MET ZOVEEL WOORDEN… Hoe inclusief zijn mijn liturgische en liedteksten (bedoeld)? door Sytze de Vries
1. CONTEXTUEEL 1.1. De Schrift: ontstaan in een context 1.2.De Schrift: gehoord in een andere context 1.2.2. De individualisering van de context 1.3. Hoe speelt de context van de ‘boodschapper’ mee? 2. DE CENTRALE VRAAG 2.1 De huwelijksinzegening 2.1.1. Huwelijk en Schrift 2.1.2. Schuivende panelen 3. MIJN PUBLICATIES 3.1. Onderscheid? 3.2. De homo als pastor 3.3. Homoseksualiteit niet thematiseren of problematiseren? 3.4. Waar en hoe speelde mijn eigen homoseksualiteit mee? 4. HOMOSEKSUALITEIT ALS ‘EXEGETISCHE ZOEKMACHINE’ 4.1. Het thema ‘vriendschap 4.1.1. Je vrijer is je bevrijder 4.2. Het thema ‘seksualiteit’ als erkenning van onze lichamelijkheid 4.2.1. Onvermoede inclusiviteit 4.2.2. Erotiek en religie 4.3. Huwelijksliederen 4.3.1. Hoe impliciet/inclusief mogen/moeten teksten zijn? 4.3.2. Hoe expliciet mogen/kunnen teksten zijn? 5. BEWUST DOORBREKEN VAN PATRONEN 5.1. Twee voorbeelden 5.2. Zijn ‘roze diensten’ exclusief? 5.3. Het eerste homohuwelijk 6. TENSLOTTE 6.1. Opa vertelt 6.2. Terug naar af?
1
MET ZOVEEL WOORDEN… INLEIDING VOOR HET WERKVERBAND VAN QUEER THEOLOGEN – 23 MEI 2014 Voorafje De vraag van het bestuur om mijn licht te laten schijnen over de inclusiviteit van de liturgische taal, bracht mij er toe een soort persoonlijk retro-perspectief samen te stellen: hoe heb ik dat zelf door de jaren gedaan? Mijn verhaal heeft daardoor – in waarschuw maar vast – een hoog ‘opa vertelt-karakter’.
1. CONTEXTUEEL We zijn hier als theologen onder elkaar, en daarom vertel ik niets nieuws wanneer ik nog maar weer eens vooropstel, dat 1. De taal van de Schrift contextueel is: zij is bepaald door de tijden en omstandigheden, waarin zij voor het eerst heeft geklonken en/of is opgeschreven. 2. Deze zelfde Schrift steeds gehoord wordt in een heel ander en wisselende context: die van de hoorders. Bestond er misschien ooit een (min of meer) gezamenlijke beeld van een horende gemeente, tegenwoordig is daarvan nog nauwelijks sprake. Meer dan ooit telt vandaag de persoonlijke, individuele context. Juist de individualisering – een zegen zowel als een vloek – heeft benadrukt hoe elk mens zijn/haar eigen omstandigheden heeft, die bepalen hoe er geluisterd wordt. Oftewel, in hedendaags jargon, of men ‘aangesproken’ wordt. Eerder nog zich aangesproken ‘voelt’. 1.2.2 Individualisering van de context Deze behoefte kan gehonoreerd worden door bijzondere kerkdiensten te houden, voor zgn. doelgroepen met ieder hun eigen specifieke omstandigheden: bijvoorbeeld a. op grond van leeftijd: zo ontstonden kinderdienst, tienerdienst, gezinsdienst, diensten voor bejaarden, diensten voor demente bejaarden, etc. of ook: b. al naar de sociaal-maatschappelijke omstandigheden: dat vroeg om industriepastoraat, gevangenispastoraat, studentenpastoraat, campingpastoraat, en recentere vormen als ‘Geloven op de Zuid-as’, toegesneden op de snelle kantoor-yup. of: c. op grond van muzikale of spirituele smaak: te denken valt aan de Taizé- en Iona-diensten, Cantate-diensten, Kunstvespers etc. en de jongste variant is: c. sekse- of gender-bepaald: zoals diensten-voor-en-met-vrouwen, roze vieringen, met inmiddels het hele scala van LHBT.
1.3 Hoe speelt de context van de ‘boodschapper’ mee: Ik heb voor een theoloog nu nog niets bijzonders gezegd: dit immers zijn de grondslagen van elke hermeneutiek. Van theologen/schriftgeleerden wordt verwacht dat zij de pendeldienst verrichten tussen beide contexten, die van de Schrift en die van de hoorder(s). Maar spannend wordt het voor mij – wanneer de officiële hermeneutiek ophoudt – als ik ook de vinger mag leggen bij de context, c.q. de omstandigheden van degene die tussen Schrift en gemeente c.q. individu heen en weer pendelt, de vertolker, van de hermeneut, de boodschapper. Oftewel, de liturg-predikant.
2
Waar en hoe speelt die mee? En speelt die onbewust mee, of wordt die bewust ‘ingezet’? Mag die überhaupt meespelen? 2. DE CENTRALE VRAAG Dit lijkt mij de centrale vraag voor vanmiddag. Ik wil die niet abstraheren en veralgemeniseren, maar belichten vanuit mijn eigen ‘liturgische geschiedenis’. Meteen dus maar op mijzelf toegepast: welke rol speelde en speelt mijn eigen homoseksualiteit in mijn functioneren als theoloog, predikant, liturg? En in mijn geval ook nog eens als leverancier van vele liturgische gebeds- en liedteksten? En in hoeverre was/ben ik mij daarvan bewust, of heb ik die willens en wetens ‘ingezet’?
