MESTWETGEVING EN WEIDEVOGELRESERVATEN Een praktische samenvatting van de regelgeving voor terreinbeheerders en pachters
In opdracht van:
MESTWETGEVING EN WEIDEVOGELRESERVATEN Een praktische samenvatting van de regelgeving voor terreinbeheerders en pachters
Opgesteld in het kader van het weidevogelproject Fryslân - Groningen
JPMA Rapportnummer: 20080301 Opdrachtgever: Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv, Veenwouden Opgesteld door: Ing. B. Jonge Poerink, in nauwe samenwerking met Ing. H.J.G. ter Haar en Ing. G.J. Wildeboer-Zwiers van Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Zuurdijk, maart 2009
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid voor een bepaald doel of anderszins. Jonge Poerink Milieuadvies en Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv sluiten alle aansprakelijkheid uit voor enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die voortvloeit uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.
Jonge Poerink Milieuadvies - Hoofdweg 46 - 9966 VC Zuurdijk – tel 05950595-571170 – www.jpma.nl -
[email protected]
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
Inleiding Voor terreinbeheerders en pachters van weidevogelreservaten is de Meststoffenwet en Het Besluit Gebruik Meststoffen (BGM) van grote invloed op de mogelijkheden van het weidevogelbeheer. Een belangrijk onderdeel van de Opkrikplannen voor weidevogelreservaten in Fryslân en Groningen bestaat uit het verbeteren van de bemesting met vaste mest. Er bestaat echter veel onduidelijkheid over de regels die hierbij van toepassing zijn. Om meer duidelijkheid te krijgen voor zowel terreinbeheerders als pachters is een samenvatting gemaakt van de regelgeving die specifiek van toepassing is op weidevogelreservaten. De volledige en meest actuele informatie kan worden gevonden op de website van het Ministerie van LNV (www.minlnv.nl) of via het LNV-loket (08002233322). Achtereenvolgens komen aan bod de definitie van natuurterrein, de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat, de bemesting door beweiding, de regels voor mesttransport, de uitrijperiode en het uitrijden van mest en compost over bevroren grond.
Natuurterrein De mestwetgeving maakt onderscheid tussen landbouwgrond en natuurterrein. Voor natuurterrein gelden deels andere regels dan voor landbouwgrond. De meeste weidevogelreservaten die in het bezit zijn van terreinbeherende instanties vallen volgens het BGM (zie bijlage 1) onder de noemer natuurterrein. Alle gronden waar PSN subsidie op wordt verleend worden in ieder geval als natuurterrein beschouwd.
Gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat In algemene zin geldt dat de hoeveelheid dierlijke mest die op een natuurterrein mag worden gebruikt, wordt bepaald door het beheerregime. Daarbij gaat het om het beheer dat is vastgesteld krachtens de Natuurbeschermingswet, beheer op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer of beheer dat tot stand is gekomen met instemming van de minister van LNV, zoals beheer door Staatsbosbeheer. Als het beheerregime voor een natuurterrein geen grens stelt aan de hoeveelheid dierlijke mest die mag worden gebruikt, dan gelden de volgende regels. Voor natuurterrein dat bestaat uit grasland (ten minste 50% gras bestemd voor beweiding/voederwinning) geldt een maximum van 70 kilo fosfaat en 170 kilo stikstof uit dierlijke mest per hectare, tenzij het beheerregime of pachtcontract andere eisen stelt. Voor de mest die zonder bemonstering/analyse wordt afgevoerd naar weidevogelreservaten gelden de in tabel 1 vermelde forfaitaire (standaard) stikstof en fosfaatgehalten in dierlijke mest om te bepalen of de maximale normen per hectare niet worden overschreden.
