Melissant, Noorddijk 8a
Plan ID Publicatieversie Planstatus Datum
Gemeente Webadres gemeente
Opdrachtgever
Plan gemaakt door
NL.IMRO.1924.BP014610001 ontwerp 26 februari 2014
Goeree-Overflakkee www.Goeree-Overflakkee.nl
J.M. Kardux
DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V.
Contactpersoon adviesbureau
B. v.d. Spek
Auteur
T.H.J. Evers
Melissant, Noorddijk 8a
Inhoudsopgave
Toelichting
3
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan 1.2 Plangebied 1.3 Geldende bestemmingsplannen 1.4 Leeswijzer
4 4 4 5 5
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving 2.1 Huidige situatie 2.2 Toekomstige situatie
7 7 8
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1 Inleiding 3.2 Landelijk en provinciaal beleid 3.3 Gemeentelijk beleid 3.4 Conclusie
10 10 10 10 13
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en Milieuaspecten 4.1 Milieu 4.2 Ecologie 4.3 Verkeer en parkeren 4.4 Archeologie 4.5 Water
14 14 18 22 22 22
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 5.1 Economische uitvoerbaarheid 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 5.3 Overleg ex 3.1.1 Bro
23 23 23 23
Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen 6.1 Doel en reikwijdte 6.2 Onderdelen van een bestemmingsplan 6.3 Dit bestemmingsplan
24 24 24 26
Bijlagen bij toelichting Bijlage 1 Agrarisch advies
27 28
Regels
33
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels Begrippen
34 34
Hoofdstuk 2 Artikel 2
Bestemmingsregels Agrarisch
35 35
Hoofdstuk 3 Artikel 3
Overgangs- en slotregels Slotregel
36 36
2
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Inhoudsopgave (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Toelichting
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
3
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding voor het bestemmingsplan
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Dirksland" van gemeente Goeree-Overflakkee ten behoeve van de realisatie van een landbouwschuur voor opslag van aardappelen, uien en machines. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht, daar is een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om het huidige bedrijfsgebouw niet geschikt is voor de beoogde functie. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee strijdig met de regels uit het vigerende bestemmingsplan. Echter, omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt door de gemeente in principe medewerking verleend. Middels voorliggend document wordt op basis van onderzoeken gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend en waarom dat kan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2
Plangebied
De planlocatie is gelegen aan de zuidkant van Melissant en wordt begrensd door de Noorddijk en de bestaande camping Eklizabeth Hoeve. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Dirksland, sectie H, nummer 805. In de volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.
Topografische kaart. Bron: Topografische Dienst Kadaster.
4
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
1.3
Geldende bestemmingsplannen
Op de planlocatie is het bepaalde in het bestemmingsplan "Landelijk gebied Dirksland" van de gemeente Goeree-Overflakkee, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013, onverkort van toepassing. Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie aan de Noorddijk 8a gelegen in een gebied met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1'.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan. Bron: Gemeente Goeree-Overflakkee In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van een landbouwschuur te vervanging van een bestaande schuur De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de regels zoals gesteld in het bestemmingsplan "Landelijk gebied Dirksland" aangezien de schuur deels wordt gerealiseerd binnen de bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie-1'. Binnen deze bestemming is uitsluitend bebouwing toegestaan ten behoeve van verblijfsrecreatie. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk het vigerend bestemmingsplan deels te herzien met een partiële herziening. Deze toelichting dient ter verantwoording van de te doorlopen bestemmingsplanprocedure conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.4
Leeswijzer
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd: 1. Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer. 2. Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
5
Melissant, Noorddijk 8a getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en gemeente. 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van de plannen van de initiatiefnemer aan de aspecten milieu, ecologie, verkeer en parkeren, archeologie en water. 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven. 5. Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.
6
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 2
Planbeschrijving
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt het voorgenomen initiatief behandeld.
2.1
Huidige situatie
2.1.1
Gebiedsprofiel
De planlocatie is gelegen aan de Noorddijk 8a te Melissant en is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente Goeree-Overflakkee. De omgeving van de planlocatie bestaat naast het dorp Melissant voornamelijk uit agrarische cultuurgronden. Nabij de planlocatie zijn toeristische standplaatsen van de aangrenzende camping gelegen. Het dichtstbijzijnd gevoelig object (woning van derden) is gelegen op een afstand van ongeveer 15 meter (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak). 2.1.2
Ruimtelijke structuur
De planlocatie bestaat in de huidige situatie uit een akkerbouwbedrijf en een aangrenzende camping. Zowel het akkerbouwbedrijf en de camping worden geexploiteerd door de familie kardux. De bebouwing van het agrarisch bedrijf bestaat uit een tweetal woningen, een schuur aan het woonhuis voor opslag van machines en wetkruigen, een schuur met werkplaats waarin teven machines en 750 ton aardappelen zijn opgeslagen en een schuur waarin provisorisch 650 ton aardappelen worden opgeslagen. Laatst genoemde schuur met een oppervlakte van 351 m² is sterk verouderd en moet vervangen worden.