2.1 De huwelijksinzegening Ik kan dat allereerst het beste illustreren aan mijn bijdragen aan huwelijksinzegeningen. Eerst een algemeen uitgangspunt: de menselijke relaties/verhoudingen zijn ‘schuivende panelen’. 2.1.1. Huwelijk en Schrift Wie aan de Bijbel een blauwdruk wil ontlenen voor het huwelijk, en zelfs voor een huwelijksmoraal, krijgt het moeilijk. Wie meent een vaste moraal te kunnen distilleren, die onveranderlijk is, miskent de blijvend schuivende patronen waarin mensen in de loop der eeuwen samen wonen en samenleven. Het gearrangeerde huwelijk van Izaak en Rebekka bv. (die elkaar pas lief kregen nadat zij het bed gedeeld hadden!) is van en heel andere orde, dan wat Paulus voor ogen staat in zijn huwelijksadviezen aan o.a. de gemeente in Efeze. En ons dominante concept van het romantische huwelijk is nog maar enkele eeuwen oud. Daar geldt enkel (nog) de liefde als vertrekpunt en basis. Een smalle basis, zoals steeds meer is gebleken, omdat die nogal eens te smal blijkt voor het concept ‘levenslang’. Mijn eerste huwelijk zegende ik in 42 jaar geleden: mijn eigen broer en schoonzus trouwden beiden ‘van uit het ouderlijk huis’, waren beide nog maagd, en zij kenden de traditionele huwelijksnacht. Daarna mocht ik vele stellen trouwen, maar bijna altijd al hadden zij al korter of langer samengewoond; soms betrof het ook een tweede huwelijk van gescheiden mensen. En mijn laatste inzegening was vorig jaar: twee mannen in de zondagse kerkdienst in de Oude Kerk van A’dam. Mijn eigen ‘geschiedenis’ laat die doorgaande verandering goed zien.
2.1.2 ‘Schuivende panelen’ Ik benoem dit algemene uitgangspunt, omdat ik me daardoor realiseer dat er een doorlopende beweging en verandering is, in hoe mensen ‘zich tot elkaar verhouden’. En die huwelijks verhoudingen blijven nog altijd schuiven, onder invloed van al maar veranderende maatschappelijke factoren, zoals: a. een toenemende levensduur die steeds meer ruimte biedt voor niet één levenslange, maar meerdere, opeenvolgende partners.
3
b. De toename van het aantal echtscheidingen en de opkomst van het patchworkgezin c. De toenemende erkenning dat de mensensoort niet zonder meer enkel in mannen en vrouwen onder te verdelen is. Ook hier neem ik maar weer mijn eigen ervaring als voorbeeld: In het begin van de 80er jaren werd steeds vaker de vraag gesteld, of er ook andere dan de klassieke huwelijkse vormen kerkelijk (in)gezegend mochten worden. Ik herinner mij een Amsterdamse regio-bijeenkomst van toen nog het WHT, waar pater Jan van Kilsdonk uitgenodigd was om zijn eigen – bepaald illegale – praktijk in dezen toe te lichten. Stellen kwamen van heinde en ver om door hem ingezegend te worden (als priester kon hij dat op eigen gezag doen) en hij weigerde principieel niemand. Heel het gezelschap meende, dat de kerk hier vooruit moest lopen op de maatschappelijke ontwikkelingen. Daar was toen van een burgerlijk huwelijk van anderen dan van een man en een vrouw nog helemaal geen sprake. Maar toen ik vroeg wie van de aanwezigen ook zelf zijn relatie zou willen laten zegenen, ging er geen enkele vinger omhoog. Het ‘nut’ van een homohuwelijk stond ons voor onszelf toen niet echt voor ogen. 3.1 MIJN PUBLICATIES Ik heb toen, in een van mijn eerste boekjes met liturgische teksten, 1 verschillende vormen van huwelijksdiensten opgenomen. Eén daarvan draagt de titel: een huwelijksliturgie. Een tweede: Zegening van de trouw tussen twee mensen. Bij herlezing valt het mij weer op, hoe ook in het eerste ‘formulier’ – dat ik zelf als voorganger doorgaans gebruikte voor een huwelijksinzegening van man en vrouw – nergens de sekse van de huwenden wordt ingekleurd. Waarom heb ik de woorden ‘man’ en ‘vrouw’ vermeden? Waarom is de huwelijksvraag en – belofte inwisselbaar? Ik kan de reden nu alleen nog maar raden: ik heb de beleden gelijkwaardigheid van man en vrouw willen onderstrepen. En ten tweede: ik heb zelf ook toen al toch de exclusiviteit van het huwelijk als een hetero-aangelegenheid willen vermijden. Discussievraag: Was/Is dat terecht? Of is het te zeer een gelijkschakelijking van een hetero- en homohuwelijk, en zouden juist de ‘verschillende beestjes’ wel bij hun verschillende namen genoemd moeten worden? En zo ja? Wat zouden die namen dan moeten zijn? Wat was het bijzondere in het tweede ‘formulier’? Misschien wel deze formulering: …elkaar zeggen zij trouw toe. Niet overal wordt hun dit gegund. Wanneer zij onze gemeenschap zoeken als de ruimte, waar hun liefde naam mag hebben, zullen wij hen niet beschamen. Die formulering komt mij nu wat pedant voor: een soort koestering van de eigen vooruitstrevendheid: kijk ons toch eens! Maar toch: toen dit inmiddels uitverkochte boekje 1
Sytze de Vries, ‘Op liefde gebouwd’, Meinema Delft, 1987.
