Memoires van een Colijnschoolleerling
1
Memoires van een Colijnschoolleerling
Prinses Julianaschool, Stationsstraat 127 in 1966 (Foto Boer, Collectie Stadsarchief Vlaardingen)
Op de Lagere school (de Prinses Julianaschool in de Stationsstraat) was al bepaald dat ik naar de Mulo zou gaan. De HBS lag in 1964/1965 buiten het gezichtsveld en dus werd het de Mulo. Als net Gereformeerd persoon ging je natuurlijk naar de Gereformeerde Mulo, de Dr. H. Colijnschool in de Vondelstraat. Waarschijnlijk was het niet meer een specifiek Gereformeerde school, maar inmiddels een Protestants Christelijke school, evenals de lagere school dat sinds 1964 was. Maar vanuit de traditie zou ik beslist niet naar de Van der Brugghen Mulo gaan, want dat was van oorsprong een Hervormde school. Nu zat mijn zus al op de Colijnschool, zodat er geen woorden aan vuil gemaakt werden. Ik weet niet of mijn ouders mij hebben opgegeven. Volgens mij werd dit in die tijd door de lagere school gedaan. Waarschijnlijk is er een briefje gekomen wanneer ik mij op deze school diende te vervoegen. Dit was op een maandagmorgen eind augustus 1965. Per fiets ging ik samen met mijn zus naar de Colijnschool en zij wees mij de ingang van de fietsenkelder onder de gymzaal. Deze gymzaal was aan de school vast gebouwd en er werd ook gebruik van gemaakt, maar behoorde achteraf niet tot de school.
2
Memoires van een Colijnschoolleerling
De weg naar de Mulo was niet moeilijk, want naast de school stond de Pniëlkerk, waar wij vanaf november 1957 elke zondag tweemaal naar toe gingen. Alleen gebeurde dat altijd lopend.
De hoofdingang van de Dr. H. Colijnschool aan de Vondelstraat in 1966 (Foto Boer, Collectie Stadsarchief Vlaardingen)
Het was wel makkelijk dat mijn zus de weg wist, want ik zag andere kinderen zoeken naar de ingang. Er was in ieder geval niemand van het onderwijzend personeel (er werd nog niet gesproken over een docentenkorps) om een kleine handreiking te doen. Wij liepen terug naar de Vondelstraat waar de hoofdingang van de school zich bevond. Mijn zus liep naar haar klas toe en ik stond wat alleen te wachten op de dingen die zouden komen. Nu viel het alleen zijn wel mee, want een behoorlijk aantal kinderen uit mijn vroegere zesde klas stonden daar ook al. Ik sloot mij bij hen aan en wij wachtten op de dingen die zouden komen. Er kwamen een paar mannen aan, wat waarschijnlijk de leraren zouden zijn. De meesten op de fiets, maar er kwam er ook één in een rode eend. Ze werden beleefd gegroet door de leerlingen. Een bijzonderheid was dat ze hun fiets meenamen in de school en hun vehikel in de gang neerzetten. Het fietsenhok onder de gymzaal was blijkbaar niet voor dergelijke lieden en hun voertuigen bestemd. Ze liepen wat in de gang heen en weer en er werd een bord neergezet. Een leraar bleef in de hal en luidde een grote bel, die daar aan de muur hing. Hij opende de deur en de leerlingen stroomden naar binnen.
3
Memoires van een Colijnschoolleerling
Het ging niet meer twee aan twee, maar op de één of andere manier was er wel orde en discipline. De leraar bleef aan de deur staan en wees op het bord. Onderwijl groette hij iedereen en soms betrok zijn gezicht toen sommige jongens uit de examenklas langs hem liepen. Hij bekeek ze op een bepaalde manier en zei dan iets. Wat hij precies zei werd later pas duidelijk. Aangezien wij als eersteklassers wachtten tot de andere leerlingen binnen waren kon ik dit allemaal goed waarnemen. Op het laatst stapten wij dan ook de school binnen. Op het bord stond aangegeven in welke lokaal je moest zijn en dat werd bepaald door je achternaam. Voor mij hield dit in dat ik in klas 1B terecht zou komen. Het desbetreffende lokaal was boven en onderaan de trap werd door een leraar gezegd dat eerst de jongens naar boven moesten en dan de meisjes. Dat was op de lagere school ook al zo geweest, dus was er meteen iets vertrouwds. Ik ging het lokaal binnen en zocht een plaats bij het raam, vrij vooraan. Het viel mij op dat het meubilair al wat ouder was. Niet de antieke banken die wij tot 1961 op de lagere school hadden, maar ook niet de mooie tafels en stoelen, die daarna waren gekomen. Het waren nog echte schoolbanken, maar dan van een wat moderner soort. Waarschijnlijk werd deze morgen niet met gebed begonnen, omdat het geen echte schooldag was. Wij kwamen alleen ons rooster halen. Dit rooster werd door een leraar, die voor ons naamloos was en bleef, op het bord geschreven. Een bijzonderheid was dat wij nu voortaan weer op zaterdagmorgen school zouden hebben. Dit was op de lagere scholen in 1961 afgeschaft, maar op deze Mulo zouden wij de volle vier jaar nog zes dagen in de week naar school gaan. Op dinsdagmiddag en donderdagmiddag was er geen les en er werd verteld dat op de woensdagmiddag eenmaal in de veertien dagen geen les werd gegeven. Er werden blaadjes uitgedeeld zodat je het rooster kon overschrijven, want niemand had nog een agenda bij zich. Er werd tevens verteld wat je moest aanschaffen: Dat waren twee driehoeken, een gradenboog, een liniaal, een passer, een potlood en een agenda. Het was streng verboden om van een multoband gebruik te maken en door de school werden 20 schriften per leerling ter beschikking gesteld. Hiervoor moest de kapitale som van één gulden worden betaald en iedereen zou de volgende dag moeten betalen. Ook moest je elke dag een psalmboek bij je hebben en wel in de nieuwe berijming en het gezangboek met de 119 Gezangen. De Gereformeerde signatuur van de school verloochende zich niet, want dit was een Gereformeerde bundel. De Hervormde Bundel van 1938 kwam niet ter sprake en het Liedboek voor de Kerken kwam pas acht jaar later. Naast de schriften werden ook de boeken uitgedeeld. Het viel op dat ze allemaal netjes gekaft waren (om de ouderdom te verbloemen ??) met dien verstande dat voor de boeken voor de talen, inclusief Nederlands, groen kaftpapier was gebruikt en voor de andere boeken bruin kaftpapier. Het rooster gaf aan dat de lessen steeds drie kwartier zouden duren en er waren geen pauzes. Er werd nog gezegd dat iedereen nu met spoed alle zaken moest gaan aanschaffen en dat wij de andere morgen om half negen werden verwacht.
4
Memoires van een Colijnschoolleerling
De boeken en schriften werden opgeborgen in de schooltassen en wij kregen nog te horen dat het gebruik van andere tassen dan ‘echte’ schooltassen niet was toegestaan. Daarna konden wij vertrekken, na nog gehoord te hebben dat dit lokaal onze vaste plaats zou zijn. Thuisgekomen bekeek ik de boeken en stopte in mijn tas wat ik nodig had voor de volgende dag met vijf van de twintig schriften. Daarna hebben wij de andere zaken aangeschaft. Het eerste jaar heb ik een agenda van Albert Heijn gebruikt. In de jaren daarna werd een Rijam- of een Universeelagenda aangeschaft. Op die dinsdagmorgen ging ik weer op de fiets naar school met de nodige boeken in mijn schooltas. Ik wist nu waar ik mijn fiets moest neerzetten en ging naar de Vondelstraat. Daar vond ik een aantal voormalige medeleerlingen van de lagere school, die nu bij mij in de klas kwamen en een aantal kinderen die van andere lagere scholen uit de omgeving kwamen. Ook waren er een drietal zittenblijvers. De leraren, die ik de dag ervoor had gezien kwamen ook nu en namen hun fietsen weer mee de school in. Ze liepen wat in de gang heen en weer en op een gegeven moment gingen ze een kamer binnen en werd de deur gesloten. Achteraf bleek dat de leraren elke schooldag begonnen met een gebedsbijeenkomst, waarin bij toerbeurt door één van hen werd voorgegaan. Na een tijdje ging de deur weer open liepen de verschillende leraren naar hun lokaal. Ook nu werd de bel door diezelfde leraar van de vorige dag geluid. Ik was door mijn zus geïnformeerd dat dit de heer Boorsma was, het hoofd van de Mulo. In die tijd was er nog geen sprake van een directeur en een rector vond je alleen op de HBS of het gymnasium. Weer stond hij aan de deur de groeten in ontvangst te nemen en ook nu was er die onderzoekende blik. Ingewijd door mijn zus en haar vriendin wist ik nu dat hij de haarlengte van de verschillende jongens bekeek. Onder invloed van de Beatles begonnen de haren wat langer te worden, maar op een christelijke school was dit in 1965 volstrekt niet toegestaan. In de loop van het schooljaar zou ook de aarzelende doorbraak van baard- en snorharen van de jongens uit de examenklassen aan dezelfde inspectie worden onderworpen. De meisjes mochten sinds een paar jaar een lange broek dragen, maar spijkerbroeken waren in dat jaar nog contrabande en overtreedsters werden naar huis gestuurd om zich ‘fatsoenlijk’ aan te kleden. Wij liepen naar boven en gingen zo ongeveer op dezelfde plaatsen zitten als de dag ervoor. Er kwam een leraar binnen, die zich voorstelde als mijnheer van Wingerden en meedeelde dat hij onze klassenleraar was. Er werd gezongen, maar ik weet niet meer of voor dit lied het blauwe psalmboek of het rode gezangboek werd gebruikt. Hierna ging hij voor in gebed.
