VNMI MAGAZINE oktober 2009
09 2
Metallurgische Industrie Draadstaal op hoog niveau> 4 Slimme logistiek: duurzaam en winstgevend> 6 Metal Valley. Samenwerking zonder poespas> 8 ULCOS. Een nieuwe stap op weg naar duurzaamheid> 10 Energie-efficiency: een haalbare kaart> 12
oktober 2009
Nederlandse Metallurgische Industrie
De VNMI loopt voorop De zomer is voorbij en de onzekerheid van het economisch herstel blijft bestaan. Hier en daar hoor je positieve geluiden, maar dat is eerder een geluid van hoop dan gebaseerd op feitelijk economisch herstel. Toch hebben de VNMI en haar leden in deze moeilijke tijden hun nek uitgestoken en zich ingezet voor de ontwikkeling van een Voorstudie, die de basis vormt voor een Routekaart naar 2030. In deze Routekaart onderzoekt de VNMI de mogelijkheden om in 2030 nóg concurrerender te zijn en tevens tot de meest duurzame industrieën te behoren. Hiervoor hebben de bedrijven over de crisis heen gekeken en zich ingespannen om de horizon te verleggen naar 2030. Dat toont lef en is een inspanning die in het “Haagse” gewaardeerd moet worden. De metallurgische industrie is de eerste van de ongeveer 40 industrieën, die de mogelijkheid hebben gekregen een Voorstudie te ontwikkelen, die deze studie heeft afgerond. Net als met het convenant basismetaalindustrie en milieu uit 1992 is de metallurgische industrie opnieuw voorloper bij publiek-private duurzaamheidinitiatieven. Naast het vooruitkijken is er ook de werkelijkheid van alledag. Zo speelt de problematiek rond het gelijke speelveld in Europa weer op. De vorige Duitse regering heeft een plan opgesteld om haar nationale non-ferro industrie te ondersteunen in deze moeilijke tijden van crisis door middel van een gedeeltelijke compensatie van de hoge elektriciteitsprijzen. Dit gebeurt door een bedrag van 40 miljoen euro beschikbaar te stellen aan directe subsidie in de tweede helft van 2009. Brussel moet het nog goedkeuren, maar de VNMI heeft de Nederlandse overheid er al op geattendeerd dat dit een maatregel is die de industrie goed kan helpen om door de crisis te komen, maar dan moeten alle 27 landen hier aan meedoen. Anders vormt een dergelijke maatregel een groot gevaar voor de concurrentiepositie van bijvoorbeeld de Nederlandse non-ferro op de belangrijke Nederlandse en Duitse afzetmarkt. De VNMI is met veel meer bezig. Zo kunt u in dit magazine ook lezen over onze inzet om transport te verduurzamen. Ook hier was de VNMI de eerste branche die drie jaar geleden de handschoen van het ministerie van Verkeer en Waterstaat oppakte om in het programma duurzame logistiek te participeren. De VNMI wil continu in goed overleg met de overheid problemen aanpakken en in de voorhoede blijven waar het verbeteringen betreft. Dit willen we ook blijven doen de komende tijd, zodat we inderdaad sterker uit deze crisis kunnen komen. Wim Hamers Voorzitter VNMI
3
Bedrijfsprofiel
Nederlandse Metallurgische Industrie
De naam doet misschien anders vermoeden, maar Ovako Wire in Alblasserdam heeft een lange, Nederlandse geschiedenis. Directeur Jacques van der Werf vertelt graag en met trots over de hoogwaardige draadwalserij. In 1938 begon het huidige Ovako Wire als NKF Staal, dochter van kabelfabrikant NKF uit Delft. Van der Werf neemt ons in vogelvlucht mee door de bedrijfsgeschiedenis. “NKF betrok zijn staal altijd uit Duitsland, maar de Duitse leveranciers leverden vanaf de jaren ’30 vooral aan de Duitse oorlogsindustrie. NKF ging toen op zoek naar een geschikte locatie voor een eigen staalfabriek en die vonden ze hier in Alblasserdam, aan het water met een schrootfabriek aan de overkant. In de jaren ’70 kwam NKF Staal in handen van Thyssen, na zelfs korte tijd eigendom van Philips te zijn geweest, en werd de naam van het bedrijf Nedstaal. Er waren zelfs plannen om hier twee hoogovens neer te zetten, maar tijdens de crisis van de jaren ’70 en ’80 verdwenen die plannen in de la. Eind jaren ’90 besloot Thyssen te verkopen en door een management buy-out kwam een deel van het bedrijf in handen van het Finse Fundia, dat in 2005 opging in het nieuwgevormde staalbedrijf Ovako. Het andere deel ging, in handen van het management, verder als Nedstaal. En daar staan we nu.” Zelf is Van der Werf elke paar weken een dag of drie in Finland, want hij is directeur van de gehele draaddivisie van Ovako. Naast de walserij in Alblasserdam bestaat die ook uit een walserij en een staalfabriek in Finland. In Finland wordt zo’n 600.000 ton staal geproduceerd en daarvan vindt ongeveer een derde zijn weg naar Alblasserdam. De walsdraadmarkt waarbinnen Ovako opereert, ruwweg Europa boven de Alpen, inclusief Scandinavië, Oost-Europa en Rusland, bedraagt zo’n zeven miljoen ton. Met 650.000 ton is het marktaandeel van Ovako ongeveer acht procent, met Arcelor Mittal en het Duitse Saarstahl als belangrijkste concurrenten.
