Meerstemmig Verleden Persoonlijke verhalen over het Nederlandse slavernijverleden Paul Knevel, Sara Polak, Sara Tilstra (red.)
Paul Knevel, Sara Polak, Sara Tilstra (red.)
Meerstemmig Verleden Persoonlijke verhalen over het Nederlandse slavernijverleden
KIT Publishers, Amsterdam 2011
Colofon Meerstemmig Verleden, persoonlijke verhalen over het Nederlandse slavernijverleden Paul Knevel, Sara Polak en Sara Tilstra (red.) Universiteit van Amsterdam en Stichting KleurRijk Verleden (www.kleurrijkverleden.nl) KIT Publishers – Amsterdam 2011 Kit Publishers Mauritskade 63 Postbus 95001 1090 HA Amsterdam Email:
[email protected] www.kitpublishers.nl Fotografie: Faidra van der Wal, Thomas Piek foto Carlos Boldewijn Grafische vormgeving: Ad van Helmond, Amsterdam Druk: Bariet bv, Ruinen Deze publicatie is mede totstandgekomen dankzij een bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds Noord-Holland en het NiNsee.
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Inleiding – Paul Knevel, Sara Polak, Sara Tilstra
Interviews Diana Matroos – Kathelijne Jongeling, Emmie Snijders Addonsito Croes – Willemijn Riedijk, Nina de Vriendt Perez Jong Loy – Aby Grupstra, Sieger Verhart Gert-Jan Wijnands – Sara Polak Roy Ristie – Pavel van Deutekom, Kirsten Kouwenhoven Eddy Caffé – Pavel van Deutekom, Kirsten Kouwenhoven Amos Keestra – Korine Geerdink, Roderick Tingen Laura Vegter – Sara Tilstra Aharon Rosina – Sadhana Mangroo, Laura Obdeijn Harry Brockhus – Sara Polak Wensly Francisco – Laura Obdeijn Otmar Watson – Korine Geerdink, Roderick Tingen Zara Tekin – Sara Tilstra Carlos Boldewijn – Janna Overbeek Bloem, Anika van de Water Julia van Rijn – Sara Tilstra Elias Simonse – Aby Grupstra, Sieger Verhart Quito Nicolaas – Janna Overbeek Bloem, Anika van de Water Emma Veenstra – Sara Polak Helga Fredison – Judith Konijn, Bram van Tongeren Roy Groenberg – Judith Konijn, Bram van Tongeren Belkis Osepa – Kathelijne Jongeling, Emmie Snijders Nabeschouwing – Aspha Bijnaar Dankwoord Over de auteurs
3
9
20 26 31 37 42 58 53 58 63 67 72 77 83 88 93 98 103 109 114 120 125 131 135 136
Paul Knevel met de studenten Publieke Geschiedenis, die de interviews gemaakt hebben
Voorwoord Weet u welke rol Nederlandse handelaren hebben gespeeld in de trans-Atlantische slavenhandel? Tussen het eind van de zestiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw vervoerden zij met ongeveer 600 schepen ruim 550.000 Afrikanen naar (Zuid-) Amerika. Dat was ongeveer 5 procent van alle tot slaaf gemaakten die door Europese landen naar ‘de nieuwe wereld’ waren verscheept. Maar weinig mensen hebben zich hiertegen verzet. Anders dan bijvoorbeeld in Groot-Brittannië ontstond er op Nederlands grondgebied nooit een massabeweging tegen de slavernij en het was voornamelijk dankzij de druk vanuit het buitenland dat de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 in de Nederlandse koloniën tot stand kwam. Nederland was daarmee één van de laatste landen in Europa die de slavernij afschaften. Dit deel van de vaderlandse geschiedenis kon lange tijd op maar weinig belangstelling rekenen. Pas vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw, met de komst van grote groepen Surinamers en Antillianen naar Nederland, kwam daar langzaam verandering in. Voor een deel van deze groep – nazaten van slaven – speelt het slavernijverleden nog steeds een belangrijke rol. Het is onderdeel van hun identiteit, zij dragen dit verleden met zich mee en vinden het belangrijk het uit te kunnen dragen. Moppen tappen, samen muziek maken en het volgen van gemeenschappelijke en individuele rituelen en jaarlijkse herdenkingen zijn middelen om het slavernijverleden levend te houden. Het vereren van de voorouders en een traditie van verhalen vertellen zijn daarbij eveneens van groot belang. Veel Afro-Nederlanders zijn ervan overtuigd dat het slavernijverleden een erfenis heeft achtergelaten. Zij vinden dat de slavernij, de slavenhandel en de rol van Nederland in dat geheel wordt ontkend en voelen zich als gemeenschap gediscrimineerd en achtergesteld bij de witte Nederlandse bevolking. Door 5
ook buiten de eigen kring aandacht voor het slavernijverleden te vragen, hopen zij dat er meer belangstelling komt voor de huidige positie van de Afro-Nederlandse gemeenschap. Termen als ‘herstelbetalingen’, ‘excuses’ en ‘erkenning’ spelen een belangrijke rol in dit discours. Binnen dezelfde Afro-Nederlandse gemeenschap zijn ook mensen – ook nazaten van slaven – die nooit stilstaan bij het slavernijverleden. Het speelt geen rol in hun leven, zij hebben er geen band mee of richten zich liever op de toekomst. Ook veel witte Nederlanders staan nooit stil bij het onderwerp, omdat ze er te weinig vanaf weten of omdat het hen simpelweg niet interesseert. Al deze mensen hebben soms moeite om elkaar te begrijpen. Het eerste idee voor dit project is ontstaan tijdens Interculturele Dialogen – gespreksbijeenkomsten voor buurtbewoners in Amster damse buurten, georganiseerd door het platform Dialoog in Actie – in het bijzonder naar aanleiding van dialogen in Surinaams café Mansro, in de Pijp. Daar werd, soms pijnlijk, duidelijk hoezeer de erfenis van het slavernijverleden als thema leeft onder sommigen, en hoe weinig anderen ermee bekend en erbij betrokken waren. Een werkgroep onder leiding van toenmalig dagelijks bestuurder Eddy Linthorst is toen van start gegaan met het Moksi Meticollectief, dat sindsdien onder meer een herdenking van het slavernijverleden in Amsterdam-Zuid organiseert. Rond dezelfde tijd verscheen er een boekje Onverwachte ontmoetingen, met interviews met Pijpbewoners van verschillende achtergronden – ook een uitvloeisel van een Interculturele Dialoog. Zo ontstond het idee voor dit boek: een serie verhalen, die enerzijds controversieel zijn en anderzijds uitdagend op zoek zijn naar dialoog en wederzijdse erkenning. De geïnterviewden voelen zich vrijwel allemaal op directe of indirecte wijze betrokken bij het Nederlandse slavernijverleden – soms vanuit hun familiegeschiedenis en vroegste jeugd, soms pas sinds ze er op latere leeftijd (bijvoorbeeld door een Dialoog) mee in aanraking zijn gekomen. De samenstellers hebben gezocht naar een 6
