Meisjes als potentieel voor bètatechniek VHTO November 2006
Colofon Deze brochure is samengesteld door de VHTO, Landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek T (020) 652 12 95 E
[email protected] W www.vhto.nl Uitgave Platform Bèta Techniek Lange Voorhout 20, 2514 EE Den Haag Postbus 556, 2501 CN Den Haag (070) 311 97 11
[email protected] www.platformbetatechniek.nl Fotografie VHTO Ton Kastermans (p. 28) Voermans Van Bree fotografie (p. 13, 27) Vormgeving Ambitions Creative Communication©, ’s-Hertogenbosch Druk Henk‘s Offset, Venlo ISBN 90-5861-041-1 November 2006 Auteursrechten voorbehouden. Gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. De citaten zijn afkomstig van meisjes die hebben deelgenomen aan het Leerlingenforum Bètakeuze, VHTO, Amsterdam, voorjaar 2006. De namen zijn veranderd.
Inhoud Inleiding
7
Hoofdstuk 1 Scheve m/v-verhouding profiel- en opleidingskeuze
9
Hoofdstuk 2 Werk maken van meisjes en bètatechniek
15
Hoofdstuk 3 Achtergronden bij de voorgestelde activiteiten
23
Hoofdstuk 4 Instrumenten
29
Instrument 1 Instrument 2 Instrument 3 Instrument 4 Instrument 5
Meten = weten Monitoren van keuzes, keuzemotieven en tevredenheid met de keuze Opstellen activiteitenplan Ouders betrekken bij de profielkeuze Rolmodellen inzetten in het keuzeproces
Inleiding Meisjes hebben tegenwoordig geen onderwijs achterstand meer op jongens. Sterker nog, zij presteren in het onderwijs zelfs beter dan jongens: meisjes verlaten vaker, en soms ook sneller, het onderwijs met een diploma. Meisjes en jongens kiezen echter nog steeds traditioneel voor bepaalde opleidingsrichtingen. Opvallend weinig meisjes kiezen voor bètatechniek. Het verschil met landen om ons heen is zó groot, dat ook in ons land verbetering mogelijk moet zijn. In deze brochure vinden schoolleiders, bètadocenten en keuzebegeleiders onder andere vele bruikbare tips om (verborgen) bètatalent van meisjes naar boven te halen. Uit onderzoek is gebleken dat op scholen die werk maken van meisjes en de N-profielen, daadwerkelijk een groter percentage meisjes kiest voor de profielen NG én NT 1. Het vergt niet veel fantasie om te bedenken dat dit ook zal gelden voor de keuze van een bètatechnische vervolgopleiding. De kans dat uw inspanningen resultaat opleveren is dus groot! Een aantal van de items die in deze brochure aan de orde komen wordt verder uitgewerkt in landelijke themabijeenkomsten en masterclasses. Zie hiervoor het Universum-programmaoverzicht 2006-2007 of de website www.universumprogramma.nl.
1. Annemarie van Langen, Unequal participation in mathematics and science education, proefschrift, november 2005.
1 Scheve m/v-verhouding profiel- en opleidingskeuze In dit hoofdstuk laten we zien hoe ‘scheef’ de verdeling van jongens en meisjes over de verschillende profielen is. Bij de studiekeuze gaan er nog meer meisjes voor de bètatechniek verloren. Doordat vervolgens ook niet alle meisjes die wel voor een bètatechnische vervolgopleiding hebben gekozen in de sector bètatechniek van de arbeidsmarkt terechtkomen, zijn vrouwelijke professionals in die sector nauwelijks zichtbaar.
Meisjes kiezen nog niet vaak voor bètatechniek Jongens kiezen in het voortgezet onderwijs veel vaker dan meisjes voor een Natuurprofiel, met name NT, en daarna voor een opleiding op het gebied van Natuur en Techniek. Recente CBS-cijfers laten zien dat in 2005 op de havo slechts 1,4% van de meisjes eindexamen deed in het profiel NT, in het vwo was dat 3,5%. Kijken we naar de N-profielen als geheel, dan blijkt dat in 2005 18,6% van de havo- en 38,1% van de vwo-meisjes eindexamen deed in zo’n profiel.
Figuur 1 Profielkeuze eindexamenkandidaten havo 2005 (bron: CBS Statline, 16-10-2006; bewerking VHTO) 3,6% 0,6% 13,0%
0,6% 1,4% 1,4%
17,9%
NT
17,2%
NG EM CM
16,5%
Combi*
52,9%
26,5%
48,4% jongens (100%)
meisjes (100%)
geen profiel
*De leerlingen die een gecombineerd M- of N-profiel volgen zijn bij elkaar opgeteld
Figuur 2 Profielkeuze eindexamenkandidaten vwo 2005 (bron: CBS Statline, 16-10-2006, bewerking VHTO)
6,2%
1,3%
6,7%
2,7%
1,2% 3,5%
NT
25,1%
NG 31,2%
EM 34,6%
CM Combi*
36,7%
geen profiel
24,0% 26,8% jongens (100%)
meisjes (100%)
*De leerlingen die een gecombineerd M- of N-profiel volgen zijn bij elkaar opgeteld
In de evaluatie van de Tweede Fase concludeert het Tweede Fase Adviespunt op grond van cijfers dat, hoewel zowel NT als NG toegang bieden tot verreweg de meeste bètatechnische vervolgopleidingen, het meestal NT’ers zijn die daarvoor kiezen. Vooral vanuit het vwo blijken er (nog) maar weinig NG’ers naar wo techniek of wo natuur te gaan2. Deze cijfers zijn echter niet uitgesplitst naar sekse. Onderstaande cijfers van de Inspectie van het Onderwijs geven alleen weer in hoeverre meisjes en jongens van havo en vwo met een N-profiel doorstromen naar een bètatechnische vervolgopleiding3. Deze cijfers nuanceren de cijfers van het Tweede Fase Adviespunt. Het zijn namelijk NT-jongens die in belangrijke mate kiezen voor een bètatechnische vervolgopleiding (hoewel een aanzienlijke minderheid van de jongens dus voor een andere optie kiest). NT-meisjes kiezen nauwelijks voor een bètatechnische vervolgopleiding. Vanuit NG kiezen naar verhouding zelfs iets meer meisjes voor zo’n opleiding. Daarbij valt vooral het verschil in bestemming tussen NT- en NG-meisjes op de havo op. Cijfers over ‘leerlingen’ (jongens en meisjes samen) kunnen dus tot heel andere conclusies leiden dan cijfers die zijn uitgesplitst naar sekse.
2. Zie Tweede Fase Adviespunt, Zeven jaar Tweede Fase, een balans, Den Haag, september 2005, blz. 80 en 84 3. Het gaat hier om de CROHO-sectoren Natuur en Techniek (hbo en wo). De zogenaamde snijvlakopleidingen zijn niet meegeteld.
10
Tabel 1 Percentage geslaagde havo-jongens en -meisjes dat doorstroomt naar een bètatechnische vervolgopleiding, 2005 (bron: Inspectie van het Onderwijs, bewerking Dialogic). havo jongens meisjes
profiel NT 61,7% 3,4%
profiel NG 18,3% 6,2%
Tabel 2 Percentage geslaagde vwo-jongens en -meisjes dat doorstroomt naar een bètatechnische vervolgopleiding, 2005 (bron: Inspectie van het Onderwijs, bewerking Dialogic). havo jongens meisjes
profiel NT 55,1% 8,2%
profiel NG 11,4% 8,6%
Kortom: zowel bij de profielkeuze als bij de studiekeuze gaan er dus meisjes verloren voor bètatechniek. Zeker met betrekking tot de studiekeuze is dat opvallend, omdat deze meisjes gezien hun profielkeuze blijkbaar wel belangstelling hebben voor bètatechniek.
Motieven van meisjes voor en tevredenheid over keuze Uit een – kleinschalig – onderzoek blijkt dat meisjes die voor een N-profiel kiezen dit voornamelijk doen omdat dit het beste aansluit bij wat ze later willen gaan doen, terwijl meisjes die voor een M-profiel kiezen dat vooral doen vanwege de leuke vakken. Tegelijkertijd geven deze meisjes aan té weinig zicht te hebben op bètatechnische beroepen4. In de loop van de Tweede Fase havo en vwo verandert ongeveer 5% van de leerlingen van profiel. Dit betekent echter niet dat daarna iedereen tevreden is over het gekozen profiel. In het hbo is het percentage leerlingen dat achteraf gezien een ander profiel had willen kiezen ongeveer 14%. In het wo is dit ongeveer 11%. De belangrijkste reden waarom leerlingen achteraf een ander profiel zouden willen kiezen is dat het gekozen profiel onvoldoende aansluit bij de vervolgopleiding5. Daarnaast zijn er dan nog de meisjes die een Maatschappij-profiel kiezen omdat ze denken een Natuur-profiel niet aan te kunnen, waardoor ze zichzelf (vaak onnodig) veel vervolgopleidingen ontzeggen. Ook in het hogere vervolgonderwijs komen veel studenten (om allerlei redenen) terug op de door hen gemaakte keuze. De universiteiten willen niet voor niets het aantal studenten dat voortijdig met de studie stopt verminderen. De doelstelling is om het percentage studenten dat na 8 jaar een diploma heeft omhoog te brengen van 65% naar 80%6.
