternatieven hebben geen effect omdat geen extra grondwater wordt onttrokken. Drinkwaterwinning
Verspreiding van bodemverontreiniging
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
0
Oppervlaktewater als bron
0
Zowel het gebruik van oppervlaktewater (inclusief infiltratie) als de winning van brak grondwater heeft een verandering van grondwaterstroming tot gevolg. Daarnaast kan infiltratie in de duinen vergravingen noodzakelijk maken. In het duingebied zijn echter nauwelijks bodemverontreinigingen aanwezig. Drinkwaterwinning
Verspreiding van bodemverontreiniging
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door
0/-
middel van infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater
0/-
Bevordering van waterbesparing
0
C. Effect op wateroverlast Grondwaterwinningen werken wel door in de deelsystemen doordat de grondwaterstanden (afhankelijk van de winningslocatie) gemiddeld lager liggen. Echter omdat bij de bepaling van de winningslocatie gekeken wordt naar juist het beperken van dit effect zal dit effect bij nieuwe winlocaties gering zijn. Ook de huidige locatie Nij Beets vindt plaats onder keileem en potklei lagen. Het effect op inundatie wordt daarom als verwaarloosbaar beschouwd.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 109 -
11 september 2008
Drinkwaterwinning
Wateroverlast
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
0
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
0
Alternatieven Het onttrekken van oppervlaktewater ten behoeve van drinkwater kan alleen wanneer in een deelsysteem onttrokken wordt lokaal van invloed zijn op wateroverlast. Feit is dat vanwege de bedrijfszekerheid alleen uit grotere systemen onttrokken zal worden. In Fryslân betekent dit een onttrekking vanuit de boezem. De hoeveelheden zijn echter te klein om via de boezem effect te hebben op wateroverlast (bij volledige onttrekking uit oppervlaktewater spreken we over 0,03 mm/dag). Drinkwaterwinning
Wateroverlast
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
0
Oppervlaktewater als bron
0
De effecten van de alternatieve maatregelen op de Waddeneilanden op wateroverlast zijn verwaarloosbaar. Drinkwaterwinning
Wateroverlast
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door
0
middel van infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater
0
Bevordering van waterbesparing
0
D. Effect op veiligheid De hoeveelheden die worden onttrokken kunnen ten aanzien van het effect op de veiligheid als verwaarloosbaar worden beschouwd. Drinkwaterwinning
Veiligheid
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
0
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
0
Alternatieven Drinkwaterwinning
Veiligheid
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
0
Oppervlaktewater als bron
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 110 -
Definitief rapport
Drinkwaterwinning
Veiligheid
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door middel van
0
infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater
0
Bevordering van waterbesparing
0
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Nieuwe grondwaterwinningen kunnen voor een lokale verlaging van de grondwaterstand zorgen. Er wordt vanuit gegaan dat bij de locatie keuze al wordt gekeken naar een minimalisatie van deze verlaging. Het effect op grondwater en bodemkwaliteit wordt daarom als neutraal beschouwd. Drinkwaterwinning
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
0
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
0
Alternatieven Er wordt geen effect van de alternatieven verwacht. Drinkwaterwinning
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
0
Oppervlaktewater als bron
0
Infiltratie van polderwater in de duinen zal in beperkte mate van invloed zijn op de bodem en grondwaterkwaliteit in de duinen. Van de overige maatregelen zijn geen effecten op bodem-/grondwaterkwaliteit te verwachten Drinkwaterwinning
Bodem-, grondwaterkwaliteit
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door
0/-
middel van infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater
0
Bevordering van waterbesparing
0
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Er zijn geen effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit te verwachten. Drinkwaterwinning
Oppervlaktewaterkwaliteit
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
0
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 111 -
11 september 2008
Alternatieven Er zijn geen effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit te verwachten. Drinkwaterwinning
Oppervlaktewaterkwaliteit
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
0
Oppervlaktewater als bron
0
Drinkwaterwinning
Oppervlaktewaterkwaliteit
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door
0/-
middel van infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater
0
Bevordering van waterbesparing
0
G. Effect op drinkwatervoorziening Alle maatregelen zijn primair op drinkwatervoorziening gericht. Drinkwaterwinning
Drinkwatervoorziening
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
+
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
+
Alternatieven Alle alternatieven zijn primair gericht op de drinkwatervoorziening. Drinkwaterwinning
Drinkwatervoorziening
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
+
Oppervlaktewater als bron
+
Drinkwaterwinning
Drinkwatervoorziening
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door middel van infiltratie in de duinen
+
Winning van brak grondwater
+
Bevordering van waterbesparing
+
H. Effect op de uitstoot van CO2 In feite kosten alle maatregelen (met uitzondering van bestaande winningen) en alternatieven extra energie. Uitgaande van het feit dat per definitie extra drinkwaterwinning noodzakelijk is wordt hierbij uitgegaan van grondwaterwinning als autonome ontwikkeling.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 112 -
Definitief rapport
Drinkwaterwinning
Uitstoot van CO2
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
0
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
0
Alternatieven Ontzilting van grondwater als gebruik van oppervlaktewater kost extra energie (zuivering). Drinkwaterwinning
Uitstoot van CO2
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
-
Oppervlaktewater als bron
-
Voor de Waddeneilanden geldt dat de transport ten behoeve van infiltratie en de zuivering van brak grondwater extra energie kost. Waterbesparing is altijd positief ten aanzien van CO2 uitstoot. Drinkwaterwinning
Uitstoot van CO2
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door
-
middel van infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater
-
Bevordering van waterbesparing
+
I. Effect op de archeologische waarden Voor het aanleggen van nieuwe grondwaterwinningen is grondverzet nodig voor de aanleg en inrichting hiervan. Hiervoor geldt dat er onderzoek gedaan moet worden naar de archeologische waarden afhankelijk van het gebied waarin de nieuwe winning ligt is een beperkt of uitgebreider onderzoek nodig. Op dit moment zijn de locaties nog niet bekend en scoren daarom neutraal. Een uitbreiding van de grondwaterwinning bij Nijbeets zal leiden tot een lagere grondwaterstand. Dit zorgt ervoor dat de archeologische waarden minder goed beschermd worden door de conserverende werking van het grondwater en scoort daarom negatief. De winlocatie ligt volgens de FAMKE advieskaart Steentijd – Bronstijd en IJzertijd – Middeleeuwen in een gebied waar karterend onderzoek noodzakelijk is. Drinkwaterwinning
Archeologische waarden
Bestaande winlocaties
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
0
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
-
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 113 -
11 september 2008
Alternatieven De alternatieven hebben geen directe gevolg voor de grondwaterstand en hebben geen grondverzet nodig en worden daarom als neutraal beoordeeld. Drinkwaterwinning
Archeologische waarden
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
0
Oppervlaktewater als bron
0
Voor de infiltratie van water in de duinen is mogelijk grondverzet noodzakelijk. Voor het duingebied is echter op basis van de FAMKE kaart geen verder onderzoek noodzakelijk. Drinkwaterwinning
Archeologische waarden
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door
0
middel van infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater
0
Bevordering van waterbesparing
0
J. Effect op Landschappelijke waarden en waardevolle cultuurlandschappen De uitbreiding van de grondwaterwinning bij Nij Beets kan mogelijk leiden tot verdroging van de specifieke blauwgraslanden Van Oordt’s Mersken. Daarom wordt deze maatregel als neutraal tot negatief gescoord voor de landsschappelijke waarde en de beleving van het landschap. Van de overige maatregelen en alternatieven worden geen negatieve effecten verwacht op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en deze maatregelen scoren daarom neutraal. Drinkwaterwinning
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden
Bestaande winlocaties
0
0
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
0
0
0
0/-
0/-
0
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
Alternatieven Drinkwaterwinning
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden
Ontzilting grondwater bij Noardburgum
0
0
0
Oppervlaktewater als bron
0
0
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 114 -
Definitief rapport
Van de maatregelen op de Waddeneilanden worden geen significante effecten verwacht. Drinkwaterwinning
Landschappelijke waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden
Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door middel van infiltratie in de
0
0
0
Winning van brak grondwater
0
0
0
Bevordering van waterbesparing
0
0
0
duinen
4.2.8
Ruimtelijke reservering primaire kering A. Effect op Natura 2000 Het aanwijzen van reserveringzones wordt als maatregel genoemd. Het betreft een relatief smalle strook langs de bestaande primaire keringen die worden gereserveerd voor in de toekomst eventueel noodzakelijk versterkingswerkzaamheden aan de primaire keringen. Totdat hiertoe noodzaak ontstaat, blijft bestaand gebruik in principe gehandhaafd. Voor zover Natura 2000-gebieden in de nabijheid van deze keringen liggen, zal te zijner tijd via of het beheerplan of een separate toetsing bezien moeten worden óf en zo ja welke effecten aan de orde zijn. Het effect wordt dan ook beoordeeld als neutraal. Ruimtelijke reservering primaire kering Reserveringszones
Natura 2000 0
Alternatieven In de praktijk zullen ook wanneer geen reserveringszones worden aangewezen in toekomst versterkingswerkzaamheden noodzakelijk zijn. Alleen zal hierbij waarschijnlijk sprake zijn van hogere kosten en beperktere mogelijkheden. Echter ook hiervoor geldt dat voor zover Natura 2000-gebieden in de nabijheid van deze keringen liggen, te zijner tijd via of het beheerplan of een separate toetsing bezien moeten worden óf en zo ja welke effecten aan de orde zijn. Het effect wordt dan ook beoordeeld als neutraal. Ruimtelijke reservering primaire kering Niet aanwijzen van reserveringszones
Natura 2000 0
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Het alternatief is in eerste instantie puur administratief. Op termijn kunnen inrichtingsmaatregelen plaatsvinden maar deze zijn ook zonder het vastleggen van reserveringszones noodzakelijk. Het effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen is daarom neutraal. Ruimtelijke reservering primaire kering
Verspreiding van bodemverontreiniging
Reserveringszones
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 115 -
11 september 2008
Alternatieven Ruimtelijke reservering primaire kering
Verspreiding van bodemverontreiniging
Niet aanwijzen van reserveringszones
0
C. Effect op wateroverlast Er is geen effect op wateroverlast te verwachten. Ruimtelijke reservering primaire kering Reserveringszones
Wateroverlast 0
Alternatieven Ruimtelijke reservering primaire kering Niet aanwijzen van reserveringszones
Wateroverlast 0
D. Effect op veiligheid Het aanwijzen van reserveringszones is bedoeld om toekomstige versterking van de primaire keringen eenvoudiger te maken. Het directe effect op de veiligheid is nul. Echter de veiligheid in de toekomst is gebaat bij de aanwijzing van reserveringszones. Het effect op de veiligheid is daarom als positief beoordeeld. Ruimtelijke reservering primaire kering Reserveringszones
Veiligheid +
Alternatieven Het niet aanwijzen van reserveringszones kan bij in de toekomst noodzakelijke versterkingen tot vertragingen leiden. Omdat echter in dit geval de maatregel wordt beoordeeld ten opzichte van een situatie zonder reserveringszones is de score 0. Ruimtelijke reservering primaire kering Niet aanwijzen van reserveringszones
Veiligheid 0
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Er is geen effect op bodem-/grondwaterkwaliteit te verwachten. Ruimtelijke reservering primaire kering
Bodem- en grondwaterkwaliteit
Reserveringszones
0
Alternatieven Ruimtelijke reservering primaire kering
Bodem- en grondwaterkwaliteit
Niet aanwijzen van reserveringszones
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 116 -
Definitief rapport
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Er zijn geen effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit te verwachten. Ruimtelijke reservering primaire kering
Oppervlaktewaterkwaliteit
Reserveringszones
0
Alternatieven Ruimtelijke reservering primaire kering
Oppervlaktewaterkwaliteit
Niet aanwijzen van reserveringszones
0
G. Effect op drinkwatervoorziening Er zijn geen drinkwaterwinningen drinkwatervoorziening is nul. Ruimtelijke reservering primaire kering
nabij
de
zeekering.