zo breed mogelijk spectrum aan individuele invalshoeken en grijstinten, en hoewel sommige geïnterviewden verbonden zijn aan een stichting of organisatie die zich met vergelijkbare onderwerpen bezighoudt, ging het in dit project om persoonlijke verhalen en ervaringen. De interviews zijn bijna allemaal afgenomen door studenten van de master Publieksgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zij leren tijdens hun studie hoe historische kennis vertaald kan worden naar het grote publiek, en bestuderen wat geschiedenis kan betekenen voor mensen buiten de wetenschap. Dit project past daar uitstekend bij. De interviews hebben ervoor gezorgd dat er bij veel studenten een bewustwordingsproces in gang is gezet. Zij wisten eerder niet dat het slavernijverleden in het leven van Afro-Nederlanders nog altijd een grote rol speelt en waren zich niet bewust van de gevoeligheden en controverses die rond dit onderwerp heersen. De studenten zijn aan het begin van het project behoorlijk in het diepe gegooid, maar hebben uiteindelijk prachtige portretten geschreven. Ook hebben de studenten de door de interviews verworven ervaringen en inzichten verwerkt – korte stukjes uit deze reflectieverslagen staan her en der in dit boek, om een beeld te geven van hoe de interviewers de gesprekken ervaren hebben. Omdat dit boek niet alleen een opsomming wil zijn van verschillende meningen, maar ook dialoog en wellicht debat zoekt, was het belangrijk elkaar als geïnterviewden, interviewers en organisatoren beter te leren kennen. Daarom hebben we in multicultureel wijkcentrum De Ontmoeting in Amsterdam-Zuid in februari 2011 een Dialoogmaaltijd georganiseerd. Alle deelnemers aan het project werden voor deze avond uitgenodigd, maar ook andere geïnteresseerden waren van harte welkom. De aanwezigen hebben met elkaar getafeld en vervolgens onder leiding van vrijwilligers van het Platform Dialoog in Actie in kleine groepjes gesproken over erkenning. Met name uit de interviews met de Afro-Nederlandse deelnemers aan het project bleek dat erkenning erg belangrijk is. Zij voelen zich vaak niet erkend en tijdens de Dialoogmaaltijd 7
hebben we daar verder over gesproken. Wanneer voelen mensen zich niet erkend? En hoe kunnen we bereiken dat mensen zich dat wel voelen? Het waren enkele van de vragen die tijdens de avond besproken werden. Fotografe Faidra van der Wal heeft van alle geïnterviewden een foto gemaakt. Dat gebeurde op locaties die met het Nederlandse slavernijverleden te maken hebben, zoals het slavernijmonument in het Oosterpark, het NiNsee of de burgemeesterswoning in Amsterdam. Helaas is een van de geïnterviewden, Carlos Boldewijn op 1 april 2011 overleden aan de gevolgen van een hersentumor. Hij mocht slechts 55 jaar oud worden. Zijn dochter Scarabee en fotograaf Thomas Piek hebben ervoor gezorgd dat er bij zijn portret toch een mooie foto afgedrukt kon worden.
8
Inleiding
Slavernijverleden in Nederland: van bonding naar bridging Paul Knevel, Sara Polak, Sara Tilstra
In dit boek vertellen individuen over hun persoonlijke band met het Nederlandse slavernijverleden. Niet alleen mensen van Surinaamse of Antilliaanse afkomst komen aan het woord, ook anderen vertellen openhartig waarom zij zich al dan niet betrokken voelen bij dat verleden. Dat levert vaak verrassende meningen en inzichten op. De journaliste Zara Tekin, bijvoorbeeld, ziet overeenkomsten tussen de huidige onderdrukking van de Koerden en de vroegere slavernij. De Arubaanse schrijver Quito Nicolaas legt de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de zwarte gemeenschap in Nederland. Helga Fredison zet de emancipatiestrijd van haar beroemde oudoom Anton de Kom voort en Eddy Caffé is nog altijd diep verbonden met de kerk waarvoor zijn overgrootvader als slaaf werkte. Voor velen blijkt het slavernijverleden dus nog springlevend en veel meer te zijn dan een jaarlijkse herdenking of een nationaal monument ter herinnering aan de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863. Die afschaffing wordt al sinds het begin van de jaren vijftig van de twintigste eeuw door Surinamers in Nederland herdacht, maar kreeg pas door de massale komst van Afro-Surinamers rond 1975 kritische massa. Ongeveer vijftien jaar geleden begonnen Afro-Surinaamse organisaties bovendien buiten hun eigen kring aandacht te vragen voor het slavernijverleden. Rond dezelfde tijd kwamen veel Antillianen naar Nederland, met hun eigen herdenkingstradities, vaak gericht op het herdenken van de slavernij opstand van Tula (17 augustus 1795) op Curaçao. 9
