We hebben deze keer een dikke nieuwsbrief. Dat duidt erop dat er de afgelopen tijd hard gewerkt is aan en met de InterActie databank. De databankgegevens zijn overgebracht naar een nieuwe centrale computer. De databank is uitgebreid met gegevens van 4 nieuwe apotheken, en waarschijnlijk volgen er binnenkort nog meer. We willen de kwaliteit van de gegevens in de databank zo goed als mogelijk is maken, en daarom onderzoeken we momenteel de mogelijkheid om apotheekgegevens op een nieuwe manier in te lezen. In november 2000 is voor het eerst op grotere schaal gewerkt met de mogelijkheden van de nieuwe computer in de studentencursus farmacoepidemiologie, en dat is goed bevallen. Ook op wetenschappelijk gebied wordt er nu flink gewerkt met de databank. U vindt meer details over al deze activiteiten in deze nieuwsbrief.
In het najaar van 2000 is Jeroen de Jong, apotheker te Veendam toegetreden tot de InterActie databank. Jeroen wil zich epidemiologisch verder scholen en gaat enkele dagen per week werken bij de afdeling SFF. Data van 1995 tot en met 2000 uit heel Veendam (4 apotheken) zijn al toegevoegd aan de databank. Met enige andere apothekers zijn nog gesprekken gaande over het beschikbaar stellen van gegevens en mogelijke actieve betrokkenheid bij de InterActie databank.
De InterActie databank is gemigreerd naar een computer-server met Linux als besturingssysteem en MySQL als database pakket. De databank wordt toegankelijk gemaakt via MS-Access
Colofon: De InterActie databank is een samenwerkingsverband van de afdeling Sociale Farmacie en Farmacoepidemiologie van de RU Groningen met een aantal apotheken in Noordoost Nederland. De apotheken leveren hun aflevergegevens geanonimiseerd aan SFF ten behoeve van onderzoek en onderwijs op de vakgebieden sociale farmacie, farmacoepidemiologie en farmacoeconomie. Apothekers uit de deelnemende apotheken zijn actief betrokken bij dat onderzoek en onderwijs. De databank bevat momenteel gegevens van 16 apotheken (totale populatie ca. 180.000 mensen) over de jaren 1994 t/m 2000, in totaal meer dan 9 miljoen receptregels. Eindredactie van deze nieuwsbrief: Paul van den Berg, tel: 050-3633331/3637576, fax: 050-3632772, email:
[email protected]
1
(het database pakket uit de MS-Office suite) en via WWW (met Internet Explorer of Netscape als browser). Vanwege beveiliging wordt de toegang vooralsnog beperkt tot het lokale computernet van Farmacie, maar in principe kan de server ook toegankelijk gemaakt worden voor apothekers die meewerken aan InterActie. Apothekers kunnen nu al rechtstreeks databestanden uploaden naar de server. Het webadres is: http:// iadb.farm.rug.nl/cgi-bin/upl/upload.cgi. Bij de laatste onderwijscursus FarEpi (in november 2000) is gebleken dat via het www-interface zeer efficiënt met gegevens uit de databank gewerkt kan worden.
Pharmo-bestanden, en dat ziet er goed uit. We hebben met Pharmo een overeenkomst gesloten waarin vastgelegd is dat ook de InterActie databank gebruik mag gaan maken van Pharmo-bestanden. Momenteel zijn we van enkele apotheken de inhoud van Pharmo-bestanden aan het vergelijken met de tot nu toe gebruikte FTO-bestanden. In eerste instantie lijkt er een zeer hoge mate van overstemming tussen beide soorten bestanden te zijn. Bovendien lijkt het mogelijk te zijn over te stappen op het nieuwe type bestand zonder dat dat al te veel problemen gaat opleveren voor de al bestaande dataverzameling. Als de tests goed worden afgesloten, willen we iedereen gaan vragen om in het vervolg Pharmo-bestanden te gaan aanleveren.