1
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
Tabel 1. Forfaitaire stikstof- en fosfaatgehalten in dierlijke mest. Forfaitaire gehalten worden gebruikt als standaardgehalten voor mest die zonder bemonstering/analyse wordt afgevoerd. Diersoort
Type mest
Kg stikstof per ton
Kg fosfaat per ton
Rundvee
Vaste mest Drijfmest Dikke fractie mestscheiding Alle mest Vaste mest Vaste mest Alle mest
7,1 4,5 19,9
5,3 1,9 13,9
Maximum ton/ha/jr 13,2 36,8 5,0
8,3 9,6 5,0 4,5
4,6 5,2 3,0 1,9
15,2 13,5 23,3 36,8
Schapen Geiten Paarden Waterbuffels
na
in
Compost valt niet onder de dierlijke meststoffen, tenzij er mest aan de compost is toegevoegd. Compost moet echter wel worden meegeteld voor de maximaal toegestane norm van 170 kg stikstof en 70 kg fosfaat voor het gebruik in weidevogelreservaten. Van de fosfaat in compost hoeft slechts 50% van het fosfaatgehalte te worden meegerekend. Compost uit natuurmaaisel hoeft niet te worden meegerekend bij stikstof en fosfaat als aan de voorwaarde wordt voldaan dat het materiaal nooit verder dan op 1 km afstand van het weidevogelreservaat wordt gecomposteerd.
Gebruiksruimte voor de pachter van een weidevogelreservaat Voor het Mestbeleid 2006 is natuurterrein geen onderdeel van een landbouwbedrijf. Natuurterreinen tellen dus niet mee voor het berekenen van de stikstof en fosfaat gebruiksruimte. Ook de dieren die in natuurterrein grazen, behoren op dat moment niet tot het bedrijf van de pachter. De mestproductie van deze dieren hoeft een pachter dus niet mee te tellen. Wel moet worden opgelet dat de in het Besluit Gebruik Meststoffen genoemde norm van 170 kg stikstof en 70 kg fosfaat uit dierlijke meststoffen en compost niet wordt overschreden. Voor natuurterrein is de norm voor fosfaat meestal de beperkende factor. De mest die in een gepacht natuurterrein wordt gebruikt, gaat dus ook niet van de gebruiksruimte van de pachter af maar telt als afvoer van het bedrijf. Anders zit de betreffende pachter waarschijnlijk met een mestoverschot op eigen grond. Om eventuele onduidelijkheid over de status ‘natuurterrein’ weg te nemen is het aan te bevelen om dit expliciet in het pachtcontract op te nemen, tezamen met het te volgen bemestingsregime.
Bemesting door beweiding Bemesting door beweiding moet jaarlijks worden meegerekend om de maximale hoeveelheid stikstof en fosfaat uit dierlijke meststoffen te bepalen. In ‘Mestbeleid 2008-2009 tabellen’, tabel 4: ‘Diergebonden Normen’ staan per diersoort en categorie de excretienormen per dier vermeld (zie bijlage 2 en ook www.minlnv.nl). Met deze normen en de volgende formules kan worden
2
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
bepaald wat de veestapel die in een natuurgebied is ingeschaard aan fosfaat en stikstof uit mest produceert: Voor rundvee geldt de volgende formule: Aantal dagen beweiding/365 x aantal stuks vee x standaard excretie = bemesting uit beweiding Voor andere graasdieren, zoals bijvoorbeeld schapen geldt de volgende formule: Aantal dieren op elke 1 ste van de maand/12 x standaard excretie = bemesting uit beweiding Voor het bepalen van de totaal toegestane en wenselijke bemesting naast beweiding is het dus van belang om de fosfaat en stikstof uit beweiding te berekenen. Overigens valt vee dat is ingeschaard op natuurterrein buiten het landbouwbedrijf en hoeft de mestproductie van dit vee gedurende de beweiding niet te worden meegerekend voor het landbouwbedrijf.
Hoeveel fosfaat uit dierlijke mest wordt er bij beweiding ongeveer geproduceerd? De hoeveelheid fosfaat (en stikstof) die bij beweiding wordt geproduceerd is afhankelijk van de veebezetting. Om een ordegrootte duidelijk te maken: Bij een (weidevogel)natuurterrein met een doorsnee veebezetting van bijvoorbeeld 2-3 zoogkoeien/ha of 5-10 stuks jongvee (< 1 jaar)/ha betekent dit dat er per dag beweiding gemiddeld grofweg circa 0,2 kg fosfaat uit dierlijke mest wordt opgebracht. Bij beweiding gedurende een half jaar met een dergelijke veebezetting wordt daarom al circa de helft van de fosfaatnorm van 70 kg gebruikt. De resterende helft kan dan worden aangevuld met fosfaat uit bijvoorbeeld vaste runderstalmest. Dit komt overeen met circa 8-12 ton runderstalmest. Uiteraard is de exacte berekening aan de hand van de excretienormen maatgevend voor de ruimte voor stalmest.
