Mijn oorlog een verhaal door
Piet Duthoy (1929-2004) deel 2 De meeste vluchtelingen waren teruggekeerd en konden hun wedervaren over hun vlucht in Frankrijk of aan onze kust vertellen. Op de scholen werden de bladzijden die bezwarende teksten bevatten voor de Duitse bezetter uit de leerboeken gescheurd en vervangen door meer "Duitsvriendelijke" passages. Zo stond onder andere in ons boek van aardrijkskunde dat Duitsland bekend stond om zijn varkens. Zo een tekst kon niet door de Duitse beugel. Ook het relaas van de eerste wereldoorlog werd grondig aangepast. Intussen leefden wij dus onder de bezetting van de Duitsers: de avondklok was ingesteld en alle vensters en ramen moesten verduisterd zijn. Van op straat mocht geen licht gezien worden of er werd naar geschoten. Ook het licht van onze fietsen moest afgeschermd worden. De mensen waren heel inventief in het in elkaar knutselen en ontwerpen van allerlei kapjes. De loodgieters hadden het druk met het snijden en solderen van die afschermingen in ijzer en zink. Ze waren onverwoestbaar. Op de markt en op de hoeken van de straten stonden overal wegwijzers in geel en zwart. Van laag bij de grond wezen zij in het Duits in allerlei richtingen: naar de omliggende dorpen, naar de Schreibstube van één of andere Hauptsturmführer of naar een Haltestelle van één of andere compagnie. Alle auto's en vrachtwagens hadden een witte nummerplaat met het gehate zwarte 'WH' kenteken, dat stond voor Wehrmacht Heer. Omdat batterijtjes voor zaklampen schaars waren, had Philips zaklantaarns met een ingebouwde dynamo op de markt gebracht. Je moest die in de hand houden en door er herhaaldelijk op te duwen, kreeg je daar een beetje licht uit. De mensen noemden het de 'knijpkat'. Je kon de gebruikers van zo een lampje al van ver horen afkomen. De soldaten werden bij de burgers ingekwartierd. Een Duitse officier kwam de woningen in het centrum inspecteren en besliste of er plaats was voor één of meer soldaten. Hij schreef dan het aantal verplichte logés met krijt op de muur, naast het huisnummer. Bij kroostrijke gezinnen kwam men niet inkwartieren, dus wij bleven ervan gespaard. Als een colonne met paard en kar aankwam op de markt was er appel voor alle soldaten. Dan werden de bezetters meteen met hun ransel en hun gepak naar hun kwartier gebracht. Zij waren meestal doodgewone burgers die waren opgeroepen om soldaatje te spelen in een bezet land. De beruchte SS-soldaten zouden we later pas ontmoeten. Naast de deur van ons huis waren er tientallen paardenstallen en derhalve was het paardenvolk daar dicht bij hun paarden ingekwartierd. Het was er een komen en gaan, met hun karretjes over de hobbelige kasseien van de inrijpoort. Het "Ju" van onze boevers had voor de Duitse paarden geen betekenis, maar als de Duitse menners hun "prrrt" lieten rollen spitsten hun kleine paardjes de oren en sprongen zij meteen op hun achterste poten. De kwajongens op straat wisten dat natuurlijk ook en dan werd het lopen om op tijd weg te vluchten voor de 'Donnerwetterende' soldaten op hun lompe stiefels.
