n e t h bac
m a n ne
e t n igra
M
1
b m na
n e t ach
e n e t n a r ig
M
2
rd o o rw
rkt sma
en
beid r A , s RUM rwij e O F d n – ing er O lan n s g r u a e A n t i ama Zek ders n m o e ram elijk p Prog p a tsch a a M
Voo
Vaklieden vormen een onmisbare schakel in de Nederlandse economie. Er werken circa 865.000 mensen in een ambachtelijk beroep, verdeeld over 290.000 ondernemingen en met een gezamenlijke omzet van 110 miljard euro. Deze cijfers van het Hoofdbedrijfschap Ambachten betekenen een aandeel van resp. 14%, 33% en 8% van de marktsector. Echter, de continuïteit van ambachtelijke bedrijven staat onder druk. Er dreigt in de nabije toekomst een tekort aan vaklieden te ontstaan. Steeds minder jongeren kiezen voor een ambachtelijke opleiding, terwijl oudere vaklieden met pensioen gaan. Door deze gelijktijdige ‘ontgroening’ en ‘vergrijzing’ groeit de vervangingsvraag volgens de SER in de komende tien jaar naar 229.000 arbeidsplaatsen. De stokkende instroom van jongeren is deels te wijten aan de lage status van ambachtelijke beroepen. Ouders zien een ambachtelijke opleiding vaak als een negatieve keuze: je kiest er pas voor als iets beters er niet in zit. Dit imago doet echter geen recht aan de werkelijkheid. Ambachten bieden veel ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en groei. Technologische vernieuwingen stellen de beroepsbeoefenaar steeds weer voor uitdagingen. Ook vereist de uitoefening vaak vaardigheden als ondernemer, want de ambachtseconomie telt veel zzp’ers en kleine bedrijfjes. De combinatie van vakmanschap en zelfstandig ondernemerschap kan heel aantrekkelijk zijn voor jongeren, meent FORUM. Temeer omdat veel ambachten ook nog een beroep doen op creatieve talenten. Bovendien bieden ze een goed toekomstperspectief: de individualisering van consumenten, met steeds vaker de keuze voor ‘iets bijzonders’, vergroot de vraag naar echt handwerk en ambachtelijke producten. Om jongeren en hun ouders te inspireren, heeft FORUM een aantal vaklieden (met een migrantenachtergrond) gevraagd om over hun beroep te vertellen. Hun verhalen, gebundeld in deze brochure, laten de kracht en vitaliteit van het ambachtelijk werk zien. En: ze maken duidelijk dat er alle toekomst in zit − als jongeren hun kans maar grijpen! 3
4
Inhoud Samenvatting pagina 7 Je moet het in de praktijk in je vingers krijgen
pagina 10
Ook ouders moeten zich informeren over technische beroepen
pagina 12
Kijk goed naar je kind, anders blijft de keuze bij de school
pagina 14
Is het niet alles goud wat er blinkt?
pagina 16
Zelfstandig stoffeerder – altijd werk en een aardige boterham
pagina 18
Zolang je bereid blijft te leren, zit er toekomst in het vak
pagina 20
Jongeren kunnen niet allemaal een kantoorbaantje krijgen
pagina 22
Veel mensen hebben geen zicht op wat een optometrist doet
pagina 24
Glas zetten? Ze zijn liever bezig met smartphone en computer…
pagina 26
Beter in een leuk vak je inkomen verdienen dan hooggekwalificeerd thuiszitten
pagina 28
Zolang mensen nog in auto’s rijden, is er werk aan de winkel
pagina 30
Veel bedrijven vinden dat stagiairs te veel aandacht vragen
pagina 32
Geld kan morgen op zijn, maar kennis en ervaring blíjven
pagina 34
Als je met je handen iets maakt, wordt de geest ook wakker
pagina 36
Laat jongeren zien dat ze iets kúnnen met zo’n vak – ook letterlijk
pagina 38
Wijs jongeren óók op de mogelijkheid om voor jezelf te beginnen
pagina 40
5
6
g n i t t nva
e m a S
De geïnterviewden: wie zijn het? De geïnterviewden zijn afkomstig uit de volgende landen (of hebben daar hun roots) en beoefenen de volgende beroepen: • • • • • • • •
Afghanistan (2) Brazilië Iran (2) Koerdistan Marokko (2) Pakistan Suriname Turkije (6)
Kleermaker en automonteur Restaurator Optometrist/opticien en elektricien Lasser Stoffeerder en traiteur Automonteur Edelsmid Glaszetter, loodgieter, ornamenteur, schoenmaker, installatiemonteur en timmerman
Er is vooral in West- en Midden-Nederland gezocht naar vaklieden uit migrantenkring. Het merendeel woont of werkt in Amsterdam (6) en Utrecht (4). De andere geïnterviewden zijn afkomstig uit Almere, Arnhem, Assendelft, Deventer, Dordrecht en Krommenie. Leeftijd en ervaring De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewden ligt rond de veertig jaar. De oudste is 63 en de jongste, nog in opleiding, achttien jaar. Onder de geïnterviewden die nog in opleiding zijn, valt op dat hun leeftijd hoger ligt dan je zou verwachten. Sommigen hebben pas laat de keuze voor een ambachtelijk vak gemaakt, anderen hebben een moeizame en lange leerweg achter de rug. Het onder de knie krijgen van de Nederlandse taal speelde daarbij vaak een rol. Ook werd dikwijls tussendoor gewerkt − al dan niet in het vak − om ervaring op te doen. Dat beeld wordt ook bevestigd door enkele beroepsbeoefenaars die nog niet zo lang aan het werk zijn in hun vak. De oudste geïnterviewde is al 48 jaar werkzaam, terwijl een andere net drie jaar zijn eigen bedrijfje heeft. Gemiddeld hebben de twaalf beroepsbeoefenaars ruim zeventien jaar werkervaring. Eigen bedrijf of dienstverband Van de twaalf beroepsbeoefenaars hebben er negen een eigen bedrijf, als zelfstandige zonder personeel (zzp’er), en drie werken er in dienstverband. De overige vier geïnterviewden zijn nog in opleiding; één van hen werkt naast zijn studie. Opvallend is dat maar drie van de geïnterviewde beroepsbeoefenaars aangesloten zijn bij een brancheorganisatie. Een enkele keer had de geïnterviewde er niet over nagedacht, maar vaak was het antwoord dat men het lidmaatschap te duur vond. De beroepsbeoefenaars die bij een bedrijf werken, hebben beroepen die als zelfstandige vaak niet meteen lucratief zijn: opticien/optometrist, lasser en loodgieter. Een enkele geïnterviewde gaf aan dat hij liever niet als zelfstandige werkt maar juist bij een bedrijf − en dus voor een baas. 7
Opleidingen en stages Zoveel beroepen, zoveel opleidingen. Een aantal geïnterviewden gaf aan geen enkele opleiding te hebben gevolgd, maar het vak in de praktijk te hebben geleerd. Een edelsmid, een kleermaker en zelfs een automonteur hebben het vak geleerd van andere vaklieden; ze hebben hooguit een keer een benodigd certificaat gehaald. Een ander beeld geven de jongere ambachtslieden te zien. Die hebben soms een hbo-opleiding of zelfs een universitaire studie gevolgd. Het vak van meubelrestaurator bijvoorbeeld is een dermate specialistisch vak dat men dit op universitair niveau kan leren. Belangrijk punt dat hierbij genoemd werd: men wil graag met de handen werken en men vindt het werk leuk. Dat je daarbij ook je hoofd moet gebruiken, is voor de meeste geïnterviewden logisch. Theorie vs. praktijk Rondom het onderwerp ‘opleiding’ maakten de geïnterviewden nog een aantal andere interessante opmerkingen. Zo zeiden jongeren dat ze geen goede samenhang zien tussen de opleiding en de praktijk op de stageplek. Beroepsbeoefenaars met stagiairs gaven aan dat deze het vak vaak alleen in theorie beheersen, dus niet in de praktijk. Ook meldden beide kanten geen goed overleg te ervaren. Zij die stage hebben gelopen, zeggen dat ze vooral bij kleine bedrijven geen goede begeleiding kregen. Dit wordt waarschijnlijk goed geïllustreerd door wat een van de zelfstandige beroepsbeoefenaars hierover zei: “Ik heb er geen tijd voor of het kost me geld!” Al met al is de gebrekkige aansluiting tussen theorie en praktijk een belangrijke reden waarom jongeren uiteindelijk afhaken. Optimistisch over de toekomst Veel geïnterviewden zien de toekomst optimistisch tegemoet, ook degenen die nog in opleiding zijn. De crisis heeft bij een enkeling de groei van het bedrijf getemperd, maar het optimisme blijft. Ook al loopt het wat minder − men kan voor zichzelf en het gezin een goede boterham verdienen. Een van de geïnterviewden gaf aan dat hij eigenlijk een managementfunctie ambieert en liever vaste werktijden heeft. Die keuze wordt ingegeven doordat het vak dat hij uitoefent vaak zwaar en vies werk met zich meebrengt. (Zie ook de paragraaf hierna over het imago van ambachtelijke beroepen.) Over de opvolging als bedrijfseigenaar wordt in veel gevallen (nog) niet echt nagedacht. Verschillende geïnterviewden vinden dat de eigen kinderen zelf moeten weten wat ze later gaan doen. Dat zou dus betekenen dat veel bedrijfjes eindigen wanneer de huidige eigenaar ermee stopt. Het imago van ambachtelijk werk Dat ambachtelijk werk vies en zwaar is, wordt door meerdere beroepsbeoefenaars naar voren gebracht. Zelf ervaren ze dat niet als een groot nadeel, maar men denkt wel dat het één van de redenen is waarom jongeren liever geen ambachtelijk beroep kiezen. Letterlijk zei een geïnterviewde: “Je kijkt toch naar vieze handen, rug naar de klote helpen en slecht betaald werk, terwijl het vaak ook nog zwaar is wat je doet.” Het merendeel van de geïnterviewden is van mening dat je als vakman zelf kunt bepalen hoeveel je verdient, en dat dát juist een aantrekkelijke kant is van ambachtelijk werk.