Regels mesttransport naar weidevogelreservaat Als men dierlijke mest afvoert naar grond op natuurterrein dan moet altijd een vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM, zie bijlage 3) met opmerkingscode 34 (afvoer naar natuurterrein) worden opgemaakt en ingediend bij Dienst Regelingen. Speciaal bij afvoer naar natuurterrein moeten bij de afnemer alleen de naam, adres en woonplaats gegevens ingevuld. Het relatienummer (BRS) moet NIET worden ingevuld anders is er formeel geen sprake van afvoer naar natuurterrein. Het VDM moet binnen 10 werkdagen na vervoer ingediend zijn bij DR. Dit mag de papieren versie zijn.
3
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
Er wordt onderscheid gemaakt in twee situaties, namelijk : 1. mest van de pachter naar het natuurterrein 2. mest van een derde naar het natuurterrein Mest van de pachter naar natuurterrein Een pachter mag zelf mest vervoeren naar natuurterrein en de hoeveelheid forfaitair bepalen onder de volgende voorwaarden: • • •
De afstand tussen de locatie waar de mest is geproduceerd en het natuurterrein is hemelsbreed maximaal 20 km; De pachter is de enige gebruiker van die grond op natuurterrein; De totale bemesting valt binnen de grenzen voor bemesting van het betreffende weidevogelreservaat (maximum van 70 kilo fosfaat en 170 kilo stikstof uit dierlijke mest per hectare, tenzij het beheerregime of pachtcontract andere eisen stelt).
Mest van een derde naar natuurterrein Mest afkomstig van een derde moet formeel eerst met een VDM worden aangevoerd bij een pachter en vervolgens weer met een VDM worden afgevoerd naar natuurterrein. In principe zal dit transport door een bevoegd transporteur (intermediair) moeten gebeuren en is wegen en analyseren verplicht. Bij zogenaamd boer-boer transport, waarbij mest door boeren zelf mag worden getransporteerd als de afstand tussen de locatie waar de mest is geproduceerd en de locatie waar de mest naar toe moet hemelsbreed niet meer dan 10 km is (voor de exacte eisen zie www.minlnv.nl) , is wegen en analyseren niet verplicht. Het is administratief omslachtig om eerst een VDM van derde naar pachter en vervolgens een VDM van pachter naar natuurterrein op te stellen. Als er sprake is van één afnemer en rechtstreekse doorlevering dan wordt volgens Dienst Regelingen het gebruik van één VDM gedoogd. Bij levering door een intermediair aan meerdere afnemers, bijvoorbeeld vanaf een tijdelijk ingerichte mestplaat, is er geen mogelijkheid tot één VDM. Van belang is de voorwaarde dat de pachter de enige gebruiker van de grond op het natuurterrein is. Dit betekent namelijk dat er nooit door een ander dan de pachter mest op de locatie mag worden gebracht, tenzij dit door middel van een vervoersbewijs dierlijke mest (waarbij de pachter als ontvanger is geregistreerd) wordt gemeld aan Dienst Regelingen. De mest hoeft hierbij niet fysiek naar het erf van de pachter te worden getransporteerd, maar kan rechtstreeks naar het natuurterrein. Wordt mest zonder VDM door bijvoorbeeld een terreinbeheerder op een verpacht
4
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
natuurterrein opgebracht dan is er sprake van overtreding van de Meststoffenwet. Voor het vervoer van compost wordt een Vervoersbewijs Compost en Zuiveringsslib (VCZ) gebruikt (zie bijlage 4). Indien bij controle van de AID blijkt dat een pachter structureel mest zonder VDM naar natuurterrein heeft afgevoerd dan kunnen daar forse sancties op worden gelegd. Naast de standaardboetes per kg stikstof en fosfaat bestaat er een kortingensysteem op Europese subsidies zoals bijvoorbeeld PSAN en toeslagrechten (3-5%). Eventueel is intrekking van de derogatie mogelijk. Ook de verpachter van een natuurterrein kan bij een overtreding van de Meststoffenwet via een kortingensysteem gekort wordt op eventueel verstrekte Europese subsidies.