5
Memoires van een Colijnschoolleerling
Dit eerste uur zouden wij godsdienstles hebben, maar omdat het de eerste dag was en er nog veel was om mee te delen zou deze les komen te vervallen. Mijnheer Van Wingerden vertelde dat wij van hem algebra, aardrijkskunde, godsdienst en menskunde zouden krijgen. Verder legde hij de verschillende schoolregels uit. Er bleek heel wat te moeten en even zoveel niet te mogen. Ook werd het gebruik van de zogenaamde ‘blauwe kaart’ uitgelegd. In het klassenboek werden de cijfers opgetekend en tevens werd vermeld of iemand geen huiswerk had gemaakt of boek of schrift was vergeten mee te nemen. Drie onvoldoendes of overtredingen in de week of vier in de veertien dagen zouden een blauwe kaart opleveren. Deze kaart zou naar de ouders worden gestuurd en moest dan ondertekend worden ingeleverd. Hoe meer blauwe kaarten, hoe groter de kans op zittenblijven of zakken voor het examen. Tijdens deze uitleg draaide de leraar een shagje en stak dat tegen het einde van de les aan. De volgende les was Duits en werd gegeven door mijnheer Boorsma zelf. Ook hij legde alle schoolregels uit. Hij doorspekte zijn verhaal met anekdotes en met heel veel humor. Ook zei hij iets over de identiteit van de school, die zelfs in het klassenboek terug te vinden was. Je hoorde op zondag geen huiswerk te maken en daarom was het een leraar ten strengste verboden om voor de maandag een repetitie op te geven. Een leraar die dat zou doen kon meteen naar een andere (openbare) school gaan. Ook als er te veel huiswerk voor de maandag werd opgegeven kon de klassenvertegenwoordiger altijd naar hem toekomen. In zo’n geval zou hij dan bepalen wat er geschrapt werd. Hierna begon hij ons de eerste beginselen van de Duitse taal bij te brengen. Na deze les kwam een kleine leraar binnen, die zijn sigaret uitmaakte op de rand van de asbak, die op de lessenaar stond. Hij stelde zich niet voor en begon meteen de schoolregels uit te leggen. Dit deed hij heel kort met de nadruk op de blauwe kaart. Hij begon ons de beginselen van de Franse taal bij te brengen, die ons echter al bekend waren, want zo ongeveer alle leerlingen hadden op de lagere school al één of zelfs twee jaar Frans gehad. Toen de bel ging pakte deze leraar, die later Postma bleek te heten, de halve sigaret van de asbak, stak die aan en ging naar een andere klas. De vierde les was Engels en ik was al voorbereid dat de leraar voor dit vak Wijntje heette. Er kwam een oude man binnen, die meteen ging zitten. Hij begon te vertellen over Engeland en deed dit zo boeiend dat het werkelijk muisstil was in de klas. Ook over de Engelse taal had hij nog een paar opmerkingen en vooral over de manier waarop hij had gestudeerd. Hij voegde hieraan toe dat de lagere schooltijd nu definitief voorbij was en het werkelijke en harde leven voor ons was aangebroken. Er zou geen tijd meer zijn voor televisie, sport, hobby’s of andere tijdverspillende zaken, want “Op het examen vragen ze niet of je iets leuks hebt gedaan”. Deze zin zouden wij in vele varianten in de komende vier jaar te horen krijgen en ik zal er nog op terug komen. Wij kregen meteen huiswerk op, want er moesten Engelse woordjes worden geleerd.
6
Memoires van een Colijnschoolleerling
Voor de laatste les kwam er een leraar van onbestemde leeftijd binnen, die op mij wat vreemd overkwam. Na 46 jaar kan ik nog niet precies onder woorden brengen waarom, maar er was een soort ‘unheimisch gefühl’ dat bij mij nooit meer is verdwenen als ik aan deze leraar denk. Hij bleek later Eigenraam te heten. Mijnheer Eigenraam gaf meetkunde en bij die eerste les in dat vak wist ik al dat daarin mijn toekomst niet zou liggen. Naast meetkunde gaf deze leraar ook algebra, natuurkunde en verzorgde hij de zanglessen, die in de eerste en tweede klas werden gegeven. Dit was inmiddels het laatste lesuur en toen het belletje was gegaan werd deze eerste schooldag met zingen en gebed gesloten. In de daarop volgende dagen maakten wij kennis met de andere leraren. Voor Nederlands was er een jonge leraar, die Krol heette. Hij was nog maar kort aan de Colijnschool verbonden en was daarvoor onderwijzer geweest op de Hendrik de Cockschool in de Westwijk. Hij kwam van oorsprong uit Utrecht, wat nog wel te horen was aan zijn accent en kon prachtig vertellen. Hij woonde dicht bij de school en was nog ongehuwd. Een bijzonderheid was dat hij Gereformeerd Vrijgemaakt (artikel 31) was en hier in de loop van de jaren ook voor uit kwam. De Vrijmaking van 1944 lag nog niet zo lang achter ons. Naast Nederlands, godsdienst en geschiedenis gaf hij ook handelsrekenen, maar dit ging hem niet zo goed af. Hier kom ik nog op terug. Hij rookte behoorlijk in de klas en het pakje “Camel zonder filter” lag voor hem op de tafel. Een andere leraar was mijnheer Bol, waarvan ik de foto al eens in de krant had gezien. Hij zat voor de ARP in de gemeenteraad. Deze leraar gaf Boekhouden en Handelsrekenen. Hij had ook de L.O. akte Frans, maar in mijn schooltijd heeft hij dat vak nooit gegeven. Van hem leerde je netjes werken en hij kon heel boeiend vertellen en voorlezen. Hij legde de dorre stof goed uit en wist er werkelijk iets leuks van te maken. Hij stampte de stof er als het ware in. Als hij binnenkwam tekende hij meteen een paar grote T’s op het bord en herhaalde telkens weer dat er rekeningen van bezit en rekeningen van schuld waren en dat er DE rekening kapitaal was. Op de woensdagmiddag, als wij school hadden kwam er een leraar, die alleen op die uren in de school verscheen. Hij heette Brilman en was hoofd van een lagere school in de Westwijk. Hij gaf op die woensdagmiddag cijferen, kerkgeschiedenis en tekenen. Waarschijnlijk gaf hij deze lessen als bijverdienste. Werd er door de leraren behoorlijk gerookt, mijnheer Brilman spande de kroon en vijf sigaretten in één lesuur waren geen uitzondering. Ik vond het een vreemd persoon, die iets achterbaks over zich had. Mijn achterdocht bleek juist te zijn. Voor de gymnastieklessen was de heer Goedkoop bij de verschillende scholen in dienst. Ik had hem al in deze functie ontmoet op de lagere school. Gezien de problemen met mijn evenwichtsorgaan stonden gymnastiek en ik al jaren op voet van oorlog met elkaar en tot een duurzame vrede is het nooit gekomen.
7
Memoires van een Colijnschoolleerling
In die tijd konden heel veel vakken op de Mulo met de zogenaamde Hoofdakte worden gegeven: Nederlands, geschiedenis, aardrijkskunde, godsdienst, menskunde, tekenen, zingen, cijferen, kerkgeschiedenis en algebra en handelsrekenen in de eerste klas. Voor de andere vakken moest de leraar in het bezit zijn van een zogenaamde L.O. akte: Frans, Duits, Engels, Boekhouden en Handelskennis en Wis- en natuurkunde. Er bestond ook een akte L.O. tekenen, maar die was niet nodig om dit vak te mogen geven. Er waren leraren bij die meer dan één L.O. akte hadden gehaald. Zo had mijnheer Postma de bevoegdheid om Frans en Engels te geven, mijnheer Bol de handelsvakken en Frans en mijnheer Boorsma Duits, Frans en Engels. Het vak godsdienst werd in die tijd door alle leraren gegeven in de klas, waarvan ze klassenleraar waren. Zo gingen de eerst maanden voorbij en begon ik langzamerhand te beseffen dat het schoolleven geen lolletje was. Dit werd ook duidelijk door de leraren in de praktijk gebracht. De ernst des levens kon er niet jong genoeg in gestampt worden. Met de identiteit van de school werd ernst gemaakt, wat bleek uit de godsdienstlessen, die echt uit volle overtuiging werden gegeven. Het werkboek dat de heer Van Wingerden gebruikte was modern voor die tijd en ik heb er veel van opgestoken. Ook de belofte van mijnheer Boorsma dat door huiswerk de zondag niet in het gedrang mocht komen heeft hij waar gemaakt en het kwam meerdere malen voor dat er in het huiswerk voor de maandag werd geschrapt. Dit wisten de leraren, maar de heer Wijntje had er zichtbaar moeite mee. Tegen 5 december werd het Sinterklaasfeest gevierd op school met lootjes trekken en gedichten. Het liep wat uit de hand, want verschillende leerlingen uit de hogere klassen dachten dat er nu ook wel gerookt mocht worden en voegden de daad bij het woord. Mijnheer Eigenraam liep door de school en in verband met het feestelijke karakter van het Sinterklaasgebeuren hing er geen filtersigaret in zijn mondhoek, zoals anders, maar rookte hij een grote pijp. Er kwam op dat moment rook uit de pijp en stoom uit zijn oren toen hij zijn ongenoegen kenbaar maakte. Dit weer tot duidelijk ongenoegen van mijnheer Krol, die zojuist een sigaret van een leerling in ontvangst had genomen. Het Sinterklaasfeest werd afgebroken en is sindsdien nooit meer onder schooltijd gevierd, wat weer met de levensbeschouwing van de heer Wijntje overeen kwam. Ook hier kom ik nog op terug. Met het Sinterklaasfeest nog in ons achterhoofd en de identiteit van de school voor ogen dachten wij, als eersteklassers, dat het Kerstfeest nu wel luisterrijk gevierd zou worden. Vreemd genoeg vroegen wij dit niet aan onze klassenleraar Van Wingerden, maar aan mijnheer Wijntje. Mogelijk zagen wij hem als oudste leraar ook als organisator/trekker van dit feest. Tot onze stomme verbazing werd hij rood tot paars van woede dat wij zo’n vraag durfde te stellen en barstte hij uit: “Op het examen vragen ze niet of je Kerstfeest hebt gevierd”. Nu ik dit opschrijf denk ik weer aan het ongeloof in onze ogen, waarmee deze opmerking werd aangehoord. Wat was dan de betekenis van de identiteit van de school?
