Memoires van een LFFD filmer Hoofdstuk 9 uit de biografie van Henk van der Linden.
©2012. Henk van der Linden
1
Op 19 jarige leeftijd. Zoals uit bovenstaand document blijkt, was ik toen in dienst bij de Voorlichtingsdienst van de Stoottroepen als cameraman. Best een leuke baan.
2
HOOFDSTUK 9 - MOOI IS HET SOLDATENLEVEN Al gauw werden de bioscopen voorzien van de nieuwste Amerikaanse films. Het liep storm. Op zondag begon de voorstelling om 14.00 uur en was meteen uitverkocht. En dat ging zo de hele dag door. Mijn fotozaak liep prima. De toekomst zag er rooskleurig uit. De Voorlichtingsdienst van de Stoottroepen nam contact met me op en wilde dat ik voor hen ging werken als cameraman. Ik kreeg een aanstelling als luitenant aangeboden onder voorwaarde dat ik met het regiment mee zou gaan naar Indonesië. Daar voelde ik niet zo veel voor. Immers ik had mijn fotozaak, was net aan de uitbreiding van mijn filmverhuurkantoor begonnen en de reisbioscoop was in opbouw. Dus ben ik niet op dat aanbod ingegaan. Wel ben ik in los verband voor hen gaan werken. Dat was een leuke job. Ik kreeg een uniform aangemeten en een jeep met chauffeur stond tot mijn beschikking. Ik reisde overal naar toe om opnamen te maken. Soms bleef ik op de kazerne slapen. Een freelance soldaatje dus. Ik heb in die tijd veel oefeningen, parades en trainingen gefilmd. Één daarvan was de grote afscheidsparade in Den Bosch ter gelegenheid van het vertrek van de eerste Stoottroepen naar Indonesië en de inscheping in de haven van Oostende in België. Vanwaar ze naar de tropen vertrokken. De Nederlandse havens konden niet gebruikt worden, omdat ze door de Duitsers vernield waren. Alles liep op rolletjes totdat ik op een morgen in de brievenbus keek en daar tussen de poststukken een bruine enveloppe zag liggen.
Ja, ik moest in dienst! Het vaderland kon het schijnbaar niet redden zonder mij. Er waren soldaten nodig om in Nederlands Indië de opstandelingen te gaan bestrijden, die daar aan het einde van de Tweede Wereldoorlog de republiek Indonesië hadden uitgeroepen. Ik werd goedgekeurd en moest me melden op 6 mei 1946. Wij waren de eerste naoorlogse lichting die onder de wapenen moest komen.
Die 6e mei arriveerde ik in Arnhem. De pest in en met een weekendtas bij me, rolde ik uit de trein en zag links en rechts lotgenoten onwennig rondscharrelen op het perron. We werden bijeengedreven door een stelletje norse sergeants en onder hun leiding sjokten wij te voet naar de kazerne. Daar aangekomen werden we ontvangen door een hoge piet. Althans hij stelde zich voor als sergeantmajoor en heette ons welkom. Dat klonk goed, eindelijk een vriendelijk woord. De majoor ging verder: “Mannen, hebben jullie vragen?”. We keken elkaar eens aan en links en rechts werden er schouders opgehaald. Een lange Maastrichtenaar stak zijn hand omhoog en de majoor snauwde: “Laat horen” “Veer sterreve vaan de doors. Woe is heij de kantine?”. De majoor keek geschokt naar de lange rekruut en riep: “Wat zegt die kerel in hemelsnaam, wat is dat voor ‘n koeterwaals!?”. “Hij heeft dorst en wil weten waar de kantine is”, vertaalde een andere Maastrichtenaar. De majoor liep rood aan: “Zo, mijnheer heeft dorst. Wie nog meer?”. Ik bleef rustig staan. Een paar vooroorlogse oud-soldaten hadden me gewaarschuwd: “Trek vooral geen aandacht”. Aarzelend werden links en rechts handen omhoog gestoken.
