POSTADRES TEL
AAN
Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag
070 - 381 13 00
FAX
070 - 381 13 01
Dagelijks Bestuur GGD
BEZOE KADRES
E-MAIL
Prins Clauslaan 20
[email protected]
INTERNET
DATUM ONS KENMERK
www.cbpweb.nl
4 oktober 2004 z2004-0583
CONTACTPERSOON
070-3811300 UW BRIEF VAN UW KENMERK
ONDERWERP
21 juni 2004 registratie vangnet & advies
Voorafgaand onderzoek; verklaring omtrent rechtmatigheid
Geachte, U heeft op 21 juni 2004 een melding gedaan bij het College bescherming persoonsgegevens (CBP) van een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. In de melding heeft u verzocht om een voorafgaand onderzoek als bedoeld in artikel 31 van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). Het door het CBP ingestelde vooronderzoek heeft geleid tot het besluit een nader onderzoek als bedoeld in artikel 32, vierde lid, WBP in te stellen. Uw melding is overeenkomstig artikel 3:12 Algemene wet bestuursrecht ter inzage gelegd bij het CBP. Van deze terinzagelegging is kennis gegeven in de Staatscourant. Naar aanleiding daarvan zijn geen reacties ontvangen. In het kader van het nader onderzoek is u schriftelijk een aantal vragen gesteld. Ter aanvulling op de schriftelijke reactie van de GGD heeft het CBP telefonisch contact met u gehad. Vanwege uw vakantie en om voldoende informatie te kunnen vergaren om een gedegen oordeel te kunnen vormen heeft het CBP de GGD op 4 en 27 augustus jongstleden laten weten dat het noodzakelijk was de termijn uit artikel 32 lid 4 WBP te verlengen en dat het er zonder tegenbericht vanuit ging dat de GGD hiertegen geen bezwaar had. Een reactie hierop is niet ontvangen. Middels deze brief stelt het CBP u op de hoogte van zijn bevindingen. Eigen waarneming Ingevolge artikel 31 lid 1 sub b WBP is een voorafgaand onderzoek vereist indien de verantwoordelijke voornemens is gegevens vast te leggen op grond van eigen waarneming zonder de betrokkene ervan op de hoogte te stellen dat gegevens over hem worden vastgelegd. De GGD legt persoonsgegevens vast naar aanleiding van een melding gedaan door bijvoorbeeld omwonenden over mensen met betrekking tot de hygiëne of de pseudo-hygiëne of andere vormen van overlast, omdat er een gevaar bestaat voor de individuele of volksgezondheid. Degenen waarover u de gegevens vastlegt, de cliënten en toekomstige cliënten van de OGGZ (vangnet & advies), zijn personen die geacht worden ten gevolge van bepaalde problematiek en/of het ontbreken van bepaalde vaardigheden, niet of onvoldoende in staat te zijn, bepaalde basisbehoeften of hulp- en zorgverlening binnen hun bereik te brengen. Uw instantie richt zich op cliënten die in aanmerking komen voor zogenaamde “bemoeizorg”.
BIJLAGEN BLAD
1
DATUM ONS KENMERK
4 oktober 2004 z2004-0583
Na ontvangst van de melding gaat de GGD naar de betrokkene, stelt zich voor en knoopt een gesprek met hem aan. Ook wordt soms navraag gedaan bij de buren. Na beëindiging van het gesprek, dan wel indien de betrokkene niet thuis is, wordt soms om het huis heen gelopen om te kijken of er kratten bier in de tuin staan (“is de betrokkene misschien alcoholist?”). Ook wordt er indien de betrokkene niet thuis is door het raam gekeken. De bevindingen die de GGD doet als deze, wanneer de betrokkene niet thuis is, zijn woning en tuin bekijkt, worden geregistreerd. Dit leidt tot de conclusie dat u het voornemen heeft gegevens vast te leggen die mede op grond van eigen waarneming zijn verkregen, zonder de betrokkenen meteen te informeren over de vastlegging van de gegevens. Nu de door u gemelde gegevensverwerking aldus onder de criteria van artikel 31 lid 1 sub b WBP valt, dient bekeken te worden welke waarborgen u heeft getroffen ter compensatie van het niet meteen informeren van de betrokkene. Waarborgen De verantwoordelijke is in gevallen als door u beschreven op grond van artikel 34 WBP in principe verplicht de betrokkene op het moment van de vastlegging van persoonsgegevens te informeren over tenminste zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking. In bepaalde gevallen behoeft hij evenwel niet te informeren, namelijk indien het informeren van de betrokkene onmogelijk blijkt of onevenredige inspanning kost (artikel 34 lid 4 WBP) dan wel vanwege andere belangen op onoverkomelijke bezwaren stuit (artikel 43 WBP). Daarnaast is de verantwoordelijke in beginsel verplicht zorg te dragen dat de betrokkene zijn rechten die volgen uit artikel 35 WBP kan uitoefenen. Dit artikel biedt de betrokkene het recht inzicht te krijgen in de hem betreffende gegevensverwerking. Uit de door u verstrekte informatie concludeert het CBP dat de GGD