Luchtfoto huidige situatie. Bron: Bing Maps (Microsoft)
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
7
Melissant, Noorddijk 8a
2.2
Toekomstige situatie
2.2.1
Ruimtelijke structuur
De initiatiefnemer is voornemens op de planlocatie een bestaande schuur met een oppervlakte van 351 m² te slopen en te vervangen. Het huidige gebouw is te klein om de opslag voor aardappelen, uien en machineberging te realiseren. daarnaast heeft het gebouw een lage goothoogte en is de constructie niet geschikt om een drukvaste bewaarruimte te maken. het gebouw is niet geïsoleerd en de wanden en het dak zijn voorzien van asbesthoudende golfplaten. Renovatie van dit gebouw is niet rendabel. Er is dan ook gekozen om het gebouw geheel te slopen en een gebouw te herbouwen met voldoende omvang om in de eigen opslagbehoefte te voorzien. Vanzelfsprekend is het een positieve bijkomstigheid dat alle asbest wordt afgevoerd. Rond de huidiges schuur zijn enkele standplaatsen van de aangrenzende camping gelegen. In overleg met de huurders worden deze verplaatst naar een locatie elders op de camping. De nieuw te bouwen loods valt volledig tussen de huidige en volgroeide erfbeplanting van het bedrijf. Een goede landschappelijke inpassing is hiermee gewaarborgd. In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven.
Gewenste situatie. Bron: DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V.
8
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Indruk bestaande volgroeide erfbeplanting. Bron: familie Kardux Het huidige bouwvlak is niet groot genoeg om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is het wenselijk het bouwvlak te vergroten. De gewenste omvang van het nieuwe bouwvlak bedraagt ongeveer 0,57 hectare.
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
9
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 3 3.1
Beleidskader
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat en vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan dit beleid. Er mag namelijk geen sprake zijn van strijdigheid met dit beleid. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau. Daarna zal worden getoetst aan de wijzigingsregels, de planologische voorwaarden die verbonden zijn aan de mogelijkheid uit het vigerende plan om het bouwvlak te vergroten.
3.2
Landelijk en provinciaal beleid
Op rijksniveau is er wat betreft ruimtelijk beleid sprake van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Mede door het feit dat dit beleid zich richt op de borging van ruimtelijke belangen op landelijk schaalniveau, komen voor de beoogde ontwikkeling geen concrete beleidspunten uit naar voren. Het rijksbeleid staat de ontwikkeling om die reden niet in de weg. Op provinciaal niveau zijn de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' en de daarbij behorende Verordening Ruimte van belang. De structuurvisie beschrijft de visie van de provincie op de ruimtelijke ontwikkeling tot en met 2020 (met een doorkijk naar 2040) met de daarbij behorende uitvoeringsstrategie en instrumenten. In het document is uiteengezet hoe de provincie om wil gaan met de beschikbare ruimte onder het motto 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Er wordt gestuurd op ruimtelijke functies en ruimtelijke kwaliteiten, welke in beeld zijn gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart. Deze kaarten hebben eenzelfde status en vullen elkaar aan. Van belang bij de beoogde ontwikkeling is dat de gronden zijn aangemerkt als 'agrarisch landschap' op de functiekaart, wat aansluit bij de beoogde uitbreiding van het bestaande agrarische bedrijf. Het tweede relevante provinciale beleidsdocument is de Verordening Ruimte, waarmee de structuurvisie wordt vertaald in concrete regels waar ruimtelijke plannen zich aan te houden hebben. Eén van de belangrijkste sturingsinstrumenten uit de verordening zijn de bebouwingscontouren. In dit geval doen deze minder ter zaken, aangezien het wijzigingsplan voorziet in een agrarische ontwikkeling. Deze is ook buiten de bebouwingscontouren toegestaan. De EHS, die ook op de bij de verordening behorende kaarten is vastgelegd, staat het plan evenmin in de weg aangezien deze niet tot binnen het wijzigingsgebied reikt. Voor agrarische bedrijven is voorts het volgende van belang: a. agrarische bebouwing (uitgezonderd kassen) wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 hectare; b. nieuwe bebouwing alleen mogelijk is als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven; c. voor een volwaardig agrarisch bedrijf maximaal één agrarische bedrijfswoning is toegestaan, of het aantal dat al is vergund; d. nieuwe intensieve veehouderij wordt uitgesloten. Aan deze voorwaarden wordt voldaan, zodat de verordening geen beperking vormt voor de beoogde ontwikkeling.
3.3
Gemeentelijk beleid
3.3.1
Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)
In 2010 is door het toenmalige Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee opgesteld. De toenmalige gemeenteraden van het eiland hebben de visie in december 2010 vastgesteld.