Alpen Het lijkt vreemd dat Ovako zijn staal betrekt van het moederbedrijf in Finland, terwijl buurman Nedstaal ook staal produceert. Toch is daar een goede reden voor, aldus Van der Werf. “Nedstaal maakt zeer hoogwaardig staal uit schroot, een prachtproduct, maar eigenlijk te luxe en te duur voor ons. Voor ons draadstaal hebben wij minder hoogwaardig staal nodig, het soort staal dat onze collega’s in Finland produceren. Twintig jaar geleden was goedkoper staal kwalitatief nog niet goed genoeg voor onze producten, nu wel. Daarom past deze walserij goed in het Ovakoconcern.”
4
Draadstaal op hoog niveau
Veel verder dan Finland had de fabriek volgens Van der Werf ook niet moeten zijn. “De staalmarkt is nog steeds vrij regionaal georganiseerd. Staal uit lagelonenlanden speelt in ons segment nauwelijks een rol van betekenis, zelfs de andere kant van de Alpen is al een aparte markt. Daarbij zijn de vervoerskosten een belangrijke overweging, maar zeker niet de enige. Wij hebben ongeveer 500 klanten en die zijn stuk voor stuk volledig ingespeeld op onze kwaliteit, logistiek en service. 500 kilometer lijkt ongeveer de kritische grens. Onze concurrenten leveren allemaal op hoog niveau, dus de concurrentie is zeer heftig met krappe marges. Dit wordt versterkt doordat er sprake is van een zekere overcapaciteit in de markt voor draadstaal, een overcapaciteit die al voor de crisis bestond.” “Langzamerhand zie je wel dat de staalmarkt meer gerationaliseerd wordt. Voorheen hadden nationale belangen altijd de overhand. Ieder land probeerde zijn eigen industrie in stand te houden. De komst van Mittal en Tata heeft de markt behoorlijk opgeschud en het ontluikende proces van rationalisering een belangrijke duw in de goede richting gegeven. Het is commerciëler en zakelijker geworden.”
Onderscheidend vermogen Ovako is met een marktaandeel van acht procent niet de grootste speler, maar in bepaalde segmenten is er wel een duidelijk onderscheidend vermogen. Dan gaat het niet om de basiskwaliteit, want die kunnen de concurrenten ook leveren. Van der Werf over de punten waarop Ovako zich dan wel onderscheidt. “Het verschilt per klant en per product, maar over het algemeen is het een combinatie van het type ijzererts dat we gebruiken, van ons hoogovenproces in Finland, van de nauwkeurigheid van walsen en van de temperatuurbeheersing.” “De combinatie van het soort ijzererts en het specifieke staalproductieproces in Finland geeft ons daadwerkelijk een voordeel ten opzichte van de concurrentie. Wij produceren namelijk zacht staal en voor het voor ons zo belangrijke segment van bouten en moeren is dat een belangrijke eigenschap. Hoe zachter het staal, hoe makkelijker te bewerken, hoe minder de gereedschapslijtage bij de klant en hoe minder kans op scheuren.” De afgelopen jaren is in de walserij in Alblasserdam 50 miljoen euro geïnvesteerd, met name om de logistieke
processen te verbeteren. Van der Werf legt uit: “Ovako is altijd al sterk geweest in nabewerking, maar walsen en nabewerking zijn nu nog nauwer op elkaar afgestemd. Onze reactietijden zijn een stuk korter dan die van onze toch wat logge concurrenten. Wij proberen klanten nu duidelijk te maken wat de voordelen zijn van onze just-in-time benadering. Veel klanten denken nog steeds ‘gooi maar op de grote hoop, dat doen jullie concurrenten ook’. Door onze zeer geavanceerde logistiek is dat niet langer nodig. Wij leveren maatwerk, zowel wat betreft producten als levering.” De nabewerking door Ovako levert ook nog eens een milieuvoordeel op. Nogmaals Van der Werf: “Veel klanten moeten zelf ontsinteren, het verwijderen van het korstje dat ontstaat door het warmwalsen. Vaak gebeurt dat chemisch en dat zijn natuurlijk geen prettige stoffen. Ovako ontsintert zelf en dat betekent dat onze klanten geen eigen beitsinstallatie hoeven te hebben. Wij hebben in onze installaties geïnvesteerd, inclusief een zeer strikt proces om de milieueffecten onder controle te houden.” Ovako tilt draadstaal naar een hoger niveau, door perfect in te spelen op de wensen van klanten, door een zeer hoogwaardig product te leveren en door dat ook nog eens op een zeer duurzame wijze te doen. -----
Ovako Wire Vestigingen in Alblasserdam en Finland 350 medewerkers in Nederland (2008) Productie Alblasserdam 250.000 ton draadstaal (2008) Draadstaal van 5,5 tot 30 millimeter Contact: www.ovako.com -----
5
Slimme logistiek: duurzaam en winstgevend Transport maakt deel uit van een logistiek proces. Veel bedrijven zien transport echter alleen als het vervoer van een product van A naar B. Er is een cultuur- en mentaliteitsverandering nodig om deze manier van denken in bedrijfsprocessen door te voeren. Met de actie ‘Duurzame logistiek en transport’ probeert de VNMI hier een bijdrage aan te leveren. Harry Houthuijsen heeft zijn sporen ruimschoots verdiend bij Hunter Douglas en binnen de VNMI; hij is nu verantwoordelijk voor de actie.
6
Nederlandse Metallurgische Industrie
Transport
In de meeste bedrijven maken transport en logistiek geen deel uit van de kernactiviteiten. Daardoor laten bedrijven kansen liggen, op het gebied van duurzaamheid en kosten. De VNMI kijkt of het anders en beter kan.
