De interActie DataBank is in 5 jaar tijd gegroeid van 9 naar meer dan 50 apotheken. We beschikken nu over de medicatiehistories van een populatie van bijna 500.000 personen, van wie we sommigen al 10 jaar terug kunnen vervolgen. In het begin hielden we avondvergaderingen waarop een groot deel van de deelnemende apothekers aanwezig was. Met de huidige omvang is dat niet meer mogelijk. Toch willen we deelnemende apothekers graag betrekken bij het werk dat we doen met de databank. In deze nieuwsbrief berichten we over resultaten van onderzoeken, die voor de farmaceutische patientenzorg in de openbare apotheek van belang kunnen zijn. We willen ook iets nieuws gaan proberen. We willen samen met apothekers uit apotheken waarvan we al gegevens in huis hebben zorg-projecten opzetten die aansluiten bij het onderzoek dat op de Universiteit gebeurt. Zo kunnen praktijkapothekers de mogelijkheden van de databank benutten met gegevens die van henzelf afkomstig zijn. Zie het stuk over scholing voor apothekers in deze nieuwsbrief. Dit initiatief komt in de plaats van de wetenschappelijke voorjaarsdagen die we in voorgaande jaren georganiseerd hebben.
Sinds kort is de databank met nog eens 5 apotheken uitgebreid: de apotheek-cluster in Zutphen maakt nu ook deel uit van de InterActie DataBank. Welkom! In totaal leveren nu 53 apotheken gegevens aan de databank. Het verzorgingsgebied van deze apotheken omvat ca. 500.000 personen. We zijn niet meer op zoek naar nieuwe apotheken.
In de gemeente Groningen zijn 20 apotheken. In deze apotheken zijn verscheidene patiënten aanwezig die -in de historie- ook in andere apotheken aanwezig zijn. Voor ons was het een ingewikkelde klus om deze mensen te identificeren en als één persoon te volgen door de verschillende computersystemen. Uiteindelijk hebben we receptgegevens van ruim 28000 personen uit de centrale dienstapotheek (Hanzeplein) gekoppeld aan gegevens uit andere apotheken van dezelfde persoon. De computerprogramma’s die we daarvoor gebruiken worden nog verder verfijnd. We willen de gegevens in de database nog verder verbeteren. We weten dat er in jullie apotheeksystemen ook ‘oefenpatienten’ aanwezig zijn, van wie het geneesmiddelgebruik niet meegerekend moet worden. Hiervoor wordt nu een enquete-formulier opgezet
Colofon: De InterActie DataBank is een samenwerkingsverband van de basiseenheid Sociale Farmacie, Farmacoepidemiologie en Farmacotherapie (SFF) van de RU Groningen met een aantal apotheken in Noord en Oost Nederland. De apotheken leveren hun aflevergegevens geanonimiseerd aan SFF ten behoeve van onderzoek en onderwijs op de vakgebieden sociale farmacie, farmacoepidemiologie en farmacoeconomie. Apothekers uit de deelnemende apotheken zijn actief betrokken bij dat onderzoek en onderwijs. De databank bevat momenteel gegevens van 53 apotheken (totale populatie ca. 500.000 mensen) over de jaren 1994 t/m 2003, in totaal ca. 30 miljoen receptregels. Eindredactie van deze nieuwsbrief: Paul van den Berg, tel: 050-3633331/3637576, fax: 050-3632772, email:
[email protected]
met enkele vragen, die we jullie in de loop van het komende voorjaar zullen toesturen. We hopen op een hoge respons!