de Gavergids 2004 / 3
10
Dagelijks was er appel op de markt. Daar stond dan een veldkeuken te dampen en roerden de koks met grote spatels in de kokende hutsepot. De Duitse soldaten stonden met hun gamel in een lange rij te wachten, kregen uiteindelijk een schep uit de ketel en wat verderop aan de kar van de foerier een brood in de vorm en met de hardheid van een baksteen. Het smaakte zuur, zelfs met een kwak witte margarine er boven op. Zingend marcheerden zij dan terug naar hun kwartier, van Heili, heilo heila of van Erika, het schöne Blühmelein uit de Heimat, dat auf die Heide blüht. Soms deden ze ook schietoefeningen op het koersplein of dril op de markt, waarbij de officieren hun soldaatjes agressief toesnauwden. Echt op zijn Duits. In de zomermaanden droegen zij hun wit zomeruniform, maar bleven altijd met de zwaar benagelde 'Stiefel' geschoeid. Ook de typische reuk die elke soldaat uitwasemde, was bekend bij de bevolking. In de huizen van de rijkere burgers waren de officiers ondergebracht. Ze waren te allen tijde met elkaar verbonden via hun veldtelefoons. Daarvoor hadden de Duitsers kilometerslange telefoondraden tegen de gevels van de huizen gespannen. Een soldaat droeg daarvoor een grote bobijn met telefoondraad op zijn rug en met een lange stok bevestigde een andere soldaat de draad aan een uitsteeksel in de muur of aan een haak van de elektriciteitsmasten in de straat. De draad ontrolde zich van de bobijn tot aan hun bestemming. In het centrum reden nu en dan de Feldgendarmen op hun moto's rond. Hun verschijning met hun grote jassen in het hatelijke feldgrau, hun typische helm en het metalen insigne dat aan een ketting op hun borst hing, joeg menigeen de angst op het lijf. Op een dag stak er tegen de avond een felle storm op. De wind loeide en floot en iedereen was wakker en bang. Tot groot jolijt van de dorpelingen donderde er toen een schouw naar beneden op een Duitse camion die op de binnenkoer van de buren stond opgesteld. In de zomer kwam er eens een klein dik soldaatje van naast onze deur in zijn wit uniformpje bij ons aanbellen. Hij droeg twee lege emmers. Toen één van de zussen voor hem openmaakte, vroeg hij bevelend om water voor de Pferden. De Duitse soldaten hadden de waterput van 't Wild Zwijn leeggepompt en nu kwamen ze bij de buren water opeisen. Wij haalden ons water uit dezelfde pompput als 't Wild Zwijn, maar blijkbaar zat onze aanzuigdarm een beetje lager en hadden wij nog voor een paar dagen watervoorraad. Als echter de soldaten nu ook bij ons water zouden komen pompen, dan zou onze put ook snel leeg zijn. Ons pa sloeg de deur tot twee keer toe met een klap voor de neus van de verbouwereerde soldaat dicht. Dan kwam de soldaat met de emmers terug, deze keer vergezeld door zijn officier. Ze wilden 'Wasser haben für die Pferde'. Maar hij kreeg geen water van mijn vader. Het ging er luid aan toe. Vader wilde water houden voor zijn kinderen en hun paarden kwamen maar op de tweede plaats. Ons ma trachtte de gemoederen te kalmeren en zou wel toegegeven hebben, maar vader bleef bij zijn standpunt. De officier stapte naar onze pomp. Er kwam nog water uit maar dat kon hij niet krijgen van mijn vader, en daarmee basta. Ze zijn dan maar kwaad afgedropen met hun emmers, en zonder water. In 1941 zijn we dan verhuisd naar het einde van de Stormestraat, naar een groot huis waar vroeger nog een hespenhandelaar moet hebben gewoond. We hadden een grote hof die langs achter tot aan de lager gelegen weiden liep, waar nu het Stadion is. Er waren heel wat stallingen bij, een kotje waar vroeger de hespen werden gerookt en dat nog dik onder de teer zat en heerlijk geurde, een kot met enorme ketels om de hespen te koken en grote kelders en betonnen bakken om de hespen in te zouten. De knechten van het college hebben er gedurende de hele oorlog vis in gezouten, tot die operatie eens is mislukt en er tonnen rotte levaart met de steekkar moesten worden afgevoerd. In die grote hof speelde ons vader boer. Naast groenten in de moestuin werden er graan en boekweit gezaaid en zonnebloemen gekweekt. De grond moest helemaal met de schop worden omgespit, wat een hele karwei was. De stank van de mest bleef soms dagenlang