“Veel bedrijven kijken allereerst naar hun primaire productieprocessen om energie-efficiënter te werken, maar voor ons was al snel duidelijk dat ook buiten deze primaire processen veel winst valt te behalen. Voor bedrijven in de sector maakt transport zo’n vier tot vijf procent van de kosten uit. Als je daar nou twintig tot dertig procent op kunt besparen, dan wordt het voor bedrijven ineens heel interessant om daarover na te denken.” “Ik begin heel bewust met de bedrijfseconomische argumenten, omdat echte duurzaamheid pas kans van slagen heeft als het wat oplevert; dat geldt voor burgers en bedrijven. Duurzaamheid heeft geen kans van slagen als het niet meer is dan de hobby van een aantal idealisten.” De actie ‘Duurzame logistiek en transport’ begon drie jaar geleden met een vijftal bedrijven. Als eerste werd onderzoek gedaan of transportvolumes teruggebracht zouden kunnen worden door betere afstemming en efficiency. Volgens Houthuijsen leverde dat een aantal interessante bevindingen op: “Klanten maken afspraken met sales over levertijden zonder dat productie of expeditie daarin gekend worden. Als productie niet op tijd kan leveren volgen er nieuwe afspraken, weer zonder overleg, over naleveringen. Met als gevolg dat vrachtauto’s vaak half leeg wegrijden. Uit het onderzoek bleek ook dat klanten de producten vaak nog helemaal niet nodig hadden, maar voor de zekerheid zo vroeg mogelijk bestellen. Een ander punt is dat de beladingsgraad bij eigen vervoerders op 50 tot 60 procent ligt, tegen 60 tot 70 procent bij transportbedrijven. Ook daar is dus winst mogelijk. Drie bedrijven zijn met deze bevindingen verder gaan werken en het bleek dat ze hun logistiek tien tot twintig procent energie-efficiënter konden inrichten.” De tweede stap was om buiten de eigen muren te kijken, zo vertelt Houthuijsen. “Voor grote bedrijven betekent dat om de logistieke processen van verschillende vestigingen beter te coördineren; voor kleinere bedrijven kan dat ook samenwerking met andere bedrijven betekenen. Dat betekent dat je vervoersstromen in kaart gaat brengen, maar ook het soort producten dat wordt vervoerd. Sapa
heeft inmiddels de transportafdelingen van alle vestigingen samengevoegd en daarmee een extra reductie van tien tot twintig procent bereikt.” “Zoals gezegd kun je ook kijken naar bedrijven buiten de eigen keten. Het transport van metaalproducten betekent meestal tegen de honderd procent gewicht, maar slechts 20 procent volume. Er wordt dus heel veel lucht vervoerd. LDM is binnen de eigen regio op zoek gegaan naar bedrijven die veel volume en weinig gewicht vervoeren. Stel dat je een partner vindt met de omgekeerde verhouding, dan kun je beide 80 procent vervoeren, dus 160 procent in één rit. Ook hier gaat het erom dat bedrijven buiten de gebaande paden moeten durven treden.” Transport en logistiek kunnen dus veel efficiënter worden ingericht, maar een volgende uitdaging is om de omvang van het transport terug te brengen. Ook daar heeft ‘Duurzame logistiek en transport’ volgens Houthuijsen naar gekeken. “Een bedrijf maakt een koperen halffabrikaat, stuurt dat naar een fabriek in Italië waar het eindproduct gefreesd wordt en krijgt 40 procent van het koper als afval weer terug. Waarom zeg je niet tegen die Italianen: zet je frees hier neer, volgens jullie eigen specificaties en kwaliteitseisen, zodat alleen het eindproduct vervoerd hoeft te worden. Dus in plaats van 100 procent heen en 40 procent terug, hoeft er dan nog maar 60 procent heen. Door de crisis liggen dergelijke initiatieven momenteel stil, maar het is wel een volgende stap op weg naar duurzame logistiek, namelijk nadenken over de hele keten. Als de energieprijzen weer de weg omhoog vinden, dan wordt het ongetwijfeld lonend om hier wel over na te denken.” Houthuijsen herhaalt tot slot nog maar eens de kern van waar het volgens hem bij duurzame logistiek om draait: “Door slimmere logistiek kan een energie-efficiency van zo’n dertig procent bereikt worden. Dat kan door verbetering van het proces- en ketendenken. Klanten worden gebonden door verbeterde service. En, bepaald niet onbelangrijk, logistiek wordt heel veel duurzamer.” -----
7
Metal Valley. Samenwerking
Hoe zet je jezelf als bedrijf op de kaart? Een vraag waar bijna ieder bedrijf vroeger of later wel eens over nadenkt. In Drunen hebben drie bedrijven besloten de handen ineen te slaan en daar waar mogelijk gezamenlijk op te trekken. Een gesprek over een veelbelovend samenwerkingsverband. Metal Valley lijkt een beetje op het sluiten van een historische cirkel. Ooit stond in Drunen het bedrijf Lips Scheepsschroeven. In de jaren ’70 en ’80 werd Lips in onderdelen verkocht en nu staan er op het voormalige Lipsterrein drie bedrijven: LDM, koperlegeringen, Sapa, aluminium, en Wärtsilä, hightech voortstuwingssystemen. Dit laatste bedrijf, waarvoor scheepsschroeven ongeveer tien procent van de omzet uitmaken, heeft ook de naam overgenomen, al staat die nu, zeer toepasselijk, voor ‘Lips International Propulsion Systems’. Deze drie bedrijven hebben nu gezamenlijk Metal Valley opgericht.
