Milieurapport Vlaanderen MIRA Themabeschrijving
Lawaai
Milieurapport Vlaanderen
MIRA Themabeschrijving Lawaai
juni 2013
1
Coördinerend auteur Myriam Bossuyt, MIRA, VMM
Laatst bijgewerkt: juni 2013
Fotografie (cover): Agentschap Wegen en Verkeer (AWV)
2
juni 2013
Woord vooraf De doelstellingen van MIRA (Milieurapport Vlaanderen) zijn drieledig: (1) de wetenschappelijke basis verschaffen voor het Vlaamse milieubeleid, (2) het maatschappelijk draagvlak versterken door het verhogen van het milieu-inzicht en (3) de Vlaamse kennisbasis afstemmen op internationale standaarden. Het document Themabeschrijving wil bijdragen aan deze doelstellingen door het ter beschikking stellen van een kernachtige en toegankelijke beschrijving van de milieuthema’s die door MIRA behandeld worden. Deze informatie moet de gebruiker de nodige achtergrondinformatie verschaffen bij de raadpleging van de milieuindicatoren. De beschrijving is gestructureerd volgens de zogenaamde milieuverstoringsketen of DPSI-R keten die de oorzaak en de gevolgen van de milieuverstoringen in beeld brengt. DPSI-R staat voor Driving Forces (maatschappelijke activiteiten), Pressure (druk), State (toestand), Impact (gevolgen) en Respons (beleidsrespons). Het document bevat zoveel mogelijk de laatste stand van zaken van de wetenschappelijke kennis. Bronvermelding bij overname informatie Overname van informatie uit dit document wordt aangemoedigd mits bronvermelding. Hoe citeren? Kort: MIRA Themabeschrijving Lawaai (www.milieurapport.be) Volledig: MIRA (2013) Milieurapport Vlaanderen, Themabeschrijving Lawaai. Bossuyt M., Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be
juni 2013
3
Inhoudsopgave Lijst figuren .............................................................................................................................. 5 Lijst tabellen ............................................................................................................................. 5 1 Wat is geluid? ....................................................................................................................... 6 2 Grootheden voor geluid ....................................................................................................... 6 3 Weergave van geluidswaarneming ..................................................................................... 7 4 Tijdsperspectief .................................................................................................................... 9 5 Ruimtelijk perspectief ........................................................................................................ 10 5.1 Zone rond een individuele geluidsbron ................................................................. 10 5.2 Ruimer regionaal kader ........................................................................................ 10 6 Geluidshinder...................................................................................................................... 11 7 Bronnen van geluidshinder en relatie met andere milieuproblemen ............................ 11 8 Effecten op de mens .......................................................................................................... 12 8.1 Gehoorschade ...................................................................................................... 14 8.2 Slaapverstoring, stressgerelateerde symptomen, cognitieve en mentale effecten................................................................................................................ 15 8.3 Geluidsperceptie en hinder ................................................................................... 16 8.3.1 Geluidsperceptie en geluidslandschappen ........................................... 16 8.3.2 Potentiële hinder ................................................................................... 18 8.3.3 Gerapporteerde hinder.......................................................................... 18 8.3.4 Geluidshinderklachten .......................................................................... 18 9 Effecten voor natuur van lawaai ....................................................................................... 19 10 Verminderen van geluidshinder ...................................................................................... 20 10.1 Brongerichte maatregelen .................................................................................. 23 10.2 Overdrachtgerichte maatregelen ........................................................................ 24 10.2.1 Afstandsregels en geluidsschermen ................................................... 24 10.2.2 Stiltegebieden ..................................................................................... 25 10.3 Ontvangergerichte maatregelen ......................................................................... 26 10.3.1 Geluidsisolatie van woningen ............................................................. 26 10.3.2 Stille zijde in een woning .................................................................... 26 Referenties ............................................................................................................................. 29 Begrippen ............................................................................................................................... 31 Afkortingen ............................................................................................................................. 33 Eenheden ................................................................................................................................ 33
4
juni 2013
Lijst figuren Figuur 1: Zuivere toon in functie van tijd , plaats en frequentie ..................................................6 Figuur 2: Geluidsdruksignaal en frequentiespectrum van dondergerommel..............................7 Figuur 3: Vergelijking geluidsdruk (Pa) en geluidssterkte (dB) met enkele voorbeelden ...........8 Figuur 4: Correctiecurve voor A-weging en C-weging................................................................9 Figuur 5: Gezondheidsimpact van verschillende milieupolluenten ......................................... 13 Figuur 6: Relatie tussen korte- en langetermijneffecten van geluid op de mens .................... 14 Figuur 7: Gezonde en beschadigde trilharen .......................................................................... 14 Figuur 8: Aandeel bevolking dat ’s nachts wakker wordt door wegverkeer, buren, luchtvaart of treinverkeer (Vlaanderen, 2004)....................................................................................... 16 Figuur 9: Radarplots en foto’s van 4 geluidslandschapsclusters ............................................ 17 Figuur 10: Geluidskaart door wegverkeer (Vlaanderen, 2006) ............................................... 21 Figuur 11: L den geluidscontour van 55 dB (Brussel Nationale luchthaven, 2006-2010) .......... 21 Figuur 12: Geluidskaart voor industrie (Brugge, 2011) ........................................................... 22 Figuur 13: Trend emissie vliegtuigen en normering (globaal, 1960-2020) .............................. 23 Figuur 14: Bandenlabel stille banden ...................................................................................... 24 Figuur 15: Illustratie concept stille zijde en stiltegebied .......................................................... 25 Figuur 16: Stiltegebied Dender - Mark..................................................................................... 26 Figuur 17: Verloop van het totaal A-gewogen geluidsdrukniveau (per seconde) en overeenkomstig spectrum ................................................................................................ 27 Figuur 18: Histogram dat het verschil in totaal A-gewogen equivalent geluidsdruk tussen voor en achterzijde toont op basis van de 38 steekproefmetingen .......................................... 28
Lijst tabellen Tabel 1: Overzicht van de verschillende mogelijkheden om het lokale effect van geluid te integreren tot een indicator op Vlaams niveau ................................................................. 10 Tabel 2: Frequentiebereik van verschillende dieren ................................................................ 19 Tabel 3: Beschouwde vogelsoorten met hun geluidsgevoeligheid en waarde ....................... 20
juni 2013
5
1 Wat is geluid? Geluid is een trilling die zich voortplant. Trillingen ontstaan wanneer een trillend oppervlak lucht of een ander medium in beweging zet (bv. snaar van een viool). Deze trilling kent een golvende beweging. Wanneer deze golf materie raakt wordt die materie vervormd en geeft de trilling door naar de nabijgelegen materie. Hierbij wordt enkel de trilling of de mechanische energie doorgegeven. De materie zelf verplaatst zich niet. Voorbeeld hiervan is geluid die door glas dringt. Het geluid van buitenaf raakt het glasoppervlak dat ‘ingedeukt’ wordt en op zijn beurt de lucht aan de binnenzijde in beweging zet. Geluidsgolven kan men beschrijven als gebieden met meer luchtmoleculen per volume-eenheid (hoge druk) en gebieden met minder luchtmoleculen per volume eenheid (lage druk). Voor de karakterisatie van een geluidsgolf wordt het tijdsverloop van de luchtdruk op elke plaats in de ruimte bepaald. De variatie van de luchtdruk is veel kleiner als de normale atmosferische druk (1 013 hPa). Daarom definieert men geluidsdruk p(t) als het variabel deel van de luchtdruk. p(t) = p lucht (t) - p atm -5
De laagste geluidsdruk die waarneembaar is voor een mens bedraagt +/- 10 Pa 2 (gehoorsdrempel). Vanaf een geluidsdruk van 10 Pa is de druk pijnlijk voor de mens (pijngrens) (IST 2011).
2 Grootheden voor geluid Een zuivere toon heeft een sinusoidaal verloop. Figuur 1 stelt de geluidsdruk van een zuivere toon voor t.o.v. tijd, plaats en frequentie. Figuur 1: Zuivere toon in functie van tijd, plaats en frequentie
Bron: IST (2011)
Volgende grootheden kunnen hiervoor gedefinieerd worden:
Frequentie (f): geeft aan hoeveel keer de maximale geluidsdruk bereikt wordt per seconde. Hoe hoger de frequentie hoe hoger de toon wordt ervaren. Frequentie staat dus gelijk met de toonhoogte van een geluid.
Periode (t): geluidsgolven met sinusoidaal verloop kennen een weerkerend patroon. De periode geeft de tijd aan tussen start en herhaling van het patroon. De relatie tussen frequentie en periode is als volgt:
6
juni 2013
T= 1/f
Amplitude: dit is de hoogte of de sterkte van de trilling. Hoe hoger de amplitude, hoe luider het geluid wordt ervaren.
Golflengte (λ): De golflengte geeft de ruimtelijke afstand tussen twee golftoppen weer. De golflengte is gerelateerd aan de frequentie en aan de geluidssnelheid (v). λ=v/f Hoe korter de golflengte, hoe meer golftoppen per seconde (frequentie) en hoe hoger de toon wordt ervaren. De geluidssnelheid is afhankelijk van het medium waarin de golf zich voortbeweegt. In lucht is de geluidssnelheid 340 m/s. In vloeistoffen en vaste stoffen ligt deze snelheid hoger bv. 1 500 m/s in water.