de Gavergids 2004 / 3
11
in ons huis hangen. Na de oogst werd het graan op de betonnen vloer van de schuur met de vlegel gedorst. Maar het beton was gebarsten en wij moesten de steentjes die loskwamen en tussen het graan terechtkwamen verlezen en er uit halen. Eén van de grote ijzeren ketels in de stallingen werd uitgebroken en op de vrijgekomen plaats werd een varkentje gekweekt. Rosalie, want ze hadden we het dier genoemd, kreeg zijn eten door het gat waar vroeger vuur werd gestookt. Het probleem was natuurlijk dat het biggetje groeide en het uiteindelijk enkel langs boven uit de put kon worden gehaald. Tot overmaat van ramp zakte ons Rosalie door het vele eten op een dag door haar poten. Toen heeft Montie, de beenhouwer van rechtover, het dier vroegtijdig moeten slachten. Maar het heeft toch de moeite geloond. Zij die het dier toen uit de put hebben gehaald, hebben er kunnen van meespreken. Alle stukken vlees werden met de middelen van toen ingelegd, gerookt en opgegeten. Niets ging verloren. De benzine was in die tijd erg schaars. Er waren toen trouwens heel weinig wagens. En wie dan toch een 'Schein' had om met wagen of vrachtwagen op straat te komen, reed op gas. Aan het voertuig werd naargelang de grootte een stookketel bevestigd waarin meestal hout werd verbrand. Als de kachel dan goed brandde, werd de luchttoevoer zodanig verminderd dat er onverbrand CO-gas vrijkwam dat als brandstof voor de motor werd gebruikt. Het was natuurlijk een zeer tijdrovend en onbetrouwbaar procedé waar veel op gesakkerd werd. Maar over het algemeen werkte het toch goed. Wie het zich kon veroorloven, reed met paard en kar. Met de 'sjees' werd dan een bezoek gebracht aan een boer in de familie die men plots heel goed kende, of werden de kinderen naar het internaat gebracht. De melkboer en de groenteman kwamen aan de deur met hun steekkar of met een kar die door een paard of een hond werd getrokken. Kort na het uitbreken van de oorlog werd alles gerantsoeneerd en moesten de dorpelingen alle voedingswaren in de winkel met zegeltjes betalen. De gemeente had voor de diensten van de Rantsoenering het kasteel van Baron Casier aangeslagen. De benedenverdieping was ingedeeld in verschillende kantoren met loketten waar men uren moest aanschuiven om zijn rantsoen zegeltjes te bekomen. Na een paar maanden was de glimmende parketvloer van het kasteel door al het bezoek versleten en uitgehold. Ook voor vis moest men bij de viswinkel met zijn zegeltjes en zijn keteltje of emmer soms urenlang in de rij staan. Voor het bereiden van de levaart waren de mensen heel creatief geworden. De vis met graten en al gebraden, gezouten of gemarineerd met ui en azijn. De Belgische zeevissers die nog mochten uitvaren, deden gedurende de oorlogsjaren miraculeuze visvangsten. De mensen beweerden dat dit het gevolg was van al de Duitse soldaten die bij het op gang komen van Operation Seelöwe voor de invasie van Engeland op de Noordzee waren verdronken. Die invasie is er nooit gekomen want de Engelsen hebben in de Battle of Britain hard van zich afgebeten en de Duitse Luftwaffe heeft zijn superioriteit in de lucht niet langer kunnen handhaven. De Britten waren dan zelf met raids en bombardementen op Berlijn begonnen, wat niet naar de zin was van Göring, de chef van de Luftwaffe, 'der Dicke', zoals die in Duitsland werd genoemd. Er werd veel gehamsterd. Bij de boeren was er wel veel eten te vinden, maar zij kenden de prijzen. Veel van hen verkochten hun waar aan woekerprijzen, maar er waren er ook die de gangbare prijzen bleven toepassen. De mensen legden te voet of met de fiets honderden kilometers af om voedsel bijeen te halen. Wij gingen soms te voet naar een kennis van ons ma in Moregem die ons kabuiskolen aan schappelijke prijzen verkocht of met de fiets naar Mullem voor een pond boter. De smokkelaars, die we 'blauwers' noemden, reden met hun smokkelwaar met de fiets of met de trein naar de steden en verkochten alles wat men daar kon gebruiken natuurlijk aan torenhoge prijzen. Tegen deze profiteurs werden er controleurs ingezet, die hen moesten vat-