10
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
ls algemeen uitgangspunt wordt aangegeven dat de identiteit van het eiland in de vorm van bijvoorbeeld cultuurhistorische elementen behouden en waar mogelijk versterkt moet worden. Met name nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen lenen zich ervoor om cultuurhistorische waarden te benadrukken en herkenbaar te maken. Met betrekking tot water wordt aangegeven dat nieuw oppervlaktewater aangelegd moet worden en dat de waterkwaliteit in algemene zin verbetering behoeft. Natuurvriendelijke oevers kunnen hier een rol bij spelen. Tevens wordt gesproken over het opheffen van het waterbergingstekort. Dit kan door zogenaamde waterbalkons. Voor natuur in algemene zin ligt de nadruk op het toegankelijk en beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden. Voor deltanatuur in het bijzonder geldt tevens een grote ontwikkelopgave van 400 ha. Van de strategische hoofdlijnen van de structuurvisie zijn de volgende punten van belang voor het landelijk gebied. Uitbouw en diversificatie, zowel kwalitatief als kwantitatief van verblijfsrecreatie, horeca, dag(eco-)toerisme en elkweervoorzieningen; daarbij ook de mogelijkheden van het omringende open water ten volle benutten en verbetering kwaliteit/uitbreiding capaciteit jachthavens. Versterking en verbreding van de economie, door scheppen van gunstig ondernemersklimaat, stimulering ondernemerschap en innovatie, aantrekken van schone en innovatieve kleinschalige bedrijvigheid (maakindustrie, handel logistiek, dienstverlening en zorgcluster) in samenwerking met naburige regio's, allianties met kennisinstituten en inspelen op bestedingseffecten van woningbouw (persoonlijke dienstverlening, wellness, fitness, dagelijkse boodschappen, duurzame consumptiegoederen, horeca, etc.). Versterking van landschapsstructuren, cultuurhistorisch waardevolle elementen volgens het landschapsontwikkelingsplan. Versterken en verbeteren kusttoerisme op de Kop van Goeree en behoud van kleinschalig halfopen cultuurhistorisch waardevol buitengebied. Behoud hoofdwaterkering, versterking recreatieve uitzichtfunctie en aanleg ontbrekende schakels in recreatief netwerk. Natuurgebied en duinnatuur beleefbaar en toegankelijk maken. Behoud en kwaliteitsverbetering recreatieparken. Karakteristiek cultuurhistorisch waardevol schurvelingenlandschap behouden. Handhaving van een duurzame landbouw met een goede zoetwatervoorziening en ruimte voor schaalvergroting, verbreding (groene en blauwe diensten) en productvernieuwing. Bereiken van een duurzaam watersysteem (waterberging en waterkwaliteit) en uitvoering van het Waterplan Goeree Overflakkee. Versterkte inzet op duurzaamheid, vooral door investeringen in het leveren van schone energie (waterkracht, wind, zon, biomassa). Versterking van belevingsaspecten van het eiland (onder andere geschiedenis van kernen en landschap vertellen, door co-creatie zelf onderdeel zijn van een verhaal of belevenis, fietsen, varen, wandelen, verblijven, etc.). De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de handhaving van een duurzame landbouw en levert een bijdrage aan schaalvergroting. Een proces van verbreding is in het verleden reeds door de initiatiefnemer ingezet met de ontwikkelingen op de aangrenzende camping. Het plan past hiermee binnen de Regionale Structuurvisie. 3.3.2
Planologische toets
In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de vergroting van agrarsche bouwvlakken. In het voorliggend plan is deze wijzigingsbevoegheid niet toepasbaar omdat de gronden ter plaatse van de uitbreiding niet agrarisch zijn bestemd maar zijn voorzien van een verblijfsrecreatieve bestemming. Desalniettemin vormen de wijzigingsregels wel een goed toetsingskader voor de beoogde ontwikkeling.
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
11
Melissant, Noorddijk 8a
3.3.2.1 Wijzigingsregels De vigerende agrarische bestemming staat via een wijzigingsbevoegdheid de vergroting van bouwvlakken toe. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn wijzigingsregels verbonden, waar aan voldaan moet worden om voor vergroting van het bouwvlak in aanmerking te komen. Deze wijzigingsregels zijn: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch met inachtneming van het volgende: a. vergroting van het bouwvlak is alleen toelaatbaar voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; b. vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur'; c. de noodzaak tot vergroting dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort; d. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; e. bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mogen uitsluitend worden vergroot indien dit noodzakelijk is in het kader van wettelijke eisen; ten aanzien van de oppervlakte aan bebouwing zijn de regels zoals opgenomen in lid 3.2 overeenkomstig van toepassing, met dien verstande dat dit oppervlak met ten hoogste 10% vergroot mag worden; f. overige bouwvlakken mogen worden vergroot tot ten hoogste 2 ha; g. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing. Hieronder is de beoogde uitbreiding van het bouwvlak puntsgewijs getoetst aan de bovenstaande voorwaarden. ad a. De vergroting van het bouwvlak is noodzakelijk omdat de huidige schuur verouderd en te klein is. Dat een doelmatige bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt, blijkt uit het agrarisch advies van Land en Co. Dit advies is opgenomen in bijlage 1. Hieruit blijkt dat een akkerbouwbedrijf met uien en aardappelen voldoende opslagruimte nodig heeft naast stalling van machines en werkplaats. Vanuit regels van EurepCap (of GlobalCap) inzake voedselhygiëne moet een verschillend gebruik van ruimtes ook ruimtelijk gescheiden zijn. Dit betekent dat opslag van producten ruimtelijk gescheiden moet zijn van stalling van machines. Voor 20 ha aardappelen en 20 ha uiten eigen teelt is ongeveer 500 tot 600 m2 respectievelijk 400 m2 opslagruimte nodig. Voor stalling van machines bij eigen mechanisatie met werkplaats wordt bij circa 60 ha uitgegaan van 750 tot 800 m2. Deze ruimtes zijn noodzakelijk voor een goede bedrijfsvoering. De voorgestelde nieuwbouw van 1.050 m2 is doelmatig voor de aard en omvang van het bedrijf. De situering van de nieuwe loods is doelmatig voor interne en