8
Memoires van een Colijnschoolleerling
Mogelijk kon ik dat op dat moment nog niet zo onder woorden brengen, maar de rare indruk die het op mij maakte is nooit meer weggegaan. Thuis heb ik er wel over gesproken en mijn ouders waren het er totaal niet mee eens. Echter het ontzag voor onderwijzend personeel, wat in die jaren binnen onze kringen nog rechtovereind stond, verhinderde enige actie richting de school. Er werd een ouderavond gehouden of een spreekavond, de juiste benaming wil mij niet meer te binnen schieten. Dat was een ernstige zaak en de leraren hebben zich gehaast de ouders duidelijk te maken dat het niet best was gesteld met de prestaties van hun zoon of dochter. Nu waren mijn cijfers niet van het beste soort en moest ik nog vreselijk wennen aan deze school. Ik had erg veel moeite met handelsrekenen of eigenlijk met de manier waarop dit door mijnheer Krol werd gegeven. Zo goed als hij was als leraar Nederlands, zo mislukt was hij als (hulp)leraar handelsrekenen. Mijn vader, die in het vak zat, gaf mij min of meer bijles en dan begreep ik de opgaven wel. Dit was weer niet naar de zin van mijnheer Krol, die de uitleg en ezelsbruggetjes van mijn vader (uit de tijd toen hij voor SPD en MO boekhouden studeerde) niet kon of wilde volgen. Tijdens het gesprek gaf mijnheer Krol te kennen dat ik nogal moeite had met handelsrekenen. Mijn vader zei toen rustig: “Ik geloof dat u er zelf nogal moeite mee hebt. Ik zou u toch willen adviseren om de akte LO Handelskennis te halen of te stoppen met deze lessen”. Mijnheer Krol heeft het tweede advies opgevolgd. Dit verhaal heb ik heel veel later van mijn moeder gehoord. Een christelijke levensovertuiging en topsport stonden in die tijd nog op gespannen voet met elkaar, maar door de heldendaden van Art en Keesie op de schaats begon ook dit bolwerk barsten te vertonen. Op zaterdag werd er zeker naar het schaatsen gekeken en niet in alle Gereformeerde gezinnen bleef de tv op die bewuste zondagen uit. Een paar meisjes uit onze klas vonden het lokaal niet bepaald gezellig en hadden daar eigenlijk groot gelijk in. Ze dachten dat het ophangen van een paar platen wel sfeerverhogend zou werken en voegden de daad bij het woord. Ze hadden werkelijk eer van hun werk, want het lokaal zag er toen heel gezellig uit. Ze hadden dit voor of na schooltijd gedaan. Wij zaten in de klas en keken met genoegen naar de platen, waarop ook Art en Keesie te zien waren. Dat eerste uur hadden wij mijnheer Van Wingerden, onze klassenleraar. Hij kwam de klas binnen, zag de platen hangen en zijn blikken spraken boekdelen. Hij gooide zijn tas op de stoel en vroeg: “Wie heeft die troep hier opgehangen?”. Hij wees op de plaatjes met een gezicht of het pornografische afbeeldingen waren en het lokaal in een filiaal van de Kama Sutra was getransformeerd. Heel schuchter stelden beide dames hem in kennis van hun wandaden en zeiden dit te hebben gedaan om het wat gezelliger te maken. Hevig verontwaardigd stelde Van Wingerden dat wij niet voor de gezelligheid op school waren, ze geen toestemming hadden gevraagd en het ergste was dat er afbeeldingen waren opgehangen van lieden die hun sport op de zondag bedreven. Vooral dat laatste hoorde niet thuis op een christelijke school en dat hadden zij toch moeten weten. Ik weet nog steeds dat ik mij toen afvroeg, hoe het nu mogelijk was dat op diezelfde christelijke school geen kerstfeest gevierd mocht worden. De plaatjes moesten meteen worden verwijderd.
9
Memoires van een Colijnschoolleerling
Het was inmiddels 1966 en er gebeurde niet zo veel op school. De proeven bij natuurkunde, die mijnheer Eigenraam moest doen, mislukten altijd, de lessen van mijnheer Krol waren leuk, de lessen van mijnheer Bol interessant en leerde je bij hem netjes werken, je wist nooit welk humeur mijnheer Van Wingerden zou hebben en mijnheer Wijntje zei dagelijks : “Op het examen…..” Wij kregen op 10 maart van dat jaar een vrije dag wegens het huwelijk van, toen nog, prinses Beatrix met Claus von Amsberg. Aangezien verwacht werd dat wij deze dag in ledigheid zouden doorbrengen werd er voor de 11e maart extra huiswerk opgegeven, waarbij de hoeveelheid voor Engels werkelijk de kroon spande. Dat laatste was ook het geval voor de 1e mei, als wij op 30 april konden genieten van een vrije (koninginne)dag. Mijnheer Wijntje had dan wel de gewoonte om in het slotgebed op 29 april de bede op te zenden of wij “het feest van onze geëerbiedigde koningin vrolijk mochten vieren”, maar de hoeveelheid huiswerk die hij opgaf, gaf aan dat niet alle gebeden worden verhoord. In dat voorjaar verdween de heer Brilman ineens. Tegen ons werd gezegd dat hij niet meer terug zou komen en bepaalde redenen het schoolbestuur tot deze beslissing hadden gebracht. Wat er precies aan de hand was is mij nog steeds niet duidelijk, maar wel heb ik inmiddels begrepen dat deze leraar zich op een bepaald gebied had misdragen. Op het schoolplein werd verteld: “Hij heeft vies gedaan met een wijf”. Ook leraren zijn mensen, waaraan niets menselijks vreemd is, zal ik maar zeggen. Er kwam een nieuwe leraar voor de woensdagmiddagen. Ook hij was onderwijzer op een lagere school en studeerde voor de L.O. akte Wis- en Natuurkunde. Zijn naam wil mij niet te binnen schieten, maar onder elkaar noemden wij hem “Duffelingetje” In april maakten wij mee dat de schriftelijke examens werden gehouden. Dit waren de landelijke examens die drie dagen duurden, met dien verstande dat op de derde dag alleen de Mulo-B kandidaten dienden te verschijnen. Je deed nooit examen op de eigen school, maar er vond een soort ‘stuivertje-wisselen’ plaats tussen de verschillende Mulo’s in Vlaardingen. Of de ‘zuilen’ hier nog een rol in speelden weet ik niet, maar in 1969 deed ik schriftelijk examen in de Groen van Prinsterer Mulo, die ook tot dezelfde zuil behoorde. Ik heb er toen niet erg over nagedacht, want de drie vrije dagen waren meegenomen. De sfeer op school in die examentijd kon zo ongeveer vergeleken worden met die van de avond van de vierde mei. De zanglessen van mijnheer Eigenraam waren best aangenaam. Wij leerden een bepaald ritme (duim/vingers/duim/vingers/duim/vingers/vingers/duim) en er werd ook flink gezongen. Het waren niet alleen geestelijke liederen, want het “Zij dronk ranja met een rietje” van Johnny Lion werd vaak ten gehore gebracht. Maar het geestelijke lied stond toch bovenaan. Het lied “Dank U, voor deze nieuwe morgen” werd ingestudeerd, evenals het lied “Ik ben de landman, Mijn Vader de wijngaardenier”. In een dienst in de Maranathakerk hebben een aantal leerlingen deze en andere liederen laten horen. Tot de oprichting van een echt zangkoor is het nooit gekomen. De zomer van 1966 naderde en wij vroegen ons af waar het schoolreisje ons naar toe zou voeren. Dit was een hoogtepunt van het schooljaar en door oudere leerlingen werden hierover aan ons de mooiste verhalen verteld.
10
Memoires van een Colijnschoolleerling
Helaas hebben wij dit uitje nooit mee kunnen maken, want op een zonnige ochtend werd de zon verduisterd toen in alle klassen werd meegedeeld dat het schoolreisje voor dit jaar en voor de toekomst was afgeschaft. De studieresultaten waren zo slecht dat er geen dag gemist kon worden en de organisatie bracht veel te veel werk mee voor de leraren. Ik denk dat het laatste vooral de doorslag had gegeven.
Tijdsbeeld midden jaren ’60, Vondelstraat (Foto Boer, Collectie Stadsarchief Vlaardingen)
De mondelinge examens werden centraal afgenomen in gebouw Triangel in de Fransenstraat in Vlaardingen. In die jaren waren de examinatoren Mulo-leraren uit andere plaatsen en namen ‘onze’ leraren op hun beurt weer examens af buiten Vlaardingen. In een periode van ongeveer twee weken was er dan een aangepast rooster. De zomer bracht ook de overgang naar een volgende klas of juist niet. Er bleef een aantal leerlingen zitten en van de zittenblijvers van het jaar ervoor, moesten er zeker twee de school verlaten, aangezien de overgang naar de tweede klas weer niet mogelijk bleek. Verder ging een aantal leerlingen voorwaardelijk over. De boeken moesten worden ingeleverd en dienden dan behoorlijk gekaft te zijn in je juiste kleuren. Dit kaftpapier was in ruime mate beschikbaar. Een bijzonderheid was dat ook de schriften ingeleverd moesten worden. Het zou anders mogelijk kunnen zijn dat deze schriften aan volgende klassen zouden worden doorgegeven. Zelf had ik dit nooit bedacht, maar het Gereformeerde dogma dat ‘de mens onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’ werd hier onverkort toegepast. In de vakantieperiode trad mijnheer Krol in het huwelijk, maar hier is op school geen enkele aandacht aan besteed.
11
Memoires van een Colijnschoolleerling
Het schooljaar 1966/1967 brak aan en dat is naar mijn beleving het moeilijkste jaar van de hele Mulo-tijd geweest. Teerde je in de eerste klas nog iets op de lagere schoolstof en begon in de derde klas de herhaling al, in deze tweede klas was alles nieuw. Verder was je dan ook nog behoorlijk aan het puberen en konden ouders en onderwijzend personeel, zeker in die tijd, hier niet al te best mee omgaan. In het lerarenkorps wijzigde dat jaar niet zo veel, alleen was er voor het vak Frans in de examenklassen een lerares aangetrokken. Ik weet niet meer hoe ze heette, maar ik weet wel dat ze niet kon klokkijken en haar lessen gingen rustig een kwartier door. Gymleraar Goedkoop verliet de school en Vlaardingen en werd door een ander opgevolgd. Deze ‘docent lichamelijke opvoeding’, waarvan ik de naam niet meer weet, voerde wat wijzigingen door. De voormalige kolenkelder, die als kleedkamer voor de jongens werd gebruikt, werd door hem als onbehoorlijk bestempeld en gesloten. Voortaan moest van de grote kleedkamer gebruik gemaakt worden en moest na de gymlessen het washok worden bezocht. Dus moest er voortaan een handdoek meegenomen worden en liepen de gymlessen een beetje uit. Vooral mijnheer Wijntje had hier problemen mee, durfde dit niet tegen zijn collega te zeggen en reageerde het op de leerlingen af. Een paar durfals hebben zich toen beklaagd bij mijnheer Boorsma. In dat schooljaar was mijnheer Wijntje onze klassenleraar en gaf toen ook godsdienstlessen aan onze klas. Het ging daarbij vooral om feitenkennis en als je een beetje leerde, kon je voor dit vak een hoog cijfer op je rapport halen. Gezien de ervaringen met het Sinterklaasfeest van het jaar ervoor was besloten om ook dit festijn af te schaffen, werd ons door mijnheer Wijntje verteld en het was duidelijk zichtbaar dat dit besluit hem deugd deed. Er werd wel aan hem gevraagd of er dan geen mogelijkheid was om het feest naar een avond te verplaatsen. Hij begreep werkelijk niet dat wij met zo’n vraag durfden aan te komen. Ook de avonden waren keihard nodig voor studie en het was al erg genoeg dat het Sinterklaasfeest in de huiselijke kring werd gevierd en dientengevolge de vijfde december huiswerkvrij was. Op een vrijdag (?) morgen in de eerste week van december hadden wij boekhouden of handelsrekenen van mijnheer Bol, die ons vroeg waar onze klas op de avond ervoor was gebleven. Want toen was door de hele school het Sinterklaasfeest gevierd en het was erg gezellig geweest. Alleen klas 2B ontbrak. Stomverbaasd vroeg iemand, die durfde, hoe dit nu mogelijk was. Onze klassenleraar had ons verteld dat besloten was dat er noch overdag, noch in de avond een Sinterklaasfeest gehouden mocht worden. Mag een leraar op een christelijke school zulke keiharde leugens vertellen, vroeg één van de oudste leerlingen aan mijnheer Bol. Het gezicht van deze leraar vergeet ik nooit. Een mengelmoes van pijn en afgrijzen was voor mij duidelijk waarneembaar. Voor iemand met een zodanig rechtvaardigheidsgevoel als de heer Bol, zal het een vreselijke opgave geweest zijn om solidair met een collega te blijven. Hij wist niets anders te zeggen dan: “wij beginnen met de les”. De winter van 1966/1967 was behoorlijk streng, maar een Elfstedentocht zat er toch niet in. Wel werd er druk geschaatst en hebben wij klassikaal een schaatstocht over de Vlaardingse Vaart gemaakt. Natuurlijk kwam een aantal leerlingen (waaronder schrijver dezes) veel te laat terug op school wat hen een uitbrander van de heer Boorsma bezorgde.