in geval van afwezigheid van de betrokkene nogmaals een poging zal doen om de betrokkene te spreken, waarbij de GGD zichzelf alsnog bekend maakt. De GGD informeert de betrokkenen in de tussentijd niet schriftelijk dat gegevens over hen worden verwerkt en met welk doel dit gebeurt. Het CBP gaat ervan uit dat hiertoe besloten is met het oog op de problematiek van de cliënten van de OGGZ, die vaak zorg mijden. Artikel 43 WBP bevat de gronden die de verantwoordelijke, al dan niet tijdelijk, kunnen ontslaan van de algemeen geldende plicht om de betrokkene te informeren (onder meer op grond van artikel 34 WBP) over de gegevensverwerking. De voorkoming van strafbare feiten en in casu met name de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen, bedoeld onder artikel 43 onder b en e, kunnen aanleiding zijn tot zo’n uitzondering. Uit artikel 43 volgt dat de verantwoordelijke de regels van de informatieplicht buiten toepassing kan laten, voor zover de in dat artikel genoemde belangen daartoe dwingen. Het CBP wil u er op attenderen dat zodra een beroep op artikel 43 niet (langer) noodzakelijk is de betrokkene op de hoogte gesteld moet worden op de wijze als in artikel 34 WBP is beschreven. In het “Privacyreglement …” wordt gesteld dat een ieder recht heeft op inzage in de op hem betrekking hebbende persoonsgegevens in de registratie. Het CBP maakt u erop attent dat inzage achterwege moet blijven indien het geven van inzage de belangen van een derde onevenredig zou schaden (zie artikel 35 lid 3 en artikel 43 sub e WBP).
BLAD
2
DATUM ONS KENMERK
4 oktober 2004 z2004-0583
Geheimhoudingsverplichting Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking is tevens het volgende van belang. Indien de betrokkene als cliënt gehandhaafd blijft zal deze met regelmaat besproken worden in een meldpuntoverleg met onder andere de thuiszorg, maatschappelijk werk, de Brijder stichting, het Centrum voor GGZ, gemeenten, politie en woningbouwcorporaties. Op de relatie tussen de cliënt van de OGGZ en de verschillende bij de bemoeizorg betrokken hulpverleners kan een geheimhoudingsplicht van toepassing zijn. De geheimhouding kan bijvoorbeeld volgen uit een wet, zoals de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO, opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (BW)) en de Wet Beroepen individuele gezondheidszorg (Wet BIG), maar ook uit beroepscodes, zoals bij het maatschappelijk werk. In de OGGZ geldt de geheimhoudingsverplichting in elk geval voor de hulp- en zorgverleners die uit eerdere behandelingen of vertrouwenscontacten over informatie van de cliënt beschikken, zowel als voor de hulp- of zorgverleningsrelaties tussen bepaalde hulpverleners en de cliënt, die zijn ontstaan sinds de betrokkenheid van de cliënt bij de OGGZ. De genoemde geheimhoudingsverplichtingen zijn niet absoluut. Doorbreking van het geheim is mogelijk met toestemming van de cliënt of in geval van een “conflict van plichten”. Daarnaast geldt de geheimhouding niet ten opzichte van iedereen. Uit de WGBO volgt dat degenen die direct bij de behandeling betrokken zijn (de zogenaamde “functionele eenheid”) gegevens mogen ontvangen die nodig zijn voor een goede behandeling. Uit uw brief van 18 juni 2004 blijkt dat u de WGBO van toepassing ziet op de relatie tussen alle deelnemers aan het vangnetoverleg en de cliënt. Het CBP wil daarover het volgende opmerken. Het uitgangspunt van de WGBO is dat er kenbaarheid bij de cliënt is over de behandeling en er behoudens enkele uitzonderingen consensus over de behandeling bestaat. Hiervan is in het geval van Vangnet OGGZ, zeker gedurende enige periode, geen sprake. Zo lang er geen consensus over de behandeling bestaat kan dus ook de regeling betreffende de “functionele eenheid” bezwaarlijk als uitgangspunt dienen. Indien er wel consensus over de behandeling bestaat zal de hulpverlener moeten bepalen met welke personen hij noodzakelijkerwijs contact moet leggen in het kader van de betreffende behandeling. Wat zijn de randvoorwaarden voor de behandeling? Uit de aard van de behandelingsovereenkomst kan voortvloeien dat anderen, ook buiten de kring van personen op wie de Wet BIG van toepassing is, hierbij worden betrokken. De hulpverlener kan het bijvoorbeeld noodzakelijk achten om van bepaalde personen of organisaties, zoals andere hulpverleners maar mogelijk ook de politie, informatie te krijgen over de cliënt. Het kan daartoe ook nodig zijn om bepaalde informatie te verschaffen over de cliënt. Deze situatie kan zich met name voordoen in de sfeer van de OGGZ. Die personen en organisaties behoren dan tot de functionele eenheid.