8
De vraag of jongeren geïnteresseerd zijn in dit soort werk, beantwoordt twee derde van de beroepsbeoefenaars met ‘nee’. Er worden uiteenlopende redenen genoemd, van “Jongeren weten niet meer wat werken is” tot “Ze denken alleen maar aan gemakkelijk geld verdienen”. Vaak kwam ook ter sprake dat migrantenouders van hun kinderen verlangen dat ze arts of advocaat worden, zonder te kijken naar wat de kinderen zélf willen of kunnen. De meeste beroepsbeoefenaars geven overigens aan dat ze het vak zijn gaan doen omdat ze het leuk vinden en graag met de handen werken. Promoten van ambachten Veel geïnterviewden gaven aan dat de overheid en de scholen een grotere rol zouden moeten spelen bij het bekender maken en promoten van ambachtelijk werk. Ook werd meermaals opgemerkt dat ouders, al dan niet met een migratieachtergrond, vaak onbekend zijn met ambachtelijk werk. En als ze het wél kennen, schatten ze dat werk heel negatief in. Heeft de afkomst effect? Aan alle geïnterviewden is gevraagd of hun afkomst effect heeft op hun werk. Slechts in drie gevallen wordt gezegd dat er een negatief effect is. Een migrant zou harder zijn best moeten doen, of hij heeft alleen klandizie in de eigen etnische bevolkingsgroep. De grote meerderheid geeft aan dat men geen enkel effect merkt. Twee geïnterviewden merkten op dat hun afkomst juist een positief effect heeft, dat mensen die afkomst juist interessant vinden of dat hun werk daarmee een exotisch tintje krijgt. Globaal concluderen de geïnterviewden dat er vooral gekeken wordt naar de kwaliteit van hun werk. Daar worden ze eerder op afgerekend dan op hun afkomst. Enige conclusies Voor zover je uit de afgenomen interviews een conclusie kunt trekken, luidt deze: de meeste ambachtslieden met een migrantenachtergrond zijn tevreden met hun eigen werk. Ze scheppen er genoegen in om het te doen, en ook het zelfstandig ondernemerschap vindt men een aantrekkelijk aspect. Minder goed is men veelal te spreken over hoe er tegen ambachtelijke beroepen wordt aangekeken, het imago van hun werk. Ook de huidige wijze van opleiden wordt bekritiseerd. Die sluit slecht aan op de praktijk, zo blijkt. De meeste geïnterviewden zijn wel bereid daar iets aan te doen. Suggesties variëren van gastlessen, workshops en bedrijfsbezoeken tot andere onderwijsmethoden op het gebied van ambachtelijke beroepen. Tot slot: het viel de interviewer op dat de beroepsbeoefenaars wel sterk focussen op het eigen vak, maar dat hun kennis over andere ambachten vaak matig is. Deze observatie is waarschijnlijk dóór te trekken naar het algemene publiek. Gülseren Eksik Bureau Participatie Adviezen
9
jk i t k pra
de n i et h n t e e g j o i r k s r Je m ge n i v in je
n t ee a w en te zi en hoe m o er n ijge em te l r k d h tij m il de n, en o w k “I ka ling r kan.” r e e l béte het
la
0) 3 ( my
As n a ya
h g u T ar Om ker a m r Klee 10
Echt goede en allround kleermakers zijn er niet veel meer, meent ambachtsman Omar. En er lijkt ook weinig aangroei te zijn. Hoog tijd om jongeren goed uit te leggen wat het vak inhoudt. Maar ook de praktijkopleiding kan beter. “Ik wil de tijd krijgen om te zien wat een leerling kan en om hem te leren hoe het béter kan.” “In principe doe ik alles wat met stof te maken heeft, dus van kleren en gordijnen tot zoiets als meubelhoezen. En dat doe ik al zestien jaar. Op mijn veertiende bracht mijn vader mij in Afghanistan naar een soort naaiatelier, waar ik meteen ontdekte dat ik het werk erg leuk vond. En nu ik dertig ben, oefen ik het vak nog altijd met veel plezier uit, in mijn eigen bedrijfje. Het is mij wel gebeurd dat ik kleding heb gemaakt voor een bekende ontwerpster. Kleermaker is een mooi en gewaardeerd beroep, al moet je niet verwachten dat je op de voorgrond komt.” “Een kleermaker blijft achter de schermen, maar de meeste mensen hebben wel een positief beeld van zijn werk. Dat merk ik zelf ook. Ik heb allerlei klanten, van verschillende afkomst, en velen komen van ver om iets goeds te krijgen. Nu moet ik ook zeggen: ik lever goede kwaliteit voor weinig geld. Echt goede kleermakers zijn er niet veel meer, zeker geen kleermakers die alles kunnen. Ik heb de indruk dat er ook steeds minder vakmensen bijkomen.” Jongeren over de brug “Over de toekomst van mijn eigen bedrijfje valt nog weinig te zeggen. Mijn dochtertje is 2,5 jaar… Wie weet probeer ik haar straks wel te stimuleren om ook dit vak in te gaan. Maar ja, veel kinderen hebben helemaal geen interesse voor het beroep van hun ouders. Naar mijn mening zijn er wel jongeren die bijvoorbeeld kleermaker willen worden. Of ze het ook kúnnen, is natuurlijk de vraag. Je moet het toch vooral in de praktijk in de vingers krijgen. Los hiervan: ik heb de indruk dat jongeren niet goed geïnformeerd worden over ambachtelijke beroepen. Ze hebben vaak geen idee wat een bepaalde opleiding inhoudt. Bijvoorbeeld: veel meisjes en jongens willen het modevak leren. Dat klinkt heel mooi, vooral als iemand je vraagt welke opleiding je doet. Dan kun je zeggen: ik doe een modeopleiding. Maar met zo’n diploma ben je nog geen kleermaker, maar kleermakersassistent.” “Hier is een taak weggelegd voor de overheid: die heeft de middelen om jongeren te attenderen, goed voor te lichten en te overtuigen. Maar ook wij als ambachtslieden kunnen een rol spelen. Als er vakmensen naar voren geschoven worden die vertellen wat hun werk in de praktijk betekent, die laten zien dat zij een goed beroep en bedrijf hebben, dan komen de jongeren echt wel over de brug. Jongeren die begrijpen wat een vak inhoudt en daar gemotiveerd voor kiezen.” Stage is te kort “Ouders en school zijn samen verantwoordelijk voor een goede studiekeuze en loopbaanbegeleiding. Maar het begint bij de school, want een kind brengt in Nederland bijna meer tijd op school door dan thuis. Een leraar moet beoordelen — en dat kán hij ook door die hechte band — wat een leerling aankan en welke keuze hij of zij het beste kan maken. Vervolgens moet de leraar de ouders hierover informeren en met hen overleggen. Zodat ook zij betrokken zijn bij de toekomst van hun kind.” “Zelf breng ik jongeren ook het vak bij tijdens stages. Maar helaas heb je ze nooit lang onder je hoede. Voordat je iemand goed leert kennen en ziet wat hij kan, moet hij alweer weg. Ik heb dat probleem ook al eens bij een enquête van het ROC gemeld. Ik ben het niet eens met die manier van opleiden. Hoe ik het wel graag zou zien? Dat ik een jongere echt wat kan leren en dat die tegelijkertijd, tegen een kleine vergoeding, een paar dagen hier werkt. De andere dagen volgt hij dan lessen op school. Een leer-werktraject, dus.” “Het is belangrijk dat kinderen en hun ouders zien wat het vak van kleermaker inhoudt. Daar draag ik met alle plezier aan bij, bijvoorbeeld door gastlessen te geven. En ik denk graag mee over hoe de opleiding kan worden verbeterd.” 11
ten e o m s r e d u o n en e k p r o e e O m ro r e o b f n i he h c c s i zi hn c e t r ove n je hu ten s l a ens aar nkb e verdi a d d el je w En over n j i z t. n.” nsen plos “Me leem o et klage i prob je mij n r hoo
6) 3 ( k ayra
Alb n a Özk er t e i dg Loo
12
Geen belangstelling bij jongeren voor ‘het echte handwerk’? Loodgieter Özkan heeft andere ervaringen. Vooral in de bouw ziet hij veel jonge jongens rondlopen. Best typisch, want het gaat vaak om zwaar werk. Maar: “Mensen zijn je wel dankbaar als je hun probleem oplost. En over de verdiensten hoor je mij niet klagen.” “Toen ik vanuit Turkije naar Nederland kwam, was ik veertien. Ik ging direct naar de lagere technische school (nu: vmbo). Omdat ik van techniek houd, was dat voor mij de gemakkelijkste keuze. Meteen na de lts kon ik aan de slag bij Bennink, Klimaattechniek en Technische Installaties. Dat bedrijf bestaat al sinds 1857. Er is zo’n 35 man personeel, inclusief kantoor. En ik werk er nu nog steeds. Wel ben ik later, om een betere functie te krijgen, in de avonduren een opleiding verwarmingstechniek gaan volgen. Vier jaar duurde dat, bij het Opleidingsbedrijf Installatiewerk. Daar heb ik echt het vak geleerd.” “Vrijwel elke dag ben ik met verwarming en dergelijke bezig. Water- en gasleidingen aanleggen, ketels vervangen en zo. Dat brengt ook veel tilwerk met zich mee. Verder maak ik luchtkanalen voor mechanische ventilatie, en ik plaats wc’s met inbouwreservoir. Aan rioleringen doen we ook wel, maar minder. Loodgieter is op zich een dankbaar beroep. Als je bijvoorbeeld ergens naartoe gestuurd wordt en dan snel een lekkage oplost, zijn de mensen heel blij. Maar ik moet eerlijk zeggen: als ik opnieuw mocht kiezen, dan koos ik iets anders. Het is namelijk wel heel zwaar werk.” Taak voor werkgevers “Interesse is er genoeg voor het vak, heb ik de indruk. Er melden zich veel jongens voor een stage bij ons. Sommigen blijven bij ons werken, en die leid ik dan op. Alle jongens die net bij ons zijn aangenomen, gaan altijd eerst met mij mee. Dat regelen ze zo vanuit het kantoor. Ik heb al heel wat monteurs opgeleid. Maar vaak komen jongeren ook zomaar eens kijken wat voor werk we doen. Ik zit bijna elke dag in de bouw, en daar zie ik heel wat jonge jongens rondlopen. Tegelzetten, timmeren, schilderen, stukadoren… ze zijn overal te vinden. Ga de garages maar eens langs: er zijn ook heel veel jongens bezig als automonteur.” “Volgens mij is er dus volop belangstelling voor dat soort beroepen. Terwijl het vaak bepaald geen licht en schoon werk is. Maar waarschijnlijk gaan ze dat pas later echt merken, als ze langer meedraaien. Ik denk dat jongeren eraan beginnen met het idee dat je voor zo’n vak niet veel hoeft te leren, en dat het daarom gemakkelijk is. “Hier in Amsterdam zie ik weinig problemen met de aanvoer van verse krachten voor de technische sector. Maar hoe dat in andere steden en regio’s zit, weet ik niet. Er blijft natuurlijk wel altijd een grote vraag naar ambachtsmensen. Als dan het aanbod achterblijft… Waar het nodig is om de jeugd op dat soort beroepen te attenderen en te informeren, lijkt het me dat werkgevers daar in elk geval ook een taak in hebben. Die zitten immers vaak te springen om goede vaklui. Ze zouden jongeren voor een bedrijfsbezoek kunnen uitnodigen, of gastlessen op scholen kunnen geven.” Goede verdiensten “Maar ook de school zelf moet kinderen goed voorlichten over vakwerk. Ze moeten bijvoorbeeld wél weten dat iemand met zo’n ambachtelijk beroep méér kan verdienen dan iemand op kantoor. Want over het inkomen hoor je mij niet klagen. Ik denk trouwens dat veel ouders evenmin iets weten over technische beroepen en de verdiensten. Zij moeten zich net zo goed laten informeren, want ook zij zijn verantwoordelijk voor een goede beroepskeuze van hun kind.” “Ouders en school hebben allebei een taak en rol in de loopbaanbegeleiding. Tenminste, in theorie. Want in de praktijk denk ik dat leerkrachten voor 90 procent bepalen wat een kind gaat doen. Ouders spelen in de studiekeuze nauwelijks een rol, is mijn ervaring. Ik kijk nu naar mijn eigen situatie. Ik had graag gewild dat mijn zoon de theoretische leerweg ging doen, maar op de basisschool was al voor hem bepaald dat hij naar de technische kaderopleiding zou gaan. Nu vindt hij het zelf wel leuk daar, maar ik vond het raar hoe dat ging. Oneerlijk, zelfs.” 13