4. Leerlingenforum Bètakeuze, VHTO, Amsterdam, september 2006. 5. Tweede Fase Adviespunt, Zeven jaar Tweede Fase, een balans, Den Haag, september 2005 6. VSNU, Kansen voor kennis, Den Haag, augustus 2006.
11
Onderbenutting van talent In een recent monitorrapport van de Europese Commissie met betrekking tot het bereiken van de zogenaamde Lissabon-doelstellingen (15% meer uitstroom van studenten uit – hogere – bètatechnische opleidingen) komt naar voren dat Nederland samen met Malta en Cyprus het laagste aantal bèta’s onder de studenten hoger onderwijs heeft. Met de vrouwen is het nog slechter gesteld: Nederland heeft verreweg het laagste percentage vrouwelijke bèta-afgestudeerden7. Het zal duidelijk zijn dat zowel het individu als de maatschappij het beste af is als het individu zijn of haar talenten optimaal kan ontplooien. De uiterst scheve verdeling van Nederlandse mannen en vrouwen over de diverse opleidingssectoren en beroepsgroepen wijst erop dat dat in ons land onvoldoende gebeurt.
Maxime (bovenbouw): “Er zijn weinig meisjes die NT kiezen (in mijn jaar ben ik de enige die NT heeft gekozen), vooral omdat ze denken dat ze het niet kunnen. Ik denk dat er uit mijn jaar ongeveer evenveel meisjes als jongens NT aan hadden gekund. Verder heeft NT toch de reputatie dat het een nerd-profiel is, dat het alleen voor de echte die-hard bètaliefhebbers is. Van dat imago afkomen lijkt me vrijwel onmogelijk, aangezien er een kleine kern van waarheid in zit. Bij de profielkeuze zou er daarom denk ik extra aandacht moeten worden gegeven aan meisjes die NT hebben gekozen, zodat meisjes uit de derde klas zien dat er ook meisjes zijn met NT en dat het dus niet zo raar is om NT te kiezen. Het zou ook kunnen helpen als er in de derde makkelijk te begrijpen, spectaculaire demonstraties zouden worden gegeven. Ook kan het helpen om al vroeg voorbeelden te geven van vrouwen die een bètastudie hebben gekozen en die een hartstikke leuk beroep hebben. Ze zouden in foldertjes stukjes kunnen schrijven of zelf kunnen komen spreken op scholen. Een van de voornaamste redenen dat ik zelf geen bètastudie ga doen is dat ik denk dat ik geen leuk beroep zal kunnen vinden. Als ik iemand zou ontmoeten die wel een leuk beroep in de bètakant heeft gevonden, zou ik dus misschien wel een bètastudie doen. Wat misschien ook nog kan helpen is om leerlingen in de derde alleen te laten kiezen voor een Natuurprofiel en de definitieve keuze nadrukkelijk open te houden tot het einde van de vierde. Natuurlijk kun je als je NG hebt gekozen nog steeds NT kiezen in het begin van de vijfde (bij ons op school in elk geval), maar veel leerlingen vinden gewoon dat ze gekozen hebben in de derde en staan er daarna niet echt meer bij stil dat ze die keuze nog kunnen veranderen in NT. Voor de bovenbouwers, die dus de studie gaan kiezen, kan het zoals ik al zei helpen om vrouwen te laten komen spreken die een leuk beroep hebben. Het kunnen trouwens ook mannen zijn, want er is geen reden waarom een meisje niet het beroep zou kunnen krijgen dat die man heeft. Verder zijn door school georganiseerde verplichte speciale uitstapjes naar de universiteit ook nuttig, want daar kun je dan verplicht bij een studie kijken waar je anders niet gekeken zou hebben en zo misschien ontdekken dat die studie eigenlijk wel wat voor je is. Volgens mij is namelijk hooguit 10% van de meisje met een Natuurprofiel bij ons op school naar een voorlichtingsdag van een echte bètastudie geweest.”
7. OESO, Education at a Glance 2005 en 2006.
12
13
14
2 Werk maken van meisjes en bètatechniek In dit hoofdstuk laten we zien wat schoolleiders, bètadocenten en decanen/mentoren kunnen doen om de participatie van meisjes aan het profiel NT of de N-profielen te vergroten en de doorstroom van N-profielmeisjes naar bètatechnische vervolgopleidingen te bevorderen.
Schoolbeleid – wat kunnen schoolleiders doen? Vernieuwing van het onderwijs heeft alleen kans van slagen als er sprake is van commitment bij de schoolleiding, ook als het gaat om meisjes en bètatechniek. Scholen die de ambitie hebben om het percentage meisjes in de N-profielen te verhogen, maar waar die percentages nu nog gering zijn, zouden op meisjes gerichte activiteiten niet alleen moeten laten afhangen van het enthousiasme van een individuele decaan of van enkele docenten, maar zouden ook beleidsmatig een aantal maatregelen moeten nemen. Hetzelfde geldt voor scholen die de keuze van meisjes voor een bètatechnische vervolgopleiding vanuit beide N-profielen willen stimuleren.
Algemene beleidstips: • Integraal onderdeel van de innovatie van het bètaonderwijs, binnen alle aandachtsgebieden van het Universumkompas, moet het monitoren van de effecten op zowel jongens als meisjes zijn. Niet alle nieuwe maatregelen zullen eenzelfde effect hebben op beide seksen. Specifieke activiteiten die meisjes stimuleren en activiteiten die erop gericht zijn om te zorgen dat de organisatie van het bètaonderwijs ook toegesneden is op de affiniteiten en behoeften van meisjes, zullen ook nodig zijn. Maar eventueel van de instroom van meisjes in de N-profielen en de doorstroom van meisjes naar bètatechnische vervolgopleidingen, zowel op havo als vwo, een speerpunt van het beleid. • Breng de huidige situatie in beeld: - de verdeling van jongens en meisjes over de profielen (eigen school + landelijk beeld, zie instrument 1), - d e keuze van N-profielleerlingen, uitgesplitst naar sekse, voor een vervolgopleiding (eigen school + landelijk beeld, zie instrument 1), aangevuld met: - de redenen waarom meisjes niet kiezen voor een N-profiel of het profiel NT (zie instrument 2). Z et de cijfers van de eigen school met betrekking tot de profiel- en opleidingskeuze naast de landelijke cijfers, zodat duidelijk wordt op welke punten uw school beter, even goed of minder goed presteert dan/als het landelijk gemiddelde. Trek conclusies (zie ook instrument 1). • Zorg dat er op grond van de conclusies concrete doelstellingen worden geformuleerd en dat er een meerjarenactiviteitenplan komt (zie instrument 3). Faciliteer een medewerker voor de aansturing, de monitoring en de evaluatie van de activiteiten en stel een activiteitenbudget vast. • Neem in leerlingenenquêtes ook vragen op over de inhoud en didactiek van de bètavakken, de oriëntatie op met name bètatechnische sectoren/werkvelden/beroepen en de profiel- en studiekeuzebegeleiding, met name in de richting van bètatechniek. Geef de resultaten uitgesplitst naar jongens en meisjes weer. Tips personeels- en nascholingsbeleid: • Streef bij het aannemen van nieuwe docenten naar meer divers samengestelde docententeams voor de bètavakken (vaksecties). Dit is van belang voor de ‘rolemodelling’ ten aanzien van de vrouwelijke leerlingen, maar zal in veel gevallen ook bijdragen aan een grotere mix van didactische aanpakken en projectthema’s.