8
Roel Priest is directeur van LDM en lid van de stuurgroep van Metal Valley. “De historische banden zijn niet de drijfveer geweest voor de oprichting van Metal Valley, maar het is natuurlijk wel een mooi verhaal. Wij zijn niet gaan samenwerken, omdat we vonden dat we dat zo nodig moesten, maar vanuit de constatering dat we sommige zaken alledrie deden. We hebben toen gekeken of er afstemming mogelijk was en op bepaalde terreinen is dat uitgemond in samenwerking. Onze samenwerking is vooral bedoeld als pr-instrument, om ons imago naar de buitenwereld te verbeteren. Niet eens zozeer omdat het imago slecht was,
Nederlandse Metallurgische Industrie
Samenwerking
zonder poespas maar vooral omdat we voor ons gevoel niet bekend genoeg zijn, omdat we een onvoldoende duidelijk profiel hebben. Je zou kunnen zeggen dat Metal Valley de luxe cadeauverpakking is voor drie smaken hele goede chocolade.”
Eenheid in verscheidenheid De samenwerking binnen Metal Valley zou vrijblijvend genoemd kunnen worden, hoewel Priest het liever heeft over pragmatisch of flexibel, over eenheid in verscheidenheid. “Wij hebben geen zware organisatiestructuur nodig, omdat de nadruk niet ligt bij samenwerken op terreinen als inkoop of technische diensten, maar vooral in onze presentatie naar buiten. Metal Valley omvat drie fantastische bedrijven met gezamenlijk zo’n 1.500 man in dienst. Voor onze stakeholders, denk aan roc’s, hogescholen en universiteiten of aan lokale en regionale overheden, zijn wij als Metal Valley veel interessanter. Datzelfde geldt voor een onderwerp als onze marketing en promotie in het buitenland. Een Amerikaan zal ‘Metal Valley, South of Amsterdam’ eerder onthouden dan ‘LDM, Drunen, Holland’.” Het meest concreet en gestructureerd is de samenwerking op het gebied van scholing. Hoewel de drie bedrijven verschillende behoeften hebben als het gaat om nieuwe werknemers – Priest heeft er alle vertrouwen in dat de drie bedrijven de crisis overleven en op termijn weer nieuwe mensen nodig hebben – is de gezamenlijke presentatie naar buiten succesvol gebleken. Er is een samenwerkingsverband met vijf roc’s en hogescholen. “Wärtsilä is het meest hightech en is dus vooral op zoek naar gespecialiseerd personeel. Bij LDM is er ook ruimte voor lageropgeleiden, terwijl Sapa daar min of meer tussenin zit. Wij presenteren ons gezamenlijk, maar vervolgens regelen de afzonderlijke bedrijven hun eigen stage- en opleidingstrajecten.” Hetzelfde geldt voor onderzoeksprojecten met universiteiten, aldus Priest. “Natuurlijk zijn er nauwelijks onderzoeksterreinen denkbaar waarbij twee van ons in één project met één universitaire vakgroep samenwerken. Toch opereren we ook daar zoveel mogelijk onder de naam Metal Valley, want daardoor groeit de naamsbekendheid en krijg je bij een volgend project makkelijker voet aan de grond.”
Zonnecellen Naast scholing is duurzaamheid een belangrijk onderdeel van de samenwerking binnen Metal Valley. Alle drie de bedrijven streven naar het (verder) verduurzamen van hun bedrijfsvoering. Zij houden elkaar op de hoogte van hun plannen en als het meerwaarde oplevert dan wordt de
samenwerking gezocht. Priest benadrukt nogmaals de vrijwilligheid. “Wij spreken als Metal Valley een duurzaamheidsplan met de gemeente af, maar vervolgens vullen de partners zelf de puzzelstukjes in. Metal Valley heeft serieus de intentie om zonne-energie te gaan gebruiken. Het is natuurlijk de bedoeling om zonnepanelen op alle daken te plaatsen, maar mocht één van de drie partners dat, om wat voor reden dan ook, toch niet willen, even goede vrienden. We houden elkaar sowieso van dit soort plannen op de hoogte, want mochten de partners wel mee willen doen, dan sta je meteen sterker tegenover leveranciers of subsidieverstrekkers. Dat geldt ook als we zouden besluiten om gezamenlijk windmolens op het terrein te plaatsen.” Onder de vlag van Metal Valley werken partijen ook aan duurzaam transport. Hier is helemaal duidelijk dat Metal Valley vooral een pr-instrument is of, in de woorden van Priest, een paraplu. “We werken alledrie aan duurzaam transport, maar er is weinig overlap. Wärtsila vervoert vooral grote complexe installaties. Sapa verduurzaamt het transport door het vervoer van de verschillende vestigingen op elkaar af te stemmen, terwijl wij bij LDM kijken of we onze zware producten kunnen combineren met licht materiaal van een nu nog onbekende partner. Toch brengen we naar buiten dat Metal Valley werkt aan duurzaam transport. Zo kunnen we onszelf weer een stukje beter positioneren.” Omdat de samenwerking zo weinig tastbaar lijkt, schetst Priest graag hoe het in de praktijk werkt. “Voor alle duidelijkheid, er is geen Metal Valley-bureau. Er is een stuurgroep die meestal informeel bijeenkomt en waarin zaken die zich voordoen ad hoc worden besproken en eventueel worden doorverwezen naar een werkgroepje. De lijnen zijn heel kort – ook letterlijk, we zijn tenslotte buren – en iedereen beslist zelf waaraan hij meedoet. Af en toe zijn er officiële vergaderingen, want Metal Valley is een stichting, met LDM als voorzitter en FME als secretariaat. Maar nogmaals, het belangrijkst zijn de informele stuurgroepbijeenkomsten, bestaande uit drie mensen, met mijzelf namens LDM. Alleen de scholingsstuurgroep is een grotere groep.” Over de toekomst is Priest positief. “Alle partners zijn sterk genoeg om de crisis te overleven. En met Metal Valley hebben wij echt een succesconcept in handen. Samenwerking, omdat partijen het willen en alleen op gebieden waar het toegevoegde waarde heeft, snel, flexibel en zonder onnodige bureaucratie.” .....