4
werd opgenomen in een grote verzameling van een tweede deel Bij Gelegenheid 2heb ik deze woorden willens en weten zo laten staan. Ik heb de gemeenschap – zonder welke in het protestantisme immers een huwelijk niet ingezegend kan worden – bewust willen ‘activeren’, en haar medeverantwoordelijkheid willen onderstrepen. Toch gebeurde er iets bijzonders: bruidsparen kregen van mij steeds de keuze tussen de diverse formuleringen en in de loop van de jaren viel het mij op, hoe steeds vaker de ‘hetero-stellen’ kozen voor de formuleringen die oorspronkelijk voor stellen-van-hetzelfdegeslacht waren bedoeld. In de gesprekken kwam steeds naar voren, hoe de nadruk bij de geliefden meer en meer kwam te liggen op gelijkwaardigheid en wederzijdsheid, op kameraadschap en vriendschap . Ik laat de oorzaken daarvan rusten. Wel blijft voor mij de vraag, in hoeverre er ook sprake kan zijn van een ‘beïnvloeding’ door de andere, steeds zichtbaarder varianten van paarvorming…. Zoals bv. in mijn omgeving en familie heteromannen elkaar makkelijker zijn gaan zoenen, omdat ze het andere mannen zien doen…. 3.2. De homo als pastor Ik kon overigens in de voorbereidende huwelijksgesprekken nog wel eens een verbale ‘corrigerende tik’ uitdelen, wanneer ik constateerde dat één van beide partners nogal dominant kon zijn ten koste van de ander, of als het mij opviel hoe zij elkaar in de traditionele rol zagen of soms zelfs duwden. Ik geloof zeker, dat mijn eigen homoseksualiteit hierbij mede ‘sturend’ was. De behoefte/neiging om ook pastoraal snel de vinger te leggen bij enige vorm ‘onderdrukking’ of eenzijdige dominantie, komt voort uit de eigen geschiedenis. Wanneer je zelf als homo de dominante en soms exclusieve overheersing van een hetero-georiënteerde maatschappij kent, herken je ook sneller elders discriminatoire attitudes. De voorkeur voor de ‘underdog’ is meer dan gemiddeld ontwikkeld. Die ‘overgevoeligheid’ speelde in het pastoraat een rol, en al evenzeer bij de accenten die ik soms in de prediking legde. Het was niet toevallig dat in de beginjaren van de ontwikkeling van een feministische theologie er een zekere solidariteit ontstond tussen vrouwen én homo’s: het was de herkenning van een leven ‘onder druk’, waarin de ruimte voor eigenheid niet bestond of je niet werd gegund. Het was een ‘uitruil’ van solidariteit. 3.3. Homoseksualiteit niet thematiseren of problematiseren? Overigens heb ik zelf zelden of nooit het thema homoseksualiteit gethematiseerd in de prediking. Dat is een bewuste keuze geweest, en geen ‘bangigheid’ om mezelf bloot te geven. Maar deze keuze had eerder een theologisch uitgangspunt: ik meen, in de lijn van de Schrift, dat niet zelfbevrijding en zelfverwerkelijking de hoogste prioriteit verdienen in prediking en toerusting. Binnen de gemeenschap van Christus lijkt het mij er allereerst om te gaan, om voor anderen de ruimte te maken, anderen te ‘bevrijden’. Wij zullen ‘verloste’ mensen zijn! Die insteek heeft voor mij ook een praktisch-homiletisch aspect: ik acht de kansel niet de plaats voor een zelfexplicatie van de voorganger. Ik geloof ook eerder dat zoiets averechts werkt en ‘de zaak’ geen goed doet. Anders ligt het in het groepsgesprek binnen het 2
Sytze de Vries, Bij Gelegenheid II, woorden voor gedenkwaardige dagen. Zoetermeer 2005.
5
toerustingswerk: daar worden inzichten immers naast elkaar op tafel gelegd, ook persoonlijke, en desgevraagd ook de mijne. Dat werd voor mij het meest concreet, toen de kerkenraad én vervolgens een gemeentevergadering in mijn Amsterdamse Oude Kerk de beslissing moest nemen of men ruimte wilde geven aan aanvragen voor inzegening van niet-huwelijkse relaties, halverwege de jaren ’90. Daarbij werd mijn theologische beschouwing over hoe ‘zegen’ en ‘inzegening’ bijbels te verstaan zijn, aanzet voor het gesprek. Maar doordat mijn eigen homoseksualiteit voor niemand een geheim was, (evenmin als die van sommige andere kerkenraadsleden) kon het ook meteen méér worden dan een gesprek ‘over’ anderen. In deze zelfde kerk worden de voorbeden op de zondagmorgen door ambtsdragers en gemeenteleden gedaan. Met een grote regelmaat werd daar gebeden voor de ruimte voor de homoseksuele liefde en leefvormen. Als voorganger is het weldadig je dan in de voorbede vanuit je gemeente ‘gekend’ te weten. 3.4 Waar (en hoe) speelde mijn eigen homoseksualiteit wel mee? Tien jaar eerder was dus al mijn boekje ‘Op liefde gebouwd’ verschenen. Teksten die – zoals de ondertitel luidt – ‘trouw toezeggen en om vertrouwen vragen’, zoals de ondertitel luidt. Ze zijn ontstaan vanuit zowel een pastorale als een persoonlijke behoefte. Ik realiseer me – achteraf meer nog dan op het moment zelf – dat voor mij het Bijbelse grondwoord in alle menselijke relaties trouw is. Trouw is een fundamenteel aspect van de Godsnaam. Die Naam, in de ‘zelfexplicatie naar Ex. 34, kan de pijler kan zijn voor ons menselijk samenleven, in welke situatie of vorm dan ook; in wisselende context dus. De nodige huwelijksgesprekken, maar ook gesprekken met mensen waarvan het liefdesleven vastgelopen was, of onvervuld bleef, hebben mij geleerd, hoe moeilijk mensen soms hun diepste gevoelens hier kunnen verwoorden. En temeer omdat mijn eigen liefdesleven ook niet van een leien dakje ging, laat staan over rozen, en door de jaren heen ook de nodige zelfreflectie vereiste, ontwikkelde ik een extra fijngevoeligheid voor dat van anderen. En dat levert, met het talent om de goede woorden te kunnen vinden, teksten, liederen en gedichten