3
4
De majoor knikte tevreden. “Sergeant”, riep hij, “de heren hebben dorst. Daar kun jij wel wat aan doen, maar laat ze eerst even de omgeving zien. Het zijn tenslotte gasten”. De sergeant salueerde, wees ons waar we onze spullen konden laten en riep: “Mij volgen... looppas!!!”. Daar gingen we, in galop de poort uit, richting bossen, in burgerkleding en op onze zondagse schoenen. De sergeant zette er een behoorlijk tempo in en na de eerste kilometer hadden we al een uitvaller. Het was de lange Maastrichtenaar. “Daat is’ne gek, heer kin mich get!”. Prompt ging hij op de stoeprand zitten en vertikte het om overeind te komen. De rest van ons was inmiddels aan de horizon verdwenen. Enfin, na zo’n 5 kilometer in de hoogste versnelling waren we terug op de kazerne. Bekaf. Nu effe uitblazen. Vergeet 't maar. In hoog tempo werden we opgejaagd. Strozakken vullen, naar de dokter, uniformen passen. Heen en weer gestuurd... afgeblaft. We maakten kennis met het soldatenleven en het was om de drommel geen aangename kennismaking. Toen we ‘s avonds doodmoe onder de dekens kropen en probeerden te wennen aan onze hobbelige strozakken kwam de sergeant binnen. Hij wees de lange Maastrichtenaar en nog enkele anderen aan. “Jullie… aankleden en meekomen”. Mopperend verdwenen ze even later met de sergeant. Ze gingen naar de keuken om daar te poetsen en gamellen schoon te maken. De sergeant was van mening dat ze zich gedurende de dag 'gedrukt' hadden en dat ze nu de schade moesten inhalen. De volgende morgen moesten we aantreden op het exercitie terrein en daar werd ons de eed van trouw aan het Vaderland afgenomen. Toen dat gebeurd was werden er nog enkele orders gegeven en mededelingen gedaan. Plotseling hoorde ik mijn naam afroepen en het bevel om mij onmiddellijk bij de foerier te melden. Daar aangekomen werd mij verteld dat ik al mijn spullen weer moest inleveren omdat ik één jaar uitstel had gekregen. Dat was een opluchting! Thuis gekomen ging ik meteen weer aan de slag en startte met de productie van vier korte 16 mm speelfilms ten behoeve van mijn filmverhuurkantoor en voor de verkoop. Het waren detective verhalen die ik de 'SPIN' serie noemde. Spannend en met veel actie. De titels waren: DE SPIN SLAAT TOE, DE SPIN IN HET NAUW, DE SPIN SCHAAKMAT en HET WEB VAN DE SPIN. Tevens produceerde ik een instructiefilm over mijn geliefde Jiu Jitsu en Judo sport onder de titel: ONGEWAPEND VECHTEN. Deze films waren een succes en alle vijf werden ze gretig afgenomen door particulieren en verhuurkantoren. Het was inmiddels een rage geworden om op scholen, speeltuinen, verenigingen en zelfs bij de mensen thuis filmvoorstellingen te geven. Meestal bezaten mijn klanten zelf een projector, maar meermalen kreeg ik verzoeken om ook daarvoor te zorgen. Ik schafte twee filmprojectoren aan en kon voorstellingen inclusief projectiescherm en filmoperateur verzorgen. Ondertussen was de wederopbouw van Nederland in volle gang want er heerste grote woningnood. Er waren door de oorlogshandelingen veel bruggen, wegen en spoorwegen vernietigd, maar ook een groot aantal woonhuizen. Jaren later, in 1962, was de woningnood nog steeds Volksvijand no. 1. Jonggetrouwde stelletjes konden geen huis kopen of huren en waren verplicht om bij hun ouders in te trekken. Althans als die plaats hadden. Ons (mijn vrouw Mia en ik) is dit ook overkomen. Wij hebben zeven jaar bij mijn ouders ingewoond en in die tijd werden onze beide kinderen geboren. Veel mijnwerkers veranderden van beroep. Het zware werk in de mijnen beu, werden ze bouwvakker. Want daar was een schreeuwend tekort aan. De leegloop van mijnwerkers werd opgevangen door het werven van buitenlandse arbeiders. Die mensen moesten gehuisvest worden. Vanwege de woningnood was dat een probleem. Men besloot om gezellenhuizen te bouwen. Prima ingericht. Dat was de Staatsmijnen wel toevertrouwd. In totaal kwamen er acht van deze tehuizen. De bewoners ervan moesten natuurlijk ook ontspanning hebben. Ik kreeg de opdracht om voor deze mensen filmvoorstellingen te gaan verzorgen. Het Fonds van Sociale Instellingen van de Staatsmijnen vroeg mij om een plan op te stellen en een en ander te realiseren. Ik ging aan de slag. Er zou een forse investering nodig zijn. Allereerst moesten er projectoren komen en wel van de allerbeste kwaliteit. Omdat het aanbod van 16 mm films beperkt was, zouden dat 35 mm toestellen moeten worden. Ik kocht een Kalee projector van Engels fabrikaat. En korte tijd later nog twee Ernemann toestellen. Ik kon nu putten uit het enorme reservoir van de allernieuwste bioscoopfilms. Ik gebruikte deze toestellen tevens voor de voorstellingen die ik, voor eigen rekening, in meerdere grote dorpen gaf. Ik huurde dan een patronaat, danszaal of iets dergelijks. De entreeprijs bedroeg één gulden. De belangstelling was groot. Bijna altijd draaide ik voor uitverkochte zalen. Goede klanten waren ook de vele kloosters, internaten en verenigingen die regelmatig films vertoonden voor hun bewoners. Het sprak zich al snel rond dat ik kon beschikken over de allernieuwste speelfilms die op dat moment in de bioscopen vertoond werden. Kortom, de Limburgse Reisbioscoop Exploitatie (LIREX) was op weg om een bloeiende zaak te worden.