12
Memoires van een Colijnschoolleerling
Met ons argument dat wij onder leiding van de gymleraar langer waren weggebleven, zei hij niets te maken te hebben. Dit bleek later behoorlijk mee te vallen, want de aangekondigde sancties zijn nooit uitgevoerd. Achter de bruine deur van de lerarenkamer gebeurde blijkbaar toch meer dan wij ons konden voorstellen. Het schaatsen op natuurijs was een belevenis, maar ik maakte een val en beschadigde mijn knie. Dit had tot gevolg dat ik niet meer mee kon doen aan de gymnastieklessen en dit heb ik de hele Mulo-periode volgehouden en daarna nog in de jaren op de MEAO. Ik had reeds vermeld dat ik bepaald niet dol was op de gymnastieklessen. Dit was waarschijnlijk ook zo bij de school, want ik ben er gewoon nooit meer heen gegaan en op de MEAO was een briefje van mijn vader voldoende. Was het dan alleen kommer en kwel bij de lessen van mijnheer Wijntje? Nee, dat niet! Want als hij ‘de geest kreeg’ sloeg hij weer aan het vertellen en dat ging altijd over Engeland. Hier denk ik aan het verhaal over de Londense taxichauffeur die hem veel te veel in rekening bracht. De manier waarop hij de ‘Bobby’ en de verbouwereerde chauffeur nadeed was kostelijk. Verder was er ook het verhaal uit de geschiedenis van Engeland: Het ‘gunpowderplot’ met de zin “remember, remember, the fifth of November”. In het voorjaar van 1967 werd een prinselijke baby verwacht en de bevalling zou door klokgelui worden aangekondigd. Zo rond eind april keken wij (en zeker tijdens saaie lessen) nogal eens verlangend naar de toren van de Pniëlkerk met de drie klokken. Zouden deze klokken ons een vrije dag bezorgen?
Prentbriefkaart van de Pniëlkerk, ongedateerd (Collectie Stadsarchief Vlaardingen)
De klokken begonnen op een dag in de laatste week van april inderdaad ineens te luiden en wij sprongen overeind en begonnen onze spullen al op te ruimen.
13
Memoires van een Colijnschoolleerling
Wij hadden dat uur boekhouden en mijnheer Bol zei zoiets als “Het lijkt erop dat de klokken iets te vertellen hebben”. Hij keek uit het raam, zag een paar werklui bij en op de toren staan en verzuchtte: “maar vandaag wordt ons verteld dat het om een reparatie gaat, dus gaan wij door met de les”. Op de 27e april werd een prins geboren en was de 28e april een vrije dag. Tegen alle tradities in was besloten om dit op school te vieren met volksdansen op het schoolplein. Helaas was (wederom) verzuimd het grootste gedeelte van de leerlingen in te lichten, zodat maar een klein groepje aanwezig is geweest. Nu het schoolreisje was afgeschaft was mijnheer Eigenraam met het fantastische plan gekomen om een sportdag te organiseren. Hij had hier de jongere leraren Van Wingerden en Krol warm voor gekregen en natuurlijk ook de gymleraar. Toen de kogel eenmaal door de kerk (of door de gymzaal) was, werd één en ander dan ook grondig aangepakt. Allereerst werd besloten en duidelijk bekend gemaakt dat iedereen mee moest doen en het geen vrije dag was. Verder was het verplicht op meerdere onderdelen mee te doen. Als je meedeed met voetbal was je automatisch ingeschreven voor hardlopen en ver- of hoogspringen. Over de gang van zaken werden alle leerlingen middels een stencil nog eens terdege geïnformeerd. Boven de mededelingen stond als aanhef: “Colijnschoolatleten” Helaas waren de weergoden ons niet gunstig gezind, want de sportdag werd gehouden op één van de koudste junidagen in jaren. Ik zie nog mijnheer Wijntje, met zijn leren winterjas aan, kleumend langs de kant van het sportveld staan. Toch is het alles bij elkaar een mooie dag geweest. Natuurlijk ontbraken er wel een paar leerlingen, die later op school zeiden niet te weten dat het verplicht was om te komen. Hier hebben toen wel sancties op gestaan. Op een zonnige dag kwam de schoolfotograaf en werden er klassenfoto’s gemaakt en afzonderlijke foto’s. Dit gebeurde zo ongeveer eenmaal in de vier jaar. Alleen gingen de examenklassen elk jaar op de foto bij het bezoek aan het politiebureau. In die tijd werd mijnheer Krol vader van een zoon, die Jan Wieger werd genoemd. Wij hebben hem en zijn vrouw namens klas 2B een badcape voor de baby gegeven. De overgang van de tweede naar de derde klas ging niet zonder slag of stoot. Van degenen die in 1965 op school waren gekomen bleef weer een aantal zitten. Zelf ben ik net niet voorwaardelijk overgegaan. Op de Colijnschool had men de gewoonte om onvoldoendes met rood op het rapport neer te schrijven. Een dergelijke stigmatisering zou in deze tijd onmogelijk zijn en ook in die tijd was deze school de enige in Vlaardingen die deze praktijk toen nog bezigde. Zo kon het voorkomen dat iemand prachtige cijfers had, maar niet met een vak als gymnastiek overweg kon (ik was niet de enige). Dan stonden de rode vieren en vijven tussen de achten en de negens. In later jaren is dit afgeschaft na heftige protesten van ouders, die weigerden dergelijke rapporten te tekenen. Na de zomer van 1967 kwam ik dan in de derde klas. Het examen begon al in zicht te komen en er werd naar mijn idee weinig nieuws geleerd.