Geluid kan ook uitgedrukt worden in een frequentiespectrum (rechterfiguur in Figuur 1). Hierbij wordt per frequentie (horizontale as) de amplitude weergegeven (verticale as). Omdat in deze sinusoidale golf in het voorbeeld dezelfde frequentie behoudt, is er slechts op 1 frequentiewaarde een amplitudewaarde weergegeven in de figuur. De meeste geluiden hebben echter een complex verloop. Elke complexe geluidsgolf kan omschreven worden als een combinatie van verschillende golven met sinusoidaal verloop. Een voorbeeld van een dergelijk complex geluid staat in Figuur 2 waar het geluidsdruksignaal en het frequentiespectrum weergegeven worden (IST, 2011). Figuur 2: Geluidsdruksignaal en frequentiespectrum van dondergerommel
Bron: IST (2011)
3 Weergave van geluidswaarneming De mens ervaart geluid via het oor. Het trommelvlies vangt de trilling op die door de gehoorgang binnenkomt. Via de drie gehoorbeenderen in het middenoor verplaatst de geluidstrilling zich naar het binnenoor waar haarcellen de trilling opvangen en signaal doorsturen naar de hersenen die dit signaal interpreteren. Het menselijke gehoor is gevoelig voor verhoudingen in geluidsdruk, niet voor de absolute verandering in de geluidsdruk. Een concreet voorbeeld: De geluidsdruk van een gesprek op normale conversatietoon heeft een luchtdruk van zo’n 0,02 Pa. Geluid van ruisende bomen heeft een luchtdruk van ongeveer 0,0002 Pa. Het verschil in luchtdruk bedraagt een factor honderd. Mensen ervaren een normale conversatie echter niet als 100 keer luider dan het ruisen van de bomen. De geluidssterkte die we wel ervaren heeft een logaritmische schaal en staat verhoudingsgewijs t.o.v. de stilste geluidssterkte die we kunnen waarnemen. Deze schaal wordt uitgedrukt in decibel.
juni 2013
7
Figuur 3: Vergelijking geluidsdruk (Pa) en geluidssterkte (dB) met enkele voorbeelden
Bron: VUB (2000)
Bij een verdeling in decibel wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoge en lage tonen. Toch is het waarnemen van geluidssterkte voor de mens verschillend bij verschillende frequenties. Bij lage tonen is er een veel grotere geluidsdruk nodig als bij hogere tonen om voor de mens even luid te klinken o.a. omdat de gehoorbeentjes in het oor fungeren als natuurlijke filter die niet alle frequenties even luid doorgeven. Er bestaan verschillende technieken om hiermee rekening te houden bij de evaluatie van de verstoring door geluid. Zo kan men een weging toepassen. Hierbij wordt aan amplitudes van een bepaalde frequentie een hoger gewicht toegekend. Er zijn verschillende types van weging (A-weging, B-weging, C-weging …). Er is een vrij algemene consensus voor het gebruik van A-weging in de context van de studie en bestrijding van verstoring door geluid. De A-weging komt het meest overeen met de gevoeligheid van het menselijk oor en geeft een zwaarder gewicht aan de hogere frequenties. Er bestaat een wetenschappelijke stroming die stelt dat de evaluatie van omgevingsgeluid op basis van A-gewogen niveaus onvoldoende rekening houdt met de lage frequenties. De belangrijkste tekortkomingen van A-weging hebben te maken met:
de meting en normering gebeurt op buitengeluid en de geluidsisolatie van de woning is doorgaans lager bij lagere frequenties waardoor deze laatste meer doordringen tot bij de waarnemer;
bij hoge geluidsniveaus (70, 80 dBA) is A-weging niet meer de geschiktste weging;
gehoorschade door lawaai vermindert het gehoor bij de hogere frequenties waardoor vooral de lagere frequenties nog worden waargenomen (de A-weging is opgesteld op basis van onbeschadigd gehoor).
Daarom gebruikt men soms ook de C-weging. In de C-weging wegen de lagere frequenties eveneens zwaar door, dit kan van belang zijn bij luide geluiden van bv. meer dan 70 dB. Figuur 4 geeft de correctiecurve voor de A- en de C-weging per frequentie weer.
8
juni 2013
Figuur 4: Correctiecurve voor A-weging en C-weging
Bron: IST (2011)
4 Tijdsperspectief Bij de studie van het tijdsperspectief zijn verschillende grootteordes belangrijk. Deze worden hier elk afzonderlijk besproken (Miedema, 1995). Subseconde. Geluidsgolven gaan gepaard met een fluctuatie van de dichtheid en de druk van de lucht, die zich op de subsecondetijdschaal afspeelt (de periode). Met de periode correspondeert een geluidsfrequentie. Deze is belangrijk omdat het menselijk oor niet even gevoelig is voor verschillende frequenties (zie 2. Weergave van geluidswaarneming). Op dezelfde tijdschaal spelen een aantal fenomenen zich af, die het geluid opvallender en dus meer verstorend kunnen maken. Daarom wordt met de aanwezigheid van zuivere tonen en pieken (knallen) rekening gehouden bij de evaluatie van een geluid. Bij het opleggen van grenswaarden aan het specifiek geluid veroorzaakt door een bepaalde bron, gebeurt dit expliciet. Bij het definiëren van milieu-indicatoren kan dit ook impliciet gebeuren bijvoorbeeld door te differentiëren naar type bron. Seconde. Op seconde tijdschaal spelen geluidsgebeurtenissen zich af (bv. het voorbijrijden van een auto of het overvliegen van een vliegtuig). Een voorbeeld van een indicator die deze tijdschaal gebruikt, is het aantal geluidsgebeurtenissen waarbij L Aeq,1sec hoger is dan 75 dBA. Deze geeft de geluidspieken weer van vliegtuiglawaai. De duur van een seconde is ook de periode waarop veranderingen in appreciatie van een geluid gebeuren. Uur. Op de tijdschaal van een uur en iets korter veranderen typische activiteiten, die geluid veroorzaken. Zo bijvoorbeeld zal de verkeersdrukte op deze tijdschaal veranderen. De periode van een uur speelt dan ook een belangrijke rol bij het uitbouwen van beleidsinstrumenten. De statistische verwerking van ogenblikkelijke geluidsdrukniveaus tot representatieve waarden over de periode van 1 uur geeft aanleiding tot een aantal karakteristieke grootheden. Het energetisch gemiddelde of equivalente A-gewogen continue geluidsniveau L Aeq,T over een observatietijd T van 1 uur is veel gebruikt en internationaal aanvaard als indicator. De eenvoud waarmee deze grootheid te berekenen is en de goede correlatie met effecten op de mens liggen aan de grondslag hiervan.
juni 2013
9
De dag. De dag is een belangrijke tijdsduur omdat het geluidsklimaat op de meeste plaatsen duidelijk gekoppeld is met de dagcyclus van menselijke activiteit. Ook natuurlijke geluiden (bv. vogelgeluiden) vertonen een gelijkaardige cyclus alhoewel deze eerder de zonnedag volgen dan de klokdag. Ook aan de kant van de ontvanger speelt het verloop van het geluidsniveau over de dag een belangrijke rol. De mens wordt meer verstoord door nachtelijke geluiden. Daarom wordt het dag-avond-nacht geluidsniveau L den een gewogen som van L Aeq,dag , L Aeq,avond en L Aeq,nacht met een groter gewicht toegekend aan de avondlijke en nachtelijke geluiden, gedefinieerd. Op Europees niveau wordt het gebruik van L den als typische indicator aangeraden. Het jaar. Voor milieurapportering is de periode van een jaar belangrijk. Om de daggeluidsniveaus in jaargemiddelden om te zetten, kan men zowel een numerieke uitmiddeling van de dB waarden als een energetische middeling gebruiken. Er is een tendens om gebruik te maken van een energetisch gemiddelde.
5 Ruimtelijk perspectief Dit thema wordt gekenmerkt door twee verschillende ruimtelijke kaders: de zone rond een individuele geluidsbron en een ruimer regionaal kader. 5.1 Zone rond een individuele geluidsbron In deze zone is de relatie tussen de geluidsbron en de immissie (en het effect op mens en natuur) duidelijk te leggen. De verspreiding van geluid hangt af van de weersomstandigheden en van obstakels die zich in het geluidspad bevinden, en hierdoor ook van de hoogte waarop de geluidsbron zich bevindt. Vrij algemeen kan men echter stellen dat de invloedssfeer van een geluidsbron hoogstens een paar kilometer ver reikt. Dit ruimtelijk kader is belangrijk omdat reglementering zich hier bij definitie afspeelt (bv. VLAREM II voor bedrijven of evaluatie van de geluidsimmissie veroorzaakt door een autosnelweg met het oog op het nemen van maatregelen). 5.2 Ruimer regionaal kader Alhoewel een afzonderlijke geluidsbron (bv. een wagen) enkel verstoring veroorzaakt in haar onmiddellijke omgeving, verstoren alle bronnen samen (bv. het wegverkeer) bijna het volledige Vlaamse grondgebied. Ook geluidshinder (als een van de belangrijke effecten op de mens) is steeds een lokaal gebeuren, maar deze hinder wordt algemeen en regelmatig vastgesteld. Om de toestand van het milieuthema in kaart te brengen en de effectiviteit van maatregelen in een globalere context te evalueren zijn dan ook indicatoren nodig, die ruimtelijk integreren. De verschillende manieren om deze integratie te realiseren zijn in onderstaande Tabel 1 weergegeven. Tabel 1: Overzicht van de verschillende mogelijkheden om het lokale effect van geluid te integreren tot een indicator op Vlaams niveau immissie
impact
grondgebied deel van het grondgebied blootgesteld aan niveaus hoger dan bepaalde drempel deel van het grondgebied waar mens of natuur verstoord zijn in een mate die door de samenleving als geheel als onaanvaardbaar wordt beschouwd
bevolking deel van de bevolking (of fauna) blootgesteld aan niveaus hoger dan bepaalde drempel deel van de bevolking dat ernstig verstoord is
Bron: INTEC - UGent
10
juni 2013
De lezer zal er zich van bewust zijn dat de methode van integratie tot een globale milieuindicator op zich een belangrijke (politieke) keuze is. Wanneer bijvoorbeeld de nadruk gelegd wordt op immissie, dan zullen maatregelen voornamelijk toegespitst op zogenaamde ‘black points’ het best scoren op de effectiviteitsbarometer met natuurlijk als gevaar dat alles grijs wordt of met andere woorden dat stille gebieden verdwijnen. Ruimtelijke integratie van de impact is veel zachter. Hierbij zal bijvoorbeeld een beperktere verstoring van meer mensen even zwaar doorwegen als een sterke verstoring van een kleiner aantal individuen. Ook de keuze tussen grondgebied en bevolking heeft belangrijke consequenties. Opteert men voor een integratie gebaseerd op bevolking, dan zullen maatregelen die enkel positieve gevolgen hebben voor dunbevolkte gebieden de indicator nauwelijks in positieve zin beïnvloeden. Door de impact op de natuur toe te voegen, worden maatregelen die een invloed hebben op gebieden met grote natuurwaarde eveneens positief beoordeeld. Op Europees niveau is in een eerste fase geopteerd voor een immissieindicator, L den (zie verder), gecombineerd met een blootstelling van de bevolking. De geografische integratie kan het volledige grondgebied behelzen, maar voor het opstellen van kaarten kan men eenzelfde aanpak volgen. De indeling kan op basis van beleidsbevoegdheden (gemeente, provincie) of andere functionele indelingen (zones van het Structuurplan Vlaanderen, zones op de Gewestplannen, VLAREM II gebieden voor geluid) gebeuren.