Periode waarop mest en compost op weidevogelreservaten mag worden opgebracht Afhankelijk van de grondsoort gelden er verschillende perioden waarop mest op grasland mag worden uitgereden. Compost mag het gehele jaar worden uitgereden. In tabel 2 zijn deze perioden vermeld. Tabel 2. Uitrijperiode voor mest en compost Type mest Vaste mest en drijfmest Vaste mest en drijfmest Compost
grondsoort Zand en löss Veen en klei nvt
Uitrijperiode 1 Februari – 1 September 1 Februari – 15 September 1 Januari – 31 December
Mest en compost opbrengen op bevroren bodem in weidevogelreservaten Het is verboden om dierlijke mest uit te rijden op (gedeeltelijk) besneeuwde of bevroren grond en als de bovenste bodemlaag verzadigd is met water. Het verbod geldt wat betreft besneeuwde en bevroren grond niet voor vaste mest op grasland met een beheersregime, zoals de meeste weidevogelreservaten. Het gebruik van vaste mest moet dan wel een onderdeel zijn van het beheersregime. Compost mag wel worden opgebracht op (gedeeltelijk) besneeuwde of bevroren grond, maar niet op grond waarvan de bovenste bodemlaag verzadigd is met water.
5
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
BIJLAGE 1 Definitie natuurterrein
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
Bijlage 1
Definitie natuurterrein De Meststoffenwet spreekt alleen van landbouwgrond. In artikel 91 wordt gesproken over afvoer naar natuurterrein zoals bedoeld in het Besluit Gebruik Meststoffen artikel 1 lid e en f:
e. natuurterrein: grond met een houtopstand die de hoofdfunctie natuur heeft, heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigteland, griend en laagveenmoeras, alsmede grasland of bouwland dat de hoofdfunctie natuur heeft; f. beheer: beheer, gericht op de instandhouding van natuurwaarden, dat 1°. is vastgesteld krachtens de Natuurbeschermingswet 1998, 2°. geldt als voorwaarde voor de verlening van een subsidie op grond van de Kaderwet LNVsubsidies, of 3°. tot stand is gekomen met instemming van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
6
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
BIJLAGE 2 Mestbeleid 2010-2009: tabellen Tabel 4: Diergebonden normen
Mestbeleid 2010-2013: tabellen
Tabel 4 Diergebonden normen Waarvoor gebruiken? De diergebonden normen gebruikt u voor zowel de berekening van de minimumopslagcapaciteit die u nodig heeft, als de mestproductie van graasdieren en de stikstofcorrectie voor staldieren. Mestproductie per dier in m3 De normen voor de mestproductie per dier in de periode van 1 september tot 1 maart in m3 gebruikt u voor de berekening van de benodigde opslagcapaciteit van dierlijke mest voor de betreffende periode. U gaat bij de berekening van de benodigde opslagcapaciteit uit van het aantal dieren dat u mag houden (op basis van uw milieuvergunning). De normen gebruikt u voor graasdieren en staldieren. Voor melkkoeien gebruikt u Tabel 6a of 6b. Mestproductie per graasdier in kilo’s stikstof en fosfaat De normen voor de mestproductie per dier in kilo’s stikstof en fosfaat gebruikt u voor de berekening van de mestproductie van het gemiddeld aantal graasdieren dat u op uw bedrijf heeft. Voor melkkoeien gebruikt u Tabel 6a of 6b. Voor de berekening van de totale mestproductie van graasdieren vermenigvuldigt u het gemiddeld aantal dieren dat u in het jaar op uw bedrijf heeft met de bijbehorende forfaitaire excretienorm. Dit doet u voor alle graasdiercategorieën. De uitkomsten telt u bij elkaar op.
Mestproductie per staldier in kilo’s stikstof De mestproductie voor staldieren berekent u met de stalbalans. De stikstofnormen die voor staldieren zijn vermeld, gebruikt u alleen voor de berekening van de eventuele vrijstelling van de registratie- en/of administratieverplichtingen die geldt bij onder andere een stikstofproductie die kleiner is dan 350 kilo. Stikstofcorrectie per staldier in kilo’s stikstof De normen voor stikstofcorrectie (gasvormige verliezen) gebruikt u voor de berekening van de totale stikstofcorrectie als onderdeel van de stalbalans. Graasdier of staldier? In de tabel worden graasdieren aangegeven met een G en staldieren met een S. Biologisch bedrijf Heeft u een biologisch bedrijf dat is geregistreerd bij de Stichting Skal en houdt u graasdieren? Dan gebruikt u niet de stikstofexcretienormen uit deze tabel. U moet dan gebruik maken van de excretienormen voor stikstof uit bijlage 1 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007. Voor de berekening van de fosfaatexcretie gebruikt u wel de normen uit deze tabel.