Met de huidige manier van gegevens verzamelen voor de InterActie databank , door middel van FTObestanden, missen we enkele gegevens van patiënten (over gezinsverbanden, verhuizen en overlijden). Soms kunnen die in aparte bestanden alsnog bijgeleverd worden, maar soms ook helemaal niet. We hebben daarom contact opgenomen met de makers van Pharmacom (het meest gebruikte apotheeksysteem bij de leveranciers van gegevens aan de InterActie databank) om te bespreken hoe de kwaliteit van onze dataverzameling verbeterd kan worden. Daarbij bleek dat in Versie 2000-4 van Pharmacom een nieuwe module, aanmaken Pharmo-bestanden, beschikbaar zou komen. Ook andere apotheeksoftwarehuizen werken aan deze Pharmo-bestanden. Pharmo is het farmacoepidemiologisch instituut dat gelieerd is aan de Universiteit van Utrecht met o.a. Ron Herings als wetenschappelijk directeur. We hebben in detail bekeken welke gegevens allemaal meekomen in de
! In november 2000 hebben we weer de cursus farmacoepidemiologie gegeven en is er druk gewerkt met gegevens uit de InterActie databank. De onderzoeksvragen die we hadden gedefinieerd waren gebaseerd op ideeën en suggesties van de InterActie-apothekers. Vrijdag 1 december, de laatste dag van het vak, hebben de studenten hun resultaten gepresenteerd. Het was jammer dat er weinig apothekers vanuit de praktijk aanwezig konden zijn. Een volgend jaar gaan we kijken naar een geschikter tijdstip. Hieronder bespreken we even kort de onderzoekjes, de uitkomsten ervan en hoe we er verder mee willen gaan. Ons voorstel is om hierover tijdens de volgende vergadering te praten.
2
!
!
!
onderwerp onder haar hoede genomen.
! !
!
! "
!
!
#
! $
Cisapride wordt voorgeschreven aan volwassenen en ook aan hele jonge kinderen (vooral nuljarigen die het krijgen tegen het spugen). De studenten hebben gekeken of het voorschrijven van cisapride in de loop van de tijd verandert. Dat is gedaan in drie leeftijdscategorieën: 0-jarigen, 115 jaar en ouder dan 15 jaar. Ze hebben in eerste instantie halfjaarsprevalenties en -incidenties berekend vanaf 1994 tot en met medio 2000. Het blijkt dat het gebruik van cisapride het hoogst is onder nul-jarigen Op grond van de halfjaarsprevalenties en –incidenties is er weinig verandering te zien. De negatieve berichten (o.a. Gebu) waren begin 2000, hetgeen inhoudt dat de periode na de berichtgeving te kort was. Er is nog wel gekeken naar maandprevalenties en –incidenties in de laatste periode. Op grond van deze cijfers hebben ze een vergelijking gemaakt tussen het voorschrijven gedurende het laatste kwartaal van 1999 en het tweede kwartaal van 2000. Hieruit kon een relatief risico (RR) van zowel de prevalentie (RR= 0.86(BI 0.79-0.93) als de incidentie (RR=0.64(BI 0.52-0.79) worden berekend. Bij deze berekeningen zijn alle leeftijdscategorieën samen genomen, omdat anders de aantallen te klein werden. Er is een duidelijke afname te zien. We hebben afgesproken deze studie te herhalen in de tweede helft van 2001. We willen dan twee volledige jaren met elkaar vergelijken, en dat per leeftijdscategorie doen. Bovendien willen we in de literatuur nauwkeurig nagaan wanneer en op welke manier er aandacht aan is besteed. Hilde Tobi heeft dit
Henk-Jan Gebben kwam met het idee te kijken naar het voorschrijven van antidepressiva met speciale aandacht voor de duur van het gebruik. Volgens hem werd er veel te snel gestopt of geswitcht. Voor dit onderzoekje hebben we alle personen uit de databank genomen die voor de eerste keer een recept kregen voor antidepressiva (ATC N06) in de jaren 1998 en 1999. Incidente (nieuwe) gebruikers hebben we gedefinieerd als personen die minimaal een jaar voor het voorschrift geen recept van een N06 middel hebben gehad. De onderzoekspopulatie bestond uit totaal 2490 personen die in ’98 en ’99 met een antidepressivum startten (1001 personen op TCA, 1281 op SSRI’s en 208 een middel uit de restgroep). Binnen 6 weken stopt 33% van de TCA-gebruikers en 18% van de SSRIgebruikers met het gebruik en respectievelijk 3% en 5% switcht. Na een jaar liggen de stop- en switchpercentages voor TCA op 65 en 15% en voor SSRI’s op resp. 50 en 20%. De studenten hebben vervolgens ook nog gekeken naar sexe, leeftijd en voorschrijver. Een prachtig uitgewerkte studie die zeker publicabel is, maar dan moeten er nog extra analyses worden gedaan. O.a. is het interessant te kijken naar individuele middelen (o.a Prozac) en naar doseringen. Binnen het vak wetenschapdynamiek (in febr) gaat een groepje studenten de richtlijnen van antidepressiva op rij zetten. Henk-Jan Gebben, we zullen jou hier verder bij betrekken. 3
het gebruik van typische antipsychotica en een toename van de atypische middelen. Bovendien vonden ze dat personen die een lagere dosering kregen minder vaak co-medicatie hadden van anticholinerge geneesmiddelen. Bij mensen met gemiddeld minder dan 0.5 DDD typisch antipsychoticum per dag, kreeg 15 % ook een anticholinergicum, terwijl dit voor de personen die meer dan 1 DDD per dag krijgen dit percentage 45 was. Er werd zelfs een dose-respons relatie gevonden. Hoe hiermee verder? Begin februari gaan de beide studenten verder met dit onderzoek. Ze gaan dan naast de typische middelen, dezelfde analyses uitvoeren voor de atypische middelen. Bovendien willen we nagaan of we op een nauwkeuriger manier de dosering kunnen bepalen. Dit moet een publicatie opleveren voor het proefschrift van Claudia Rijcken.