externe ontsluiting. De overschrijding van het bouwvlak is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering, waarbij de ruimte mede door sloop zeer efficiënt wordt gebruikt. ad b. Er is geen sprake van een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur'. ad c. Aan het advies genoemd onder a ligt een formulier met bedrijfsgegevens ten grondslag. Hierin is een omschrijving opgenomen van de uitbreiding. Deze wordt door Land en Co aangemerkt als een bedrijfsplan als bedoeld in de regels. Uit het advies van Land en Co blijkt dat de bestaande schuur neit meer voldoet aan de moderne eisen van bedrijfsvoering en ook niet is aante passen. Er is sprake van sloop en herbouw. ad d. Met de sloop van het oude gebouw verbeterd de milieukwaliteit. Er wordt immers een gebouw gesloopt waarin asbesthoudende materialen zijn gebruikt. In hoodstuk 4 van de deze toelichting wordt aangetoond dat het nieuwe bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is. ad e. Er is geen sprake van een intensieve veehouderij. De locatie is ook niet als zodanig aangeduid.
12
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
ad f. De omvang van het nieuwe bouwvlak bedraagt 0,57 ha. Het blijft hierbij ruim onder de twee ha. ad g. De locatie van de nieuwe loods is omsloten door het bestaande agrarische erf en de aangrenzende camping. Aan de landschappelijke inpassing van de camping en het erf is in het verleden veel aandacht besteed. Dit heeft onder andere geresulteerd in een brede strook opgaande beplanting rond het perceel. Het aanbrengen van aanvullende beplanting of andere landschappelijke maatregelen wordt niet noodzakelijk geacht. Er is reeds sprake van een goede landschappelijke inpassing.
3.4
Conclusie
Het beleidskader op Rijksniveau en provinciaal niveau staan de uitvoering van het plan niet in de weg. Evenmin volgen uit deze beleidsdocumenten concrete kaders voor de ontwikkeling. Ook het lokale beleidskader staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Uit een agrarische toets is gebleken dat aan de randvoorwaarden wordt voldaan die de gemeente hanteerd voor de vergroting van agrarische bouwvlakken.
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
13
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 4
Ruimtelijke- en M ilieuaspecten
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen. Opgemerkt wordt dat dit plan betrekking heeft op de vervanging van een bestaande schuur
4.1
Milieu
4.1.1
Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van het plan inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient eerst inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging. De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is in gebruik als agrarisch bouwperceel en camping. Om aan te tonen of sprake is van een feitelijke verontreiniging dient bij ontwikkelingen veelal een bodemonderzoek uitgevoerd te worden Een dergelijk onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie. Dit is echter vooral van belang bij bestemmings- en/of functiewijzigingen die inrichtingen mogelijk maken waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. In dergelijke gevallen dient middels een bodemonderzoek te worden aangetoond of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt en daarmee dus de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in de weg staat. In onderhavig geval is geen sprake van een bestemmings- en/of functiewijziging die een inrichting mogelijk maakt waarin gedurende een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Het nieuwe gebouw wordt immers ingericht als bewaarplaats en machinestalling. Hiermee zijn geen risico's te verwachten voor de gezondheid en staat de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. 4.1.2
Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen: 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen); 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
14
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
4.1.2.1 Milieuzonering vanuit de planlocatie Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een een bedrijfsgebouw opgericht bij een bestaand akkerbouwbedrijf. In de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn ten aanzien van een akkerbouwbedrijf richtafstanden opgenomen ten aanzien van geluid, geur, fijn stof en gevaar. Als binnen deze afstanden gevoelige objecten gelegen zijn veroorzaakt het akkerbouwbedrijf mogelijk hinder aan deze gevoelige objecten en zullen maatregelen getroffen moeten worden deze hinder te beperken. De grootste richtafstand uit de VNG handreiking bedraagt 30 meter (voor geluid). Het dichtstbijzijnd gevoelig object bevindt zich op ongeveer 15 meter van de planlocatie (gemeten van bestemmingsvlak tot bestemmingsvlak). Tussen de gevels en het dichtsbijzijnde gevoelig object bedraagt de afstand echter 85 meter. Bovendien wordt deze afstand bij de vervangende nieuwbouw niet verkleind. Hiermee is het dichtstbijzijnd gevoelig object ver genoeg van de planlocatie gelegen en wordt door de voorgenomen ontwikkeling geen hinder veroorzaakt. 4.1.2.2 Milieuzonering ten aanzien van de planlocatie Als bij een inrichting nieuwe gevoelige objecten worden opgericht in het kader van geur, geluid, luchtkwaliteit of externe veiligheid, dan mag dit gevoelig object geen hinder ondervinden van eventueel omliggende hinder veroorzakende inrichtingen.Tevens mag de ontwikkeling van een nieuw gevoelig object geen belemmering zijn van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen gevoelige objecten opgericht in het kader van geluid, geur, luchtkwaliteit en/of externe veiligheid. Hiermee zal op de planlocatie geen hinder ondervonden worden van eventueel omliggende bedrijven en/of inrichtingen en zullen geen bedrijven en/of bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. 4.1.3
Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2). Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit. 4.1.3.1 Uitbreiding van verkeersbewegingen Naast uitbreiding in dieraantallen moet ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen worden. In onderhavig geval zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. Hiermee is de uitstoot van de toename in het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee verder onderzoek achterwege kan blijven.