op, waarin anderen zich kunnen herkennen en waarmee zij een beetje ‘vooruit geholpen worden’. Teksten, waarin het verlangen verwoord wordt. Teksten, die naam geven aan de teleurstelling, aan wat er ontbreekt, wat pijn doet ook. Ik verplaats me daarbij zingend, biddend, en soms ook ‘onderwijzend’ (alle drie behoren immers tot het vakgebied van de voorganger) in de situaties van anderen. Maar ze worden allemaal wel degelijk ook belicht door mijn eigen situatie, en mijn ‘status’, mijn verlangens en teleurstellingen, mijn vreugden en verdrieten als homo. 4. HOMOSEKSUALITEIT ALS ‘EXEGETISCHE ZOEKMACHINE’ De meeste van mijn teksten zijn ‘inclusief’. Soms bedoeld én vaak ook onbedoeld. Soms zijn er teksten, die ik expliciet wel degelijk vanuit mijn eigen situatie heb geschreven, maar die blijkbaar toch zo ‘open’ zijn, dat ook anderen zich er in kunnen vinden. Toch is mijn eigen homoseksueel perspectief wel degelijk richtinggevend geweest. Ik noem daarbij een aantal thema’s: 1. het thema vriendschap 2. het thema seksualiteit / Hoogliedstudie 3. huwelijks- en liefdesliederen 4. omgekeerde rolpatronen 6
4.1 Het thema ‘vriendschap’. In het genoemde boekje ‘Op liefde gebouwd’ staat ook een drietal teksten/gedichten, die vriendschap als thema hebben. Mijn eigen verlangen naar een andere man, én de ervaring met zo’n andere man, hebben deze teksten opgeroepen. Ze zijn niet ontbloot van een romantiserend verlangen – zeg ik nu. Maar ze beschrijven dan ook niet alleen, ze verwoorden vooral ook, hoe het zou moeten of kunnen zijn. Toch zijn deze teksten meermalen voor een huwelijksinzegening uitgekozen, juist door de vrouwelijke partner. Wellicht zagen zij in mijn woorden ook hun ‘ideale man’ getekend? Het woord ‘vriend’ en ‘vriendschap’ blijkt ook in veel van mijn liedteksten voor te komen. Blijkbaar ligt het ook ‘vooraan’ in mijn woordenschat. Met name ook in liederen, die ik de laatste jaren rond Passie en Pasen schreef: uit ‘Het lied van Petrus’:3 Die ons tot vrienden ooit gekozen had en ons liet delen in zijn groot vertrouwen, die mij de rots dacht, waarop hij kon bouwen – was ik de vriend, die dat nooit meer vergat? uit ‘Het lied van Judas’:4 Toch noemde hij mij nog zijn vriend, een eer die ik niet had verdiend. Heeft hij dan niet mijn dubbelzinnigheid gezien? uit ‘Het lied van Maria van Magdala’5: In het volle licht van Pasen hoort Maria haar naam. Weer wordt het lente, bloeien alle bomen, want haar vriend is opgestaan.
4.1.1 Je vrijer is je bevrijder Het woord ‘vriend’ is een zelden in de Bijbel voorkomend woord. De Bijbelse context is gestempeld door het familie-denken. Je familie, je bloedverwanten vormen de eerste en belangrijkste sociale kring En wie – zo bijvoorbeeld in de terminologie van Paulus – zich daaruit losmaakt om Christus te volgen, wordt opgenomen in de familia Dei, het huisgezin van God. De gemeente is je nieuwe ‘stamverband’ waar je dan je broeders en zusters vindt. (Zou die behoefte om in een herkenbaar verband te leven soms ook de achtergrond zijn van de uitdrukking ‘van de familie zijn’?) Familie is ‘aangeboren’, vriendschap is een zaak van keuze en verkiezing. In onze maatschappelijke orde is de vriendenkring veel belangrijker geworden, heeft soms zelfs prioriteit boven familie. Des te opvallender (en ook uitzonderlijk) is het, wanneer Jezus in zijn Johanneïsche afscheidsrede zijn leerlingen zijn ‘vrienden’ noemt:
3
Sytze de Vries, Jij mijn adem. Verzamelde Liederen. Zoetermeer 2009. Lied 130 Sytze de Vries, Utrechtse Katernen, deel 2, Utrecht, 2013 5 Ongepubliceerd 4
7
Ik noem jullie geen slaven meer, want een slaaf kent niet het doen en laten van zijn meester. Nee, jullie heb ik vrienden genoemd, want alles, wat ik van de vader heb gehoord, daarin heb ik jullie gekend. (Joh. 15:15) Die tekst heeft mij als homoseksueel van meet af aan ‘getriggerd’, en ik heb hem ook meermalen als trouwtekst benut. In alle gevallen dus voor een man-vrouw-situatie. Vriendschap is hier het tegendeel van slavernij! Het curieuze is, dat hier de etymologie van onze Nederlandse taal daarmee in de pas loopt! ‘Vriend’, (eig. vrieënd) is het tegenwoordig deelwoord van die bekende bezigheid ‘vrijen’. In feite betekent het: vrij maken. Je vriend(in) is je vrij(st)er! Maar ‘vrij’ is op zijn beurt weer afgeleid van ‘vrede’. Vrijen is dus ook in die zin: bevredigen, de ander vrij maken, vrede schenken. (Piet Oussoren vertaalt in zijn Naardense Bijbel het Hebreeuwse grondwoord chesed met vriendschap. Het is het woord waarin trouw en solidariteit samengaan. In het Ivriet, het moderne Hebreeuws, is chesed ook het oord voor vriend. bv. Ps. 85:8,9 : doe ons uw vriendschap weer zien… Ik mag horen het woord tot zijn gemeente, zijn vrienden (chassidim)