% Het derde project ging over kinderen en geneesmiddelen en sluit aan bij een onderzoekslijn binnen SFF. Deze studenten hebben zowel astmamedicatie als het gebruik van antibiotica in kaart gebracht Het gebruik van deze middelen is bekeken met data van 1999 en in verschillende leeftijdscategorieën (1-3 jaar, 4-6, 7-9 en 10-12 jaar). Bij de astmamiddelen is er een opsplitsing gemaakt naar toedieningsvorm van het betreffende middel. Jonge kinderen (19 jaar) gebruiken vooral aerosolen, terwijl de kinderen van 10 t/m 12 jaar vooral poedersystemen gebruiken. Bij de antibiotica is er gekeken naar duur van de kuren en naar wederom de toedieningsvorm: drankje of een tablet/capsule. De uitkomst laat zich raden. Eric Schirm, aio bij SFF, gaat deze data verder uitwerken. Hij wil o.a. kijken in hoeverre er voldoende geschikte toedieningsvormen beschikbaar zijn voor kleine kinderen. Eric zal hierover met Henk-Jan Gebben contact opnemen. Henk-Jan is nauw betrokken bij het onderzoek bij kinderen op onze afdeling.
#
&
'
Cumarines geven interacties met tal van geneesmiddelen. Het doel van dit onderzoekje was na te gaan in hoeverre in de praktijk rekening wordt gehouden met het voorschrijven van interacterende geneesmiddelen. De studiepopulatie (gegevens uit de InterActie databank van 1-198 t/m 1-700) bestond uit een indexgroep en een referentiegroep (beide 40-65 jaar). De indexgroep waren personen die chronisch cumarines gebruikten (n=1142) en de referentiegroep waren personen die geen cumarines gebruikten (n=33136). In beide groepen werd gekeken of indomethacine en cotrimoxazol vaker werden voorgeschreven in de referentiegroep vergeleken met de indexgroep. Dit bleek niet het geval te zijn. Daarnaast hebben de studenten gekeken hoe vaak vit. K werd
&
In dit onderzoek stonden drie vragen centraal. 1/ Is er in de afgelopen 5 jaar een verschuiving opgetreden van de typische naar de atypische antipsychotica?, en 2/ in de dosering van de typische middelen? 3/. Geeft een lagere dosering van typische antipsychotica minder bijwerkingen o.a de extrapyramidale bijwerkingen. Hierbij hebben we het toedienen van anticholinerge middelen genomen als marker voor de extrapyramidale bijwerkingen. Zoals verwacht vonden de studenten in de tijd ( van ‘94-’99) een afname van 4
voorgeschreven aan personen in de indexgroep en of dat gerelateerd was aan het gebruik van een interacterend geneesmiddel. Vit. K gebruiken we als marker voor bloedingen of een verdenking op voor een bloeding. Tijdens dit project hebben we vooral geleerd op welke manier we de studie beter kunnen gaan opzetten en daarmee gaat nu Jeroen de Jong aan de slag. Dus wordt vervolgd.