! " # $ %&
De afgelopen jaren hebben we steeds jaarlijks een dag of dagdeel georganiseerd, waarop we een cursus aanboden aan de apothekers met wie we samenwerken in de IADB. Dat willen we dit jaar opnieuw gaan doen, maar in een nieuwe formule. Het idee is om met een aantal apothekers een onderzoek uit te voeren in de eigen apotheekpraktijk. Het onderwerp moet aansluiten bij de actualiteit van de apotheek en/of het geneesmiddelengebruik en voor de apotheker moet een duidelijk rol weggelegd zijn voor het leveren van een bijdrage aan het oplossen van het probleem. We willen graag op deze manier de apothekers meer betrekken bij de activiteiten van de afdeling SFF. Hoe kan zo’n project eruit zien? We komen met een concreet voorstel:
Het afgelopen halfjaar zijn er weer een aantal nieuwe AIO’s aangesteld bij SFF. Cornelis Boersma doet onderzoek naar voorschrijfgedrag, patiënt tevredenheid en farmaco-economische aspecten van implementatie van een verzekeringsmaatschappij. Dit onderzoek valt onder Maarten Postma (SFF) en Floor Haaijer (Medische Wetenschappen). Robin de Vries doet onderzoek naar de farmaco-economische aspecten van diagnose en behandeling van infectieziekten Fokaline Vroom richt haar onderzoek op nieuwe therapieën (o.a. psychofarmaca, DMARD’s bij reuma, middelen die gebruikt worden bij colitus ulcerosa en ziekte van Crohn) in relatie tot zwangerschap.
Pilgebruik boven de 45? Naast het rumoer rond het gebruik van HST, vinden wij het gebruik van orale anticonceptiva (OAC) onder vrouwen ouder dan 45 jaar opvallend hoog en reden voor zorg. Hormonen, oestrogenen en progestagenen, aanwezig in HST en OACs, verhogen het risico op borstkanker vooral bij oudere vrouwen. Uit onderzoek dat door onze afdeling is uitgevoerd blijkt dat in de leeftijd van 5054 jaar 1 op de 10 vrouwen OAC gebruiken (Tobi H, Van den berg PB, Brouwers JRBJ en deJong-van den Berg LTW. Hormoonsuppletietherapie in de pre- en postmenopauzale periode: bij meer dan de helft van de vrouwen langer dan een jaar. NTvG 2003;147:1853-5). Matti Rookus et al. stellen dat het risico op borstkanker door pilgebruik weliswaar klein is maar dat bij vrouwen boven de 40 jaar dit kleine verhoogde risico wel degelijk relevant is omdat de basisprevalentie groter wordt bij toenemende leeftijd (Rookus MA, van Leeuwen FE, Het effect van de pil op borstkanker In Pil over pil, redactie VanEverdingen JJE. Overveen/Alphen aan de Rijn: Belvedere/Medidact;2001. et al). Dit is
Verder werd onze basiseenheid versterkt met de komst van 2 ‘nieuwe’ apothekers die ook gegevens leveren aan de databank: Rene Lub en Josta de Jong. Zij doen beide 1 dag per week onderzoek op het gebied van diabetes. Han de Gier is benoemd tot bijzonder hoogleraar farmaceutische patiëntenzorg als opvolger van Dick Tromp. Deze leerstoel wordt verzorgd door de Stichting Beroepsopleiding Farmacie Groningen. Han gaat met name onderwijs geven aan de apothekersopleiding. We willen zijn kennis en inzichten ook graag gebruiken in het onderzoek dat we doen met de databank.
Nu alle Groninger apotheken in de InterActie DataBank zijn geïntegreerd, is het makkelijker om het geneesmiddelgebruik van deelnemers aan het Prevendonderzoek te vervolgen. Ook krijgen we een meer volledig beeld omdat we het gebruik per persoon over verschillende apotheken kunnen traceren.
2
reden om het gebruik van OAC onder oudere vrouwen nader te analyseren, mede omdat een herhaalrecept voor de pil niet meer nodig is.