4.2 Het thema ‘seksualiteit’ als erkenning van onze lichamelijkheid Ik herinner mij nog uit mijn allereerste jaren hoe de terminologie verschoof van homofilie naar homoseksualiteit. Voor nogal wat mensen aanvankelijk een ietwat ‘bedreigend’ woord: het noemde de dingen wel erg bij de naam. Voor mij was het een verademing: het woord benadrukte, dat het niet in de laatste plaats ook gaat om lichamelijkheid. Ik heb een grote voorliefde voor het Oude Testament. Het aardse, fysieke leven in al zijn facetten – ook al is het onder de hoede van de hemel – staat er centraal. Ik heb dat als bevrijdend leren ervaren; het stelde de calvinistische moraal van mijn opvoeding er discussie, en leerde mij in alle volheid en vrijheid te genieten van (ook) seksuele ervaringen. Dat resulteerde in twee voor mij belangrijke ‘theologoumena’: 1. Onze lichamelijkheid heeft een religieuze/godsdienstige dimensie. 2. Onze lichamelijkheid is ten diepste verbonden met onze sterfelijkheid. Mijn belangstelling voor de theologische reflectie op het Hooglied is daarvan gevolg. Ik kom daar straks nog op terug. Op die religieuze dimensie in mijn ‘liefdesteksten’ hebben eerst vooral anderen mij gewezen. Het heeft mij zelf tijd gekost dat ook te onderkennen. Zeker toen iemand, na een radiouitzending me ooit toevoegde: ‘Nou, God zit bij jou ook op de rand van je bed!’…. Woorden die mij te denken gaven. De vraag blijft, wat de oorzaak is. Heeft mijn, indertijd zeker ‘alternatieve’ weg om tegen de stroom in mijn eigen seksualiteit te ontdekken, mij hier extra gevoelig gemaakt, en heeft de theologie dat misschien versterkt? 4.2.1 Onvermoede inclusiviteit
8
In hetzelfde boek Op liefde gebouwd is een gedicht opgenomen, dat ik – romanticus die ik ben – schreef, misschien meer als verlangen, als wensdroom dan als realiteit. Het verlangen naar wat ik blijkbaar ten diepste zoek in een liefdesverhouding. DAT IK DE NAAM MAG ZIJN VAN JOUW VERLANGEN Dat ik de naam mag zijn van jouw verlangen wekt in mij een nog nooit vermoede kracht. Jij hebt mij bij mijn eigen bron gebracht en stromen mag ik, vrij en onbevangen. Jij brak mijn doolhof van gedachten open en hebt mij stapvoets uit mijzelf ontward. Gretig je gangen gravend naar mijn hart ben jij op wat ik zelf niet wist gestoten. Het vuur dat smeulde en vergeten brandde onder de as, riep jij in mij terug. De vonk herleeft, geeft aan zijn vlammen lucht en ik ontvang mijn vrijheid uit jouw handen. Dat ik de naam mag zijn van jouw verlangen heeft heel het harnas om mijn ziel gekraakt. Ik weet mij aan mijn naakte huid geraakt die, niet verborgen meer, nu alle licht wil vangen. Ik weet nog dat dit gedicht ontstond, toen mijn toenmalige relatie nu net niet die diepgang kreeg, die ik blijkbaar zocht. Maar voor mij hoort hier nog altijd ‘een bepaald gezicht’ bij. En nog steeds, bij het lezen, ervaar ik iets van dat lijfelijke verlangen. Wie schetst mijn verwondering, toen ik jaren later een brief kreeg uit de Abdij van Zundert, het klooster Maria Toevlucht. Die bevatte het verzoek deze tekst, met de door de eigen cantor geschreven melodie, te mogen opnemen in de kloosterliedbundel, want “onze monniken zingen het graag tijdens de eucharistieviering”. Mijn verbazing was groot, en mijn eerste gedachten over wat die monniken er wel niet allemaal bij dachten, zijn niet voor herhaling vatbaar. Maar gaandeweg ben ik gaan begrijpen, dat de lichamelijke liefde een zeer religieuze dimensie heeft, en – omgekeerd – de godsdienst een relationele, iets dat culmineert in de mystieke beleving. En nog juist dezer dagen ontving een de volgende brief van iemand anders: Eind 2003 heb ik een geslachtsaanpassende operatie ondergaan. IN de paasnachtdienst van 2005 heb ik samen met de gemeente stilgestaan bij mijn kinderdoop, mijn ommekeer, mijn transformatie en mijn nieuwe naam. Ik dankte, dat ik mijn levensweg nu in heelheid kon gaan, met een nieuw gezicht en een nieuwe naam: de naam van mijn verlangen. (…) Toen heb ik die naam in het doopregister geschreven. Een ontroerend moment. Ik besloot met een gedicht van Sytze de Vries, dat mijn worsteling en ommekeer prachtig vertolkt….. 9
4.2.2 Minne en mystiek / erotiek en religie Dat religie en lichamelijkheid zich zo kunnen verbinden, is mij nog duidelijker geworden, toen ik mij bezig ging houden met het Hooglied. Een studieverlof, gevuld met vertalen en exegetiseren, resulteerde in het boek ‘liefde op het lijf geschreven’.6 Vanwaar die keuze? Ik citeer uit het voorwoord: Nu is het Hooglied een uitermate ‘heteroseksueel’ geschrift. En ik ben dan wel een man, maar een homoseksuele man. Bij het lezen en bestuderen van teksten die lichamelijkheid en erotiek bezingen blijft dat niet buiten schot. Ik heb ontdekt dat dit gegeven voor- en nadelen heeft. Er worden liefdesverlangens en -ervaringen beschreven zijn, die anders zijn dan de mijne. Maar toch ook: waar ik ontdekte hoezeer klassieke rol- en verwachtingspatronen voor ‘een’ vrouw en ‘een’ man ontbreken in het Hooglied en initiatieven in de liefde over en weer gaan, was er van afstand geen sprake. Want homoseksuele relaties kennen eveneens een dergelijke wederkerigheid, omdat er ook voor homoseksuelen niet die vaste en voorgeschreven rollen zijn. Ook kan de herkenning liggen in het ‘onconventionele’ van het Hooglied. De moed om het eigen verlangen sterker te laten zijn dan wat de omgeving voor fatsoenlijk en moreel houdt, kon ik delen met mijn ‘zusterlief’. En tenslotte vaak ook haar woorden. omdat ik zelf immers ook van ‘hem’ droom en naar ‘hem’ verlang. Frans Rosenzweig vat heel het Hooglied samen in de woorden ‘Also liebt Gott auch’7. God licht op in onze menselijke liefde, ook in alle vleselijkheid; tenminste wanneer die bevrijdend is. En de theoloog Heiko Miskotte schrijft het zo: “Wordt niet de mystiek, en daarmee het mysterie, in de minnen zelf vermoed en gevonden?”8 Seksualiteit als bevrijding Het moge inmiddels duidelijk zijn: erotiek en seksualiteit (vrijen) zijn – gevoed ook door mijn omgang met de Schrift – voor mij vooral een zaak van bevrijden. Zodra seksualiteit een machtsmiddel wordt, waarmee de ene mens de andere ‘er onder houdt’, ontwaar ik grenzen. Daarin ligt ook voor mij de koppeling tussen de vrijheidslievende geliefden uit het Hooglied en het bevrijdend handelen van Israëls God.