5
Zoals iedere jongen had ook ik mijn toekomstdromen ofschoon er in de oorlogsjaren weinig te dromen viel en wij al op jeugdige leeftijd werden geconfronteerd met willekeur en bruut geweld, bombardementen en andere gevaarlijke toestanden. Ik heb al verteld dat ik als jochie reeds wist dat ik later de bioscoop van mijn vader wilde overnemen. Maar toen ik films ging maken werd dat mijn grote ideaal. Het was mijn droom om ooit cameraman te worden bij het journaal en dan liefst bij een grote Amerikaanse filmproducent. Toe maar, of die op mij zaten te wachten. Nou ja, dromen kan gelukkig niemand verbieden! Mede door de kleurrijke verhalen van McLean leek het mij een fascinerende baan. De realiteit was helaas anders. Ik moest drie florerende bedrijfjes op bouwen en dat kostte veel inspanning en werk. Dus werden de dromen naar de achtergrond geschoven en werd er aangepakt. Mijn dienstplicht avontuur was inmiddels alweer een jaar geleden en ik vleide me met de gedachte: deze jongen zijn ze vergeten en mijn uitstel wordt vast en zeker verlengd. Een jongensdroom steekt de kop weer op Een tijd geleden had ik in een drieste bui gesolliciteerd bij FOX WERELDNIEUWS, afdeling Parijs. Ik had geen antwoord gekregen, ook niet verwacht. Was het eigenlijk alweer vergeten. Dus toen ik een telefoontje kreeg van Fox Film in Amsterdam kwam dat als een verrassing. Directeur Louis Groen verzocht me om naar Amsterdam te komen voor een onderhoud met de directeur van Fox News, een Amerikaan. Wij hadden een lang gesprek en hij nam mij een soort examen af en daarna bood hij mij een baan aan als leerling-cameraman in Parijs. Een jongensdroom die uitkwam! Maar mijn vader had bedenkingen: “En de grote plannen met je zaak, net nu alles zo goed gaat”. Daar had ik in mijn euforie nog niet aan gedacht. Ja, stel dat het tegenviel, dan had ik al mijn schepen achter me verbrand. Mijn vader zag mijn dilemma, hij wist dat ik dolgraag wilde gaan. Dat het mijn droom was. Hij bood me aan om mijn zaken zolang voor mij waar te nemen. Dan kon ik de kat uit de boom kijken. Alles was dus in kannen en kruiken en ik begon voorbereidingen te treffen voor het grote avontuur. Maar toen, als donderslag bij heldere hemel, lag er opnieuw een oproep in de brievenbus om mij te melden voor mijn dienstplicht. Ditmaal moest ik opkomen in de Tapijnkazerne te Maastricht. Tegen mijn verwachtingen in, was mijn uitstel niet verlengd. Daar gingen mijn mooie plannen. Ik zou door de zure appel heen moeten bijten. In plaats van in Parijs, zou ik in Indonesië terechtkomen. En in plaats van achter een camera, zou ik achter een geweer komen te staan. Dit ging mij minimaal drie jaren van mijn leven kosten. Terug naar de strozakken!
6
Van toen af was ik dienstplichtig soldaat Van der Linden, 1e Ti. Cie. 3e Peloton. Na onze opleiding waren wij voorbestemd om uitgezonden te worden naar Indonesië en daar waren inmiddels al vele soldaten gesneuveld. Het allereerste wat je werd bijgebracht was DISCIPLINE. Dat werd dus met hoofdletters geschreven! Vanaf de eerste dag werd dat er bij de rekruten ingestampt. Alles boven de rang van soldaat moest model gegroet worden, ook op het kazerneterrein. Wilde je een hogere in rang spreken, dan liep je naar hem toe, sprong in de houding, salueerde precies zo als je dat geleerd was en riep met luide stem: “Soldaat die en die meldt zich...”, waarna je stram in de houding bleef staan. De aangesprokene groette terug en antwoordde met: “Plaats rust, wat is er?”. Vervolgens mocht je je verhaal vertellen. Om 6 uur in de morgen werd de reveille geblazen. Je sprong dan meteen uit je bed en rende naar het waslokaal. Vlug scheren, wassen, aankleden en je bed model opmaken. We sliepen op hobbelige strozakken met een soort katoenen overtrek er omheen. Iedereen had twee dekens en die moest je op een speciale manier opvouwen. Als je dat netjes deed kreeg je een strak, vierkant pakket dat er keurig uitzag, zonder ook maar een verkeerd plooitje. We hadden uren lang geoefend om het zo te krijgen. Er waren jongens die ‘t nooit lukte om de sergeant tevreden te stellen. Maar na de nodige straf corvees, wisten ze toch nog een redelijk resultaat te bereiken. De dekens werden bovenop het hoofdkussen geplaatst en vervolgens werd de strozak gladgestreken en van elk stofje ontdaan. Naast het bed stond je kast en die moest precies volgens voorschrift zijn ingericht. Alles had zijn vaste plaats, daar mocht je niet van afwijken. Handdoek, scheergerei, ondergoed, sokken enzovoorts, op de centimeter nauwkeurig. Messtin, drinkbeker, lepel en vork keurig in het gelid. Het uitgaanstenue, werkkleding, schoenen, correct op de daarvoor bestemde plaats. De sergeant kwam binnen en brulde: “Etenhalers aantreden!!!” De corveeërs van de dag renden naar buiten en werden afgemarcheerd naar de keuken om de rantsoenen in ontvangst te nemen. Ondertussen moest het peloton voor het gebouw aantreden en als de etenhalers terugkwamen werd een lange rij gevormd en kregen we het ontbijt. Dat werd op de slaapzaal opgegeten. Daarna snel het eetgerei schoonmaken en dan werd er alweer gebruld: “Aantreden voor inspectie..!”