, d n i k e j j r i a b a ze dn u e e o k g e k d j i t jf K i l b rs e d an ol o h c s e d
o
ni h
sta Paki e l l ta “Nie rden.” o te w
r
okte
d even
6) 2 ( ing n i d i a e s l op Hus n i b i us c i Saq n ech t o t Au
14
Zelf vindt Saqib, autotechnicus in opleiding, het garagewerk te zwaar en te slecht betaald. Hij wil hogerop. Maar er blijven natuurlijk wel vaklieden nodig. “Niet alle Pakistani hoeven dokter te worden.” Zijn advies: ‘Scholen, licht ouders goed voor over ambachten. En ouders, schat zo vroeg mogelijk in wat je kind leuk vindt’.” “Al vanaf mijn vroege jeugd ben ik gek van auto’s, maar na de basisschool kon ik er niet direct iets mee doen. Daarom volgde ik eerst een soort tussenopleiding op het vmbo. Daarna heb ik alle niveaus doorlopen om zo veel mogelijk te leren. Toen ik hier in Zaanstad bij een garage aan de slag wilde, zei de baas dat ik dan eigenlijk wel de opleiding technisch autospecialist mbo-niveau 4 moest doen. Dus die volg ik nu, en tegelijk werk ik en verdien ik een inkomen.” “Vooraf wist ik niets van het beroep en de opleiding. Ik heb alles zelf moeten uitzoeken. Op de basisschool ben ik ook niet gewezen op handwerkberoepen. Pas toen ik op het vmbo via een familielid de vraag neerlegde wat de mogelijkheden waren, kreeg ik de juiste informatie. Daarvoor had niemand aan mij gevraagd wat ik wilde gaan doen, en ook mijn ouders wisten van niets. Dat familielid wist wél wat ik wilde en kon, en die heeft mij erg geholpen.” “Ik heb vijf verschillende stages gelopen bij kleine garages. Dat was niet wat ik ervan verwachtte. Zowel vanuit school als op de stageplek was er weinig begeleiding. Ik vond er mijn draai niet, voelde mijn passie voor auto’s niet meer. Het ging daar vooral om geld verdienen. Er werd ook te veel van de leerling verwacht. Je kon je geen fouten permitteren, terwijl dat toch moet kunnen in een leertraject. Verder is de aansluiting tussen school en werk erg slecht, waardoor veel leerlingen uitvallen.” Een hogere functie “Mijn toekomst… Tja, ik denk toch dat die niet in de werkplaats ligt. Ik zie mezelf niet steeds maar sleutelen aan auto’s. En ik ben ook niet van plan een eigen garagebedrijf te beginnen. Veel jongens van mijn opleiding willen dat wel, maar volgens mij staan ze er niet bij stil wat dat met zich meebrengt. Als eigenaar ben je 24 uur per dag met je werk bezig, en dat wil ik niet. Ik ambieer wél een hogere functie, bijvoorbeeld als salesmanager in een grote garage. Ik ben een doorzetter en verwacht dat het me gaat lukken.” “Met auto’s bezig zijn, dat blijf ik leuk vinden, hoor. Maar er zitten flink wat nadelen aan het werken in de garage zelf. Het wordt bijvoorbeeld vaak slecht betaald, terwijl het wel zwaar en stressvol werk is. Daardoor zijn er ook steeds minder jongeren die zo’n vak willen beoefenen. Maar: er blijft natuurlijk altijd behoefte aan goede vaklui, dus dat moet je stimuleren. Om te beginnen zouden scholen de ouders goed moeten informeren over ambachtelijke beroepen. Die kunnen dan, in overleg met leraren, kijken of zo’n vak iets voor hun kind is. Scholen zouden met de kinderen bedrijven moeten bezoeken waar ambachten worden uitgeoefend, liefst samen met de ouders. Dan kunnen ze allebei met eigen ogen zien wat een vak inhoudt.” “Mijn advies: probeer zo vroeg mogelijk in te schatten wat een kind leuk vindt. Ouders zien hun kinderen opgroeien en zien dus waar hun passie ligt. Als de ouders daar niet mee bezig zijn, blijft het helemaal bij de school. Stel dat de leerkracht vervolgens geen interesse heeft voor het kind, dan worden er verkeerde keuzes gemaakt. Een goede begeleiding is belangrijk. Veel ouders willen dat hun kinderen arts of rechter worden. Begrijpelijk, maar ze moeten wél kijken naar waar ze goed in zijn. Ook weten ouders vaak niet wat er verder mogelijk is. Niet alle Pakistani hoeven dokter te worden, toch?” Niet te donker “Mijn uiterlijk en naam werken niet altijd mee. Een stageverlener heeft ooit gezegd: ‘Als hij te donker is, hoeven we ‘m niet’. En ik ben ook weleens zonder enig gesprek afgewezen voor een stageplek, zodra ik daar aankwam. Toen mijn vakdocent mij later, zonder mijn naam te noemen, bij datzelfde bedrijf aan de slag kon krijgen, heb ik het niet gedaan. Bij zo’n bedrijf wil ik niet werken. Maar verder laat ik me door mijn afkomst niet tegenhouden.” 15
d
u o g les
al t e i tn e h ? t k Is n bli r e wat
ven? t vak e l r e he laat n wat h geven.” p e e ro zi g t be , laten rlichtin e h n e o o ke ej “Ho me ma goede v a Recl dt. En: u inho
3) 6 ( rsad d e p i ala m s w r a ilve N. J z n d- e u o G 16
De edelsmederij is een uitstervend vak, vreest goud- en zilversmid Jawalapersad. Jongeren hebben er het geduld niet voor, denkt hij, of ze zijn niet zo geïnteresseerd in sieraden maken. “Hoe je het beroep laat herleven? Reclame maken, laten zien wat het vak inhoudt. En: goede voorlichting geven.“ “Hoe ik in dit vak terechtgekomen ben… Tja, als kind moest ik op een gegeven moment kiezen: verder op school, of aan het werk. Ik had geen zin meer in school, maar wilde ook niet de landbouw in. Daar kwam het namelijk meestal op neer. Nu zat er in onze familie al van oudsher het vak van edelsmid. Dat leek me wel wat en toen ben ik in de leer gegaan. Ik heb het vak voornamelijk in de praktijk geleerd, dus geen echte opleiding gevolgd. Wel heb ik in de jaren zeventig een vakdiploma gehaald, want dat had je nodig om in Nederland aan de slag te gaan. Ik ben toen als modellenmaker in een goudfabriek begonnen, in Bergen op Zoom.” “In dit beroep duurt het vele jaren voordat je het vak hebt geleerd. Je moet dus wel zitvlees hebben. Ook letterlijk, want het eigenlijke werk doe je helemaal vanuit je stoel. Ik houd mij vooral met het fijne handwerk bezig en met nieuwe ontwerpen van oud goud, volgens een tekening die mensen maken. Maar ik voer ook reparaties uit. In dit land ben ik de enige die het hele fijne goudwerk, filigrein heet dat, kan repareren. Andere bedrijven sturen het moeilijke werk naar mij toe, of ze komen hier nadat ze eerst tevergeefs bij andere bedrijven hebben aangeklopt. De sieraden die ik maak, worden in Nederland niet meer gemaakt. Alleen Surinaamse goudsmeden doen nog wat ik doe. Edelsmid is sowieso een uitzonderlijk beroep, dat helaas dreigt uit te sterven…” Reclame maken “Hoe het straks verder moet, dat mag mijn vrouw beslissen als ik dood ben. De kinderen hebben hun eigen werk. Maar wie weet, misschien nemen ze mijn bedrijfje toch wel over. Mijn zoon kent het vak in elk geval van A tot Z, dat heeft hij van mij geleerd. Maar ja, hij heeft geen zin om de hele dag op een stoel te zitten, hij wil een baan waarbij hij kan lopen. Je moet geduld hebben voor dit werk, en dat hebben de meeste jongeren niet. Op de vakschool in Schoonhoven worden nog steeds jongeren opgeleid, maar of ze ook in dit vak aan het werk gaan…?” “De nieuwe generaties zijn kennelijk niet zo geïnteresseerd in sieraden maken. Als je wilt dat het beroep toch gaat leven onder jongeren, zou je er als overheid reclame voor moeten maken. Net zoals dat bijvoorbeeld voor shampoo gebeurt. Als je elke dag iets zou horen of zien over het vak van edelsmid, dan zou dat beetje bij beetje wel helpen. Internet is daar ook heel geschikt voor. Laat scholen hun leerlingen informeren over het beroep. Of stuur ze naar Schoonhoven om te laten zien wat er allemaal voor moois te maken is. En natuurlijk kunnen ook ouders hun kinderen op de mogelijkheden wijzen.” Nog altijd waardering “Zelf heb ik nooit leerlingen of stagiairs gehad. Ja, mijn zoon heeft het vak van mij geleerd, maar dat deed hij door het van mij af te kijken. Ik heb wel het geduld dat voor dit werk zelf nodig is, maar op mijn leeftijd heb ik níet meer het geduld om het iemand te leren. Ik ga bijvoorbeeld ook geen gastles geven in Schoonhoven, want leerlingen denken tegenwoordig dat ze meer weten dan jij. Maar ik zou jongeren wél op een of andere manier willen voorlichten over het vak van edelsmid.” “Het beroep wordt volgens mij nog steeds positief gewaardeerd. Mensen laten door de crisis wel minder sieraden maken. En ze hebben er, denk ik, ook minder plezier van omdat er veel wordt gestolen. Maar het is niet voor niets dat ik klanten uit het hele land krijg die iets willen laten repareren. Niet alleen Nederlanders en Surinamers, maar bijvoorbeeld ook Turken. En waar ik erg blij van word: als iemand mij wil zien omdat ik iets gemaakt heb wat hij of zij heel mooi vindt…” 17
n e e en k r e m w a d h j r i te Alt o b e g i d aar
go ima k de e g ru olli oub . Benad ig t e d “H t weg stan p.” f e l o e z m a van rsch kant rneme e ond
0) 4 ( i ian l e er aM d r n i e fe f Am o t s bel u e M
18
Jongeren voor een ambacht warm maken? Scholen moeten er al vroeg mee beginnen, meent stoffeerder Amina. Via lessen in handvaardigheid. En door kinderen langs bedrijfjes te leiden. Bovendien heeft ze een tip voor de communicatie: “Het oubollige imago moet weg. Benadruk de kant van zelfstandig ondernemerschap.” “Als kind al vond ik het leuk om met mijn handen te werken. Ik zat op een clubje waar ik allerlei dingen zelf maakte. Toen ik, jaren later, in een flatje kwam te wonen had ik te weinig geld om het in te richten. Ik haalde meubels bij de kringloopwinkel, maar die waren niet echt mooi. Ik ben ze zelf gaan bekleden… en dat heeft tot mijn huidige beroep geleid. Ik ging een opleiding volgen, die duurde drie jaar, en ben professioneel meubelstoffeerder geworden. Sinds 2009 heb ik mijn eigen zaakje, waar mensen met meubels komen die ze opnieuw willen laten bekleden. Een designmeubel, een meubelstuk met emotionele waarde, of iets wat ze geërfd hebben. Daarnaast zijn er ook meubel- en gordijnstoffen van gerenommeerde merken te koop.” “Of mijn kinderen de zaak later overnemen is voor mij niet zo belangrijk. Zij mogen hun eigen weg gaan. Maar als ze ondernemer willen worden, zou ik dat wel leuk vinden. Dan kunnen ze van mij nog allerlei nuttige dingen leren. Overigens heb ik me net aangemeld om stagiairs te begeleiden. Uiteindelijk wil ik hier twee mensen in dienst nemen, zodat ik zelf de tijd krijg om vooral creatief bezig te zijn. Bovendien kan ik dan eens thuisblijven als ik ziek ben. Nu ga ik in zo’n geval toch maar aan het werk… Over de toekomst van het vak zelf maak ik me trouwens weinig zorgen. Er is altijd wel werk. Zolang het om mooie sterke meubels gaat, laten veel mensen ze opnieuw stofferen − vaak liever dan iets geheel nieuws te kopen.” Tour langs