4.3 Huwelijksliederen In het Nieuwe Liedboek 2013 zijn twee van mijn liedteksten opgenomen, die beide (Lied 791 en Lied 792) geschreven zijn voor huwelijksdiensten, waarvan de voorgesprekken ook voor mij zelf verrijkend waren. Wanneer ik ze herlees, met het oog op deze inleiding, doe ik dat met de vraag:
4.3.1 Hoe impliciet/inclusief moeten/mogen teksten zijn?
6
Liefde op het lijf geschreven. Een wandeling door het Hooglied. Meinema. Zoetermeer. 1995. Frans Rosenzweig, Stern der Erlosung, Frankfurt 1990. (3e dr.) 8 e H.H.Miskotte, Als de goden zwijgen. Haarlem 1966 (3 dr.) 7
10
Deze teksten zijn, naar ik vernomen heb, opgenomen omdat ze in alles inclusief zijn, en niet exclusief voor een klassieke huwelijksinzegening van een heteroseksueel stel. Als dichter/zanger spreek ik hier ook van ons en wij. Ik kan ze als homo voluit zingen en meezingen. En dat is ook steeds de opzet geweest. Ik constateer wel, dat in beide liederen wel een verwijzing voorkomt naar de Bruiloft in Kana, klassiek een recyclebare trouwtekst: Liefde laat zich voluit schenken als de allerbeste wijn. Liefde blijft het feest gedenken waarop wij uw gasten zijn. (Lied 791 vers 5) en Gij komt en schenkt de beste wijn waar wij elkaar tot zegen zijn, tot liefde voorbestemd. (Lied 792 vers 4) Maar ik acht dat niet een man-vrouw-lied, het gaat immers niet om het bruidspaar, maar om de wijn. De vraag naar de inclusiviteit roept toch ook een tegenvraag op: 4.3.2 Hoe ex-pliciet mogen/kunnen teksten zijn? In mei 2011 werd op instigatie van de Nederlandse Raad van kerken in de Utrechtse Dom door de gezamenlijke kerken een verklaring ondertekend, die alle geweld tegen homo’s veroordeelde. Mij was gevraagd voor die gelegenheid een lied te schrijven. Het werd: ONGESTRAFT MAG LIEFDE BLOEIEN9 1.
Ongestraft mag liefde bloeien, vrijuit zoeken naar de zon. Liefdes loop verdraagt geen boeien: laat haar stromen als een bron!
2.
Laat de liefde maar gebeuren als een wonder van het licht, als een regenboog vol kleuren door de hemel zelf gesticht.
3.
Niemand houdt de liefde tegen waar zij langs de straten gaat. Wie met liefde is gezegend, koestert wie om liefde gaat.
4.
God verhoede dat er iemand in de liefde wordt gekrenkt.
9
Gedacht als ‘pendant’ bij mijn (bestaande) liedtekst ‘Liefde, eenmaal uitgesproken’, aanvankelijk in de bundel Tussentijds, nr. 48. Nu ook in het Nieuwe Liedboek als Lied 791. De melodie is ook wel bekend als ‘Love divine, all love excelling’ uit het English Hymnal, of (meer nog) ‘Door de nacht van smart en zorgen’,
11
Ware liefde oordeelt niemand, maar aanvaardt haar als geschenk. 5.
Liefde vraagt ons om ontferming tegen wie haar vlammen dooft. Wie haar rechten wil beschermen vindt in liefde zelf geloof.
6.
Wie voor liefde is geschapen vreest ook niet bij tegenwind. Liefde is het hemels wapen dat de angsten overwint.
7.
Leg de liefde niet aan banden, gun haar gang de vrije loop. Geef haar bloemen nooit uit handen, want haar vrucht is onze hoop!
8.
Ongestraft mag liefde bloeien, vrijuit zoeken naar de zon. liefdes loop verdraagt geen boeien, laat haar stromen als een bron!
