De heer Philippe MUYTERS Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport Koning Albert II-laan 19, bus 11 Phoenix gebouw 1210 Brussel ons kenmerk uw kenmerk contact datum bijlage(n) onderwerp
1/7
XB d1086 Xavier Buijs (
[email protected] 02/211 56 10) 11 februari 2013 1 standpunt Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen
Geachte minister, Via deze brief brengen wij u op de hoogte van het standpunt van de gemeenten over het Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. De gemeenten schuiven de volgende punten naar voren: 1. scherp de visie verder aan; 2. maak het partnerschap tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen concreter; 3. heb expliciet aandacht voor flankerende maatregelen die nodig zijn om de visie in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen tot een succes te maken; 4. overweeg een modernisering van het planningssysteem; 5. heb aandacht voor een mentaliteitswijziging onder de Vlaamse ambtenaren; 6. een aantal bedenkingen bij de korte termijn acties. Wij danken u bij voorbaat voor de aandacht die u aan dit standpunt besteedt. Vanzelfsprekend zijn wij bereid om in een gesprek ons standpunt nader toe te lichten. Hoogachtend,
Sabine Van Dooren Voorzitter Raad van Bestuur VVSG voorzitter
Luc Martens Directiecomité VVSG
2/7
1. De visie verder aanscherpen Het Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen schuift een aantal uitdagingen naar voren en verwoordt een eerste versie van de visie. De gemeenten herkennen zich in de geschetste uitdagingen. We wijzen erop dat juist ook gemeenten met veel van de problemen die achter de grote uitdagingen schuil gaan, geconfronteerd worden, soms nu al. Denk daarbij aan het tekort aan plaatsen in scholen, de overstromingen bij zware regenval of de discussies die gepaard gaan met de plaatsing van windmolens. Het is goed dat Vlaanderen deze grote uitdagingen onderkent en via het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen daarop een antwoord wil bieden. De gemeenten herkennen zich ook in de visie “Metropool Vlaanderen” en de krachtlijnen die erbij zijn verwoord. (Vlaanderen als netwerk van steden waarvan de ‘metropolitane allure’ versterkt moet worden, het behouden van de mensenmaat in de Vlaamse ruimte’ en het vergroten van de ruimtelijke veerkracht). Het biedt naar onze mening de mogelijkheid om meer selectief, meer strategisch te werk te gaan. Die grotere selectiviteit vinden de gemeenten een goede keuze. Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen moet, in tegenstelling tot het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dus niet de ambitie hebben over alle mogelijke aspecten gedetailleerde uitspraken te doen. Wel vragen we om de visie in het verdere proces nog verder te verduidelijken. Zo is niet altijd duidelijk of in de steden, stadjes en stedelijke netwerken ook ruimte is voor ‘mensenmaat’. Het lijkt ons eerder vanzelfsprekend dat dit wél mogelijk is. Anders zouden de steden, stadjes of stedelijke netwerken behoorlijk aan aantrekkingskracht verliezen. Wat de mensenmaat in metropolitane gebieden dan wel is, mag echter nog versterkt worden uitgewerkt. Is het louter het ondersteunen van het aangenaam wonen of bevat het bijvoorbeeld ook het behoud van kleinere landbouwgebieden? Kunnen buiten de stedelijke netwerken ook metropolitane gebieden of functies voorkomen of kunnen zich daar louter ontwikkelingen ‘op mensenmaat’ voordoen? Heel wat belangrijke industrie bijvoorbeeld is buiten de stedelijke netwerken gevestigd. Wat betekent dit concreet voor de ontwikkelingsmogelijkheden van die bedrijven? Referentiebeelden kunnen naar onze mening duidelijk maken aan wat voor leefomgevingen wordt gedacht als we het hebben over metropolitane gebieden met internationale allure, metropolitane gebieden op mensenmaat of kernen buiten de metropolitane gebieden. We pleiten ervoor dat het uiteindelijke Beleidsplan Ruimte Vlaanderen voldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt aan de verschillende steden en gemeenten, afgestemd op de ligging, de behoeften, de potenties van de betrokken gemeente en haar situering ten opzichte van het (stedelijk) netwerk waarvan de gemeente deel van uitmaakt. Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen moet maatwerk per gemeente mogelijk maken.