9
Milieu
ULCOS. Een nieuwe stap op weg naar duurzaamheid
Nederlandse Metallurgische Industrie
Koen Meijer is namens Corus projectleider van Ulcos en hij geeft een kijkje achter de schermen. “Ulcos is in eerste instantie een initiatief van de industrie zelf, maar mede ingegeven door de verwachting dat als we niet zelf actie zouden ondernemen, de politiek dwingende regels op zou leggen. Daarnaast zijn ook de staalbedrijven niet blind voor het klimaat. Het negeren van de problemen zou ons ook in de publieke opinie parten gaan spelen. Zowel klanten als overheid willen steeds vaker een berekening van de CO2effecten van producten. Kortom, CO2 is een issue in de sector dat niet meer zal verdwijnen.” Ulcos is in 2004 begonnen als initiatief van drie grote partijen, namelijk Corus, Thyssen-Krupp en Arcelor. Inmiddels zijn er 48 bedrijven, organisaties en instellingen bij betrokken. Het feit dat zowel Corus als Arcelor een Indiase eigenaar heeft, heeft niets aan de ambities veranderd. Tata kent zelf ook vrij ambitieuze CO2-doelstellingen.
Drie lijnen In 2004 begon Ulcos langs drie onderzoekslijnen. Is het mogelijk kolen te vervangen door alternatieve energiebronnen? Kan CO2 worden opgevangen en opgeslagen? En, zijn er productieprocessen denkbaar die efficiënter met energie en koolstof omgaan dan de huidige processen? De eerste twee lijnen zijn voorlopig ‘geparkeerd’ en Meijer geeft aan waarom. “Kort gezegd komt het erop neer dat wij op die eerste twee lijnen nauwelijks tot geen directe invloed kunnen uitoefenen. Wij volgen echter wel de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen met veel belangstelling. Hetzelfde geldt voor de opslag van CO2. Onze systemen zijn geschikt te maken om CO2 af te vangen, dus als er een infrastructuur voor de opslag van CO2 beschikbaar komt – lege gasvelden op de Noordzee lijken de meest serieuze optie – dan zou Corus daarbij kunnen aanhaken. Het zelf ontwikkelen en aanleggen van een dergelijk netwerk is een brug te ver.” Er is natuurlijk nog een vierde optie denkbaar, namelijk recycling. In de industrie wordt zoveel mogelijk gerecycled,
10
Kyoto, de opwarming van de aarde, CO2-emissies, ook de metallurgische industrie ontkomt er niet aan zich met deze onderwerpen bezig te houden. Een belangrijk voorbeeld is Ulcos (Ultra Low CO2 Steelmaking), een initiatief uit de Europese staalindustrie waarvan Corus een van de gangmakers is.
maar dat is niet waar het bij Ulcos om gaat, zo benadrukt Meijer: “Ulcos kijkt naar de CO2-effecten van de hele productie- en levenscyclus van staal. Recycling is prima en gebeurt ook op grote schaal, maar levert geen besparingen in de processen op.” Ulcos richt zich dus op technologieën die het consortium zelf in de hand heeft, de eigen productieprocessen. De selectie- en ontwikkelingsfase is officieel Ulcos I. Daaronder valt ook laboratorium- en pilot plant-onderzoek. In Ulcos II, dat in 2010 van start gaat, zal een aantal technologieën op semi-industriële schaal getest gaan worden. Meijer legt uit: “Van alle technologieën die we tijdens Ulcos I hebben onderzocht, zijn er vier overgebleven waarmee we verder gaan: elektrolyse; aardgasgebaseerde reductie van ijzeroxiden; een nieuw proces genaamd ISARNA, waarbij kolen en erts niet eerst voorbewerkt hoeven worden; en een hoogoven met een aantal modificaties, waarmee we bijvoorbeeld CO2 uit het topgas van een oven kunnen halen waarna het resterende gas wordt hergebruikt in de oven.”