6 Geluidshinder Het gebruik van geluidsproducerende machines en voertuigen is sinds de jaren 80 (en waarschijnlijk reeds sinds de industriële revolutie) sterk toegenomen, waardoor de druk op het geluidsklimaat eveneens toeneemt. Kenmerkend voor afzonderlijke geluidsbronnen is het vermogen dat ze uitsturen (onder de vorm van geluidsgolven). Voor de meeste geluidsbronnen daalde dit vermogen in de voorbije jaren door een geraffineerder ontwerp. De verstorende geluidsbronnen bepalen samen met de natuurlijke geluiden en de gebiedseigen geluiden, het geluidsklimaat op een bepaalde plaats. De mens is in staat de verschillende componenten hiervan van elkaar te onderscheiden, te ervaren en te beoordelen. In eerste benadering wordt de studie van het geluidsklimaat echter beperkt tot het bepalen en voorspellen van het A-gewogen geluidsdrukniveau, ook de geluidsimmissie genoemd. A-gewogen decibels corresponderen vrij goed met de luidheidsgevoeligheid van het menselijk oor en zijn eenvoudig meetbaar. Bij de evaluatie van mogelijke verstoring door geluid moet men rekening houden met het gebiedseigen (voor zover dit niet storend is) en natuurlijk geluid en met de mate waarin het gebiedseigen en natuurlijk geluid waarneming van het verstorend geluid kan verhinderen (in overeenstemming met VLAREM II gemeten als het L A95 -niveau over langere perioden). Voor het karakteriseren van de verstoring is een akoestische grootheid nodig, die zo goed mogelijk de veroorzaakte hinder weerspiegelt. In VLAREM II heet deze grootheid het specifiek geluid. De negatieve invloed van geluid op de mens hangt af van het geluidsdrukniveau en van kenmerken van het geluid zoals scherpte, tonaliteit en informatie-inhoud. Ook nietakoestische factoren spelen mee zoals de gevoeligheid van de ontvanger voor geluid, zijn ingesteldheid ten opzichte van de veroorzaker van het geluid, zijn algemene verwachtingen en momentane activiteiten en intenties. De invloed van verstorende geluiden op de natuur is minder onderzocht en ook de invloed op de economie werd slechts sporadisch bestudeerd.
7 Bronnen van geluidshinder en relatie met andere milieuproblemen Omgevingslawaai is het resultaat van diverse bronnen. Hieronder wordt een niet-limitatieve lijst gegeven van mogelijke bronnen ingedeeld per sector:
Bevolking: pratende mensen, huisdieren, doe-het-zelf-activiteiten, grasmachines, muziek of TV, verwarmings- en airco-installaties …
Industrie: laden en lossen van vrachtwagens, zelfstandige beroepsactiviteiten zoals timmerman, bouw- en sloopactiviteiten …
juni 2013
11
Energie: windturbines, warmtepompen, wkk’s …
Landbouw: landbouwwerktuigen, vee (bv. koeien, schapen, pluimvee …), ventilatoren van stallen …
Transport: bussen, motoren, auto’s, treinverkeer, luchtvaart, scheepvaart, muziek in auto's …
Handel & diensten: activiteiten en leveringen bij handelaars en horeca (bv. bakker …), muziek van dancings, afzuiginstallaties en airco’s bij restaurants, kermissen, braderijen en muziekfestivals, sportvelden en -stadia, racen en crossen …
Lawaai heeft niet alleen gevolgen voor de mens, maar ook voor de natuur. De exacte impact van de verstoring van natuur door geluid is echter nog onvoldoende gekend. Bij versnippering van de open ruimte door verkeerswegen is het mogelijk dat geluid een bijkomende barrière vormt voor fauna. Ten gevolge van deze versnippering wordt het aantal gebieden dat – wegens de afwezigheid van gebiedsvreemde geluiden – in aanmerking komt voor een erkenning als stiltegebied, beperkt.
8 Effecten op de mens De mens kan negatieve effecten ondervinden door geluid. Deze effecten hangen af van geluidsdrukniveau en van de verschillende aspecten van het geluid bv. scherpte, tonaliteit, fluctuatie, informatie-inhoud … Ook aspecten die niet rechtstreeks te maken hebben met het geluidssignaal spelen een rol. Voorbeelden hiervan zijn de individuele gevoeligheid voor lawaai van de persoon, de algemene verwachting van de aanwezigheid van geluid, de activiteiten waar iemand mee bezig is, eventuele belangen i.v.m. de geluidsbron … Bij hele hoge geluidsniveaus kan gehoorsbeschadiging ontstaan. Deze geluidsniveaus situeren zich niet in een normale woonomgeving maar kunnen soms in arbeidscontext (bv. industriële machines) of in een recreatieve context (fuifmuziek) voorkomen. Bij lagere geluidsniveaus, die wel veelvuldig voorkomen in de omgeving, is er ook al verstoring van slaap, communicatie, concentratie … door hinder. Dit is het meest onderzochte effect. Daarnaast blijkt er ook een (beperkt) effect op hart- en vaatziekten bij dagelijkse blootstelling (’s nachts) van lawaai. Figuur 5 toont de gezondheidsimpact van verschillende milieupolluenten in Vlaanderen uitgedrukt in verloren gezonde levensjaren of disability adjusted life years (DALY’s). Het aantal DALY’s geeft weer hoeveel jaren een mens verliest ten gevolge van ziekte of vroegtijdig sterven door blootstelling aan milieupolluenten. In de figuur wordt ook de onzekerheid op de bewijslast aangegeven. Van alle milieupolluenten die hier vermeld staan, staat gezondheidseffecten door geluid op een tweede plaats na fijn stof. De onzekerheid op de bewijslast blijkt beperkt. De meegenomen gezondheidseffecten voor geluid zijn slaapverstoring, ischemische hartziekte en hinder door transport (Buekers et al., 2011).
12
juni 2013
Figuur 5: Gezondheidsimpact van verschillende milieupolluenten
Hoog Medium
Laag
Fijn stof (79500)
Geluid Omgevingstabaksrook (7400) (6600) Radon UV Lood (3800) (3700) (2200)
Benzeen (10)
Laag
Impact op publieke gezondheid
Bewijslast of zekerheid impact beoordeling Hoog Medium
Schimmels en vocht (800) CO Ozon (600) (500)
Nikkel Arseen Cadmium (1) (1) (1)
Dioxines (2500) Hitte (1000)
EMF (2) Formaldehyde (1)
Voor geluid werd enkel rekening gehouden met geluid afkomstig van de allerdrukste wegen, spoorwegen en luchthavens. Wanneer ook minder drukke wegen zouden worden meegenomen, zouden de blootstellingscijfers een veelvoud hoger liggen. Bron: Buekers et al. (2011)
Geluidsblootstelling werd ook met andere gezondheidseffecten in verband gebracht zoals mentale gezondheidsproblemen, depressie, verlaagd geboortegewicht … maar er is nog veel onzekerheid over die effecten en de grootte ervan (WHO, 2000; HYENA, 2006; WHO, 2007; ALPNAP, 2007; Miedema et al., 2007; Babisch, 2008). Figuur 6 geeft de relatie weer tussen korte- en langetermijneffecten van geluid op de mens. Daarna wordt dieper ingegaan op die effecten.
juni 2013
13
Figuur 6: Relatie tussen korte- en langetermijneffecten van geluid op de mens
Bron: IST (2011)
8.1 Gehoorschade Bij te hoge geluidsdrukken raken de haarcellen in het slakkenhuis van het binnenoor beschadigd (Figuur 7). Op die manier is het voor de persoon in kwestie moeilijker of niet meer mogelijk om geluid waar te nemen of neemt dit vervormd waar. Gehoorschade kan zich uiten in volgende symptomen: gehoorverlies, oorsuizen, overgevoeligheid, verschil in toonhoogtes tussen beide oren, en geluidsstoornissen (LNE, 2013). Figuur 7: Gezonde en beschadigde trilharen
Bron: dr. J.O. Pickles, University of Queensland, Brisbane, Australia (2002)
Hier wordt dieper ingegaan op gehoorverlies en oorsuizen. Voor mensen met slechthorendheid door lawaai (maar ook bij ouderdomslechthorendheid) klinken de geluiden stiller en vervormd. Door de vervorming wordt het ook moeilijker om de gewenste geluidssignalen te verstaan. Achtergrondlawaai wordt storend. Omdat de pijngrens niet
14
juni 2013
opschuift wordt de range van geluidsniveaus waarop geluiden op een aangename manier waarneembaar zijn, beperkter (IST, 2011). Bij normaal gehoor kan men optimaal gebruik maken van stillere episodes in fluctuerend achtergrondlawaai. Bij gehoorsbeschadiging is dit vermogen verminderd zodat het nog moeilijker wordt om het juiste signaal op te pikken uit storend achtergrondlawaai, zeker als dat achtergrondlawaai lijkt op het gewenste geluidssignaal. Typisch voorbeeld hiervan is het cocktailparty-effect (Roeser, 2000) waarbij het moeilijk is om op recepties en feestjes met veel geroezemoes de conversatie te volgen. Lawaai (en ook leeftijd) treffen ook meer de hogere frequenties (bv. gesprekken, muziek), de lagere frequenties (bv. gebrom van auto’s) zullen daarom duidelijker waargenomen worden (IST, 2011). Tinnitis of oorsuizen is een mogelijk ander effect van beschadigde haarcellen. Hierbij is er een continue waarnemen van een fluittoon die er in realiteit niet is. Typisch wordt deze waargenomen na blootstelling aan luide muziek op een fuif. Zelfs kortdurend waarnemen van een lichte fluittoon geeft al aan dat het gehoor beschadigd is. Afhankelijk van de schade kan deze fluittoon stiller of luider zijn; continu of onderbroken, blijvend of kortdurend. Omdat deze fluittoon continu waargenomen wordt, kan deze leiden tot stress, slaapverstoring en psychologische problemen (LNE, 2013). 8.2 Slaapverstoring, stressgerelateerde symptomen, cognitieve en mentale effecten Slapen is een essentieel proces voor het leven. Hoewel er nog veel discussie is over de exacte functie van slaap, speelt slaap zeker een rol in verschillende processen in het menselijk lichaam Slapen speelt een rol in het hormonale systeem, verschillende metabolische functies, fysieke en psychische rust- en herstelmechanismen, verwerking van gegevens naar het geheugen … Het is dus logisch dat verstoring van de slaap ook een invloed heeft op andere functies in het lichaam en hierdoor de gezondheid kan beïnvloedden. Op korte termijn gaat het over effecten zoals slaperigheid en verminderd cognitief functioneren. Op langere termijn wordt slaapverstoring in verband gebracht met effecten zoals cardiovasculaire aandoeningen, depressie, type 2 diabetes, verhoogd medicatiegebruik en versnelde veroudering (Passchier-Vermeer et al., 2000; Schapkin et al., 2006; Van Kamp, 2010; Donga et al., 2010). Er zijn verschillende gradaties van slaapverstoring. Niet elke slaapverstoring resulteert in het bewust ontwaken van het individu. Soms vertoont de verstoring meer subtiele veranderingen die niet opgemerkt worden (bv. verschil in hartritme). Bij (subjectieve) gewenning aan het nachtlawaai wordt het individu niet meer (bewust) wakker, maar blijken de subtielere fysiologische veranderingen wel blijvend meetbaar (IST, 2011; Spiegel et al., 1999; WHO, 2009; WHO, 2011). In Vlaanderen is slaapverstoring een niet te onderschatten fenomeen. Figuur 8 toont het aandeel van de bevolking in Vlaanderen dat elke nacht, regelmatig en soms ‘s nachts wakker wordt door omgevingslawaai (AMINABEL, 2004). Hieruit blijkt dat meer dan een kwart van de bevolking, soms, regelmatig of elke nacht wakker wordt door straatverkeer. Als bronnen blijken straatverkeer, buren, luchtvaart en treinverkeer de voornaamste oorzaken te zijn van die gerapporteerde slaapverstoring.