#
& &
# Monique Schoonhoven vroeg zich af of door de septembermaatregel in 1999 het voorschrijven van antihistaminica duurder was geworden ipv goedkoper wat het primaire doel was van de maatregel. De vraag was: Wat is de impact geweest van de septembermaatregel op het voorschrijven van antihistaminica? Is er een verschuiving opgetreden naar andere, misschien duurdere middelen? De studenten hebben de antihistaminca opgedeeld in vergoede en niet-vergoede antihistaminica en gekeken of de niet-vergoede middelen minder vaak werden voorgeschreven na september ’99 dan ervoor. Dit bleek het geval. Voor personen die nieuw starten met een antihistaminicum bleek het RR 0.79 (BI 0.77-0.82) te zijn voor niet vergoede- versus vergoede middelen na september ’99. Aangezien de niet vergoede middelen verreweg het duurst waren en er altijd een verschuiving is opgetreden naar goedkopere middelen, is er dus wel een besparing opgetreden. De studie zoals nu uitgevoerd is nog voor verbetering vatbaar. De studenten hadden de beschikking over data tot 17-00, en dat was net geen volledig jaar na de maatregel. We willen de analyses herhalen wanneer we de gegevens van heel 2000 in huis hebben.
! ((
Deze studenten hebben een gebruikersstudie gedaan naar antihypertensiva onder type II diabeten en onder niet-diabeten? Ze hebben de gegevens van 1999 gebruikt. De vraag was of andere antihypertensiva werden voorgeschreven als je diabeet was. Het tweede deel van hun onderzoek bestond uit het in kaart brengen van de orale antidiabetica in de tijd (van 19942000). Bètablokkers werden relatief vaker voorgeschreven aan niet-diabeten (n=14788) terwijl ACE-remmers vaker aan diabeten (n=1712) werden voorgeschreven. Dit is grotendeels conform de richtlijnen. In de loop van de tijd zien we een duidelijk toename van het gebruik van metformin onder diabeten: gedurende de tweede helft ’95 krijgt 15 % van de nieuwe diabeten metformin en dit percentage stijgt tot 30% vijf jaar later. Ook het gebruik van insuline neemt significant toe gedurende deze 5-jaars periode. Binnen de afdeling is de vraag aan Taco Monster en Jos Timmer in hoeverre zij deze data kunnen gebruiken voor hun onderzoek. De data an sich geven een aardig beeld, maar is geheel conform hetgeen we verwachtten. De vraag is of we hierover in het PW willen publiceren.
"
De geplande InterActie bijeenkomst van 25 januari jl. is helaas wegens omstandigheden niet doorgegaan. Marijke heeft jullie allemaal gebeld om een nieuwe datum te prikken. Dat is geworden: Datum: 8 februari 2001 Tijdstip: 18.00-20.00 uur Locatie: Golden Tulip Drachten Zonnedauw 1 9202 pc Drachten (0512) 520705 5
gebruikt werden (20% van de kinderen in 1998), gevolgd door analgetica (10%), corticosteroïden dermaal (9%), antihistaminica oraal (8%) en antiastma middelen (7%). In de eerste twee levensjaren zijn kinderen het meest kwetsbaar en vindt ook de meeste ontwikkeling plaats. Dat was reden om het geneesmiddelgebruik van de allerjongste kinderen in meer detail te bekijken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een cohort onderzoek, d.w.z. alle kinderen die tussen begin 1994 en eind 1996 geboren werden, werden 2 jaar gevolgd. Hierbij bleek dat de geneesmiddelen die veel gebruikt werden in de eerste twee levensjaren, dezelfde geneesmiddelen waren die bij oudere kinderen ook veel gebruikt werden. Alleen middelen tegen astma werden nog niet zoveel gebruikt door jonge kinderen. Een belangrijke vinding was echter dat al 10% van de kinderen van 1 maand oud ten minste een geneesmiddel gebruikt had, en dat dit percentage tot 80% gestegen was voor kinderen van 2 jaar oud.
) * #
Veel geneesmiddelen zijn alleen in volwassenen getest, maar worden ook vaak door kinderen gebruikt. Hoewel in het verleden enkele onderzoeken zijn geweest om dit geneesmiddelgebruik in kaart te brengen, betrof het vaak onderzoeken met een beperkt aantal geneesmiddelen of in een specifieke leeftijdscategorie. Bovendien waren veel van deze onderzoeken gebaseerd op interviews met ouders. In deze studie is met behulp van de InterActie databank het totale geneesmiddelgebruik in alle leeftijdscategorieën onderzocht.