Ondanks deze uiteenlopende en vaak versnipperde herinneringstradities ontstonden in de jaren negentig plannen voor het Nationaal Monument Slavernijverleden. Zij werden in 1998 concreet na de oproep tot de oprichting van een Nationaal Monument door de Afro-Surinaamse Barryl Biekman, voorzitter van de vrouwenbeweging Sophiedela. Het toenmalige Paarse kabinet (PvdA, VVD, D66) steunde het plan en op 1 juli 2002 werd het Nationaal Monument in het Oosterpark in Amsterdam onthuld, een jaar later gevolgd door de opening van het NiNsee, het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis. Deze ontwikkeling van kleine op de eigen groep gerichte bijeenkomsten naar grotere evenementen gericht op de maatschappij als geheel, illustreert wat Gert Oostindië in zijn boek Postkoloniaal Nederland (2010) een overgang van bonding naar bridging noemt. Met de roep om een nationaal monument en instituut werden de herdenkingen gepolitiseerd. Oostindië verklaart dat vanuit de succesvolle integratie van Afro-Surinamers in Nederland, die volgens hem in de jaren negentig van de twintigste eeuw min of meer voltooid was. Er kwam voor deze groep meer ruimte om zich bezig te houden met andere zaken dan primaire levensbehoeften als werk en huisvesting. Leden van de groep gingen zich meer organiseren, en werden beter in het beïnvloeden van overwegend witte politici en media. Er waren daarnaast voldoende zegslieden die deel uitmaakten van of toegang kregen tot overheid en politiek. Deze verklaring is sterk gericht op de werking en ontwikkeling van organisaties en niet primair op de individuele ontwikkelingen van de betrokken personen zelf. Al helemaal buiten beeld blijven degenen die niet of nauwelijks betrokken waren bij dergelijke organisaties. Het is duidelijk dat organisaties als Sophiedela een grote achterban hadden, maar juist als we aannemen dat hun argumenten aansloten bij wat in het Nederlandse politieke landschap effect sorteerde, dan is het des te interessanter om te weten hoe ‘gewone’, al dan niet (politiek) georganiseerde nazaten van slaven het slavernijverleden herinneren of willen herinneren. Met een Nationaal Monument? En is het huidige dan het juiste monument? Of is het door het officiële ‘stempel’ juist verworden tot een nogal 10
obligaat gebaar van de Nederlandse overheid – eigenlijk meer ‘voor de bobo’s’ dan voor de mensen zelf ? Natuurlijk, er zijn ook andere monumenten, zoals het Monument van Besef op het Amsterdamse Surinameplein en het Zeeuws Slavernijmonument in Middelburg, maar kan een monument – welk monument dan ook – voor alle nazaten van slaven én voor alle anderen in Nederland wel rechtdoen aan het slavernijverleden? Een andere vraag die her en der de kop opsteekt is waarom de verschillende slavernijmonumenten er pas zo laat gekomen zijn (in het Oosterpark in 2002; op het Surinameplein in 2003; in Middelburg in 2005). Dat is 140 jaar na de Emancipatie en rond de dertig jaar nadat, met de massale migratie uit Suriname, het postkoloniale verleden – en daarmee het slavernijverleden – van Nederland is ‘thuisgekomen’. Veel van de geïnterviewden in dit boek geven hun antwoord op één of meer van deze vragen.Voor de één gaat het om nostalgische herinneringen aan Emancipatievieringen in Suriname en juist niet om politiek, voor de ander is het belangrijk dat er eindelijk voldoende zelfvertrouwen is om het recht op erkenning op te eisen. De tendens om in Nederland meer aandacht te vragen voor het slavernijverleden past overigens in een internationale trend. In 1991 bood de toenmalige paus Johannes Paulus II in het voormalige slavendepot Gorée in Senegal zijn excuses aan voor de zonden die christelijke Europa tegen Afrika had begaan. In 1998 bracht de toenmalige Amerikaanse president Bill Clinton een bezoek aan Oeganda en bood daar zijn excuses aan voor de betrokkenheid van Europese Amerikanen bij de slavenhandel en de slavernij in Amerika. In hetzelfde jaar nam het Franse parlement een motie aan waarin slavernij werd veroordeeld als een misdaad tegen de menselijkheid. In 2001 sprak minister Van Boxtel namens de Nederlandse overheid zijn diepe spijt uit over slavernij en slavenhandel. Invented traditions Hoewel dergelijke ‘officiële’ erkenningen van het slavernijverleden natuurlijk belangrijk zijn, komt uit de interviews naar voren dat voor veel betrokkenen vooral de meer maatschappelijke, informele 11
omgang met het slavernijverleden belangrijk is. Velen wijzen op het belang van onderwijs over het slavernijverleden en op de wenselijkheid meer toegankelijke, in de huidige samenleving passende vormen van herinneren te ontwikkelen waar álle Nederlanders bij betrokken kunnen zijn. Dergelijke nieuwe tradities zijn nodig juist omdat velen in Nederland weinig verbondenheid voelen met het slavernijverleden en de erfenis daarvan. Voor hen is het lastig dat verleden op meer dan tamelijk vrijblijvende wijze te erkennen (“ja, natuurlijk was het verkeerd, maar mijn familie heeft daar nooit wat mee te maken gehad”), en echte betrokkenheid te ervaren. Er zijn nog maar weinig gemeenschappelijke vormen van herdenken die nazaten van slaven en anderen delen, maar ze zijn wel in opkomst. Een goed voorbeeld van zo’n nieuw gevonden traditie is de door Mercedes van Zandwijken ontwikkelde Keti Koti-tafel – een herdenking van en een dialoog over de erfenis van het slavernijverleden, tijdens een maaltijd, met veel symbolische elementen, geïnspireerd door de Joodse Seidertraditie (waarin immers ook een slavernijverleden herdacht en een bevrijding gevierd wordt). In Nederland worden inmiddels