Prozac®, het fluoxetine en Renitec®, het enalapril. De hypothese bij deze studie was dat het omzetten van specialité naar generiek bij psychofarmaca minder snel zou gaan dan bij antihypertensiva. Er werd besloten om gedurende de periode 1999-2001 per kwartaal het aantal (nieuwe) patiënten, het aantal DDD’s en de declaratiebedragen in kaart te brengen van zowel fluoxetine en enalapril. Na correctie voor de fluoxetine preparaten die nog in patent waren (20 mg tabletten en 20mg/5ml siroop) bleek voor beide middelen dat het percentage generiek in het laatste kwartaal van 2001 rond 90% was. Daarnaast werd nog een daling van ongeveer 50% in declaratiebedragen gevonden. In de vervolgstudie is nogmaals gekeken naar de kostenontwikkeling van enalapril en fluoxetine, waarvan het patent in 1999 afliep. Naast deze middelen is hier ook gekeken naar Zantac®, het ranitidine waarvan het patent in 1996 afliep. Nu werd er besloten om gedurende de periode van 1996 tot 2001 voor deze middelen het aantal (nieuwe) patiënten, het aantal DDD’s en de declaratiebedragen per kwartaal in kaart te brengen. We vonden voor de drie middelen dat zowel de prevalentie als incidentie van gebruik vrijwel constant bleef gedurende de periode van 1996 tot en met 2001. De declaratiebedragen namen voor enalapril, fluoxtine en ranitidine met een percentage van tussen 50 en 75% af. Na verlopen van octrooi bleek verder dat meer dan 80% van de specialités werd vervangen door een generiek product. Het percentage incidente (nieuwe) gebruikers dat een generiek product verkreeg bleek hoger dan 90% te liggen. De resultaten van deze studie zijn gepubliceerd in het PW (Pharm Weekbl 2003;138(35):1206-1211). In dit artikel werd eveneens beschreven wat de invloed van de prijs- en volumebeheersende maatregelen geweest zou kunnen zijn. Hierbij is voornamelijk gekeken naar het GVS (Geneesmiddelenvergoedingssysteem) en de WGP (Wet op geneesmiddelprijzen). In een vervolgstudie is naast de “switch” naar generieke producten ook nog
IADB-apothekers die het interessant vinden dit probleem bij de horens te vatten, worden uitgenodigd hier in projectvorm in groepsverband aan mee te doen. Wat houdt dat in? 1. Apothekers komen bijeen op de universiteit (een dagdeel) en krijgen achtergrondinformatie: 2. Apothekers gaan het plan in de praktijk uitvoeren. 3. Tweede bijeenkomst op de afdeling SFF: - hoe is het gegaan? - eventueel bijstellen plan - er worden afspraken gemaakt hoe we de interventie kunnen evalueren. Een dergelijke opzet levert het volgende op: * Accreditatiepunten voor de apotheker (0,5 pnt per dagdeel) * Verbeterde farmaceutische zorg: de patiënt wordt er beter van * Leren om planmatig en projectmatig te werken, ook toepasbaar voor andere projecten * Verslag in kwaliteitsjaarplan apotheek * PW-publicatie om andere apothekers te motiveren ook praktijkonderzoek te doen. * Nauwe samenwerking met medewerkers van de afdeling SFF
Meedoen?
De cursus start in april. Je kunt nadere informatie opvragen of je opgeven door een email te sturen naar:
[email protected] met als onderwerp: pilgebruik boven de 45.
' ( Cornelis Boersma In de InterActie nieuwsbrief van januari 2003 werd al gesproken over de kosten van geneesmiddelen die eind 1999 uit patent zijn geraakt. Het ging hier om
3
gekeken naar verschuivingen op groepsniveau voor zowel enalapril, fluoxetine en ranitidine. Deze resultaten zullen worden gebruikt voor het schrijven van een internationale publicatie.
'
$
wanneer deze geen risico hadden op diep veneuze trombose en de derde generatiepil al enige tijd gebruikten. Hen werd wel geadviseerd voorzichtig te zijn met het voorschrijven van derde generatie orale anticonceptiva aan jonge vrouwen die met orale anticonceptiva wilden beginnen en vrouwen die een verhoogd risico hadden op diep veneuze trombose aan te moedigen over te gaan op tweede generatie anticonceptie middelen (2) Eerder onderzoek dat we gedaan hebben met gegevens van de IADB laat zien dat onder eerste gebruiksters van anticonceptiva het aandeel van derde generatie anticonceptiva onder de vrouwen jonger dan 25 jaar is afgenomen van 70% in 1995 naar 11% in 2001 (3). Fokaline Vroom en Petra de Jong hebben afgelopen maanden als onderdeel van hun studie farmacie het gebruik van contraceptiva onder vrouwen in de leeftijd van 10-60 jaar in kaart gebracht. Hierbij hebben ze onderscheid gemaakt tussen de nieuwe gebruiksters en de al reeds slikkende pilgebruiksters. We willen hierover binnenkort in het farmaceutisch weekblad publiceren maar in deze nieuwsbrief alvast de belangrijkste resultaten.