ambachten “Jongeren kiezen niet voor een ambacht als het weinig verdient. Maar je kunt in deze branche best geld verdienen. Bovendien heb je als zelfstandig ondernemer veel vrijheid, en dat is ook wat waard. De meeste jongeren denken nauwelijks na over dit soort beroepen; ze komen er ook niet mee in aanraking. Jaren geleden was er meer aandacht voor dan nu. Toen had je reclame voor meisjes in de techniek, maar daar hoor ik niets meer over. Het zou goed zijn als ambachtslieden op basisscholen iets vertellen over hun vak, laten zien wat ze doen. Of neem de kinderen mee op excursie naar dit soort bedrijfjes. Dat kost natuurlijk tijd en geld, maar het zou wel aanspreken, zo’n bedrijventour langs allerlei ambachten.” “Het is denk ik een taak van de scholen om leerlingen op ambachtelijke beroepen te wijzen. En je kunt al vroeg beginnen met ze te interesseren, bijvoorbeeld via lessen in handvaardigheid. Ik weet niet hoe het nu zit, maar het zou verkeerd zijn om daarop te bezuinigen. Stimuleer kinderen die niet zo goed kunnen leren ook om handwerk te doen, want die zijn vaak wel heel creatief. Ook ouders moeten goed naar hun kinderen kijken: wat kunnen ze? Schat ze niet meteen te hoog in, op advocaat of dokter, want dat zijn vaak alleen maar je eigen dromen. Neem mij: ik doe een ambacht waar ik goed in ben, ik verdien er mijn boterham mee en ik maak ook nog eens anderen blij. Mooi, toch?” Een fris imago “Veel mensen zijn trots op mij dat ik zelf zo’n bedrijf ben begonnen en dat ik dit werk doe. Ik kan voor weinig geld iets maken dat in Amsterdam-Zuid voor veel geld wordt verkocht. Ik ben niet de enige zelfstandige ambachtsvrouw in de stad, maar ik probeer er wel een fris imago aan te geven. En dat bevalt de mensen wel. Ik kom uit een familie die veel ondernemers telt én waar iedereen met de handen werkt. Die combinatie zit in mijn bloed.” “Of mijn afkomst als migrant effect heeft op mijn werk…? Op mijn klandizie in elk geval niet, want bijna alle klanten zijn Nederlanders. Of misschien heeft het wél effect, maar dan positief. Veel klanten vinden het namelijk bijzonder dat ik Marokkaanse ben. Kennelijk trékt dat juist.” 19
ijft l b id
re e b je r g e n t a i l z , Zo n e r k e a l v e t t he om n i st m o toek
de eren ing g n jo id u ik n ople o z , u was na h ister dat ze n i en ik m “Als ntie gev unnen.” k gara e slag d aan
r
se ) s 2 a l 5 / ( er ker r d e n ale nkw K a i l b A tie c u r st Con 20
Bij jongeren ziet bankwerker en lasser Ali weinig belangstelling voor zijn ambacht. Bovendien blijven ze vaak te kort bij een bedrijf om het vak echt te leren. Hier ligt een taak voor bedrijven zelf, voor ouders én voor de regering: “Als ik minister was, zou ik jongeren de garantie geven dat ze na hun opleiding aan de slag kunnen.” “Mijn vader heeft mij destijds geadviseerd om dit werk te gaan doen. Hij vond dat ik handig was, en dat dit goed bij mij paste. Momenteel werk ik als bedieningsman van verschillende werktuigen, bij Tata Steel. Behalve dat ik die werktuigen bedien, doe ik het onderhoud en de nodige reparaties, zodat het bedrijf continu kan draaien. Voor dit vak moet je ook tekeningen van constructies kunnen lezen en uitvoeren wat er getekend is. En lassen, natuurlijk.” “Ik heb in Turkije een technische opleiding gevolgd die vergelijkbaar is met de Nederlandse mts. Mijn diploma is in Nederland officieel goedgekeurd. Maar de opleiding in Turkije was wel veel theoretischer dan hier. De school had niet zo veel geld voor praktijkles. Ik heb in Turkije vooral de basis geleerd van het booglassen. Later heb ik hier in Nederland aanvullende diploma’s gehaald. Zolang je maar bereid blijft om te leren, zit er veel toekomst in dit vak. Er zal altijd vraag zijn naar mensen die dit kunnen. Maar je moet je wel steeds bijscholen, want er worden constant nieuwe technieken ontwikkeld.” Een baangarantie “Of jongeren in het algemeen interesse hebben voor ambachtelijke beroepen, kan ik niet beoordelen. Maar ik zie bij Tata Steel weinig jongens die belang stellen in ons werk. Ik merk ook dat jongeren vaak maar kort bij ons blijven. Die leren niet echt het vak. Meestal zijn degenen die wél bekwaam zijn een stuk ouder. Maar dat ligt ook aan bedrijven zelf. Die nemen mensen nu vaak alleen voor kortere tijd in dienst, via een uitzendbureau. Zodra ze niet meer nodig zijn, gaan ze weer weg. Er wordt dus niet geïnvesteerd in die medewerkers, die leren zo niet echt het vak. Ik begrijp wel dat werkgevers op deze manier minder risico lopen, nu het crisis is, maar of ze straks nog over genoeg vakkrachten beschikken…?” “De regering zou ervoor moeten zorgen dat beroepen als het mijne populairder worden onder de jeugd. Als ik minister was, zou ik jongeren de garantie geven dat ze na hun opleiding aan de slag kunnen. Dan is ook meteen goed geregeld dat ze het vak in de praktijk verder leren. Alleen door zo’n baangarantie, in combinatie met een goede opleiding, voorkom je dat er steeds minder voor vakwerk wordt gekozen.” “Maar ouders spelen nog de belángrijkste rol bij de beroepskeuze van hun kinderen. Ze moeten goed kijken naar wat een kind kan, zich goed oriënteren op de studierichtingen en opleidingen die er zijn, en zich informeren over de vraag op de arbeidsmarkt. Ik denk dat veel allochtone ouders in Nederland niet zo op de hoogte zijn van wat er aan schoolkeuze en beroepskeuze mogelijk is. De meeste ouders denken dat hun kind arts of zo moet worden. Maar dat lukt vaak niet, want het kind moet dat wel kunnen én willen. Ouders moeten hun kinderen steunen, niet een bepaalde kant op dwingen.” “Als bij Tata Steel jongeren met ons meelopen, dan begeleiden we ze natuurlijk. Maar ze moeten wel zelf vragen stellen en belangstelling tonen. Als ze dat doen, dan vertel ik wat ik weet, laat ik zien wat ik doe en hoe dat gaat. Ik neem niet zelf het initiatief.” Niet 10 maar 12 “Hoe mensen tegen mijn beroep aankijken? Het is heel raar, maar de meeste Nederlanders hebben kapsones als ik over mijn vak vertel. Ze weten er vaak niets van, maar denken dat ik het zelf eigenlijk ook niet weet. Als ik iets fout doe, weegt dat ook extra zwaar, vooral omdat de communicatie niet altijd vlot verloopt. Maar als een werktekening goed is gemaakt, dan gaat er niets mis, dan kan ik daar een constructie van maken. En ja, als dingen wél goed gaan, vindt men dat weer heel normaal. Over het effect van mijn afkomst kan ik hele verhalen vertellen. Maar waar het op neerkomt: ik moet extra mijn best doen. Als een Nederlander tien dingen op een dag doet, moet ik er twaalf doen. Zo is het altijd gegaan.” 21
l
a a m lle a t ie n n n e e n g n j i r ku k n e j e nt er a g a n rb Jo o o t n a k een niet n e t k n we Laat oo e r e . t g l jon gelijk is and me e e V o “ t iem er m wat zien wa n.” a s een anden k z’n h
48) er ( m h e g jo nn a A a d n re Saïe u e t lla a t s In
22
Volgens Saied zijn er twee soorten mensen: nadenkers en handwerkers. Maar zelf is hij nadrukkelijk van beide markten thuis. Hoe kijkt de bouwaannemer, econoom, installateur en systeembeheerder aan tegen loopbaanbegeleiding? “Veel jongeren weten niet wat er mogelijk is. Laat ook eens zien wat iemand met z’n handen kan.” “In Iran ben ik opgeleid tot econoom, maar daar kon ik in Nederland niets mee. Dus moest ik mij omscholen. Vanuit het asielzoekerscentrum heb ik toen een opleiding installatietechniek gevolgd. Daarna ben ik eerst woningbouwspecialist geworden, via het mbo, en vervolgens heb ik nog een hbo-opleiding systeembeheer gedaan. Met dat alles had ik genoeg geleerd om mijn eigen bedrijfje te beginnen. Dat was in 1994.” “Ik ben dagelijks bezig met installaties in huizen – gas, water, elektra. Daarnaast doe ik renovaties. Dat betekent: woningen van A tot Z verbouwen, inclusief nieuwe badkamers, wc’s, keukens, cv, enzovoort. Ik neem de klussen aan en kijk dan eerst wat ik zelf kan doen aan voorbereidend installatiewerk. Vervolgens huur ik andere mensen in voor de specialistische klussen en de afwerking. Ik houd dan toezicht op de uitvoering en doe de planning.” “Vóór de crisis groeide ik snel, had veel grote opdrachten. Ik dacht er toen nog aan om van een klussenbedrijf naar een bouwbedrijf door te groeien, mensen in dienst te nemen. Maar door de recessie heb ik die plannen voorlopig moeten laten varen. Er is nu minder werk, en meestal gaat het om kleinere klussen. Toch zie ik de toekomst niet somber in. Integendeel. Mensen kunnen niet zonder een goed huis, dus als de economie straks weer goed gaat, willen mensen weer verbouwen.” Niet allemaal op kantoor “Jongeren willen het in deze tijd vooral gemakkelijk hebben. Ze willen makkelijk werk, bij een bank of de gemeente, en makkelijk geld verdienen. Op die manier komen er maar weinig mensen in ons beroep, want in de bouw is het wel flink aanpakken. Van de andere kant: jongeren kunnen natuurlijk niet allemaal een kantoorbaantje krijgen, dus moet je ze ook wijzen op ambachten en vakopleidingen. School en ouders moeten kinderen goed uitleggen wat voor soorten werk er allemaal zijn.” “Veel jongeren weten volgens mij niet wat ze allemaal kunnen gaan doen. Op scholen zou er veel meer gepraat moeten worden over ambachtelijke beroepen, wat die inhouden. Leer kinderen ook hoe ze dingen zelf met de hand kunnen maken! Laat ze ontdekken hoe je met een zaag omgaat, en laat zien wat een loodgieter allemaal doet. Ik wil zelf ook wel gastlessen geven. Of kom met leerlingen bij mij langs om te kijken wat ik doe. Dan zien zij wat installatietechniek inhoudt, en voor mij is het meteen ook nog een beetje reclame…” “Naast school spelen ouders een belangrijke rol in de loopbaanbegeleiding. Meestal zijn het toch de ouders die een richting kiezen voor hun kind. Die kunnen dat vaak ook het beste bepalen, zij hebben de ervaring die kinderen nog niet hebben. Maar: over de keuze van studie en beroep moet er altijd goed overleg zijn tussen ouders en school. Want leerkrachten hebben ook dagelijks met de kinderen te maken, dus die zien waar ze wel of niet goed in zijn. Als iemand beter is met zijn handen dan met zijn hoofd, dan ga je hem niet opleiden voor administratie maar voor een ambacht. Over het algemeen heb je twee soorten mensen: nadenkers en handwerkers. In beide groepen vind je intelligente mensen, alleen hebben ze verschillende soorten kennis en kunde.” Gewoon goed werk “Hoe andere mensen tegen mijn beroep aankijken, daar heb ik eigenlijk geen idee van. Mensen krijgen vaak pas met je vak te maken als ze je nodig hebben. Als er een probleem is, dan bellen ze ons. En dan pas zien ze wat je beroep eigenlijk inhoudt, wat je kunt doen om hun probleem te verhelpen. Ik heb ook niet het idee dat mijn Iraanse afkomst van invloed is op het werk. Mijn klanten zijn meestal Nederlanders, maar ook wel Turks of Armeens. Ik probeer gewoon goed werk te leveren en daarmee iedereen tevreden te stellen.”