jaarlijks rond eind juni vele Keti Koti-tafels georganiseerd – een traditie dus die enerzijds nog moet settelen en vaste vormen moet vinden, maar die anderzijds steeds bekender wordt, zeker in Amsterdam. Een andere invented tradition in verband met het herdenken van het slavernijverleden is een boottocht die jaarlijks eind juni gehouden wordt naar de joodse begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel. Daar is namelijk een zeventiende-eeuws graf gevonden van de zwarte slaaf Elieser. Deze excursie illustreert de opvallende zoektocht naar tastbare herinneringsplaatsen van de slavernij. Daarvan zijn er in Nederland eigenlijk maar weinig – dat wil zeggen, er zijn wel plekken die historisch in verband gebracht kunnen worden met de slavernij, maar vaak is dit verband nogal ver gezocht, en is er in veel gevallen niets concreets zichtbaar dat herinnert aan dat verleden. Het leven van de slaaf Elieser staat relatief ver af van het veel bekendere beeld van de massale plantageslavernij in Suriname (hij was huisslaaf, is met zijn eigenaars naar Nederland gekomen en joods geworden), maar toch is zijn 12
graf uitgegroeid tot een van de meest concrete en mooiste herinneringsplaatsen van de Nederlandse slavernij. Bij de herdenking op 23 juni 2010 werden de ongeveer 40 deelnemers (meest nazaten), ontvangen door de Secretaris van de Portugees Israëlitische Gemeente. In zijn welkomstwoord vertelde hij dat hij zich juist als jood zo goed kon inleven in de behoefte aan deze herdenking, omdat de joden zelf ook het slachtoffer waren geweest van slavernij (van de Egyptenaren) en de bevrijding daaruit nog altijd met Pesach vierden. Toen ontspon zich een interessante en ook wel enigszins gespannen discussie: het ging hier immers om het herdenken van een zwarte man die slaaf was geweest van een joodse familie en niet om het feit dat ook de joden in het verleden slachtoffers waren geweest van slavernij. In de loop van die emotionele discussie werd duidelijk hoezeer sommige nazaten van de slavernij zich nog helemaal niet werkelijk bevrijd voelen. Misschien wel uit de feitelijke slavernij zelf, maar op andere manieren niet. Maar waar gaat het dan precies om? Discriminatie en racisme die nog steeds gevoeld worden? Gebrek aan erkenning van de zwaarte van dat verleden? Historisch gegroeide gezagsverhoudingen waar we als maatschappij niet van los kunnen komen? Dat zoeken naar nieuwe herdenkingsvormen wil overigens niet zeggen dat het slavernijverleden, en de gedachte dat het ertoe doet dat jaarlijks te herdenken, inmiddels onomstreden is. Volgens sommigen (met name Afro-Surinaamse en Antilliaanse nazaten) is het slavernijverleden nog altijd veel te weinig bekend en is er nog veel te weinig gedaan om deze geschiedenis de plek te geven die het verdient in schoolboeken en het Nederlandse collectieve geheugen. Versies van deze overtuiging komen in dit boek ruim aan de orde, maar het blijft een controversieel punt, dat snel tegenreacties oproept. Zoals die van Rita Verdonk bij de lancering van ‘Trots Op Nederland’ (2007). Zij vond juist dat er teveel aandacht voor dergelijke zaken was: “Er is een sterke ‘weg-metons-stroming’ die ons al jaren wil doen geloven dat onze cultuur niet meer bestaat… Ze stellen ons sinterklaasfeest ter discussie en willen overal slavernijmonumenten om ons slecht af te schilde13
ren.” Nu gaat Verdonk wellicht verder dan de meesten, maar ook op de avond dat het boek Slagschaduwen: Erfenis van een koloniaal verleden (2011) van Colet van der Ven over het (slavernij)verleden van Curaçao gepresenteerd werd, was een dergelijk ongeduld met het echte of vermeende slavernijtrauma van nazaten te bespeuren. De openingsvraag van discussieleider Cees Grimbergen bij het inleidende rondetafelgesprek was: “Worden jullie niet moe van het steeds maar weer terugkeren naar het slavernijverleden als thema?” De voor de hand liggende wedervraag van de Curaçaose Valika Smeulders was of ‘jullie witte Nederlanders’ zo langzamerhand niet moe worden van het steeds maar weer reflecteren op de Tweede Wereldoorlog. Die vergelijking met de Tweede Wereldoorlog komt vaak voor, en gaat soms een stuk verder. In navolging van het gebruik in de Verenigde Staten zijn er ook in Nederlandse kringen incidentele verwijzingen naar de term black Holocaust, een term die suggereert dat de jodenvervolging en de slavernij inhoudelijk op elkaar leken. Dat levert vaak ergernis op, ook onder (veelal witte) wetenschappers die over de slavernij schrijven. De Nederlandse slavernij van de zestiende tot negentiende eeuw en de jodenvervolging van 1939-1945 waren allebei zonder twijfel heel erg, maar zijn niet goed te vergelijken in termen van lengte, doel, motieven of resultaten. Wel zijn het beide geschiedenissen waar slachtoffers en nazaten zich sterk persoonlijk mee verbonden voelen, en die op een moreel niveau verabsoluteerd worden. De Tweede Wereldoorlog (en in het bijzonder de jodenvervolging) en de slavernij hebben dus wel degelijk veel gemeen als het gaat om hun plek in de herinnering van de nazaten. Beide vertegenwoordigen het absolute kwaad in de geschiedenis, een kwaad dat nooit meer mag terugkeren en dat eigenlijk ook niet gerelativeerd mag worden. Dat verklaart enerzijds Valika Smeulders’ verontwaardiging over de vraag van Cees Grimbergen, en anderzijds het shockerende van haar wedervraag, die immers de status van de Tweede Wereldoorlog als summum van het Kwaad aantast.