Het
effect
op
de
Drinkwatervoorziening
Reserveringszones
0
Alternatieven Ruimtelijke reservering primaire kering
Drinkwatervoorziening
Niet aanwijzen van reserveringszones
0
H. Effect op de uitstoot van CO2 Er is geen effect op de uitstoot van CO2 te verwachten. Ruimtelijke reservering primaire kering Reserveringszones
Uitstoot van CO2 0
Alternatieven Ruimtelijke reservering primaire kering Niet aanwijzen van reserveringszones
Uitstoot van CO2 0
I. Effect op de archeologische waarden De maatregel is administratief totdat de noodzaak ertoe aanleiding geeft. Afhankelijk van de locatie zal dan mogelijk nader archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn volgens FAMKE. De maatregel scoort daarom neutraal. Ruimtelijke reservering primaire kering
Archeologische waarden
Reserveringszones
0
Alternatieven Ruimtelijke reservering primaire kering
Archeologische waarden
Niet aanwijzen van reserveringszones
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 117 -
11 september 2008
J. Effect op Landschappelijke waarden en waardevolle cultuurlandschappen De maatregel is administratief totdat de noodzaak ertoe aanleiding geeft. Daadwerkelijke verhoging of aanleg van primaire keringen heeft grote effecten op het landschap en mogelijk ook cultuurhistorische waarden. Afhankelijk van de exacte locatie zal dan nader bepaald worden wat het effect is. De maatregel scoort nu neutraal. Ruimtelijke reservering primaire kering
Landschappelijke
Landschapsbeleving
waarden
Reserveringszones
0
0
Landschappelijke
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden 0
Alternatieven Ruimtelijke reservering primaire kering
waarden
Niet aanwijzen van reserveringszones
4.2.9
Cultuurhistorische waarden
0
0
0
Zandige keringen Waddeneilanden A. Effect op Natura 2000 De gewenste ligging van de zandige kering voor de Waddeneilanden is onderwerp van deze subparagraaf. De Natura 2000-gebieden Duinen Ameland, Duinen Terschelling, Duinen Schiermonnikoog, Duinen Vlieland en Waddenzee behoren ook tot deze zandige kering. De zandige kering zal geen invloed hebben op deze Natura 2000gebieden omdat deze geen invloed heeft op een van de zeven eerder gedefinieerde parameters. Zandige keringen Waddeneilanden
Natura 2000
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Natura 2000
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Het alternatief is in eerste instantie puur administratief, het kan echter op korte of langere termijn leiden tot inrichtingsmaatregelen. Met name op Vlieland en Ameland zijn naar verwachting maatregelen noodzakelijk in de vorm van zandaanvullingen. Het is echter vanwege de locatie niet waarschijnlijk dat hierbij verspreiding van bodemverontreinigingen optreden. Zandige keringen Waddeneilanden
Verspreiding van bodemverontreiniging
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 118 -
Definitief rapport
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Verspreiding van bodemverontreiniging
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
C. Effect op wateroverlast Er is geen effect op wateroverlast te verwachten. Zandige keringen Waddeneilanden
Wateroverlast
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Wateroverlast
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
D. Effect op veiligheid Door de gewenste ligging van de zandige keringen komen delen van de bebouwing op de Waddeneilanden die nu feitelijk buitendijks liggen binnendijks te liggen. Dit geeft extra veiligheidsgaranties voor deze bebouwing. Zandige keringen Waddeneilanden
Veiligheid
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
+
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Veiligheid
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Er is geen effect op grondwater-, en bodemkwaliteit te verwachten. Zandige keringen Waddeneilanden
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Bodem-/grondwaterkwaliteit
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 119 -
11 september 2008
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Er zijn geen effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit te verwachten. Zandige keringen Waddeneilanden
Oppervlaktewaterkwaliteit
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Oppervlaktewaterkwaliteit
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
G. Effect op drinkwatervoorziening Door de gewenste ligging van de zandige keringen komt een deel van de winningen binnendijks te liggen en is daarmee beter beschermd. Zandige keringen Waddeneilanden
Drinkwatervoorziening
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
+
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Drinkwatervoorziening
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
H. Effect op de uitstoot van CO2 Er is geen effect op de uitstoot van CO2 te verwachten. Zandige keringen Waddeneilanden
Uitstoot van CO2
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Uitstoot van CO2
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
I. Effect op de archeologische waarden De maatregel is in eerste instantie administratief maar zal op lange of korte termijn tot grondverzet leiden. Volgens de FAMKE advieskaart IJzertijd – Middeleeuwen komen op Terschelling, Ameland, waardevolle gebieden voor waarbij karterend onderzoek noodzakelijk is. Deze gebieden liggen echter niet in de duinen. Zandige keringen Waddeneilanden
Archeologische waarden
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 120 -
Definitief rapport
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Archeologische waarden
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
0
J. Effect op Landschappelijke waarden en waardevolle cultuurlandschappen De maatregel is voorlopig administratief. Volgens de historische waardenkaart uit de nota Belvedère bevindt Terschelling zich in het gebied met een hoge gecombineerde cultuurhistorische waarden. Ameland en Vlieland liggen in het gebied met sectoraal cultuurhistorische waarden. Bij de daadwerkelijke aanleg van de zandige keringen zal met een goede inpassing in het landschap rekening mee moeten worden gehouden. We gaan ervan uit dat dit in de duinen goed mogelijk moet zijn. Zandige keringen Waddeneilanden
Landschappelijke waarden
Gewenste ligging zandige keringen
0
Waddeneilanden
Landschapsbeleving 0
Cultuurhistorische waarden 0
Alternatief Komt overeen met de huidige situatie. Het effect is daarom 0. Zandige keringen Waddeneilanden
Landschappelijke
Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
4.2.10
waarden 0
Landschapsbeleving 0
Cultuurhistorische waarden 0
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) Het doel van de KRW is om in 2015 een verbeterde waterkwaliteit in grond- en oppervlakte water te verkrijgen. Daarom is een reeks maatregelen voorgesteld om dit doel te kunnen bereiken. De maatregelen bestaan uit inrichtings- en beheersmaatregelen en maatregelen die de nutriënten concentraties aanpakken. A. Effect op Natura 2000-gebieden De inrichtingsmaatregelen in het kader van de KRW kunnen tijdelijk een effect op de Natura 2000-gebieden en hun beschermde soorten hebben tijdens de aanleg- en eventueel de onderhoudsfase. Deze effecten kunnen gemitigeerd worden door de maatregelen op de juiste plaats, tijdstip en wijze te nemen (zie methodiek). Na uitvoering worden de effecten op de Natura 2000-gebieden als neutraal of positief ingeschat. Veel van deze inrichtingsmaatregelen verbeteren de helderheid van het water wat positief is voor het ecosysteem en bijhorende flora en fauna. Het uitbreiden van de natuurvriendelijke oevers, waterberging en boezemlanden, en beekherstel kan nieuwe leefgebieden creëren voor soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 121 -
11 september 2008
Beheersmaatregelen zoals het aanleggen van vispassage maken het watersysteem weer toegankelijk voor trekvissen. Er worden echter geen effecten verwacht op de Natura 2000-gebieden. Visstandbeheer draagt bij tot diversiteit van leefgebieden en soorten wat positief kan zijn voor Natura 2000-gebieden. Wel vindt deze maatregel plaats buiten de natuurgebieden. Nutriënten reducerende maatregelen dragen bij aan het minder voedselrijk worden van het watersysteem en het bereiken van de KRW doelen. Er worden echter geen effecten op Natura 2000-gebieden verwacht. Alleen de maatregel sanering vervuilde waterbodems of voedselrijk bodemslib heeft een tijdelijk negatief effect voor Natura 2000-gebieden (bijvoorbeeld Alde Feanen) maar het uiteindelijke resultaat kan zeer positief uitpakken. Recente projecten in de Biesbosch en het Ketelmeer laten zien dat met een doordachte uitvoering tijdelijke effecten goed kunnen worden beperkt. Maatregelen in het kader van grondwaterbescherming, kwetsbare winningen en bodemsanering hebben geen effect op Natura 2000-gebieden. Bij herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid gaat het om het uiteindelijk saneren dan wel beheersen van bestaande bodemsaneringlocaties zodanig dat de grondwaterwinning voldoende is beschermd. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Natura 2000
Uitbreiding natuurvriendelijke oevers incl. paaiplaatsen
+
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
+/0
Uitbreiding boezemlanden
+/0
Aanleg vispassages
0
Beekherstel incl. aanleg van inundatiezones
+/0
Visstandbeheer
+/0
Verwijderen voedselrijk bodemslib
-/+/0
Gedifferentieerd onderhoud
+/0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
Saneren huishoudelijke lozingen buitengebied
0
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
+/0
Sanering vervuilde waterbodems
-/+/0
Lozingen recreatievaart
+/0
Aanvullende aandacht GWB: meten, registreren voorlichten en handhaven
0
Aanvullende stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
0
Herprioriteren bodemsaneringsbeleid
-/0
Voor de ‘sense of urgency’-gebieden die voor de wateropgave aangewezen zijn moeten de KRW doelen en maatregelen afgestemd zijn op het behoud van de instandhoudingsdoelen waarvoor de gebieden aangewezen zijn. Veel van deze gebieden zijn grondwaterafhankelijk en antiverdrogingsmaatregelen zullen moeten genomen worden om de natuurkwaliteit te waarborgen. De uitwerking van de doelen voor deze Natura 2000-gebieden wordt de komende jaren vastgelegd in de
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 122 -
Definitief rapport
Beheersplannen Natura 2000. Het kan zijn dat de KRW maatregelen hierop aangepast moeten worden. Alternatieven Bij de start van de discussie over de KRW zijn in eerste instantie alle mogelijke maatregelen voor waterkwaliteitsverbetering geïnventariseerd en bediscussieerd (op basis van effectiviteit, kosten en mogelijke schade). Er zijn een aantal maatregelen afgevallen vanwege significante schade aan gebruiksfuncties (zie eerder). B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Beheer en onderhoud Visstandbeheer (wegvangen van Brasem) heeft een positief effect op de verspreiding van waterbodem verontreinigingen. Brasem woelt de bodem om, op zoek naar voedsel. Het opgewervelde slib met daaraan verbonden eventuele verontreinigingen zal met de stroming worden meegenomen en elders in de waterloop worden gedeponeerd. Het verwijderen van voedselrijk bodemslib (en overigens ook voor sanering van vervuilde waterbodems) voorkomt verspreiding van waterbodemverontreiniging. Gedifferentieerd onderhoud heeft geen effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen. Inrichting Alle inrichtingsmaatregelen hebben een verplaatsing van grond tot gevolg. Bij de uitwerking van deze maatregelen dient expliciet gekeken te worden naar de aanwezige verontreinigingen. Indien dit bij de uitwerking gebeurt, is het effect verwaarloosbaar. Het effect van de inrichtingsmaatregelen op de grondwaterstroming is verwaarloosbaar. Bij uitbreiding van boezemlanden en de aanleg van inundatiezones kan door inundatie van bodemverontreiniging, verspreiding plaatsvinden. Bij de aanleg van inundatiezones en/of uitbreiding van boezemlanden dient rekening gehouden te worden met deze mogelijkheid. Het meenemen hiervan in de prioritering van bodemsaneringen is van belang. Nutriënten reductie Met uitzondering van de extra sanering van waterbodems (zie ‘Beheer en onderhoud’) hebben deze maatregelen geen effect op de verspreiding van bodemverontreiniging. Grondwater Aanvullende aandacht aan grondwaterbescherming en stimuleringsmaatregelen kan tot gevolg hebben dat verspreiding van bodemverontreinigingen extra aandacht krijgt. Ook herprioritering van bodemsaneringsbeleid kan een positief effect hebben op de verspreiding van bodemverontreinigingen als dit element wordt meegenomen in deze herprioritering.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 123 -
11 september 2008
Verspreiding van
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
bodemverontreiniging
Visstandbeheer
+
Verwijderen voedselrijk bodemslib
+
Gedifferentieerd onderhoud
0
Aanleg natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen
0
Aanleg vispassages
0
Beekherstel (inclusief aanleg inundatiezones)
0/-
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
0
Uitbreiding boezemlanden
0/-
Sanering huishoudelijke lozingen
0
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
0
Sanering vervuilde waterbodems
+
Lozingen recreatievaart
0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
Aanvullende aandacht Grondwaterbescherming
+/0
Aanvullende aandacht stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
+/0
Herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid
+/0
C. Effect op wateroverlast Beheer en onderhoud Gedifferentieerd onderhoud zal hoofdzakelijk vorm krijgen door extensiveren van het onderhoud in watergangen die overgedimensioneerd zijn (groter zijn dan strikt noodzakelijk). Door het extensiveren van onderhoud zal de gemiddelde weerstand in de waterloop toenemen. Dit vergroot in theorie de kans op wateroverlast. Het hangt van het watersysteem af of dit ook werkelijk gebeurt. Wateroverlast kan ook bepaald worden door een beperkte capaciteit van gemaal of stuw. Daarnaast kan extensivering van het onderhoud ook gecombineerd met het vergroten/verdiepen van waterlopen. In het waterbeheerplan wordt gesteld dat gedifferentieerd onderhoud alleen plaatsvindt wanneer aan- en afvoer niet negatief wordt beïnvloed. Omdat de exacte uitvoering van gedifferentieerd onderhoud (locatie en methodiek) nog niet volledig duidelijk is wordt een score van 0/- aangehouden. Het verwijderen van voedselrijk bodemslib is gunstig voor het optreden van wateroverlast. Het doorstroomprofiel wordt hierdoor vergroot. Inrichting De aanleg van natuurvriendelijke oevers en uitbreiding van de boezemlanden vergroten de waterbergingscapaciteit van de boezem en verkleinen daarmee de kans op maalstop/noodzaak voor vasthouden in gestuwd gebied. Deze maatregelen scoren daarom positief op wateroverlast (zie ook onderdeel ‘Vasthouden bergen en afvoeren/Veiligheidsplan’).