23
en b b he n e s n e at m l w e p o Ve t et h c o i d z t n s i e r t e e g m o t p o n ee
t id lig e h n ijk rdel holen é o o sc tw eran ij bij de v e m “D ens eid.” volg overh e bij d
36) ( i s ien ya l c i t A p a t/o s Leyl i r t e m o t Op
24
Vroeger had je de oogarts en de opticien. Als de oogarts zei dat je een bril nodig had, ging je die bij de opticien laten aanmeten. Maar tegenwoordig is er de optometrist, die in veel opzichten van beide markten thuis is. En in het geval van Leyla bovendien een visie heeft op de inperkende invloed van studiefinanciering op beroepskeuze. “De gezondheidszorg heeft altijd mijn interesse gehad, dus voor mijzelf wist ik dat ik iets op dat gebied zou gaan doen. Toen ik tien jaar geleden vanuit Iran naar Nederland kwam, wilde ik eigenlijk een mbo-opleiding tot opticien volgen. Maar doordat ik het Nederlands nog niet goed beheerste, dacht ik dat ik geen recht had op studiefinanciering omdat mijn man werkte. Toen mijn Nederlands beter geworden was en ik erachter kwam dat men helemaal niet naar het inkomen van de partner kijkt, heb ik voor een vierjarige opleiding optometrie aan de Hogeschool Utrecht gekozen. Zo’n hbo-studie is een stuk zwaarder dan de opleiding tot opticien, maar ik kon er wel eerder mee op de arbeidsmarkt terecht. Overigens vind ik dat de mogelijkheden van studiefinanciering verruimd zou moeten worden. Zodat ook oudere jongeren zoals ik nog kunnen gaan studeren wat ze graag willen.” Kijk op interesse “Ik werk sinds 2010 bij een Pearle-vestiging in Amsterdam. Daar doe ik oogmetingen en geef ik oogheelkundig advies. Als optometrist onderzoek je de ogen van mensen om eventuele afwijkingen en ziektes op te sporen. Vroeger deed alleen de oogarts dergelijk onderzoek, en de opticien zorgde dan voor de bril of de contactlenzen. Als optometrist kun je dat allebei, en nog veel meer. Ik voer gespecialiseerd onderzoek uit om diagnoses te stellen. Ik kan bepalen of iemand verdere medische behandeling nodig heeft. En zo ja, dan verwijs ik door. Als optometrist werk je altijd in de eerste lijn, samen met huisarts en oogarts. Nogal wat mensen die mijn opleiding hebben gedaan doen nu trouwens andere dingen dan optometrie. Ze kozen voor productmarketing, of ze verkopen contactlenzen of zo. Misschien verdient dat meer.” “Over mijn eigen toekomst maak ik me niet zoveel zorgen. Ik maak met Pearle deel uit van een keten, en die zal niet gauw verdwijnen. Maar of in deze tijd voldoende jongeren geïnteresseerd zijn in zo’n vak als dat van mij? Daar heb ik eerlijk gezegd geen kijk op. Er waren destijds genoeg mensen die net als ik de opleiding tot optometrist deden. Interesse genoeg, dus, maar er waren wel relatief veel studiegenoten die de opleiding niet afmaakten. Die vonden het kennelijk te zwaar. Wat dat betreft is er misschien ook een verschil als het gaat om de keuze tussen het beroep van optometrist en dat van opticien. Omdat de opticiensopleiding gemakkelijker is, op mbo-niveau, zullen veel jongeren daar wellicht eerder voor kiezen.” Wordt mijn kind oogarts? “De verantwoordelijkheid om jongeren op bepaalde vakken en beroepen te wijzen, ligt volgens mij bij de scholen én bij de overheid. En wat de loopbaanbegeleiding betreft, de studie- en beroepskeuze, daar zie ik natuurlijk een rol voor de ouders maar zeker ook voor de school. Ik kan wel willen dat mijn kind oogarts wordt, maar dan weet ik nog niet of ze dat ook kán. Leerkrachten weten vaak meer van de kinderen en hun prestaties en niveau dan de ouders. Verder doen scholen er goed aan om voor ouders informatiebijeenkomsten over diverse beroepen en passende opleidingen te organiseren.” “Stagiairs zijn zeker welkom bij mij. Zelf heb ik geen goede ervaringen met mijn stages, maar daar heb ik wel van geleerd. Mijn eigen stagiairs zijn tevreden, daar zorg ik wel voor. Op dit moment heb ik er geen, drie maanden geleden nog wel.” “Hoe mensen tegen mijn beroep aankijken… Nou, ik denk dat er wel wat onduidelijkheid is. Iedereen kent de oogarts of de opticien, maar veel mensen weten nog niet wat optometristen doen. Wij zitten ertussenin. Een optometrist weet wat een oogarts weet, maar doet geen operaties. Veel mensen kennen ons vak nog niet. Maar, wat ze wél weten: dat ze nu bij visuele problemen niet eerst naar een oogarts hoeven − en dat vinden mensen positief.” 25
ig z e rb
ve e i l ijn z e Z ? n e tt e e z n s o a l G tph r a sm t e r… e m t u p m o en c in n zin .” e e ng ren bbe doorle e h n n gere ze wille n o , “J wen sjou
3) 4 ( u gl an o m r r a e Pik l i imm t b a n H er e t t e z Glas
26
Toekomst zit er zeker in het vak, want mensen zullen altijd glas nodig hebben. Alleen al omdat glas nu eenmaal breekbaar is. Maar of jongeren in deze tijd nog glazenier willen worden? Habil heeft er een hard hoofd in. “Ze hebben geen zin in sjouwen, ze willen doorleren.” Maar: hij is altijd bereid om iemand de kneepjes bij te brengen. “Mijn tweelingbroer ging op een gegeven moment stage lopen bij een glazeniersbedrijf. En ja, hoe gaat dat met een tweeling… hij sleepte mij mee, het vak in van glaszetter en timmerman. Samen hebben we later dit bedrijfje opgezet. Uiteindelijk is mijn broer toch weer wat anders gaan doen en ben ik alleen doorgegaan. Een opleiding heb ik nooit gehad. Met glas werken is gevaarlijk, je moet er in de praktijk goed mee om leren gaan. Ik plaats allerlei soorten glasruiten in huizen, vooral ter vervanging van ruiten die stuk zijn gegaan. Soms moet je ook iets aan het raamwerk vertimmeren, of nieuwe kozijnen maken. Vandaar dat je als glazenier tegelijk een soort timmerman bent. Naast glas plaats ik spiegels en zo, vooral bij bedrijven. Ik heb veel vaste klanten die altijd wel weer bellen.” “Er zit zeker toekomst in dit vak, want mensen zullen altijd glas nodig hebben. Maar of nieuwe generaties dit beroep willen gaan uitoefenen…? Het is zwaar werk en daar moeten ze niet zo veel van hebben. Kinderen van deze tijd zijn vaak nogal gemakkelijk uitgevallen. Mijn kinderen kunnen me later misschien wel helpen, maar als ze dan zien dat je van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat in de weer bent en in vuile werkkleren rondloopt… dan denken ze wel na. Als ik zelf had doorgeleerd, had ik ook dit vak niet gekozen. Het is belangrijk voor mij dat mijn kinderen eerst ander werk gaan doen, een ander beroep gaan uitoefenen. Ze moeten in elk geval eerst ergens anders hebben gewerkt voordat ze bij mij in het bedrijf komen, dat vind ik beter.” Sjouwen met glasplaten “Of jongeren van nu belangstelling hebben voor echte ambachten? Daar is geen pasklaar antwoord op. Ik heb wel een stagiaire gehad, maar dat was een meisje voor de administratie. Stagiairs voor het glas zetten hebben zich nooit gemeld. Er is ook geen school voor, en het wordt volgens mij niet echt als een vak gezien. Ze kiezen er dan liever voor om schilder te worden, of zo. Jongeren hebben geen trek in dat sjouwen met grote glasplaten. Eigenlijk zijn kinderen vandaag de dag alleen nog maar bezig met smartphones en computers. Ze hebben geen zin in zwaar werk, daarom gaan ze doorleren. Ik heb zelf vijf kinderen, die lijken ook niet erg geïnteresseerd in mijn werk. Maar ja, ze zijn allemaal nog jong.” “Wie jongeren op de mogelijkheid van een ambachtelijk beroep zou moeten attenderen… Meestal zijn het de ouders die het kind de weg wijzen. Als zij goed opletten, dan weten ze wel in welke richting hun kind het ’t beste kan zoeken. Moeders zien de kinderen vaker dan vaders, dus die hebben hierin vooral de verantwoordelijkheid. Maar om uitdrukkelijk op die ambachten te wijzen, dat heeft denk ik weinig effect. In deze tijd leven jongeren per dag. Nou ja, we weten natuurlijk niet hoe het er over tien jaar voorstaat.” “Zelf zou ik wel jonge mensen willen begeleiden of opleiden. Ergens over het vak gaan vertellen, dat doe ik niet, daar heb ik ook geen tijd voor. Maar als je iemand naar me toestuurt, kan ik hem alles leren.” 80% Nederlanders “Mijn Turkse afkomst speelt wel mee in mijn bedrijf. Er zijn mensen geweest die, als ze zagen dat we buitenlanders waren, geen zaken met ons deden. Verder zou ik bijvoorbeeld geen Nederlanders hier voor me kunnen laten werken. Ze willen niet voor een buitenlander werken, dat kun je wel vergeten. Waar zie je een Nederlander voor een Turk werken? Zeg mij het maar. Maar we hebben er gelukkig geen last van. Want ik heb toch mijn werk en verdien er mijn geld mee. Van mijn klanten is 80 procent Nederlander, dus het valt allemaal wel mee.” 27
k a v uk n e a l d n n e ee n en n t e i t i i r d z is er u v h Bete n t e rd m e o e k c fi i l je in a kw e g g hoo l
o scho p o ps lf ksho pen ze r o roe in w je, ren van be n keert e d ten t kin r ee “Laa uke kan t zomaa .” l e de l en. Nie ucturee v r bele echt st r maa
0) 3 ( s óe G ng i e d i d ple ca o n a n i B or i t a r au t s e R 28