14
Slavernijverleden in de geschiedschrijving Ongeveer in dezelfde periode dat de maatschappelijke rol van het slavernijverleden in de Nederlandse samenleving groter werd – van de jaren zestig tot nu – ontstond ook meer belangstelling voor het slavernijverleden in de (academische) geschiedschrijving, zowel in Nederland als daarbuiten. “History is the memory of things said and done”, stelde de Amerikaanse historicus Carl Becker eens. Geschiedenis is, met andere woorden, een actieve bezigheid: het resultaat van selecteren en interpreteren, van vastleggen en vergeten. Geschiedschrijving is dan ook geen vanzelfsprekende afspiegeling van het verleden, maar het resultaat van bewuste keuzes, van wat historici als kinderen van hun eigen tijd en samenleving de moeite van het bestuderen waard vinden. Slavernij behoort daar tegenwoordig zonder enige twijfel toe. In de afgelopen tien jaar verschenen zo’n dertig volwaardige historische studies en meer dan 70 wetenschappelijke artikelen in historische vaktijdschriften over onderwerpen als slavernij, plantage-economie en abolitionisme. Het onderzoek naar slavernij is daarmee uitgegroeid tot een volwaardig wetenschappelijk specialisme. Dat specialisme kwam overigens langzaam tot ontwikkeling. Lang kon de geschiedenis van de West op niet al te veel belangstelling rekenen, in tegenstelling tot de koloniale geschiedenis in Azië, die van oudsher veel meer tot de verbeelding sprak. De VOC won het met gemak van de WIC. Pas in 1937 verscheen een eerste overzicht van het Nederlandse aandeel in de slavenhandel, L.C. Vrijmans Slavenhalers en slavenhandel. De omslag volgde in de jaren 1970. Overal in de westerse wereld waren historici toen bezig hun vak te vernieuwen: geschiedenis moest een heuse wetenschap worden, die zich liet leiden door wetenschappelijk relevante onderzoeksvragen en aan de sociale wetenschappen ontleende onderzoeksmethoden. Een veelbespro ken voorbeeld van deze nieuwe wetenschappelijke benadering boden de Amerikaanse historici en econometristen Robert Fogel en Stanley Engerman met hun studie Time on the Cross. The Economics of American Slavery (1974). Op basis van een grootschalig onder15
zoek en soms ingewikkelde berekeningen en modellen kwamen zij tot de conclusie dat het populaire gitzwarte beeld van de slavernij in het Zuiden van de Verenigde Staten niet klopte: slavernij was een zeer winstgevend arbeidssysteem geweest, de levensomstandigheden van de slaven waren vaak beter dan die van het proletariaat in het noorden van Amerika, de demografische groei van de slaven bleef niet achter bij die van de vrije bevolking en het aantal stokslagen dat een slaaf kreeg was beperkt. Tot op twee cijfers achter de komma probeerden zij de levensomstandigheden van de Amerikaanse slaven te kwantificeren. Het boek veroorzaakte een historiografische revolutie, ook in Nederland. In navolging van Fogel en Engerman begonnen historici als Johannes Postma, Piet Emmer en later Henk den Heijer actief de archieven af te struinen op zoek naar bronnenmateriaal dat het mogelijk maakte kwantitatieve uitspraken te doen over de omvang van het Nederlandse aandeel in de slavernijhandel, de omstandigheden op de slavenschepen, de winstgevendheid van de slaveneconomie in het Caraïbisch gebied, geboorte- en sterftecijfers, en de leefomstandigheden van slaven. Dat nieuwe slavernijonderzoek had een sterk kwantitatief en ontmythologiserend karakter: harde cijfers en feiten, verkregen door nauwgezet bronnenonderzoek, moesten een einde maken aan de populaire beeldvorming die vaak terugging tot de abolitionisten die in hun poging een einde aan de slavernij te maken de misstanden sterk hadden aangezet en de conflicten uitvergroot. De nieuwe generatie historici zag (en ziet) de slavernij veeleer als een sociaal-economisch systeem dat dankzij tijdrovend en nauwgezet archiefonderzoek in kaart kan worden gebracht. De resultaten van dit onderzoek hebben onze kennis van de Nederlandse slavernij belangrijk vergroot. Al die door historici voortgebrachte cijfers, feiten en interpretaties doen ertoe: zij brengen de verdwenen wereld van de slavernij akelig dichtbij en genereren nieuwe en belangrijke vragen die lang niet altijd kunnen worden opgelost, en dus aanleiding geven tot felle debatten en meningsverschillen. Dat is precies wat van historici gevraagd mag worden: een kritische bestudering en contextualisering van fenomenen uit het verleden. Maar de vaak zakelijke, bijna klini16
sche presentatie van de zogenaamde waardevrije uitkomsten van hun wetenschappelijke onderzoek staat tegelijkertijd ver af van de veel emotionelere omgang van veel nazaten van slaven met deze geschiedenis. Zij baseren zich juist op orale tradities, familieherinneringen en verhalen die door de academische historische onderzoekers telkens weer als onbewezen of ronduit onjuist worden afgedaan. Dus de toestand op de slavenschepen viel vergeleken met de bestaande horrorverhalen wel mee, de behandeling door plantage-eigenaren was minder erg dan vaak voorgesteld en zelfs het brandmerken kon als iets positiefs worden ervaren, als het bewijs dat de nieuwe eigenaar voor zijn slaven wilde zorgen. Wie daarentegen vast wil houden aan oude slavenliedjes of verhalen die van generatie op generatie zijn doorgegeven moet van deze historici eerst maar eens met de bewijsplaatsen in archieven en literatuur komen die onomstotelijk aantonen dat die orale tradities waar zijn. Je moet alles bovendien in zijn tijd zien. “Hoe vreemd het brandmerken en het tatoeëren in de zeventiende en achttiende eeuw was verdient nader onderzoek, temeer daar sommige groepen Europeanen en Afrikanen wel degelijk gewend waren hun huid van allerlei kenmerken te voorzien”, schrijft P.C. Emmer bijvoorbeeld naar aanleiding van een slavenliedje over de onterende ervaring van het brandmerken. Het is vooral die relativerende toon, dat alles ter discussie willen stellen en terug willen brengen tot objectief gepresenteerde feiten en getallen uit een ver verleden, die telkens weer tot felle reacties vanuit de Afro-Surinaamse en Antilliaanse gemeenschap leiden en tot verwijten dat al die (inderdaad vaak witte) historici ‘witte geschiedenis’ schrijven. Het kan geen kwaad als historici zich wat vaker bewust zijn van de toon die zij aanslaan en van de uitwerking die hun werk heeft op anderen. Te gemakkelijk en te vaak beroepen zij zich op hun zuivere wetenschappelijke belangstelling of op hun vakmanschap, alsof geschiedschrijving daadwerkelijk vanuit een ivoren toren wordt bedreven en historici het alleenrecht op de geschiedenis hebben. Dat mochten ze willen. Het verleden is van iedereen. “Geen wetenschap heeft haar poorten zoo wijd openstaan naar de zijde van het groote publiek als de geschiedweten17