)
Diabetes Mellitus is een aandoening die de laatste jaren volop aandacht krijgt. De behandeling wordt intensiever en daarnaast “bemoeien” steeds meer zorgverleners zich met de zorg rond de diabetes patiënt. Deze uitbreiding van zorg geeft vaak ook een bundeling, wat meestal resulteert in lokale afspraken en/of richtlijnen rond de behandeling van Diabetes Mellitus. Rene lub doet onderzoek naar de vraag: Zijn er lokale factoren die van invloed kunnen zijn op het (mogelijk) afwijken van de landelijke richtlijnen? Bijv. behandeling door de 1e of 2e lijn, centrale regie (aanwezigheid diabetesdienst), lokale richtlijnen/ formularia/ behandelprotocollen. En heeft dit alles invloed op de farmacotherapeutische behandeling van de diabetespatiënt? De medicatiegegevens uit de IADB zijn bekend, maar hoe de lokale situatie is nog niet. Om dit in kaart te brengen stuurt Rene jullie binnenkort een (korte) vragenlijst om hier meer duidelijk over te krijgen. Hij hoopt op jullie medewerking.
Resultaten Van het totaal van 69.453 vrouwen, die anticonceptie gebruiken, gebruiken er 66.943 (96%) orale anticonceptiva. Ongeveer 5% (3621 vrouwen) van de vrouwen gebruikten een spiraal en 2% (1150 vrouwen) gebruikte een depot preparaat of Implanon®. Er is hier geen rekening gehouden met het gebruik van meerdere soorten over de totale periode. Het totale pilgebruik neemt sinds 1997 ietsje af alhoewel deze afname per jaar nooit groter is dan 0.5%.
* &
Lolkje de Jong-van den Berg, Fokaline Vroom, Petra de Jong Eind 1995 werd bekend dat zogenoemde derde generatie anticonceptie middelen, die onder andere het progestageen desogestrel of gestodeen bevatten, een hoger risico geven op diep veneuze trombose in vergelijking met tweede generatie anticonceptie middelen (1) Na de eerste publicaties over het onderwerp in 1995 was de discussie in de Nederlandse medische tijdschriften behoudend. Voorschrijvers werd geadviseerd vrouwen niet te alarmeren
Het prevalente gebruik van anticonceptiva, dus alle vrouwen die de pil gebruiken, is in de leeftijdscategorie van 20 tot en met 24 jaar het hoogst (Zie grafiek 1, bovenste lijnen). In 1994 was dit 61% en in 2002 is dit toegenomen tot 71%. Ook in de leeftijdscategorie 15 tot en met 19 jaar is het gebruik toegenomen (35% naar 47%). In de leeftijdscategorieën vanaf 45 jaar is het 4
gebruik van anticonceptiva respectievelijk 20%, 10% en 2% zowel in 1994 als 2002. Onze gegevens tot en met 2002 laten geen daling zien van het gebruik van orale anticonceptiva, terwijl dit in de media wel wordt gesuggereerd.
leeftijdscategorieën over de jaren nauwelijks toe. Zoals verwacht is het gebruik van orale anticonceptiva in de lagere leeftijdscategorieën het hoogst. Het feit dat ook in de boven de 50 jaar nog gebruik wordt gemaakt van orale anticonceptiva verdient de aandacht. Mede omdat voor deze leeftijdscategorieën betere therapieën voor handen zijn, die klachten ten aanzien van de menopauze kunnen bestrijden. De hormoon substitutie therapieën bevatten een veel lagere dosis oestrogenen en progestagenen en zouden in geval van zeer ernstige menopauzale klachten de voorkeur hebben boven de pil. Alhoewel het gebruik van HST alleen voor kortdurend gebruik (hooguit 6 maanden) is geindiceerd (4). De ‘pillscare’ uit 1995 heeft er in de loop van de jaren toe geleid dat huisartsen in hoge mate 2e generatie anticonceptiva voorschrijven, wat gezien het risico op cardiovasculaire aandoeningen als positief kan worden beschouwd. Het gebruik van Diane® is in de loop van de jaren niet duidelijk toegenomen, maar ook niet afgenomen. Met het oog op de komende verandering ten aanzien van vergoedingen van de anticonceptiepil zou verwacht kunnen worden dat er meer Diane® zal worden voorschrijven. De toekomst zal uit moeten wijzen of dit daadwerkelijk het geval is.