3/7
2. Het partnerschap tussen de drie bestuursniveaus concretiseren De gemeenten zijn blij met de keuze van de Vlaamse regering het Beleidsplan Vlaanderen 1
een ‘gedeeld plan’ moet zijn, dat ‘tot stand komt in coproductie’ . We vinden dat een goede samenwerking tussen de Vlaamse overheid en de gemeenten een noodzakelijke voorwaarde is om een vlotte opmaak van én uitvoering van de keuzes in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen te garanderen. We pleiten er dan ook voor dat Vlaanderen verder de weg van het ‘partnerschap’ bewandelt. Dit betekent dat: -
Vlaanderen bij de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen een duidelijk onderscheid maakt naar ‘de aard’ van de partners. De gemeenten worden nu vaak beschouwd als een partner die deel uitmaakt van het maatschappelijk middenveld. Gelet op het tamelijk hoge abstractieniveau van de voorliggende teksten is die keuze verdedigbaar. In de toekomst vragen we echter meer aandacht te hebben voor de specifieke positie van de lokale besturen en hen als een specifieke partner apart te benaderen.
-
Hoe verder het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen wordt uitgewerkt, hoe meer overleg wordt gevoerd met de gemeenten; ook met gemeente(n) rechtstreeks als het gaat om de mening te kennen over voorgenomen strategieën of acties die toe te wijzen zijn aan (een groep van) gemeente(n) .
-
Het begrip ‘coproductie’ verder wordt geoperationaliseerd. Wat betekent coproductie eenmaal het BRV er is, concreet? Er kan zich dan de situatie voordoen dat er belangenstegenstellingen zijn tussen Vlaanderen en de gemeenten, tussen Vlaanderen en de betrokken (groep van) gemeente(n) of tussen betrokken gemeenten onderling. Daarom is het nodig dat verder wordt verduidelijkt wat onder ‘coproductie’ wordt verstaan. Hoe ver gaat de coproductie? Wat is het verschil tussen gewoon ‘overleg’ en ‘coproductie’? Is het denkbaar dat in de verschillende fase van de opmaak van het Beleidsplan of de uitvoering ervan de samenwerking tussen overheden andere verhoudingen aannemen? Het begrip coproductie wordt beter niet gebruikt voor die vormen van samenwerking waarbij uiteindelijk, tegen de wil van een gemeente, wordt verwacht of opgelegd dat gemeenten acties ter realisatie van het BRV uitvoeren of medewerking verlenen aan acties die het Vlaams gewest uitvoert op het grondgebied van een gemeente.
-
Het partnerschap moet volgens ons ook inhouden dat Vlaanderen meer dan nu ‘maatwerk’ kan leveren. Afhankelijk van de concrete situatie (schaal en complexiteit problematiek, beleidskeuzes van de gemeente) moet Vlaanderen bereid zijn om tot concrete afspraken te komen over de realisatie van acties door de gemeente of de ondersteuning door de gemeente van Vlaamse acties op het grondgebied van een gemeente. Uiteindelijk kan de coproductie op verschillende manieren concreet worden gemaakt, bijvoorbeeld via het samenleggen van visies en nagaan welk overheidsniveau het RUP opstelt. Een andere mogelijkheid is het afsluiten van
1
Nota aan de leden van de Vlaamse regering (VR 2012 04 05 DOC.416/1)
convenanten tussen gemeenten en gewest, die voorafgaand aan de opmaak van het
4/7
concrete actieprogramma wordt besproken met de betrokken gemeente(n).
3. Heb aandacht voor flankerende maatregelen Om ruimtelijke keuzes kracht bij te zetten adviseren we dat de Vlaamse regering bij het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen ook expliciet aangeeft welke flankerende, niet-ruimtelijke maatregelen nodig zijn om het gewenste ruimtelijk resultaat te bereiken. Zo is het voor gemeenten onder meer omwille van fiscale redenen aantrekkelijk om het aantal inwoners en het aantal bedrijven te doen groeien. Extra inwoners en extra bedrijvigheid betekent extra inkomsten uit de opcentiemen op de onroerende voorheffing een aanvullende personenbelasting. Ruimtelijk gezien is het echter niet interessant dat elke gemeente inspanningen voor bijkomende inwoners of bedrijven levert. Om een duurzaam antwoord te kunnen bieden op de ruimtelijke uitdagingen en de visie te realiseren zijn flankerende maatregelen nodig. We halen hier aan: -
een fiscaliteit die een duurzame ruimtelijke ordening ondersteunt in plaats van ondermijnt. Fiscaliteit is een belangrijk instrument waarop ruimtelijke keuzes (nieuwbouw of verbouwing, in of buiten de stad investeren) kunnen worden beïnvloed. Vlaanderen dient te zoeken naar instrumenten die ervoor kunnen zorgen dat gemeenten gecompenseerd worden als zij financieel aantrekkelijke ruimtelijke initiatieven niet nemen, zoals het niet ontwikkelen van een bedrijventerrein (bv compensatie Gemeentefonds, verevening, …) .