schap”, wist Johan Huizinga al, en dat heeft belangrijke gevolgen voor de wijze waarop in de samenleving door verschillende groepen wordt omgegaan met geschiedenis. In zijn beroemd geworden inleiding op het prestigieuze en beroemde project Les Lieux de Mémoire heeft de Franse historicus Pierre Nora een onderscheid gemaakt tussen geschiedenis (geschiedschrijving) en herinnering. De geschiedenis staat in zijn ogen voor de koele, sceptische, op kritisch bronnenonderzoek gebaseerde reconstructie van een voorbij verleden. De herinnering daarentegen is geen intellectuele bezigheid, zoals de geschiedschrijving, maar een warme, emotionele omarming van dat verleden, een directe, spontane beleving van een verleden dat helemaal niet ver weg of anders is, maar wezenlijk onderdeel is van de eigen identiteit. Misschien kan de publieksgeschiedenis (de tak van de geschiedenis die zich speciaal bezighoudt met de vraag hoe verschillende groepen in de samenleving geconfronteerd worden en omgaan met geschiedenis) beide werelden bij elkaar brengen door de slavernij als geschiedenis en als herinnering te willen begrijpen. Door dus zowel de herinneringscultuur onder de direct betrokkenen nauwgezet in kaart te brengen als de resultaten van het wetenschappelijke onderzoek naar slavernij serieus te nemen en relevant te maken voor een breder publiek. Uiteindelijk, zo schreef de Amerikaanse historicus Bernard Bailyn al tien jaar geleden, moeten we zoeken naar manieren waarop de geschiedenis van de slavernij en de herinnering aan de slavernij elkaar aanvullen en verrijken: De een zou de ander misschien vruchtbaar kunnen bedwingen en tegelijkertijd bezielen. De emotionele, tijdloze herinnering aan de slavenhandel, die appelleert aan ons geweten en ons gevoel van fatsoen telkens ontzet, kan misschien worden gevormd, aangescherpt en geïnformeerd door de kritische geschiedenissen die we schrijven, terwijl de geschiedenissen die we zo nauwgezet componeren levend, levendig en constant relevant en urgent kunnen worden gemaakt door de voortlevende herinnering die we aan de slavenhandel hebben. We kunnen het ons niet veroorloven een van beide te verliezen of te relativeren als we willen begrijpen wie we zijn en hoe we geworden zijn wie we zijn. 18
Dat is duidelijk geschreven met de Amerikaanse situatie voor ogen, waar het slavernijverleden tot op de dag van vandaag tastbaar en goed zichtbaar is. Vanuit een Nederland achter de dijken leek dat slavernijverleden lang veel verder weg en vooral onzichtbaar, al was het er al die tijd wel, in Suriname en de Antillen, plekken die witte Nederlanders lang amper bezochten. Maar nu door de komst van veel Afro-Surinamers en Caraïbische Nederlanders het slavernijverleden en de herinnering eraan in het moederland zijn thuisgekomen, is het goed een breder publiek te herinneren aan de betekenis ervan. De slavernij is inmiddels weliswaar bijna 150 jaar geleden afgeschaft, maar zo lang is dat nu ook weer niet: ongeveer vier generaties. Het is daarmee nog altijd een levend verleden, dat het verdient een plek te krijgen in de Nederlandse samenleving. Dit boek wil daartoe een bijdrage leveren door in beeld te brengen hoe herinneringen aan en erfenissen van het slavernijverleden een rol spelen in individuele levens. Literatuur Afro European Womens Movement Sophiedela, Petitie Sporen van Slavernij (22 september 1998). Bernard Bailyn, ‘Considering the slavetrade: history and memory’, The William and Mary Quarterly 58, 1 (2001) 245-252. Piet Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 (Amsterdam, 2003, 2e druk). Anton de Kom, Wij slaven van Suriname (Amsterdam, 1934, 2009). Pierre Nora, ‘Between memory and history: Les lieux de mémoire’, Representation 26 (1989) 7-24. Gert Oostindië, Postkoloniaal Nederland. Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen (Amsterdam, 2010). Alex van Stipriaan, ‘Between diaspora, (trans)nationalism and American globalization: a history of Afro-Surinamese Emancipation Day’ in: Ruben Gowricharn, ed., Caribbean Transnationalism: Migration, Pluralization, and Social Cohesion (Lanham, 2006). Alex van Stipriaan, ‘Slavernij-onderzoek en debat in Nederland: een stand van zaken’, lezing 19 mei 2011, symposium t.g.v. ontvangst van nieuwe bijzonder hoogleraar Slavernijgeschiedenis. (http://www.ninsee.nl/Lezing-19-mei) Glenn Willemsen, Dagen van gejuich en gejubel, viering en herdenking van de afschaffing van de slavernij in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen (Den Haag/Amsterdam, 2006). 19
20
Toen ik op de plantage stond, besefte ik pas echt dat mijn voorouders hebben gevochten voor mijn vrijheid. Interview met Diana Matroos Door Kathelijne Jongeling en Emmie Snijders Diana Matroos (1971) heeft een Nederlandse moeder en een Surinaamse vader. Over het slavernijverleden dacht zij eigenlijk nooit veel na, totdat zij een aantal jaar geleden met haar vader, broer en zoontje een reis maakte naar Suriname. Diana heeft bij RTL Nieuws gewerkt en is momenteel werkzaam als presentatrice bij de economische nieuwszender RTLZ. Daarnaast werkt zij als freelance journalist, geeft ze presentatietrainingen en is ze dagvoorzitter. In 2009 heeft zij de slavernijherdenking op het Surinameplein gepresenteerd.