Er is eveneens gekeken naar het incidente gebruik van anticonceptie, de nieuwe gebruiksters, in de verschillende leeftijdscategorieën (Zie grafiek 1, onderste lijnen ). In 1998 en 2002 is het gebruik onder startende gebruiksters, in de leeftijdscategorie van 15 tot en met 19 jaar het hoogst. Vanaf 1995 is een toename te zien van 6% naar 19% in 2002. In 1995 is de incidentie het hoogst (8%) in de leeftijdscategorie 25-29 jaar. In de daaropvolgende jaren neemt het percentage af tot 4% in 2002. Ook in de leeftijdscategorie 30-34 jaar neemt het incidente gebruik af over de jaren, van 6% in 1995 naar 2 % in 2002. In de leeftijdscategorieën 10-14 jaar en 20-24 ligt de incidentie over alle jaren respectievelijk rond de 1% en 9%. Vanaf 35 jaar is het incidente gebruik in de verschillende leeftijdscategorieën minder dan 3%. Figuur 1 laat het aandeel van het gebruik van verschillende orale anticonceptiva (2e generatie, 3e generatie en Diane®) onder nieuwe (incidente) gebruiksters zien. Hierbij hebben we onderscheid gemaakt in 4 leeftijdscategorieen (10-19, 20-29, 30-39 en 40-49) over de jaren 1995 tot en met 2002. Onder de beginnende pilgebruiksters is een duidelijke toename van het gebruik van 2e generatie anticonceptiva in alle leeftijdscategorieën te zien. Deze toename is het grootst is bij de leeftijdscategorie 10-19 jaar (30% naar 70%). Het gebruik van 3e generatie middelen is in 1995 tot 2002 afgenomen, met de grootste afname in de leeftijdscategorie 10-19 jaar (53% naar 12%). De hoogste leeftijdscategorie (5059 jaar) is niet meegenomen in de figuur, omdat deze ongeveer hetzelfde verloop vertoont als de leeftijdscategorie 40-49 jaar. Het percentage startende pilgebruiksters die Diane® gebruikt neemt in alle
1.World Health Organisation Collaborative Study of Cardiovascular Disease and Steroid Hormone Contraception. Venous tromboembolic disease and combined oral contraceptives: results of international multi-centre case-control study. Lancet 1995;346:1575-82. 2.De Vries CS, van de Berg PB, de Jong-van de Berg LTW. Oral contraceptive use before and after the latest pill scare in the Netherlands. Changes in oral contraceptive use and how users change. Contraception 1998;57:247-9. 3.De Jong-van de Berg LTW, Tobi H, Bijker B, van de Berg PB. Influence of the third generation pill controversy on prescriptions for oral contraceptives among first time users: population bases study. BMJ 2002;326:254. 4.Tobi H, van de Berg PB, Brouwers JRBJ, de Jong-van de Berg LTW. Hormoonsuppletietherapie in de peri- en postmenopauzale periode: bij meer dan de helft van de vrouwen langer dan een jaar. Ned Tijdschr Geneeskd 2003;147(38):1853.
5
80
70
60
50
40
1994 1995 1998 2002
30
20
10
0 10-14 jaar
15-19 jaar
20-24 jaar
25-29 jaar
30-34 jaar
35-39 jaar
40-44 jaar
45-49 jaar
50-54 jaar
55-59 jaar
leeftijdscategorie
Grafiek1:(boven) Prevalentie en incidentie van oraal anticonceptiva gebruik, in verschillende leeftijdscategorieën en verschillende jaren.
Figuur 1: (onder) Verloop van gebruik van verschillende orale anticonceptiva bij nieuwe gebruiksters.