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 124 -
Definitief rapport
De uitbreiding van waterberging in deelsystemen heeft een direct positief effect op wateroverlast (zie ook onderdeel ‘Vasthouden bergen en afvoeren/Veiligheidsplan’). Beekherstel inclusief inundatiezones heeft een neutral effect op wateroverlast (wateroverlast neemt wel toe maar gerichte inundatiezones compenseren dit negatieve effect). Nutriënten reductie De sanering van vervuilde waterbodems heeft een positief effect op de afvoercapaciteit van de betreffende watergang en daarmee op het optreden van wateroverlast. De overige maatregelen voor nutriënten reductie hebben geen effect op wateroverlast. Bij afkoppelen wordt er vanuit gegaan dat de waterberging in stedelijk gebied dusdanig is ingericht (gedimensioneerd) dat geen extra (piek) afvoer op het watersysteem terecht komt. Grondwater Geen effecten op wateroverlast te verwachten. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Wateroverlast
Visstandbeheer
0
Verwijderen voedselrijk bodemslib
+
Gedifferentieerd onderhoud
0/-
Aanleg natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen
+
Aanleg vispassages
0
Beekherstel (incl. aanleg van inundatiezones)
0
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
+
Uitbreiding boezemlanden
+
Sanering huishoudelijke lozingen
0
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
0
Sanering vervuilde waterbodems
+
Lozingen recreatievaart
0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
Aanvullende aandacht Grondwaterbescherming
0
Aanvullende aandacht stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
0
Herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 125 -
11 september 2008
D. Effect op veiligheid Beheer en onderhoud Gedifferentieerd onderhoud heeft in principe een positief effect op de veiligheid doordat de weerstand in de watergang wordt vergroot. Wanneer dit echter plaatsvindt in combinatie met het vergroten/verdiepen van watergangen wordt dit effect teniet gedaan. Het vergroten van de watergang heeft weer een extra bergingseffect waardoor minder water wordt geloosd op de boezem. Het verwijderen van voedselrijk bodemslib verkleint de weerstand in de watergang en vergroot daarmee de afvoer op de boezem. Inrichting De aanleg van natuurvriendelijke oevers en uitbreiding van de boezemlanden vergroten de waterbergingscapaciteit van de boezem en verkleinen daarmee de kans op maatgevende waterstanden (zie ook onderdeel ‘Vasthouden bergen en afvoeren/Veiligheidsplan’). De uitbreiding van waterberging in deelsystemen vergroot de bergingscapaciteit van de betreffende deelsystemen. De afvoer op de boezem wordt daardoor verkleind (zie ook onderdeel ‘Vasthouden bergen en afvoeren/Veiligheidsplan’). Beekherstel verlaagt de piekafvoeren op de boezem. Het effect op de veiligheid is daarom positief. Nutriënten reductie De sanering van vervuilde waterbodems heeft een positief effect op de afvoercapaciteit van de betreffende watergang en daarmee op het optreden van wateroverlast. De piekbelasting van de boezem wordt daardoor echter groter. De overige maatregelen voor nutriënten reductie hebben geen effect op veiligheid. Bij afkoppelen wordt er vanuit gegaan dat de waterberging in stedelijk gebied dusdanig is ingericht (gedimensioneerd) dat geen extra (piek) afvoer op het watersysteem terecht komt. Grondwater Geen effecten op veiligheid te verwachten.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 126 -
Definitief rapport
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Veiligheid
Visstandbeheer
0
Verwijderen voedselrijk bodemslib
-
Gedifferentieerd onderhoud
+/0
Aanleg natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen
+
Aanleg vispassages
0
Beekherstel (inclusief aanleg van inundatiezones)
+
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
+
Uitbreiding boezemlanden
+
Sanering huishoudelijke lozingen
0
Waterkwaliteitsspoor bij alle RWZI’s
0
Sanering vervuilde waterbodems
-
Lozingen recreatievaart
0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
Aanvullende aandacht Grondwaterbescherming
0
Aanvullende aandacht stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
0
Herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid
0
E. Effect op bodem-/grondwaterkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Beheer en onderhoud Er zijn geen effecten op grondwater- en bodemkwaliteit te verwachten. Inrichting Bij de inrichting van inundatiezones (bij beekherstel) ontstaan nattere situaties. Dit heeft effect op de mobilisatie van fosfaat (negatief), denitrificatie (positief) en mineralisatie van veen (positief). Voor veengronden is het effect netto positief voor de overige gronden is het effect neutraal. Deze verbetering van de grondwaterkwaliteit zal een positief effect hebben op de biodiversiteit. Nutriënten reductie Het grootste deel van deze maatregelen heeft uitsluitend effect op het oppervlaktewater. Grondwater Al deze maatregelen zijn primair gericht op de grondwater- en bodemkwaliteit en met name in grondwaterbeschermingsgebieden. Al deze maatregelen scoren positief.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 127 -
11 september 2008
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Grondwater- en bodemkwaliteit
Visstandbeheer
0
Verwijderen voedselrijk bodemslib
0
gedifferentieerd onderhoud
0
Aanleg natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen
0
aanleg vispassages
0
beekherstel (incl. aanleg van inundatiezones)
+/0
uitbreiding waterberging in deelsystemen
0
uitbreiding boezemlanden
0
Sanering huishoudelijke lozingen
0
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
0
Sanering vervuilde waterbodems
0
Lozingen recreatievaart
0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
Aanvullende aandacht Grondwaterbescherming
+
Aanvullende aandacht stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
+
Herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid
+
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 128 -
Definitief rapport
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit Al de KRW maatregelen zijn gericht op het verbeteren van de (ecologische) waterkwaliteit. Grondwater Al deze maatregelen zijn primair gericht op de grondwater- en bodemkwaliteit, met name in grondwaterbeschermingsgebieden. Al deze maatregelen scoren neutraal op oppervlaktewaterkwaliteit. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Oppervlaktewaterkwaliteit
Visstandbeheer
+
Verwijderen voedselrijk bodemslib
+
Gedifferentieerd onderhoud
+
Aanleg natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen
+
Aanleg vispassages
+
Beekherstel (inclusief aanleg van inundatiezones)
+
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
+
Uitbreiding boezemlanden
+
Sanering huishoudelijke lozingen
+
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
+
Sanering vervuilde waterbodems
+
Lozingen recreatievaart
+
Saneren overstorten en afkoppelen
+
Aanvullende aandacht Grondwaterbescherming
0
Aanvullende aandacht stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
0
Herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 129 -
11 september 2008
G. Effect op de drinkwatervoorziening Beheer en onderhoud Er zijn geen effecten op de drinkwatervoorziening te verwachten. Inrichting Er zijn geen effecten op de drinkwatervoorziening te verwachten. Nutriënten reductie Er zijn geen effecten op de drinkwatervoorziening te verwachten. Grondwater Al deze maatregelen zijn primair gericht op de grondwater- en bodemkwaliteit, met name in grondwaterbeschermingsgebieden. Al deze maatregelen scoren positief. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Drinkwatervoorziening
Visstandbeheer
0
Verwijderen voedselrijk bodemslib
0
Gedifferentieerd onderhoud
0
Aanleg natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen
0
Aanleg vispassages
0
Beekherstel (incl. aanleg van inundatiezones)
0
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
0
Uitbreiding boezemlanden
0
Sanering huishoudelijke lozingen
0
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
0
Sanering vervuilde waterbodems
0
Lozingen recreatievaart
0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
Aanvullende aandacht Grondwaterbescherming
+
Aanvullende aandacht stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
+
Herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid
+
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 130 -
Definitief rapport
H. Effect op de uitstoot van CO2 Beheer en onderhoud Het verwijderen van voedselrijk bodemslib kost energie maar dit betreft in principe een eenmalige actie. Het effect op de uitstoot van CO2 wordt daarom als neutraal gezien. Gedifferentieerd onderhoud kost minder energie dan het huidige onderhoud. Inrichting Alle inrichtingsmaatregelen kosten eenmalig extra energie. Er wordt vanuit gegaan dat het onderhoud vergelijkbaar in omvang is met de huidige situatie. In natuurvriendelijke oevers wordt koolstof vastgelegd. Natuurvriendelijke oevers stoten echter ook koolstof uit en dragen bij aan de productie van methaan en lachgas, twee andere broeikasgassen. Per saldo is een positief effect op de emissie van broeikasgassen niet te verwachten (Penning en Van der Vat, 2007). Nutriënten reductie Een extra zuiveringstrap bij een RWZI kost energie. De overige maatregelen kosten eenmalig energie. Grondwater De energiewinst die door deze maatregelen ontstaat voor het toekomstige zuiveringsproces is onduidelijk en is afhankelijk van toekomstige zuiveringsprocessen. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Uitstoot van CO2
Visstandbeheer
0
Verwijderen voedselrijk bodemslib
0
Gedifferentieerd onderhoud
+
Aanleg natuurvriendelijke oevers en paaiplaatsen
0
Aanleg vispassages
0
Beekherstel (incl. aanleg inundatiezones)
0
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
0
Uitbreiding boezemlanden
0
Sanering huishoudelijke lozingen
0
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s
-
Sanering vervuilde waterbodems
0
Lozingen recreatievaart
0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
Aanvullende aandacht Grondwaterbescherming
+/0
Aanvullende aandacht stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
+/0
Herprioriteren van het bodemsaneringsbeleid
+/0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 131 -
11 september 2008
I. Effect op de archeologische waarden Zoals bij de effectbeoordeling van de maatregelen die in het kader van het veiligheidsplan worden genomen, worden de maatregelen uitbreiding natuurvriendelijke oevers en uitbreiding waterberging in deelsystemen als neutraal tot negatief voor de archeologische waarden beoordeeld. Omdat ook voor het beekherstel ontgraven moet worden is een negatief effect op de archeologische waarden mogelijk. Van alle overige maatregelen worden geen effecten voor de archeologische waarden verwacht. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Archeologische waarden
Uitbreiding natuurvriendelijke oevers, inclusief paaiplaatsen
0/-
Uitbreiding waterberging in deelsystemen
0/-
Uitbreiden boezemlanden
0
Aanleg vispassages
0
Beekherstel (meandering en inundatiezones)
0/-
Visstandbeheer
0
Verwijderen voedselrijk bodemslib
0
Gedifferentieerd onderhoud
0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
Saneren huishoudelijke lozingen buitengebied
0
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI' s
0
Sanering vervuilde waterbodems
0
Lozingen recreatievaart
0
Aanvullende aandacht GWB: meten, registreren, voorlichting, handhaving
0
Aanvullende stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
0
Herprioriteren bodemsaneringsbeleid
0
J. Effect op Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Door de uitbreiding van de natuurvriendelijke oevers uit te voeren in die gebieden waardoor de kernkwaliteiten van de bijbehorende landschapstypen worden versterkt zal deze maatregel een positief effect hebben op de landschappelijke waarden. Ook de belevingswaarde van het landschap wordt hierdoor versterkt. Voor de cultuurhistorische waarden worden geen effect verwacht. Bij de uitbreiding van de berging in deelsystemen (veelal in de vorm van aanleg van natuurvriendelijke oevers) is een negatief effect te verwachten als dit willekeurig gebeurt, waardoor oude sloten- en verkavelingspatronen worden doorbroken. Door de uitbreiding aan te laten sluiten bij de kernkwaliteiten van het landschap kan het zelfs versterkend werken en heeft het een positief effect. In het verleden was er 100.000 ha boezemlanden aanwezig. De uitbreiding van het huidige areaal boezemlanden heeft een positief effect op de landschappelijke waarden en verhoogt de belevingswaarde. Het uitbreiden van de boezemlanden tot het oude areaal is een utopie, dit betekent dat gekozen moet worden voor een goede locatie om er optimaal van te kunnen profiteren.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 132 -
Definitief rapport
De aanleg van vispassages heeft een neutraal effect op de landschappelijke waarde en cultuurhistorische waarde. Het vergroot wel de belevingswaarde (voorlichting/educatie) van het landschap en wordt voor dit criterium daarom positief gescoord. Beekherstel (mits op een goede wijze ingericht) heeft een positief effect op de landschappelijke waarde, kan oude beekdallandschappen versterken en vergroot de belevingswaarde. Door bij de inrichting rekening te houden met oude cultuurhistorische elementen (bijvoorbeeld vloeivelden, herstel van oude voorde) heeft beekherstel ook een positief effect op de cultuurhistorische waarde. Van alle andere maatregelen wordt geen effect verwacht op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en deze maatregelen daarom neutraal scoren. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) Uitbreiding natuurvriendelijke oevers,
waarden
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden
+
+
0
-
+
0
Uitbreiden boezemlanden
+
+
0
Aanleg vispassages
0
+
0
+
+
+
0
0
0
inclusief paaiplaatsen Uitbreiding waterberging in deelsystemen
Beekherstel (meandering en inundatiezones) Visstandbeheer Verwijderen voedselrijk bodemslib
0
0
0
Gedifferentieerd onderhoud
0
0
0
Saneren overstorten en afkoppelen
0
0
0
0
0
0
Waterkwaliteitsspoor bij RWZI' s
0
0
0
Sanering vervuilde waterbodems
0
0
0
Lozingen recreatievaart
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Saneren huishoudelijke lozingen buitengebied
Aanvullende aandacht GWB: meten, registreren, voorlichting, handhaving Aanvullende stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen Herprioriteren bodemsaneringsbeleid
4.2.11
Landschappelijke
Waterkwaliteit EHS In Fryslân bevindt zich een aantal gebieden met zeer waardevolle waternatuur die buiten de beschermingskaders van Natura 2000 maar binnen de EHS vallen. Deze gebieden verdienen extra aandacht om de waterkwaliteit te verbeteren. Hiervoor wordt extra budget uitgetrokken en de gebieden zullen worden opgepakt gekoppeld aan landinrichting, gebiedsontwikkeling.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 133 -
11 september 2008
A. Effect op Natura 2000-gebieden Deze projecten zullen echter geen direct effect hebben op Natura 2000-gebieden aangezien ze er geen deel van uit maken. Die Natura 2000-gebieden die onder invloed staan van boezemwaterkwaliteit, kunnen profiteren van KRW maatregelen die gecombineerd worden met natuurontwikkeling in de EHS. Externe werking in positieve zin is daarom mogelijk maar afhankelijk van het project. Externe werking in negatieve zin wordt niet verwacht, omdat bij dergelijke plannen natuurbelang voorop staat en vaak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande waarden. Waterkwaliteit EHS
Natura2000
Uitvoeren projecten
0
B. Effect op de verspreiding van bodemverontreinigingen Het effect is afhankelijk van de inhoud van het project. Er kunnen in dit stadium geen uitspraken worden gedaan over de effecten. Waterkwaliteit EHS
Verspreiding van bodemverontreiniging
Uitvoeren projecten
?
C. Effect op wateroverlast Het effect is afhankelijk van de inhoud van het verbeterproject. Er kunnen in dit stadium geen uitspraken worden gedaan over de effecten. Waterkwaliteit EHS
Wateroverlast
Uitvoeren projecten
?
D. Effect op veiligheid Het effect is afhankelijk van de inhoud van het verbeterproject. Er kunnen in dit stadium geen uitspraken worden gedaan over de effecten. Waterkwaliteit EHS
Veiligheid
Uitvoeren projecten
?
E. Effect op grondwater-/bodemkwaliteit (in grondwaterbeschermingsgebieden) Het effect is afhankelijk van de inhoud van het verbeterproject. Er kunnen in dit stadium geen uitspraken worden gedaan over de effecten. Waterkwaliteit EHS
Grondwater- en bodemkwaliteit
Uitvoeren projecten
?
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 134 -
Definitief rapport
F. Effect op oppervlaktewaterkwaliteit De inhoud van de projecten zijn weliswaar onbekend maar de focus van de projecten is gericht op verbetering van de waterkwaliteit. Er mag vanuit gegaan worden dat het effect op de waterkwaliteit daarom positief is. Waterkwaliteit EHS
Oppervlaktewaterkwaliteit
Uitvoeren projecten
+
G. Effect op de drinkwatervoorziening Het effect is afhankelijk van de inhoud van het verbeterproject. Er kunnen in dit stadium geen uitspraken worden gedaan over de effecten. Waterkwaliteit EHS
Drinkwatervoorziening
Uitvoeren projecten
?