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
15
Melissant, Noorddijk 8a
4.1.4
Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen: 1. Woningen. 2. Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal). 3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc. Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen. Het aantal verkeersbewegingen zal de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen. Hiermee zal de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door vrachtverkeer niet verder toenemen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hiermee is geen sprake van een toename van het eventueel veroorzaakte industrielawaai van de planlocatie aan de omgeving. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee kan verdere toetsing achterwege blijven. 4.1.5
Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
16
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Risicokaart. Bron: Interprovinciaal overleg (IPO). 4.1.5.1 Onderzoek De enige risicobron in de directe omgeving is een bovengrondse propaantank van 5.000 liter. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 m. Aangezien deze tank deel uitmaakt van de richting hoeft hierop niet getoetst te worden. De tank is overigens op ongeveer op 85 meter van de nieuw op te richten schuur gelegen. Ten aanzien van het groepsrisico wordt nog opgemerkt dat het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied niet toeneemt. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
17
Melissant, Noorddijk 8a
4.1.6
Voortoets MER-beoordeling
4.1.6.1 Algemeen Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen: 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. of 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten. 4.1.6.2 Dit plan Dit plan voorziet in de vervanging en vergroting van een opslagloods van een akkerbouwbedrijf. De ontwikkeling is niet MER-(beoordelings)plichtig. Ook zijn er geen effecten te verwachten op gebieden die beschermd worden op grond van de Natuurbeschermingswet. Een MER-procedure is niet noodzakelijk.
4.2
Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. 4.2.1
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd: 1. Natura 2000 gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden). 2. Beschermde Natuurmonumenten. 3. Wetlands. Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
18
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a 1. Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden. 2. Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden. 3. Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is. Daarnaast is het bij uitbreiding van agrarische bedrijven van belang te kijken naar de invloed op mogelijke (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij, de zogenaamde Wav-gebieden. Dit zijn voor verzuring gevoelige gebieden waarbij toename van de uitstoot van ammoniak op deze gebieden kan leiden tot een onevenredige aantasting ervan. 4.2.1.1 Onderzoek Het dichtsbijzijnde beschermde natuurgebied is het Natura 2000-gebied Grevelingen op circa 1,5 kilometer. Dit gebied is tevens aangewezen als Wetland. Op een dergelijke afstand leidt het oprichten van een loods voor een akkerbouwbedrijf niet tot negatieve effecten.
Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Bron: Google; Alterra Wageningen UR; Ministerie van EL&I. 4.2.1.2 Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en planten en dieren uitsterven, waardoor natuurgebieden hun waarde zouden verliezen. De EHS wordt gezien als de ruggengraat van de natuur. De EHS bestaat uit: Bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones hiertussen. Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden). Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
19
Melissant, Noorddijk 8a
Een Ecologische Verbindingszone (EVZ) is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische Verbindingszones worden aangelegd om migratie van dieren en planten tussen verschillende natuurgebieden mogelijk te maken. De ligging van een projectlocatie binnen de EHS (met bijbehorende beheersgebieden) of een EVZ betekent een beperking in de ontwikkelingsmogelijkheden. Het uitgebreide netwerk van natuurgebieden mag niet in onevenredige mate worden verstoord. In enkele gevallen wordt uitbreiding of ontwikkeling in of nabij een natuurgebied toegestaan, mits de geschade natuur op passende wijze wordt gecompenseerd. Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie niet in de EHS gelegen maar grenst deze wel aan een EVZ . Deze is ten westen van het bedrijf over een bestaande watergang gelegen. De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak ligt echter ten oosten van het huidige bouwvlak. Het (toekomstig) functioneren van de EVZ is hierdoor niet in het geding.
Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones. Bron: Provincie Zuid Holland Gezien de planlocatie niet in de EHS of in een EVZ is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het project de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg. 4.2.2
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
20
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het tijdig maaien van taluds of het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden buiten het broedseizoen. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen. In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn. De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën: Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet. Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet. Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van EL&I. Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de Flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van EL&I staan geldt dat deze soorten, zolang zij niet in een van de andere bijlagen uit de Flora- en faunawet (inclusief vogel- en habitatrichtlijn), geen juridische bescherming genieten en dat geen ontheffing nodig is. Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het plangebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend. Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming. De grond op de planlocatie bestaat voornamelijk uit een bestaand agrarisch erf en een deel van een aangrenzende camping en is regelmatig in beroering. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het plangebied geen beschermde soorten planten bevinden. Hiermee kan worden aangenomen dat met de voorgenomen ontwikkeling geen bedreigde soorten planten worden aangetast. Op de locatie van de nieuwe schuur is weinig tot geen opgaande beplanting aanwezig. De te slopen schuur heeft geen spouwmuren. De schuur bestaat uit asbesthoudend plaatmateriaa en is intensief in gebruik. Hiermee is ter plaatse onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het plangebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden. Hierdoor kan worden aangenomen dat met de voorgenomen ontwikkeling geen beschermde diersoorten worden aangetast. Binnen het plangebied zijn geen broedplaatsen van vogels bekend. Om te voorkomen dat mogelijk
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
21
Melissant, Noorddijk 8a toekomstige broedplaatsen worden aangetast dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. De werkzaamheden zullen dan ook buiten het broedseizoen plaatsvinden, waarmee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen vogels en broedplaatsen worden aangetast.
4.3
Verkeer en parkeren
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt. Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Noorddijk. De planlocatie is voorzien van een tweetal inritten welke aansluiten op de Noorddijk. De inritten worden gedeeld met de aangrenzende camping. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden. Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren en te parkeren. Er vindt een uitbreiding van de opslagcapaciteit van akkerbouwproducten plaats. Er is geen toename van het areaal landbouwgronden dat het bedrijf in gebruik heeft. Er zal dan ook geen onevenredige toename van verkeersbewegingen zijn.
4.4
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Het plangebied betreft geen gebied met een archeologische verwachtingswaarden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.5
Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening. Het plangebied ligt niet binnen de zones van waterkeringen en bij de ontwikkeling worden geen watergangen gedempt of verlegd. Het enige relevante aspect met betrekking tot water is daarom de toename aan verhard oppervlak als gevolg van de nieuwe loods. De oppervlakte van de te slopen schuur bedraagt 351 m². De nieuw te bouwen schuur wordt 1.050 m² groot. De toename aan verhard oppervlak bedraagt dus 700 m2. Het waterschap Hollandse Delta hanteert als uitgangspunt dat minimaal 10% van de toename aan verharding moet worden gecompenseerd met oppervlaktewater. Hiertoe is in dit geval 70 m2 nieuw oppervlaktewater nodig. De bestaande watergangen rond de camping worden hiertoe verbreed. Het aspect water staat de uitvoering van het plan op deze wijze niet in de weg.
22
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 5 5.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien: 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is; 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. Het bouwplan is een bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Hierin is het onderdeel grondexploitatie opgenomen. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Goeree-Overflakkee. Verder zal ook eventuele planschade in de overeenkomst worden geregeld. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het plan financieel haalbaar wordt geacht.
5.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de geringe maatschappelijke gevoeligheid van de beoogde ontwikkeling is afgezien van een afzonderlijke inspraakprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan zal zoals wettelijk voorgeschreven voor een periode van 6 weken ter inzage liggen. In deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze tegen het plan in te dienen.
5.3
Overleg ex 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het bestemmingsplan tijdens de voorbereiding van het plan voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners.
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
23
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 6
Wijze van bestemmen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.
6.1
Doel en reikwijdte
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn: 1. goede ruimtelijke ordening; 2. uitvoerbaarheid. Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet. Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat: 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en; 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang). Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor: 1. het bebouwen van de gronden; 2. het verrichten van werken (aanleggen). Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
6.2
Onderdelen van een bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
24
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
6.2.1
De toelichting
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie. Bijlagen bij de toelichting: Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument. 6.2.2
De planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken: 1. Inleidende regels: In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald; 2. Bestemmingsregels: In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld; 3. Algemene regels: In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen; 4. Overgangs- en slotregels: In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
25
Melissant, Noorddijk 8a bestemmingsplan heet (de slotregel). Bijlagen bij de regels: Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels. 6.2.3
De verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan. De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
6.3
Dit bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. 6.3.1
Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bevat enkel de bestemming 'Agrarisch'. Het gehele plangebied is aangemerkt als bouwvlak. Binnen het bouwvlak mag bebouwing worden opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Ten aanzien van de regels is aansluiting gezocht bij het geldend bestemmingsplan voor het landelijk gebied. De regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Dirksland' zijn van toepassing verklaard.