10-19
100
20-29 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1994
2003
1995
1996
1997
30-39 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1994
1998
1999
2000
2001
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1994
2003
6
1995
1996
1997
1998
2003
2e gen 3e gen diane
40-49 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
1995
2002
1999
2000
2001
2002
2003
+
! ,% -
met data van 2003, omdat in dit jaar de octrooiperiode van simvastatine afliep. De populatie van de PREVEND database komt uit Groningen. Deze database beschikt over de risicofactoren die bijdragen aan het ontwikkelen van coronaire hartziekten. De patiënten in deze databank zijn op patiënt gebonden nummer gekoppeld aan de geneesmiddelgegevens in de IADB. Zodoende kon aan de hand van de risicofactoren en gebruik van statines gekeken worden of een persoon, voor en na de publicatie van de CBO-consensuscholesterol, volgens deze consensus terecht of onterecht een statine had gekregen. Bij het in kaart brengen van het gebruik en de kosten van statines, kwam voornamelijk naar voren dat van 1997 tot en met 2002 het gebruik enorm toenam. Met toenemend gebruik namen de kosten eveneens toe. Maar de kosten per DDD namen in de tijd af met ongeveer 20%. Dit zou kunnen betekenen dat meer mensen een statine zouden kunnen krijgen bij gelijkblijvende totale kosten. Met gebruik van de PREVEND database gekoppeld aan de IADB, was te zien dat het gebruik van statines onder mannen hoger is dan bij vrouwen, wat correspondeert met de CBO-risico-tabel voor primaire preventie van coronaire hartziekten. In vergelijking tot de CBOrisico-tabel zijn er onder de niet-diabeten erg weinig individuen die een statine zouden moeten krijgen en deze ook daadwerkelijk krijgen. Voor het aantal personen dat een statine zou moeten krijgen is er een onderbehandeling van ongeveer 95% en 87%, respectievelijk voor (1997) en na (1999) de publicatie van de CBO-consensus in 1998. Na de publicatie is er wel enige reductie in de onderbehandeling waar te nemen. Deze reductie kan naast de invloed van de CBO-richtlijn een effect zijn van een interventiebrief in dezelfde periode als de publicatie van de CBO-richtlijn. Er kan nog gekeken worden in welke mate deze interventiebrief dit effect kan hebben veroorzaakt. Kortom: Er is een hoog percentage aan onderbehandeling met statines waargenomen. Met een verandering van
" !
Cornelis Boersma
'
&
In het kader van mijn afstudeeronderzoek heb ik gekeken naar de opvolging van richtlijnen voor het voorschrijven van cholesterolverlagende middelen (mn. statines). Hiervoor is gekeken naar de CBO-consensus-cholesterol die in 1998 is gepubliceerd. Op basis van risicofactoren (bv. roken, hypertensie, diabetes mellitus, leeftijd, cholesterol/HDL-ratio) zijn in de CBO-consensus, voor zowel mannen en vrouwen de absolute risico’s berekend op het ontwikkelen van coronaire hartziekten. Het absolute risico bepaalt, samen met de toenmalig gebruikelijke farmacoeconomische drempelwaarde van 18.000 per gewonnen levensjaar, of iemand geïndiceerd is om voor een statine in aanmerking te komen. Aan de hand van de PREVEND (Prevention of Renal and Vascular Endstage Disease) database en de IADB is in dit onderzoek gekeken naar de opvolging van de CBOrichtlijn in de praktijk. De impact van deze richtlijn met betrekking tot de primaire preventie van coronaire hartziekten werd hiermee geëvalueerd. Omdat in de PREVEND database alleen niet-diabeten zijn opgenomen, is ook alleen naar deze groep gekeken. Dit is overigens te verantwoorden op basis van veel literatuur waarin vermeld wordt dat diabetici per definitie geïndiceerd zouden moeten zijn voor het krijgen van een statine. De IADB is gebruikt voor het in kaart brengen van de kosten en het gebruik van cholesterolverlagende middelen van 1997 tot en met 2002. Voor simvastatine, pravastatine, fluvastatine, atorvastatine en cerivastatine, is het aantal DDD’s, het aantal prevalente gebruikers, het aantal incidente gebruikers en de declaratiebedragen in de tijd uitgezet. Daarnaast is ook nog naar de verschillende handelskanalen (specialité en parallel) gekeken. Dit laatste zal vooral interessant zijn als we dit nog eens doen
7
de farmaco-economische drempelwaarde van 18.000 naar 20.000 per gewonnen levensjaar en een kostenreductie per DDD van 20%, zouden meer mensen in aanmerking kunnen komen voor een statine. Als we de onderbehandeling in ogenschouw nemen, zouden de totale kosten van statine gebruik enorm toenemen wanneer eenieder die volgens de CBO-risico-tabel een statine zou moeten krijgen, ook daadwerkelijk een statine krijgt.