H. Effect op de uitstoot van CO2 De genoemde projecten zullen al dan niet extra energie kosten. Dit zijn echter eenmalige bijdragen aan de uitstoot van CO2. Waterkwaliteit EHS
Uitstoot van CO2
Uitvoeren projecten
0
Effect op de archeologische waarden Van deze maatregelen worden geen ingrepen in het landschap verwacht en derhalve geen effecten op de archeologische waarden verwacht. Daarom scoort deze maatregel neutraal. Waterkwaliteit EHS
Archeologische waarden
Uitvoering projecten
0
Effect op Landschappelijke waarden en waardevolle cultuurlandschappen Van deze maatregelen worden geen ingrepen in het landschap verwacht en derhalve geen effecten op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden verwacht. Daarom scoort deze maatregel neutraal. Waterkwaliteit EHS
Landschappelijke
Uitvoering projecten
waarden 0
0
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
Landschapsbeleving
Cultuurhistorische waarden 0
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 135 -
11 september 2008
4.3
Samenvatting beoordeling milieuthema’s Alle gegeven milieubeoordelingen zijn opgenomen in onderstaande tabel. A: Natura 2000 gebieden
B: Verspreiding van bodemverontreiniging
C: Wateroverlast
D: Veiligheid
E: Bodem- grondwaterkwaliteit
F: Oppervlaktewaterkwaliteit
G: Drinkwatervoorziening
H: Uitstoot CO2
I: Archeologische waarden
J: Landschappelijke en cultuurhistorische waarden
J: Landschapsbeleving
J: Cultuurhistorische waarde
0
0
+
+
0
+
0
0
0/-
-
-
0
0
0
+/-
+
0
+
0
0
0
0
0
0
0
0
+
0/-
0
0
0
0
0/-
0
0
0
Veiligheidsplan (paragraaf 4.2.1) Deelsystemen Uitbreiding berging Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10 procent Boezem Uitbreiden boezemoppervlak
0/+
0
+
+
0
+
0
0
0/-
+
+
0
Realisatie retentiepolders
0/-/+
0
+
+
0/-
0
0
0
0
0/+
0/+
0/+
-
0
+
+
0
0
0
-
0
0
0
0
Renovatie J.L. Hooglandgemaal
0/-
0
+
+
0
0
0
+/0
-
0
0
0
Gemaal Vijfhuizen
0
0
+
+
0
0
0
0
0
+
+
0
0
0
+
+
0
0
0
0
-
-
-
-
0/-
0
+
+
0
0
0
-
0
0
0
0
0/+
0
0
+
0
0
0
0
0/-
-
-
-
0/-
0
+
+
0
0
0
0
-
-
-
-
Schotgemaal Harlingen
0/-
0
+
+
0
0
0
0
0
0
0
0
Pontongemaal Harlingen
0/-
0
+
+
0
0
0
0
0
0
0
0
0/-
0
+
+
0
0
0
0
-
0
0
0
0/-
0
+
+
0
0
0
0
-
0
0
0
0/-
0
+
+
0
0
0
0
0
0
0
0
0/-
0
+
+
0
0
0
-
0
0
0
0
Anticiperen op weersvoorspellingen
Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden) Alternatieven Extra doorvoer Ropta, Zwarte Haan en Dongerdielen
Gemaal Harlingen Tjerk Hiddessluizen Gemaal ten noorden van Harlingen Mobiele pompen Voortstuwers Dokkumer Nieuwe Zijlen
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 136 -
Definitief rapport
A: Natura 2000 gebieden
B: Verspreiding van bodemverontreiniging
C: Wateroverlast
D: Veiligheid
E: Bodem- grondwaterkwaliteit
F: Oppervlaktewaterkwaliteit
G: Drinkwatervoorziening
H: Uitstoot CO2
I: Archeologische waarden
J: Landschappelijke en cultuurhistorische waarden
J: Landschapsbeleving
J: Cultuurhistorische waarde
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0/+
-
0
0
0/-
+
0
-/0
-
0/+
0/+
0
-
-
+
+
0
0
0
+/0
0
-
-
0
0/+
-
-
-
0
+
0
0/-
0
0/+
0/+
0
+
-
0
0
0/-
+
0
0/-
-
0/+
0/+
0
+
-
-
-
0
+
0
0/-
-
0/+
0/+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0/+
-
-
0/-
+
0
0
+
+
0
0
0
0
-
?/-
?/-
?/0/+
0
0
0
?/+
0
0
0
0/+
-
0
0
0
0
0
-
0
0
+
0
Derde weg zonder zoutinvloed
-
-
0
0
0
0
0
-
0
0
+
0
Peilconsolidatie
-
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Nat zoet
-/0
-
-
0
0
0
0
-
0
0
+
0
Nat zout
0
-
-
0
0
0
0
-
0
0
+
0
0/+
-
-
0
0
+
0
-
0
+
+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Peilbeheer boezem (paragraaf 4.2.2) vast peil Alternatieven zomerpeil lager omgekeerd gematigd zomerpeil lager + natuurlijk +
Peilbeheer deelsystemen (paragraaf 4.2.3) Huidige peilbeleid Alternatieven Beperking drooglegging in veenweidegebieden tot 60cm Opstellen kader drooglegging in het noordelijke kleigebied
Watervisie Lauwersmeer (paragraaf 4.2.4) Alternatieven Derde weg met zoutinvloed
Gedempt tij +
Watertekort (paragraaf 4.2.5) Nieuwe verdringingsreeks
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 137 -
11 september 2008
A: Natura 2000 gebieden
B: Verspreiding van bodemverontreiniging
C: Wateroverlast
D: Veiligheid
E: Bodem- grondwaterkwaliteit
F: Oppervlaktewaterkwaliteit
G: Drinkwatervoorziening
H: Uitstoot CO2
I: Archeologische waarden
J: Landschappelijke en cultuurhistorische waarden
J: Landschapsbeleving
J: Cultuurhistorische waarde
-/0/+
-0/+
-/0
0/-
0/-
0/-
0
+/0
+/0
+/-
+/-
0
Waterconservering
- /0/ +
0/-
-
0/-
0/-
0/-
0
+
0/+
-/+
-/+
0
Gewijzigd peilbeheer
- /0/ +
- /0/ +
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
+
0/+
0/+
0/+
0
Bestaande winningen
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Nieuwe grondwaterwinlocaties
-
-
0
0
0
0
+
0
0
0
0
0
-/0
-
0
0
0
0
+
0
-
0/-
0/-
0
0
0
0
0
0
0
+
-
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
-
0
0
0
0
-
0/-
0
0
0/-
0/-
+
-
0
0
0
0
0/+
0/-
0
0
0
0
+
-
0
0
0
0
+
0
0
0
0
0
+
+
0
0
0
0
Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer Alternatieven
Verdroging (paragraaf 4.2.6) Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur ‘sense of urgency’
Drinkwaterwinning (paragraaf 4.2.7) Vaste land
Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets Alternatieven Ontzilting grondwater bij Noardburgum Oppervlaktewater als bron
Waddeneilanden Zuivering van oppervlaktewater uit de polders door middel van infiltratie in de duinen Winning van brak grondwater Bevordering van waterbesparing
Ruimtelijke reservering primaire kering (paragraaf 4.2.8)
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 138 -
Definitief rapport
A: Natura 2000 gebieden
B: Verspreiding van bodemverontreiniging
C: Wateroverlast
D: Veiligheid
E: Bodem- grondwaterkwaliteit
F: Oppervlaktewaterkwaliteit
G: Drinkwatervoorziening
H: Uitstoot CO2
I: Archeologische waarden
J: Landschappelijke en cultuurhistorische waarden
J: Landschapsbeleving
J: Cultuurhistorische waarde
Reserveringszones
0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
0
0
+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0/+
+
0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
-/0/+
+
+
-
0
+
0
0
0
0
0
0
0/+
0
0/-
0/+
0
+
0
+
0
0
0
0
+
0
+
+
0
+
0
0
0/-
+
+
0
0
0
0
0
0
+
0
0
0
0
+
0
0/+
0/-
0
+
+/0
+
0
0
0/-
+
+
+
0/+
0
+
+
0
+
0
0
0/-
-
+
0
0/+
0/-
+
+
0
+
0
0
0
+
+
0
0
0
0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
0/+
0
0
0
0
+
0
-
0
0
0
0
-/0/+
+
+
-
0
+
0
0
0
0
0
0
0/+
0
0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
+
0
0
0
0
0
0
0
0/+
0
0
+
0
+
0/+
0
0
0
0
Alternatieven Niet aanwijzen van reserveringszones
Zandige keringen Waddeneilanden (paragraaf 4.2.9) Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden Alternatieven Geen verandering ligging zandige keringen Waddeneilanden
Europese Kaderrichtlijn Water (paragraaf 4.2.10) Visstandbeheer Verwijderen voedselrijk bodemslib Gedifferentieerd onderhoud Uitbreiding natuurvriendelijke oevers incl. paaiplaatsen Aanleg vispassages Beekherstel incl. aanleg van inundatiezones Uitbreiding waterberging in deelsystemen Uitbreiding boezemlanden Saneren huishoudelijke lozingen buitengebied Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s Sanering vervuilde waterbodems Lozingen recreatievaart Saneren overstorten en afkoppelen Aanvullende aandacht GWB: meten, registreren voorlichten en handhaven
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 139 -
11 september 2008
B: Verspreiding van bodemverontreiniging
C: Wateroverlast
D: Veiligheid
E: Bodem- grondwaterkwaliteit
F: Oppervlaktewaterkwaliteit
G: Drinkwatervoorziening
H: Uitstoot CO2
I: Archeologische waarden
J: Landschappelijke en cultuurhistorische waarden
J: Landschapsbeleving
J: Cultuurhistorische waarde
Herprioriteren bodemsaneringsbeleid
A: Natura 2000 gebieden
Aanvullende stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen
0
0/+
0
0
+
0
+
0/+
0
0
0
0
-/0
0/+
0
0
+
0
+
0/+
0
0
0
0
0
?
?
?
?
+
?
0
0
0
0
0
Waterkwaliteit EHS (paragraaf 4.2.11) Uitvoeren projecten Toelichting Het normaal lettertype geeft de voorgenomen maatregelen aan. In cursief zijn de alternatieven weergegeven.
4.4
Cumulatieve effecten Elk onderdeel dat in deze milieurapportage is meegenomen is ontstaan uit een specifieke vraagstelling. Het Veiligheidsplan is voortgekomen uit de wens om het watersysteem voor extreem natte situaties klaar te maken voor de toekomst. De KRW is gericht op de het verbeteren van de chemische, ecologische en morfologische kwaliteit van het watersysteem. Zo, kan voor ieder onderdeel een vraagstelling worden geformuleerd. Wel wordt bij alle onderzoeken die ten grondslag liggen aan de keuze voor een bepaald alternatief gekeken naar de neveneffecten die dit heeft op andere milieuthema’s. Voorbeelden zijn de milieubeoordeling voor ‘Vasthouden, bergen en afvoeren’ en het PlanMER voor de Watervisie Lauwersmeer.