Opschalen Het feit dat er nu vier technologieën zijn geselecteerd wil niet zeggen dat volgend jaar alle fabrieken van alle deelnemende staalbedrijven hun CO2-uitstoot drastisch kunnen verminderen. De technologieën moeten eerst nog op industriële schaal getest worden en pas daarna kunnen er plannen gemaakt worden over het moment van invoering. Die invoering hangt ook weer af van bedrijfseconomische overwegingen, zoals de afschrijving van bestaande installaties. Dit betekent overigens geenszins dat Ulcos een traag project is. Meijer geeft een indruk van een aantal van de stappen die recent genomen zijn en van de planning van Ulcos II. “In Ulcos I hebben we met pilot plants gewerkt om de gekozen technologieën te testen, waardoor we nu weten dat de thermodynamische principes kloppen. In Ulcos II willen we kijken of de technologieën ook onder productieomstandigheden werken. In Duitsland staat een oven met ongeveer een derde van de capaciteit van onze ovens hier in IJmuiden en die zal gebruikt gaan worden voor de opschaling van het
hoogovenproces met topgasrecycling. Je kunt namelijk niet zomaar concluderen dat als iets op schaal 1 werkt het ook op schaal 100 zal werken. Vandaar dat we nu in Duitsland gaan opschalen naar een industrieel niveau. Hoe houden de processen zich als ze een aantal maanden volcontinu draaien? Wordt er dan een constante kwaliteit geleverd? Wat is de invloed van slijtage, vervuiling of verstoring? Hoe is de bedrijfsmatige betrouwbaarheid, de onderhouds- en storingsgevoeligheid? Dit zijn zaken die we absoluut zeker moeten weten voordat de bedrijven een besluit kunnen nemen over de bouw van nieuwe installaties die investeringen van honderden miljoenen euro’s vergen.” Bij een project als Ulcos komen heel veel meer zaken om de hoek kijken dan alleen onderzoek en ontwikkeling. Zo zijn de Europese mededingingsautoriteiten al in een vroeg stadium op de hoogte gebracht van de plannen. Het gaat tenslotte wel om de grootste staalproducenten van Europa die in het project samenwerken. Meijer daarover: “Natuurlijk is Europa blij dat de staalindustrie probeert bij te dragen aan de Kyoto-doelstellingen. Dat betekent echter geen carte blanche. In het kader van Ulcos krijgen de deelnemende bedrijven veel over elkaar te weten. Er zijn echter zeer strikte afspraken over zaken die we wel en niet mogen delen.” “Ook zijn er duidelijke afspraken over het eigendom van patenten en octrooien, ook omdat een consortium juridisch geen patent- of octrooihouder kan zijn. Over het algemeen is het bedrijf of instituut dat een concrete uitvinding doet, eigenaar, maar hebben de overige partners vrij gebruiksrecht. Voor de toekomst kan dat zeer interessant zijn, want wij zijn er vast van overtuigd dat Ulcos een voortrekkersrol speelt. Op termijn zal de urgentie van milieumaatregelen steeds duidelijker worden en de rest van de wereld zal dan zeer zeker belangstelling hebben voor de technologieën die nu binnen Ulcos worden ontwikkeld. Ulcos is de weg naar een duurzamere toekomst.” .....
11
Energie
Nederlandse Metallurgische Industrie
Energie-efficiency: een haalbare kaart Wie nog steeds durft te beweren dat de metallurgische industrie een milieuDe Nederlandse industrie timmert al minimaal vijftien jaar aan de weg als het gaat om duurzaamheid, energieefficiency, recycling of het tegengaan van vervuiling. De metallurgische industrie loopt in dat proces, samen met de gieterijen, voorop. Jammer genoeg dringen deze ontwikkelingen maar langzaam door tot de publieke opinie en tot bepaalde segmenten van het bestuur en de politiek. Onlangs hebben de VNMI en de AVNeG (gieterijen) de Voorstudie naar nut, noodzaak en mogelijkheden van de ontwikkeling van een Routekaart 2030 afgerond. Binnen afzienbare tijd zal een aantal bedrijfstakken worden geselecteerd om een Routekaart op het gebied van duurzaamheid en energie-efficiency te ontwikkelen. De Voorstudie is daarvoor een belangrijk selectiecriterium. Maar de Voorstudie is meer, want mocht de sector onverhoopt niet geselecteerd worden, dan is de Voorstudie ook een document waarin belangrijke ambities op het gebied van energie-efficiency en duurzaamheid worden verwoord. Ambities die niet afhankelijk zijn van de Routekaart, al zou die daar zeker bij helpen.
Ambities De Voorstudie is zeker niet de eerste stap van de sector op weg naar meer duurzaamheid en energie-efficiency. Sinds 1992 hebben de VNMI en de AVNeG met volle overtuiging geparticipeerd in drie opeenvolgende meerjarenafspraken (MJA’s). In de afgelopen tien jaar is de totale energieefficiency al met meer dan twintig procent verbeterd, en daarmee loopt de branche voorop in vergelijking met andere deelnemers aan de MJA’s. Wat zijn de ambities van de VNMI en de AVNeG, zoals die zijn neergelegd in de Voorstudie? De resultaten die de afgelopen jaren zijn behaald, hebben de ambities zeker niet getemperd. De toekomstvisie liegt er niet om en luidt als volgt: “In 2030 behoren de in Nederland gevestigde bedrijven uit de metallurgische en gieterijsector tot de meest concurrerende in Europa met een sterk imago en hoogwaardige kennis en opleidingsstructuur. De bedrijven in deze sectoren leveren producten van hoge kwaliteit toegesneden op de vraag van de klant, aangevuld met een zo breed mogelijk
12
vervuilende, niet-duurzame bedrijfstak is, gelooft of in sprookjes of is te kwader trouw. De Voorstudie naar een Routekaart 2030 laat dit voor de zoveelste keer zien.
dienstenpakket voor deze klant. De bedrijven hebben een grote innovatiekracht in processen en producten. De bedrijven produceren op basis van een maximale grondstofen energie-efficiency. De overheid draagt zorg voor een continue duurzame energievoorziening tegen concurrerende prijzen in de wereld.”
Meedenken Mooi, maar hoe kan deze visie werkelijkheid worden? Daarvoor zijn vijf zogenaamde prestatiegebieden aangewezen. Allereerst het behouden of zelfs versterken van de concurrentiepositie in Europa. Om deze doelstelling te bereiken wordt een beroep gedaan op de overheid om te zorgen voor een hoogwaardige kenniseconomie. Ondanks alle mooie woorden constateert de Voorstudie dat het op dit vlak niet goed gaat. De Voorstudie kijkt echter niet alleen naar de overheid, want de volgende vier prestatiegebieden zijn een verantwoordelijkheid van de sector zelf. Allereerst wil de sector meedenken bij het ontwerpen van nieuwe producten, vanuit de gedachte dat een ketenbenadering de beste garantie biedt voor een duurzame levenscyclus van producten. Meedenken bij het ontwerpen betekent ook een diepgaande kennis van de gehele keten. Eveneens van belang is het intensiveren van de relatie tussen klant en leverancier door een zeer hoge servicegraad. Klant en leverancier zijn volledig op elkaar ingespeeld waardoor de efficiency sterk toeneemt. Dit betekent dat de sector zich zal toeleggen op hoogwaardige producten waar extra service toegevoegde waarde heeft. Hergebruik vermindert het beroep op primaire grondstoffen en verhoogt de energie- en kostenefficiency. Het vijfde en laatste prestatiegebied is de ontwikkeling van nieuwe (productie)processen om wederom de energie- en kostenefficiency te verhogen. Er wordt gestreefd naar vernieuwing en optimalisatie van bestaande technologieën alsook de ontwikkeling van ‘doorbraaktechnologieën’.