de Gavergids 2004 / 3
12
ten en hun smokkelwaar moesten aanslaan. Die controleurs waren echter maar doodgewone burgers die het postje gretig hadden aangenomen om zo de verplichte tewerkstelling in Duitsland te ontlopen. Ze kenden goed het verschil tussen een beroepssmokkelaar en een brave huisvader die voor zijn gezin een zakje aardappelen was gaan hamsteren. Met een foto van zijn gezin kon een betrapte gelegenheidssmokkelaar de ambtenaar meestal wel overtuigen. Met de olie die men in onze vlasstreek uit het lijnzaad perste, werd zeep gemaakt. Honderden mensen hadden daarvan een winstgevende hobby gemaakt. Het was een vaste of "zwarte" zeep, maar iedereen ontwikkelde zo zijn specialiteit. In de steden ging die zeep vlot voor grof geld van de hand. Het overschot van de persing, de zogenaamde 'oliekoeken', werden aan de varkens gevoerd. Hun vlees had dan ook een speciaal smaakje. In mijn klas zat Leon Decraene, een boerenzoon waarmee ik was bevriend. Het hof Decraene, dat later het schuiloord Le Grèbe zou worden, lag in de Kleithoekstraat op het Gaverke. Gedurende de vakanties zat ik meer daar dan thuis, om met Leon op het land of bij de dieren in de stal te helpen. Toen de tijd van de oogst was aangebroken, werd het bijzonder druk op en rond de hoeve. De aardappelen werden gerooid met een aardappelrooier die door paarden werd voortgetrokken. Wij kregen een deel van het parcours waar de rooier passeerde toegewezen. Het was zaak om zo vlug en zo veel mogelijk losgetrokken aardappelen in de wissen manden te rapen, vooraleer de paarden terug waren. Dan werden de zakken gevuld en de wagens volgeladen. Boer Decraene had toen ook al een moderne pikbinder die eveneens door een koppel paarden werd getrokken. Daarbij reed de machine ook rond het stuk land en moesten we samen met de vrouwen en de mannen uit de buurt snel de afgeworpen bundels oprapen en in schoven zetten. Die stonden dan netjes in rijen te drogen tot de tijd gekomen was om de hele oogst in huizenhoge schelven op het land op te slaan of met wagens naar het hof te voeren. Wanneer de tijd voor het dorsen was gekomen, werd de dorsmachine naar het veld of op het hof gebracht en werden de schoven van de schelven of uit de schuren gehaald om te worden gedorst. Met twee spannen paarden werden dan de stoommachine en de dorsmachine afgehaald van de vorige hofstede waar was gedorst. De zwarte stoommachine reed knarsend op zijn zware ijzeren wielen over de keiweg; de hoge schoorsteen was neergelaten en een dikke walm van de vette kolen kwam neer achter het gevaarte. Dan volgde de dorsmachine, met achter haar een schare volk met de fiets aan de hand die de machines bij het dorsen zouden bedienen. De machines behoorden toe aan Dolf Ghistelinck van de Mooie Molen aan het station. Hij deed er in het seizoen de boerenhoven mee aan om er te helpen bij het oogsten of dorsen en hij was ook de machinist van de stoomketel. Eenmaal ter plekke werd de stoommachine bijgestookt tot er voldoende stoom was om het grote vliegwiel te laten draaien. Met een lange aandrijfriem werd de dorsmachine dan ook aan de gang gebracht. Dan gingen de helpers op hun plaats staan: boven op de dorsmachine, aan de zijkant om de graanzakken te vullen en op de wagens met de schoven. De stoker gaf een sein met de stoomfluit, de mannen met hun glimmende vorken deden hun werk en de schoven verdwenen één na één in de gulzige mond boven op de dorser. Het graan stroomde in de jutezakken, die vervolgens vakkundig werden dichtgenaaid en voor verder transport naar de graanzolder of naar de molen op een kar werden geladen. Het kaf werd met de ventilator van de dorsmachine op een hoop geblazen, tot groot jolijt van de kinderen en de buren die weer de kafzak van hun matrassen konden verversen. Achteraan kwam het gedorste stro naar buiten gedwarreld, dat weer door andere mannen in schoven werd gebonden. Dit alles gebeurde in een wolk van stof en stoom. Nu en dan kwam de boerin met grote kannen schuimend bier de dorstigen laven. Het glas ging dan van hand tot hand om de droge en stoffige kelen te spoelen.