juni 2013
15
Figuur 8: Aandeel bevolking dat ’s nachts wakker wordt door wegverkeer, buren, luchtvaart of treinverkeer (Vlaanderen, 2004)
Andere vermelde bronnen bedroegen slechts 2,6 % van de bevolking. Bron: AMINABEL (2004)
Naast de onrechtstreekse effecten van lawaai via slaapverstoring, heeft omgevingslawaai ook een directe invloed op het autonoom zenuwstelsel en het hormonale systeem. Dit werkt op termijn atherosclerose (aderverkalking), verhoogde bloeddruk en ischemische hartziekten in de hand. Hoe groot het aandeel van geluid is in deze gezondheidseffecten is minder duidelijk omdat ook andere factoren zoals levensstijl en luchtvervuiling hier een belangrijke rol in spelen (Babisch 2011). Geluid beïnvloedt cognitieve functies. Onderzoek naar effecten van lawaai op taken zoals begrijpend lezen, oplossen van problemen, strategiekeuze voor uitvoeren van taken … geeft aan dat voor deze eerder complexe taken geluid een negatief effect heeft. Eerder monotome, motorische taken worden minder beïnvloed door geluid of kennen soms een bevorderend effect (IST, 2011; Stansfeld et al., 2003; Clark et al., 2006). Tot slot heeft geluid ook een invloed op mentaal functioneren. Dit niet alleen onrechtstreeks via stress-gerelateerde mechanismen en effecten van slaapstoornissen. Er zijn ook studies die wijzen op verhoogde agressie en verminderd hulpgedrag, verminderd vermogen voor verwerken van sociale non-verbale communicatie (Jones et al., 1981). 8.3 Geluidsperceptie en hinder Hinder is een van de meest onderzochte effecten van geluid. Of een persoon gehinderd is hangt van veel factoren af. Het geluidsdrukniveau is een belangrijke factor maar ook de context en de individuele gevoeligheid van personen bepaalt of iemand gehinderd is of niet. Hier staan we eerst stil bij geluidsperceptie en geluidslandschappen. Daarna bespreken we de hinder door lawaai. Hierbij worden potentiële hinder, gerapporteerde hinder en lawaaihinderklachten besproken. 8.3.1 Geluidsperceptie en geluidslandschappen De perceptie van geluid hangt af van een heel aantal contextuele factoren. Bepaalde personen zijn gevoeliger voor lawaai dan anderen. Dit hangt ook samen met de historiek en de intenties van die persoon. De verwachtingen en activiteiten spelen eveneens een rol. Enkele voorbeelden: Na een dag in een lawaaierige omgeving zal een persoon die tot rust wil
16
juni 2013
komen door een boek te lezen een relatief zacht geluid al hinderlijk vinden. Terwijl een student die na een dagje studeren in een stille bibliotheek zich ’s avonds wil uitleven op een fuif, zich helemaal niet stoort aan luide muziek. Ook de belangen t.o.v. de geluidshinderbron spelen een rol bij de gevoeligheid t.o.v. de geluidsbron. Werknemers van luchthavens en bedrijven die direct belang hebben bij een luchthaven, hebben een andere attitude t.o.v. vliegtuiglawaai dan personen die geen rechtstreeks belang hebben in de nabijgelegen luchthaven. In de wetenschappelijke literatuur wordt steeds meer aandacht besteed aan positieve aspecten van omgevingsgeluid. In die nieuwe visie past bij elke omgeving een karakteristiek en uniek geluidslandschap dat mee de identiteit van die omgeving bepaalt. De ruimtelijke context en de intentie van de gebruikers ervan bepalen mee wat een geschikt geluidslandschap is. In het geluidslandschap van een plein in de binnenstad zal bijvoorbeeld het geluid van pratende mensen een positieve component vormen (Botteldooren et al., 2007). Figuur 9 geeft een aantal typische geluidslandschappen in een stedelijke omgeving weer. Per geluidslandschap staat ook een kwantitatieve weergave van verschillende aspecten van het geluid in zo’n geluidslandschap. Deze aspecten omvatten luidheid, fluctuatie, scherpheid … Figuur 9: Radarplots en foto’s van 4 geluidslandschapsclusters
juni 2013
17
De volle lijn in de radarplots geeft de gemiddelde waarde van de uitgezette parameters weer in de betreffende cluster, de stippellijnen de variatie binnen de cluster. De beschouwde parameters zijn percentielwaarden van psychoakoestische grootheden: luidheid: L; fluctuatiesterkte: F, ruwheid: R, scherpte: S en interauraal geluidsniveauverschil: uLD. Bron: Rychtarikova et al. (2011)
Binnen die visie kan een stiltegebied gedefinieerd worden als een geluidslandschap dat waardevol is omwille van een specifieke eigenschap: stilte (zie 10.2.2 stiltegebied en stille zijde). Totale afwezigheid van geluid wordt doorgaans niet als aangenaam ervaren. 8.3.2 Potentiële hinder In de term ‘potentiële hinder’ wijst ‘potentieel’ erop dat het percentage gehinderden niet het werkelijke aantal gehinderden is, zoals bepaald via een enquête, maar dat dit een aantal op basis van berekeningen is. Het ‘percentage potentieel gehinderden’ kan theoretisch berekend worden op basis van geluidskaarten, en het aantal personen in het gebied met een geluidniveau dat hoger ligt dan een bepaalde waarde. Het voordeel van deze methode is dat het percentage gehinderden op elk moment kan worden berekend en dat het effect van bepaalde emissiereducerende maatregelen kan worden geschat. Het nadeel is echter dat voor het berekenen van het ‘percentage potentieel gehinderden’ zeer veel informatie noodzakelijk is. Het hindergevoel is echter niet alleen afhankelijk van de aard en de sterkte van het waargenomen geluid, maar wordt ook beïnvloed door o.a. locatie en historiek van de locatie, media-aandacht, individuele gevoeligheid. Deze aspecten worden niet meegenomen in het aantal potentieel gehinderden. 8.3.3 Gerapporteerde hinder Hinder kan bepaald worden aan de hand van enquêtes. Het resultaat hiervan is de gerapporteerde hinder. Deze vorm van hinder neemt ook subjectieve factoren zoals individuele gevoeligheid, media-aandacht … in beschouwing. Er zijn verschillende enquêtes die informatie geven over de gerapporteerde hinder in Vlaanderen. Omdat de opzet, vraagstelling en methode verschillend zijn bij elk van deze studies, is onderling vergelijken van resultaten niet mogelijk. Hieronder meer informatie over enkele enquêtes.
Het Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek (SLO) is een enquête die georganiseerd wordt door het department Leefmilieu, Natuur en Energie. Hierbij wordt vijfjaarlijks gepeild naar geluids-, geur- en lichthinder in Vlaanderen (AMINAL, 2001; AMINABEL, 2004; LNE, 2008).
De gezondheidsenquête wordt uitgevoerd door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid en omvat naast Vlaanderen ook Brussel en Wallonië. Deze enquête omvat ook enkele vragen i.v.m. hinder (Demarest et al., 1997, 2001, 2004, 2008).
Het Vlaams humane biomonitoringsprogramma onderzoekt vervuilende stoffen in de mens om na te gaan in hoeverre omgevingsvervuiling invloed heeft op de gezondheid van de mens. Hierbij wordt ook aan de hand van vragenlijsten informatie verzameld over o.a. hinder (Steunpunt Milieu en Gezondheid, 2007-2011).
8.3.4 Geluidshinderklachten Hinderklachten geven een ander beeld dan de andere indicatoren die de hinder in beeld brengen. Klachten bezitten steeds een subjectieve factor wat niet het geval is bij berekende indicatoren zoals potentiële hinder. Het indienen van een klacht is niet rechtstreeks gecorreleerd met de omvang van de hinder of de frequentie van de waarneming. Het aantal activiteiten waarover geklaagd wordt, kan naast het hindergevoel ook beïnvloed worden door een aantal andere factoren, zoals het mondiger worden van de bevolking, de grotere aandacht voor de problematiek, een verbeterde registratie van de klachten door de bevoegde overheidsdienst, de bekendheid van het meldpunt … Bovendien is de drempel om een klacht neer te leggen groter dan bij het rapporteren van hinder via een enquête (de gerapporteerde hinder). Klachten zijn als het ware het topje van de ijsberg. Hinderklachten door lawaai worden in Vlaanderen op verschillende plaatsen geregistreerd (nl. gemeentelijk
18
juni 2013
registratiesysteem MKROS, politiediensten, milieu-inspectie en bij diverse ombudsdiensten zoals deze van Aquafin). Om een globaal beeld te krijgen van de geregistreerde geluidshinder voor Vlaanderen is een integratie van de verschillende databanken wenselijk.