-
Andere delen van de Vlaamse overheid zullen in hun beleid de keuzes in het BRV moeten ondersteunen/versterken. Maak vooraf duidelijk wat er van de andere Vlaamse beleidsdomeinen wordt verwacht om het Beleidsplan tot een succes te maken. Een tijdig engagement van de verschillende beleidsdomeinen kan de uitvoerbaarheid op het terrein faciliteren.
4. Overweeg het moderniseren van het planningssysteem Sinds halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw werd gekozen voor het subsidiariteitsprincipe, waardoor voortaan de ruimtelijke plannen werden opgemaakt door het geëigende bestuursniveau. Inmiddels zijn we bijna twintig jaar verder en vinden we het tijd om na te gaan of het planningssysteem nog voldoende up-to- date is. Naar onze mening kan de subsidiariteit op het vlak van planning: -
Geef gemeenten meer vrijheidsgraden bij de opmaak of herziening van gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen. We vragen dat we visiedocumenten kunnen opmaken
waarbij de visie lang houdbaar is, maar de wijze waarop die visie wordt gerealiseerd
5/7
en de acties die daaraan worden gekoppeld flexibeler kunnen worden ingevuld. -
Het feit dat elke overheid enkel plannen kan opmaken voor die zaken waarvoor ze bevoegd is, kan leiden tot heel wat ‘plandrukte’ op één plek. Zoiets is niet per se efficiënt. De planologische delegatieregeling die een aantal jaren geleden is uitgewerkt, biedt daar een antwoord op, maar vraagt nog om verduidelijking.
-
Zorg dat gemeenten verouderde BPA’s eenvoudig kunnen afschaffen. Gemeenten kunnen vandaag de dag geen bijzondere plannen van aanleg meer opmaken. Niettemin hebben gemeenten nog tal van BPA’s op hun grondgebied. Soms zijn deze nog actueel. Soms ook niet, omwille van gewijzigde inzichten. Op dit moment is het niet mogelijk een BPA af te schaffen zonder dat er een nieuw RUP voor in de plaats komt. Het zou ook mogelijk moeten zijn dat (verouderde) BPA’s via een eenvoudigere procedure worden afgeschaft en als het ware het onderliggende gewestplan herleeft.
-
Overweeg het werken met (inter-)gemeentelijke taakstellingen. Vooraf formuleert de Vlaamse overheid duidelijke taakstellingen/doelstellingen, waarna (een groep van) gemeenten vervolgens zelf invulling en uitvoering geven aan deze taakstelling. Vlaanderen dient wel de randvoorwaarden te scheppen dat dit voor gemeenten haalbaar is. Bovendien mag er parallel geen strak controlerend mechanisme worden opgezet, waardoor tussentijds de gemeenten teveel tijd en energie verliezen in de monitoring. We vragen in de aanloop naar het Witboek verder uit te zoeken of het zinvol is te werken met taakstellingen en enveloppefinanciering, waarbij in ruil voor middelen de gemeenten zich engageren om bepaalde resultaten te boeken op ruimtelijk vlak.
-
Behoud, versterk en ondersteun de mogelijkheden om aan intergemeentelijke visie- en planvorming te doen. Wanneer ruimtelijke problematieken gemeentegrensoverschrijdend zijn, is een aanpak op regioniveau aangewezen. Dat biedt de beste garantie op een daadwerkelijk draagvlak bij de lokale besturen. Suggesties: werk met taakstellingen per regio’s, ondersteun intergemeentelijke visieen planvorming door de aanstelling van procesbegeleiders te ondersteunen. Mensen die zonder eigen politieke agenda verschillende gemeenten bij elkaar zetten met het oog op de realisatie van duidelijke taakstellingen.
De gemeenten juichen het voornemen van de Vlaamse regering dan ook toe om in het kader van het Beleidsplan de verhouding tussen de plannen van de drie bestuursniveaus te evalueren en eventueel bij te stellen.
5. Blijf werken aan een mentaliteitswijziging Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zal selectiever zijn dan het huidige Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. De Vlaamse overheid zal een beperkt aantal projecten op het grondgebied van de gemeente uitvoeren, of zich beperken tot een regisseursrol of verwachten dat gemeenten zelf uitvoering geven aan het realiseren van de Vlaamse visie.