BLAD
3
DATUM ONS KENMERK
4 oktober 2004 z2004-0583
Het CBP ziet derhalve mogelijkheden voor samenwerking in de vorm van informatie-uitwisseling over cliënten, niet alleen door hulpverlenende instanties onderling maar ook tussen hulpverlenende instant ies en instanties als politie en zonodig woningbouwcorporaties. De opvatting van het CBP wordt nog niet breed gedragen. Uiteraard is de hulpverlener ook degene die in een concreet geval de afweging moet maken of hij informatie wil delen met anderen. Het is de hulpverlener die uiteindelijk de inhoud van de behandelingsovereenkomst bepaalt. In dat kader is van belang dat er op 16 maart 2004 een rondetafelgesprek heeft plaatsgevonden, georganiseerd door de Inspectie voor de Gezondheidszorg in samenwerking met het CBP, waaraan tevens GGZ Nederland, GGD Nederland, de KNMG en het Ministerie van VWS deelnamen. Dit gesprek betrof de uitwisseling van gegevens van cliënten met andere instanties in het kader van samenwerkingsprojecten bij de bestrijding van maatschappelijke overlast, waarbij het gesprek zich concentreerde op verslaafden en psychotici. In navolging van dat gesprek zijn GGZ Nederland, GGD Nederland en de KNMG tezamen begonnen met het opstellen van een richtlijn voor de betrokken beroepsbeoefenaren, in de vorm van een aandachtspuntenlijst, die kan worden gebruikt bij de afweging van de vraag of men al dan niet overgaat tot het verstrekken van gegevens en welke informatie wel en niet in redelijkheid aan de verschillende participanten in het samenwerkingsverband verstrekt kan worden. Voor meer informatie hierover verwijst het CBP u naar GGD Nederland. Naar de mening van het CBP is bij een dergelijke informatie-uitwisseling het volgende van belang. Het wettelijk beschermd beroepsgeheim van hulpverleners zal het doorgaans niet mogelijk maken om het medische dossier van cliënten aan bijvoorbeeld politie/justitie ter beschikking te stellen. Dit beroepsgeheim staat er echter niet aan in de weg om in bepaalde gevallen, mede in het belang van de cliënt, bepaalde relevante informatie over hulpverleningscontacten of mogelijkheden daartoe met organisaties als politie en justitie uit te wisselen. De concrete afweging ligt in die gevallen bij de hulpverleners zelf. Een werkbare methode is dat de hulpverlener de betrokken cliënt daarover vooraf informeert. Natuurlijk is het verkrijgen van toestemming van de cliënt een ideale werkwijze. Het CBP sluit echter niet uit dat bepaalde aan het hulpverleningsproces gerelateerde informatie ook kan worden uitgewisseld op grond van de door de hulpverleners gemaakte afweging van de in het geding zijnde belangen. Structurele afspraken hierover zijn met hulpverlenende instanties te maken, zo is gebleken in Amsterdamse projecten inzake bestrijding van extreme overlast. Ook in de Rotterdamse aanpak is vrijwillige samenwerking aan de orde. Concreet komt het erop neer dat informatie-uitwisseling naar de mening van het CBP mogelijk is onder de volgende voorwaarden: -
Het moet noodzakelijk zijn in het kader van de eigen taakuitoefening (Vraag je af: wat is het doel? Wat ga je doen met de informatie? Wat gaan anderen doen met de informatie die je ter beschikking stelt? Verstrek je niet meer dan noodzakelijk?);
BLAD
4
DATUM ONS KENMERK
-
-
4 oktober 2004 z2004-0583
Het moet noodzakelijk zijn in het belang van de cliënt; Zonder toestemming van de cliënt kan het alleen om “buitenkantinformatie” gaan: is de betrokkene bekend bij deze organisatie? Wanneer is de relatie aangevangen en wanneer is deze geblokkeerd? Wees glashelder richting de cliënt over het feit dat je onder bepaalde omstandigheden deze informatie naar buiten brengt; Realiseer je wat de gevolgen kunnen zijn voor de betrokkene (Wie bewaart de informatie? Waarvoor? Hoe lang?).