+
Om te bepalen hoeveel kinderen geneesmiddelen gebruiken, en hoeveel geneesmiddelen er per kind gebruikt worden, werd een dwarsdoorsnede onderzoek gedaan in 1998. Hier kwam uit dat in dat jaar ruim 60% van de kinderen ten minste één geneesmiddel had gebruikt dat jaar. Wanneer de kinderen ingedeeld werden in leeftijdscategorieën (0-1, 25, 6-11 en 12-16 jaar) dan bleek dat onder de jongste kinderen de meeste geneesmiddelgebruikers voorkwamen, en dat dit met het toenemen van de leeftijd langzaam afnam. Pas in de puberteit nam het percentage kinderen dat geneesmiddelen gebruikte weer toe. Bovendien was het percentage meisjes dat geneesmiddelen gebruikte in de puberteit duidelijk hoger, terwijl dat voor die tijd gelijk was of zelfs iets minder was dan dat van jongens. Om te bepalen welke geneesmiddelen door kinderen werden gebruikt, werd eveneens een dwarsdoorsnede onderzoek gehouden. Het bleek dat antibiotica met afstand het meest
Ondanks het feit dat geneesmiddelen over het algemeen slecht zijn onderzocht bij kinderen, blijkt toch de meerderheid van de kinderen aan geneesmiddelen blootgesteld te worden. Bovendien begint deze blootstelling al op zeer jonge leeftijd. Dit benadrukt het belang van goede richtlijnen voor het gebruik van geneesmiddelen in kinderen en geeft aan dat het erg belangrijk is dat er onderzoek wordt gedaan naar de veiligheid en effectiviteit van geneesmiddelen bij kinderen. Zie publicatie nr 3
6
(
!
overeenkomend met de standaardbehandeling of afwijkend. Patiënten, die een afwijkend geneesmiddelengebruik gedurende dat jaar hebben, worden als mogelijke “probleem patiënten” (dwz. Patiënten met mogelijk problemen met hun geneesmiddelengebruik) beschouwd met een afwijkend jaarprofiel. Als resultaat komt uit de InterActie Databank een lijst van patiënten met een afwijkende jaarprofiel. De methodiek is getest in 5 apotheken door de lijst te vergelijken met de medicatieprofielen in de eigen apotheekcomputer en er is consensus bereikt over de indicatoren en de drempelwaarde.
! , -
Het IPMP onderzoek wordt uitgevoerd door Ada Stuurman – Bieze in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen en de QIPC te Kampen onder begeleiding van Lolkje de Jong – van den Berg en Dick Tromp. Het IPMP wordt in 2001 uitgevoerd door tenminste 19 apothekers in 21 27 apotheken. De doelstellingen van het onderzoek zijn: De patiënten die een interventie hebben ontvangen moeten op klinische, humanistische en economische outcomes beter gaan scoren dan voor de interventie. Voor alle patiënten met inhalatiemiddelen houdt dit in, dat er gestreefd wordt naar juist gebruik van de farmacotherapie (goede inhalatietechniek, kennis van de geneesmiddelen en het ziektebeeld, juiste dosering), voor astmapatiënten ook behandeling volgens de standaard van het NHG/GINA. De apothekers die aan het onderzoek meedoen moeten beter scoren op kennis, vaardigheden, handelingen en tevredenheid betreffende het zorgverlenerschap bij inhalatiegeneesmiddelen dan voor ze aan het onderzoek meededen.
In het kader van het IPMP onderzoek wordt het geneesmiddelengebruik van deze mogelijke “probleem patiënten” in de eigen apotheek door de apotheker beoordeeld op basis van een medicatieprofiel (MEP). De apotheker beoordeelt aan de hand van een protocol of de MEP inderdaad afwijkend is en of de patiënt in aanmerking komt voor interventie. De patiënt wordt dan uitgenodigd voor een gesprek met de apotheker. Door gebruik te maken van ontwikkelde gespreksprotocollen krijgt de apotheker een indruk van het ziektebeeld, de ernst van de klachten, de kennis van de patiënt omtrent zijn geneesmiddelen en zijn ziekte en zijn oordeel over de gebruikte geneesmiddelen. De apotheker probeert door de juiste farmaceutische patiëntenzorg protocollen aan te bieden het geneesmiddelengebruik en eventueel de farmacotherapie te verbeteren, opdat de patiënt maximaal profijt heeft van zijn geneesmiddelen.