Tabel 4 - 1 van 6
December 2009
Mestbeleid 2010-2013: tabellen
Tabel 4 Diergebonden normen
Diersoort en -categorie 1
Diercategorie nummer
Graasdier/ Staldier
Stalsysteem
Excretie per dier in de periode van 1 sept tot 1 maart m3 2
kg stikstof3
kg fosfaat4
Zie tabel 6
Zie tabel 6
Zie tabel 6
-
Excretie per dier per jaar
Stikstofcorrectie kg/dier/jaar5
Rund Melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn en koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)
10 100
G
Jongvee jonger dan 1 jaar (alle runderen jonger dan 1 jaar met uitzondering van startkalveren, witvleeskalveren, rosevleeskalveren en vleesstieren) Jongvee van 1 jaar en ouder (alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren) Witvleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 6 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van hoofdzakelijk melk en op een leeftijd van ca. 6 maanden worden geslacht) Rosevleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht) Startkalveren voor rosevlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als rosevleeskalf worden gehouden) Rosevleeskalveren van ca. 3 tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf, gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht) Startkalveren voor roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als roodvleesstier gehouden worden) Roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot de slacht (stieren en ossen van 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf en die vóór de leeftijd van 24 maanden worden geslacht, inclusief vrouwelijke dieren die op deze wijze worden gemest) Weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien) Fokstieren (stieren van 2 jaar en ouder)
101
G
Drijfmest Vaste mest
3,6 1,8
35,1 29,9
9,7 9,7
-
102
G
Drijfmest Vaste mest
7,7 3,8
66,7 56,9
22,3 22,3
-
112
S
Alle
1,4
(8,3)
-
2,2
117
G
Alle
2,1
18,4
8,3
-
115
G
Alle
1,0
8,8
2,6
-
116
G
Alle
2,7
23,6
11,4
-
121
G
Alle
1,0
8,8
2,6
-
122
G
Drijfmest Vaste mest
3,4 1,8
32,3 29,3
11,8 11,8
-
120
G G
9,1 4,3 6,2
71,2 63,5 72,9
27,2 27,2 25,2
-
104
Drijfmest Vaste mest Alle
-
Schaap Fokschapen (alle vrouwelijke schapen die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot een gewicht van ca. 25 kg voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn) Overige schapen
55 550
G
Alle
0,41
10,2
3,6
-
552
G
Alle
-6
7,4
2,4
-
Geit
60
Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief pasgeboren lammeren en opfokgeiten tot ca. 60 dagen en inclusief alle bokken van 7 maanden en ouder) Vleesgeiten (geiten die gehouden worden om te worden geslacht op een gewicht van ca. 10 kg) Overige geiten
600
G
Alle
0,62
5,8
3,6
-
601
G
Alle
0,05
0,53
0,3
-
602
G
Alle
0,35
3,1
2,3
-
Tabel 4 - 2 van 6
December 2009
Mestbeleid 2010-2013: tabellen Tabel 4 Diergebonden normen
Diersoort en -categorie 1
Paard Pony’s van 6 maanden en ouder en een gewicht tot ca. 250 kg Pony’s van 6 maanden en ouder en een gewicht van ca. 250 kg tot ca. 450 kg Paarden van 6 maanden en ouder en een gewicht van ca. 250 kg tot ca. 450 kg Paarden van 6 maanden en ouder en een gewicht zwaarder dan ca. 450 kg 7
Diercategorie nummer
Graasdier/ Staldier
Stalsysteem
Excretie per dier in de periode van 1 sept tot 1 maart m3 2
kg stikstof3
kg fosfaat4
Excretie per dier per jaar
Stikstofcorrectie kg/dier/jaar5
94 941
G
Alle
2,7
17,4
7,5
-
942
G
Alle
4,7
29,7
14,2
-
943
G
Alle
5,5
36,6
17,5
-
944
G
Alle
7,1
47,6
22,0
-
G
Alle
2,7
19,3
8,0
-
Ezel7 Alle ezels van 6 maanden en ouder
96
Middeneuropees edelhert Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 3 maanden en bijbehorende bokken Alle herten van 3 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht
97 971
G
Alle
0,42
22,4
6,4
-
972
G
Alle
0,27
18,5
4,5
-
98 981
G
Alle
0,21
11,2