15
• Streef bij het benoemen van decanen en mentoren naar personen met een bèta-achtergrond (in de wetenschap dat zij vaak beter in staat zijn om te voorkomen dat leerlingen en ouders de keuze voor een N-profiel op voorhand uitsluiten). Zorg bovendien voor een goede vertegenwoordiging van vrouwelijke decanen en mentoren. • Stimuleer en faciliteer de scholing van bètadocenten en decanen/mentoren met betrekking tot genderinclusieve didactiek respectievelijk keuzebegeleiding. • Stimuleer en faciliteer de scholing van bètadocenten op het gebied van gendersensitiviteit bij verbale en nonverbale interactie met leerlingen. • Streef naar roulatie van eerstegraads docenten in boven- én onderbouw. Zij zijn vaak meer dan tweedegraads docenten in staat leerlingen te enthousiasmeren voor hun vak. Dat kan mede voorkomen dat meisjes zich al vroeg van de bètavakken afwenden. Tips onderwijskundig beleid: • Zorg voor een grotere flexibiliteit met betrekking tot de instapmomenten in de N-profielen. • Stel het moment van definitieve profielkeuze zo lang mogelijk uit (eerst keuze M of N; pas later in schoolloopbaan toespitsen op NG/NT). • Scholen met een vroege bètaprofilering (in de onderbouw, vaak al in het eerste jaar), zoals de Technasia en scholen met een sciencestroom: zoom meteen ook in op de interessesfeer van meisjes, niet van leerlingen in het algemeen. • Streef naar vakkenintegratie en multidisciplinariteit in de bètavakken in zowel de eerste als de tweede fase. • Ga samenwerkingscontacten aan met bedrijven, instellingen en professionals uit de wereld van bèta en techniek, en vergeet ook hier de vrouwelijke professionals niet. • Ga samenwerkingsrelaties met het hoger onderwijs aan en eis van de hogescholen en universiteiten dat zij hun voorlichting over bètatechnische vervolgopleidingen ook afstemmen op vrouwelijke leerlingen. • Waak voor een hiërarchie in profielen; op scholen waar NT (impliciet) door docenten en decanen wordt gezien als het moeilijkste profiel, kiezen weinig meisjes voor NT (onzekerheid en risicomijdend gedrag).
N-profielvakken vanaf de eerste klas Op het technasium… …werken leerlingen in kleine teams van 3 of 4 leerlingen. Soms in een gemengd team en soms in een meisjesteam. Daar genieten meisjes van. …werken leerlingen aan competenties zoals Teamwork, Inventiviteit of Productgericht werken. Daar hebben meisjes wat in te bieden. …werken leerlingen aan echte beroepsvraagstukken op allerlei terreinen van onze samenleving, zoals Zorg, Welzijn of Industrie. Dit stimuleert meisjes. Joske Jongerius is na de zomervakantie begonnen in de brugklas van het technasium: “Eigenlijk leek het me meteen leuk toen ik er op de open avond over hoorde. Ik had direct allerlei ideeën wat we voor die apen zouden kunnen maken (betreft een project waar de leerlingen aan werken, red.). Maar projecten doen, vind ik sowieso heel leuk. Een onderwerp nemen en daar dan alles over te weten komen, onderzoek doen en oplossingen zoeken. Daar hou ik van. Ik ben goed in wiskunde, maar het hoeft voor mij niet per se te maken te hebben met techniek of wetenschap. Ik heb geteld dat er één meisje meer is dan dat er jongens zijn. Misschien denk je dat het technasium echt iets voor jongens is, maar als je kijkt wat het nou echt inhoudt, dan is het voor iedereen leuk. Ik hou van tekenen en van tennis. Maar wat ik later wil doen, weet ik nog helemaal niet.”
16
Curriculum exacte vakken – wat kunnen docenten doen? Op Universum-scholen wordt hard gewerkt aan onderwijskundige vernieuwing van de bètavakken. Zolang meisjes en jongens nog zeer uiteenlopende leerkeuzes maken is het zinvol dat docenten en vaksecties zich daarbij niet richten op leerlingen in het algemeen, maar dat zij ook nagaan of een (voorgenomen) vernieuwing gunstig is voor zowel jongens als meisjes.
Welke rol spelen leuke of vervelende docenten in de keuze van je profiel? Kim (onderbouw): “Bij mij echt heel erg. Ik heb bijvoorbeeld voor Grieks gekozen in plaats van Latijn omdat we waarschijnlijk volgend jaar een bepaalde lerares Grieks krijgen, die heel goed lesgeeft.”
Tips ten aanzien van inhoud en lesvorm van exacte vakken: • Zorg ervoor dat de stof die wordt aangeboden toegankelijk is voor alle leerlingen qua moeilijkheidsgraad en variatie in onderwerpen. • Zorg voor contextrijkheid van de leerstof en verduidelijk het maatschappelijk nut ervan. Koppel deze bijvoorbeeld aan werkvelden en beroepsclusters. • Breng vrouwelijke professionals en vrouwelijke studenten uit de bètatechniek de school en de les binnen (als gastdocent, begeleider van het profielwerkstuk, mentor, voorlichter) en organiseer bedrijfsbezoeken, zeker in de Tweede Fase. • Draag bij aan vakkenintegratie en multidisciplinaire/vakoverstijgende projecten; juist ook meisjes hebben hieraan behoefte, in bovenbouw én onderbouw. • Werk regelmatig in kleine groepjes om het zelfvertrouwen bij de meisjes te vergroten. • Zorg voor verschillende lesvormen, bijvoorbeeld ook presentaties, voordrachten, samenwerkingsvormen, interviewen van beroepsbeoefenaars en dergelijke.
Wat zouden de docenten wis-, natuur-, scheikunde en biologie kunnen doen om hun vak interessanter te maken? Sita (onderbouw): “Het moet wat gezelliger zijn in de lessen en de boeken, het is nu heel erg met formules, getallen en regels maar het is veel leuker als je het doet met spelletjes of een soort proefjes. Als je het gewoon op een leuke manier kunt leren wordt het veel leuker en aantrekkelijker.”
17
Wat zouden de docenten wis-, natuur-, scheikunde en biologie kunnen doen om hun vak interessanter te maken? Bibi (bovenbouw): “Ik vind de bètavakken al vrij interessant. Ik heb meestal wel zin om naar scheikunde en natuurkunde te gaan. Wiskunde vaak niet. Dat is gewoon een vrij saai vak, je bent alleen maar met sommen bezig en het betekent vrij weinig, bij natuurkunde en scheikunde gaat het altijd nog ergens over. Dit is bij wiskunde niet zo, je leert niets nieuws, maar je oefent een vaardigheid die handig is voor de andere vakken en je vervolgstudie. Je zou het vak leuker kunnen maken door afwisseling. Bij ons op school zit dat er al vrij veel in. Je hebt 6 lessen wiskunde, dan heb je de ene dag meetkunde, dan statistiek en de volgende dag analyse bijvoorbeeld. Je zou ook een projectje tussendoor kunnen doen in de vorm van een PO bijvoorbeeld, dat hebben wij op school ook, maar dat moeten we in onze vrije tijd doen, omdat wiskunde zo’n groot vak is dat er geen tijd over is voor leuke dingen, er is eerder tijd te kort voor wat we moeten leren. Dus het kan niet leuker worden dan dat het is.”
Houding docenten exacte vakken Docenten wiskunde, natuurkunde en scheikunde spelen een grote rol in het keuzeproces van meisjes, veel groter dan zij zelf vaak beseffen. Dat heeft niet alleen te maken met de manier waarop ze lesgeven en de leerlingen inwijden in hun vakgebied. Door hun houding kunnen zij het zelfvertrouwen van meisjes met betrekking tot hun prestaties vergroten, kunnen zij meisjes die een N-profiel aankunnen enthousiasmeren voor natuurwetenschappen en techniek en kunnen zij hen ondersteunen in hun keuzeproces. Vrouwelijke professionals in bèta en techniek vertellen met regelmaat (evenals veel van hun mannelijke collega’s) over die ene docent natuurkunde die de lesstof zo interessant wist te maken dat ze, ondanks hun eigen aarzelingen of ze wel goed genoeg waren voor een exact pakket, toch die stap hebben durven maken. Helaas staan hier ook negatieve ervaringen tegenover. Bijvoorbeeld van vrouwelijke ingenieurs die via een omweg toch bouwkunde zijn gaan studeren, ondanks de negatieve opmerkingen van docenten over hun prestaties in de exacte vakken. Tips met betrekking tot de houding van docenten exacte vakken: • Wees u bewust van het feit dat meisjes minder zelfvertrouwen hebben als het gaat om hun prestaties in de exacte vakken dan jongens. Als u denkt dat een meisje een natuurprofiel aankan, heeft het zin dit extra positief te formuleren. • Betrek meisjes evenzeer bij de les als jongens. Kies ongeveer even vaak een meisje als een jongen om in de les een vraag te beantwoorden. Geef meisjes voldoende ruimte om (hun eigen) vragen te stellen. • Probeer geen onderscheid te maken naar sekse als het gaat om proefwerkcijfers. Meisjes die een slecht cijfer halen maar wel de capaciteiten hebben moeten net als jongens te horen krijgen dat ze harder moeten werken. Op die manier straalt de docent vertouwen uit in de capaciteiten van meisjes in exacte vakken. • Dit is niet hetzelfde als telkens benadrukken dat exacte vakken moeilijk zijn en dat je er hard voor moet werken. Dit kan meisjes juist demotiveren. • Interpreteer minder extravert gedrag van meisjes ten opzichte van jongens in de klas niet als gebrek aan interesse of kennis. • Let niet alleen op prestaties maar ook op de motivatie. Sommige leerlingen, onder wie meisjes, zijn geen hoogvliegers qua prestaties voor bijvoorbeeld wiskunde, maar weten dat ze wiskunde B nodig hebben voor een gewenste vervolgopleiding op het gebied van bètatechniek.