6/7
Dit vraagt om een mentaliteitswijziging bij de adviserende en toezichthoudende overheden, zodanig dat zij meer dan nu louter sturen op hoofdlijnen. Het moet een blijvende inspanning zijn van deze overheden om, nog meer dan nu, gericht te zijn op begeleiding en meedenken met de plannende overheid en mee oplossingen zoeken voor de ruimtelijke uitdagingen. Goede begeleiding vooraf doet de noodzaak tot achteraf controleren verminderen. Het Beleidsplan zou aan die mentaliteitswijziging bij provinciale en Vlaamse ambtenaren expliciet aandacht kunnen besteden. Tegelijkertijd moet de Vlaamse overheid blijvend inzetten op het ondersteunen van gemeentelijke personeelsleden bij de praktische voorbereiding van planningsdocumenten. De opmaak van plannen is immers een zeer ingewikkeld proces geworden, dat een hoge mate van specialisatie vereist. Ondersteuning via geregelde op maat gerichte vormingen van Vlaanderen is daarbij noodzakelijk.
6. De korte termijn acties In de nota van de Vlaamse regering worden verschillende korte termijn acties voorgesteld. Deze Korte Termijn acties hebben tot doel de ‘vernieuwing van het ruimtelijk beleid, kracht bij te zetten’. De gemeenten vragen dat wat betreft de korte termijn actie woonuitbreidingsgebieden: -
De keuze waar best bijkomende woningen gerealiseerd is bij uitstek een lokale bevoegdheid. Gemeenten investeerden de afgelopen jaren bijzonder veel tijd en moeite in visievorming hierover. Het is daarom niet wenselijk dat Vlaanderen dit nu van de gemeente overneemt voor wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden van woonuitbreidingsgebieden dit overneemt. Daarom moet er een bindend advies zijn van de gemeenten over de voorstellen over de verschillende woonuitbreidingsgebieden die de gemeente rijk is, met name over die woonuitbreidingsgebieden die zonder verder planinitiatief te ontwikkelen zijn.
-
Vlaanderen geeft aan dat op bassi van ‘objectieve criteria’ zal worden nagegaan welke woonuitbreidingsgebieden worden aangesneden. Daarbij worden de criteria ‘kernversterkend’ en ‘inbreidingsgericht’ aangehaald. Ook andere criteria kunnen echter een rol spelen, bijvoorbeeld de voorraad aan onbebouwde bouwpercelen in een gemeente. Als die voorraad voldoende is, is het versneld aansnijden van woonuitbreidingsgebieden niet nodig.
-
Een herbestemming van woonuitbreidingsgebieden die nooit bebouwd kunnen worden kan opportuun zijn. De gemeenten vragen dat de Vlaamse overheid verduidelijkt of het herbestemmen van woonuitbreidingsgebied planschade voor de plannende overheid kan betekenen. Als dat zo is, zal dit een omvangrijke herbestemming van woonuitbreidingsgebieden belemmeren, tenzij de Vlaamse overheid in een financiële compensatie voorziet.
De gemeenten vragen wat betreft de Korte Termijnactie overstromingsgevoelige gebieden:
7/7
-
De gemeenten vinden dat signaalgebieden slechts een signaal mogen geven. De bevoegde overheid (en dus niet de bekkenbesturen) moeten uiteindelijk beslissen over een eventuele herbestemming of andere ruimtelijke maatregelen in het gebied. Daarbij is het belangrijk dat er een integrale afweging gebeurt. Als gebieden worden aangeduid als signaalgebied moet ook meer dan nu de garantie er zijn dat er een gevolg aan wordt gegeven. Als blijkt dat een herbestemming of andere kostbare ruimtelijke maatregel nodig is om het overstromingsgevaar weg te nemen of voldoende te milderen is het daarom noodzakelijk dat hiervoor financiële of ruimtelijke compensaties bestaan naar de betrokken particulieren en, als de gemeente de planinitiatief nemende overheid zou zijn, de betrokken gemeente. Gemeenten zullen immers geen omvangrijke herbestemmingen doorvoeren als het risico bestaat dat zij omvangrijke planschade aan de eigenaars zullen moeten betalen of andere maatregelen nemen die zware financiële implicaties voor gemeenten hebben. Daarom moeten er door Vlaanderen flankerende maatregelen worden genomen.