. In looppas naar buiten en opstellen. De pelotonscommandant kwam inspecteren. De sergeant liep naast hem met zijn notitieboekje in de hand. De commandant had ogen als een havik, niets ontging hem. Oh wee, als je schoenen niet blonken als spiegels, je haar te lang was, of je niet goed geschoren was. Ja, zelfs in je oren keek hij, liet je je handen uitsteken om te kijken of je nagels rouwranden vertoonden. Was er iets niet in orde, dan volgden meteen represailles. “Soldaat De Bruin, had ik jou niet opgedragen om die knoop vast te naaien?”. “Ja luitenant, maar....”. “Sergeant, deze man gaat niet op weekendverlof. Geef dat door aan de wachtcommandant”. Waren we tussen de lessen even op onze kamer, dan kwam de sergeant binnen en brulde: “Geef… achtttt!”. Vervolgens kwam de compagniescommandant de kamer inspecteren. Iedereen stond stram in de houding voor zijn bed. Was een bed niet perfect opgemaakt dan trok hij strozak en dekens op de grond. Van een kast die niet correct was ingedeeld, belandde de inhoud eveneens op de vloer. Met zijn vinger streek hij overal langs en soms klom hij op de tafel en deed hetzelfde bij de lampenkappen. Als er vuil op zijn vinger zat dan volgde er een fikse straf voor de kamerwacht. Hij keek of de ramen goed gezeemd en de vloeren kraakhelder gedweild waren. Hij zag alles. Als er geen al te zware straffen vielen, dan slaakte het peloton na afloop van de inspectie een diepe zucht. Het soldij van de dienstplichtig soldaat was fl.1,25 per dag en werd om de tien dagen uitbetaald. Van dat bedrag werd een en ander afgetrokken, zoals schoensmeer die door de dienst werd verstrekt en 'blanco' (spul waar je je uitrusting mee moest poetsen). Verder een post 'onvoorziene schade' (gebroken ruiten en andere beschadigingen aan gebouwen en legergoederen). Eens in de maand had de soldaat recht op vrij vervoer naar zijn woonplaats. Het weekendverlof begon op zaterdagmiddag na het eten, dus zo rond 13.00 uur. Zondagavond vóór 23.00 uur moest je weer op de kazerne aanwezig zijn. Voor jongens die ver weg woonden had het geen zin naar huis te gaan en velen hadden er ook het geld niet voor. Dus bleven ze op de kazerne en liepen, tegen een vergoeding van een paar kwartjes, wachtdiensten. Regelmatig waren er lange weekends. Dat hield in dat je op maandagavond om 23.00 uur weer aanwezig moest zijn. Als je verlof had mocht je niet in burgerkleding lopen, je moest altijd je uniform dragen. De training was streng, op oorlogssituaties afgestemd en duurde drie maanden. De zgn. basisopleiding. Daarna kon je je opgeven voor diverse onderdelen. Ik kreeg al gauw te horen dat ik overgeplaatst zou worden naar de Kaderschool in Weert. Daar, op de Van Horne kazerne, kreeg ik een opleiding tot rijinstructeur Motortransport. De cursus was pittig, zeg maar zwaar en duurde 7 maanden. We hadden weinig vrije tijd. Iedere avond verplicht studeren, behalve op woensdag, dan mochten wij een paar uurtjes de stad in.
7
De eerste zes weken moest alles in looppas gebeuren, zelfs als je naar de kantine ging of naar een kerkdienst. Werd je betrapt op normaal lopen dan had je kans dat je weekendverlof werd ingetrokken en dat risico wil geen enkele soldaat nemen! Dus vol gas over het terrein. Toch hadden wij het nog goed in vergelijking met de opleiding van de infanterie soldaten. Die knapen stonden al snel bekend als: 'de bloedcompagnie'. Tijdens een koude winternacht werden we wakker van lawaai dat van buiten kwam. Toen we uit de ramen keken zagen we de infanteristen aantreden. Ze waren in volle bepakking. Wat was er aan de hand? Dat was nogal wat! De officier van dienst had voor de ingang van het gebouw een lucifer op de grond gevonden. Dat schreeuwde natuurlijk om represailles. Stel je voor dat iedereen zijn lucifers op de grond zou werpen. Dus werd het corpus delicti in een kruiwagen gedeponeerd en de hele compagnie stelde zich daarachter op en op het bevel: “Voorwaarts mars!” marcheerden ze naar de afvalbakken waar vervolgens de lucifer in gedeponeerd werd. “Zo doen wij dat in het leger, mijne heren!". Ondanks de harde opleiding denk ik met plezier terug aan de tijd in Weert. We leerden omgaan met de zware trucks, ze te repareren en te besturen. De rijlessen waren van hoog niveau. We gingen hele dagen oefenen. Meestal vier leerlingen in een wagen. Om beurten achter het stuur. De anderen moesten in de laadbak zitten. In de winter viel dat niet mee, de wind waaide door de kieren van de zeildoeken kappen.
Een foto genomen tijdens een parade in Weert. Onder de pijl loop ik mijn best te doen om op een model soldaat te lijken. Mijn commandant had daar zijn bedenkingen over!