In de voorbereidingsfase zijn indicatoren opgesteld voor gebruik in de InterActie Databank van de afdeling Sociale Farmacie en Farmacoepidemiologie van de RijksUniversiteit Groningen. De indicatoren beoordelen het gebruik van geneesmiddelen door astma of COPD patiënten op basis van de afgeleverde hoeveelheid en de combinatie van farmacologische groepen in een bepaalde periode (1 jaar) als
Om nu het geneesmiddelengebruik van de patiënten in 27 apotheken te beoordelen worden in januari en februari 2001 door Bert Bijker en Paul van den Berg de patientenbestanden van al deze apotheken ingeladen in de 7
Als deptropine vooral werd toegepast vanwege zijn anticholinerge eigenschappen zou ipratropium een goed behandelalternatief zijn. Echter, de afname van deptropine gebruikers gaat niet gepaard met een toename van ipratropium gebruikers (dat blijft ca. 1%). Het percentage gebruikers van inhalatie ß2-adrenerge agonisten en inhalatie glucocorticosteroïden is wel toegenomen. Voor meer details verwijs ik graag naar ons artikel, publicatie nr 4.
InterActie Databank om de bovengenoemde searches te kunnen doen en lijsten met mogelijke “probleem patiënten” te produceren en daarna te randomiseren. Op 13 februari 2001 zal de aftrapbijeenkomst van het IPMP onderzoek plaatsvinden in Ermelo, waarna alle apothekers met hun lijst kunnen starten met hun FPZinterventie bij tenminste 25 patiënten, .
.
!
!
/
Zoals jullie inmiddels waarschijnlijk weten is het onderzoeksgebied “geneesmiddelen en kinderen”, één van de aandachtsgebieden van de onderzoeksgroep SFF. Eric Schirm en Hilde Tobi zijn nu ongeveer een jaar bij de groep en onze eerste resultaten zijn inmiddels gepubliceerd. Elders in de deze nieuwsbrief vertelt Eric over zijn studie naar geneesmiddelengebruik onder kinderen (0-16 jaar) dat gepubliceerd is in de British Journal of Clinical Pharmacology. Dichter bij huis, in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, hebben we een publicatie over deptropine. Ten gevolge van negatieve berichtgeving is deptropine verdwenen uit de professionele standaarden voor astma bij kinderen. In het artikel gaan we na of dit ook geresulteerd heeft in een reductie in voorschrijven. Met behulp van de InterActie databank is per jaar bepaald welk percentage 0-4 jarigen deptropine of andere astmamedicatie heeft gebruikt. Het percentage 0-4 jarigen dat deptropine gebruikte liep terug van 14.9% in 1994 tot 4.8% in 1999. Dus het percentage gebruikers van deptropine is, alhoewel gedaald, nog steeds substantieel. Dit percentage is niet het gevolg van een beperkt aantal artsen dat dit middel zeer frequent voorschrijft, want 1 op de 7 artsen schreef in 1999 nog deptropine voor aan 0-4 jarigen.
(
#
0
1. Van den Berg PB, Stuurman-Bieze A, De Jong-van den Berg LTW, Informatie vooraf is essentieel. Het gebruik van hormoonsubstitutietherapie bij vrouwen. Pharm Weekbl 2000; 135(11): 288-293 2. Van Dijk KN, De Vries CS, Van den Berg PB, Brouwers JRJB, De Jong-van den Berg LTW. Drug utilisation in Dutch nursing homes. Eur J Clin Pharmacol. 2000; 55: 765-771 3. Schirm E, Van den Berg PB, Gebben HJ, Sauer PJJ, De Jong – van den Berg LTW. Drug use of children in the community assessed through pharmacy dispensing data. Br J Clin Pharmacol. 2000; 50(5): 473-478 4. Schirm E, Gebben H, Tobi H, De Jong-van den Berg LTW. Nog steeds deptropinevoorschriften voor 0-4 jarigen. Ned Tijdschr Geneesk. 2000; 144(50): 2409-2411 5. Tobi H, Van den Berg PB, De Jongvan den Berg LTW. The InterAction Database: Synergy of Science and Practice in Pharmacy. In: Medical data analysis: first international symposium. Ed: Brause RW, Hanisch E. Springer 2000 8