9 Effecten voor natuur van lawaai De diversiteit aan soorten waarmee rekening gehouden moet worden bij onderzoek, bemoeilijkt algemene conclusies hierover. Elke soort heeft immers een gehoor met specifieke gevoeligheid voor verschillende frequenties. Het gehoor van de meeste in Vlaanderen in het wild voorkomende diersoorten is minder gevoelig bij lage frequenties dan de mens, maar sommige diersoorten zijn veel gevoeliger voor hoge geluidsfrequenties. Sommige diersoorten kunnen niet horen. Als illustratie is het frequentiebereik van een aantal dieren opgegeven in Tabel 2. Tabel 2: Frequentiebereik van verschillende dieren diersoort brulkikker goudvis hond kat mens muis olifant uil vleermuis
frequentiebereik (Hz) 100 – 3 000 20 – 3 000 67 – 45 000 45 – 64 000 20 – 20 000 1 000 – 91 000 16 – 12 000 200 – 12 000 2 000 – 200 000
Dit frequentiebereik is approximatief. Bron: Fay (1988), Warfield (1973)
Het gebrek aan kennis of algemene conclusie mag echter geen reden zijn om de invloed van geluid op de fauna als onbelangrijk te bestempelen. Geluid is immers voor veel soorten een belangrijke manier van communicatie, navigatie … Hier enkele voorbeelden. Vleermuizen gebruiken geluid voor navigatie tijdens het vliegen en localisatie van prooien (echolocatie). Het lijkt aannemelijk dat zij hinder ondervinden door omgevingsgeluid in de voor hen relevante frequentieband (Rodrigues et al., 2008). Mannetjessprinkhanen (Chrothippus biguttulus) uit omgevingen met veel verkeerslawaai passen hun paringslied aan door op een hogere frequentie te zingen zodat hun signaal niet gemaskeerd wordt door het verkeerslawaai (met lage frequentie) (Lampe et al., 2012). Als het gedrag van dieren wijzigt door omgevingslawaai, kan dit een effect hebben op het volledige ecosysteem. Zo heeft omgevingslawaai een effect op de verspreiding van zaden van Pinus edulis. In lawaaierige gebieden worden de zaden minder door vogels opgegeten, die afgeschrikt zijn door het lawaai, maar meegenomen en begraven door muizen. Dit vermindert hun kans tot kieming (Clinton et al., 2012). Over vogels en geluid is er eveneens onderzoek beschikbaar. Vogels merken (menselijk) geluid in hun omgeving zeker op. Getuige hiervan zijn de talloze meldingen van vogels die ringtones, auto-alarmen, treindeuren … imiteren. Voor Vlaanderen is er een studie in het kader van actie 87 van het MINA-plan 2 (Aeolus & Lisec, 2000). Deze studie bepaalt de gevoeligheid van verschillende vogelsoorten voor geluid en de gevoeligheid van de omgeving op basis van de vogelsoorten. Als basis dienen de biologische waarderingskaarten. Op deze manier wordt de ecologische kwaliteit in rekening gebracht ongeacht de bescherming of classificatie via de gewestplannen e.d. De biologische waardering wordt omgezet in een gevoeligheid van de ecotoop voor verstoring door geluid. Hiertoe wordt de gevoeligheid van de karakteristieke vogelgroepen in de verschillende ecotopen gebruikt. Er wordt gewerkt met drie categorieën vogels (relatief ongevoelig, matig gevoelig en gevoelige vogelsoorten), corresponderende met geluidsdrempels voor verstoring van respectievelijk 55, 50 en 45 dB(A). Tabel 3 geeft een overzicht van de beschouwde vogelsoorten en hun geluidsgevoeligheid.
juni 2013
19
Tabel 3: Beschouwde vogelsoorten met hun geluidsgevoeligheid en waarde code 999 806 801 804 802 604 103 805 811 611 901 703 100 803 102 603 807 711 701 303 401 602 502 702 101 503 601 306 304 305 202 203 204 211 301 501 302 201 402
naam onbekend boomklever vink grote bonte specht kruisbek winterkoning kuifeend kleine bonte specht loofhoutvogels zwartkop zwarte roodstaart putter watervogels appelvink slobeend grasmus havik bosrandstruweelvogels buidelmees scholekster korhoen roodborsttapuit grutto geelgors dodaarsgroep veldleeuwerik rietgors kievit tapuit fazant rietzanger porseleinhoen blauwborst waterrietvogels strandplevier zomertalling kleine plevier roerdomp wulp
waarde 0 1 1 1,6 1,3 1,1 1,2 1 1,2 1,2 1,6 1,6 1,8 1,5 2,2 1,8 1,5 2,5 2,5 2,6 2,5 2,4 2,8 3,9 3 2,4 3 2,6 3,5 3,1 2,8 2,8 2,5 3,3 3,8 3,1 3,3 4,2 3
geluidsgevoeligheid 0 1,5 1,6 1,6 1,7 1,8 2 2 2,1 2,3 2,3 2,5 2,6 2,7 2,8 2,8 2,8 2,9 3 3,1 3,2 3,2 3,3 3,4 3,5 3,5 3,5 3,6 3,7 3,7 3,8 3,8 4 4 4 4,1 4,2 4,3 4,5
geluidsgevoeligheidsklasse ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig ongevoelig matig matig matig matig matig matig matig matig matig matig matig matig matig matig matig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig gevoelig
Bron: Aeolus & Lisec (2000)
10 Verminderen van geluidshinder Bij het verminderen van de geluidshinder kan gebruik gemaakt worden van geluidskaarten. Deze kaarten geven het geluidsniveau ten gevolge van specifieke bronnen weer op bepaalde locaties, dit aan de hand van kleuren of contouren. Op basis hiervan kunnen de zwaarst belaste gebieden gelocaliseerd worden. Ook stille gebieden kunnen op die manier gedetecteerd worden. Er zijn verschillende types van geluidskaarten. Figuur 10, Figuur 11 en Figuur 12 zijn voorbeelden van verschillende types geluidskaarten. Figuur 10 toont de geluidskaart uitgedrukt in L den door wegverkeer in Vlaanderen in 2006. Figuur 11 toont de L den geluidscontouren van 55 dB rond de Nationale luchthaven in Brussel in de periode 20062010). Figuur 12 toont de geluidskaart van Brugge waarin het geluidsniveau door industrie uitgedrukt staat in L den .
20
juni 2013
Figuur 10: Geluidskaart door wegverkeer (Vlaanderen, 2006)
Bron: INTEC - UGent, verkeersmodelgegevens verkeerscentrum Antwerpen
Figuur 11: L den geluidscontour van 55 dB (Brussel Nationale luchthaven, 2006-2010)
Bron: KU Leuven
juni 2013
21
Figuur 12: Geluidskaart voor industrie (Brugge, 2011)
Bron: LNE
Gebiedsspecifieke maatregelen kunnen in die zwaar belaste gebieden toegepast worden (bv. het plaatsen van een geluidsscherm). Anderzijds zijn er ook maatregelen die een meer algemeen effect zullen hebben (bv. het promoten van stille banden bij voertuigen). Hier worden enkele maatregelen besproken ter hoogte van de bron, overdracht en ontvanger.
22
juni 2013
10.1 Brongerichte maatregelen Bij brongerichte maatregelen wordt er gewerkt aan het verminderen van de uitstoot van lawaai door de bronnen. De geluidsemissie daalt hierdoor. Dit kan door een vermindering van de activiteit die leidt tot geluidsemissie maar ook door implementatie van andere technologie die een lagere emissie tot gevolg heeft. Hier enkele voorbeelden. Voor de sector Transport zijn wegverkeer en vliegverkeer typische bronnen van geluidsoverlast. De geluidsproductie kan opgedeeld worden in motorgeluid (bij vliegverkeer en wegverkeer) en rolgeluid (bij wegverkeer). Productbeleid kan emissienormen opleggen voor het motorgeluid. Nieuwe technologieën kunnen het geluid van verbrandingsmotoren verminderen. Het opleggen van opeenvolgende strengere emissienormen heeft vaak als gevolg dat de emissies van de volledige markt opschuiven. Figuur 13 geeft de emissies van verschillende types vliegtuigen weer in functie van de tijd. De gewijzigde normering staat eveneens afgebeeld als rode lijn. Figuur 13: Trend emissie vliegtuigen en normering (globaal, 1960-2020)
Bron: ICAO annex 16
Elektrisch aangedreven en hybride voertuigen kunnen eveneens een rol spelen in de daling van geluidsemissies wanneer hun aandeel voldoende groot is in gebieden waar het motorgeluid domineert (Botteldooren et al., 2009). Elektromotoren maken immers geen geluid. In het kader van verkeerveiligheid gaan er zelfs stemmen op om elektromotoren uit te rusten met artificieel geluid om voetgangers attent te maken op naderende voertuigen. Net als de banden heeft het type wegdek en de slijtage ervan een belangrijke invloed op de productie van rolgeluid bij hoge snelheid. De fijne textuur van het wegdek (golflengte <50 mm) kan een positieve invloed hebben. De megatextuur (golflengte >50 mm), die bijvoorbeeld door slijtage ontstaat, beïnvloedt de trilling van de band en de daaruit voortvloeiende geluidsafstraling daarentegen negatief. Op de gewestwegen in Vlaanderen is een ruime diversiteit aan wegdekken terug te vinden. De wegdekken die een hogere geluidsproductie dan 5 dB(A) geven, zijn kasseiverhardingen. De spreiding van -4 tot +4 dB(A) bij de andere wegdekken duidt op een belangrijk potentieel voor een
juni 2013
23
stillewegdekkenbeleid, zelfs zonder introductie van nieuwe types wegdekken (Botteldooren et al., 2007). Voor (lawaaierige) bedrijfsactiviteiten worden door middel van milieuvergunningen voorwaarden opgelegd (VLAREM). Bij overschrijding van die voorwaarden zijn bijkomende maatregelen nodig voor beperking van de geluidshinder. Dit kan gaan over het oordeelkundige (her)schikken van de geluidsbronnen, plaatsen van geluidsarme installaties en toestellen, geluidsisolatie en/of -absorptie en/of -afscherming. Sensibilisatie-acties kunnen ook een effect hebben op geluidsemissies. Voor geluidsoverlast door het uitgangsleven kan gewerkt worden met sensibilisatie. In Barcelona gebeurt dit op een ludieke manier met mimespelers die terrasjesgangers attent maken op mogelijke overlast voor de buurtbewoners. In Vlaanderen heeft o.a. de stad Gent een actie ‘Sta eens stil bij nachtlawaai’ waarbij als ludieke actie lollies worden uitgedeeld aan studenten die zich van de ene naar de andere fuifzaal verplaatsen. Verminderen van geluidsoverlast bij buren kan mogelijk ook gebeuren via burenbemiddelingsprojecten die oplossingen voor geluidsoverlast aanreiken. Een ander voorbeeld is het labellen en promoten van stille banden. Deze actie informeert de autobezitter over het stille bandenlabel (Figuur 14) en de eigenschappen van banden. Door het informeren van de consumenten over de voordelen van een stille band, tracht men het aandeel wagens met stillere banden te verhogen waardoor de geluidsemissies door het rolgeluid dalen. Figuur 14: Bandenlabel stille banden
Bron: LNE