Uiteindelijk is de tekst door de organisatie terzijde gelegd, als zijnde te expliciet. Voor zover ik begrepen heb was de verwijzing naar de regenboog de ‘boosdoener’. Uiteraard is dit Bijbelse teken van de trouw van God gekozen omdat het de banier is van de homobeweging. Ik vermoed dat vooral de afkeuring het bredere kader gold van de zinsnede, dat de liefde is als een regenboog van kleuren, door de hemel zelf gesticht. Het is impliciet mijn credo dat elke vorm van menselijke liefde, die bevrijdend werkt een godsgeschenk is. En dat wordt niet door alle ondertekenaars (blijkbaar) onderschreven. (De tekst is even later afgedrukt, samen met een interview met mij door Tom Mikkers in het boekje Coming out Churches.10 En op een overbekende Engelse melodie in mijn boekje Het liefste Lied van overzee.11) 5. BEWUST DOORBREKEN VAN PATRONEN De erkenning van homoseksualiteit heeft ook kerkelijk een korte, en nog niet voltooide, geschiedenis. Zij is een nieuw ‘gegeven’, en als thema is zij in het klassieke liturgische taalveld van de kerk dan ook niet of nauwelijks aanwezig.12 Hooguit hebben de samenstellers van het Dienstboek en het nieuwe Liedboek de bestaande exclusiviteit van een mannelijke woord- en taalgebruik te vermijden, en gezocht naar inclusieve, dat willen zeggen vrouwen én mannen insluitende taal. Maar de zoektocht naar een taal die ook recht doen ‘LHBT’ is nog geen officiële, eerder een experimentele. De terreinen van de exegese én de liturgie zijn daarvoor de eerstaangewezen, om de grenzen te verleggen. Ik heb zelf in mijn eigen praktijk gemerkt, dat ik zelfs vaak eerst een 10
Coming out churches. Gods voor kerk en homo. Zoetermeer 2011. Het liefste lied van overzee, 60 vertalingen en nieuwe teksten op klassieke Engelse hymns. Vught 2012. 12 Deel II van het Dienstboek, een proeve, bevat vormen voor de ‘zegening van andere levensverbintenissen’. 11
12
liturgische nieuwe taal moest scheppen, vóórdat ik een uitgewogen theologische mening had. Zogezegd ‘Lex orandi et cantandi, lex credendi’: wat wij zingen en bidden, geloven wij ook. Het was en is mijn manier, om het gesprek en die bezinning op gang te helpen. In diezelfde trant heb ik ook al in de tachtiger jaren een zogenaamde ‘echtscheidingsliturgie’ gepubliceerd, die inmiddels ook in het tweede deel van het Dienstboek is opgenomen13. En in het nieuwe Liedboek staat zelfs een lied, dat gezongen/gebeden kan worden wanneer mensen hun opgebroken huwelijk voor Gods aangezicht willen brengen14. 5.1 Twee voorbeelden Het kan soms ‘eye-openend’ zijn om voor een overwegend heteroseksueel gezelschap het vertrouwde beeld te doorbreken, en roldoorbrekend een ander perspectief te bieden. 1.Zo heb ik eens in de Oude Kerk een Nachtwake (Vigilie) gehouden, waarbij binnen een liturgisch kader van muziek, liederen en gebeden, de tekst van het Hooglied integraal werd uitgespeeld door twee mannelijke acteurs. De voor sommige aanwezigen opgeroepen vervreemding werd juist door de overige liederen en gebeden in een kader gezet, waardoor zij niet enkel toeschouwers bleven, maar ook deelnemers werden. 2. Een tweede voorbeeld: De Bijbel geeft voor het collectief van ‘het volk, de gemeenschap, de gemeente, de kerk’ nogal eens vrouwelijke beelden: het meisje, de bruid, de ontrouwe vrouw, etc. Soms wordt dat beeld geconcretiseerd in de bv. de figuur van Maria. Ik heb daar graag de nadruk opgelegd, en ook meermalen de vraag aan gekoppeld, wat daarvan de consequenties zijn voor het kerkbeeld van een kerk, die lange tijd – en soms nog altijd tijd – door mannen werd geleid. Wat deed het met hen, als zij zich realiseerden dat zij gezamenlijk in een Vrouw werden gerepresenteerd? Had dat ook gevolgen voor hun kerkbeeld? Of zou het dan niet moeten hebben? 5.2 Zijn ‘roze diensten’ exclusief? Een dergelijke omkering – of op zijn minst verbreding – van het perspectief vindt ook plaats bij zogenaamde ‘roze kerkdiensten’. Daar staat niet allereerst de verandering van de blikrichting van een doorsnee-gemeente voorop, als wel het ruimte maken voor een eigen godsdienstige beleving van hen, die tegenwoordig met de afkorting LHBT worden benoemd. Laat ik ook hier mijn eigen ervaring mee laten spreken: Ik was student in Groningen, waar toentertijd één homokroeg was. Die frequenteerde ik, bezig uit de kast te komen, met enige regelmaat. Wat ik mij daarvan vooral herinner was het gevoel van veiligheid. Ontspannen, zonder vreemde ogen op je gericht te zien, zonder te bedenken wat ‘men’ van je gedrag zou vinden. Dat was ‘toen’. Ik heb sindsdien een enkele maal een viering meegemaakt op een roze zaterdag of zondag. In mindere mate riep die dezelfde beleving op, de sterke emotie van het ‘onder ons en onder elkaar zijn in Gods Naam’. Zoals de vrouwenbeweging aanvankelijk voor haar bijeenkomsten een ‘moratorium’ (voor mannen verboden dus) behoefde, zo kon ik mij dat ook voorstellen voor de homobeweging. Wel kreeg ik er soms het gevoel, dat de HERE-God er royaal voor het karretje van de homoseksuele en lesbische ‘self-pride’ werd gespannen. En, zoals we weten, Hij is wel lankmoedig en geduldig, maar toch… 13 14
Dienstboek, een proeve. deel II, Leven, Zegen, Gemeenschap. Zoetermeer, 2004. Pag. 391v. Liedboek, Zingen en bidden in kerk en huis. Zoetermeer 2113, Lied 795
13
Ondanks mijn reserves meen ik, dat dergelijke kerkdiensten nog altijd hun nut hebben. Zeker voor diegenen, die in hun eigen kerk onwelkom zijn of genegeerd worden. Daarom heb ik ook het verzoek aanvaard om een lied te schrijven de komende roze viering in augustus in Amsterdam. Al zal het, wat mij betreft, een tekst moeten worden, die meerduidig moet zijn, en niet exclusief alleen in een dergelijke dienst aangeheven kan worden. Het kerklied is voor mij nooit een strijdlied, want dat bezingt alleen het eigen gelijk en de eigen overwinning. Er speelt ook een psychologisch effect mee: die behoefte aan ‘veiligheid’, dat verlangen om ‘gewoon’ gevonden te worden, kan ook in woorden, teksten en liederen worden uitgedrukt. Ik herinner mij de Gay Games in Amsterdam, in 1995. In de Oude Kerk werd toen een kerkdienst gehouden voor de deelnemers, en voor ieder die dat mee wilde maken. De kerk was gevuld met 1500 mensen, overvol. En voor mijzelf, als mede-voorganger, was het een belevenis. Met, heel demonstratief, op de voorste rij, een uit volle borst meezingende burgemeester Schelto Patijn. Wat ik mij van die week van de Spelen nog het meest herinner, is hoe heel de binnenstad van Amsterdam overvol was met homo’s en lesbo’s. We waren allemaal te herkennen aan de accreditatiekaarten om onze nek, waarmee we ook gratis de trams in en uit konden gaan. En toen iemand eens opmerkte dat er wel erg veel roze types, een beetje te veel zelfs, in de stad waren, realiseerde ik me ineens de omkering van het normale bestaande: ‘we’ waren in de meerderheid! En de hetero’s hadden er moeite mee om tijdelijk een minderheid te zijn. Ik heb hen toen meerdere malen er op gewezen, hoe ‘wij’ ons vaak zo voelden, als ‘zij’ alleen maar in die week.