26
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Bijlagen bij toelichting
Toelichting (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
27
Melissant, Noorddijk 8a
Bijlage 1 Agrarisch advies
28
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Inkomende post - 19356
% CO |. LAN D POSTBUS 179 6700 AD WAGENINGEN W|.ONDCO.NL Gemeente Goeree-ove|lakkee M. Trouwhorst Postbus 1 3240 AA Middelharnis UW kenmerk: Z-13-10796/15345 Ons kenmerk: ZAA319 Wageningen, 15 oktober 2013 In het kader van advisering door een ona|ankelijk agrarisch deskundige doe ik u bijgaand advies op uw verzoek toekomen. Volledigheidshalve vermeld ik dat voorliggend advies zich richt op de agrarische aspecten en derhalve zich niet richt op een beleidsmatige afweging. Veaoek Het verzoek betreft een aanvraag voor uitbreiding met een nieuwe Ioods en vergroting van het bouwvlak door de heer J.M. Kardux, Noorddijk 8ate Melissant. Informatie Moor de bedrijfsgegevens is infprmatie door de aanvrager aangeleverd met het 'formulier bedrijfsgegevens'. De desbetre|ende plankaart en voorschriqen van het bestemmingsplan zijn geraadpleegd. Een bedrijfsbezoek heb ik niet nodig gevonden omdat ruimtelijke informatie en bedrijfssituatie helder is. Analyse Aanvrager (geboren 1972) heeft per 1-1-2012 het bedrijf overgenomen. Aanvrager exploiteed 52 ha akkerbouw waarvan 25 ha in eigeidom en 27,2 ha in langjarige pacht. Aan huis Iigt 17 ha. De teelt bestaat uit aardappelen (25,7 ha) uien (16 ha), bieten (13 ha), graan (8 ha) en vlas (4 ha), in 2013. Voor 2014 geeft aanvrager ook het teeltplan aan met wat veréchuivingen (bijvoorbeeld witlo|odel). Er wordt tussen de 15 en 30 ha jaarlijks bij gehuurd. Naast de akkerbouw is er een camping aanwezig met 122 standplaatsèn op een oppewlakte van 8 ha (als onderdeel van de 52 ha). Naast woning met kantoor voor camping en een tweede woning is aanwezig: een schuur aan h is van 112 m2 voor opslaj van maçhines en werktuigen, een schuur van 790 m2 als woon u werkplaats, voorstelling machines en opslag van aardappels (750 ton) en een schuur van 351 m2 voor opslag aardappelen (650 ton). In de Iaatste schuur is de opslag provisorisch' zoals aanvrager aangeeft. De wens is een nieuwe Ioods van circa 1.050 m2 met bouwhoogten 5,3/10 m voor de opslag van producten, met name aardappelen en uien. De Iaatstgenoemde schuur van 351 m2 wordt dan gesloopt (ondoelmatig gebouw, tevens asbestve|ijdering) zodat een 'netto' PARTNERS VOOR EEN STERK EN LEVENDIG PLA TELAND
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 2 van 5
Inkomende post - 19356
% itbreiding van 700 m2 wordt gevraagd. Aanvrager geeft aan dat het bouwvlak daadoe moet u worden uitgebreid op een deel van de camping. Bestemmingsplan De gronden zijh in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland' (2013) bestemd als 'Agrarisch' (adikel 3). De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven zoals bedoeld in lid 1.8 sub a, b, e, f, g, i en j. Het bedrijf heeft een agrarisch bouwblok. Dit bouwvlak is omsloten door de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1' in adikel 12 van de regels. De camping is afzonderlijk bestemd. De bestemming Agrarisch' heeft nevenactiviteiten van kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven opgenomen. In dit verlengde behoort de akkerbouw tot de agrarische activiteiten zoals het bestemmingsplan dat wenst en bedoelt. Aanvrager heeft met 52 ha een voldoende omvang voor een bestaand, reëel en volwaardig akkerbouwbedrijf. Voor een volwaardig akkerbouwbedrijf wordt in principe uitgegaan dat minstens 70 ha, wat mede afhangt van de intensiteit van het teeltplan. Daarom huurt aanvrager ook jaarlijks gronden bij. Voor nieuwe ontwikkelingen worden bij doelmatigheid en noodzaak de aspecten van binding en continu'l'teit (eigendom, Ieeftijd, eryaring, opleiding, planologische zekerheid) betrokken: deze aspecten geven aan of er voldoende basis is voor toekomstperspectief. Aanvrager is op deze Iocatie in 1988 in maatschap gestart en sinis 2012 zelfstandig. Het bedrijf heeft zich sindsdien gestaag doorontwikkeld. Aanvrager heeft passende Ieeftijd, opleiding en ervaring voor continu'l'teit. Er is voldoende grond in eigendom. Er zijn geen andere bestemmingen voor de gronden in beeld. Kortom: de aspecten van binding en continu'l'teit zijn goed. Het plaatsen van gebouwen is toegestaan binnen het bouwvlak (art. 3.2) met goot- en bouwhoogten tot 6 en 10 meter. In adikel 3.7.3 is vergroting yan het bouwvlak geregeld. Het advies richt zich met name op toetsing van de hier gehoemde b|palingen. Het adikel Iuidt: .t7..9 Ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak Burgemeester en wethouders zljn bevoegd hetplan te wljzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch met inqchtneming van het volgende: @ a. vergroting van het bouwvlak is alleen toelaatbaar voor zover een doelmatige bedrtpvoering dit noodzakelqk maakt; @ b. vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan terplaatse van de aanduiding 'spec|eke vorm van agrarisch - velAchuur'' @ c. de nooœaak tot vergroting dient aangetoond te worden door middel van êen bedrùyàlan b d toond waarom sloop en herbouw van bedrtpgebouwen niet waar # tevens moet wor en aange tot de mogeljkheden behoort; * d de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te ztjn; @ e. bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehnuderq' mogen uitsluitend worden vergroot indien dit nooâakelqk is in het kader van wettelqke eisen; ten aanzien van de oppendakte aan bebouwing ztjn de regels zoals opgenomen in lid 3.2 overeenkomstig van toepassing met dien verstande dat dit oppervlak met ten hoogste 10% vergroot mag worden; * / overige bouwvlakken mogen H'orden vergroot tot ten hoogste 2 ha; * g. cr dient voorzien te worden in een adequate landschappeljke inpassing. Ik ga deze bepalingen na. Onder a. doelmatigheid en noodzaak. Een akkerbouwbedrijf met uien en aardappelen heeft voldoende opslagruimte nodig naast stalling van machines en werkplaats. Vanuit regels van Eurepcap (of Globalcap) inzake voedselhygiëne moet een verschillend gebruik van ruimtes ook ruimtelijk gescheiden zijn. Dit betekent dat opslag van producten ruimtelijk gescheiden moet zijn van stalling machines.