18
Keuzebegeleiding – wat kunnen decanen (en mentoren) doen Ook voor decanen en mentoren geldt dat het zinvol is niet ‘gewoon’ leerlingen op het netvlies te hebben, maar, zolang meisjes en jongens nog zeer verschillende keuzes maken, mannelijke en vrouwelijke leerlingen. Tips in het algemeen doen ten aanzien van keuzeprocessen: • Houd cijfers bij van de profielkeuze en de studiekeuze van de eigen leerlingen, uitgesplitst naar jongens en meisjes. Vergelijk deze cijfers met landelijke cijfers (zie voor actuele landelijke cijfers bijv. www.vhto.nl/barometer). • Monitor de keuzeafwegingen van meisjes, bij de profielkeuze en bij de keuze voor een vervolgopleiding, en koppel deze informatie terug naar de bètadocenten en de schoolleider. • Doorbreek de mythe dat iedereen gelijk behandeld moet worden bij het keuzebegeleidingsproces en dat beïnvloeding van leerlingen bij hun keuze uit den boze is. Onbeïnvloed kiezen betekent vaak kiezen langs gebaande paden. Het kan geen kwaad meisjes te stimuleren eens een andere kant uit te kijken. • Beleg daar waar de keuzebegeleiding voornamelijk een zaak is van mentoren, een bijeenkomst met deze mentoren over de wijze waarop ze meisjes kunnen begeleiden en zelfvertrouwen kunnen geven. • Organiseer activiteiten die een beter beeld geven van bètatechnische beroepsmogelijkheden en stel deze verplicht, zeker voor meisjes. • Betrek ouders nadrukkelijk bij het keuzeproces van hun dochter. Besteed op algemene ouderavonden aandacht aan de ondervertegenwoordiging van meisjes in de N-profielen, nodig ouders uit voor voorlichtingsactiviteiten (zoals gesprekken met vrouwelijke professionals). Tips met betrekking tot de profielkeuze: • Laat leerlingen eerst aangeven welk profiel ze willen kiezen en bespreek pas daarna met hen of ze dat profiel al dan niet aankunnen. • Als een meisje nog niet weet welke vervolgopleiding ze wil gaan doen, stimuleer haar dan een profiel te kiezen waarbij ze zo veel mogelijk opties open houdt. • Als een meisje een natuurprofiel wel aankan maar er niet voor kiest, bespreek dan haar argumentatie met haar. • Breng geen hiërarchie aan in de profielen. Hanteer dezelfde regels voor de keuze van alle profielen (bijvoorbeeld geen onvoldoendes voor de profielvakken, met slechts wiskunde als mogelijke uitzondering). • Organiseer aparte adviesgesprekken met ouders en hun dochters voorafgaand aan de definitieve profielkeuze (zie ook instrument 4). • Breng meisjes die een N-profiel of een bètatechnische vervolgopleiding aankunnen in contact met een/meer vrouwelijk/e rolmodel/len (vrouwen met een bètatechnische opleiding en overeenkomstig beroep, zie instrument 5), zodat ze meer te weten komen over de beroepsmogelijkheden. • Let niet alleen op prestaties, maar ook op motivatie.
19
Tips met betrekking tot de studiekeuze: • Stimuleer meisjes zich breed te oriënteren. • Stimuleer meisjes die het aankunnen een bètatechnische vervolgopleiding te kiezen als ze nog niet weten wat ze willen gaan doen. • Breng meisjes die een bètatechnische vervolgopleiding aankunnen in contact met een/meer vrouwelijk/e rolmodel/ len (vrouwen met een bètatechnische opleiding en overeenkomstig beroep, zie instrument 5), zodat ze meer te weten komen over de beroepsmogelijkheden, de gang van zaken in bètatechnische bedrijven en instellingen en de gang van zaken. • Baseer adviesgesprekken op feiten en niet op gevoelens, overtuigingen of waardeoordelen. Bijvoorbeeld: ‘als je informatica wilt gaan studeren moet je wel een 8, of nog liever een 9, voor wiskunde halen’ (onjuist), ‘dat is te moeilijk voor jou’, ‘dat is niets voor jou, dat vind jij niet leuk’. • Stel traditionele keuzes van meisjes voor een vervolgopleiding (bijvoorbeeld gezondheidszorg) ter discussie door het scala aan beroeps- en opleidingsmogelijkheden te verbreden.
Emilie (bovenbouw): “Misschien een raar idee, maar ik denk dat de naam van een studie al een indruk geeft van de studie. En Lucht- en Ruimtevaarttechniek klinkt niet echt vrouwvriendelijk, vind ik. Inmiddels zijn er wel meer meiden die voor architectuur en industriële vormgeving kiezen, dat zijn ook behoorlijk technische studies, maar de naam klinkt niet zo... Maar zoals ik al zei, het is misschien een beetje raar, maar ik denk dat het wel invloed heeft.”
20
Als er een leuke jongen/meisje in je klas zit die de natuurkant zal gaan doen, zou je dan overwegen om zelf ook de natuurkant te gaan doen? (vraag van Merel) Wendy (onderbouw): “Ik zou er misschien wel over nadenken, maar ik laat mijn keuze niet afhangen van wat andere vrienden en/of vriendinnen doen. Het gaat om mijn eigen toekomst, niet om die van een ander.”
Welk onderdeel van de profielkeuzevoorlichting heeft de meeste indruk op je gemaakt en waarom? Sita (onderbouw): “Toen er mensen uit de vierde kwamen vertellen over hun keuze. Dan hoor je ook eens van mensen die het zelf doen hoe het is en wat het nou precies in de praktijk inhoudt.”
Welke informatie heb je gemist in de profielkeuzebegeleiding door de decaan/mentor/docenten? Kim (onderbouw): “Net als Lisa heb ik bijna niets gehoord over vervolgopleidingen en beroepen die je daarna kan doen. Dat is wel jammer. Maar het kan ook zijn, dat ze dachten dat we nu toch geen beroepskeuze zouden kunnen maken en het daarom maar achterwege lieten.”
Landelijk gezien kiezen weinig meisjes voor het profiel NT. Wat zou er moeten veranderen zodat meer meisjes voor NT gaan kiezen, denk je? Klara (onderbouw): “Ik heb het idee, dat meisjes liever later een baan kiezen waar je creatief mee bezig kunt zijn. En volgens mij kun je met NT niet echt beroepen leren die heel creatief zijn. Dus als je NT creatiever maakt, misschien?”
21
22
3 Achtergronden bij de voorgestelde activiteiten In dit hoofdstuk gaan we in op de achtergronden van de mogelijke activiteiten die in het vorige hoofdstuk zijn geschetst. We laten zien dat er wel degelijk verschillen bestaan tussen jongens en meisjes en dat docenten soms – waarschijnlijk onbewust – verschillend denken over mannelijke en vrouwelijke leerlingen. Het gaat niet om aangeboren verschillen, dus ze zijn beïnvloedbaar.
Inhoud en didactiek exacte vakken Er bestaat een verband tussen lesinhoud/didactiek van bètaonderwijs en het percentage meisjes dat kiest voor bètavakken8. • Het door meisjes waargenomen nut van het vak natuurkunde is een sterke voorspeller van de keuze voor het vak door meisjes. Op scholen met veel NT-leerlingen wordt vaak de praktijk de school binnengehaald, bijvoorbeeld in het kader van activiteiten als Jet-Net, Ingenieur@School, inzet van gastdocenten uit de beroepspraktijk en dergelijke9 • Docenten exacte vakken hebben niet altijd vertrouwen in de prestaties van hun vrouwelijke leerlingen. Goede prestaties van meisjes worden vooral toegeschreven aan inzet (en pas in tweede instantie aan begrip). Goede prestaties van jongens worden daarentegen vooral toegeschreven aan begrip (en in tweede instantie aan inzet). Bij slechte prestaties is het andersom. Als een docent een dergelijk seksestereotype onderscheid niet maakt kiezen meer meisjes uit haar/zijn klas een exact vak. • Verwachtingen over prestaties van leerlingen – zowel bij de leerlingen als bij de docent – worden mede gevormd door interacties in de klas, waarin meisjes zich anders gedragen dan jongens. Meisjes zijn minder geneigd zich te manifesteren, tonen eventuele interesse minder expliciet en hebben minder vaak vertrouwen in eigen kunnen. Docenten kunnen hierdoor de indruk krijgen dat meisjes minder geïnteresseerd en capabel zijn. Van de kant van de docent is er dan ook een bewuste inspanning nodig om stereotype verwachtingen te doorbreken, zowel bij zichzelf als bij de leerlingen. • Hoewel meisjes (einde onderbouw) vrijwel net zo goed zijn in wiskunde en natuurwetenschappen als jongens, is het zelfbeeld van meisjes ten aanzien van deze vakken veel minder positief dan dat van jongens; meisjes onderschatten hun prestaties vaak. (Dit geldt overigens ook al voor meisjes en jongens in het primair onderwijs met betrekking tot rekenen.) Meisjes zijn dan ook veel gevoeliger voor positieve en negatieve opmerkingen en adviezen van docenten dan jongens. Meisjes die exacte vakken even gemakkelijk (dezelfde rapport- en proefwerkcijfers) en nuttig vinden als jongens kiezen vaker exact naarmate het advies van de docent positiever is. • Natuurkunde blijkt toegankelijker voor meisjes wanneer sprake is van variatie in leerstofonderdelen (de kans dat er voor meisjes aantrekkelijke onderdelen aan de orde komen is dan groter), een klasklimaat waarin natuurkunde geldt als ‘gemakkelijk’ en met duidelijke regels, en geen selecterend proefwerk vlak voor het keuzemoment.