10.2 Overdrachtgerichte maatregelen Geluid dat zich verspreidt in de omgeving zwakt af en kan bijkomend afgezwakt worden door obstakels tussen bron en ontvanger. Een goede ruimtelijke inrichting kan geluidshinder op die manier verminderen. 10.2.1 Afstandsregels en geluidsschermen Het opleggen van afstandsregels is een mogelijkheid om de geluidshinder te verminderen voor goed aanduidbare bronnen zoals bedrijven of windturbines. Afstandsregels kunnen in een dichtbevolkte omgeving met een historisch gegroeide ruimte-indeling niet steeds een oplossing zijn voor hoge geluidsniveaus. Een ander alternatief voor overdrachtgerichte maatregelen is het plaatsen van geluidsschermen en groenzones tussen bron en ontvanger. Geluidsschermen vormen vaak een oplossing voor een zeer lokaal geluidshinderprobleem. Met een geluidsscherm kan een hogere reductie van het geluidsdrukniveau bekomen worden (5 tot 12 dB(A) voor typische schermen in Vlaanderen) dan met een aangepast wegdek (Afdeling Wegenbouwkunde). De invloed van het geluidsscherm is echter beperkt tot een kleine zone achter het scherm. In bepaalde situaties, bv. bij een hoog appartementsgebouw dat boven een geluidsscherm uittorent, is het plaatsen van een geluidsscherm geen oplossing. Andere constructies, zoals huizenrijen, kunnen eveneens als (zeer efficiënt) geluidsscherm dienst doen. Uit onderzoek blijkt dat het uitzicht van het geluidsscherm de geluidshinder voor de omwonenden mee bepaalt. Een combinatie met natuurlijk groen boven het scherm beïnvloedt niet alleen de hinder, maar ook de effectieve geluidsafscherming bij wind en zelfs de kwaliteit van de lucht in de buurt van het scherm. Turbulente menging en
24
juni 2013
absorptie van ongewenste bestanddelen uit de lucht spelen daarbij een rol (IPL, 2005). Bij gebruik van poreuze absorberende schermen moet men erop letten dat de geluidsisolatie van het scherm gewaarborgd blijft, hetgeen niet eenvoudig realiseerbaar is (Botteldooren et al., 2007). 10.2.2 Stiltegebieden Geluidshinder kan belastend zijn voor bewoners. De mogelijkheid om te verblijven in stille geluidslandschappen in stedelijke en landelijke omgeving (‘quiet areas’), verbetert het mentale herstellende vermogen na blootstelling aan hoge geluidsniveaus (Hartig & Staats, 2006). Een dergelijk stiller gebied wordt niet gekenmerkt door een afwezigheid van prikkels, maar wel door een mate van prikkeling die ertoe leidt dat de aandacht ongefocust ronddwaalt. Onderzoek heeft uitgewezen dat mensen die herstellen van een medische ingreep zelfs sneller herstellen in een gepaste restorerende omgeving (Ulrich, 1984; Alvarsson et al., 2010). Elk individu vult de herstellende omgeving in volgens eigen wens. Soms kan dit binnen de woning, als de omgevingsgeluiden ten minste de binnenruimte niet verstoren, maar dat kan ook een natuurgebied of een verkeersluw stadsplein met terrasjes zijn. Hierbij blijken niet alleen de visuele factoren belangrijk, het bijhorende geluidsklimaat speelt hier ook een rol in. Soms kunnen bijkomende geluiden (bv. bewegend water in een fontein) bijdragen aan het creëren van een passend geluidsklimaat of storende geluiden maskeren. Het is niet haalbaar om in elke woning in dichtbevolkte gebieden een gebied met herstellend geluidsklimaat te creëren, toch zijn er aanwijzigingen dat een dergelijk gebied in de nabijheid van de woning een positief effect heeft (Klaeboe et al., 2006). Zelfs een stille zijde binnen de woning blijkt al effect te ressorteren (zie verder) (Öhrstrom et al., 2006). Figuur 15 illustreert het concept van stille zijde en stiltegebied aan de hand van een schematische voorstelling. Figuur 15: Illustratie concept stille zijde en stiltegebied
Bron: Vandenberg et al. (2011)
Het alomtegenwoordige geluid van wegverkeer in Vlaanderen verschraalt het stedelijke geluidslandschap en vermindert de oppervlakte stiltegebied. De lintbebouwing en het sterk verstedelijkt karakter beperkt het potentieel voor landelijke stiltegebieden sterk. Ruimtelijke ordening en stedenbouwkundige planning zijn ideale instrumenten voor het creëren van een geschikt geluidsklimaat. Een voorbeeld van een landelijk stiltegebied in Vlaanderen is het stiltegebied Dender – Mark. Figuur 16 toont de kaart van dit gebied. Bij een ideale stedelijke planning worden wegverkeersaders gescheiden van zones waar men een optimaal geluidsklimaat wenst te creëren en liefst ook afgeschermd door gesloten bebouwing die als efficiënt geluidsscherm dienst doet. In het centrum van de meeste grote steden in Vlaanderen treft men – om historische redenen – zones aan met een uniek en sterk van verkeersgeluid afgeschermd geluidsklimaat. Zowel voor stedelijke stiltegebieden als voor landelijke stiltegebieden kan er gebruik gemaakt worden van kwaliteitslabels die specifieke aspecten van het stiltegebied waarderen. De rand van het grootstedelijke gebied is er op dat vlak vaak het slechtst aan toe wegens de aanwezigheid van belangrijke invalswegen en woonzones met open bebouwing (Botteldooren et al., 2007; Vandenberg et al., 2011).
juni 2013
25
Figuur 16: Stiltegebied Dender - Mark
Bron: LNE
10.3 Ontvangergerichte maatregelen Het is ook mogelijk om maatregelen te treffen die gesitueerd zijn ter hoogte van de ontvanger. In wat volgt wordt dieper ingegaan op geluidsisolatie van woningen en het concept stille zijde. 10.3.1 Geluidsisolatie van woningen Geluidsisolatie van woningen kan de blootstelling aan lawaai binnenshuis sterk verminderen. Verschillende types thermische isolatie van daken kunnen verschillende geluidsisolerende effecten hebben. Harde isolatieplaten van bv. poly-urethaan isoleren minder lawaai dan bv. houtvezelisolatie. Voor beglazing heeft asymmetrische dubbele beglazing een beter resultaat dan dubbele beglazing met gelijke glasdikte. Ook het kierdicht afwerken heeft effect op het doordringen van omgevingslawaai in de woning. Bij onvermijdelijke kieren (bv. verluchtingsroosters, brievenbus …) zijn er ook alternatieven met akoestische demping beschikbaar. Overheden kunnen een rol spelen via normering van woningen. en door sensibilisatie Een voorbeeld is de richtlijn voor geluidsisolatie van woningen, NBN S 01-4001. Deze richtlijn vraagt een hogere gevelisolatie wanneer het geluidsdrukniveau voor de gevel hoger is dan 65 respectievelijk 70 dBA). Een ander voorbeeld is de folder ‘Huis- en tuintips voor geluidsisolatie’ gericht naar burgers waarin verschillende mogelijkheden voor geluidsisolatie uitgelegd worden (Provinciaal Instituut voor Milieuonderzoek, 2006). 10.3.2 Stille zijde in een woning In de praktijk is het vaak zeer moeilijk om geluidsniveaus aan de straatzijde van een woning langs bv. drukke (gewest)wegen te beperken. Maar zelfs een stille zijde binnen de woning blijkt een herstellend effect te ressorteren zoals bij de aanwezigheid van stiltegebieden (zie hoger) (Öhrstrom et al., 2006). Op de schaal van de individuele woning is aangetoond dat de aanwezigheid van een stille zijde (L Aeq, 24uur lager dan ongeveer 45 dB(A)) waar men zich kan terugtrekken, de ervaren geluidshinder kan reduceren (Kilhman, 2007). Het nut van een stille zijde wordt duidelijk van zodra de gevelbelasting meer dan 55 dB(A) bedraagt. Figuur 15 illustreert het concept van stille zijde en stiltegebieden aan de hand van een schematische voorstelling.
26
juni 2013
Aandacht voor het creëren van een stille zijde in woningen bij stadsplanning kan daarom een manier zijn om geluidshinder te beperken. Onderzoek over het stille zijde concept tracht de klassieke blootstelling-hindercurves te corrigeren in functie van het verschil tussen de meest en minst belaste gevel (Salomons E., 2009). In Figuur 17 is het verloop van de totale Agewogen geluidsniveaus weergegeven in functie van de tijd (per seconde) op 3 meetlocaties waar een simultane voor- en achterzijdemeting werd uitgevoerd. Het bijhorend tertsbandspectrum aan de voor- en achterzijde gedurende de meetperiode is terug te vinden in dezelfde figuur. De horizontale lijnen stellen het totaal equivalent geluidsdrukniveau voor. Bij spectra met zeer gelijkaardige gemeten niveaus aan beide zijden van de woning is er geen afscherming waar te nemen aan de ‘achterzijde’ (bv. Aarschot - Fabiolalaan), terwijl de belangrijkste bron aan beide zijden identiek is. In geval van een goed afgeschermde achterzijde zal het verschil in voor- en achterzijde niveau bij lage frequenties typisch laag zijn, terwijl grotere verschillen worden waargenomen bij de hogere frequenties (bv. Borgerhout Stan Ockersstraat). Lage frequenties zullen immers sterk afbuigen rond de woning, terwijl hogere frequenties in belangrijke mate afgeschermd worden. In geval van volledig verschillende spectra is een andere dominante bron aanwezig aan de achterzijde (bv. DilsenStokkem - Burgemeester Henrylaan). Figuur 17: Verloop van het totaal A-gewogen geluidsdrukniveau (per seconde) en overeenkomstig spectrum
rood=voorzijde, groen=achterzijde. De horizontale lijnen in het spectrum tonen het totaal A-gewogen equivalente geluidsdrukniveau gedurende de 20-minuten durende meetperiode. Bron: Botteldooren et al. (2010)
Dezelfde data zijn gecondenseerd voorgesteld in Figuur 18. Deze figuur geeft een idee van de prevalentie van stille zijdes in Vlaanderen, op basis van de steekproef van 28 woningen. Het verschil in het totale equivalente geluidsdrukniveau tussen voorzijde en achterzijde is voorgesteld door middel van een histogram. Een classificatie werd verricht in klassen met een breedte van 5 dBA. Op 5 plaatsen bleek de ‘achterzijde’ niet de stilste zijde, en dit door de aanwezigheid van andere bronnen of een periode met weinig verkeer aan de voorzijde gedurende de meting. De mediaan ligt op 7,1 dBA; 29 % van de data ligt tussen 5 en 10 dBA; 34 % van de meetpunten kent een achterzijdeniveau dat meer dan 10 dBA stiller is dan de voorzijde. Een dergelijk verschil van minimum 10 dBA lijkt een ondergrens om te spreken van
juni 2013
27
het voorkomen van een stille zijde. Een dergelijk niveauverschil is equivalent met een halvering van de waargenomen luidheid. Figuur 18: Histogram dat het verschil in totaal A-gewogen equivalent geluidsdruk tussen vooren achterzijde toont op basis van de 38 steekproefmetingen
Bron: Botteldooren et al. (2010)
In het werk van Öhrström (2006) kwam men tot het volgend criterium om ervoor te zorgen dat 80 % van de bewoners niet gehinderd wordt door wegverkeersgeluid, en waarbij geluidsgerelateerde gezondheidseffecten ontbraken. Hiervoor dient de L Aeq,24u op de direct/meest belaste gevel niet hoger te zijn dan 60 dBA, terwijl aan de stille zijde van de woning 45 dBA niet wordt overschreden. Dit criterium houdt dus ook rekening met het effect van een stille zijde. Op basis van de steekproef blijken beide voorwaarden slechts in 10 % van de meetlocaties vervuld. Dit cijfer is eerder indicatief aangezien het een beperkte steekproef is met een extrapolatie van een 20 minuten durende meting naar een volledige dag. Het besteden van aandacht aan het creëren van een stille zijde rond woningen is een mogelijke manier om het aantal gehinderden te laten dalen. Deze denkwijze wint nog meer aan belang aangezien blijkt dat gedurende de laatste jaren zeer weinig is gewijzigd aan de geluidsniveaus aan de meest belaste zijde. De grens vanaf wanneer men kan spreken van een stille zijde is tot nu toe onvoldoende gekend. Het spreekt vanzelf dat ook de absolute niveaus aan de voor- en achterzijde nog steeds een rol spelen voor de geluidshinderbeleving.