En op de duur kreeg je het steenkoud. Na de opleiding ging iedereen weer terug naar zijn eigen onderdeel. Ik kwam dus weer in de Tapijnkazerne in Maastricht terecht. Ik was daar graag omdat ik, na de dienst de bus kon pakken en dan was ik binnen een uurtje thuis. Daar kon ik dan allerhande aangelegenheden betreffende mijn zaken regelen. Maar al spoedig kreeg ik bericht dat we naar Nederlands Indië zouden vertrekken. Vooraf daaraan kregen we 14 dagen inschepingsverlof. Dat vloog om. We zouden op een woensdag vertrekken. Onze tropenkleding hadden we reeds in ontvangst genomen. Op zaterdag had ik wachtdienst en bevond mij in het wachthuisje bij de hoofdpoort. Daar kwam onze compagniescommandant aangereden in zijn jeep. Hij stopte en terwijl ik voor hem salueerde gromde hij me toe: “Korporaal, ga je tropenkleding inleveren bij de foerier, je bent overgeplaatst naar de Leger Film- en Fotodienst”. Ik zag aan zijn gezicht dat hij daar niet gelukkig mee was. IK WEL!!!
8
Op 23 augustus 1948 om 7 uur in de morgen vertrok ik naar mijn nieuwe standplaats in Den Haag. Daar stond ik met mijn plunjezak op het station na een reisduur van zo’n vijf uur. Dit, dankzij slechte verbindingen en een paar maal overstappen. Ik nam de bus naar de van Alkemadelaan want daar lag de Nieuwe Frederikskazerne, mijn onderkomen voor de komende tijd. Ik ging me melden in het gebouw van de Leger Film- en Fotodienst (LFFD), maar bijna iedereen was met vakantie(!). Was ik in luilekkerland terecht gekomen? De officier van dienst wees mij mijn kamer: “Zoek maar een bed uit en berg je spullen in de bijbehorende kast” Ik was gewend aan de strenge discipline van de kaderschool en hier scheen iedereen te doen waar hij zin in had. Het was allemaal onwerkelijk. Maar het eerste wat je leert als soldaat, is je aan te passen. Dus dat deed ik en besloot om de stad in te gaan en daar een hapje te eten. Daarna verkende ik alles zo’n beetje en kwam al snel in een bioscoop terecht. Ja, ‘het bloed kruipt waar het niet gaan kan’. Het was al laat toen ik terugkwam in de kazerne. Nog steeds was er niemand in de slaapzaal te bekennen en ik ging me wassen en even later lag ik tussen de dekens en viel bijna meteen in een diepe slaap. Het was een drukke dag geweest en dat moest ik Achter m’n Bell + Howell. verwerken met een goede nachtrust. ? De volgende morgen heb ik kennis gemaakt met mijn bazen en collega’s. De sfeer onder elkaar was erg prettig, geen gewichtigdoenerij maar informeel, ‘jongens onder elkaar ‘ Er was een grote filmotheek met honderden titels, zowel speel- als instructiefilms. De LFFD beschikte over zo’n 150 projectoren. De meeste voor het 16 mm formaat, maar ook wel 35 mm exemplaren. Verder waren 16 en 35 mm camera’s ter beschikking van de productieafdeling. De Dienst leverde films en verzorgde voorstellingen voor kazernes en militaire instellingen. Er was een productieafdeling die zich bezig hield met het maken van instructiefilms en dergelijke. Het hoofd van de Dienst was kapitein Henk Alsem. Toen ik dat hoorde spitse ik mijn oren want Alsem was een top cineast die als cameraman zijn sporen had verdiend met films als: De Jantjes, Bleke Bet, Op Stap, Op hoop van zegen, De Kribbebijter .
Een bericht in het Nieuw Weekblad voor Cinematographie uit 1925.
9
Zijn carrière als filmer was rond 1920 begonnen. Van achter zijn camera had hij inmiddels een behoorlijk stuk van de wereld gezien. Dus dat zag er hoopvol uit. Van zo’n man kon je nog wat leren. Inmiddels was het 1948 en dat was het jaar dat Juliana tot koningin zou worden gekroond. Bij de LFFD heerste grote spanning. Er waren plannen om een documentaire van speelfilmlengte te gaan maken van dit grootse gebeuren. In die tijd kwam Ed van der Enden het team versterken. Hij was een Luchtmachtsoldaat van de vliegbasis Gilze-Rijen en werd daarom ‘blokkentrekker’ genoemd. Hij was laconiek en door niets uit zijn evenwicht te brengen. In het burgerleven had hij gewerkt voor de bekende cineast Akos Farkas. Ed en ik zijn vrienden geworden en nu, na 60 jaar, zijn we dat nog. Hij zou later een van Nederlands beste ‘Directors of Photography’ worden. Hij heeft baanbrekend werk verricht voor de Nederlandse speelfilm. Werkte voor Bert Haanstra en was diens cameraman voor de Oscar winnende documentaire “Glas”. Tevens verzorgde hij de fotografie voor diens befaamde film “Fanfare”. Maakte vijf speelfilms voor Fons Rademakers en werkte voor internationale filmproducenten. Toen hij die dag, op de hem eigen nonchalante manier, binnen kwam lopen om zich te melden werd hem een camera in de handen gedrukt en kreeg hij de opdracht zich linea recta naar Zuid-Limburg te begeven. Hij moest daar in een textiel fabriekje, opnamen gaan maken van de vervaardiging van gala uniformen die nodig waren voor de kroningsplechtigheden. Ieder ander zou natuurlijk geprotesteerd hebben met: “Ja maar...”