Haar vader maakte zelf meubels, maar dat leek hem niets voor zijn dochter. Het kan verkeren. Bianca uit Brazilië is nu in Nederland een ‘RIO’: restaurator in opleiding, gespecialiseerd in hout en meubels. “Laat kinderen in workshops op school de leuke kanten van beroepen zelf beleven. Niet zomaar een keertje, maar echt structureel.” “In Brazilië heb ik de kunstacademie gedaan. Maar een bestaan als kunstenaar opbouwen, dat bleek uiteindelijk niets voor mij. Toch wilde ik wel graag met mijn handen werken, het is het enige dat ik echt kan. Min of meer toevallig kwam ik bij die opleiding tot restaurator terecht, aan de universiteit. Mijn specialisatie is houten meubels, maar in principe restaureer ik álles van hout. Andere studenten leren bijvoorbeeld schilderijen restaureren, dat is wel het bekendste van dit vak.” “Vooraf wist ik heel weinig over het beroep. Pas toen ik over de opleiding hout- en meubelrestauratie hoorde, ben ik verder gaan kijken. Ik dacht eerst dat mensen soms wekenlang bezig waren met een heel klein stukje hout te repareren. Maar toen zag ik mensen op het Centraal Station houten meubelen opknappen, en dat leek me wel wat. Eigenlijk was ik van plan na een jaartje terug te gaan, maar ik ben gebleven voor die opleiding. Als student kan ik hier langer blijven, maar ik moest wel Nederlands leren. En dat is me gelukt.” “Over de toekomst ben ik heel positief. Veel mensen op de opleiding klagen over de crisis, maar slechter dan een kunstenaar kun je het niet hebben! Ik kan altijd met mijn handen iets maken voor mensen. Ik denk dat er ook in Brazilië wel belangstelling is voor het restauratievak. Toen ik daar wegging, waren er geen universitaire opleidingen voor, zoals hier − en nu maar liefst vier. Daar groeit dit ambacht dus nog − en ook daar wordt alles ouder…!” Leunen op computers “De laatste tijd denk ik erover om straks een eigen bedrijfje op te zetten. Dat lijkt me ook noodzakelijk, zeker als ik in Nederland blijf. Ik ken nu maar drie musea die een eigen atelier hebben voor houten meubels: paleis Het Loo, het Amsterdam Museum en het Rijksmuseum. Andere musea huren vaak zelfstandige specialisten in. Volgens mij blijft er hoe dan ook behoefte aan vaklieden. Veel mensen leunen nu heel erg op computers, waardoor ze niet meer weten hoe alles werkt, hoe dingen in elkaar zitten. Er zullen altijd mensen nodig zijn die machines kunnen maken en repareren, die weten hoe ze met hun handen moeten werken.” “Om jongeren te interesseren, zou je op school regelmatig workshops moeten geven over allerlei beroepen. Ook de ouders kun je dan meteen informeren. Het werkt het beste als je ‘live’ laat zien wat een vak inhoudt. Je moet kinderen prikkelen door ze iets concreets te laten doen, niet voor één keer maar geregeld, over een langere tijd. Ga bijvoorbeeld met ze pottenbakken. Dan leren ze hoe dat gaat, en het is nog leuk ook. Je moet de leuke kanten van de beroepen laten zien. Ik zie op tv weleens reclamespotjes om mensen in het leger te krijgen. Militair zijn lijkt mij zelf vreselijk, maar ze brengen het wél als een avontuur — en dat kan jongeren aanspreken. Zoiets zou je ook kunnen doen met ambachtelijke beroepen.” In de wieg gelegd “Het kiezen van studies en een beroep lijkt mij iets van ouders en leerkrachten samen. De kinderen zitten langer op school dan dat ze thuis zijn, dus de school speelt wel een belangrijke rol. Ouders hebben vaak iets voor hun kinderen in gedachten, zonder zich af te vragen wat de kinderen zélf willen of kunnen. Er zijn veel beroepen met een vrij lage status, ambachtelijke beroepen vooral, die wél een goed perspectief bieden. Je kunt beter met een leuk vak een inkomen verdienen dan met een hoog diploma thuiszitten, of iets doen wat je eigenlijk niet wilt.” “Ik zelf kijk in elk geval heel positief tegen mijn bezigheden aan. Ik was eerst wat teleurgesteld dat ik niet in de kunst doorging, maar nu heb ik het idee dat ik voor dit vak in de wieg ben gelegd. En ik wil dit best voor de rest van mijn leven blijven doen. Ik hoef er ook niet rijk mee te worden, ik wil er gewoon van kunnen leven.” 29
,
n e d j i sr ’ o t au n i n l e s e k n e in m w g e n d n a Zola ka r e w r e is is tatie n ë i nor baa ool en p o “Lo an sch n.” v iets rs same e oud
)
35 ( i d i
am H d i ur Jaw e t n o m o t Au
30
Automonteur Jawid kreeg stagiairs in zijn bedrijf die weinig geïnteresseerd waren. Maar wat bleek? Ze wisten niet goed wat het vak eigenlijk inhoudt. Voorlichting over ambachten is dus een eerste vereiste. Loopbaanoriëntatie is primair een taak van de school, maar ook de ouders zijn betrokken. “Ze moeten het samen doen, in overleg.” “Toen ik in 2002 naar Nederland kwam, heb ik lange tijd in een asielzoekerscentrum gezeten. Je verveelt je daar al gauw, want je mag niet werken en in zo’n centrum heb je verder ook weinig om handen. In Afghanistan was ik altijd met auto’s bezig geweest, auto’s hebben me altijd geïnteresseerd. Maar ja, asielzoekers hebben meestal geen auto. Wel waren er brommers en fietsen, daar ben ik toen aan gaan sleutelen. Op een gegeven moment was ik daar de hele dag mee bezig.” “In 2006 kreeg ik een definitieve verblijfsvergunning, een eigen huis en een baan in een autogarage. Een echte opleiding voor automonteur heb ik nooit gevolgd. Eigenlijk heb ik alles in de praktijk geleerd. In Afghanistan had ik ook van alles en nog wat met auto’s gedaan, maar hier moest ik natuurlijk leren hoe allerlei dingen in het Nederlands heetten, zoals de verschillende onderdelen.” “Sinds 2009 heb ik mijn eigen garagebedrijfje. Ik doe zo’n beetje alles op het gebied van auto’s, behalve elektra en schadeherstel en APK. Ik werk aan het reviseren van motoren, ik stel kleppen af, vervang distributieriemen, al dat soort dingen. En sinds kort doe ik ook aan de inkoop en verkoop van auto’s.” Een beetje vies? “Het gaat goed met het bedrijf. Hoe de toekomst eruit komt te zien, bijvoorbeeld als ik stop met werken, dat zien we dán wel weer. Vast staat wel dat ik nog wil groeien met mijn zaak. Ik wil bijvoorbeeld ook APK gaan doen en iemand in dienst nemen die de keuringen voor mij uitvoert. En verder… zolang mensen in auto’s rijden is er werk, lijkt mij. Dus dat zal nog wel even zo blijven!” “Veel jonge mensen zullen het vak van automonteur een beetje vies vinden. Want je krijgt er natuurlijk wel vuile handen van. Maar ik heb toch het idee dat er veel belangstelling voor is onder jongeren. Ik bied zelf ook geregeld stageplekken aan. Ik probeer hen het vak te leren en ze te adviseren bij wat ze doen. Op dit moment heb ik een stagiair, Salman, die heel geïnteresseerd en leergierig is. In totaal heb ik nu vier jongens hier gehad, onder meer afkomstig uit Polen en Afghanistan. Twee waren wel enthousiast over het vak, de andere twee niet. Nederlandse jongens komen bij mij geen stage lopen, ik weet ook niet waarom.” Goed voorlichten “Tegen de stagiairs die niet echt interesse hadden, heb ik gezegd dat ze zelf moeten kiezen. Eigenlijk wisten ze niet zo goed wat dit beroep inhoudt. Dus het is wel belangrijk dat leerlingen eerst goed voorgelicht worden over allerlei ambachten. Die verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij de scholen. En eigenlijk begint dat al bij het basisonderwijs. Ik ben zelf vader van twee jonge kinderen. Als ze groter worden, zullen ze een opleiding gaan kiezen. Ik weet niet zo goed wat er allemaal mogelijk is in Nederland, dus de school moet ze daarin begeleiden. Maar de ouders zijn er natuurlijk ook bij nodig. Alleen, kinderen leren vooral heel veel op school. Thuis is daar minder tijd voor. Ik denk dat de school en de ouders een kind samen moeten helpen bij het kiezen van een beroep en de juiste opleiding. Daar moeten ze goed overleg over hebben.” “Hoe er tegen mijn beroep aangekeken wordt? Ik heb wel het idee dat mensen waarderen wat ik doe. En: bij mij komt iedereen, allochtonen en autochtonen. Zo’n driekwart van de klanten is allochtoon, en een kwart Nederlander. Maar dat komt doordat ik veel contact heb met mensen uit andere landen.” 31
t a d n n e e g d ra in v v t n h e c v a e j i d r oed n g d a n e n a be l n ge n, zulle l e e g e e n e rli v op or een .” Ve e s lee nnen l o l n t A “ s ku uw v p kieze r a i e g g ia sta k niet beroe g o a t s ze o telijk ach
amb
ng
8) idi 1 e l ( p o an n n I i t r de teu n o Vah iem t a l l Insta
32
Zijn oom — zelf installateur — en zijn leraar (“Ga iets met je handen doen”) gaven de doorslag in de beroepskeuze van Vahdet. De eigen docent moet de leerlingen ook op ambachten wijzen, vindt hij. En over stages: “Als leerlingen geen goede stage kunnen lopen, zullen ze ook niet gauw voor een ambachtelijk beroep kiezen.” “Voordat ik aan mbo Installatietechniek begon, deed ik een opleiding Handel en Administratie op het vmbo. Maar ik vond het niet leuk om de hele dag achter de computer te zitten. Ik ben iemand die liever met de handen werkt, daarom heb ik dit vak gekozen. Samen met mijn oom ben ik op het idee gekomen om deze opleiding te gaan doen. Hij is zelf installateur en heeft mij van alles over het beroep verteld. Als ik binnenkort klaar ben met deze opleiding ga ik door met niveau drie. Daarna wil ik bij een installatiebedrijf gaan werken, over een jaar of twee.” “Er zullen altijd wel monteurs nodig zijn, denk ik, voor verwarmingsketels en zo. Het is net als met kappers: haar blijft groeien en dus zijn ze altijd nodig. Er zijn ook heel veel installatiebedrijven in Amsterdam en omgeving. Verder denk ik dat er in de toekomst steeds meer huizen worden gebouwd, en daar zijn ook monteurs voor nodig. Misschien begin ik ooit wel voor mezelf, maar eerst ga ik bij een bedrijf werken. Ik wil zien of het goed gaat en of ik goed verdien. Ik moet ook eerst ervaring opdoen en genoeg zelfvertrouwen krijgen.” Gastles over elk ambacht “De leraar is denk ik wel het belangrijkste voor de beroepskeuze. Een docent heeft mij aangeraden iets met mijn handen te gaan doen. Ik deed vmbo-kader en na de 4e klas adviseerde hij een technische opleiding. Mijn ouders hebben bij mijn beroepskeuze geen enkele rol gespeeld. Ze spreken ook geen Nederlands en kennen het onderwijssysteem hier niet. Bovendien hoorde ik liever wat mijn leraar ervan vond. Maar ik vind wel dat ouders ook een rol moeten spelen. Want niet alle leraren zullen altijd het juiste advies geven. Ouders en leraren moeten er samen over praten.” “Op het vmbo is veel verteld over wat er allemaal mogelijk is. Samen met mijn leraar heb ik via internet ook allerlei informatie over beroepen opgezocht. Ik twijfelde eerst nog tussen automonteur en installatietechniek. Mede door mijn oom is het dus installatie geworden. Verder zijn we met de klas naar open dagen geweest van scholen waar je dat soort ambachtelijke beroepen kunt leren. Ik denk