I
k ben geboren en getogen in Amsterdam. Mijn broer en ik zijn voornamelijk opgevoed door mijn moeder, aangezien mijn ouders uit elkaar zijn gegaan toen ik vijf was. Zelf heb ik een zoon van acht, die echt een blanke neger geworden is. Blond haar, blauw-groene ogen, blanke huid, maar wel een negerprofiel. Dat vind ik wel grappig. Omdat ik meer door mijn moeder ben opgevoed, heb ik een wat meer blanke opvoeding gekregen en ben ik zelf niet zo heel veel in aanraking gekomen met de erfenis van het slavernijverleden. Ik had ook niet zo’n behoefte om me erin te verdiepen. Het kwam natuurlijk wel ter sprake binnen mijn familie en mijn vader heeft het ook wel moeilijk gehad toen hij naar Nederland kwam. Daardoor voelde ik een bepaalde zwaarte bij het onderwerp. Dat had dan niet zozeer te maken met het slavernijverleden, maar meer met zaken die daar zijdelings mee te maken hadden. Mijn vader was één van de eerste Surinamers die naar Nederland kwamen en hij had bijvoorbeeld veel moeite om aan 21
een baan te komen. Zijn sollicitatiebrieven waren prima, hij had genoeg talenten. Mensen waren dan enthousiast en hij werd uitgenodigd voor een gesprek. Maar dat gesprek was eigenlijk al afgelopen op het moment dat hij binnenstapte. Hij is in 1963 naar Nederland gekomen. Hij had een grote familie en een aantal familieleden was al hier. Op aanraden van zijn broer is hij toen ook gekomen. Hij is als 18-jarige jongen gewoon op de boot gestapt. Wij kunnen ons bijna niet meer voorstellen hoe het destijds was. Nu zijn Surinamers volledig geaccepteerd in de samenleving, maar toen nog niet. Het was zelfs zo, dat een deel van de familie van mijn vader blij was dat hij een Nederlandse vrouw had omdat hij dan ‘goede’ kinderen zou krijgen. Dat sloeg letterlijk op het feit dat de kinderen een lichtere huidskleur zouden hebben en het dus makkelijker zouden hebben in het leven. Daar kun je je nu niets meer bij voorstellen. Toen mijn vader 65 werd in 2008 wilden mijn broer en ik hem een mooi cadeau geven. Aangezien hij al 33 jaar niet meer in Suriname was geweest en graag een keer terug wilde, zijn wij met hem op reis geweest. Dit was niet alleen het mooiste cadeau dat wij hem konden geven, maar ook een cadeau aan onszelf. Mijn zoontje is ook mee geweest en gevieren hebben wij verschillende plekken in Suriname bezocht. Het was voor mij een emotionele reis. Je leert niet alleen de cultuur van je vader kennen, je komt ook op plekken waar hij gewoond heeft en we hebben de plantages bezocht. Daar sta je dan, in het land van je vader en je komt al die geschiedenis tegen. Op die plantage drong het ineens tot me door dat ik op de geboortegrond van mijn voorouders stond. De slavernijgeschiedenis is toen voor mij veel meer gaan leven. Ik wist natuurlijk altijd wel dat het bestaan heeft, maar tijdens die reis ben ik het ook echt gaan voelen. Ik besefte dat mijn voorouders gevochten hebben voor de vrijheid waarin ik nu kan leven. We hebben in Suriname familieleden gesproken die daar zijn blijven wonen of die terug verhuisd zijn naar Suriname. Zij wisten veel familieverhalen te vertellen en daardoor besefte ik hoe dichtbij 22
alles eigenlijk nog is. Suriname is één van de laatste landen waar de slavernij is afgeschaft en in de familieverhalen speelt het dus nog een grote rol. Ik heb bijvoorbeeld het verhaal gehoord van mijn oma, die een dochter was van een plantagehouder en een slavin. Mijn overgrootvader was de zoon van een Duitse plantagehouder en hij werd verliefd op een slavin. Dat was in die tijd natuurlijk niet zoals het hoorde. Je mocht wel seks hebben met slavinnen, maar je moest vooral niets voor ze gaan voelen. Zijn familie heeft hem toen voor de keuze gesteld: haar opgeven of verstoten worden. Hij heeft toen gekozen voor haar en daar ben ik best trots op. Het had voor hem natuurlijk grote gevolgen: hij raakte zijn familie en rijkdom kwijt en heeft dus echt keihard moeten werken om het hoofd boven water te houden. Later hoorde ik van de enige zus van mijn oma die nog leeft, dat dit slavernijverleden voor hen ook nog doorspeelde. Zij kregen bijvoorbeeld voorrang als ze in de rij stonden om voedsel te halen, juist omdat ze van een plantagehouder afstamden. Die zus van mijn oma vertelde dat ze zich daar heel ongelukkig bij voelde, ze was toch niet beter dan de rest? Zeker ook omdat hun vader juist heel bewust afstand genomen had van zijn rol als plantagehouder. Maar er waren ook familieleden die er anders mee om gingen. Daaruit blijkt weer dat die hele geschiedenis zoveel lagen en dubbelheden heeft, dat er geen eenduidige manier is om er tegen aan te kijken en mee om te gaan. Daarom denk ik dat het goed is dat verhalen en ervaringen van verschillende mensen worden opgetekend. Het is heel belangrijk om te zien hoe mensen er op verschillende manieren mee omgaan. Ik heb hier in Amsterdam de slavernijherdenking gepresenteerd en dat was een heel mooie bijeenkomst. Ook daar merkte je dat er mensen zijn die vinden dat het goed is om er bij stil te staan, maar dat je vooral door moet gaan. Daarnaast zijn er mensen die nog met heel veel woede zitten. Wie ben ik om daar over te oordelen? Dat zijn mensen die heel andere ervaringen hebben dan ik en het is goed om te zien dat er zoveel verschillende verhalen zijn en dat deze verhalen verteld worden. Er is zo weinig bekend, überhaupt 23
over de geschiedenis van Suriname, maar ook over het slavernijverleden. Het wordt niet op scholen verteld. Persoonlijk vind ik dat de regering best haar excuses kan aanbieden voor wat er destijds is gebeurd. Waarom niet, je kunt toch gewoon sorry zeggen? Ik kan me goed voorstellen dat er mensen zijn voor wie het slavernijverleden dichterbij ligt. Zij kunnen er veel moeite mee hebben dat Nederland nog steeds niet officieel met excuses is gekomen. Persoonlijk vind ik dat je er niet bij gebaat bent om in een slachtofferrol te gaan zitten als gevolg van het slavernijverleden. In ieder geval ben ik er voor mezelf niet bij gebaat. Ik zal er zelf geen missie van maken om te vechten voor excuses en smartengeld. Maar ik heb eerlijk gezegd makkelijk praten. Ik heb geen last gehad van racisme en discriminatie. Het is een heel gevoelig onderwerp en je moet dus heel voorzichtig zijn met wat je zegt, maar je moet wel eerlijk blijven. Excuses en schadevergoeding lossen problemen als discriminatie en racisme niet op. We leven in een gevoelige tijd wat dat laatste betreft. Nu is dat niet gericht tegen Surinamers, maar het is wel een teken van de tijd. Zelf heb ik veel moeite met onrecht, zoals wanneer mensen om hun uiterlijk of afkomst worden veroordeeld. Dat heeft zeker te maken met de worsteling die ik bij mijn eigen vader heb gezien. Ik kan niet tegen de zwart versus wit houding, misschien ook omdat ik het allebei in me draag. Ik heb veel geloof en hoop in de komende generatie. Ik denk dat zij door de globalisering veel ruimdenkender zullen zijn en dat het voor hen veel normaler zal zijn dat we hier met mensen uit verschillende culturen bij elkaar en met elkaar wonen. Nederland is nog maar kort een immigratieland en wij moeten nog leren hoe het is om met elkaar te leven.