3,2
-
982
G
Alle
0,13
9,2
2,3
-
99 991
G
Alle
9,4
72,7
28,4
-
992
G
Alle
3,5
27,2
9,6
-
Varken Fokzeugen inclusief biggen jonger dan 6 weken (ten minste eenmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de biggen ca. 6 weken na hun geboorte aan een ander bedrijf worden geleverd)
40 400
S
Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig
0,88
(16,7)
-
4,2
0,88
(14,2)
-
7,8
1,2
(18,0)
-
2,9
1,2
(15,8)
-
5,8
Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste eenmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg. Ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)
401
1,7
(23,6)
-
5,9
1,7
(19,7)
-
10,9
2,1
(25,4)
-
4,0
2,1
(21,6)
-
8,1
Opfokzeugen jonger dan 7 maanden (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden; ook aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)
402
Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig
0,65
(10,4)
-
2,5
0,65
(8,5)
-
5,1
0,85
(11,2)
-
1,7
0,85
(9,8)
-
3,9
Damhert Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 3 maanden en bijbehorende bokken Alle herten van 3 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht Waterbuffel Waterbuffelkoeien (alle waterbuffelkoeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook waterbuffelkoeien die droog gezet zijn of worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken) Waterbuffeljongvee (alle jongvee van waterbuffels tot een leeftijd van 2 jaar)
S
S
Tabel 4 - 3 van 6
December 2009
Mestbeleid 2010-2013: tabellen Tabel 4 Diergebonden normen
Diersoort en -categorie 1
Varken Opfokzeugen van 7 maanden en ouder (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 7 maanden tot de eerste dekking, ook opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)
Opfokzeugen van een gewicht van 25 kg tot eerste dekking (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 25 kg tot de eerste dekking. Opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking) Opfokberen (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)
Dekberen (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden, beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)
Biggen (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd en worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)
Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)
Vleesvarkens (varkens die worden gehouden voor de slacht vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg. Ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)
Diercategorie nummer 40 403
404
405
406
407
410
411
Graasdier/ Staldier
S
S
S
S
S
S
S
Stalsysteem
Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig
Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig Vaste mest, emissie-arm Vaste mest, overig Drijfmest, emissie-arm Drijfmest, overig
Excretie per dier in de periode van 1 sept tot 1 maart m3 2
kg stikstof3
kg fosfaat4
0,87
(13,2)
-
3,8
0,87
(11,4)
-
6,8
1,1
(14,2)
-
2,7
1,1
(13,0)
-
5,2
0,69
(11,0)
-
2,7
0,69
(9,0)
-
5,4
0,78
(11,9)
-
1,9
0,78
(10,3)
-
4,1
0,63
(10,0)
-
2,4
0,63
(8,2)
-
4,9
0,81
(10,8)
-
1,7
0,81
(9,3)
-
3,8
1,1
(17,9)
-
5,4
1,1
(14,9)
-
8,2
1,5
(19,4)
-
4,0
1,5
(17,4)
-
6,0
0,21
(3,0)
-
0,7
0,21
(2,7)
-
1,3
0,26
(3,2)
-
0,5
0,26
(3,0)
-
0,9
1,4
(20,8)
-
5,1
1,4
(17,9)
-
11,4
1,8
(22,8)
-
3,4
1,8
(21,1)
-
8,8
0,61
(9,4)
-
2,1
0,61
(8,0)
-
4,6
0,64
(9,9)
-
1,4
0,64
(8,9)
-
3,6
Excretie per dier per jaar
Tabel 4 - 4 van 6
Stikstofcorrectie kg/dier/jaar5
December 2009
Mestbeleid 2010-2013: tabellen Tabel 4 Diergebonden normen
Diersoort en -categorie 1