Optimaliseren Als deze prestatiegebieden serieus genomen worden, zijn er flinke besparingen te realiseren. Zo worden transport en automotive gedefinieerd als belangrijke afzetgebieden. Meedenken met deze sectoren over nieuwe producten zal vooral resulteren in lichtere materialen en dus in minder brandstofgebruik. De besparing zit hier dus niet alleen bij de sector, maar vooral bij de eindgebruiker. Het is daarmee een goed voorbeeld van een constructieve ketenbenadering. Op termijn zou dit kunnen leiden tot twintig procent energieefficiency. Een nog intensievere relatie tussen klant en leverancier leidt tot meer maatwerk, en maatwerk betekent materiaalbesparing tot wel tien procent. Het leidt ook tot een betere logistiek met minder onnodige vervoersbewegingen en met kortere levertijden. De besparingen als gevolg van recycling zouden kunnen oplopen tot vijf à tien procent in materiaalgebruik en één à vijf procent in energie-efficiency. Dit alles ten opzichte van de huidige situatie waarin Nederland al vooroploopt als het gaat om hergebruik. Het optimaliseren van productieprocessen en het ontwikkelen van doorbraaktechnologieën zou nog eens tien tot twintig procent energie-efficiency moeten opleveren. Het artikel over Ulcos elders in dit nummer is een goed praktijkvoorbeeld. Daarnaast onderzoekt de aluminiumsector een inert of biologisch kathode-anodeproces en bestudeert de zinksector een pyrometallurgisch zinkproces. Ook de gieterijen bestuderen bestaande en nieuwe technologieën. De Voorstudie gaat er vanuit dat een totale verbetering van de energie-efficiency met dertig tot vijftig procent mogelijk is. Het is dan wel noodzakelijk dat alle vijf de prestatiegebieden voortvarend ter hand worden genomen. -----
13
Nieuws
De bodem in zicht
Nyrstar hervat productie-activiteit in Balen
Bedrijven in de technologische industrie in Nederland zien de daling in bedrijfsresultaten afnemen. De bodem is in zicht. Dit blijkt uit de cijfers van de tweejaarlijkse FME-conjunctuurtest die de brancheorganisatie onlangs bekend heeft gemaakt. FME-voorzitter Jan Kamminga roept de overheid op het nakende herstel niet in de kiem te smoren door haar budgetproblemen op het bedrijfsleven af te wentelen.
Nyrstar NV maakte op 17 september bekend dat het eind september een beperkte productie-activiteit zal hervatten in zijn smelterij in Balen (België).
Ruim de helft van de ondernemingen in de technologische industrie verwacht voor het derde kwartaal van dit jaar een verdere omzetdaling. Het beeld blijft echter divers. Vooral de sectoren elektrotechniek (+ 3,82) en basismetaal (+ 3,14) verwachten een licht herstel in het derde kwartaal van 2009, terwijl sectoren als de machinebouw (- 8,06%) en de technische handel (- 6,41%) een verdere daling verwachten. Gemiddeld voor alle ondernemingen is er sprake van een verwachte omzetdaling van 2,66% voor het derde kwartaal van 2009. De daling vlakt af, maar het dieptepunt is nog niet bereikt. Het blijft dan ook van groot belang dat de overheid in haar beleid rekening houdt met de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. "Het ontluikende herstel mag niet in de kiem gesmoord worden door lastenverzwaringen of andere maatregelen ten behoeve van de overheidsbegroting. Uiteraard begrijpt FME dat het kabinet voor de zware opgave staat fors te schrappen in de begroting. Wij roepen het kabinet op vooral in consumptieve uitgaven te snijden en niet in investeringen. De Nederlandse economie moet immers sterker uit de crisis komen," aldus Jan Kamminga. (bron: FME) -----
14
Nederlandse Metallurgische Industrie
De aanvankelijke productie blijft beperkt tot het heropstarten van de roosting faciliteit die roostgoed produceert dat daarna verwerkt wordt tot zinkmetaal. Het roostgoed dat in Balen wordt geproduceerd, zal gebruikt worden om voorraden op te bouwen voor de productie van zink in Balen en bij de andere Europese smelterijen van Nyrstar.