de Gavergids 2004 / 3
13
Dagelijks zagen we nu duizenden en nog eens duizenden grote viermotorige vliegtuigen op weg naar Duitsland overvliegen om er hun vracht bommen uit te strooien. Deze glimmende vogels vlogen in formaties van zes op zes en trokken soms helwitte condensstrepen door de blauwe lucht. Het was een mooi maar tragisch beeld. Rond de bommenwerpers vlogen kleinere jachtvliegtuigen, Spitfires en andere, die de formatie moesten beschermen tegen de Duitse jagers. Boven onze streken maakten die kleinere jagers dan rechtsomkeer om terug naar Engeland te vliegen, omdat hun brandstof bijna op was. Enkel de P-38, de Lightning met zijn dubbele romp, had genoeg benzine mee om de hele tocht mee te maken. Wanneer de bommenwerpers diep in Duitsland moesten binnendringen, hadden ze reservetanks mee om onderweg hun hoofdtanks bij te vullen. Daarna werden die dan boven de akkers uitgeworpen. De aluminium containers schitterden in de zon en vielen wentelend naar beneden. Dan was het rennen geblazen om er als eerste bij te zijn en om met een lepel zoveel mogelijk van wat er overbleef van die vluchtige benzine in een flesje te doen. We maakten er solutie mee waarmee we de fietsbanden herstelden. Het eentonige gebrom van de zware motoren deed de ruiten trillen en hield ons gedurende de nacht wakker. Maar het deerde ons niet. Het nachtelijk geronk klonk ons zoet in de oren want het was een voorbode van het einde van de oorlog waar we allen zo naar uitkeken. Als we tussen dat gebrom ook nog het geluid van de mitrailleurs en de boordwapens hoorden, stoven we naar buiten en volgden de luchtgevechten met de Duitse Messerschmitts, Junkers en Focke Wulfs. Soms werden de Duitse jagers neergeschoten en doken zij rokend de grond in. Als we een parachute zagen, wisten we dat de piloot was kunnen ontkomen. Het gebeurde ook dat zo een Vliegend Fort, een B-24 of een Lancaster, werd neergehaald. Die brak dan los uit de formatie, omdat hij met een uitgevallen of brandende motor veel trager moest vliegen en een plaats moest zoeken voor een noodlanding of een crash. Dan zag men soms meerdere parachutes opengaan: de vliegeniers die eronder bengelden hadden misschien nog een kans om onder te duiken in de clandestiniteit. Maar velen van hen werden krijgsgevangen genomen. Een bommenwerper met een brandende motor dook soms plots met een hels geluid steil naar de grond, in een poging om door de hoge snelheid de vlammen te doven. Dan zette de piloot zijn schroef in vaanstand om zo weinig mogelijk luchtweerstand te ondervinden. Na het voltooien van hun missie zagen we in de terugkerende formaties hier en daar lege plaatsen, van bommenwerpers die onderweg neergehaald werden. Vooral 's nachts dwarrelden soms hele pakken aluminium strips over de velden neer, die bedoeld waren om de Duitse radar in de war te brengen. Blijkbaar gaven deze aluminium bladeren door hun lengte dezelfde frequentie van metalen vliegtuigen af en stuurden zij zo het Duitse afweergeschut in de war. In Wortegem, links van de weg naar Oudenaarde, bevond er zich een Duitse radarpost die regelmatig door de geallieerde jachtvliegers werd bestookt. Dan kwamen er wel zes Spitfires aangevlogen en, eenmaal ze hun doelwit hadden gelokaliseerd, scheerden zij er één na één op af. Ze schoten er op los, om vervolgens snel weer op te trekken en in een cirkel achter elkaar opnieuw naar het doel te duiken, tot ze er genoeg van hadden of tot hun kogels op waren. Menig keer hebben we dit vanuit onze tuin goed kunnen volgen. Van tijd tot tijd werden er uit vliegtuigen ook pamfletten uitgestrooid waarmee de Geallieerden de mensen een hart onder de riem probeerden te steken, opdat wij zouden volharden in onze Weerstand tegen de bezetter. Een ander systeem om pamfletten te verdelen bestond erin om vanuit Engeland ballonnen naar het vasteland te sturen, voornamelijk naar Duitsland. Aan die ballonnen hingen dan reeksen pamfletten die netjes op de grond werden gedeponeerd. De vaart van de ballonnen werd uitgerekend in functie van de wind en de benodigde tijd om in Duitsland neer te komen, daar waar ze het wilden. Bij het raken van de grond werd een pak met pamfletten van
de Gavergids 2004 / 3
14
zijn haak gelicht. De lichter geworden ballon ging dan weer de hoogte in, om verder weg nog eens een deel van zijn vracht af te zetten. Dit ging dan zo door tot alle pamfletten waren afgeleverd. Door een verandering van de windrichting is een dergelijke zending eens in onze streek neergekomen. Op de pamfletten die we er vonden, stond Hitler afgebeeld tussen de lijken van zijn onoverwinnelijke en bevroren soldaten in de Russische winter, terwijl hij zich in de handen wreef en zei: "Das ist der Frühling …" (wordt vervolgd)
volkstoeloop op de Waregemse markt bij de bevrijding begin september 1944
de Gavergids 2004 / 3
15