. Zo niet Ed. Die haalde zijn schouders op, pakte zijn spullen en verdween naar Limburg. Het fabriekje was een donkere ruimte met veel te weinig licht. Ed had ‘omkeer’ film bij zich die geschikt was voor buitenopnamen, niet voor kunstlicht. Daar was dus geen behoorlijk shot mee te maken. Ieder ander zou alweer op de terugreis naar Den Haag zijn. Ed dus niet, hij kreeg de directeur zover dat hij alle machines, werktafels, naaimachines enz. naar buiten sjouwde en daar, met een blinde muur als achtergrond weer opbouwde. Daarna werden de naaistertjes aan het werk gezet en Ed sloeg aan ’t filmen. Op een gegeven moment moest hij een shot maken vanaf een hoger standpunt. Zijn oog viel op een ton die net op de goede plek stond. Hij klom op het ding en ging midden op het deksel staan. Keek door de zoeker en constateerde: “Perfect..”. Hij startte de camera en maakte zijn opname. Krak, daar zakte hij door het deksel heen en stond tot zijn grote schrik in een brij van vieze gier. Het spul stonk verschrikkelijk. Ed werd met veel moeite uit het vat gehesen. De naaistertjes keken met verschrikte ogen toe. De directeur adviseerde Ed om als de donder zijn kleren uit te trekken: “Wie weet wat er voor een gemeen, smerig spul op zijn huid zat!” Ed volgde dat advies op en stond even later in zijn blootje en werd, met een tuinslang, schoon gespoten. De meiskes keken niet langer verschrikt, maar giechelden hardop en hadden tussen het blozen door grote pret. Ed’s eerste dag bij de Leger Film- en Fotodienst was niet zo best verlopen. Maar zijn opnamen zagen er zeer goed uit en dat is het enige dat telde. Althans, zo stelde onze kapitein het..... Hierboven: twee opnamen van mijzelf tijdens de productie van een instructiefilm.
10
Tijdens een gezellige avond in de kantine van de LFFD. Links Eddy van der Enden, Lou van Steenvoorden, Jan Joris en ikzelf (met een sigaret in mijn hand).
Ed en ik kregen opdracht om een oefening, die onder de supervisie van een generaal stond, te filmen. De Overste drukte ons op het hart vooral correct en gedisciplineerd op te treden en er voor te zorgen dat de generaal prominent in beeld zou worden gebracht. Met een dienstauto gingen wij op weg naar de kazerne waar de oefening zou plaats vinden. Daar aangekomen gingen we meteen aan de slag. Alles verliep naar tevredenheid en we schoten een aantal rollen films. Onze baas zou tevreden zijn. Nadat alles achter de rug was, pakten we onze spullen in om terug te gaan naar Den Haag. Maar onze chauffeur had gevraagd of hij even op bezoek mocht gaan bij kennissen die daar in de buurt woonden en hij was nog niet terug. Buiten de kazernepoort was een parkje en we besloten om daar op de knaap te wachten. We gingen in het gras zitten en Ed haalde een paar sinaasappelen uit zijn tas tevoorschijn en begon die te pellen met zijn zakmes. We aten de vruchten op en nog steeds was onze chauffeur niet gearriveerd. Ed verveelde zich en sneed van de schillen een soort kunstgebit met enorme tanden en stopte dat in zijn mond. Het zag er komisch uit en ik schoot in de lach. Ik had in mijn camera nog een paar meter film zitten en nam prompt een paar shots van Ed met zijn kunstgebit. Inmiddels arriveerde onze chauffeur en even later waren wij op de terugweg naar Den Haag. Een paar dagen later waren wij bezig in de projectieruimte toen Overste van Zwijndrecht nerveus kwam binnenlopen en mij een film in de hand duwde: “Direct in de projector plaatsen, de generaal is hier en wil hem zien!”. Ik plaatste de spoel in de projector en even later arriveerde de generaal met zijn staf. Ed en ik salueerden correct en hij knikte goedkeurend: “Zo mannen, eens zien wat jullie ervan terecht hebben gebracht”. Het gezelschap nam plaats in de kleine showroom en ik startte de projector. Het, nog ongemonteerde, materiaal verscheen op het scherm. Er klonk een goedkeurend gemompel en de generaal draaide zich om: “Ziet er goed uit, mannen!”. Even later hoorde ik Ed naast me mompelen: “Oh verdraaid...” “Wat is er?” vroeg ik. “De opname met die sinaasappelschil zit er nog in...” siste hij. “Dat zal toch niet waar zijn”, schrok ik. “Veel plezier, ik maak dat ik wegkom”. En weg was Ed. Met angst en beven zag ik de laatste meters van de rol tegemoet. Toen was het zover. Op het scherm verscheen het parkje bij de kazerne. Ik stopte de projector en de generaal draaide zich om. “Wat doe je, korporaal?”. “Dat is alles, generaal”. Onzin, doordraaien er zit nog meer op die spoel”. "Ja maar, mijnheer”. “Ik zei doordraaien, korporaal, mankeert er iets aan je oren, schiet op” Ik had geen keus en startte de projector opnieuw. Het parkje verscheen weer en even later kwam Ed in beeld, het was een grote close up, die het hele beeld vulde. Langzaam draaide hij zijn hoofd naar de camera en grijnsde breeduit terwijl hij zijn sinaasappel gebit ontblootte. Het was een idioot gezicht! Toen verdween het beeld, de rol was afgelopen. Een luitenant uit het gevolg van de generaal schoot in de lach. De generaal snauwde: “Wat valt er hier te lachen, dit is je reinste verspilling van rijksgoederen“. Hij was ‘not amused’ om het maar eens mild te stellen. In het voorbijlopen snauwde hij: “Daar zit een flinke douw voor jou aan vast, korporaal!”.