ALV in het teken van Voorstudie en klimaatverandering Op vrijdag 2 oktober vond de najaarsvergadering plaats bij Climax Molybdenum in Rotterdam Botlek. Na een interessante plant tour vond in aanwezigheid van vertegenwoordigers van tien lidbedrijven een presentatie plaats over het plan van aanpak voor de Voorstudie door de heer Harry Houthuijsen. Hiernaast heeft de heer Ron Wit, teamleider energie en klimaat van de Stichting Natuur en Milieu een presentatie gehouden over de rol van industrie in de klimaatverandering, wat resulteerde in een interessante discussie met de aanwezige leden. Tenslotte is ’s avonds afscheid genomen van oud-voorzitter Eddie Keddeman, die een Liber Amicorum kreeg aangeboden. -----
Verruiming kredietverlening aan bedrijven Het maximumbedrag voor een krediet waarvoor een bedrijf een garantie kan krijgen via de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) wordt verhoogd van 50 miljoen euro naar 150 miljoen euro. Dat schrijft minister Van der Hoeven dinsdag 15 september 2009 aan de Tweede Kamer in reactie op een motie van de Tweede Kamerleden Ten Hoopen en Gesthuizen. -----
Hoewel de daadwerkelijke datum voor de hervatting van de zinkproductie nog afhangt van een aantal overwegingen (met inbegrip van het succesvol afronden van de onderhandelingen over de levering van stroom met de plaatselijke elektriciteitsleverancier), verwacht Nyrstar dat de productie van zink in de loop van het vierde kwartaal 2009 hervat zal worden. Zodra Balen opnieuw zinkmetaal produceert, wil Nyrstar op 70% van de capaciteit gaan draaien. Verdere stijgingen in de productie zullen afhangen van de marktomstandigheden. Greg McMillan, chief executive officer van Nyrstar, zei: "We blijven aanzienlijke vooruitgang boeken in het omvormen van Balen tot een gestroomlijnde, efficiënte, dynamische en flexibele onderneming. Hoewel we ervan overtuigd zijn dat de vooruitzichten voor zink op middellange tot lange termijn positief zijn, kunnen de markten op korte termijn blijven schommelen. We beginnen dan ook met het voorzichtig opkrikken van de activiteiten in de smelterij in Balen waardoor later dit jaar met de productie van zink kan worden begonnen." -----
Personalia ----Personele veranderingen bij Aldel en Zalco Karsten Pronk, oud-directeur van Aldel, is de nieuwe topman van BaseMet, waarin de drie aluminiumsmelters in Vlissingen, Delfzijl en Voerde (Duitsland) verenigd zijn. Wout Kusters, voormalig directeur van Kollo Sic. in Delfzijl, is de nieuwe directeur van Aldel. Aldel en Voerde werden eerder dit jaar door Corus verkocht aan Klesch Company. Kusters was al commercieel directeur bij Aldel. ----VNMI/SBM-directeur vertrekt Mark Dijk, directeur VNMI en SBM, verlaat FME-CWM om zijn carrière voort te zetten bij TNT Express als senior public affairs manager. Zijn positie zal tijdelijk worden waargenomen door de ervaren FME branchemanager Marius de Jong. ----Truus Valkering in VNMI-bestuur Mevrouw Truus Valkering, director public affairs en communication bij Corus Staal, is toegetreden tot het VNMI-bestuur. Binnen het bestuur zal zij zich voornamelijk bezig houden met milieu; zij is namelijk ook voorzitter van de onlangs opgerichte werkgroep milieu binnen VNMI. -----
Metallurgische industrie tekent convenant energiebesparing met overheid. De voorzitter van de VNMI heeft op vrijdag 2 oktober het Meerjarenconvenant Energieefficiency ETS-bedrijven (MEE) getekend. Hiermee spannen de energie-intensieve bedrijven in de metallurgische industrie zich de komende jaren nog meer in om het relatieve energieverbruik te verminderen. Voorzitter Wim Hamers: “De VNMI participeert al jaren in energiebesparingsprogramma’s, maar neemt ook veel eigen initiatieven om het energieverbruik te verminderen. Naast onze verantwoordelijkheid voor een duurzame wereld, is er ook een duidelijk economisch voordeel voor de bedrijven. Energie is duur en om de concurrentiepositie te verbeteren moeten we zo efficiënt mogelijk omgaan met grondstoffen. Dat is hier wederom bevestigd.” Met het tekenen van de MEE spreekt de metallurgische industrie met de overheid af om zich in te spannen om in 2020 20% energie-efficiency verbetering (EEV) ten opzichte van 2005 te realiseren. Hiernaast verplichten de bedrijven zich tot het opstellen van een Voorstudie en Routekaart naar de mogelijkheden om in 2030 50% EEV te realiseren. De VNMI was hier echter al mee bezig en is de eerste industriële branche die vorige maand haar Voorstudie al heeft afgerond en aangeboden aan de overheid. -----
15
Agenda
29 oktober
Nederlandse Metallurgische Industrie
Vergadering VNMI-Commissie
Zoetermeer
Energie-Efficiency (CEE)
29 oktober
VNMI-Workshop monitoring,
Zoetermeer
technologiestudie en EEP’s
4 november
Vergadering VNMI-werkgroep
Zoetermeer
Meerjarenconvenant Energie-efficiency ETS-bedrijven (MEE)
11 november
Jaarcongres FME
Nijkerk
23-24 november
European Aluminium Congress,
Dusseldorf
Aluminium Automotive
Meer informatie: www.aluminium-congress.com
Applications – Material for Lightweight Construction and Design
24 november
Vergadering SBM-bestuur
23 april 2010
Voorjaarsledenvergadering VNMI
23-25 juni 2010
INALCO 2010 “New Frontiers in
Zoetermeer
Eindhoven
Light Metals”
1 oktober 2010
Najaarsledenvergadering VNMI
Uzimet, Rijswijk
VNMI De Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI) is de brancheorganisatie van Nederlandse producenten van ruwe metalen en metaallegeringen en halffabrikaten daarvan. Bij de VNMI zijn die bedrijven aangesloten die zich bezighouden met de productie van en/of eerste verwerking van 'metalen in primaire vorm'. Postbus 190, 2700 AD Zoetermeer • T +31-(0)79 3531289 • F +31-(0)79 3531365 • E
[email protected] • www.vnmi.nl
Tekst: Hans-Peter Lassche • Vormgeving: BoulogneJonkers • Druk: Kapsenberg van Waesberge