28
juni 2013
Referenties Uitgebreide referentielijst die niet alleen de in de tekst vermelde referenties omvat maar ook andere relevante literatuur. Aeolus & Lisec (2000) Opstellen van kwetsbaarheidskaarten voor efffectgroepen auditieve rustverstoring, verdroging en eutrofiëring met betrekking tot de discipline fauna en flora ten behoeve van de ondersteuning van milieueffectrapportage, tweede tussentijds verslag, 31/8/2000. ALPNAP, Heimann D., de Franceschi M., Emeis S., Lercher P. & Seibert P. (Eds.) (2007) Air Pollution, Traffic Noise and Related Health Effects in the Alpine Space − A Guide for Authorities and Consulters. ALPNAP comprehensive report. Università degli Studi di Trento, Dipartimento di Ingegneria Civile e Ambientale, Trento, Italy, 335 pp. AMINABEL (2004) Uitvoeren van een schriftelijke enquête ter bepaling van het percentage gehinderden door geur, geluid en licht in Vlaanderen, SLO-1 meting, eindverslag, 03/1361. AMINAL (2001) Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek, eindrapport. ANOTEC (2003) Study on current and future aircraft noise exposure at and around community airports, final report. Babisch W. (2008) Road traffic noise and cardiovascular risk. Noise & Health 10:27-33. Babisch W. (2011) N&H editorial cardiovascular effects of noise. Workshop on new strategies for noise and health research in Europe, London. Biologische waarderingskaart (versie 1.0), Natuur-CD 2000, versie 2.0, Instituut voor Natuurbehoud. Botteldooren D. & Verkeyn A. (2002) Fuzzy Models for Accumulation of Reported Community Noise Annoyance fromby Combined Sources, Journal of the Acoustical Society of America 112(4), pp.14961508. Botteldooren D., Van Renterghem T. & Van Renterghem J. (2010) Geluidsniveaus veroorzaakt door wegverkeer in Vlaanderen: Update 2009, studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2010/06, INTEC – UGent. Botteldooren D., Dekoninck L., Van Rentergem T., Philips G., Van Elst T., Van Tichelen P., De Roo K., Van Langenhove H. & Bossuyt M. (2007) Verschillende wegen voor aanpak van hinder door wegverkeer, MIRA-T 2007 Focusrapport, Marleen van Steertegem (eindred.), Milieurapport Vlaanderen, Vlaamse Milieumaatschappij en Lannoo Campus, p. 146-173. Botteldoorn D., Dekoninck L., Van Renterghem T., Geentjens G., Lauriks W. & Bossuyt M. (2009) Lawaai. Wetenschappelijk rapport, MIRA 2009, VMM, www.milieurapport.be. Buekers J., Torfs R., Deutsch F., Lefebvre W. & Bossuyt M. (2012) Inschatting ziektelast en externe kosten veroorzaakt door verschillende milieufactoren in Vlaanderen, studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2012/06, VITO, 2012/MRG/R/187. Clark C., Martin R., van Kempen E., Alfred T., Head J., Davies H.W., Haines M.M., Lopez Bario I., Matheson M.K. & Stansfeld S.A. (2006) Exposure-effect relations between aircraft an road traffic noise exposure at school and reading comprehension: The RANCH project, American Journal of Epidemiology, vol. 163, pp 27-37. Clinton F., Kleist N., Ortega C. & Cruz A. (2012) Noise pollution alters ecological services: enhanced pollination and disrupted seed dispersal. Proc. R. Soc. B. 22 july 2012, vol. 279, no.1739, 2727-2735. de Hollander A.E.M., Melse J.M., Lebret E. & Kramers P.G.N. (1999) An Aggregate Public Health Indicator to Represent the Impact of Multiple Environmental Exposure. Epidemiology, 10, 606-17. Dekoninck L. & Botteldooren D. (2001) GIS treinlawaai, studie in opdracht van MIRA, VMM. Dekoninck L., Botteldooren D., Vindevogel G.& Geens R. (2000) An indicator for road traffic noise: monitoring and prediction model, INTERNOISE 2000, 29th Int. Congress on Noise Control Engineering, 27-30 August, 2000, Nice, France, pp. 232/1-5. Dekoninck L., Verkeyn A., De Muer T. & Botteldooren D. (2002) Validatie van modellen voor potentiële ernstige geluidshinder in Vlaanderen op basis van enquête, studie in opdracht van MIRA, VMM. Demarest S., Leurquin P., Tafforeau J., Tellier V., Van der Heyden J. & Van Oyen H. (2007) De gezondheid van de bevolking in België, gezondheidsenquête door middel van Interview, België, Afdeling Epidemiologie, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Demarest S., Van der Heyden J., Gisle L., Buziarsist J., Miermans P., Sartor F., Van Oyen H. & Tafforeau J. (2002) Gezondheidsenquête door middel van Interview, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, afdeling Epidemiologie, IPH/EPI reports N°2002-25.
juni 2013
29
Demarest S., Gisle L., Hesse E., Miermans P., Tafforeau J. & Van der Heyden J. (2004) Gezondheidsenquête door middel van interview, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, IPH/EPI reports N°2006-037, depotnummer D/2006/2505/6. Demarest S., Hesse E., Drieskens S., Van der Heyden J., Gisle L. & Tafforeau J. (2008) Gezondheidsenquête door middel van interview, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, IPH ISSN: 2032-9127 - depotnummer D/2010/2505/35 – IPH/EPI reports n°2010/038. Directive 2002/49/EC of the European Parliament and of the Council of 25 June 2002 relating to the assessment and management of environmental noise. Donga E., Van Dijk M., Van Dijk J.G., Biermasz N.R., Lammers G.J., van Krakelingen K.W., Corssmit E.P. & Romijn J.A. (2010) A single night of partial sleep deprivation induces insulin resistance in multiple metabolic pathways in healthy subjects. Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, vol. 95, pp. 2963-2968. Fay R.R. (1998) Hearing in Vertebrates: a Psychophysics databook. Hill-Fay Associates, Winnetka IL. Govaerts L. (2001) Emissielabelling nieuwe personenwagens. VITO-rapport, 2001/ETE/R/056. Mol. Hartig T., Staats H. (2006) The need for psychological resorationn as adeterminant of envriomental preference, journal of environmental psychology col. 26 pp 215-226. HYENA (2006) Hypertension and Exposure to Noise Near Airports, EC project ending in 2006, publications available online at http://www.hyena.eu.com/. ICAO annex 16 - International Civil Aviation Organisation – Environmental protection – vol. 1 Aircraft noise to the convention on international civil aviation. IPL (2005) Optimalisatie van geluidsschermen voor verbetering van de luchtkwaliteit, rapport 538, innovatieprogramma luchtkwaliteit, Nederland. IST (2011) Impact van geluid op welzijn, leefmilieu en volksgezondheid in Vlaanderen, studie in opdracht van IST instituut Samenleving en technologie, studie uitgevoerd door Annelies Bockstael, Dirk Botteldooren, Bert De Coensel, onderzoeksgroep akoestiek, INTEC, UGent, Gert Geentjens, Christ Glorieux en Luc Kelders, Laboratorium voor Akoestiek en Thermische fysica, KU Leuven. http://www.samenlevingentechnologie.be/ists/nl/pdf/rapporten/rapport_geluidshinder.pdf. Jones D. M. , Chapman A.J. & Auburn T.C. (1981) Noise in the environment: a social perspective. Journal of Applied Psychology, vol. 1, pp. 43-59. Kilhman T. (2007) Experiences of implementation of Soundscapes in Policies, Proceedings of Internoise. Klaeboe R., Engelien E. & Steinnes M. (2006) Context siensitive noise impact mapping. Applied Acoustics., vol. 67, pp 620-642. Lampe U., Schmoll R., Franzke A. en Reinhold K. (2012) Staying tuned grasshoppers from noisy roadside habitats produce courtship signals with elevatied frequency components. Functional ecology, 26, 1348-1354. LNE (2008) Schriftelijke enquête ter bepaling van het percentage gehinderden door geur, geluid en licht in Vlaanderen. SLO2 – meting, Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. LNE (2013) Campagne Help ze niet naar de tuut. Informatie website www.helpzenietnaardetuut.be geconsulteerd juni 2013. Miedema H.M.E. & Vos H. (2007) Associations between self-reported sleep disturbance and transport noise based on reanalyses of pooled data from 24 studies. - Behavioural Sleep Medicine 5(1): 1-20. Miedema H.M.E. (1995) Descriptors for aircraft noise, Den Haag, Ministry VROM, Verstoring nr 5b/1995. MIRA (2007) Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2007, Hinder: Lawaai, Botteldooren D., Dekoninck L., Van Renterghem T., Lauriks W., Geentjens G. & Bossuyt M., Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. Mobiliteitsplan Vlaanderen, Naar een duurzame mobiliteit in Vlaanderen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Mobiliteitscel, Brussel. Öhrstrom E., Skanberg A., Svensson H. & Gidlöf-gunnarsson A. (2006) Effects of road traffic noise and the benefit of access to quietness. Journal of sound and vibration, vol. 295, pp. 40-59. Passchier-Vermeer W. & Passchier W.F. (2000) Noise Exposure and public health , Environmental health perspectives, vol. 108, pp.123-131.