Kip Opfokhennen en -hanen van legrassen (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken. Dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden, worden tot exact 18 weken meegeteld) Hennen en hanen van legrassen (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken. Ook van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken) Opfokhennen en -hanen van vleesrassen (opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken. Dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld) Ouderdieren van vleesrassen (ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken. Ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken) Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht) Kalkoen Jonge kalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 0 weken tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf) Opfokkalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 6 weken tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf) Kalkoenen ouderdieren (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 30 weken en ouder) Vleeskalkoenen (kalkoenen die worden gehouden voor de slacht)
Diercategorie nummer 30 300
301
Graasdier/ Staldier
S
S
Stalsysteem
Excretie per dier in de periode van 1 sept tot 1 maart m3 2
kg stikstof3
kg fosfaat4
Drijfmest Deeppitstal Alle mestbanden Volièrestal Overig
0,010 0,003 0,006
(0,21) (0,09) (0,22)
-
0,083 0,211 0,073
0,008 0,006
(0,22) (0,16)
-
0,113 0,178
Drijfmest Deeppitstal Alle mestbanden Volièrestal Overig Alle
0,021 0,005 0,012
(0,43) (0,16) (0,46)
-
0,184 0,480 0,151
0,015 0,013 0,003
(0,42) (0,37) (0,09)
-
0,340 0,400 0,230
Excretie per dier per jaar
Stikstofcorrectie kg/dier/jaar5
310
S
311
S
Emissie-arm Overig
0,015 0,015
(0,63) (0,42)
-
0,410 0,630
312
S
Emissie-arm Overig
0,009 0,009
(0,48) (0,36)
-
0,049 0,150
200
S
Alle
0,009
(0,22)
201
S
Alle
0,061
(1,50)
-
0,8
202
S
Alle
0,062
(1,52)
-
0,8
210
S
Alle
0,041
(1,01)
-
0,8
S
Vaste mest Drijfmest
0,033 0,064
(1,56) (1,56)
-
1,1 1,1
20 0,2
Nerts Fokteven (alle vrouwelijke dieren, die ten minste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende reuen en jongen, en nertsen voor pelsproductie)
75
Konijn
90 900
S
Vaste mest Drijfmest
0,108 0,150
(1,53) (1,53)
-
1,23 1,23
901
S
Vaste mest Drijfmest
0,021 0,049
(0,50) (0,50)
-
0,24 0,24
S
Alle
0,020
(0,28)
-
50%9
S
Alle
0,0023
(0,033)
-
50%9
S
Alle
0,046
(0,65)
-
50%9
S
Alle
0,013
(0,18)
-
50%9
Voedsters (alle vrouwelijke dieren die ten minste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende rammen, zogende jongen en opfokkonijnen) Vleeskonijnen (alle jonge konijnen die na het spenen zijn bestemd voor de vleesproductie) Bruine rat8 Ratten (alle geslachtsrijpe vrouwelijke ratten)
15
Tamme muis8
16
Muizen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke muizen) Cavia8
17
Cavia’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke cavia’s) Goudhamster8 Goudhamsters (alle geslachtsrijpe vrouwelijke goudhamsters)
18
Tabel 4 - 5 van 6
December 2009
Mestbeleid 2010-2013: tabellen Tabel 4 Diergebonden normen
Diersoort en -categorie 1
Gerbil
8
Diercategorie nummer
Graasdier/ Staldier
Stalsysteem
Excretie per dier in de periode van 1 sept tot 1 maart m3 2
kg stikstof3
kg fosfaat4
Excretie per dier per jaar
19
Gerbils (alle geslachtsrijpe vrouwelijke gerbils)
Stikstofcorrectie kg/dier/jaar5
S
Alle
0,004
(0,057)
-
50%9
Vaste mest Drijfmest Vaste mest Drijfmest
0,041 0,053 0,030 0,039
(0,65) (0,65) (0,48) (0,48)
-
0,7 0,7 0,4 0,4
S
Alle
0,480
(12,3)
-
50%9
S
Alle
0,281
(7,8)
-
50%9
S
Alle
0,197
(5,5)
-
50%9
S
Alle
0,073
(3,2)
-
50%9
S
Alle
0,073
(3,2)
-
50%9
S
Alle
0,008
(0,30)
-
50%9
S
Alle
0,005
(0,12)
-
50%9
S
Alle
0,002
(0,11)
-
50%9
S
Alle
0,0008
(0,05)
-
50%9
Pekingeend Ouderdieren van vleeseenden (opfok- en legeenden)
80 800
S
Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)
801
S
Struisvogel8 Struisvogels (alle geslachtsrijpe vrouwelijke struisvogels)
25
Emoe8 Emoes (alle geslachtsrijpe vrouwelijke emoes)
26