4.4.1
Cumulatieve milieueffecten uit perspectief van de milieubeoordelingscriteria Kijkend naar de milieubeoordeling zoals aangegeven in paragraaf 4.2 dan blijkt dat de primaire milieuthema’s (Veiligheid, wateroverlast en oppervlaktewaterkwaliteit) goed worden bediend. De thema’s ‘Verspreiding van bodemverontreinigingen’ en ‘Archeologische waarden’ zijn schijnbaar op dit niveau nog niet concreet meegenomen. Voor beide geldt dat bij concretisering van het beleid, waarbij maatregelen aan locaties worden gekoppeld hier alsnog naar gekeken moet worden (dit is ook wettelijk geregeld). Natura 2000 Ten aanzien van Natura 2000 is regelmatig onzekerheid over potentiële negatieve effecten. Ook hiervoor geldt dat dit in belangrijke mate veroorzaakt wordt door de onduidelijkheid die nu bestaat ten aanzien van de exacte invulling van maatregelen of het beheer wat met de maatregel kan worden gevoerd. Algemeen zijn er drie onderdelen die ten aanzien van Natura 2000 beter kunnen scoren. Het gaat hierbij om 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 140 -
Definitief rapport
het Veiligheidsplan (afhankelijk van de exacte invulling en mogelijke mitigerende maatregelen), Peilbeheer boezem en Peilbeheer deelsystemen. Voor het peilbeheer boezem is deze keuze gemaakt op basis van de hoge kosten bij een meer natuurlijk peilbeheer. Voor de deelsystemen geldt dat het afhangt van de invulling van GGOR. Een effect wat door verschillende maatregelen in meer of mindere mate wordt veroorzaakt is een nivellering van de waterstand op boezem. Met name gemaal Lauwersoog is hierin belangrijk, maar ook het vergroten van het boezemoppervlak (wel heeft dit ook een positief effect door de vergroting van het leefgebied van de Noordse Woelmuis), het anticiperen op weersvoorspellingen hebben een nivellerend effect op de boezemwaterstand. Dit is ongunstig voor soorten als de Noordse Woelmuis. Het vergroten van het boezemoppervlak heeft daarnaast een positief effect voor de noordse woelmuis Verspreiding van bodemverontreinigingen Op verspreiding van bodemverontreinigingen doen zich geen cumulatieve effecten voor. Wateroverlast De voorgenomen maatregelen zijn vrijwel allemaal positief of neutraal ten aanzien van wateroverlast. Alleen waterconservering kan eventueel wateroverlast vergroten. Veiligheid Ook veiligheid is een van de primaire onderdelen van het waterbeheer. De voorgenomen maatregelen zijn vrijwel allemaal positief dan wel neutraal ten aanzien van veiligheid. Bodem-/grondwaterkwaliteit De voorgenomen maatregelen scoren over het algemeen neutraal ten aanzien van het effect op bodem- en grondwaterkwaliteit. Oppervlaktewaterkwaliteit Ook de oppervlaktewaterkwaliteit lijkt door de voorgenomen maatregelen te verbeteren. Belangrijkste element hierbij is de Europese Kaderrichtlijn Water. Drinkwatervoorziening De voorgenomen maartregelen zijn over het algemeen positief of neutraal voor de drinkwatervoorziening. Uitstoot van CO2 Energie verbruik of uitstoot van CO2 vormt een milieuthema dat niet volledig in beslissingen (van de in het milieurapport opgenomen onderwerpen) lijkt te worden meegenomen. Dit betreft dan zowel het energie verbruik als de oxidatie van veen. In de plannen wordt wel aangegeven dat bij de uitvoering van enkele maatregelen hier wel naar gekeken zal worden.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 141 -
11 september 2008
Archeologie, Landschap en cultuurhistorie Voor archeologie, landschap en cultuurhistorie kan allen worden aangegeven dat onderzoek moet worden gedaan wanneer concrete maatregelen worden genomen of dat de maatregelen dusdanig moet worden uitgevoerd dat ze passen binnen hun omgeving. 4.4.2
Cumulatieve milieueffecten uit perspectief van de voorgenomen maatregelen Veiligheidsplan, deelsystemen De in het veiligheidsplan voorgenomen maatregelen voor de deelsystemen scoren positief op wateroverlast, veiligheid en oppervlaktewaterkwaliteit. Dit is logisch, aangezien dit de achterliggende doelstellingen zijn die het waterschap en de provincie met deze maatregelen willen bereiken. De milieucriteria landschapsbeleving en landschappelijke waarden scoren negatief voor de voorgenomen maatregel Uitbreiding berging. Alle overige milieucriteria scoren neutraal. Veiligheidsplan, boezem De in het veiligheidsplan voorgenomen maatregelen voor de boezem scoren positief op wateroverlast en veiligheid. De maatregelen Uitbreiden boezemoppervlak scoort daarnaast ook positief op landschapsbeleving, landschappelijke waarden en oppervlaktewaterkwaliteit. Deze maatregel scoort op geen enkel milieucriterium negatief. Gemaal Vijfhuizen scoort ook positief op landschapsbeleving en landschappelijke waarden. Optimalisatie van de doorvoer Ropta en Dongerdielen en het uitvoering van het herstelprogramma kaden scoren negatief op archeologische waarden, landschappelijke waarden, landschapsbeleving en cultuurhistorische waarde. Anticiperen op weersvoorspellingen scoort negatief op Uitstoot CO2 en Natura 2000gebieden. Renovatie van het Hooglandgemaal scoort negatief op archeologische waarde. Aanleg van een gemaal bij Lauwersoog scoort negatief op Uitstoot CO2. Peilbeheer boezem De voorgenomen maatregel met een vast peil voor de gehele boezem scoort op alle milieucriteria neutraal en heeft dus geen enkel negatief milieueffect. Dit wordt veroorzaakt doordat het huidige beleid niet verandert. Wel scoren alternatieven op verschillende punten beter. Peilbeheer deelsystemen De voorgenomen maatregel doorgaan met het huidige peilbeleid scoort op alle milieucriteria neutraal en heeft dus geen enkel negatief milieueffect. Watervisie Lauwersmeer Over de Watervisie Lauwersmeer is nog geen besluit genomen. Daarom zijn hier geen voorgenomen maatregelen voor, enkel alternatieven. Watertekort Toepassing van de voorgenomen maatregel Nieuwe verdringingsreeks scoort neutraal, terwijl de voorgenomen maatregel Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer wisselend positief, neutraal en negatief scoort.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 142 -
Definitief rapport
Verdroging De voorgenomen maatregel Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur (“sense of urgency”) scoort positief op Natura 2000-gebieden en uitstoot van CO2. Deze maatregel heeft geen enkel negatief milieueffect. Drinkwaterwinning, vaste land De voorgenomen maatregel Doorgaan bestaande winningen scoort op alle milieucriteria neutraal en heeft dus geen enkel negatief milieueffect. Het zoeken naar nieuwe grondwaterwinlocaties scoort positief op drinkwatervoorziening (wat logisch is omdat dit uitbreiding van de huidige capaciteit betreft), maar negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden kunnen niet worden uitgesloten. Een nadeel van het gebruik van oppervlaktewater dat niet bij de effecten is beschreven is dat oppervlaktewater minder betrouwbaar is dan grondwater (het zou negatief scoren op een aspect ‘Volksgezondheid’. Drinkwaterwinning, Waddeneilanden Over de drinkwaterwinning Waddeneilanden is nog geen besluit genomen. Daarom zijn hier geen voorgenomen maatregelen voor, enkel alternatieven. Ruimtelijke reservering primaire kering Ruimtelijke reserveringszones scoren positief op veiligheid en op alle andere milieucriteria neutraal. Deze maatregel heeft dus geen enkel negatief milieueffect. Zandige keringen Waddeneilanden Aanpassing van de ligging van de zandige keringen op de Waddeneilanden scoort positief op veiligheid en de drinkwatervoorziening en op alle andere milieucriteria neutraal. Deze maatregel heeft dus geen enkel negatief milieueffect. Europese Kaderrichtlijn Water De voorgenomen maatregelen voor waterkwaliteit (EHS en Natura) leiden in de planperiode tot een verbetering van waterkwaliteit (zowel chemisch als ecologisch). Maar de gestelde doelen worden nog niet allemaal in 2015 bereikt. Dit is ook onderkend. Er is een pakket geformuleerd voor de periode 2010-2015 (resultaatsverplichting) en 2016-2027 (als inspanningsverplichting). De voorgenomen maatregelen Uitbreiding boezemlanden, beekherstel inclusief aanleg inundatiezones en uitbreiding natuurvriendelijke oevers scoren ook positief op landschappelijke waarde en landschapsbeleving. De voorgenomen maatregelen Uitbreiding waterberging deelsystemen en Uitbreiding boezemlanden score naast waterkwaliteit ook positief op wateroverlast en veiligheid. De voorgenomen maatregelen Sanering vervuilde waterbodems en verwijderen voedselrijk bodemslib scoren naast waterkwaliteit ook positief op verspreiding van bodemverontreiniging en wateroverlast. De maatregelen Aanvullende aandacht GWB en aanvullende stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare gebieden scoren positief op bodem- en grondwaterkwaliteit en drinkwatervoorziening. Er zijn slechts enkele negatieve milieueffecten te verwachten bij de voorgenomen KRW maatregelen. Sanering vervuilde waterbodems scoort negatief op veiligheid. De voorgenomen maatregel Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s scoort negatief op uitstoot CO2. Uitbreiding van waterberging in de deelsystemen scoort negatief op landschappelijke waarde.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 143 -
11 september 2008
Waterkwaliteit EHS Deze voorgenomen maatregel scoort positief op oppervlaktewaterkwaliteit. Deze maatregel kent echter nog veel onzekerheden ten aanzien van welke milieueffecten te verwachten zijn. 4.4.3
Vergelijking milieueffecten voorgenomen maatregelen en alternatieven Veiligheidsplan, deelsystemen Dit thema kent geen alternatieven voor de voorgenomen maatregelen. Veiligheidsplan, boezem De alternatieven Schotgemaal Harlingen, Pontongemaal Harlingen en mobiele pompen lijken minder negatieve milieueffecten te hebben, vooral op het vlak van landschappelijke waarden, dan de voorgenomen maatregelen versterken deel boezemkaden en optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen. Peilbeheer boezem De alternatieven voor peilbeheer boezem scoren negatiever dan de voorgenomen maatregel voor verspreiding van bodemverontreiniging maar positiever op oppervlaktewaterkwaliteit. Peilbeheer deelsystemen De alternatieven hebben meer negatieve milieueffecten dan de voorgenomen maatregel Vast boezempeil. Aan de andere kant hebben verschillende alternatieven positieve milieueffecten, bijvoorbeeld ten aanzien van de oppervlaktewaterkwaliteit of Natura 2000-gebieden, terwijl de voorgenomen maatregel op alle milieuaspecten neutraal scoort. Watervisie Lauwersmeer Alle alternatieven scoren positief op landschapsbeleving, behalve het alternatief Peilconsolidatie wat hierop neutraal scoort. De alternatieven Derde weg met en zonder zoutinvloed en Peilconsolidatie scoren op wateroverlast neutraal, terwijl de andere drie alternatieven hier negatief scoren. Dit maakt dat de eerste drie alternatieven uit milieuoogpunt beter scoren dan Nat zoet en Nat zout. Het alternatief Peilconsolidatie heeft de minste negatieve milieueffecten. Dit alternatief scoort overal neutraal, met alleen een negatief milieueffect bij Natura 2000-gebieden. Het alternatief Derde weg met zoutinvloed scoort net iets positiever dan de Derde weg zonder zoutinvloed. Dit accentverschil wordt veroorzaakt door de score ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Het alternatief Gedempt tij + heeft de meeste positieve milieueffecten, namelijk een positief accent bij Natura 2000-gebieden en positief voor oppervlaktewaterkwaliteit, landschappelijke waarde en landschapsbeleving. Watertekort De voorgenomen maatregel “Toepassen van de nieuwe verdringingsreeks” scoort op alle milieuthema’s neutraal. Daarnaast is een combinatie van Waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer een voorgenomen maatregel. De alternatieven zijn waterconservering of gewijzigd peilbeheer. Het alternatief “Gewijzigd peilbeheer” scoort qua milieueffecten neutraler dan de voorgenomen maatregel. Aan de andere kant biedt Waterconservering naast negatieve en neutrale milieueffecten ook een aantal positieve milieueffecten (CO2 uitstoot en een positief accent op archeologische waarde). 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 144 -
Definitief rapport
Verdroging Dit thema kent geen alternatieven voor de voorgenomen maatregelen. Drinkwaterwinning, vaste land De alternatieven Ontzilting grondwater bij Noardburgum en Oppervlaktewater als bron scoren positief op drinkwatervoorziening (wat logisch is omdat dit uitbreiding van de huidige capaciteit betreft) en negatief op CO2 uitstoot. Op alle andere milieuthema’s is de score neutraal. Dit betekent dat de afweging tussen de voorgenomen maatregel Nieuwe grondwaterwinlocaties en de benoemde alternatieven eigenlijk een milieuafweging tussen minder CO2 uitstoot met mogelijke negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en negatieve effecten op verspreiding van bodemverontreiniging of vice versa betreft. Drinkwaterwinning, Waddeneilanden Het alternatief Bevordering van waterbesparing scoort uit milieuoogpunt positiever dan de alternatieven Zuivering van oppervlaktewater en winning van brak grondwater. Zuivering van oppervlaktewater scoort negatief voor Natura 2000-gebieden en CO2 uitstoot. Ruimtelijke reservering primaire kering Dit alternatief scoort op alle milieueffecten neutraal. De voorgenomen maatregel onderscheidt zich van het alternatief door de positieve score op veiligheid. Dit is logisch, omdat dit de achterliggende doelstelling van de voorgenomen maatregelen is. Zandige keringen Waddeneilanden Dit alternatief scoort op alle milieueffecten neutraal. De voorgenomen maatregel onderscheidt zich van het alternatief door de positieve scores op veiligheid en drinkwatervoorziening. Die score op veiligheid is logisch, omdat dit de achterliggende doelstelling van de voorgenomen maatregelen is. Europese Kaderrichtlijn Water Dit thema kent geen alternatieven voor de voorgenomen maatregelen. Waterkwaliteit EHS Dit thema kent geen alternatieven voor de voorgenomen maatregelen.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 145 -
11 september 2008
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 146 -
Definitief rapport
5
INTEGRATIE
5.1
Focus maatregelpakketten De voorgenomen maatregelen en alternatieven zijn primair via sectorale studies naar voren gekomen. In een workshop waar vertegenwoordigers van provincie en Wetterskip aanwezig waren is de behoefte uitgesproken om combinaties van maatregelen vanuit verschillende blikvelden te beschouwen. Deze combinaties van maatregelen noemen we focus maatregelpakketten. De focus maatregelpakketten zijn opgebouwd uit maatregelen die passen binnen het PPP principe (People, Planet, Profit) maar waarin verschillende nadrukken worden gelegd. Met deze focus maatregelpakketten pretenderen we niet dat we alle problemen zoals het waterbeheer die kent kunnen oplossen. Hiervoor zijn de focus maatregelpakketten niet concreet genoeg. Wel geeft het een richting aan. Bij het invullen van de maatregelen hebben we ons zoveel mogelijk laten leiden door de maatregelen die in dit milieurapport reeds genoemd zijn (als voorgenomen maatregel of als alternatief). De vier focus maatregelpakketten zijn: • • •
•
Zo energiezuinig mogelijk: klimaatneutraal, peilvariatie Friese boezem > 10+, 30 cm in plaats van 20 cm, boezemuitbreiding, windbemaling, minder stringent peilbeheer en koude- en warmteopslag. Laagste kosten: niets doen, tenzij het niet anders kan. Natuur: een combinatie van de beleidskeuzes ruimte voor water: een combinatie van inrichtingsmaatregelen, aandacht voor natuur en ruimtelijke kwaliteit (recreatie), KRW-doelen, natuurvriendelijke oevers, verdrogingsbestrijding, extra oppervlaktewater, drinkwater uit oppervlaktewater en buffers in verband met watertekort. Innovatie & Techniek.