8. Annita Alting, Nut, vertrouwen, toegankelijkheid. Wat docenten kunnen doen opdat meer meisjes natuurkunde gaan kiezen, proefschrift, mei 2003. 9. Zie ook: Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag 2002/2003
23
Meisjes haken soms ook af bij exacte vakken omdat zij de lesstof niet (meteen) begrijpen. Zij vinden het vaak moeilijk om abstracte formules toe te passen zonder dat deze zijn ingebed in een reële context. Hun conclusie kan dan zijn dat het vak hun niet ligt. Onderwijsvormen als voorbeeldgestuurd onderwijs zouden dit kunnen voorkomen, zeker wanneer leerlingen met zo’n vak beginnen10.
Begripsgerichte didactiek In het SOUL-project op het St. Bonifatiuscollege in Utrecht werken leerlingen in groepen aan opdrachten die eerst over fenomenen en basisbegrippen gaan. Rekenwerk en formules volgen pas later. SOUL = samenwerken, onderzoeken, uitleggen en leren. Natuurkundedocent Kees Hooyman: “Natuurkunde in de derde klas is erg gericht op het werken met formules. Over het algemeen kunnen jongens in de derde klas beter abstract denken, zijn ze beter met formules en hebben ze een beter overzicht van wat ze aan het doen zijn dan meisjes in die groep. Maar ze zijn slechter in details. Meisjes daarentegen zijn deelstrategen, die willen graag alle details weten en kunnen daarna pas verder. Grotere verbanden vinden ze vaak lastig. Docenten beginnen vaak met een verhaal en binnen de kortste keren staat er een formule op het bord. Meisjes hebben dan vaak geen idee meer waar ze mee bezig zijn. De aanpak van het SOUL-project geeft leerlingen de mogelijkheid een eigen begrippenkader te bouwen, waardoor het zelfvertrouwen groeit. De letters en symbolen krijgen betekenis en de leerlingen kunnen de formules dan uiteindelijk ook in andere situaties hanteren. Meisjes zijn vaak nauwkeuriger in het beantwoorden van dit type vragen en het samenwerken gaat hen beter af. Docenten merken een verandering in de houding van meisjes ten opzichte van het vak door deze aanpak. De sfeer in de klas is anders dan voorheen en de meisjes stralen meer zelfvertrouwen uit dan vroeger in de natuurkundelessen. Je merkt het ook aan de vragen die gesteld worden. Er wordt over het algemeen harder gewerkt, en de leerlingen zijn nieuwsgieriger. Verder blijkt dat zowel op havo als op vwo dat na de invoering van deze werkwijze aanzienlijk meer meisjes kiezen voor de Nprofielen. Dit jaar heeft 55% van de meisjes in 4vwo een N-profiel; in 4 havo is dat 35%.”
Uit Brits onderzoek blijkt dat de prestaties en het zelfvertrouwen van jongens in aparte jongensgroepen bij taal toenemen; hetzelfde geldt voor de prestaties en het zelfvertrouwen van meisjes in aparte meisjesgroepen bij wiskunde11. Ook dit wijst erop dat interacties in de klas – tussen docent en leerlingen en/of tussen leerlingen onderling – een positieve of juist negatieve uitwerking kunnen hebben op de prestaties en het zelfvertrouwen van meisjes bij exacte vakken. Op enkele Nederlandse vo-scholen wordt momenteel geëxperimenteerd met aparte meisjesgroepen, bijvoorbeeld bij natuurkunde en ICT.
10. Elise Boltjes, Voorbeeldig onderwijs. Voorbeeldgestuurd onderwijs, een opstap naar abstract denken, vooral voor meisjes, proefschrift, mei 2004. 11. Mike Younger e.a., Single sex education in secondary education, Faculty of Education, University of Cambridge (UK), 2004.
24
Keuzebegeleiding Bij de profielkeuze hebben de meeste leerlingen nog geen idee wat voor vervolgopleiding ze willen gaan doen. Wel hebben ze – meestal onbewust – al heel wat opties uitgesloten. Dat werkt door in latere keuzes: • Het begint al op jonge leeftijd. Bij de intrede in het basisonderwijs bestaan er al verschillen tussen jongens en meisjes in technische kennis, vaardigheden en attitudes12. • In de loop van de basisschool ontstaan er typische jongens- en meisjesvoorkeuren voor vakken en leergebieden. De belangstelling van meisjes voor bèta en techniek neemt steeds verder af. Hebben leerlingen een keuzemogelijkheid eenmaal ‘weggestreept’, dan komen ze daar niet zomaar op terug13. • Voor de profielkeuze of de keuze van een vervolgopleiding oriënteren verreweg de meeste meisjes zich niet uit eigen beweging op een toekomst in bètatechniek. Hun beeld van bètatechniek is beperkt en vaag en op veel punten achterhaald en onjuist. Studenten met bètatechniektoegang die toch geen bètatechnische opleiding zijn gaan volgen zeggen dat vooral de onaantrekkelijke beroepsperspectieven doorslaggevend zijn geweest; voor meisjes is dit argument belangrijker dan voor jongens14. Het effect van het onbewust uitsluiten van keuzemogelijkheden is voor meisjes veel groter dan voor jongens, omdat meisjes veel minder rolmodellen op het gebied van bèta en techniek in hun omgeving zien. Meisjes worden dus niet alsnog op andere gedachten gebracht, nadat ze eerst de mogelijkheden niet zagen. • Sommige meisjes weten al wel welke vervolgopleiding ze willen doen. Meestal is dit een voor de hand liggende (traditionele) keuze (bijvoorbeeld medicijnen, diergeneeskunde of psychologie). Vaak blijken zij een vrouw te kennen die dezelfde studie heeft gedaan. Helaas hebben ze deze keuze gemaakt zonder zich op dat moment breder te oriënteren op bètatechnische opleidingen en op aansluitende beroepsmogelijkheden. Dat kan ertoe leiden dat, naar later blijkt, het verkeerde profiel wordt gekozen. • Meisjes die wel denken dat bètatechniek misschien iets voor hen kan zijn, twijfelen vaker dan jongens of ze het wel kunnen. Daardoor zijn zij gevoeliger voor negatief commentaar en uitspraken als ‘Zou je dat nou wel doen…’ dan jongens. Jongens met gewoon een voldoende voor wiskunde worden geacht zonder meer toegerust te zijn voor een bètatechnische vervolgopleiding, terwijl docenten/decanen/mentoren bij meisjes met een voldoende vaak twijfels hebben. Overigens zijn voor het succesvol doorlopen van een hogere opleiding niet alleen de in het vo behaalde cijfers voor de exacte vakken van belang, maar bijvoorbeeld ook de motivatie15. • Leerlingen praten zowel over de profielkeuze als over de keuze voor een vervolgopleiding het meeste met hun ouders. Slechts 6% van de leerlingen geeft aan het meest te praten met decaan, mentor en docent over de profielkeuze; bij de studiekeuze is dat 2%16. Maar de meeste ouders weten even weinig van beroepsmogelijkheden in bètatechniek als hun kinderen. Ook hebben ze vaak dezelfde (voor)oordelen over bètatechnische opleidingen en beroepen als hun kinderen. Daardoor bieden ook ouders vaak weinig of geen ondersteuning als hun dochter belangstelling heeft voor bètatechniek. Hieruit blijkt duidelijk dat het van belang is ouders te betrekken bij het keuzebegeleidingstraject van de school.
