memo
Bijeenkomst: Datum: Locatie: Organisatie: Notulen:
Nationaal Hydrologisch Modelinstrumentarium dinsdag 17 juni 2008 Utrecht, Vergadercentrum Hoog Brabant in Hoogh Catharijne Stowa, Michelle Talsma Marcel Boerefijn (Tauw)
1) Opening Michelle heet de aanwezigen van harte welkom en licht toe dat deze bijeenkomst een vervolg is op de bijeenkomst van 9 oktober 2007. Destijds is geconstateerd dat de regionale waterbeheerders de wil hebben om samen te werken met het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI). Het belangrijkste doel van de bijeenkomst van deze middag is vaststellen hoe we deze samenwerking willen vormgeven. Daarnaast heeft deze bijeenkomst als doel om een overzicht te geven van de actuele stand van zaken met betrekking tot het NHI. 2) Stand van zaken NHI Judith Snepvangers geeft een overzicht van de actuele stand van zaken. De sheets van haar presentatie zijn te vinden op de STOWA website (www.stowa.nl > agenda -> 17 juni). Hieronder volgt een samenvatting: Voorheen werkten RIZA, MNP en de onderzoeksinstituten TNO, Alterra en WL met verschillende modellen om beleidsvragen mee te beantwoorden. In 2005 is besloten om samen te werken en één modelinstrument te ontwikkelen. In juli 2007 is fase 1 afgerond. Hierbij zijn bestaande landsdekkende modellen samengevoegd en in een nieuwe modelomgeving geplaatst. In een daarop volgende fase, Fase 1+, zijn de modellagen herzien en verbeterd. De geplande werkzaamheden voor deze fase zijn inmiddels afgerond en betroffen o.a.: • een nieuw lagenmodel gebaseerd op Regis II • vergroten van het aantal bodemfysische eenheden van 21 naar 315 • verbetering en verfijning van de schematisatie van het oppervlaktewatersysteem • diverse andere bestanden, zoals landgebruik, beregening, buisdrainage. Het model is inmiddels doorgerekend voor een periode van 30 jaar. Hieruit bleek dat het model in delen van Nederland nog een te lage grondwaterstand berekent. De oorzaak hiervan is nog niet gevonden, daar wordt nu aan gewerkt. Fase 1+ zal dit najaar worden afgerond, zodra de modelresultaten plausibel zijn. Op 14 februari van dit jaar heeft er een overleg plaatsgevonden tussen de NHI projectgroep en de adviesgroep Modellering van STOWA. Naast een mogelijk bestuursmodel is het idee naar voren gekomen enkele pilots uit te voeren. Een voorbeeld van een dergelijke pilot is het opstellen van een hydrologische bibliotheek met databestanden. Vanaf september 2008 zullen databestanden en de rapportage over fase 1+ op www.nhi.nu worden gezet. De tweede fase bestaat uit het verbeteren van het model, door stapsgewijs functionaliteiten toe te voegen. Het gaat hierbij om het realiseren van consistentie tussen landelijke en regionale bestanden, hydraulische modellering van hoofdwaterlopen en verbetering van de modeluitkomsten ten behoeve van het modelleren van waterkwaliteit. Uit de bijeenkomst van 9 oktober 2007 is naar voren gekomen dat sommigen het idee hebben dat er sprake is van een rijdende trein waarbij men aan boord kan
memo springen, maar bijsturen niet meer mogelijk is. In feite zijn de trein en de rails nog niet ontwikkeld en is er nog ruime gelegenheid om ´bij te sturen´. Het is wel gewenst dat ‘het bijsturen’ georganiseerd plaats gaat vinden en ideeën en meningen gestroomlijnd worden. Gezocht wordt naar de organisatievorm: Gaat dat via de Adviesgroep Modellering van de STOWA? Of willen de waterbeheerders een andere organisatievorm? Naar aanleiding van de presentatie wordt de vraag gesteld of wordt gezorgd voor het beheer van het model. Dat blijkt het geval. Het model wordt zo opgezet dat nieuwe databestanden, zoals een geactualiseerde versie van het AHN, relatief eenvoudig in het model geïmplementeerd kunnen worden. Hiertoe worden conversie tools ontwikkeld die ook worden gerapporteerd. 