De focus maatregelpakketten worden individueel tekstueel beoordeeld op de in dit milieurapport gebruikte milieubeoordelingscriteria. Deze beoordeling is opgenomen in paragraaf 5.2. De hierna volgende tabellen tonen per focus maatregelpakket en per thema welke voorgenomen maatregelen en alternatieven hiertoe behoren.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 147 -
11 september 2008
Focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk Veiligheidsplan deelsystemen
Verder uitbreiden berging
Veiligheidsplan boezem
Verder uitbreiden boezemoppervlak
Hybride bemaling Anticiperen op weersvoorspellingen Hybride bemaling Hogere boezempeilen (meestijgen met de zeespiegelstijging) Peilbeheer boezem
Natuurlijk verloop
Peilbeheer deelsystemen
Hogere peilen
Watervisie Lauwersmeer
Hogere peilen
Natuurlijk verloop Natuurlijk verloop Watertekort
Waterconservering
Verdroging
Geen specifieke maatregelen
Drinkwaterwinning Vaste land
Waterbesparing Grondwaterwinning
Drinkwaterwinning Waddeneilanden
Waterbesparing
KRW
Uitbreiden natuurvriendelijke oevers incl. paaiplaatsen Saneren huishoudelijke lozingen buitengebied Lozingen recreatievaart Saneren overstorten en afkoppelen
Focus maatregelpakket Laagste kosten Veiligheidsplan deelsystemen
Geen maatregelen
Veiligheidsplan deelsystemen
Realisatie retentiepolders Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen Mobiele pompen Anticiperen op weersvoorspellingen Renovatie J.L. Hooglandgemaal
Peilbeheer boezem
Vast peil
Peilbeheer deelsystemen
Huidig peilbeleid
Watervisie Lauwersmeer
Peilconsolidatie
Watertekort
Waterconservering
Verdroging
Geen maatregelen
Drinkwaterwinning Vaste land
Waterbesparing
Drinkwaterwinning Waddeneilanden
Waterbesparing
Grondwaterwinning Grondwaterwinning KRW
Gedifferentieerd onderhoud Lozingen recreatievaart
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 148 -
Definitief rapport
Focus maatregelpakket Natuur Veiligheidsplan deelsystemen
Verder uitbreiden berging
Veiligheidsplan boezem
Verder uitbreiden boezemoppervlak Hogere boezempeilen
Peilbeheer boezem
Natuurlijk verloop
Peilbeheer deelsystemen
Hogere peilen
Watervisie Lauwersmeer
Hogere peilen
Watertekort
Nieuwe verdringingsreeks
Natuurlijk verloop Natuurlijk verloop Waterconservering Verdroging
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur “sense of urgency”
Drinkwaterwinning Vaste land
Waterbesparing Oppervlaktewater als bron
Drinkwaterwinning Waddeneilanden
Waterbesparing Zuivering van oppervlaktewater uit de polders
KRW + EHS
Alle maatregelen
Focus maatregelpakket Innovatie & techniek Veiligheidsplan deelsystemen
Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen.
Veiligheidsplan boezem
Anticiperen op weersvoorspellingen
Uitbreiding capaciteit poldergemalen en hybride bemaling Renovatie J.L. Hooglandgemaal Voortstuwers Dokkumer Nieuwe zijlen Gemaal Harlingen Peilbeheer boezem
Vast peil
Peilbeheer deelsystemen
Huidig peilbeleid
Watervisie Lauwersmeer
Peilconsolidatie
Watertekort
Waterconservering wateraanvoer in combinatie met beregening
Verdroging
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur ’sense of
Drinkwaterwinning Vaste land
Oppervlaktewater als bron
Drinkwaterwinning Waddeneilanden
Winning van brak grondwater
KRW + EHS
Saneren huishoudelijke lozingen buitengebied
urgency’
Lozingen recreatievaart Saneren overstorten en afkoppelen Verwijderen voedselrijk bodemslib Aanleg vispassages Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s Sanering vervuilde waterbodems
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 149 -
11 september 2008
5.2
Beschrijving milieueffecten focus maatregelpakketten
5.2.1
Focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk Dit energiezuinige maatregelpakket richt zich enerzijds op natuurlijke processen (natuurlijk peilbeheer, waterconservering, vergroting veerkracht) en anderzijds op andere energie bronnen. Met hybride bemalingen wordt in dit geval bedoeld het niet uitsluitend gebruik maken van fossiele brandstoffen. De effecten van de laatste liggen bij de CO2 uitstoot. De effecten van natuurlijke processen zijn veelzijdiger. A. Natura 2000 Met name de verdere uitbreiding van het boezemoppervlak (in combinatie met natuurvriendelijke oevers) is positief voor de Natura 2000-gebieden (zie paragraaf 4.2.1. A). Een meer natuurlijk peilbeheer in boezem en deelsystemen is per definitie goed voor natuur. Wel zullen afhankelijk van de omvang van de boezemuitbreiding aanvullend nog kadeverhogingen noodzakelijk zijn. De KRW maatregelen zijn positief. De bemalingen van de boezem kunnen negatieve effecten hebben wanneer dit een nivellerend effect heeft op de waterstand, onafhankelijk van de energiebronnen die hiervoor worden gebruikt. Echter gezien het beoogde peilbeheer zal dit negatief effect te verwaarlozen zijn. Het effect op Natura 2000 is daarom positief. B. Verspreiding van bodemverontreinigingen De peilen in dit focus maatregelpakket veranderen wezenlijk. Dit zal zeker een verandering van grondwaterstroming tot gevolg hebben en daardoor ook een verandering van de verspreiding van verontreiniging. Daarnaast zal er voor het vergoten van het boezemoppervlak en eventueel kadeverhogingen veel grond moeten worden verzet. Het focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk scoort daarom negatief ten aanzien van verspreiding van verontreinigingen. C. Wateroverlast Bij het focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk zijn de peilen initieel hoger. Daar tegenover staat dat ook het oppervlak aan berging toeneemt. De verwachting echter is dat in dit focus maatregelpakket het risico op wateroverlast iets toeneemt. Op dit punt scoort dit focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk dan ook negatief. D. Veiligheid In principe zal sprake zijn van een kadeverhoging afhankelijk van de frequentie van optreden van bepaalde hoge waterstanden. Strikt genomen zal de veiligheid niet afnemen. Wel zijn de consequenties bij falen groter. Daarom scoort het focus maatregelpakket Zo energiezuinig op dit punt negatief. Ook hier geldt echter dat de score mede afhankelijk is van de exacte invulling van het maatregelpakket. E. Bodem- grondwaterkwaliteit Er is geen significant effect op de bodem- grondwaterkwaliteit te verwachten. F. Oppervlaktewaterkwaliteit Het vergroten van het oppervlak open water in deelsystemen en boezem in de vorm van natuurvriendelijke oevers heeft een gunstig effect op de waterkwaliteit (zuivering door helofyten)en de ecologie (meer gradiënten, gunstige situatie voor vissen (paaiplaatsen) en amfibieën). Daarnaast dragen ook de KRW maatregelen bij aan een betere 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 150 -
Definitief rapport
waterkwaliteit. Het focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk scoort hier daarom positief. G. Drinkwatervoorziening De pure insteek op waterbesparing met behoud van grondwaterwinning is energetisch misschien het meest positief. De vraag is echter of dit realiseerbaar is (zijn de bewoners tot waterbesparing te bewegen). Voor dit focus maatregelpakket gaan we ervan uit dat dit realiseerbaar is. Op dat moment scoort het focus maatregelpakket neutraal tot positief voor drinkwatervoorziening. H. Uitstoot van CO2 Het focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk is primair gericht op het besparen van energie. Dit maatregelpakket scoort daarom positief ten aanzien van uitstoot van CO2. I. Archeologische waarden Hogere grondwaterstanden zijn positief voor het behoud van archeologische waarden. Wel zijn in het focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk ook relatief veel vergravingen noodzakelijk voor de uitbreiding van de boezem. Dit kan lokaal de archeologische waarden aantasten maar hier zal wel vooraf onderzoek moeten worden uitgevoerd (afhankelijk van de locatie). Netto scoort dit maatregelpakket positief. J. Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Het focus maatregelpakket Zo energiezuinig mogelijk scoort op landschap en cultuurhistorie vrij divers. De uitbreiding van de boezem in de vorm van natuurvriendelijke oevers is versterkend voor het landschap. In de deelsystemen is dit alleen het geval wanneer het wordt ingepast in het landschap. Bemaling waarvoor alternatieve energiebronnen worden gebruikt (zonnecellen, windenergie) kunnen ook het landschap aantasten. Netto is het effect neutraal. Het effect op cultuurhistorische waarden zal verwaarloosbaar zijn. 5.2.2
Focus maatregelpakket Laagste kosten Het focus maatregelpakket Laagste kosten richt zich primair op de kosten. Niets veranderen, niets doen en alleen de relatief goedkope maatregelen uitvoeren. Kanttekening die hierbij geplaatst kan worden is dat er wel sprake kan zijn van schade, misschien een toename van risico’s en het risico van afwentelen op de toekomst. A. Natura 2000 Het focus maatregelpakket Laagste kosten scoort netto neutraal ten aanzien van Natura 2000. Een nadelig effect kan ontstaan door extra grondwaterwinning. We nemen aan dat hierbij gelet wordt op de effecten op Natura 2000-gebieden (effect is niet uit te sluiten) B. Verspreiding van bodemverontreinigingen Er is geen sprake van peilveranderingen en nauwelijks van vergravingen. Het focus maatregelpakket Laagste kosten scoort daarom neutraal.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 151 -
11 september 2008
C. Wateroverlast In de deelsystemen worden geen maatregelen genomen. Ten gevolge van de klimaatsverandering zal hierdoor de wateroverlast toenemen. Het focus maatregelpakket Laagste kosten scoort daarom negatief. D. Veiligheid In principe worden verschillende maatregelen genomen die positief zijn ten aanzien van veiligheid. Het is echter de vraag of dit voldoende is om de klimaatverandering op te vangen. In de maatregelen ligt ook meer de nadruk op het nemen van risico. Door bijvoorbeeld te vertrouwen op weersvoorspellingen en wanneer het mis gaat mobiele pompen en retentiepolders in te zetten. Het nemen van meer risico’s zorgt ervoor dat dit focus maatregelpakket Laagste kosten negatief scoort ten aanzien van veiligheid. E. Bodem-/grondwaterkwaliteit Belangrijk is de inzet van retentiepolders. Dit zal de bodem- en grondwaterkwaliteit beïnvloeden. De inzet blijft echter (ondanks een toename van de inzetfrequentie in de loop der tijd) incidenteel. Er is daarom geen significant effect op de bodem-/grondwaterkwaliteit te verwachten. F. Oppervlaktewaterkwaliteit Er worden nauwelijks maatregelen die de waterkwaliteit veranderen. Het focus maatregelpakket Laagste kosten scoort daarom neutraal. G. Drinkwatervoorziening De insteek op waterbesparing en grondwaterwinning (relatief goedkoop) garandeert voldoende drinkwater. Het focus maatregelpakket Laagste kosten is daarom positief voor drinkwatervoorziening. H. Uitstoot van CO2 Het focus maatregelpakket Laagste kosten scoort neutraal ten aanzien van uitstoot van CO2. I. Archeologische waarden Het focus maatregelpakket Laagste kosten scoort neutraal ten aanzien van archeologische waarden. J. Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Er zijn weinig maatregelen die landschap en cultuurhistorie aantasten. De enige maatregel die een effect kan hebben op landschap en cultuurhistorie is de aanleg van retentiepolders. De waterhuishoudkundige structuur in Fryslân is echter van dien aard dat nauwelijks extra kades noodzakelijk zijn. Wel kan de inrichting van een retentiepolder een negatief effect hebben op landschap en cultuurhistorie vanwege bijvoorbeeld het bereikbaar houden van hoger gelegen bebouwing. Het focus maatregelpakket Laagste kosten scoort daarom neutraal tot negatief op zowel landschap als cultuurhistorie.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 152 -
Definitief rapport
5.2.3
Focus maatregelpakket Natuur De nadruk in het focus maatregelpakket Natuur ligt op het maximaal versterken van natuur. A. Natura 2000 De maatregelen zijn (naast hun doelstelling ten aanzien van waterkwantiteit, waterkwaliteit, veiligheid en drinkwatervoorziening) gericht op natuur. Een meer natuurlijk verloop van de peilen, hogere peilen, natuurvriendelijke oevers en het gebruik van oppervlaktewater voor de drinkwatervoorziening zijn allemaal maatregelen die natuur en daarmee Natura 2000 versterken. Dit focus maatregelpakket Natuur scoort daarom positief. B. Verspreiding van bodemverontreinigingen De peilen in dit focus maatregelpakket Natuur veranderen wezenlijk. Dit zal zeker een verandering van grondwaterstroming tot gevolg hebben en daardoor ook een verandering van de verspreiding van verontreiniging. Daarnaast zal er voor het vergroten van het boezemoppervlak en eventueel voor kadeverhogingen veel grond moeten worden verzet. Dit focus maatregelpakket Natuur scoort daarom negatief ten aanzien van verspreiding van verontreinigingen. C. Wateroverlast Bij dit focus maatregelpakket Natuur zijn de peilen initieel hoger. Daar tegenover staat dat ook het oppervlak aan berging toeneemt. De verwachting echter is dat in dit focus maatregelpakket Natuur het risico op wateroverlast iets toeneemt. Op dit punt scoort het focus maatregelpakket Natuur dan ook negatief. D. Veiligheid In principe zal sprake zijn van een kadeverhoging afhankelijk van de frequentie van optreden van bepaalde hoge waterstanden. Strikt genomen zal de veiligheid niet afnemen. Wel zijn de consequenties van dit falen groter. Daarom scoort dit focus maatregelpakket Natuur op dit punt negatief. Ook hier geldt echter dat dit mede afhankelijk is van de exacte invulling van het focus maatregelpakket Natuur. E. Bodem- grondwaterkwaliteit Er is geen significant effect op de bodem- grondwaterkwaliteit te verwachten. F. Oppervlaktewaterkwaliteit Het vergroten van het oppervlak open water in deelsystemen en boezem in de vorm van natuurvriendelijke oevers heeft een gunstig effect op de waterkwaliteit (zuivering door helofyten)en de ecologie (meer gradiënten, gunstige situatie voor vissen (paaiplaatsen) en amfibieën). Daarnaast dragen ook de KRW maatregelen bij aan een betere waterkwaliteit. Dit focus maatregelpakket Natuur scoort daarom positief op oppervlaktekwaliteit. G. Drinkwatervoorziening Het gebruik van oppervlaktewater is ongunstig voor de drinkwatervoorziening omdat deze winningen gevoeliger zijn voor verontreinigingen. Dit focus maatregelpakket Natuur scoort daarom negatief ten aanzien van drinkwatervoorziening. Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 153 -
11 september 2008
H. Uitstoot van CO2 Hogere boezempeilen maken lozing onder vrij verval langer mogelijk. Dit kost minder energie. Ook waterconservering kost minder energie (minder aanvoer en minder afvoer). De zuivering van oppervlaktewater voor de drinkwatervoorziening kost daarentegen meer energie. Netto scoort dit focus maatregelpakket Natuur positief tot neutraal. I. Archeologische waarden Hogere grondwaterstanden zijn positief voor het behoud van archeologische waarden. Wel zijn ook relatief veel vergravingen noodzakelijk voor de uitbreiding van de boezem. Dit kan lokaal de archeologische waarden aantasten maar hier zal wel vooraf onderzoek moeten worden uitgevoerd (afhankelijk van de locatie). Netto scoort dit focus maatregelpakket Natuur positief. J. Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Het focus maatregelpakket scoort op landschap en cultuurhistorie vrij divers. De uitbreiding van de boezem in de vorm van natuurvriendelijke oevers is versterkend voor het landschap. In de deelsystemen is dit alleen het geval wanneer het wordt ingepast in het landschap. Het focus maatregelpakket Natuur scoort daarom neutraal. 5.2.4
Innovatie & techniek De nadruk in dit focus maatregelpakket ligt op het ontwikkelen en toepassen van nieuwe technieken. Het wordt een soort high tech waterbeheer. A. Natura 2000 Er worden nauwelijks maatregelen genomen die van significante negatieve invloed zijn op Natura 2000. Daar staat tegenover dat ook nauwelijks maatregelen worden genomen die positief zijn voor Natura 2000. Positief zijn de KRW maatregelen en het gebruik van oppervlaktewater/brak grondwater voor de drinkwatervoorziening. Negatief zijn de maatregelen op de boezem die een nivellerend effect hebben op de boezemwaterstand. Netto scoort dit focus maatregelpakket Innovatie & Techniek neutraal. B. Verspreiding van bodemverontreinigingen Er is geen sprake van peilveranderingen en nauwelijks van vergravingen. Het focus maatregelpakket Innovatie & Techniek scoort daarom neutraal. C. Wateroverlast Dit focus maatregelpakket Innovatie & Techniek vertrouwt op techniek. Dit betekent wel dat minder wordt ingezet op de veerkracht van het watersysteem. Als alles goed functioneert, neemt het risico op wateroverlast af of in ieder geval niet toe. Omdat in dit pakket geen gebruik gemaakt wordt van de veerkracht van het watersysteem, maar volledig ingezet wordt op gemalen, wordt de afhankelijkheid hiervan en dus ook de faalkans groter. Netto wordt dit focus maatregelpakket Innovatie & Techniek daarom beoordeeld als neutraal tot licht negatief. D. Veiligheid Hiervoor geldt feitelijk hetzelfde als voor wateroverlast. Ook hier is de beoordeling daarom neutraal tot licht negatief. 9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 154 -
Definitief rapport
E. Bodem- grondwaterkwaliteit Er is geen significant effect op de bodem- grondwaterkwaliteit te verwachten. F. Oppervlaktewaterkwaliteit De KRW maatregelen scoren positief op de oppervlaktewaterkwaliteit. De nadruk ligt in dit focus maatregelpakket Innovatie & Techniek op de chemische waterkwaliteit (goed met techniek op te pakken). De ecologische kwaliteit bijvoorbeeld door de uitbreiding met natuurvriendelijke oevers blijft achter. Dit focus maatregelpakket Innovatie & Techniek scoort daarom neutraal. G. Drinkwatervoorziening Het gebruik van oppervlaktewater is ongunstig voor de drinkwatervoorziening omdat deze winningen gevoeliger zijn voor verontreinigingen. Dit focus maatregelpakket Innovatie & Techniek scoort daarom negatief ten aanzien van drinkwatervoorziening. H. Uitstoot van CO2 Het focus maatregelpakket Innovatie & Techniek steekt niet in op de veerkracht van het watersysteem maar op de techniek. Dit betekent dat relatief veel energie wordt verbruikt. Dar staat tegenover dat door innovatie het energieverbruik wordt teruggedrongen. Dit focus maatregelpakket Innovatie & Techniek scoort daarom neutraal. I. Archeologische waarden Er vinden nauwelijks maatregelen plaats met een effect op archeologie. Het focus maatregelpakket Innovatie & Techniek scoort daarom neutraal. J. Landschappelijke en cultuurhistorische waarden Er vinden nauwelijks maatregelen plaats in het landschap. Het effect is daarom neutraal.