30
juni 2013
Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek (2006) Nota Huis- en tuintips voor geluidsisolatie, project Gentse kanaalzone (http://www.gentsekanaalzone.be/pdf/publicaties_links/rapporten/notahuisentuintipsgeluidsisolatie/nota_ huis_en_tuintips_geluidsisolatie.PDF). Rodrigues L., L. Bach, M.-J. Dubourg-Savage, J. Goodwin & C. Harbusch (2008) Guidelines for consideration of bats in wind farm projects. EUROBATS Publication Series No. 3 (English version). UNEP/EUROBATS Secretariat, Bonn, Germany, 51 pp. Roeser R., Valente M. & Hosford-Dunn H. (2000) Audiology: diagnosis; Thieme Medical Publicshers, New York. Rychtáriková M. & Vermeir G. (2009) Acoustical categorisation of urban public places by clustering method. Proceedings of the International Conference on Acoustics NAG/DAGA ’09. Rotterdam, Netherland, pp. 988-991. Salomons E., Polinder H., Lohman W., Zhou H., Borst H. & Miedema H. (2009) Engineering modeling of traffic noise in shielded areas in cities, Journal of the Acoustical Society of America 126, 2340–2349. Schapkin S.A., Flakenstein M., Marks A. & Griefahn B. (2006) Executive brain functions after exposure to nocturnal traffic noise: effects of taks difficulty and sleep quality. European Journal of applied physiology, Vol. 96., pp 693-702. Spiegel K., Leproult R., van Cauter E.(1999) Impact of lseep debt on metabolic and endocrine function, Lancet , 354: 1435-1439. Stansfeld S.A., Matheson M.P. (2003) Noise pollution: non auditory effects on health. Britsh Medical Bulletin, Vol. 68, pp 243-257. Steunpunt Milieu en Gezondheid (2007-2011) Resultatenrapport referentiebiomonitoring, Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma, Vervuilende stoffen in je lichaam: Wat draag jij met je mee?, versie 2, 27 oktober 2011, http://www.milieu-engezondheid.be/resultaten/referentiebiomonitoring/Eindrapport_referentiewaarden_finaal_met_voorblad. pdf. Ulrich R.S. (1984) View trough a window may influence recovery from surgery., Science, vol. 224, pp 420-421. Van den Berg Frits, Botteldooren Dick, Forssén Jens, Gidlöf- Gunnarsson Anita, Hillebregt Menno, Hornikx Maarten, de Kluizenaar Yvonne, Knape Martin, Ögren Mikael, Ohrström Evy, van Renterghem Timothy, Salomons Erik & Schoonebeek Carlo (2011) The positive effects of quiet facades and quiet urban areas on traffic noise annoyance and sleep disturbance, action report 1, editors Erik Salomons, Yvonne de Kluizenaar http://www.qside.eu/pub/QSIDE_Action1_REP_240711_TNO_11.pdf. th
Van Kamp I. (2010) Noise and health from different perspectives. Proceedings of the 20 International Congress on Acoustics (ICA), Sydney, Australia. Van Renterghem T & Botteldooren D. (2002) Effect of a row of trees behind noise barriers in wind. Acta Acustica united with Acustica 88, 869-878. VUB (2000) Guy Bladt, werk©, de decibel; (http://educinno.intec.ugent.be/geluiddruk/ geconsulteerd juni 2013). Warfield D. (1973) The study of hearing in Animals. In W. Gay. Ed. Methods of animal experimentation IV, Academic press London, pp 43-143. WHO (2000) to the UNECE - WHO Transport, Health and Environment Pan-European Programme The PEP. Available at: http://www.euro.who.int/Document/trt/ PEPNoise.pdf. WHO (2007) World Health Organization Regional Office for Europe, Noise and Health, http://www.euro.who.int/Noise (updated 23 August 2007. WHO (2009) Night noise guidelines for Europe, World Health Organization Regional Office for Europe ISBN 978 92 890 4173 7. WHO (2011) Burden of disease from environmental noise: quantification of healthy life years lost in Europe; ISBN 978 92 890 0229.5.
Begrippen A-weging: aanpassing door weging van een gemeten geluid aan de frequentie-afhankelijke gevoeligheid van het menselijke oor.
juni 2013
31
Biologische waarderingskaart: De biologische waarderingskaart is een inventarisatie en evaluatie van het biologisch milieu. De inventarisatie gebeurt aan de hand van een vooraf gedefinieerde lijst van karteringseenheden, die staan voor vegetatietypen, grondgebruik en kleine landschapselementen. De evaluatie is een 'best professional judgement' gebaseerd op zeldzaamheid, vervangbaarheid, kwetsbaarheid en biologische kwaliteit van de biotopen. Decibel (dB): eenheid van de logaritmische schaal die gebruikt wordt voor het weergeven van de sterkte van een geluid, het geluidsniveau. DPSI-R-keten: milieuverstoringsketen, analytische structuur die de oorzaak en gevolgen van de milieuverstoring in beeld brengt. DPSI-R staat voor Driving Forces (maatschappelijke activiteiten), Pressure (druk), State (toestand), Impact (gevolgen) en Respons (beleidsrespons). De milieurapportering door het Europees Milieuagentschap, OESO, MIRA en anderen gebeurt aan de hand van deze keten. Eco-efficiëntie: vergelijking van de milieudruk die een sector/regio teweegbrengt (emissies, brongebruik) met een activiteitenindicator van deze sector/regio (productie, volume, bruto toegevoegde waarde ...). Een winst in eco-efficiëntie leidt slechts tot winst voor het milieu wanneer de druk ook in absolute cijfers daalt. Ecotoop: in essentie het kleinst mogelijke herkenbare landschapsonderdeel dat gekenmerkt wordt door een karakteristieke combinatie van abiotische (meso- of microklimaat, bodem, waterhuishouding, ontstaan, historiek) en biotische (floristische, vegetatiekunde, faunistische) eigenschappen. Ernstige hinder: mate van hinder die door de gemiddelde bevraagde uitgedrukt wordt als een score hoger dan 72 % op een continue hinderschaal. Of, bij het Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek (SLO), door het aanduiden van het label ’ernstige hinder’ of ‘extreme hinder’. Geluidsdrukniveau: niveau van de geluidsdruk uitgedrukt in decibel (dB); de geluidsdruk is de kleine overdruk in de lucht veroorzaakt door het voorbijkomen van een geluidsgolf en wordt onder andere waargenomen door het menselijk oor. Geluidsquotum: geluidshoeveelheid per beweging, geeft aan hoe lawaaierig een bepaald type vliegtuig is. Een vliegtuig dat weinig lawaai maakt krijgt een lager geluidsquotum en een lawaaieriger toestel krijgt een hoger geluidsquotum. ISA: intelligente snelheidsadaptatie, telematicatoepassing in de voertuigen die de maximale snelheid van het voertuig beïnvloedt in functie van de locatie en andere variabelen. L Aden : L Aeq gepenaliseerd met 10 dB voor de nachturen en 5 dB voor de avonduren, komt tegemoet aan de behoefte aan rust tijdens de avond en de nacht. L Adn : A-gewogen dag-nacht geluidsniveau, een gewogen sommatie van het geluidsdrukniveau overdag en het geluidsdrukniveau ’s nachts waarbij eerst bij de nachtwaarde 10 dB wordt opgeteld. L Aeq : A-gewogen equivalent geluidsdrukniveau, energetisch gemiddeld niveau dat rekening houdt met frequentieafhankelijkheid van de gevoeligheid van het menselijk oor. L Aeq, 1s, max : maximale waarde van het L Aeq bepaald per seconde, sluit zeer kortetermijnfluctuaties uit, is vergelijkbaar met gemeten L Amax met trage tijdsmiddeling. L Anight : A-gewogen equivalent geluidsdrukniveau (L Aeq ) tijdens de nachtperiode. De nachtperiode kan wijzigen volgens de bron. Er zijn andere definities mogelijk voor wegverkeer, luchtvaart (23 u tot 7 u), spoorverkeer en industrie. Een Europese richtlijn poogt deze verscheidenheid te verkleinen maar slaagt daar niet volledig in. Meetnet ANNE: meetnet van continue geluidsmetingen, opgestart onder het federaal departement Volksgezondheid, gedeeltelijk overgenomen door departement LNE, Vlaanderen. Offline correlatie: toewijzing van geluidsgebeurtenissen aan het vliegverkeer waarbij geen rekening wordt gehouden met radargegevens wegens onvolledige radardekking voor een aantal meetposten (in tegenstelling tot online correlatie). Ontkoppeling: treedt op wanneer de groeisnelheid van een drukindicator lager is dan de groeisnelheid van een activiteitsindicator of een economische indicator (uitgedrukt in constante prijzen). De ontkoppeling is absoluut als de groei van de drukindicator nul of negatief is. De ontkoppeling is relatief als de groei van de drukindicator positief is, maar minder groot dan die van de activiteits- of economische indicator. Rolgeluid: geluid dat ontstaat door het rollen van een wiel over een wegdek. Sluipverkeer: verkeer dat gebruik maakt van kleine lokale wegen zonder dat dit noodzakelijk is voor het bereiken van de bestemming, vaak voor het vermijden van de drukte op belangrijker verbindingswegen. Verkeer: het zich bewegen van personen en voertuigen langs de wegen.
32
juni 2013
Verkeersintensiteit: gemiddeld aantal voertuigen dat zich per dag beweegt op de verkeersinfrastructuren. Wanneer uitgedrukt in dB, gaat het over tienmaal de logaritme van de verhouding van een verkeersintensiteit tot een referentiewaarde. Verloren gezonde levensjaren (DALY's): aantal gezonde levensjaren die een populatie verliest door ziekte. Het is de optelsom van de jaren verloren door sterfte aan de betreffende ziekte (verloren levensjaar) en de jaren geleefd met de ziekte, rekening houdend met de ernst ervan (ziektejaarequivalenten). Vervoer: verplaatsing van mens en/of massa van punt a naar punt b. Vliegtuigbeweging: landen of opstijgen van een vliegtuig. ZOA-C2: zeer open asfalt, in de volksmond fluisterasfalt.
Afkortingen AMINABEL: Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid LNE: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Vlaamse overheid AWV: Administratie Wegen en Verkeer, departement LNE, Vlaamse overheid DALY: disability adjusted life year EU: Europese Unie GIS: geografisch informatiesysteem HST: hoge snelheidstrein IHZ: ischemische hartziekte INTEC: vakgroep Informatietechnologie, Universiteit Gent ISA: intelligente snelheidsadaptatie ISO: international standard organisation KLM: Koninklijke luchtvaartmaatschappij KMO: kleine en middelgrote ondernemingen KTD: kortetermijndoelstelling (2007) LTD: langetermijndoelstelling (>2020) (ook duurzaamheidsdoelstelling) MER: Milieueffectrapport FOD: Federale Overheidsdienst QALY: quality adjusted life year RSV: Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen SLO: Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek UGent: Universiteit Gent VLAREM: Vlaams reglement milieuvergunningen ZOA: zeer open asfalt
Eenheden dB: decibel dB(A): A-gewogen decibel m: meter
juni 2013
33