3) Businessmodel NHI Reinier van den Berg van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft een presentatie over het beoogde businessmodel. De sheets van zijn presentatie zijn te vinden op de website van de STOWA. Hieronder volgt een samenvatting: De betrokken ministeries (V&W, LNV en VROM) hebben behoefte aan meer samenhang en regie rond verschillende modellijnen. Ze zien de meerwaarde van de ontwikkeling van één landsdekkend modelinstrumentarium. Er worden gesprekken gevoerd met de ministeries V&W, LNV en VROM voor financiering. Bij de financiering wordt er naar gestreefd landelijke modelschematisaties zoveel mogelijk gratis beschikbaar te stellen. Het is immers ontwikkeld met belastinggeld. Het beheer en onderhoud zal organisatorisch worden gescheiden van de modelontwikkeling en worden vastgelegd middels afspraken over de te verlenen service. Er zal een gebruikersoverleg worden opgericht, met bijvoorbeeld kennisinstellingen, waterschappen en adviesbureaus, waarbij wensen kunnen worden ingebracht. Modelontwikkeling zal worden aangestuurd via een programmaoverleg met inhoudelijke deskundigen en een stuurgroep, waarin de financiers zijn vertegenwoordigd. Naar aanleiding van de presentatie wordt de vraag gesteld of ook de waterbeheerders vertegenwoordigd kunnen worden in de stuurgroep. Reinier antwoordt bevestigend. 4) Mogelijke opzet hydrologische bibliotheek Royal Haskoning heeft opdracht gekregen om een opzet te maken voor de hydrologische bibliotheek. Theo Kleinendorst presenteert de huidige voornemens en ideeën, die tijdens de uitvoering van het project zijn getoetst en bijgesteld door een afvaardiging van instituten en waterschapen. De sheets van zijn presentatie zijn te vinden op de STOWA website. Hieronder volgt een samenvatting: De hydrologische bibliotheek richt zich op het gehele (grond)watersysteem, dus inclusief onverzadigde zone en waterbodem. Het is van belang om naast databestanden ook metainformatie en model(beschrijvingen) op te nemen in de bibliotheek. Om een goede uitwisseling van gegevens te garanderen zal er veel aandacht moeten zijn voor gegevensstandaarden en kwaliteitscontrole. Er is een voorzet gemaakt voor een technische uitwerking. Hierbij geldt als uitgangspunt dat regionale databestanden worden beheerd door de regionale waterbeheerders (beheer van de eigen data). Naar aanleiding van de presentatie wordt opgemerkt dat sommige waterschappen werken aan het via internet openbaar maken van waterschapsinformatie. Vraag: In hoeverre moet er nog veel extra werk gebeuren om dezelfde informatie straks
memo aan te leveren aan de bibliotheek? Theo antwoordt dat er (bijna) geen extra inspanning nodig is als het waterschap deze data beheert in een standaard formaat zoals IRIS. 5) Pauze 6) Discussie Onder leiding van Rob Hogewoning volgt er een brede discussie over de gepresenteerde informatie. Resultaat van deze discussie is dat er gestart kan worden met pilots voor de hydrologische bibliotheek, waarbij twee waterschappen zich aanmelden om mee te doen aan deze pilots. Het betreft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Waterschap Peel en Maasvallei. Andere geïnteresseerde waterschappen kunnen zich aanmelden bij Michelle Talsma van STOWA. De overige discussiepunten worden hieronder samengevat. Deze samenvatting heeft als belangrijkste doel om de verschillende opvattingen weer te geven. Metainformatie, meetprotocollen etc: Met betrekking tot fase 2 en het beschikbaar stellen van informatie wordt er veel gesproken over modelcodes en data. Het opstellen en beschikbaar stellen van meta-informatie, protocollen, uitgangspunten, conversietools, informatie over modellen etc. is net zo belangrijk. Consistentie en standaardisatie in gegevensbeheer en evt. ook met betrekking tot meetmethoden is van groot belang voor het opzetten van de bibliotheek. Aansluiting bij bestaande standaarden (zoals ontwikkeld door bijvoorbeeld IDSW) is daarbij een eerste vereiste. Wie zorgt er voor de kwaliteitsborging? Deltares geeft aan deze ambitie te hebben samen met Alterra. Bibliotheek Het opstellen van een hydrologische bibliotheek heeft meerwaarde bij ‘grensoverschrijdende’ projecten waarbij informatie nodig is vanuit andere regio’s. Bijvoorbeeld bij het opstellen van een regionaal grondwatermodel. Het opvragen en verstrekken van dit soort informatie verloopt nu vaak moeizaam. Daarnaast kan de bibliotheek helpen bij het op orde krijgen van de gegevens binnen de eigen organisatie. Het op orde krijgen van de eigen gegevens is zelfs een belangrijke voorwaarde voor deelname aan de bibliotheek (“garbage in, garbage out”). Voor de regionale data wordt voorgesteld om de volgende stappen te doorlopen: 1) eerst protocollen opstellen 2) eigen data op orde brengen conform protocollen 3) extern beschikbaar stellen van de data. Landelijke data kan nu al beschikbaar worden gesteld. Nut en noodzaak NHI? Er is al een standaard voor gegevensbeheer (IRIS) en er zijn al regionale (grond)watermodellen (o.a. MIPWA en Ibrahym). Het NHI-spoor heeft dus maar een beperkte meerwaarde. Worden er geen zaken dubbel gedaan? Daarnaast blijkt dat standaardisatie in de praktijk niet werkt. IRIS heeft ook niet geleid tot uniform databeheer binnen de waterschapswereld? En de WB21 toetsing, nota