5.3
Samenvattingstabel
Innovatie en techniek (5.2.4)
0
0
0/-
0/-
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
0
0
+
0
+
-
0
0
-
0
Landschapsbeleving (J)
-
0/+
Landschappelijke waarden (J)
-
-
+
Archeologische waarden (I)
-
-
0
Uitstoot CO2 (H)
0
+
Drinkwatervoorziening (G)
0
Natuur (5.2.3)
Oppervlaktewaterkwaliteit (F)
Veiligheid (D)
Laagste kosten (5.2.2)
Bodem- grondwaterkwaliteit (E)
Wateroverlast (C)
-
bodemverontreiniging (B)
-
Verspreiding van -
Natura 2000 gebieden (A) +
Energiezuinig (5.2.1)
+
+
0
0
0
0
0/-
0/-
0/+
+
0
0
0
0
0
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 155 -
11 september 2008
5.4
Toets voorgenomen maatregelen aan doelstellingen Wetterskip en provincie Fryslân
5.4.1
Trends en ontwikkelingen Een gebied staat niet stil. Er vinden continu veranderingen plaats. Soms zijn dit geleidelijke processen soms zijn dit soort processen gestuurd door incidenten. Zo heeft de wateroverlast in 1998 een belangrijke impuls gegeven in de kijk op ons watersysteem en de effecten van klimaatverandering. De klimaatverandering zelf is weer een geleidelijk proces. Een proces waar ook Fryslân zich aan moet aanpassen en waar mogelijk ook invulling moet geven aan de beperking van de uitstoot van broeikasgassen. Maar ook de maatschappij en de economie ontwikkelen zich. De maatschappij stelt steeds hogere eisen aan veiligheid. De bevolkingsaantallen lijken te stagneren en later zelfs af te nemen. Dit heeft ook zijn consequenties voor de bevolkingsopbouw en dit stelt daardoor ook weer eisen aan de bebouwing. Fossiele brandstoffen worden schaarser en daardoor ook duurder. Er moet volop gezocht worden naar alternatieve energiebronnen. Ook de landbouw krijgt te maken met temperatuursveranderingen. Dit zorgt zowel voor kansen (nieuwe teelten) als bedreigingen (verdwijnen van oude teelten en de komst van ziekten). Ook het stedelijk gebied krijgt te maken met klimaatverandering. Hogere temperaturen vergroot de vraag naar parken en water. De hierboven geschetste veranderingen zijn veel breder dan waarop in dit milieurapport getoetst is. Wel hebben zowel het provinciaal- als Wetterskipsbestuur hiermee te maken. Hoe zij omgaan met deze veranderingen maar ook wat hun eigen doelstellingen zijn voor Fryslân, is opgenomen in hun missie en visie. De coalitiepartijen in Fryslân hebben hun doelstelling beschreven in een coalitieakkoord gebaseerd op het koersdocument “Fryslân: Iepen en eigen!”. Het Wetterskip heeft zo’n document niet maar heeft zijn doelstellingen vastgelegd in hun missie en visie zoals opgenomen in het waterbeheerplan. In deze paragraaf toetsen we de voorgenomen maatregelen aan de doelstellingen zoals deze verwoord zijn door provincie en Wetterskip. Hierbij maken wij geen onderscheid tussen de maatregelen die primair bij provincie of het Wetterskip liggen.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 156 -
Definitief rapport
Voorgenomen maatregelen Veiligheidsplan deelsystemen
Uitbreiding berging Automatiseren en beweegbaar maken van stuwen Uitbreiding capaciteit poldergemalen met 10 procent
Veiligheidsplan boezem
Uitbreiden boezemoppervlak Realisatie retentiepolders Anticiperen op weersvoorspellingen Renovatie J.L. Hooglandgemaal Gemaal Vijfhuizen Optimalisatie doorvoer Ropta en Dongerdielen Gemaal Lauwersoog incl. verticale berging van 30 naar 20 cm Versterken deel boezemkaden (herstelprogramma kaden)
Peilbeheer boezem
vast peil
Peilbeheer deelsystemen
Huidige peilbeleid
Watervisie Lauwersmeer Watertekort
Nieuwe verdringingsreeks Combinatie waterconservering, gewijzigd peilbeheer en wateraanvoer
Verdroging
Prioritering verdroogde grondwaterafhankelijke natuur “sense of urgency
Drinkwaterwinning Vaste land
Bestaande winningen Nieuwe grondwaterwinlocaties Uitbreiding grondwaterwinning Nij Beets
Drinkwaterwinning Waddeneilanden Ruimtelijke reservering primaire kering
Reserveringszones
Zandige keringen Waddeneilanden
Gewenste ligging zandige keringen Waddeneilanden
KRW + EHS
Visstandbeheer Verwijderen voedselrijk bodemslib Gedifferentieerd onderhoud Uitbreiding natuurvriendelijke oevers incl. paaiplaatsen Aanleg vispassages Beekherstel incl. aanleg van inundatiezones Uitbreiding waterberging in deelsystemen Uitbreiding boezemlanden Saneren huishoudelijke lozingen buitengebied Waterkwaliteitsspoor bij RWZI’s Sanering vervuilde waterbodems Lozingen recreatievaart Saneren overstorten en afkoppelen Aanvullende aandacht GWB: meten, registreren voorlichten en handhaven Aanvullende stimuleringsmaatregelen bij kwetsbare winningen Herprioriteren bodemsaneringsbeleid Uitvoeren projecten
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 157 -
11 september 2008
5.4.2
Fryslân: Iepen en Eigen! In het koersdocument “Fryslân: Iepen en Eigen!” wordt de richting aangegeven waarin het provinciaal bestuur zich wil begeven. Voor het waterhuishoudingsplan en waterbeheerplan zijn een aantal punten uit het koersdocument van belang: • • • • • • • •
Versterking van de kenniseconomie. Behouden en uitbouwen van de positie van Fryslân op het gebied van watertechnologie. Voorop lopen op het gebied van innovatie en duurzame ontwikkeling. Minder afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en meer oriënteren op decentrale opwekking. Minimaliseren van de externe werking van natuur richting landbouw en recreatie. Meer ruimte voor landbouw, natuur en water. Bescherming en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit inclusief beleving van het landschap, architectuur, vormgeving en beeldkwaliteit. Goede balans tussen natuur, recreatie en toerisme en de landbouw in het Lauwersmeergebied.
De voorgestelde maatregelen passen redelijk binnen deze doelstellingen, met name waar het gaat om het krijgen van meer ruimte voor water. Deze ruimte voor water wordt gecombineerd met het verbeteren van de waterkwaliteit en natuur. Voor veel maatregelen is het in belangrijke mate nog afhankelijk van de uitvoering of ze passen binnen de doelstellingen van het provinciaal bestuur. Maatregelen zullen moeten passen binnen het landschap om de ruimtelijke kwaliteit van Fryslân te bewaren. Dit kan in de praktijk tot extra kosten leiden. Een negatief punt is dat in de voorgenomen maatregelen weinig aandacht lijkt te zijn besteed aan energieverbruik. Ook hier zijn overigens in de uitvoering nog mogelijkheden voor energiezuinige systemen of decentrale energieopwekking maar het heeft in ieder geval niet zichtbaar geleid tot andere keuzes. Min of meer hetzelfde geldt voor innovatie en watertechnologie. Op basis van dit coalitiestandpunt zou meer moeten worden ingestoken in bijvoorbeeld de zuivering bij RWZI’s en gebruik van oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Daarnaast zijn de voorgenomen maatregelen waarschijnlijk effectief maar niet direct innovatief. 5.4.3
Missie en Visie Wetterskip Het Wetterskip Fryslân gaat in zijn missie en visie zoals opgenomen in het waterbeheerplan met name in op de positie van het Wetterskip zelf. Enkele punten die van belang zijn voor de toetsing van de voorgenomen maatregelen zijn: • • •
Innovatief en toekomstgericht Anticiperen op klimaatverandering, waarbij wordt gezocht naar innovatieve oplossingen. Ook wordt ingestoken op innovatie in de waterketen. Oog voor het verleden In stand houden van waterschapsobjecten van culturele waarde. Milieubewust en klantgericht werken tegen zo laag mogelijke kosten
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 158 -
Definitief rapport
• •
Een veilig Fryslân en Westerkwartier Duurzame leefomgeving waarin goed gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden
Met de voorgenomen maatregelen wordt voldoende ingespeeld op klimaatverandering en op de veiligheid van Fryslân en het Westerkwartier. In die zin wordt daarbij ook bijgedragen aan een duurzame leefomgeving. De voorgenomen maatregelen zoals die in dit milieurapport zijn opgenomen zijn gaan niet specifiek in op historische waterschapsobjecten. Ze vormen echte rook geen belemmering voor het behoud van deze objecten. Het milieubewust en klantgericht werken tegen zo laag mogelijke kosten kan hier niet beoordeeld worden. De voorgenomen maatregelen zijn niet direct innovatief. Wel is er bijvoorbeeld ten aanzien van het veiligheidsplan nog wel mogelijkheden om in de uitvoering innovatief te werk te gaan.
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 159 -
11 september 2008
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 160 -
Definitief rapport
6
LEEMTEN IN KENNIS De leemten in kennis bevinden zich op drie verschillende terreinen: • • •
6.1
Kennis over toekomstige ontwikkelingen en de effecten die dit heeft. Kennis over exacte effecten. Kennis over de exacte invulling van maatregelen.
Kennis over toekomstige ontwikkelingen en effecten hiervan Een belangrijke factor in het waterbeheer is de klimaatverandering. Ten aanzien van klimaatverandering zijn door het KNMI een aantal scenario’s opgesteld. Deze scenario’s zijn door de waterbeheerders gebruikt voor het bepalen van de benodigde maatregelen tegen wateroverlast en voor voldoende veiligheid. Of deze maatregelen inderdaad voldoende veiligheid bieden is afhankelijk van de werkelijk optredende klimaatverandering. Veel maatregelen zijn gericht op de primaire componenten van de genoemde klimaatscenario’s. Daarnaast zijn er nog secundaire effecten die bijvoorbeeld het gevolg zijn van hogere temperaturen. Hogere temperaturen zijn van invloed op de waterkwaliteit en daarmee op de KRW doelen en mogelijk zelfs op de KRW maatregelen. Ook heeft de klimaatverandering effect op stedelijk gebied en landbouw. Het is de vraag of dit nog van invloed is op de voorgenomen maatregelen en hun milieueffecten. Voorbeeld is de mogelijke wens naar meer open water in het stedelijk gebied ter verkoeling. Daarnaast doen zich ook ontwikkelingen voor door (technische) innovatie. Onzeker is of dit consequenties heeft voor bijvoorbeeld drinkwaterwinning (membraantechnieken) en RWZI’s.