14
Memoires van een Colijnschoolleerling
Het werd een herhaling van het geleerde van (vooral) het jaar ervoor. Bekend was dat met kerst de beide klassen weer gesplitst zouden worden. Nu niet op alfabet, maar naar opleiding: A met Wiskunde of A met Handel en dan was er nog een mogelijkheid om Mulo B te halen. Dit werd alleen gedaan door de bollebozen in Wiskunde, die het plan hadden naar de HTS te gaan. Zelf wist ik al dat ik de handelskant zou gaan doen. Deze splitsing vond plaats met ingang van 1 januari 1968. Het was voor mij een verademing dat ik mij niet meer met algebra en meetkunde hoefde bezig te houden. Zo zullen anderen gejuicht hebben over het feit dat zij van handelsrekenen en boekhouden verlost waren. Het vak natuurkunde werd nog wel aan de leerlingen van beide richtingen gegeven. Mijnheer Eigenraam was nu niet bepaald erg technisch onderlegd en de proeven voor natuurkunde mislukten dan ook vaak. Ik hoorde hem eens tegen een andere leraar zeggen dat hij eigenlijk een amanuensis nodig had en dat was achteraf een grote waarheid. Mogelijk had een dergelijke functionaris kunnen voorkomen dat mijnheer Eigenraam zijn tas onder water zette. Hij zou ons een keer demonstreren dat als je een papiertje over een glas water legde en het geheel omkeerde, het water in het glas bleef. Mogelijk vertrouwde hij het zelf niet helemaal en legde een psalmboek in plaats van een papiertje over het glas en draaide de boel om boven zijn tas die voor hem op de ‘toonbank’ stond. Zelfs het Woord des Heeren kon nu geen wonder bewerkstelligen en het psalmboek en de inhoud van het glas verdwenen in de tas van mijnheer Eigenraam. Op een dag zou hij de Maagdenburger halve bollen laten zien en de hele installatie werd in gereedheid gebracht. Met de handpomp moest alle lucht uit de bol worden gezogen, waardoor het onmogelijk zou zijn de halve bollen van elkaar te scheiden. Na een paar maal pompen vond mijnheer Eigenraam het wel voldoende en koppelde de pomp los van de bol. Daarna toonde hij de bol aan de klas, pakte de ringen beet en probeerde de beide helften van elkaar te scheiden onder het uitspreken van de woorden: “Hier hadden ze in Maagdenburg zestien paarden voor nodig”. De bol zei: “Plop” en mijnheer Eigenraam keek wat beteuterd naar de halve bollen in zijn handen. Vanaf de voorste bank klonk een stem: “En hier kon één ezel het”. De klas barstte in lachen uit en ik vraag mij nog steeds af waar ik de moed vandaan haalde deze opmerking te maken. Het was in ieder geval niet aan mijnheer Eigenraam besteed. Ik kreeg de bollen nog net niet naar mijn hoofd, maar wel de opdracht het hoofdstuk over te schrijven en het geschrift, door mijn vader ondertekend, binnen drie dagen in te leveren. Had hij mij deze sanctie maar niet opgelegd, want mijn vader bleek meer gevoel voor humor te hebben. Hij verbood mij deze zinloze schrijverij en maakte op de zaak een kopie (een ‘lichtdrukje’ zoals dat toen werd genoemd). Tenslotte schreef hij op het papier met een rode pen: ‘humor is een goede zaak’ en zette daar zijn handtekening onder. Toen ik het geheel inleverde werd mijnheer Eigenraam even rood als de opmerking van mijn vader, wilde iets zeggen, slikte, wilde weer iets zeggen en draaide zich om. Verder heb ik er nooit meer iets over gehoord. Vanaf dat jaar kwam er een echte tekenleraar. Hij was getooid met een baard en leerde ons erg veel over het tekenvak. Of hij nu in het team paste vraag ik mij nog steeds af, want hij bleek goed bevriend met een kunstenaar en actievoerder uit
15
Memoires van een Colijnschoolleerling
Vlaardingen, Remi Poppe, die veel later Tweede Kamerlid zou worden voor de SP. De eerlijkheid gebiedt mij wel te zeggen dat ik van enige politieke activiteit van onze tekenleraar nooit iets heb gemerkt. Het examen kwam nu wel wat meer in zicht: naast de dagelijkse opmerking van mijnheer Wijntje : “Op het examen….” begonnen nu ook de andere leraren over het eindexamen te praten. Dit was merkbaar bij het vak Nederlands. Mijnheer Krol kwam met een lijst met boeken die voor het examen gelezen moesten worden. Het viel allemaal nog wel mee, want van de vijf boeken zouden er drie klassikaal worden gelezen. De lijst was niet bepaald vernieuwend en alle bekende boeken van de laatste twintig jaar stonden er op vermeld. Mijnheer Krol raadde ons wel aan om het boek ‘Bartje’ van Anne de Vries niet te kiezen voor het examen. Dit was inmiddels zo afgezaagd en uitgekauwd, dat het beter was een ander boek te behandelen. Ik heb zo ongeveer de hele lijst afgewerkt, maar alleen ‘Het verraad’, van A.M. de Jong kon mij echt bekoren. Daarnaast heb ik nog ‘De Oogst’ van Stijn Streuvels gekozen. Dat was een kort boekje. Blijkbaar was literatuur niet aan mij besteed. Nu denk ik niet dat de lijst die wij kregen, er nu echt aan bijdroeg de liefde tot de Nederlandse literatuur te verhogen. De lessen in de Handelswetenschappen door mijnheer Bol bleven voor mij interessant en wat was ik blij dat deze leraar ook geschiedenis en godsdienst gaf. Heel sporadisch lukte het mijnheer Wijntje te laten vertellen en dan stond er een heel andere leraar voor de klas. Of het door de kou van het jaar ervoor kwam of door andere zaken weet ik niet meer, maar een sportdag is in 1968 niet gehouden en ook niet meer in 1969. Zo ging het schooljaar voorbij en kwam het examenjaar. Toen wij na de zomervakantie van 1968 weer op school kwamen, was er nog een vakdocent bij gekomen en wel voor godsdienst. Met ingang van het nieuwe schooljaar was Ds. E.J. Duursema, Gereformeerd predikant te Maassluis, aan onze school verbonden. In dat examenjaar heeft hij Luther met ons behandeld en de dictaten zijn voor mij de basis geweest voor een (uit de hand gelopen) scriptie voor mijn eindexamen Maatschappijleer op de MEAO. Ik heb er zelfs delen van gebruikt voor een leerhuis kerkgeschiedenis, dat ik in 2006/2007 heb gegeven. Ik weet alleen niet of anderen er dezelfde positieve herinneringen aan hebben overgehouden. In dat examenjaar werd aardrijkskunde gegeven door mijnheer Boorsma en lag de nadruk op Engeland, Frankrijk, Canada en Australië. Met een echte tekenleraar was het mogelijk om tekenen als eindexamenvak te kiezen en dat heb ik dan ook met een paar anderen gedaan. Helaas was mijnheer Postma aangewezen om geschiedenis te geven en lag een conflict op de loer. Mijn favoriete vak zou gegeven worden door een leraar die dit vak haatte en het tijdverspilling vond, maar het was en bleef een examenvak. Dit moest dus een keer verkeerd gaan. Aangezien het mogelijk was en zelfs verplicht, om bij het diploma Mulo A met handel het Middenstandsdiploma te halen kwamen er ineens drie vakken bij: Handelskennis,
16
Memoires van een Colijnschoolleerling
Bedrijfsleer en Rechts- en Wetskennis. Deze vakken werden alleen op het mondeling examen afgenomen. De theorie, die wij binnen negen maanden onder de knie moesten zien te krijgen stond in één boek en dit werd ons aan het begin van het schooljaar ter beschikking gesteld. Mijnheer Bol deelde de boeken uit in het eerste lesuur en kwam tot de ontdekking dat hij een boek tekort kwam. Ik moest maar samen doen met Theo Dijkshoorn die naast mij zat. Voor de les vond ik dit niet erg, maar voor de studie was dit natuurlijk onaanvaardbaar en zeker omdat Theo vrij ver weg woonde. Zijn huis stond zelfs in de gemeente Maasland. Ik zei dus dat ik zelf een boek moest hebben en deed dit met wat verheffing van stem. Op dat moment kwam mijnheer Boorsma binnen voor de aardrijkskundeles. Hij schrok hevig en mogelijk verschenen bij hem visioenen van opstand in de klas, want her en der begonnen de studenten zich te roeren. Met alle middelen moest voorkomen worden dat geest van de revolutie zou overslaan naar deze school. Met ingehouden toorn verklaarde hij dat ik geen boek zou krijgen, als er besloten was dat ik samen met mijn schoolbuurman moest doen. Helaas had dit niet het gewenste effect en antwoordde ik dat ik eiste dat ik het boek de andere dag zou krijgen. Toen waren de rapen helemaal gaar. Een scholier van 15 jaar, die eisen stelde in een omgeving waar nog steeds het standpunt gehuldigd werd dat een mens niets te eisen had, maar dat alles genade was. Ik had een grote mond, was brutaal en zal mogelijk gehoord hebben dat ik de ‘verzenen tegen de prikkels sloeg’, want het vermaan zal wel Bijbels onderbouwd geweest zijn. Ik deed er het zwijgen toe en nam mij voor het aan mijn vader over te laten. De stelregel ‘de meester/leraar heeft altijd gelijk’ gold bij ons thuis niet als het om onrechtvaardigheid ging of, zoals in dit geval, het behalen van het diploma in gevaar zou komen. Mijn vader belde nog diezelfde avond met mijnheer Boorsma en het gesprek heb ik, niet netjes, maar wel begrijpelijk, afgeluisterd. Er werden geen boze woorden gebruikt, maar alleen werd de vraag gesteld waar dit boek gekocht kon worden. Dan zou mijn vader het zelf aanschaffen en de rekening daarna naar het schoolbestuur doorsturen. Mogelijk is deze laatste opmerking als een dreigement overgekomen, want ineens bleek het boek er wel te zijn en op de vraag waarom het die morgen er dan niet was kwam geen antwoord, zelfs niet toen mijn vader diezelfde vraag nogmaals stelde. De andere morgen kwam mijnheer Boorsma de klas binnen en smeet het bewuste boek op mijn tafel met de vraag: “Moest daar nu zo’n kabaal over gemaakt worden?” Na al die jaren begrijp ik nog niet hoe ik de moed of tegenwoordigheid van geest had om te antwoorden: “Ja, dat vroeg mijn vader u gisteravond ook al”. Mijnheer Boorsma verliet de klas. Het was nu vooral trainen voor het examen aan de hand van examenopgaven van vroegere jaren. Mijnheer Wijntje beschikte over examenopgaven en uitwerkingen, die een periode van meer dan 40 jaar besloeg. De oudste opgaven die hij bezat waren uit de jaren ’20 van de twintigste eeuw. Hij kwam toen op zijn praatstoel en vertelde dat hij tijdens zijn jaren op de kweekschool al begonnen was met de studie voor de L.O. akte Engels. Hij was heel even ‘kwekeling met akte’ geweest, maar was na het behalen van de L.O. akte al benoemd tot leraar Engels op een Mulo.