memo bene een relatief simpel vraagstuk, heeft ook tot onvergelijkbare uitkomsten geleid. Komen tot meer samenwerking en/of uniformiteit in het gebruik en de toepassing van modellen binnen de waterschapswereld zou handig zijn. De NHI projectgroep geeft aan dat de continuïteit en kennisoverdracht op de lange termijn is geborgd via het NHI. Deskundigen die bij MIPWA, Ibrahym etc. betrokken waren, zullen ook deelnemen aan de NHI projectgroep. Daarnaast hebben modellen zoals MIPWA en Ibrahym ook geen ‘eeuwig leven’. Bovendien zijn ontwikkelingen van het NHI interessant voor de regionale modellen. Het oppervlaktewatersysteem is in de regionale modellen bijvoorbeeld vrij sterk vereenvoudigd en er is nog niet gewerkt met vernieuwde bodemgegevens. Hier wordt op geantwoord dat MIPWA, Ibrahym etc. in de toekomst geactualiseerd en uitgebreid kunnen worden. Daar is geen NHI voor nodig. De NHI projectgroep geeft aan dat iedereen er bij gebaat is dat de landelijke modellen zo betrouwbaar mogelijk zijn en zo goed mogelijk aansluiten bij de regionale modellen, bijvoorbeeld bij studies voor de Kaderrichtlijn Water en landelijke waterverdelingstudies. Pilots Door een groot aantal aanwezigen wordt voorgesteld om gefaseerd aan de slag te gaan waarbij wordt begonnen met enkele pilots. De behoefte bestaat om tussenresultaten te zien om naast de koplopers ook de andere waterbeheerders enthousiast te krijgen voor samenwerking. Er wordt aangegeven dat de beschikbare tijd één van de cruciale factoren is die bepalen of een waterschap mee zal doen aan de pilots. De vraag wordt gesteld welke waterbeheerders mee willen doen. Aangegeven wordt dat deze vraag onvoldoende concreet is. Wat gaat de kopgroep precies doen? Alleen meedenken of ook gegevens uitwisselen en actief bijdragen? Daarnaast wordt opgemerkt dat het goed is om bij het samenstellen van de kopgroep niet alleen te kijken naar de waterbeheerders met een actueel model (model-voorlopers) maar ook naar de waterbeheerders die hun data goed op orde hebben (data-voorlopers). Joost Heijkers van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en Nila Taminiau van Waterschap Peel en Maasvallei melden zich aan als geïnteresseerden om te participeren in een pilot. Samenwerking met gesloten beurs Voorgesteld wordt om de samenwerking met gesloten beurs uit te voeren. De landelijke instanties stellen landelijke modelschematisaties beschikbaar aan de waterbeheerders en, in ruil daarvoor, stellen de waterbeheerders hun geüpdate en gecorrigeerde afwateringsinformatie beschikbaar aan de landelijke instanties. Als het op orde brengen van de regionale data voor het NHI traject extra inzet vergt van de waterbeheerders dan zou dat moeten worden opgevat als een ‘bijdrage’. Besluitvorming Wie is eigenlijk ‘de stem’ van de waterbeheerders als het om dit soort ontwikkelingen gaat? Het waterschapshuis is faciliterend. De Unie van Waterschappen houdt zich bezig met belangbehartiging en beleid en STOWA met (toegepast) onderzoek. Wie kan er een besluit nemen namens de waterbeheerders over deelname? Voorgesteld wordt dat het Onder Water Overleg (OWO) aan de waterschapsbesturen vraagt hoe zij de besluitvorming zien. Daarnaast wordt
memo voorgesteld om de Secretaris-Directeur van Waterschap Noorderzijlvest (mevr. C.A. Tomson) te vragen een rol te spelen in de besluitvorming. Zij is lid geweest van het OWO en kan mogelijk een ambassadeursrol vervullen. 6) Afsluiting Michelle is van mening dat we nu echt een stap verder kunnen komen. We moeten geen ´oude´ discussies over nut en noodzaak NHI gaan herhalen. In de praktijk moet zich nu uit gaan wijzen wat de waterbeheerders aan het NHI hebben en omgekeerd. Zij verzoekt de waterbeheerders om zich bij haar te melden voor deelname aan één van de pilots.