6.2
Kennis over exacte effecten Met name wanneer het gaat om maatregelen waarin bij de beoordeling van één milieueffect zowel positieve als negatieve effecten optreden, moet een afweging plaatsvinden. Hieruit resulteert dan een beoordeling. Wanneer de optredende effecten echter complex zijn dan is een goed onderbouwde afweging niet te maken. Gedetailleerde kennis hierover ontbreekt. Milieucriteria waar dit bij speelt zijn bodem- en grondwaterkwaliteit, oppervlaktewaterkwaliteit, uitstoot CO2 en verspreiding van bodemverontreiniging. Een voorbeeld van deze kennisleemte voor waterkwaliteit is een inschatting van de milieueffecten van het vrij komen van nutriënten (bijvoorbeeld hogere nitraten en lagere fosfaten) bij hogere of lagere grondwaterstanden. De vraag is welk effect dan het zwaarst doorweegt.
6.3
Kennis over de exacte invulling van maatregelen Het detailniveau van een waterhuishoudingsplan of waterbeheerplan is niet van dien aard dat gedetailleerd effecten kunnen worden bepaald. Dit is ook niet het doel van deze plannen. Veelal is de beoordeling daarom afhankelijk van de exacte invulling / de concrete inrichting van een maatregel. Deze beoordeling zal daarom op project niveau Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron - 161 -
11 september 2008
nogmaals in meer detailniveau moeten worden gedaan. Dit speelt onder andere bij de beschrijving van de effecten op natuur en de gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden in Fryslân. Vanwege de globaliteit van de alternatieven kan definitieve zekerheid over de aard en omvang van deze gevolgen nog niet exact worden beschreven. Hiervoor zal Hiervoor zal (afhankelijk van de maatregel) te zijner tijd bijvoorbeeld een ProjectMER moeten worden opgesteld.
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Milieurapport WBP en WHP Fryslân - 162 -
Definitief rapport
Bijlage 1 Doorwerking 'Advies Commissie voor de Milieueffectrapportage'in uitwerking PlanMER
Milieurapport WBP en WHP Fryslân Definitief rapport
9T0956/R00003/LHEU/Gron 11 september 2008
Memo Aan
:
Van Datum Kopie Onze referentie
: : : :
Betreft
:
GS en PS (Provincie Fryslân), AB en DB (Wetterskip Fryslân) Sandra Bos 26 mei 2008 Peter de Vries, Lisette Heuer 9T0956.A0/M00005/SBO/Gron Doorwerking ‘Advies Commissie voor de Milieueffectrapportage’ in uitwerking PlanMER
Doorwerking ‘Advies Commissie voor de milieueffectrapportage’ in uitwerking PlanMER. Momenteel worden opgesteld het Waterhuishoudingsplan door de provincie Fryslân en het Waterbeheersplan door het Wetterskip Fryslân. De plannen geven invulling aan het Europees en Rijksbeleid zoals de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het nationaal bestuursakkoord Water (NBW). Verder zijn de plannen gericht op het in orde houden van het watersysteem qua veiligheid en wateroverlast, op aanpak van watertekorten en het terugdringen van verdroging. De plannen zijn wettelijk verplicht en vormen een kader voor toekomstige milieueffectrapportages (m.e.r.)-plichtige besluiten. Derhalve wordt voor de vaststelling van de waterplannen de plan-m.e.r.-procedure gevolgd. Deze plicht kan tevens voortkomen uit het feit dat de plannen mogelijke significante invloed kunnen hebben op Natura-2000-gebieden. Provinciale Staten van Fryslân en het algemeen Bestuur van het Wetterskip zijn het bevoegd gezag in deze procedure. In het kader van de procedure is de notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. Belangrijke zaken die in de notitie R&D aan de orde komen zijn: • • •
de PlanMER-procedure; de keuze voor de thema’s die worden opgenomen in de PlanMER; een beschrijving van het plan van aanpak ‘hoe en tot op welk detailniveau de mogelijke gevolgen van de voornemens en de alternatieven voor het milieu zullen worden beschreven’.
De notitie is voorgelegd aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (Cmer). Hen is om advies gevraagd. Het advies van de Cmer wordt vervolgens meegenomen bij de uitwerking van de planmer. In voorliggend notitie wordt allereerst ingegaan op de hoofdpunten van het advies van de Cmer. Uiteengezet wordt hoe hiermee wordt omgegaan bij de uitwerking van de PlanMER. Vervolgens worden de overige onderdelen van het advies uiteengezet en de doorwerking besproken. De notitie is een oplegnotitie bij het advies van de Cmer.
26 mei 2008
9T0956.A0/M00005/SBO/Gron
1/4
Hoofdpunten van het advies van de Cmer De Commissie geeft onder de hoofdpunten van hun advies aan dat het PlanMER onvoldoende basis biedt voor het meewegen van het milieubelang in de besluitvorming, als het PlanMER niet voldoende informatie geeft over onderstaande punten: Integrale visie • Een integrale ‘waterstructuurvisie’ voor het gehele beheersgebied en waar nodig voor deelgebieden, op basis van koppeling van de waterthema’s en de verschillende geldende kaders. • Evaluatie van nieuw en bestaand beleid (en besluiten) en ontwikkeling van alternatieven op basis van de integrale visie en analyse van de verhouding tussen waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie. Natura 2000 • Inzicht in de watervereisten die voortkomen uit Natura 2000, met speciale aandacht voor de gebieden die op basis van afstemming tussen Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water (KRW) de status ‘sense of urgency” met betrekking tot watercondities hebben gekregen. • Reflectie op bestaand beleid en reeds genomen besluiten, op basis waarvan geanalyseerd wordt of aan deze watervereisten voldaan wordt of kan worden binnen de gestelde termijnen. • Beoordeling van gevolgen voor Natura 2000-gebieden van activiteiten en alternatieven waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden en de randvoorwaarden die daaruit voortvloeien. • Indien negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden, als gevolg van activiteiten waarvoor de waterplannen kaderstellend zijn, niet zijn uit te sluiten, dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Samenvatting • Een goede en publieksvriendelijke samenwerking, voorzien van overzichtelijke en ‘leesbaar’. kaartmateriaal, om het MER toegankelijk te maken voor besluitvormers en insprekers. Doorwerking hoofdadvies van de Cmer In hoofdlijnen kunnen de provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân zich vinden in het belang van ‘de integrale visie’ en ‘de opmerkingen in relatie tot de Natura 2000-gebieden’. Niet volledig duidelijk op dit moment is echter of alle informatie beschikbaar is die beschikbaar zou moeten zijn, om de effecten te beschrijven op de Natura 2000 zoals uiteen gezet door de CMer. Dit betekent niet dat er per definitie een probleem bestaat als informatie niet beschikbaar is. Beschrijven wat wel bekend is en anticiperen op mitigerende maatregelen bij eventueel. effecten is in veel gevallen voldoende. Alleen in het geval van Natura 2000-gebieden kan een probleem ontstaan als ten gevolge van activiteiten waarvoor de waterplannen kaderstellend zijn, bij gebrek aan informatie, in het stadium van een voortoets, significante effecten niet kunnen worden uitgesloten. In dat geval dient een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd. Wat de beschikbaarheid van informatie betreft in relatie tot Natura 2000-gebieden (zie ook paragraaf 2.2.1) kan worden opgemerkt dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsdoelstellingen doelstellingen voor de sense of urgency’ gebieden niet direct voor handen zijn maar dat deze wel kunnen worden achterhaald via GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regiem), de natuurbeheersplannen, de provincie (afdeling verdrogings-bestrijding), terreinbeheerders-
26 mei 2008
9T0956.A0/M00005/SBO/Gron
2/4
instanties, etc. Lastig zal het vervolgens worden te beoordelen of ten gevolge van activiteiten waarvoor de waterplannen kaderstellend zijn, aan de waterkwaliteitsdoelstellingen van de ‘sense of urgency gebieden’ kan worden voldaan. Eigenlijk zijn modelberekeningen nodig om hier met een bepaalde mate van zekerheid iets over te kunnen zeggen. Op dit moment is het echter de insteek uit te gaan van expertjudgement. Overige onderdelen advies Cmer; advies en doorwerking De Cmer gaat in de hoofdstukken 2 tot en met 5 in op: • • • •
de afstemming tussen waterplannen en andere kaders (hoofdstuk 2); visievorming en alternatievenvorming (hoofdstuk 3); thema’s plan-MER (hoofdstuk 4); toetsingskader en milieuaspecten (hoofdstuk 5).
Er wordt kort ingegaan op de meest relevante punten van het advies. Hoofdstuk 2 De Cmer geeft aan dat de plan-m.e.r.-procedure kan worden gebruikt om de verschillende doelen en opgaven in het WHP en WBP met elkaar te verbinden. Een dergelijke integrale benadering kan vervolgens de basis bieden voor de ontwikkeling van integrale alternatieven voor oplossingen die in het WHP en het WBP vastgelegd worden. Besloten is de integrale alternatieven zo goed mogelijk uit te werken. In hoeverre dit in de praktijk gaat lukken, zal bij uitwerking moeten blijken. In paragraaf 2.1 adviseert de Cmer in beeld te brengen waar continuering van het huidig beleid vanuit milieuoogpunt minder voor de hand had gelegen. Zij adviseert alternatieven te laten zien die laten zien wat een koerswijziging voor het milieu zou hebben betekend. Een dergelijke analyse kan aanleiding geven tot het uitvoeren van nader onderzoek in de planperiode. Besloten is de uitwerking van de planmer hier minder ver in te laten gaan. Niet ingegaan wordt op alternatieven die vanuit milieuoogpunt meer voor de hand hadden gelegen maar die niet ten uitvoer worden gebracht. Wel worden de effecten van eventuele koerswijzigingen (in een later stadium) bestudeerd. De (milieu)argumentatie bij de ingezette beleidskeuzes wordt uiteengezet; dit geeft inzicht in de milieueffecten die het gevolg zijn van deze keuzes. Vervolgens worden de effecten van de voortzetting van het huidig beleid in kaart brengen en wordt aangegeven welke milieuaspecten eventueel onder druk staan. Deze aspecten zijn agendavormend en daarmee sturend voor een nadere uitwerking. Zij vormen eventueel aanleiding voor nader onderzoek, en vormen de basis voor eventuele koerswijzigingen. Deze laatsten worden beschreven inclusief de milieueffecten. Op paragraaf 2.1.1 die ingaat op de relatie tussen de waterplannen en de Natura 2000-gebieden is reeds onder het kopje ‘hoofdpunten van het advies’ ingegaan. In paragraaf 2.3 geeft de Cmer aan dat de m.e.r.-procedure gekoppeld is aan het planproces voor het WHP en WBP. Het WHP en WBP vormen vervolgens het strategisch kader voor verdere uitwerking in onder andere de provinciale milieuverordening en vergunningen. Geadviseerd wordt aan te geven tot welke vervolgprocedures en vervolgbesluiten de vaststelling van het WHP en WBP zullen of kunnen leiden, wie de initiatiefnemers zijn, etc.
26 mei 2008
9T0956.A0/M00005/SBO/Gron
3/4
Alhoewel belangrijk, wordt besloten deze uiteenzetting niet volledig onderdeel van het PlanMER te laten zijn. Hoofdstuk 3 In paragraaf 3.2 adviseert de Cmer over de integrale alternatievenontwikkeling. Zij adviseert bij de ontwikkeling: • • • •
de inrichtings- en beheersopgave voor de afzonderlijke thema’s vast te stellen; op basis van de relaties tussen deze thema’s integrale opgaven te formuleren voor de onderscheiden hoofdlandschapstypen; integrale oplossingen of alternatieven te formuleren; oplossingrichtingen per thema vast te stellen, redenerend vanuit de integrale oplossingen/ alternatieven.
Besloten is dit stappenplan zo goed mogelijk te volgen. Het zal echter niet altijd eenvoudig zijn hier invulling aan te geven. Hoofdstuk 4 In paragraaf 4.2.1 adviseert de Cmer een transparante beschrijving op te nemen van het reeds doorlopen besluitvormingsproces. Gevraagd wordt aan te geven op welke wijze het milieubelang is meegewogen bij het selectieproces van oplossingen en locatiekeuze voor uitbreiding van bergingscapaciteit en oppervlaktewater. In navolging van wat is opgemerkt bij hoofdstuk 2 is besloten niet uitgebreid in te gaan op het reeds doorlopen besluitvormingsproces. Wel worden de milieuargumenten bij de gemaakte beleidskeuzes uiteengezet omdat hiermee de milieueffecten van de besluiten/beleidskeuzes inzichtelijk worden. Zoals eerder aangegeven zijn deze effecten agendavormend en daarmee kunnen zij sturend voor een nadere uitwerking. Conclusie De adviezen van de CMer die nadrukkelijk worden overgenomen hebben betrekking op de integrale visie, alternatievenontwikkeling en oplossingsrichtingen en op Natura 2000. De adviezen zullen een doorwerking vinden in de volgende hoofdstukken van de notitie Reikwijdte en Detailniveau: de alternatievenbeschrijving (paragraaf 5.2), de beschrijving van de cumulatieve effecten (paragraaf 5.5), en de beschrijving van de compenserende en mitigerende maatregelen (paragraaf 5.6). De notitie Reikwijdte en Detailniveau beschrijft het plan van aanpak voor het uitwerken van de planmer; consequenties van het overnemen van het advies is dat de onderwerpen beschreven in paragraaf 5.2, 5.5 en 5.6 een bredere, integralere insteek krijgen dan uiteengezet in de notitie R&D.
26 mei 2008
9T0956.A0/M00005/SBO/Gron
4/4