12. G eert ten Dam e.a., Onderwijs en sekse, een verkenning van researchprogramma’s, DCE/STEO, Den Haag 1992 13. D ora Dolle-Willemsen, Gezien onderscheid naar sekse in het basisonderwijs - interaktie als invalshoek, proefschrift, Tilburg University Press, 1997 14. ITS, Studentenmonitor 2003 en 2004, in opdracht van OCW. 15. Andries de Grip en Philip Marey, Technotopics, essays over onderwijs en arbeidsmarkt voor bètatechnici, ROA/Platform Bèta Techniek, Maastricht/Den Haag, maart 2006 16. Leerlingenforum Bètakeuze, VHTO, Amsterdam, september 2006
25
Uitstellen van keuzes Uitstel van keuze lijkt te bevorderen dat meer meisjes kiezen voor exact/bèta/techniek: • De afgelopen jaren heeft de Inspectie van het Onderwijs in haar jaarlijkse onderwijsverslag expliciet aandacht besteed aan bètatechniek, onder andere aan het ‘meisjestekort’. Volgens de inspectie is de geringe flexibiliteit van instapmomenten een belangrijke reden waarom zo weinig meisjes deelnemen aan bètatechniek. Vaak moet in een te vroeg stadium voor een profiel gekozen worden. Bovendien worden meisjes zowel vóór de profielkeuze als daarna te weinig aangemoedigd om voor bèta of techniek te kiezen. Dat is volgens de inspectie deels te wijten aan hun directe omgeving (ouders, vrienden), maar zeker ook aan de ‘sorteercultuur’ op scholen17. • Uit internationale vergelijkingen blijkt dat de bètacapaciteiten van alle leerlingen beter benut worden in landen waar het onderwijssysteem zich kenmerkt door ruimere toegangsmogelijkheden tot de zogenaamde ‘bètaroute’. Dus hoe later leerlingen hoeven te kiezen en hoe meer routes er zijn om uiteindelijk toegang te krijgen tot een bètatechnische opleiding, hoe meer leerlingen ook daadwerkelijk voor zo’n opleiding kiezen.
Sekseverschillen deels gereproduceerd door onderwijs Uit een analyse van de vakkenpakketten c.q. profielkeuzes blijkt dat de sekse van de leerling en het opleidingsniveau van de ouders een belangrijke rol spelen bij de keuze van een pakket/profiel: jongens en kinderen van hoog opgeleide ouders kiezen exacter dan meisjes en kinderen van laag opgeleide ouders. Verschillen tussen scholen wat betreft de profielkeuze blijken terug te voeren op de mate waarin scholen de keuze voor een natuurprofiel expliciet stimuleren. Dat betekent dat er nog steeds een duidelijke relatie bestaat tussen achtergrondkenmerken van leerlingen en studenten (sekse, sociaal en etnisch milieu en dergelijke) en de mate waarin zij exact kiezen. Dit heeft tot gevolg dat de bestaande maatschappelijke ongelijkheid op dat gebied ten minste gedeeltelijk via het onderwijs wordt gereproduceerd. Daardoor kunnen meisjes hun talenten niet optimaal ontplooien en wordt in de maatschappij niet optimaal gebruik gemaakt van het aanwezige bètatalent. Het onderwijs zou zich dit moeten aantrekken18.
Verschil in leerkeuzes beïnvloedbaar De Inspectie van het Onderwijs constateert dat het in ons land bestaande verschil in leerkeuzes tussen jongens en meisjes zo groot is dat het niet kan worden verklaard in termen van aanleg, en dat het dus te beïnvloeden is. Dit kan volgens de inspectie ook worden geconcludeerd uit het feit dat in het buitenland de populariteit van de bètavakken bij meisjes veel groter is dan in Nederland19.
17. Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag 2002/2003 en Onderwijsverslag 2004/200 18. Annemarie van Langen, Unequal participation in mathematics and science education, proefschrift, november 2005 19. Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag 2002/2003
26
27
28
4 Instrumenten Hierna beschrijven we enkele instrumenten die kunnen worden ingezet om te bevorderen dat meer meisjes kiezen voor het profiel NT of een N-profiel, en voor een bètatechnische vervolgopleiding.
Instrument 1 – Meten = weten In de tabellen hieronder kunnen in eerste instantie onder ‘landelijk’ dezelfde cijfers (percentages) worden ingevuld als in de figuren over de profielkeuze en de studiekeuze in hoofdstuk 1. Daarnaast kunnen gegevens (percentages) van de eigen school worden ingevuld. Onder ‘combi’ zijn de leerlingen die een gecombineerd M- of N-profiel volgen bij elkaar opgeteld. Wat ook kan, en wat misschien inzichtelijker is, is de leerlingen met een gecombineerd N-profiel ‘op te tellen’ bij de leerlingen met een NT-profiel. ‘Combi’ wordt dan ‘combi EM+CM’. Cijfers profielkeuze verzamelen In de kolom ‘eigen school’ kunnen cijfers worden ingevuld die door de eigen administratie worden verzameld of de cijfers die op de kwaliteitskaart van de school staan (website van de onderwijsinspectie, www.owinsp.nl). Tabel 3 Eindexamenleerlingen havo, naar sekse, landelijke cijfers van (jaartal) en schoolcijfers van (jaartal) NT NG EM CM combi geen profiel totaal
% leerlingen landelijk eigen school
100%
100%
% jongens landelijk eigen school
100%
100%
% meisjes landelijk eigen school
100%
100%
Tabel 4 Eindexamenleerlingen vwo, naar sekse, landelijke cijfers van (jaartal) en schoolcijfers van (jaartal) NT NG EM CM combi geen profiel totaal
% leerlingen landelijk eigen school
100%
100%
% jongens landelijk eigen school
100%
100%
% meisjes landelijk eigen school
100%
100%
29
Cijfers studiekeuze verzamelen In de kolom ‘eigen school’ worden cijfers ingevuld die door de eigen administratie worden verzameld20. Tabel 5 Bestemming gediplomeerde havo-leerlingen profiel NT, naar sekse, eindexamenjaar, landelijke cijfers van (jaartal), schoolcijfers van (jaartal) niet verder leren vwo bol/bbl niveau 3/4 techniek bol/bbl niveau 3/4 overig hbo techniek hbo overig totaal
% leerlingen landelijk eigen school
100%
100%
% jongens landelijk eigen school
100%
100%
% meisjes landelijk eigen school
100%
100%
Tabel 6 Bestemming gediplomeerde havo-leerlingen profiel NG, naar sekse, eindexamenjaar, landelijke cijfers van (jaartal), schoolcijfers van (jaartal) niet verder leren vwo bol/bbl niveau 3/4 techniek bol/bbl niveau 3/4 overig hbo techniek hbo overig totaal
% leerlingen landelijk eigen school
100%
100%
% jongens landelijk eigen school
100%
100%
% meisjes landelijk eigen school
100%
100%
20. De invulschema’s 5-8 zouden moeten corresponderen met tabel 1 en 2 in hoofdstuk 1. Hier stuitten we op een dilemma. Tabel 1 en 2, ontleend aan de Inspectie van het Onderwijs, laten maar twee bestemmingen zien (wel of niet naar een bètatechnische hbo- of wo-opleiding), maar de cijfers zijn hier wel uitgesplitst naar sekse. De schema’s 5-8, ontleend aan de Tweede Fase Adviespunt, laten meer bestemmingen zien, wat een genuanceerder beeld geeft. Deze corresponderen met de figuren op blz. 80 en 84 in het evaluatierapport Zeven jaar Tweede Fase. Maar hier zijn de cijfers weer niet opgesplitst naar sekse. Wij geven in dit instrument de schema’s weer zoals in Zeven jaar Tweede Fase, in de verwachting dat op korte termijn landelijke cijfers, uitgesplitst naar sekse, beschikbaar komen over al deze bestemmingen. Zodra dit het geval is worden deze cijfers opgenomen in de Barometer van de VHTO (www.vhto.nl/barometer)
30
Tabel 7 B estemming gediplomeerde vwo-leerlingen profiel NT, naar sekse, eindexamenjaar, landelijke cijfers van (jaartal), schoolcijfers van (jaartal) niet verder leren hbo techniek hbo overig wo techniek wo natuur wo overig totaal
% leerlingen landelijk eigen school
100%
100%
% jongens landelijk eigen school
100%
100%
% meisjes landelijk eigen school
100%
100%
Tabel 8 B estemming gediplomeerde vwo-leerlingen profiel NG, naar sekse, eindexamenjaar, landelijke cijfers van (jaartal), schoolcijfers van (jaartal) niet verder leren hbo techniek hbo overig wo techniek wo natuur wo overig totaal
% leerlingen landelijk eigen school
100%
100%
% jongens landelijk eigen school
100%
100%
% meisjes landelijk eigen school
100%
100%
Aan de slag met de cijfers Zoek vervolgens opvallende verschillen tussen de landelijke cijfers en de cijfers van de eigen school. Deze verschillen zijn bepalend voor de keuze van de doelstellingen met betrekking tot de profiel- of de opleidingskeuze van de meisjes. Trek conclusies. Het voert te ver om alle mogelijke conclusies die uit het voorgaande kunnen worden getrokken op een rij te zetten. Een paar voorbeelden met betrekking tot de profielkeuze: • Wij hebben een veel groter % meisjes in de N-profielen dan landelijk gemiddeld, maar een kleiner % meisjes bij NT. Doelstelling: het % meisjes bij NT optrekken naar het landelijk gemiddelde. • Wij hebben een kleiner % meisjes in de N-profielen en bij NT dan landelijk gemiddeld. Doelstelling in eerste instantie: meer meisjes naar de N-profielen. Daarna: meer meisjes naar NT. (De prioriteiten omkeren is uiteraard even legitiem.)