17
Memoires van een Colijnschoolleerling
Pas heel veel later besefte ik dat hier een brok angst, tragiek en frustratie in zat. Een kwekeling met akte was iemand, die de kweekschool had doorlopen en ook beschikte over de zogenaamde hoofdakte. In die tijd werden dergelijke lieden als een soort ‘hulponderwijzer’ ingezet tegen een zakcentje of helemaal zonder betaling. Ze deden al het werk van een onderwijzer, maar waren niet als zodanig benoemd. Deze situatie kon jaren duren, dan kon er benoeming tot onderwijzer volgen en degenen die één of meer L.O. aktes behaalden hoopten ooit nog eens op een Mulo benoemd te worden. Om met een M.O. akte op een HBS les te kunnen gaan geven, lag vaak heel ver buiten het gezichtsveld. Het was dus een bijzonderheid dat mijnheer Wijntje al in de jaren ’20 een benoeming als leraar aan een Mulo kreeg, terwijl leeftijdsgenoten nog jaren als onbezoldigd ‘kwekeling met akte’ voortsukkelden. Mogelijk is er toen tegen hem gezegd dat als hij niet zou voldoen, wat zich uitte in veel gezakte eindexamenkandidaten, hij niet herbenoemd zou worden. Dit stuk angst heeft hij waarschijnlijk altijd met zich meegedragen tot in de jaren ’60 toe, terwijl er toen een zwaar tekort was aan leraren en onderwijzers en vooral in de steden. Zijn angst is nooit opgemerkt door collega’s, ouders en schoolbestuur, waardoor hij dit heeft overgebracht op de leerlingen. Een stuk tragiek van iemand die in de aard der zaak een vakbekwame docent en zelfs een geboren leraar was. Onze school was altijd zelfstandig geweest, maar met ingang van dit schooljaar was hier verandering in gekomen. De Colijnschool behoorde nu met de Van der Brugghenschool en de HBS Westland Zuid tot de Christelijke Scholengemeenschap Westland Zuid. Dit hield in dat de rector van de HBS, Dr. Van der Schaar, de hoogste gezagsdrager was en mijnheer Boorsma een stap terug moest doen. Dit zal best moeilijk geweest zijn en met de invoer van nieuwe regels vanuit de Arij Koplaan werd dan ook geen haast gemaakt. De invoer van een ochtendpauze om 10.30 uur kon echter niet tegengehouden worden. De hoofdingang van Chr. Scholengemeenschap Westland Zuid aan het Geuzenplein/Arij Koplaan, datering circa 1990 (Collectie Stadsarchief Vlaardingen)
18
Memoires van een Colijnschoolleerling
In vroeger jaren was er wel eens een klassenavond gehouden, maar dat was niet meer toegestaan. In ieder geval mocht het niet in de school. Een paar leerlingen staken de koppen bij elkaar en besloten een dergelijke avond op een zaterdag bij iemand thuis te houden. De ouders van Ellen Doves beschikten over een grote garage en stelden die beschikbaar voor de klassenavond. Degenen die dit hebben georganiseerd hadden werkelijk eer van hun werk en het is een prachtige avond geworden. Wat hebben wij heerlijk kunnen ‘slijpen en shaken’!! Toen de leraren lucht kregen van de organisatie van een klassenavond is er een poging gedaan een spaak in het wiel te steken. Ze kregen echter bij de desbetreffende ouders nul op het rekest en de avond ging gewoon door. Vlak voor de kerstvakantie werd het zogenaamde tentamen gehouden. Dit was het examen van het vorig jaar en wie dit niet voldoende maakte, was van deelneming aan het examen in april en juni uitgesloten. De cijfers die behaald werden, prijkten ook op het kerstrapport en dat was het laatste rapport dat werd gegeven. Voor zover ik mij kan herinneren werd het tentamen door alle leerlingen gehaald. Naast de training voor het schriftelijk examen moest ook het mondeling examen worden voorbereid. Dat hield o.a. in dat er voor de drie ‘vreemde’ talen boeken gelezen moesten worden. Dit werd klassikaal gedaan. Voor Duits werd het beroemde boek van Erich Kästner “Kai aus der Kiste” gelezen en de detective “F?? hat Verspätung”. Van de Franse boeken herinner ik mij de titels niet meer, maar er was een boek bij dat mijn vader al had moeten lezen voor het Mulo examen van 1940. Voor Engels stond weer op het programma: “Fifth form at St Dominics”, een verhaal over een Engelse kostschool. Na het examen vroeg mijnheer Boorsma aan mij of ik het ook zo’n vreemd boekje had gevonden. Er liepen in dat boek van die Engelse kostschooljochies gearmd over het schoolterrein. Als tweede boek voor Engels was er een modern boekje dat zich afspeelde in de Tweede Wereldoorlog. Voor Nederlands werden uit de Camera Obscura de verhalen gelezen: Familie Stastok, Familie Kegge, Hoe warm het was en hoe ver en Een onaangenaam mens in de Haarlemmer Hout. De bekendste verhalen uit het beroemde werk van Nicolaas Beets/Hildebrand. Klassikaal lezen betekende hier dat mijnheer Krol de verhalen voorlas en hij deed dit met de allure en verve van een volleerd acteur. Onnavolgbaar zoals hij Jan Adam Kegge en de charmante heer Van der Hoogen tot leven wist te brengen. Een ander verhaal dat gelezen moest worden was de Gijsbrecht van Joost van den Vondel. Dit stuk werd al jaren opgevoerd op 1 of 2 januari in de Amsterdamse schouwburg. Dat moesten wij tenminste leren. Ten behoeve van de eindexamenkandidaten in de regio Rotterdam werd deze klassieker ook een paar maal in de Rotterdamse schouwburg uitgevoerd. Het was dan traditie dat beide examenklassen daar naar toe gingen. Dit is voor het laatst geweest in het schooljaar 1966/1967. Een aantal leerlingen (NIET van onze school) hebben in het volgende jaar de eerste voorstelling verstierd en wel zodanig dat de acteurs weigerden verder te spelen en ook de andere voorstellingen niet door zijn gegaan. Dit betekende dat de eindexamenkandidaten van 1967/1968 het toneelstuk niet hebben gezien. Dit gold ook voor het schooljaar 1968/1969.
19
Memoires van een Colijnschoolleerling
Een amateurtoneelgroep uit Vlaardingen vatte echter het plan op om de Gijsbrecht op 2 januari 1969 in de Stadsgehoorzaal op te voeren. Toen mijnheer Krol hiervan hoorde heeft hij heel veel moeite gedaan om voor de beide examenklassen kaarten te bemachtigen. Het leek er eerst op of het niet zou lukken, maar de aangekondigde stormloop op de kaartjes kwam niet en zonder problemen konden wij een toegangsbewijs krijgen. Het stuk heeft op mij een grote indruk gemaakt en zeker omdat het door amateurs werd opgevoerd. Misschien is dat de reden geweest dat ik verschillende delen uit mijn hoofd heb geleerd. Een bijzonderheid was dat nu ook in Vlaardingen na de Gijsbrecht, de ‘Bruiloft van Kloris en Roosje’ werd uitgevoerd en Thomasvaer en Pieternel hun commentaar gaven op de Vlaardingse politieke situatie. Ook het bekende lied van Boudewijn de Groot, ‘Land van Maas en Waal’ werd gezongen. Mijnheer Krol vond dit afbreuk doen aan de ernst van de Gijsbrecht, maar ik heb zelf uit volle borst meegezongen. Nu de Colijnschool tot Westland Zuid behoorde moest er ook meegedaan worden aan de activiteiten die door de ‘Arij Koplaan’ werden georganiseerd. Dit hield eind december 1968 in dat er een gezamenlijke kerstwijding werd gehouden in de Pniëlkerk. Alle leerlingen van de drie locaties waren aanwezig en ook de leraren. Helaas ontbrak een aantal leraren van de Colijnschool. Van de dienst zelf herinner ik mij niet zo veel, maar ik weet nog dat er door verschillende leerlingen iets is gedaan. Deze kerstwijding duurde wat langer dan een lesuur en wij kwamen ‘te laat’ binnen en, hoe kon het ook anders, in de les van mijnheer Wijntje. Toen wij allen gezeten waren, barstte hij los met de vraag waar wij gezeten hadden. De vraag kwam op mij over of wij na kroegbezoek in benevelde toestand weer op school waren gekomen. Wij waren dan niet beneveld, mijnheer Wijntje was het wel. Een betere omschrijving heb ik er niet voor, want hij was werkelijk door het dolle heen en kreeg nu een driftbui. Dit kwam niet vaak voor, maar als het voorkwam, dan kwam het ook voor. Hij liep rood tot paars aan en stelde de vraag nogmaals. Uit de klas kwam heel schuchter het antwoord dat wij uit de kerk kwamen, waar een kerstwijding voor de hele school was gehouden. De spanning was werkelijk om te snijden en zelf verwachte ik dat mijnheer Wijntje een soort beroerte had gekregen of zou krijgen en hij daardoor zo vreemd reageerde. Maar er was niets aan de hand want de bekende zin werd weer over ons uitgestort: “Op het examen vragen ze niet of je naar een kerstfeestje bent geweest en daardoor de broodnodige lessen hebt verzuimd. Op het examen vragen ze alleen of je de lessen hebt geleerd”. Er kwam nu een protest uit de klas: “Mijnheer Wijntje, dit kerstfeest is voor de hele school georganiseerd en daar moesten wij bij zijn. Wij zijn toch een christelijke school”. Het antwoord was werkelijk verbijsterend: “Als jullie daar dan zo nodig naar toe moesten hadden jullie moeten weglopen toen het lesuur om was. Jullie horen gewoon op tijd bij mij in de les te zijn. En ik wens geen brutale opmerkingen meer te horen”. Of er veel van de les terecht is gekomen geloof ik niet, maar wij waren allemaal diep onder de indruk. Ik had de indruk dat mijn ouders met deze gang van zaken niet zouden instemmen en vertelde het verhaal ’s avonds thuis.
20
Memoires van een Colijnschoolleerling
Het kwam inderdaad niet erg best over en mijn vader zei dat hij met mijnheer Wijntje zou bellen om zijn lezing van het gebeurde te horen. Inderdaad heeft mijnheer Wijntje tegen mijn vader zijn woorden van die middag herhaald en dat had hij beter niet kunnen doen. Ik heb het laatste gedeelte van het gesprek gehoord en vergeet nooit de opmerking die mijn vader maakte: “Als u er zo over denkt lijkt het mij beter dat u een baan bij het openbaar onderwijs gaat zoeken” Er volgden nog een paar opmerkingen, die ik niet helemaal kon plaatsen, zoals ambtelijk vermaan, Heilig Avondmaal en inkeer. Mijn vader zei later alleen tegen mij dat als mijnheer Wijntje op het gesprek zou terugkomen, ik hem naar mijn vader moest verwijzen. Ik heb er nooit meer iets over gehoord. Na de kerstvakantie kwam het examen toch behoorlijk in zicht en werd er stevig gestudeerd. De leraren deden er alles aan ons zo goed mogelijk klaar te stomen voor het examen. Wat hebben wij een opgaven gemaakt en daar tussendoor moest ook nog extra worden geleerd voor het mondeling examen. Voor Nederlands betekende dit dat er nog een boek gelezen moest worden en mijnheer Krol kwam met een nieuw boek op de proppen. Dit was ‘Wierook en tranen’ van Ward Ruyslinck. Ook dit boek werd door mijnheer Krol voorgelezen en het maakte diepe indruk op de klas. Natuurlijk moest het boek ook becommentarieerd worden en daar moest onze levensovertuiging duidelijk in naar voren komen. Zo vertelde mijnheer Krol dat en zo hebben wij het gedaan. Wij leerden zelfs een parallel te trekken tussen dit boek en het Bijbelboek Job, omdat het over hetzelfde onderwerp ging: ‘het lijden van een mens’. Het zou nog tot 1984 duren voor Harold Kushner zijn bestseller, ‘Als ’t kwaad goede mensen treft’, schreef, maar hetzelfde onderwerp werd begin 1969 al in onze examenklassen besproken. Zoals ik al eerder memoreerde was mijnheer Postma aangewezen om dat schooljaar geschiedenis aan examenklas 4B te geven. De goede man had werkelijk niets met dit vak en het was eigenlijk jammer dat hij was aangewezen. Hij vond het pure tijdverspilling en liet dit duidelijk merken door zijn lessen totaal niet voor te bereiden. Voor mij was dit weer onverteerbaar: mijn favoriete vak, dat in eerdere jaren door de leraren Krol en Bol met zoveel plezier was gegeven (en door mij aangehoord) nu zo ongeveer om zeep werd geholpen. Voor mijzelf compenseerde ik dat door verschillende geschiedenisboeken uit de bibliotheek te lezen en zo een grote feitenkennis op te bouwen. Op een middag waren zowel mijnheer Postma als ik in een melige bui. Hij had ons in de eerste middagles al Frans gegeven en het ging niet erg. Nu kon ik zelf niet erg met deze taal overweg, hoewel mijn betovergrootmoeder nog Frans sprak, en vond geschiedenis veel interessanter. Voor het laatste uur kwam mijnheer Postma weer en hij diende geschiedenis te geven. Tot mijn stomme verbazing deed hij dat niet en ging ineens Frans geven. Dat was voor mij onacceptabel en vol jeugdige overmoed weigerde ik mijn Franse boek op tafel te leggen en had demonstratief het geschiedenisboek voor mij liggen. Dat viel natuurlijk slecht bij mijnheer Postma, die mij sommeerde het Franse boek voor mij te nemen. Dit weigerde ik beslist en zei hem dat hij geschiedenis moest geven, omdat dit vak op het rooster stond en wij ook daarin examen moesten doen. Ik was in zijn ogen natuurlijk hondsbrutaal en hij zei dat hij mijn vader wel eens zou bellen.