dat het goed zou zijn als voor elk ambacht een gastdocent naar school komt om over zijn beroep te vertellen. En dan niet voor een half uurtje maar echt een hele middag. Dan krijgen leerlingen wel interesse. Andersom kan ook, dat je met de klas naar een ambachtsman toe gaat om zelf te zien hoe die werkt.” Te veel aandacht? “De eigen docent is volgens mij degene die de leerlingen moet attenderen op ambachtelijke beroepen, dat je die ook kunt gaan doen. Elke dag informatie over weer een andere opleiding, dat zou mooi zijn. Reclame heeft denk ik niet zo’n effect, je moet meer échte informatie krijgen om te kunnen kiezen. Tijdens een stage leer je ook veel over een vak, maar het is wel erg zwaar. Bij mijn eigen stage moest ik er om half acht zijn en dan gaat het tot half vijf door. Dat vinden leerlingen niet leuk. Het is trouwens best moeilijk om een goede stageplek te vinden. Veel bedrijven zitten al vol, of ze willen geen stagiairs omdat ze die veel aandacht moeten geven. Daar hebben ze geen zin in, want dan krijgen ze hun werk niet af.” “Volgens mij krijg je zo wel problemen. Als leerlingen geen stage kunnen lopen, of bij hun stage niet goed begeleid worden, zullen ze ook niet gauw voor een ambachtelijk beroep kiezen. Sommigen gaan uiteindelijk maar een andere opleiding doen als ze geen stageplek kunnen vinden. Ik vind dat de school hierbij zou moeten helpen. Maar op mijn opleiding doen ze dat niet, het interesseert ze denk ik niet. Zelf heb ik uiteindelijk via mijn oom een plek gevonden. Een speciaal bureau dat stages voor leerlingen regelt, dat zou wel goed zijn.” 33
n e g r o m n ka n d l e s i Ge nn e k r a en a v j í m l b g n i r erva
n, j i z op
ol cho s n aa r niet n wat e s e z e u n ke verkenn e t e o lf ers m maar zé d u “O aten, rl ove elijk is.” mog
n
asa h n zu
tU u m ur Mah e t n ame n r O
34
2)
(5 oglu
Als enige ornamenteur van Turkse afkomst werkt hij in Nederland aan het behoud van ons cultureel erfgoed. Zodat het overgedragen wordt aan de toekomst. Maar ook het toekomstperspectief voor kinderen gaat Mahmut aan het hart. “Ouders moeten keuzes niet aan school overlaten, maar zélf verkennen wat er mogelijk is.” “Historie en oude gebouwen, daar heb ik altijd veel belang in gesteld. In Turkije had ik al te maken gehad met decoratief werk, en ik leerde er over de kwaliteit van natuursteen. Toen ik naar Nederland kwam, moest ik voor mijn inburgering een stage lopen. Ik kwam bij een fabriek terecht waar ik onder meer leerde timmeren. Via een beeldhouwer, Laurens Demmer, die mij ook veel geleerd heeft, ben ik in mijn huidige vak beland. Als ornamenteur werk ik met mijn eigen smaak en gevoel, met mijn handen én hersenen. Ik houd me vooral bezig met het onderhoud van monumenten en kunstobjecten, en dan met name het natuursteen. Hier in Deventer heb ik bijvoorbeeld aan de Wilhelminafontein gewerkt. En momenteel ben ik bezig met de restauratie van sarcofagen in de grafkelder van kasteel De Haar bij Haarzuilen. Daar doe ik ook onderzoek voor.” “Het beroep van ornamenteur mag niet uitsterven. Dagelijks komen er monumenten en kunstobjecten bij… en die moeten onderhouden worden om ze over te dragen aan de toekomst. Als mensen zoals ik ermee stoppen, dan leert niemand het vak meer. Dan blijft alleen de technologie over − maar zonder handwerk kun je niet. Oude ornamenten kunnen alleen gemaakt of gerestaureerd worden met oude technieken en materialen, niet met moderne techniek. Overigens doe ik dit werk vooral om kennis en ervaring op te doen, niet voor het geld. Met kennis en ervaring kom je verder dan met alleen geld.” Allemaal prins of prinses? “Als het aan de ouders van tegenwoordig ligt, moeten alle kinderen prins of prinses worden. Ze kijken alleen naar wat veel geld opbrengt. Dat komt ook doordat ze vaak weinig weten over ambachtelijke beroepen. Veel ouders weten niet wat er allemaal mogelijk is, maar ze proberen hun kinderen wel iets te laten kiezen wat zíj als goed zien. Ze kijken niet naar wat het kind zelf kan of wil. Ouders zouden zich eerst goed moeten laten informeren, ook over allerlei ambachten. Dan kunnen ze de keuzes en loopbaan van hun kind tenminste positief beïnvloeden.” “Ja, ik vind dat een verantwoordelijkheid van de ouders. Als je besluit om kinderen te nemen, dan moet je er ook voor zorgen dat ze zo goed mogelijk terechtkomen. Dat je weet wat ze straks kunnen gaan doen. Als je dat niet weet, moet je bij anderen te rade gaan, zoals leerkrachten. Verder moet je als ouders elke dag met je kinderen bezig zijn, vind ik. Naar ze luisteren, kijken wat ze leuk vinden, interesses wekken of stimuleren. Helaas heb ik, bijvoorbeeld, nog nooit Turkse ouders gezien die met hun kinderen naar oude gebouwen kijken. Als ik met mijn kinderen in een historisch stadscentrum ben, dan fotograferen we gevels van oude gebouwen. Zo kun je ze liefde bijbrengen voor mooie dingen. Mijn oudste dochter wil nu architect worden. Ik probeer op een positieve manier een weg te banen voor mijn kinderen. Wat niet wil zeggen dat ze per se in mijn richting verder moeten.” In de ouderraad “Als ouders hun kind goed volgen en kennen, dan kunnen ze ook gemakkelijker hun verantwoordelijkheid nemen bij de studie- en beroepskeuze. Dan kunnen ze samen met de leraren bepalen wat de beste richting is. Ken je als ouders je kinderen niet zo goed, en weet je ook weinig van het onderwijssysteem, dan moet je voor de toekomst volledig vertrouwen op leerkrachten. En dat lijkt me niet juist. Ik heb zelf veel onderzoek gedaan, ben zelfs in de ouderraad gaan zitten om te horen hoe het allemaal werkt. En ik heb zelf uitgezocht dat mijn ene dochter het beste naar een Montessorischool kan gaan.” “In het algemeen vinden mensen het wel leuk en interessant wat ik doe. Maar als allochtoon, ik ben hier de enige Turk in dit vak, moet je wel steeds weer aantonen dat je betrouwbaar bent en het ambacht goed beheerst. Men kijkt vaak niet eerst naar wat ik kán, maar naar wat ik bén. Maar gelukkig ben ik positief en een doorzetter…” 35
,
kt a a sm
et i n de r n e a k h k a je w t e k o m o e t j s e e Als g e d t d wor
de er. iet in de slag n s e j e vle maar bi er.” j p “Koo rmarkt de bakk j supe rood bi b En
)
(55 r i m
l De e a Ism man r e m Tim
36
Op zijn 55ste is Ismael via de sociale dienst aan een cursus begonnen. Daar leert hij een eigen timmerwinkel op te zetten. Zijn doel: met z’n handen de interieurideeën van mensen realiseren. En één van zijn suggesties om de jeugd bewust te maken van het goede van ambachten: “Koop je vlees niet in de supermarkt maar bij de slager.” “Die cursus ben ik om twee redenen gaan doen. Ten eerste omdat ik het leuk vind om iets met mijn handen te maken. En ten tweede, óók belangrijk: ik wil financieel onafhankelijk zijn. Ik werk nu parttime en de rest krijg ik van de sociale dienst. Daar ben ik dus afhankelijk van, en dat wil ik niet. Daarom ga ik een eigen bedrijfje opzetten. Op de cursus maakt iedereen een ondernemingsplan voor een eigen winkel. We doen ook marktonderzoek en bereiden alles voor. Het was de gemeente zelf die mij wees op dit project. Zo kan ik mooi loskomen van de sociale dienst.” “Volgens mij hebben ambachtelijke beroepen altijd toekomst. Kijk, in een productieproces gaat het erom met minimale kosten zo veel mogelijk te produceren. Mensen maken daar nauwelijks deel van uit, het gaat zonder hen gewoon door. Terwijl een ambachtsman het werk in eerste instantie leuk vindt om te doen. Dat is een heel andere basis. Een ambachtsman kan ook zelf bepalen wat hij verdient. Nu krijg ik zeg maar negenhonderd euro per maand. Dat bedrag kan ik waarschijnlijk zelf ook wel verdienen − en meer zelfs. Naast mijn winkel ga ik ook klussen doen, als aanvulling. Als ik per jaar bijvoorbeeld zes keukens maak, verdien ik al meer dan met een uitkering.” Al op de basisschool “In Turkije heb ik de kunstacademie gedaan. Niet afgemaakt, maar de creativiteit is wel altijd gebleven. En die wil ik nu gebruiken om interieurs te timmeren. Dus als je vraagt of er behoefte is aan vaklui zoals ik… Natuurlijk, want iedereen heeft een huis, en daar horen bijvoorbeeld kasten in. Alleen: wát voor kasten wil je? En waar haal je die? Ik wil dat iedereen zijn eigen interieurarchitect kan worden, en dat ik voor hen de kast maak die ze hebben willen. Helemaal op maat en naar hun smaak. Ik denk dat mensen daar wel voor voelen.” “Al vanaf de basisschool moet je voor een ambachtelijk vak kunnen kiezen, vind ik. Voor mij begint het allemaal met je eigen handen. Als je daar iets mee maakt, wordt de geest ook wakker. Als kinderen al van jongs af aan een vak kunnen leren, dan begrijpen ze ook beter wat ermee mogelijk is. Mensen volgen nu vaak een opleiding die ze helemaal niet leuk vinden. Alleen maar omdat ze denken dat die een goede toekomst geeft. Maar dat is lang niet altijd zo. Leerlingen moeten niet gemanipuleerd worden om opleidingen te doen die geen banen geven.” “Ik heb het idee dat veel jongeren negatief aankijken tegen ambachtelijke beroepen. Ze hebben er geen vertrouwen in, denk ik. Ze willen kunnen zeggen dat hun toekomst verzekerd is, een garantie hebben dat ze hun brood kunnen verdienen. Niet zo vreemd, want ze hebben nog geen ervaring en geen basis. Maar als jongeren weten dat ze na een vakopleiding gelijk aan de slag kunnen, zullen ze er eerder voor kiezen. Werkgevers kunnen daarin een belangrijke rol spelen, want een ambacht wordt vooral in de branche zelf geleerd. Werkgevers moeten zelf de markt creëren.” Vlees bij de slager “Hoe je jongeren verder nog kunt motiveren? Volgens mij zou het helpen als gemeenten bijvoorbeeld voor bestrating niet aan grote bedrijven betalen, maar aan de stratenmakers zelf. Geld moet rechtstreeks gaan naar degenen die het werk doen. Anders gaat het naar allerlei dingen die niets met het werk te maken hebben. Verder denk ik dat we jongeren bewust moeten maken van het goede van ambachtelijk werk. Als je naar de supermarkt gaat om vlees te kopen, dan ben je al fout bezig. Je moet gewoon je vlees bij de slager kopen. En brood bij de bakker. Daarmee laat je jongeren zien dat ambachtslieden gewaardeerd worden. Dat motiveert.” 37