31
Wat betreft de studiekeuze kunnen conclusies worden getrokken als: • Van onze havo-NT-leerlingen stromen nauwelijks meisjes door naar het technisch hbo. Doelstelling: optrekken richting landelijk gemiddelde. • Van onze vwo-leerlingen met een NG-profiel stromen meer jongens dan landelijk gemiddeld door naar ‘wo techniek’ en ‘wo natuur’; de meeste meisjes stromen echter door naar ‘wo overig’ en slechts weinig naar ‘wo natuur’ en ‘wo techniek’. Doelstelling: percentage NG-meisjes dat kiest voor een vervolgopleiding op het gebied van natuur en techniek optrekken naar landelijk niveau. Al met al ligt het voor de hand dat scholen die op enig punt ondergemiddeld scoren zich ten doel zouden moeten stellen meer richting het landelijk gemiddelde te gaan. Scholen die op een of meer punten al gemiddeld of bovengemiddeld scoren kunnen hierin een uitdaging zien zich verder te verbeteren. Richtlijn is dan een meer gelijke verdeling van jongens en meisjes over de (natuur)profielen. De informatie die voortkomt uit het bevragen van de leerlingen naar hun keuzemotieven (zie instrument 2) geeft verdere aanwijzingen voor te kiezen doelstellingen en activiteiten (zie instrument 3). Door jaarlijks de cijfers opnieuw in te vullen21 en de keuzemotieven te monitoren via het online vergelijkingsinstrument keuzemotieven dat vanaf voorjaar 2007 beschikbaar zal zijn (zie instrument 2), kan een school zien of het behalen van de doelstelling dichterbij komt. Zo ja, dan kan na verloop van tijd een nieuwe doelstelling worden gekozen. Zo nee, dan is het zaak na te gaan of dit misschien ligt aan de keuze van de doelstelling of van de activiteiten.
21. Actuele landelijke cijfers zijn onder andere te vinden op www.vhto.nl/barometer
32
Instrument 2 – Monitoren van keuzes, keuzemotieven en tevredenheid met de keuze Vanaf voorjaar 2007 krijgen scholen die participeren in het Universum Programma de gelegenheid zichzelf te vergelijken met andere scholen ten aanzien van: • de profielkeuze van jongens en meisjes • de studiekeuze van jongens en meisjes. Dit gebeurt door middel van een set gesloten vragen die leerlingen van 3 havo, 3 vwo en 5 havo, 6 vwo op school of thuis kunnen invullen op een (besloten) website. Voor de onderbouw zijn dat vragen als: Wat heeft uiteindelijk de doorslag gegeven om voor dit profiel te kiezen? Als de school je op grond van je cijfers een bepaald profiel afraadt, welk profiel is dat dan? Aan eindexamenleerlingen worden vragen gesteld als: Hoe tevreden ben je met je profielkeuze? Had je in de periode van de profielkeuze al een of meer opleidingen voor ogen? Stel dat je, met wat je nu weet, opnieuw een profiel zou mogen kiezen, welk profiel zou dat dan zijn? Als alle leerlingen van een school de vragen hebben beantwoord, kan de decaan in een afgeschermd deel van deze website de resultaten van ‘zijn/haar’ leerlingen, uitgesplitst naar jongens en meisjes, bekijken en vergelijken met de resultaten van de andere scholen die het online instrument gebruiken. Op grond daarvan kan de decaan het keuzebegeleidingstraject op zijn/haar school nog effectiever inrichten. Het afgelopen schooljaar (2005/2006) is al ervaring opgedaan met een soortgelijk online instrument: het Leerlingenforum Bètakeuze22. Dit instrument is ingezet in een project waaraan 203 leerlingen uit de derde klas en 151 leerlingen uit 5 havo en 6 vwo hebben meegedaan. Zie hoofdstuk 1, onder ‘Motieven van meisjes voor en tevredenheid over keuze’.
22. L eerlingenforum Bètakeuze, VHTO, Amsterdam, september 2006
33
Instrument 3 – Opstellen (meerjaren) activiteitenplan Om daadwerkelijk meer meisjes bij exacte vakken en bètatechniek te betrekken is het van belang om deze veranderacties zo concreet mogelijk te benoemen in een activiteitenplan. Dit plan wordt opgesteld door bijvoorbeeld de bètacoördinator (of Universum-coördinator) en een lid van het managementteam gezamenlijk. Van belang is ook dat het activiteitenplan meerdere jaren bestrijkt. In één of twee jaar zijn effecten meestal nog niet goed zichtbaar of is het nog niet duidelijk of een geconstateerde trend doorzet. Dat kan demotiverend werken (‘Zie je wel, het helpt niet’). Benoem op grond van de doelstellingen eerst globale acties; ga vervolgens van elke globale actie na welke specifieke acties nodig zijn (zie model). Besteed bij elke actie aandacht aan het volgende: • Bij elke activiteit aangeven wie ervoor verantwoordelijk is (op aansturingsniveau en in de uitvoering). • Bij elke activiteit aangeven welk resultaat beoogd wordt (in een concreet product, in een procesverandering of in een kwantitatieve doelstelling). • Voor elke activiteit het tijdpad vaststellen. Acties kunnen elkaar ook opvolgen, zeker als er prioriteiten zijn gesteld. • Voor elke activiteit ook de tijdsinvestering aangeven en een eventueel budget in geld of middelen vaststellen. • Evaluatiemomenten (na afloop en eventueel tussentijds) benoemen en ook vooraf bedenken waarop en hoe de activiteit geëvalueerd moet worden. • Eventueel ook de wijze waarop de activiteit verankerd (geïmplementeerd) kan worden aangeven. Jaarlijks, ook bij meerjarenplannen, zal het activiteitenplan enige bijstelling behoeven, afhankelijk van de schoolinterne diagnose (uitkomsten van meten=weten, monitoring van keuzemotieven en evaluaties op activiteitenniveau) en/of van de aanbevelingen voortkomend uit de Universum-auditing. De planning kan verder worden uitgewerkt en gevisualiseerd met behulp van een Gantt-grafiek (bijvoorbeeld in MS Excel). In zo’n grafiek kunnen ook milestones (data waarop activiteiten moeten zijn afgerond) worden aangegeven en kunnen relaties tussen activiteiten worden verduidelijkt (bijvoorbeeld: activiteit A.2 moet afgerond zijn voordat met activiteit A.5 kan worden gestart).