21
Memoires van een Colijnschoolleerling
Toch ging hij niet door met de Franse les en zei dat hij nu wel eens zou zien of ik mijn geschiedenisles wel had geleerd. Arme mijnheer Postma! Niet ik, maar hij was het slachtoffer. Het gedeelte wat behandeld werd, had ik, bij wijze van hobby, zeer uitputtend bestudeerd en op elke vraag kwam er prompt een antwoord en nog wat meer. Na een paar vragen en lange antwoorden, zei hij dat hij wel geloofde dat ik er iets van af wist. Ik zei toen zoiets dat ik er meer van wist dan hij. “Je zult er meer van horen” was zijn commentaar”. Mijn revolutionaire optreden moest de kop ingedrukt worden en mijnheer Postma beging de fout om tijdens de avondmaaltijd op te bellen. Ik had net het hele verhaal in geuren en kleuren verteld. Mijn vader vroeg alleen of geschiedenis een examenvak was en dit vak voor die middag op het rooster had gestaan. Beide vragen kon ik bevestigend beantwoorden. Toen de telefoon ging en mijnheer Postma aan de andere kant van de lijn bleek te zitten, was het niet meer mogelijk het nageslacht de kamer uit te sturen, zodat wij konden meegenieten van het gesprek. Mijn vader liet mijnheer Postma zijn verhaal doen en vroeg hem toen of hij ook Frans was komen geven als er een geschiedenisleraar voor de klas had gestaan. Was het dan zijn gewoonte om zo’n andere leraar weg te sturen? Verder werd de verbouwereerde leraar nog verteld dat als hij opdracht had om geschiedenis te geven, hij dit niet op eigen gelegenheid door een ander vak te vervangen. “In het bedrijfsleven noemen wij dat werkweigering”. Tenslotte kreeg mijnheer Postma nog de vriendelijke raad om zich te gaan verdiepen in alle vakken die hij moest geven of een verzoek in te dienen om van deze lessen ontheven te mogen worden. “Ik weet dat mijn zoon soms wat eigenwijs kan overkomen, maar als een leerling van 16 jaar veel meer van het vak blijkt te weten dan de leraar, is er wel iets mis”. Mijnheer Postma heeft zich deze woorden aangetrokken en nooit meer Frans gegeven als er geschiedenis op het rooster stond. Ik heb zelf geen nadelige gevolgen ondervonden van het gesprek. Zo groot was deze kleine leraar toch ook weer. Het examen kwam dichterbij. Er moest een uittreksel uit het bevolkingsregister worden aangevraagd en ik meen dat ook dit weer klassikaal werd gedaan en het examengeld, groot vijfentwintig gulden, moest worden voldaan. Het schriftelijk examen zou gehouden worden op 14, 15 en 16 april (als ik het mij goed herinner). In de paasvakantie die daaraan voorafging heb ik nog heel veel doorgenomen. Het was prachtig weer en ik heb zelfs, liggend op een stretcher, in de tuin gestudeerd. Het schriftelijk examen werd afgenomen in de Groen van Prinsterer Mulo aan de Rode Kruislaan. Zoals elk jaar begon het examen met het opstel voor Nederlands. Hier ontstond ook het cijfer voor schrijven. Er werden een aantal onderwerpen opgegeven en ik koos: “Naar de maan”. Ik schreef een fantasieverhaal over een Nederlandse astronaut (Jan de Ruiter) die met een raket naar de maan zou gaan en onderweg naar de lanceerplaats door boeven uit een vijandig land werd overvallen. Hij wist zich te bevrijden en kwam op tijd op de maan waar al Amerikanen en Russen aanwezig waren.
22
Memoires van een Colijnschoolleerling
Locatie Rode Kruislaan van de Chr. Scholengemeenschap Groen van Prinsterer (datering circa 1985, Collectie Stadsarchief Vlaardingen)
Naar mijn idee waren alle examen goed te maken en vooral Frans viel mij erg mee. De opgaven voor boekhouden en handelsrekenen waren niet moeilijk, vond ik, en binnen de gestelde tijd had ik ze uitgewerkt en nagekeken. Ik moet zeggen dat de examentraining voor het schriftelijk examen op onze school perfect was geweest. Na het examen hadden wij nog even vrij en toen moest er voor het mondeling examen gewerkt worden. Dat viel beslist niet mee, want wij waren totaal niet gewend om met een taal om te gaan. Ja, je leerde om Nederlandse volzinnen in de drie talen ‘getrouwelijk over te zetten’, maar echt een taal spreken was iets anders. Daar was eigenlijk nooit aandacht aan besteed en daar was de school ook niet naar. Maar de leraren bedachten elk jaar weer dat er ook nog een mondeling examen kwam en zetten zich in om ook hier iets van te maken. Er kwamen gedichten op tafel: voor Nederlands en voor de drie ‘vreemde’ talen moest één gedicht uit het hoofd worden geleerd en een ander gedicht moest behandeld worden. Voor Nederlands was er een boek met gedichten en ik koos twee gedichten uit de oorlogs- en verzetspoëzie: ‘Het carillon’ van Ida Gerhardt en ‘Joods kind’ van Henk Fedder. Wij leerden het gedicht op de juiste manier voor te dragen en hoorden de gedichten voordragen op een plaat of band. Dit is de enige keer geweest dat op onze school gebruik werd gemaakt van audio apparatuur.
23
Memoires van een Colijnschoolleerling
Voor Engels had mijnheer Wijntje twee gedichten uitgekozen: het komische ‘The miniature’ door George P. Morris en het ontroerende “Hello God” , een gedicht wat werd gevonden op het lichaam van een gesneuvelde Engelse soldaat in de Eerste Wereldoorlog. Voor Duits waren het ook twee oorlogsgedichten: ‘Der Kamin’ van Ruth Klüger en ‘Schuld’ door Albrecht Haushofer en behorend tot de Moabiter Sonnetten. Allebei prachtige gedichten, die door mijnheer Van Wingerden perfect werden toegelicht. Vooral het eerste gedicht kon in dat bijtende, scherpe Duits worden voorgedragen. Voor Frans werden ‘Le clocher’ en ‘Le bateau’ weer van stal gehaald. Een van deze gedichten had mijn vader ook al voor zijn Mulo examen moeten leren en dat vond plaats in 1940. Toch had het tweede gedicht wel iets zwierigs over zich: “Elle est joyeuse et nette et lise en glise tranquillement sur les chemins des eaux’. Het eerste gedicht, dat ging over een oude klokkentoren, had iets geheimzinnigs en sinisters en dat stond er ook in : “Elle a clamé l’appel sinistre aux gens du peuple”. Afsluiten met een echte schoolavond had nooit plaatsgevonden en buitenschoolse activiteiten waren aan de Vondelstraat onbekend (en onbemind!) Nu had Westland Zuid een bloeiende leerlingenvereniging die elk jaar een grootse schoolavond organiseerde. Hiervoor werden ook de leerlingen van de voormalige Colijnschool en Van der Brugghenschool uitgenodigd. Dit viel niet erg goed bij de leraren van de Colijnschool. Toen voorzitter Piet Nustelijn en secretaris Alice van de leerlingenvereniging, de schoolavond kwamen aankondigen werd dit als een onaangename verstoring van de lessen beschouwd. Vanuit de Arij Koplaan kwamen berichten dat de lessen de ochtend na de schoolavond pas na de pauze zouden beginnen. Dit werd voor de zekerheid nog even nagevraagd en het antwoord (van mijnheer Wijntje) was in de lijn van de afgelopen jaren: “Wij beginnen op de gewone tijd en met het examen voor de deur is het een grote tijdverspilling om feestjes te houden. Als het wonder gebeurt dat jullie slagen, kunnen jullie misschien eens over een feestje gaan denken”. De schoolavond in de Stadsgehoorzaal in Vlaardingen was een groot succes. Voor de pauze cabaret en na de pauze de klucht: “Een huis vol inbrekers”. Van de leraren van de Colijnschool was er niemand aanwezig. Gedienstige personen hadden Dr. Van der Schaar geïnformeerd over de aanvangstijd de andere morgen. Bij het slotwoord deed hij toen de volgende mededeling: ”Wij beginnen morgen om half elf en dat geldt ook voor de leerlingen van de Colijnschool”. De volgende morgen kwam een hele groep leerlingen tegen half elf bij de ingang van de Colijnschool aan en werd opgewacht door een woedende mijnheer Boorsma. Hij vroeg ons waar wij vandaan kwamen en wie ons toestemming had gegeven om pas tegen de middag naar school te mogen komen. De verloren tijd moest worden ingehaald. Stomverbaasd hoorden wij het verbale geweld van de meestal zo rustige leraar aan en iemand zei dat mijnheer Van der Schaar dat de avond ervoor had gezegd en ook nog dat het ook voor onze school zou gelden. Mijnheer Boorsma beging de fout door te zeggen: “Ik heb niets met die mijnheer Van der Schaar te maken. Hier maak ik de dienst uit”. Uit de groep kwam het ontzettende antwoord: “Dan belt u nu mijnheer Van der Schaar op en u zegt dat tegen hem en anders zal mijn vader dit vanavond doen”. Ik weet niet meer wie dit heeft gezegd, maar in mijn herinnering was het de stem van een meisje. Ik denk dat ze door haar ouders was geïnstrueerd om deze opmerking te maken.