ze t a d n e i z k n a e v r e n ’ g o n z o t j e m n Laat ne n ú k iets ts… ik ie te k a a s ts m t mooi e i n e “Van s toch h i Dat r is?” e t wa
7) 3 ( l ker u a c n m Ö en o h Mo c rs e t s Mee
38
“Van niets maak ik iets…” meent schoenmaker Mo. “Dat is toch het mooiste wat er is?” Voor zichzelf en zijn vakgenoten van nu ziet hij de toekomst nog zonnig in. Maar het ambacht wordt bedreigd door quick-fitters die hakjes plakken en verder ‘geen zool’ van het vak weten. Mo pleit ervoor om jongeren op speelse wijze te motiveren. “Mijn vader was vroeger schoenmaker. Ik vond het een heel mooi beroep, daarom heb ik er ook voor gekozen. Ik heb een vakopleiding gedaan via het SVGB kenniscentrum. Daar willen ze met goed onderwijs ervoor zorgen dat allerlei specialistische beroepen blijven bestaan. Het vak van schoenmaker, dus, maar bijvoorbeeld ook het beroep van horlogemaker en glasblazer. Na die opleiding werd ik automatisch ook leermeester, om jongeren in hetzelfde spoor te kunnen opleiden. Wij repareren schoenen en tassen, vooral van leder, maar we maken ze ook zelf en verkopen ze hier. Daarnaast hebben we nog wat extra service: naamplaatjes maken, sleutels en sloten verkopen. Dat doen we er gewoon bij.” “Ja, ik denk wel na over de toekomst. Ik verwacht dat die er voor de huidige schoenmakers nog vrolijk uitziet. Wel vrees ik dat ons beroep steeds uitzonderlijker wordt en langzaam gaat uitsterven. Het echte ambacht zal uiteindelijk verdwijnen. Dat komt door die snelle quick-fit schoenmakers, die alleen een hakje plakken en verder niets weten van het vak. Wij doen álles nog, en dat doen we heel goed. Dat probeer ik ook als meester op jongeren over te brengen. Ik ben zelf in eerste instantie door mijn vader opgeleid. Mijn eigen kinderen zijn er nu nog te jong voor. Maar als ze straks interesse tonen, zal ik ze graag in het vak inwijden. Jong geleerd is oud gedaan, toch?” Schoen laten poetsen “Toch vrees ik dat de jeugd van nu weinig belangstelling heeft voor het ouderwetse handwerk. Waarschijnlijk maken al die nieuwe technieken, al die snufjes en smartphones en iPads, dat jongeren weinig willen doen maar wél veel geld willen verdienen. Als ze nu vijf uur vakken vullen bij een supermarkt, zijn ze al moe. Terwijl mijn vader 18 uur per dag maakte… Het zou goed zijn als ouders hun kinderen erop wijzen dat zij altijd keihard voor hun geld hebben moeten werken.” “Verder denk ik dat je ambachtelijke beroepen vooral op een speelse manier onder de aandacht moet brengen. Dat je bijvoorbeeld een jongen een ongepoetste schoen laat poetsen en hem er bewust van maakt dat je daar óók wat mee kunt verdienen. Je moet jongeren laten zien dat ze, ook letterlijk, iets kúnnen met zo’n beroep. Dat kan via een soort reclamespotjes, of met andere middelen die aansluiten op waar jongeren nu mee bezig zijn. Zo maak je het beroep aantrekkelijker voor hen.” “Bij de keuze van een studie en beroep spelen juffen en meesters van school een grote rol. Maar in de eerste plaats zijn het toch vooral de ouders, denk ik. Bij mij was mijn vader een groot voorbeeld. Ouders moeten goed letten op wat hun kind kan, al op jonge leeftijd. Als je dan ziet dat je kind technisch is aangelegd, dan kun je dat al meteen verder ontwikkelen en stimuleren. En is je kind goed in rekenen, dan motiveer je het weer anders. Veel allochtone ouders letten daar nu wel beter op dan vroeger. Ik kijk zelf ook heel goed naar mijn kinderen, zeker weten.” Werk met liefde “Om buiten de deur jongeren voor te lichten, of gastlessen te geven, daar heb ik geen tijd voor. Maar hier in de zaak probeer ik jongeren in opleiding wel degelijk te motiveren. Ik leer ze niet alleen over het vak, maar ook over hoe het werkt in de detailhandel. Hoe ze het beste met klanten omgaan, de kassa moeten bijhouden, de winkelwaren sorteren, enzovoort.” “Volgens mij heeft zo’n ambachtelijk vak als schoenmaker wel een positief imago. Ook al is het toch vooral fysiek werk, wat vaak anders beoordeeld wordt dan dat je met je ‘hoofd’ je geld verdient. Als je je werk als ambachtsman met liefde doet en goed luistert naar de klant, dan zie je zeker waardering. Ik zelf vind het ook altijd nog een heel leuk vak. Van niets maak ik iets... en dat is het mooiste wat er is.” 39
n
e n n i eg
de b p o e t k f ó el ó z e n j r re o e o g v jon m us s o j i en d d i n W e p he k eroe k je een j b i l e e welk es maa huidige g t e o “M keuz m p de ie o stud e kans ?” t d k goe idsmar arbe
aria k a aZ j i d Kha ur e t i a Tr
40
Zelf leidt ze haar zoon op in haar eigen bedrijf. Zo´n directe loopbaanbegeleiding zal niet voor alle ouders zijn weggelegd. Maar traiteur Khadija vindt wel dat zij de eerst aangewezenen zijn om hun kinderen op de mogelijkheden te wijzen: “Met welke beroepen en dus studiekeuzes maak je een goede kans op de huidige arbeidsmarkt?” “Koken en koekjes bakken is altijd mijn passie geweest. Thuis leerde ik hoe je allerlei gerechten uit de Marokkaans-Arabische keuken klaarmaakt. In Nederland ben ik later in de praktijk opgeleid tot banketbakker, in een Marokkaanse patisserie, de eerste in Utrecht. Daar laten ze speciaal vaklui uit Marokko overkomen om werknemers te scholen. Na die opleiding ben ik voor mezelf begonnen, als zzp’er, met een eigen bedrijf als traiteur. Ik heb dus van mijn passie mijn werk gemaakt.” “Nojoum Traiteur, heet mijn bedrijfje. Ik verzorg feesten van A tot Z. Je kunt bij mij terecht voor traditionele Marokkaanse gerechten en lekkernijen, maar ik regel desgewenst ook de zaal en alle decoraties. En voor wie dat wil, combineer ik de mediterrane en de Hollandse keuken. Multicultureel, dus. Onder mijn klanten zijn ook veel Nederlandse bedrijven.” “Mijn zoon gaat later de zaak voortzetten. Hij is door mij opgeleid en weet alles heel goed te bereiden. In zijn vrije tijd helpt hij ook een handje mee hier; zo leert hij de fijne kneepjes van het vak. Hij volgt een managementopleiding op mbo-niveau, om het bedrijf straks goed te kunnen leiden. Of er in het vak zelf ook perspectief zit? Dat lijkt me wel. Er zal alleen al in de Marokkaans-Arabische gemeenschap altijd vraag blijven naar traiteurs, vooral bij bruiloften en partijen. Ik heb het ook in deze crisistijd heel erg druk. Wel is het belangrijk dat je een goede verhouding hebt tussen prijs en kwaliteit.” Ouders eerstverantwoordelijk “Jongeren hebben volgens mij niet zo veel belangstelling voor ambachtelijke vakken. Ze willen ook geen zwaar werk doen, en dat hoort er wél bij als je bijvoorbeeld voor mijn beroep kiest. Het is hard werken, vaak zeven dagen per week. Veel jongeren hebben liever een kantoorbaan. Of ander werk waar ze ook een goed salaris kunnen verdienen en tegelijk genoeg vrije tijd overhouden om leuke dingen te doen.” “Om jongeren wél te interesseren, dat is in eerste instantie een taak van de ouders. Als je als ouder zelf al een ambacht uitoefent, dan is het vanzelfsprekend dat je de kinderen ook wegwijs maakt. In het eigen beroep, óf in een ander ambachtelijk vak waar je na de opleiding een goede kans maakt op een baan. Het is echt hard nodig om jongeren te wijzen op wat er mogelijk is op de huidige arbeidsmarkt: welke beroepen zijn momenteel aantrekkelijk, waar is nog veel vraag naar? Daarnaast hoort een school haar leerlingen op de beste mogelijkheden te attenderen — óók om als zzp’er voor jezelf te beginnen. Nu kunnen veel jongeren na hun studie niet aan de slag, omdat onder hen het aanbod hoger is dan de vraag op de arbeidsmarkt.” “Hoe de loopbaanbegeleiding eruit zou moeten zien…? Om te beginnen: wijs ouders erop dát ze inderdaad een belangrijke rol kunnen spelen in studie- en beroepskeuze. Want ik denk niet dat ze die rol zomaar uit zichzelf waarmaken. Verder lijkt het me goed om bedrijfsbezoeken te organiseren − voor jongeren, maar eventueel ook voor de ouders. Dan kunnen zij óók zien wat het werk in de praktijk inhoudt. En nodig ambachtslieden uit om op school over hun vak te vertellen.” Kijken naar talenten “Ik leid in mijn bedrijfje geen jongeren op, maar ik sta er wel voor open. Om net als de patisserie waar ik zelf ben opgeleid een soort leer-werktraject aan te bieden. Verder mogen scholen mij ook best vragen voor een gastles. En ze zijn welkom bij mij om met leerlingen te komen zien wat ik doe, en hoe alles hier gaat. In de loopbaanbegeleiding moet je natuurlijk vooral ook kijken naar de talenten van een jongere: waar is hij of zij goed in? En dan nagaan welk beroep en welke opleidingen daarbij aansluiten. Dit zou in goed overleg tussen de school, de leerling en de ouders moeten gebeuren. Want die drie partijen hebben samen de benodigde kennis om een verantwoorde keuze te maken.” 41
Colofon Uitgave FORUM, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken Postbus 201 3500 AE Utrecht (030) 297 43 21 www.forum.nl Programma Onderwijs, Arbeidsmarkt en Maatschappelijke ondersteuning Programmaleiding: Zeki Arslan Projectteam Anneke Bainathsah Arjaan Hijmans van den Bergh Tekst Gülseren Eksik Bureau Participatie Adviezen Tekstredactie Frans van der Heijden Fotografie Mladen Pikulic Vormgeving Projectbureau Apart FORUM is een onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken vanuit het perspectief van de democratische rechtsstaat, sociale cohesie en gedeeld burgerschap. FORUM vergaart kennis op het brede terrein van integratie, stelt deze beschikbaar en zet de kennis om in praktisch toepasbare methoden en producten. © FORUM, november 2013
42
43
ra
Mig
44
en n e t n
en
a
cht a b m