Nandoe8 Nandoes (alle geslachtsrijpe vrouwelijke nandoes)
27
Knobbelgans8 Knobbelganzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke knobbelganzen)
28
Grauwe gans8 Grauwe ganzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke grauwe ganzen)
29
Helmparelhoen8 Parelhoenders (alle geslachtsrijpe vrouwelijke parelhoenders)
95
Fazant8 Fazanten (alle geslachtsrijpe vrouwelijke fazanten)
35
Patrijs8 Patrijzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke patrijzen)
36
Vleesduif8 Duiven (alle geslachtsrijpe vrouwelijke duiven)
37
G = graasdier S = staldier Als de omschrijving van de categorieën niet aansluit bij de voorkomende situatie, dan hanteert u de forfaits van de categorie die het best aansluit bij de voorkomende situatie. 2 Normen voor de berekening van de benodigde opslagcapaciteit dierlijke mest. 3 Normen voor de berekening van de mestproductie van graasdieren. Voor staldieren gebruikt u deze normen (cursief) alleen voor de berekening van de eventuele vrijstelling van de registratie- en/of administratieve verplichtingen. 4 Normen voor de berekening van de mestproductie van graasdieren. Voor staldieren niet van toepassing. 5 Normen voor de berekening van de totale stikstofcorrectie (gasvormige verliezen) als onderdeel van de stalbalans. Voor graasdieren niet van toepassing. Voor graasdieren is de stikstofcorrectie al meegenomen in de forfaitaire stikstofexcretie (kg stikstof per dier per jaar). 6 De mestproductie van deze dieren (voor de berekening van de benodigde opslagcapaciteit) is al verrekend in het forfait van de fokschapen. 7 De normen voor paarden, pony’s en ezels zijn inclusief veulens tot zes maanden. 8 De normen zijn inclusief jongen en mannelijke dieren. Voor de berekening van de mestproductie telt u alleen de geslachtsrijpe vrouwelijke dieren. 9 De stikstofcorrectie (gasvormige verliezen) van overige knaagdieren en overig pluimvee bedraagt 50% van de stikstofexcretie, die volgens de stalbalans is berekend. 1
Tabel 4 - 6 van 6
December 2009
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
BIJLAGE 3 Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (Voorbeeld)
V o o r b e e l d
Mestwetgeving en weidevogelreservaten
JPMA rapportnummer 20080301
BIJLAGE 4 Vervoersbewijs Zuiveringsslib en Compost (Voorbeeld)
1234567890
Vervoersbewijs
Zuiveringsslib en Compost
nummer Vervoersbewijs
1
1234567
Leverancier Relatienummer {{{{ { { { { { Naam
{|||||||||||||||||} Postcode Huisnummer {{{{ { { Registratienummer opslag
{{{{{
{{{{ { { Handtekening leverancier * {|||||||||||||||||} {|||||||||||||||||}
Overige betrokkene Relatienummer {{{{ { { { { { Naam {|||||||||||||||||}
3a
Vervoerder Relatienummer {{{{ { { { { { Naam {|||||||||||||||||} Postcode Huisnummer {{{{ { {
3b
3c
{{{{{
Laden Postcode laadplaats
Datum laden
{{{{ { {
{{ - {{ - {{{{
Vracht en analyse Gewicht vracht
Drogestofgehalte
{{{ , { ton Fosfaat
{{{ Stikstof
{{{{ { kg Code lab
{ { { { { kg
,
{ g/kg
L {{{{ Analysenummer {{{{ { { { { { { { { Kenteken trekkend voertuig {{{{ { { { { { { Compost Zuiveringsslib vloeibaar Zuiveringsslib steekvast o 113 o 114 o 111
3d Lossen Postcode losplaats
{{{{ { { Handtekening vervoerder *
Datum lossen {{ - {{ - {{{{
{|||||||||||||||||} {|||||||||||||||||}
Deze ruimte is uitsluitend bestemd voor geprinte gegevens.
2
4
Opmerkingen {{ {{
5
{{
Afnemer Relatienummer { { { { { { { { { Naam {||||||||||} Postcode Huisnummer { { { { { { { {{{{ Wordt het product op het losadres gebruikt als meststof? o Ja o Nee Registratienummer opslag { { { { { { Handtekening afnemer {||||||||||| {|||||||||||
* door ondertekening van dit formulier verklaar ik dat het geleverde product voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Formulier niet insturen! Bestemd voor eigen administratie
{{