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 3 van 5
Inkomende post - 19356
% Voor 20 ha aardappelen en 20 ha uien eigen teelt is ongeveer 500 tot 600 m2 respectievelijk 400 mzopslagruimte nodig. Voor stalling van machines bij eigen mechanisatie met werkplaats wordt bij circa 60 ha it egaan van 750 tot 800 m2 Deze ruimtes zijn noodzakelijk voor een goede Ug. bedrijfsvoering. Bij de huidige bedrijfsomvang van 52 ha plus jaarlijks gehuurde grond is het aanwezige 2 te beschouwen als een oppe|lakte die voldoende is voor stalling van gebouw van 790 m werktuigen en werkplaats. Voor opslag van producten is 900 tot 1.000 m2 nodig: de Ide nieuwbouw van 1.050 m2 is zodoende doelmatig voor de aard en omvang van voorgeste het bedrijf. De gedachte situering van de nieuwe Ioods is doelmatig voor interne en externe ontsluiting. De grens van het bouwvlak wordt overschreden. Deze overschrijding is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering, waarbij de ruimte mede door sloop zeer efficiënt wordt gebruikt. Onder b t/m g De aanduidingen van veldschuur (onder b) en van intensieve veehouderij (onder e) zijn niet aanwezig. Onder c: in het ïormulier bedrijfsgegevens' is een omschrijving opgenomen van de uitbreiding welke ik beschouw als bedrijfsplan, zoals onder c in de regels is bedoeld. Hierin is aangegeven dat kritisch naar de bestaande gebouwen is gekeken. De bestaande schuur van 2 Idoet niet meer aan de moderne eisen van bedrijfsvoering en is ook niet aan te 351 m vo passen. Door sloop van dit gebouw voldoet aanvrager aan het gestelde onder c van de regels. Onder d: de nieuwe Ioods voldoet aan de algemene bepalingen van milieuhygiëne en zal hieraan voldoen. De sloop van het oude gebouw verbeted de kwaliteit van de Ieef- en woonomgeving omdat asbest daarmee wordt afjevoerd. Onder f: het bouwvlak wordt niet groter dan 2 ha. Onder g: de uitbreiding vloeit ruimtelijk samen met het terrein van de èamping. Landschappelijk valt de schuur binnen deze groene omgeving en is de uitbreiding van het bouwvlak aldus Iandschappelijk ingepast. Beoordeling Aanvrager verricht agrarische activiteiten zoals bedoeld in het bestemmingsplan. Het bedrijf is een bestaand volwaardig bedrijf. Het bedrijf heeft voldoende toekomstperspectief. De voorgestelde Ioods met sloop is noodzakelijk voor voldoende opslag. De gewenste oppe|lakte van de Ioods is doelmatig voor de aard en omvang van het bedrijf. De situeriqg is eveneens doelmatig en overschrijdt de begrenzing van het bouwvlak. Het bestemmingsplan kent regels in artikel 3.7.3 voor vergroting van het bouwvlak. De aanvraag voldoet aan alle hier gestelde vpo|aarden. Geadviseerd wordt om medewerking te verlenen aan de gevraagde vergroting van het boqwvlak voor realisatie van de nieuwe Ioods en sloop. . .' Hoogach 'nd, ' H. Wi r' ga
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 4 van 5
Melissant, Noorddijk 8a
32
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Toelichting (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Regels
Regels (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
33
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1
plan
het bestemmingsplan Melissant, Noorddijk 8a met identificatienummer NL.IMRO.1924.BP01461-0001 van de gemeente Goeree-Overflakkee; 1.2
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen; 1.3
bestemmingsplan Landelijk gebied Dirksland
het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Dirksland' als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.DLDLandelijkgebied-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.
34
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Regels (ontwerp)
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 2 Artikel 2
Bestemmingsregels
Agrarisch
De regels van het 'bestemmingsplan 'Landelijk gebied Dirksland' zijn van overeenkomstige toepassing.
Regels (ontwerp)
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
35
Melissant, Noorddijk 8a
Hoofdstuk 3 Artikel 3
Overgangs- en slotregels
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan "Melissant, Noorddijk 8a'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: ......-......-............
De voorzitter:
De Griffier:
..............................
..............................
36
NL.IMRO.1924.BP01461-0001
Regels (ontwerp)