5.3 ‘Mijn’ eerste homohuwelijk En vorig jaar dan mocht ik dan zelf voor het eerst een verbintenis tussen twee mannen inzegenen. In ‘mijn’ Amsterdamse Oude Kerk, in de geheel gevulde zondagse eredienst, in een dienst van Schrift en Tafel. In alles een feest, niet in de laatste plaats voor mijzelf. Het bijzondere was, dat alle tot dan toe door mij geschreven en gebruikte liturgische teksten en liederen – door de heren zelf geselecteerd – voldoende waren voor een uiterst feestelijke dienst. Alleen de preek was nieuw; en ook daarin heb ik geen woord gewijd aan het voor sommigen toch nog ‘alternatieve’ karakter van deze inzegening. Maar aan de teksten zelf was niet te zien dat het hier om een homohuwelijk ging. Dat was alleen aan de namen te horen, en aan de twee op de knielbank te zien. Dat was ook een bewuste keuze, en in wezen ook een demonstratie: we wilden ook dat het ‘gewoon’ zou zijn, de normaalste zaak van de wereld. Maar voor mijzelf was het ook de ‘oogst van vroeger jaren’: mijn teksten waren blijkbaar altijd al zo inclusief geweest, dat ze ook in deze andere setting volledig dienst konden doen. Uit de reacties bleek dat juist ook de kracht van de dienst: er waren nogal wat mensen, met name uit de vriendenkring van de huwenden, die zelf slechte ervaringen met hun eigen kerken hadden gekend. En de tranen die ik hier en daar zag, waren dan ook niet alleen maar tranen van vreugde of ontroering. Ook verdriet en woede, zo bleek mij uit hun verhalen tijdens de receptie . En dan hun constatering dat hier het bijzondere juist in het gewone lag, had hen geraakt. Tenslotte: opa vertelt
14
Ik realiseer me, hoe veel van mijn verhalen een hoog ‘Opa vertelt’-karakter hebben. De ontwikkeling gaat door. Uw gezelschap draagt inmiddels een andere naam. Vanaf de oprichting ben ik lid geweest, van de ‘hodo’s’, zoals we toen zeiden. En ik herinner me nog hoe bij een landdag op het Seminatie Hydepark, het ene lid stiekem achterom binnen kwam, en een ander met een sjaal over zijn hoofd het gebouw betrad, alles uit angst door andere daar loslopende ringcollega’s herkend te worden. Er is sindsdien veel ‘veranderd, én gewonnen. De wereld is niet meer verdeel d in homo’s en hetero’s. Ik leerde spreken van Holebi’s, en heb geleerd dat ook dat al niet meer politiek correct is. Jammer voor mij dat ik zo de pest heb aan afkortingen, of ik nu val onder LHBT of PKN. Maar ik weet, hoe steeds nieuwe en andere groepen mensen ondervinden niet geaccepteerd te worden in hun eigenheid. En zelfs zo lang homo’s nog op hun datingsites vermelden dat ze ‘straight looking’ zijn, of ‘geen vrouwelijk type’ dan denk ik, dat er nog veel te winnen valt. Nog altijd ligt blijkbaar de norm buiten henzelf, en in niet het recht durven doen aan woe zij zelf ten diepste zijn, in hun eigen – aardigheid, hun eigen geaardheid. Daar blijft voor mij ook dat theologisch momentum actueel, dat ik al eerder voor mij zelf leidend noemde: ruimte maken voor anderen, anderen bevrijden. Het voornaamste bestaansrecht, meen ik, juist ook voor een gezelschap als dit. Terug naar af? Soms moet je ook weer in je eigen sporen terugtreden. Zo dacht ik, dat discussies over de aloude vraag uit de vorige eeuw ‘Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit?’ al lang tot het verleden behoorde. Ik heb tenminste zelf alle geschriften boekjes uit die jaren al lang bij het oud papier gedaan. Toch te vroeg? Vorige jaar werd ik gevraagd om een middag voor te zitten van de Werkgroep voor homo’s aan de VU. Ik was uiterst verbaasd, zelfs ietwat verbijsterd, dat de meeste vragen toch weer daarover gingen. Ik leerde zo ook wel weer, dat al die vragen blijkbaar nog levensgroot zijn in wat we de ‘kleine orthodoxe kerken ‘noemen, waar gezelschappen als Contrario e.d. functioneren. Ik heb wel iets geleerd in al die jaren. Als ik al op dit soort vragen inga, is dat nooit zonder meer in een welles-nietes-gevecht over Leviticus 19 of Romeinen 1. Dat is voor mij zo heilloos en verhardend, dat ik er niet eens meer aan wil beginnen. Maar ik probeer het gesprek meteen in de breedte te voeren, en te vragen naar de gebezigde Schriftopvatting, naar de manier waarop men de Bijbel wil lezen. Want daar ligt voor mij telkens het springende punt. Daarover moet het gesprek, de discussie eigenlijk gaan. En dan komen de issues over homoseksualiteit in een grote rij van andere thema’s, waarover men zijn Schriftopvatting graag laat orakelen. En dan kom ik terug bij waar ik begon: de context van de Schrift, de context van de hoorder, én tenslotte ook de context van de interpreet en vertolker. Wat mij betreft, ik blijf een zingend, dichtende homo, maar ik hoop dat iedereen met mijn liedjes van verlangen kan instemmen. Schalkwijk, april/mei 2014 Sytze de Vries
15