* ".
Het invullen van de vragenlijst zal hooguit een half uurtje vergen. We hopen dat we op je medewerking kunnen rekenen.
#
%$/
de Jong-van den Berg LTW, Tobi H, Bijker B, van den Berg PB. Influence of the third generation pill controversy on prescriptions for oral contraceptives among first time users: population based study. BMJ 2003; 326(1 february):254. de Jong JCF, van den Berg PB, Tobi H, de Jong-van den Berg LTW. Combined use of SSRIs and NSAIDs increases the risk of gastrointestinal adverse effects. Br J Clin Pharmacol 2003; 55:591-5. Rijcken CAW, Monster TBM, de Jong-van den Berg LTW, Brouwers JRBJ. Chlorpromazine equivalents versus Daily Defined Dose: How to compare antipsychotic drug doses? Journal Clinical Psychopharmacology 2003; 23(6). Schirm E, Tobi H, de Jong-van den Berg LTW. Risk Factors for Unlicensed and Offlabel Drug use in Children Outside the Hospital. Pediatrics 2003; 111(2):291-5. Schirm E, van Buuren S, Tobi H. Aangepaste Denekampschaal voor dosering bij kinderen (Recente groeicijfers, en voor jongens en meisjes apart). Pharmaceutisch Weekblad 2003; 23:831-3. Tobi H, van den Berg PB, Brouwers JRBJ, de Jong-van den Berg LTW. Hormoonsuppletietherapie in de peri- en postmenopauzale periode: bij meer dan de helft van de vrouwen langer dan een jaar. Ned Tijdschr Geneesk 2003; 147(38):1853-5. Boersma C, van den Berg PB, van den Bosch MFM, Klok RM, de Jong-van den Berg LTW, Postma MJ. Dalen de kosten voor enalapril, fluoxetine en ranitidine na afloop van octrooien? Overheid mag blij zijn met goede afloop. Pharmaceutisch Weekblad 2003; 138(35):1206-11. de Jong-van den Berg LTW, (intervieuw: Henk Hellema). Groninger onderzoeksgroep heeft contact met apotheker hoog in vaandel. Op zoek naar praktijk van geneesmiddelengebruik. Pharmaceutisch Weekblad 2003; 138(51/52):1826-30
'
Adrianne Faber en Lolkje de Jong-van den Berg
De afgelopen maanden is er veel geschreven en gesproken over Hormoon Suppletie Therapie (HST), in de media, in wetenschappelijke bladen, door artsen en apothekers en vooral ook door de betrokken vrouwen zelf. Aanleiding was de publicatie van de Million Women Study in augustus 2003 in de Lancet. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft snel na het verschijnen van de publicatie een advies opgesteld. Alleen wanneer vrouwen erg veel last hebben van opvliegers kunnen de voordelen van HST opwegen tegen de nadelen en het gebruik zou na 6 maanden dienen te worden gestaakt. Wat is nu het effect geweest van al deze aandacht op het voorschrijven van HST? En met name welke rol heeft de apotheker gespeeld om het gebruik van HST terug te dringen? Dit zijn de vragen die we gezamelijk met de stichting SIR en de universiteit van Utrecht willen uitzoeken. En daarvoor vragen we jullie medewerking. Wat houdt die medewerking in? We sturen je binnenkort een vragenlijst over je activiteiten aan aanleiding van het rumoer over HST. Hiermee willen we in kaart brengen welke initiatieven de apotheker samen met de artsen (FTO) heeft ondernomen. In de IABD zijn alle medicatiegegevens vastgelegd en daarmee worden de analyses uitgevoerd. 8