34
(Meerjaren) activiteitenplan (model) Activiteiten A Schoolbeleid: 1 Algemeen
2
A Schoolbeleid: Personeels- en Nascholingsbeleid
3
4
A Schoolbeleid: Onderwijskundig beleid
5
6
Verantwoordelijkheden Aansturing Uitvoering
Beoogde resultaten Tijdpad Product Proces Cijfers
Fte
Budget Geld
Evaluatiemomenten en verankeringswijze
B Curriculum exacte 7 vakken: inhoud
8
B Curriculum exacte 9 vakken: Lesvorm en didactiek 10
C Docenten: Houding en begeleiding
11
12
D Keuzebegeleiding: 13 Algemeen
14
D Keuzebegeleiding: 15 Profielkeuze
16
D Keuzebegeleiding: 17 Studiekeuze
35
Instrument 4 – Ouders betrekken bij de profielkeuze Doel van het betrekken van ouders bij de profielkeuze is: • Ouders bewust maken van de rol die zij spelen bij de profielkeuze. • Ouders informeren over de scheve verdeling van de meisjes en jongens over de verschillende profielen en aangeven dat dit veranderbaar is (zie hoofdstuk 1). • Ouders informeren over diverse verschillen tussen jongens en meisjes met betrekking tot exacte vakken, keuzemotieven en achtergronden van keuzes en de mogelijke consequenties daarvan voor hun profielkeuze (zie hoofdstuk 2). • Ouders zicht geven op alternatieven. Alle scholen voor voortgezet onderwijs (havo/vwo) zullen waarschijnlijk jaarlijks een ouderavond over de profielkeuze verzorgen voor ouders van derdeklas leerlingen. Maar er is meer mogelijk. Om meer meisjes te bewegen om in elk geval de keuze voor een N-profiel of voor het profiel NT te overwegen, zouden ouders nogmaals bij het keuzeproces kunnen worden betrokken (tweemaal is altijd beter dan éénmaal!), namelijk in de periode waarin de daadwerkelijke keuze plaatsvindt. Sommige scholen mondt het keuzebegeleidingsprogramma uiteindelijk uit in gesprekken die de decaan in februari/ maart voert met alle leerlingen die voor de profielkeuze staan én hun ouders23. In zo’n gesprek kunnen allerlei zaken expliciet aan de orde komen die anders misschien niet worden uitgesproken maar wel de keuze beïnvloeden, zoals: • plus- en minpunten van de voorgenomen keuze van de leerling, • doorvragen naar de ideeën die de leerling heeft over later werk en die koppelen aan de voorgenomen profielkeuze, voor een optimale match, • traditionele ideeën (bètameisjes die de gezondheidszorg in willen), misverstanden (‘voor die studie heb je een 9 voor wiskunde nodig’) of vooroordelen (‘een technisch beroep is saai’) over een toekomstig beroep ter discussie stellen en alternatieven bieden, enzovoort. Als de ouders daarbij zijn heeft dat als voordeel dat: • zij weten hoe het gesprek is verlopen, zodat er thuis gemakkelijker over kan worden nagepraat, • zij zelf ook een bredere blik op de toekomst van hun dochter (of zoon) krijgen • zij daardoor beter zijn toegerust om hun dochter (of zoon) te ondersteunen bij haar (zijn) keuze, en: • zij waarschijnlijk positiever staan tegenover een eventuele keuze voor een N-profiel of voor het profiel NT door hun dochter dan voorheen.
23. Dit is bijvoorbeeld het geval op het Bouwens van der Boijecollege in Panningen, Limburg. Dit instrument is deels gebaseerd op de gang van zaken op deze school
36
Instrument 5 – Rolmodellen inzetten in het keuzeproces Meisjes hebben weinig zicht op de beroepsmogelijkheden in de bètatechnische sector, terwijl zij daar bij een eventuele keuze voor een N-profiel en een bètatechnische vervolgopleiding wel behoefte aan hebben. Die beroepsmogelijkheden kunnen zichtbaarder worden en dichterbij worden gebracht door de inzet van rolmodellen, vrouwelijke professionals die deze keuzes al eerder hebben gemaakt. Er zijn drie varianten mogelijk bij het inzetten van rolmodellen: • Vrouwelijke leerlingen die voor de profielkeuze staan in contact brengen met vrouwelijke beroepsbeoefenaars. • Vrouwelijke leerlingen die voor de profielkeuze staan én hun ouders in contact brengen met vrouwelijke beroepsbeoefenaars. • Vrouwelijke leerlingen die voor de keuze van een vervolgopleiding staan in contact brengen met vrouwelijke beroepsbeoefenaars en studentes. Rolmodellencarrousel Dat kan worden georganiseerd in de vorm van een zogenaamde carrousel: de derdeklassers of de eindexamen kandidaten worden – na een praatje vooraf voor de hele groep – verdeeld in kleine groepjes; elk groepje praat enige tijd met een beroepsbeoefenaarster (en/of studente); vervolgens wordt er gewisseld. Op die manier kunnen meisjes in anderhalf à twee uur met enkele beroepsbeoefenaarsters (en/of studentes) van gedachten wisselen. Daarbij vertelt het rolmodel iets over haar werk en laat daar zo mogelijk ook iets van zien. De meisjes krijgen de gelegenheid vragen te stellen: over de leerkeuzes die het rolmodel heeft gemaakt, hoe goed zij was in bepaalde vakken, wat zij wel en niet leuk vond aan haar opleiding, wat leuk is in haar werk en wat minder leuk en dergelijke. Zijn de ouders ook aanwezig dan volgen zij hetzelfde programma als hun dochter. De aanwezigheid van ouders is van belang omdat zij degenen zijn met wie hun dochter (of zoon) het meeste over de profielkeuze praat. En vooroordelen bij ouders worden dan gemakkelijk doorgegeven aan hun dochter (of zoon). Bovendien zorgt de aanwezigheid van ouders ervoor dat de gesprekken met de rolmodellen gemakkelijker op gang komen. Workshadowing Een andere manier van het inzetten van vrouwelijke rolmodellen is workshadowing. Hierbij nemen meisjes daadwerkelijk een kijkje op het werk van een beroepsbeoefenaarster. Dat geeft meer zicht op wat het werk van professionals precies inhoudt dan wanneer zij op school over hun werk komen vertellen. Deze manier van kennismaken met werkvelden, beroepen en functies is in principe geschikt voor zowel onderbouwals bovenbouwleerlingen (wel een andere focus per doelgroep). Het kan echter wel arbeidsintensief zijn om workshadowing voor veel leerlingen (bijv. alle meisjes in 3havo en 3vwo) te organiseren. Bovendien is het voor onderbouwleerlingen van belang om te zien dat er een breed spectrum van beroepen en functies op bètatechnisch gebied is; daar past een carrousel goed bij. Bovenbouwleerlingen, die voor de keuze van een vervolgopleiding staan, willen zich over het algemeen wat diepgaander oriënteren op opleiding en werk, keuzemotieven e.d. van rolmodellen; voor dat doel is workshadowing geschikter.
37
Bij workshadowing gaan meisjes een dag(deel) op stap met een bètatechnische vrouwelijke professional. Twee à drie meisjes per professional is een goede verhouding. Het rolmodel ontvangt de meisjes op haar werk en laat ter plekke zien wat haar werk inhoudt. Daarbij laat een rolmodel niet alleen de vaktechnische kant van haar werk zien, maar ook de persoonlijke professionele vaardigheden die erbij komen kijken, zoals vergaderen, presenteren, (telefonisch) overleg, contacten met de opdrachtgever of met klanten e.d. Dit doorbreekt vooroordelen als: een technische professional is de hele dag geïsoleerd bezig technische handelingen uit te voeren. Het meelopen kan eventueel bij de beroepsbeoefenaarster thuis beginnen of eindigen, om de meisjes ook een indruk te geven van de manier waarop het rolmodel werk en privé combineert. Vrouwelijke rolmodellen zijn onder andere te vinden: • in de Spiegelbeeld-databank van de VHTO (zie www.spiegelbeeld.net, ga naar ‘contact’), • onder oud-leerlingen van de eigen school, • onder studenten en alumni van bètatechnische vervolgopleidingen waarmee de school contact onderhoudt.
Discussie op school door carrousel Op het Hofstad Lyceum in Den Haag werd in het voorjaar van 2006 voor het eerst een voorlichtingscarrousel met beroepsbeoefenaarsters georganiseerd voor havo- en vwo-meisjes die voor de keuze van een stroom (3vwo) of een profiel (3havo en 4vwo) stonden. Kees Grolleman, docent scheikunde en algemene natuurwetenschappen: ‘Het effect van die activiteit was meteen al zichtbaar. Vorig jaar zaten er in 4 havo 4 meisjes bij NG en geen enkel bij NT; nu hebben we 5 meisjes bij NG en 3 bij NT. In 4 havo zitten bij NG nu in totaal 15 leerlingen en bij NT zelfs 20. Zoveel NT-leerlingen hebben we nog nooit gehad. In 4vwo kozen vorig jaar 19 meisjes voor de natuurstroom, dit jaar 21. Dat lijkt een kleine toename, maar het aantal jongens is juist iets afgenomen, waardoor de toename procentueel wel aanzienlijk is. In 5vwo kozen vorig jaar 12 meisjes voor NG en 2 voor NT, dit jaar is dat 16 voor NG en 3 voor NT. Ook hier geldt weer dat het aantal jongens juist iets is afgenomen. Opmerkelijk is dat in het algemeen de interesse voor NT is toegenomen. Volgens ons komt dat voor een belangrijk deel door de discussie die er naar aanleiding van die carrousel is ontstaan. De jongens wilden weten wat de meisjes precies gingen doen en vonden dat er ook voor hen iets dergelijks zou moeten worden georganiseerd. Dit schooljaar worden eveneens de ouders bij de profielkeuze betrokken. Op de ouderavond over dit onderwerp gaan we deze keer expliciet aandacht besteden aan de ondervertegenwoordiging van meisjes in de natuurstroom.’ Uit de cijfers blijkt dat onze school het goed doet in vergelijking met andere scholen, maar misschien kan het hier nóg beter.’
38
39
40
41
Lange Voorhout 20 Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10
[email protected] www.platformbetatechniek.nl