24
Memoires van een Colijnschoolleerling
In ieder geval draaide mijnheer Boorsma zich om en ging de lerarenkamer binnen. De deur ging dicht en ik denk dat er het één en ander gezegd is. In ieder geval is er door geen van de leraren hier ooit meer over gesproken. Eigenlijk zat er een groot stuk tragiek in: jarenlang was de Colijnschool autonoom geweest en maakte mijnheer Boorsma met het lerarenkorps zelf de dienst uit. Nu was dit ineens afgelopen en kwamen er regels en opdrachten vanuit de Arij Koplaan. Ontbreken van tact aan de ene kant en van soepelheid aan de andere kant? Wie zal het zeggen? Het had zeker anders gekund en niet over de ruggen van de leerlingen. Voor Nederlands moesten de boeken nu toch echt gelezen zijn en verder moest de kandidaat bekend zijn met de gegevens over de auteur. Hiervoor werden de paarse boekjes ‘De Nederlandse keur’ gebruikt, waar ook een uittreksel van het desbetreffende boek in stond, maar wat te summier was om een goed examenresultaat te behalen. Alles stond nu in het teken van het spreken van vreemde talen en mondeling vragen beantwoorden. Het leek wel of de leerlingen hierdoor zelf ook wat mondiger werden. Nu was het de tijd van de studentenprotesten en vlak voor de examens begonnen vond de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam plaats (16 t/m 21 mei 1969). Het was echt niet zo dat wij ons nu achter de studenten schaarden. Gezien onze achtergrond was eerbied voor het gezag nog behoorlijk aanwezig, maar het begon minder te worden. Dit uitte zich onder andere in het feit dat wij onder elkaar spraken over deze acties en er zelfs wat begrip voor konden opbrengen. Tenslotte had wij zelf ook in de afgelopen vier jaar niets in te brengen gehad en hadden bepaalde zaken best wat beter geregeld kunnen worden. Bij het lerarenkorps zat de angst voor het overslaan van het studentenprotest naar het gezagsgetrouwe bolwerk aan de Vondelstraat er behoorlijk in. Dit bleek uit het afluisteren van de gesprekken. Er liepen ineens leraren in de ochtendpauze over het schoolplein, die zwaar geïnteresseerd bleken in wat er gezegd werd door de leerlingen. Nog voor de ontruiming van het Maagdenhuis verscheen mijnheer Boorsma ineens in het lokaal en zei dat hij een mededeling had. Het was hem en de andere leraren opgevallen dat er door de leerlingen werd gesproken over alles wat er in Amsterdam gebeurd was en stond te gebeuren. Dit was een zodanige aantasting van het gezag en zo gevaarlijk voor de rechtsorde, dat besloten was dat dit onderwerp niet meer door de leerlingen besproken mocht worden. Het hoorde niet thuis op een christelijke school en hier zou strak de hand aan gehouden worden. Met deze woorden verliet hij de klas. Wij hebben hier buiten het schoolterrein over gesproken en het besluit werd genomen om met een stiptheidsactie nu zelf actie te gaan voeren. Deze actie is een groot succes geworden: als een leraar binnenkwam stond de hele klas op en begroette hem in koor, bij een vraag stond de leerling op en gaf dan pas antwoord, iedere retorische vraag werd door de hele klas in koor beantwoord en alle leerlingen zaten als wassen beelden in de bank. Dit heeft ongeveer twee dagen geduurd en de leraren wisten niet wat ze er mee aan moesten. Mogelijk hebben ze een gedeelte van de eerste dag verzucht dat het zo vier jaar had moeten gaan, maar later kwamen ze toch tot de ontdekking dat ze de grip op de klas verloren hadden. Ze konden er niets tegen doen, want het gedrag was werkelijk correct. Waren er bij de leraren toch nog wat schrikbeelden van dertig jaar geleden?
25
Memoires van een Colijnschoolleerling
In ieder geval kwam mijnheer Boorsma weer in onze klas en zei dat hij veel te ver was gegaan met het spreekverbod. Hij vroeg ons om a.u.b. weer ‘gewoon’ te doen, want ‘hier worden wij als leraren allemaal gek van en dit hoort niet op een Nederlandse school’ Hier werd toch een stukje grootheid getoond. Naast de ‘normale’ examentraining kregen wij ook instructies over ons gedrag tijdens het mondeling examen. Als jongens werden wij geacht in ‘pak en das’ te verschijnen en de meisjes mochten niet in lange broek en zeker niet gedecolleteerd verschijnen. Wat je bij je moest hebben op het examen was het zogenaamde ‘examenschrift’. Hierin stonden de gedichten uitgeschreven, de gelezen boeken, de keuzelanden voor aardrijkskunde en het tijdvak voor geschiedenis. Dit schrift moest er keurig verzorgd uitzien en hiervoor kon het best een multoband worden gebruikt. Wat vier jaar niet op school mocht werd nu aanbevolen voor het examen. Mijnheer Wijntje vertelde ons wat voor soorten examenschriften hij in zijn loopbaan was tegengekomen en dat er schriften bij waren geweest, die zo smerig waren dat hij ze zelf niet wilde aanpakken. Dit vertelde hij weer op een komische manier en dat brak de spanning die toch wel heerste, want het zou er nu op aan komen. De mondelinge examens begonnen op maandag 2 juni 1969 en die duurden tot half juni. Er deed steeds een groepje leerlingen examen. Het examen bestond uit Nederlands en de drie ‘moderne’ talen, natuurkunde, aardrijkskunde, geschiedenis, de handelsvakken (bedrijfsleer, handelskennis en rechts- en wetskennis) of meetkunde. Facultatief was tekenen, dat vreemd genoeg op het mondeling examen werd gehouden. Ik weet niet meer of er dat jaar ook nog in menskunde is geëxamineerd. Naar mijn mening was dat ook een facultatief vak. Deze examens werden afgenomen in gebouw Triangel (van het CJV) in de Fransenstraat. Gebouw Triangel aan de Fransenstraat in 1966 (Foto Boer, Collectie Stadsarchief Vlaardingen) t
26
Memoires van een Colijnschoolleerling
Alle kandidaten moesten zich om half negen melden en dan begonnen de sessies die elk twintig minuten duurden. Je deed examen bij twee wildvreemde leraren en soms zat er een gecommitteerde bij die ook vragen mocht stellen. Het kon zelfs voorkomen dat deze functionaris het examen (tijdelijk) moest overnemen. Dit was bij mij het geval bij natuurkunde. De leraar die als examinator optrad, stelde hele moeilijke vragen en achteraf bleek dit uit de cijfers. Nu kon ik zelf ook niet al te best met dit vak omgaan en ook van het nut was ik bepaald niet overtuigd. De examinator werd aan de telefoon geroepen en het examen moest doorgaan. De gecommitteerde nam het over en het liep als een trein. Ik heb als enige toen een acht voor dit vak gehaald. Het onderdeel geschiedenis verliep heel plezierig en ik zag kans om een tien voor dit vak te halen. Bij de bespreking van ‘Wierook en tranen’ heb ik heel veel aan de uitleg van mijnheer Krol gehad en heb ik zelfs behoorlijk uitgeweid over het Bijbelboek Job. De examinator begon er toen over dat dit geen historisch boek was. Daarin gaf ik hem volkomen gelijk en kon hem meedelen dat het een dichterlijk boek was en geschreven tijdens de Babylonische ballingschap. Deze wetenschap had ik weer van huis uit meegekregen en achteraf denk ik dat de examinatoren zich hogelijk verbaasd hebben over het feit dat een leerling van een rechtzinnige school met dergelijke verklaringen kon komen. Wij waren thuis niet zo belijnd. Maar ik kreeg wel de complimenten van beide examinatoren voor de manier waarop ik het examen Nederlands had gedaan. Later hoorde ik van mijnheer Krol dat ik op alle onderdelen voor het mondeling Nederland een tien had gehaald. Dat was toch ook mede dankzij deze geweldige leraar. Mogelijk heb ik het gedicht voor Duits (Der Kamin) een beetje erg gevoelig voorgedragen, want de oude examinator was tot tranen toe geroerd. Had ik het schriftelijk examen Frans behoorlijk gemaakt. Het mondeling examen was een regelrechte ramp. Er zat een oude tang tegenover mij, die alleen wilde bekijken of ik voldoende woordjes wist. Tegen alle regels in begon ze allerlei groenten op te noemen en die moest ik in het Frans vertalen. Wij waren gewaarschuwd voor dergelijke praktijken, maar het bleek weer dat hier niets tegen gedaan kon worden. De andere examinator, een vrij jonge leraar, zat zich duidelijk te ergeren en heeft geprobeerd om halverwege te zaak over te nemen. Hij begon over het gedicht en de boeken. Hierdoor heb ik er nog iets van kunnen maken. Tegen een uur of vier was het examen afgelopen en ging men zich beraden op de uitslag. Wij waren er allemaal vrij zeker van dat wij geslaagd zouden zijn, al had één meisje (terechte) twijfels over het feit of ze haar middenstandsdiploma zou krijgen. Wij stonden in de hal van Triangel te wachten op de uitslag en door de zenuwen is een aantal kandidaten maar op de trap gaan zitten. Daar behoorde ik trouwens zelf ook toe. Rond half vijf werden wij in groepjes naar binnen geroepen en kregen de uitslag en het diploma. Buiten stonden de andere eindexamenkandidaten, familieleden en leraren, die op dat moment niet elders in den lande examens hoefde af te nemen. Wij namen de felicitaties in ontvangst en spoedden ons naar huis. In de avond werden alle geslaagden bezocht en fietste je zo ongeveer heel Vlaardingen door.
27
Memoires van een Colijnschoolleerling
Toen alle examens waren afgenomen bleek weer dat de Colijnschool goed had opgeleid voor het Mulo examen. Uit de klas A met handel waren er twee gezakt en ik geloof dat A met wiskunde in zijn geheel slaagde. Na vier jaar was er dan een eind gekomen aan mijn Mulo tijd. Nog steeds denk ik er met gemengde gevoelens aan terug. Ik ben geslaagd met een prachtige eindlijst en dit is zeker ook te danken aan de inzet van het lerarenkorps. Maar hebben wij meer geleerd dan alleen feitenkennis? Deze vraag kan ik helaas niet bevestigend beantwoorden. Inzicht en doorzicht zijn ons niet bijgebracht en werden zelfs als gevaarlijk bestempeld. Hebben wij een aangename tijd op deze school doorgebracht? Ook deze vraag moet met een keihard “Nee” worden beantwoord. Ik heb wel eens de opmerking gehoord ‘ze hebben hun best gedaan om het zo onaangenaam mogelijk te maken’…. Dit is wel een heel hard oordeel en de tijd, waarin wij op de Colijnschool verbleven was een heel andere tijd dan nu, maar het had allemaal anders en beter gekund.
EINDE
28