11
OP SCHIETOEFENING IN DE SCHEVENINGSE DUINEN...
Ik lig op de grond onder toezicht van onze schietinstructeur.
12
Onze Overste tilde er niet zo zwaar aan. “Tja,” meende hij met een grijns: "een paar dagen kamerarrest is hier wel op z’n plaats. Overigens prima werk die reportage van jullie”. Een ander akkefietje. Op een vrijdagmiddag, net toen ik alles in gereedheid bracht om met weekendverlof te gaan, kreeg ik de opdracht om me de volgende dag, op zaterdag dus, te melden op de marinebasis in Den Helder. “En m’n weekend verlof?”, vroeg ik. “Een soldaat is 7 dagen per week en 24 uren per dag in dienst”, werd mij te verstaan gegeven. “Ja maar, ik ben korporaal”, stond ik op mijn twee strepen. “Wegwezen, korporaal!”. Er werden mij enkele ‘vrij vervoer biljetten’ in de handen geduwd en de volgende morgen was ik op weg naar Den Helder. Mijn taak bestond uit het filmen van het tot ontploffing brengen van onderwater explosieven. Omdat dit op een zaterdag plaats vond was er geen dienstauto met chauffeur ter beschikking. Ik sjouwde met camera, statief en ander materiaal naar het station en klom daar in de trein. Het was een bloedhete dag en in Amsterdam moest ik overstappen op een boemel naar mijn eindbestemming. In Den Helder aangekomen stond een auto met chauffeur op me te wachten en die bracht me naar de marine basis. Daar moest ik me bij een officier melden. De ontvangst was niet bepaald vriendelijk. De man snauwde me toe: ”Dat zou tijd worden, kon dat niet wat vlugger!?”. Moe van de treinreis en het gesjouw, snauwde ik terug: “Ja, laagvliegend vanaf Den Haag misschien”. De man keek me stomverbaasd aan: “Zeg kerel, wat permitteer jij je!” “Sorry luit, ik heb vanmorgen geen ontbijt gehad, heb aan een stuk doorgesjouwd om hier te komen en nu word ik ook nog afgesnauwd”. “Hmmm,” bond hij in. “da’s pech voor je. Ik zal zorgen dat je wat te eten krijgt, maar nu moeten we meteen aan de slag”. Even later werd ik met een motorboot naar een afgelegen plek in de haven gebracht. Er lag een klein ponton. Vandaar moest ik mijn opnamen maken. Ik klom erop met mijn spullen, plaatste het statief in het midden, schroefde de Cine Kodak Special camera erop en haalde mijn lichtmeter tevoorschijn. Gauw het licht meten, diafragma instellen, rekening houdend met een opname snelheid van 120 beelden per seconde, het maximum dat de 'Special' kon halen. Niet ver van mij vandaan markeerde een kleine boei de plek waar de ontploffing zou plaats vinden. Ik draaide aan de telelens om scherp te stellen en wenkte naar de luitenant dat ik gereed was. De man bevond zich op een schip dat zo’n 50 meter verderop lag. Over de reling hingen enkele matrozen te kijken naar het Landmacht soldaatje dat op het kleine vlot, achter zijn camera, stond te wachten op de dingen die zouden komen. Op het afgesproken teken startte ik de camera en loerde door de zoeker. Prompt volgde de ontploffing en een waterzuil rees omhoog. Het vlot schokte. Ik werd omver geworpen en viel achter de camera. Het water kletterde over me heen en kletsnat krabbelde ik overeind. Er klonk een bulderend gelach en een van de matrozen gilde: “Hela landrot... heb je je zeebenen vergeten!!!”. Ze hadden de grootste pret en ik voelde me opgelaten. Er volgden nog een tiental proeven, maar nu wist ik wat er kwam en toen ik het laatste shot gefilmd had klonk er warempel een applausje. Het was al ver in de avond toen ik terugkwam op de kazerne in Den Haag. Ik leverde mijn filmspullen in en kroop in bed. De volgende morgen zat ik alweer in de eerste trein naar het Zuiden. Op de Filmdienst zouden ze me niet terugzien voor dinsdagavond. Ofschoon mijn taak bij de LFFD bestond uit het filmen van parades, instructiefilms en meer van dat spul, moest af en toe, op bevel van hogerhand, onze vaardigheid in het gebruik van handwapens worden bijgehouden. Zowat eens in de zes maanden trokken we dan met z’n allen naar de schietbaan, ergens in de duinen. Daar knalden we flink wat kogels af en hadden de grootste pret. De oefeningen waren snel achter de rug, maar als het mooi weer was en het zonnetje scheen, wilden wij daar best wat langer van genieten. Dus wat deden we: we schoten faliekant naast het doel. We kregen prompt een uitbrander van de commandant en moesten opnieuw schieten. Als straf zou dit moeten gebeuren nadat al de anderen hun plicht hadden gedaan. In afwachting daarvan installeerden wij ons in een duinpan en rookten een sigaret, bewonderden de voorbij drijvende wolken en waren het met elkaar eens: 'Het soldatenleven is zo slecht nog niet...' De rust moet ons goed hebben gedaan, want tot verbazing van onze commandant, schoten we daarna verschillende keren in de roos. ‘ “Zie je nu wel!” riep hij enthousiast, “als je maar echt wilt dan lukt ’t! Vanavond geef ik een rondje in de kantine!”. En zo geschiedde....