Wat de deelname van de politie in het vangnetoverleg betreft is van belang dat ook het verstrekken van gegevens door de politie (uit de politieregisters) aan regels gebonden is, zie de Wet Politieregisters (Wpolr) en het Besluit Politieregisters. In principe kent de Wpolr een gesloten verstrekkingenregime; dat wil zeggen dat in een limitatief aantal gevallen is geregeld aan wie gegevens verstrekt mogen worden (o.a. de burgemeester, het OM, en de reclassering). In art. 30 is geregeld dat de politie gegevens kan verstrekken aan partners indien zij dat nodig acht voor haar politietaak (handhaving openbare orde, criminaliteitsbestrijding en - acute hulpverlening). Deze verstrekking is bedoeld voor ad hoc situaties (voor bijzondere individuele gevallen). Dat betekent dat bij elke inbreng door de politie, met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, de afweging moet worden gemaakt of bespreking van een bepaalde persoon past binnen de taak waarvoor de politie en recherche zich gesteld ziet. Aan de verstrekking van bijzondere gegevens zoals strafrechtelijke en medische aan partners in een overleg dient te allen tijde een belangenafweging vooraf te gaan. De verstrekking van de gegevens dient in elk geval noodzakelijk te zijn voor de uitvoering van een politietaak. Per geval wordt een afweging gemaakt of gegevens worden verstrekt en de mate van verstrekking. Oordeel Alle deelnemers aan het meldpuntoverleg zijn standaard aanwezig tijdens iedere bijeenkomst. Dit betekent dat veel deelnemers ook informatie krijgen over betrokkenen waarmee zij niets van doen hebben, dan wel informatie die, hoewel het een betrokkene betreft waar zij een relatie mee hebben, voor de uitvoering van hun taak niet noodzakelijk is. Dat is in strijd met de WBP, aangezien daaruit onder meer volgt dat informatie slechts gedeeld mag worden indien en voor zover noodzakelijk (artikel 8 sub b t/m f, “noodzakelijk”, en artikel 11, “ter zake dienend en niet bovenmatig”). Woningbouwcorporaties en politie kunnen in beginsel (onder de voorwaarden die reeds genoemd zijn) informatie ontvangen van andere partijen in het kader van een samenwerkingsverband. Door standaard aanwezig te zijn tijdens ieder vangnetoverleg krijgen politie en woningbouwcorporaties echter niet alleen meer informatie dan noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taak, maar tevens medische informatie over de cliënt. Aangezien dit in strijd is met het medisch beroepsgeheim is het in beginsel niet toegestaan medische gegevens betreffende de patiënt aan woningbouwcorporaties of politie te verstrekken (ook niet indien dit “slechts” mondeling gebeurt!). De GGD heeft het CBP verteld dat ook de politie gegevens inbrengt in het overleg. “Deze gegevens hebben betrekking op de achtergrond van een casus/cliënt en hebben tot doel goede
BLAD
5
DATUM ONS KENMERK
4 oktober 2004 z2004-0583
bemoeizorg mogelijk te maken. Voorbeelden van gegevens zijn: zit een cliënt in detentie/ is iemand recent vrijgelaten of: is van een cliënt bekend dat hij/zij agressief is.” Dit is toegestaan indien bij elke inbreng door de politie, met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, de afweging wordt gemaakt of bespreking van een bepaalde persoon past binnen de taak waarvoor de politie en recherche zich gesteld ziet. Conclusie Op grond van de bovenstaande bevindingen, voor zover in het nader onderzoek opgedaan, acht het CBP de door u gemelde gegevensverwerking onrechtmatig wegens strijd met de artikelen 8 en 11 WBP en artikel 9 lid 4 WBP in samenhang met artikel 7:457 BW. GGD dient de benodigde maatregelen te nemen opdat de verwerking rechtmatig wordt. Indien u het niet eens bent met deze verklaring kunt u hiertegen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken bezwaar maken bij het CBP. Het CBP vertrouwt erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend,
mr. U. van de Pol Collegelid
BLAD
6