13
Maar mijn soldatenleven liep ten einde en op 19 december 1949 kreeg ik eindelijk groot verlof! Toen ik de laatste maal door de poort van de Nieuwe Frederikskazerne liep was dat met een zucht van verlichting. Het zat erop, twee en een half jaar van mijn leven. Maar toen ik nog even bleef staan en omkeek naar de gebouwen van de Filmdienst was dat toch met een gevoel van weemoed. EEN VERLOREN GENERATIE Als ik, jaren later, terugkijk op mijn diensttijd ben ik overtuigd, dat die periode mijn leven in positieve zin beïnvloed heeft. Maar wat bedoel ik nu met die “verloren generatie.” Nou, dat was de onze. Wij groeiden op in een tijd dat een vakantiereis bestond uit twee dagen logeren bij een oom die een dorp verderop woonde. Of dat je achter in de tuin, van oude dekens en lappen, een tent fabriceerde en daar de nacht in doorbracht. Vol trots op je eigen gemaakt bouwsel en angstig dat het zou gaan regenen. Zakgeld kregen we niet, ja een enkeling, ‘n paar centen. Kon hij op zondagmiddag een ijsje kopen of een staaf drop of zoethout. De meesten moesten, als ze de lagere school verlieten, meteen aan de slag bij een baas of gingen in de mijn werken. Verder studeren was alleen weggelegd voor de happy few. We groeiden op in de crisisjaren. Veel ouders waren werkeloos en moesten van de steun leven. Toen de economie weer een beetje aantrok, brak de Tweede Wereldoorlog uit. De Duitsers vielen ons land binnen en wij, de jongelui van toen, waren weer de dupe. In plaats van te kunnen genieten van de mooiste periode van ons leven, werden wij in de kraag gegrepen en moesten in Duitsland gaan werken of ons bij de Arbeidsdienst melden. Veel jongemannen doken onder, hadden het zwaar. Na vijf lange jaren bevrijd en eindelijk vrij konden we aan onze toekomst gaan werken. Nou, vergeet het maar. Opnieuw raakten we onze vrijheid kwijt. Weer waren wij de dupe. Ditmaal werden we opgeroepen voor de krijgsdienst. Voor Koningin en Vaderland uitgezonden worden naar Nederlands Indië! Tien maanden gevechtsopleiding, een zwaar bewaakte trein in, op een boot geladen en weg ermee! Vier weken in stinkende ruimtes opeengepakt, slecht voedsel, zeeziek en heimwee. Zo verdwenen er 120.000 van ons naar dat verre tropenland, waarvan 6.178 het niet overleefden. De anderen maakten verschrikkelijke dingen mee, ontberingen en oorlogsdrama’s. Na mijn diensttijd ben ik nog tweemaal op herhaling geweest. Dat was ten tijde van de koude oorlog. De oud-soldaten moesten, tijdens een zes weken durende bijscholing, weer met de nieuwste snufjes vertrouwd raken. Als we ‘s avonds bijeen zaten haalden ze herinneringen op en vertelden over de gruwelen die ze hadden meegemaakt. Ik zat er bij en luisterde, kon er niet over mee praten, maar kreeg wel een groot respect voor deze mannen. Prof. dr. B. Smalhout, de bekende columnist, schreef: “Alle soldaten gingen op bevel of verzoek van onze regering. Officieel werden ze uitgezonden voor Koningin en Vaderland, maar deze formulering kreeg voor alle terugkerende veteranen een bittere nasmaak. Toen ze, soms na vele jaren zware tropendienst, in Nederland terugkwamen, was inmiddels de politieke wind uit een andere en vooral linkse hoek gaan waaien. Volgens de rozerode wereldverbeteraars waren wij een stel onbehoorlijke kolonialen geweest, die het Indische eilandenrijk drie eeuwen lang had uitgebuit en leeggeroofd. Onze militairen werden soms zelfs vergeleken met de Duitse Waffen S.S.” In de Telegraaf van 7 mei 2004 stond het volgende stukje: “Onze Helden Geschoffeerd”. Stank voor dank, een trap na voor bewezen diensten. Zo zien de 50 oorlogsvrijwilligers, die vanmiddag de draagspeld met oorkonden voor hun inzet in voormalig Nederlands Indië in ontvangst nemen, de wijze waarop ze door de overheid worden behandeld. Want de mannen moeten hun onderscheiding zelf betalen en zelfs de koffie en cake is rekening soldaat. Defensie zegt dat het nieuwe bezuinigingsbeleid geen ruimte laat om de cateringskosten voor de koffie van de hoogbejaarde oud-strijders te vergoeden..!
"Effe afrekenen mannen, 't is rekening soldaat…". Hoe een klein land groot kan zijn…. Henk van der Linden. Schinnen, juni 2004.
14