24
Kathelijne Jongeling • Hoe kijk ik hierop terug? Ik moet eerlijk toegeven dat ik er nogal blanco ben ingestapt. Het slavernijverleden heb ik nooit diepgaand bestudeerd, ik wist wel dat het er was en dat het niet iets is om collectief trots op te zijn, maar tot verdere studie ben ik nooit gekomen. Met de diverse mensen van Surinaamse of Antilliaanse afkomst die ik in mijn leven ben tegengekomen, heb ik het er ook nooit over gehad. Hierdoor werd ik wel nieuwsgierig toen de opdracht bekend gemaakt werd. Ik ben er dus vrij open ingestapt, al dacht ik wel “als ik maar geen verkeerde opmerking maak die onbedoeld negatief overkomt”. Dit ook vooral omdat ik zelf nooit zo met mensen van verschillende achtergronden op verschillende manieren ben omgegaan. En doordat je in dit project op zoek gaat naar verhalen over de verwerking van het slavernijverleden, is het dus juist wel de bedoeling om op een specifieke manier naar mensen te kijken. Ik vond dat best lastig, voelde mezelf ook ineens in een hokje geduwd, waar ik altijd zo graag zonder hokjes probeer te denken.
25
Stap uit die slachtofferrol en ga een verschil maken op aarde! Interview met Addonsito Croes Door Willemijn Riedijk en Nina de Vriendt Addonsito Croes is op Aruba geboren in 1975, het jaar dat Suriname onafhankelijk werd. Zelf groeide hij op in Aruba met zijn moeder Josefa, vader Addison, zus Erin, broertje Paul en zusje Gladiola. Zijn moeder voedde Addonsito op met het idee dat het moederland Nederland goed was. Het slavernijverleden maakte geen groot deel uit van zijn opvoeding. Wel werd hij via de geschiedenislessen op school en Caribische literatuur op de hoogte gebracht van het slavernijverleden. In Aruba rondde Addonsito de havo af. Daarna koos hij ervoor om in Nederland zijn vervolgopleiding te doen. In Tilburg heeft hij aardrijkskunde gestudeerd. Addonsito heeft 8,5 jaar les gegeven op het roc in Leiden als docent toeristische aardrijkskunde. Op 1 juli 2011 is hij geremigreerd naar Aruba.
I
k ben erg positief ingesteld. Dat komt mede door mijn opvoeding. Ik kom uit een familie die meer naar de toekomst kijkt dan naar het verleden. Mijn vader kwam uit een gezin met twaalf broertjes en zusjes. Eén van zijn broers, Betico Croes, is een nationale held in Aruba. Hij heeft er onder andere voor gestreden dat het eiland vanaf 1986 niet meer bij de Nederlandse Antillen hoorde. Aruba heeft al 25 jaar de status aparte. Nu, sinds 10 oktober 2010, hebben Curaçao en St. Maarten die status ook. Beide eilanden kunnen zich nu ontwikkelen in hun zelfstandigheid. Iedereen werkt hard en alles wat ze daarmee verdienen mogen ze na 10-10-10 zelf houden. Dat is goed! De welvaart van de eilanden kan nu stijgen, en dat zal de mentaliteit van de eilandbewoners ten goede komen. De mentaliteit van een bevolking of een persoon – dus hoe je in het leven staat – is heel belangrijk. Als bevolking moet je respect afdwingen door positief in het leven te staan. 27
De mentaliteit van een bevolking of een persoon heeft te maken met het verleden. Aruba wilde bijvoorbeeld heel graag zijn status aparte van de Nederlandse Antillen realiseren. Curaçao was van de zes Nederlandse Antillen een beetje de baas over de andere eilanden. Ten minste, dat gevoel hadden we en dat vonden we vervelend. Het geld dat wij verdienden aan vooral de Amerikaanse toeristen, moesten we delen met de overige vijf eilandjes. Dat leidde tot minder welvaart. Door onze ondergeschikte positie gingen we nog harder werken aan Aruba’s afscheiding van de Nederlandse Antillen. De mentaliteit op Aruba was strijdbaarder geworden. Dat de Curaçaoenaren nu ook een status aparte hebben afgedwongen zegt iets over de kracht van hun mentaliteit. Ze zijn kennelijk bereid alles te geven van zichzelf. Daarmee kunnen ze nog meer profiteren van hun talenten. Ik kom zelf uit een creatieve familie. Mijn vader werkte als radioomroeper. Hij scoutte het muzikale talent van de zes eilandjes. Op Aruba lopen nu nationale muzikale helden rond die mijn vader via zijn radioprogramma’s ontdekt heeft. Ik groeide op met veel talent om mij heen. Die creativiteit en de eigenschappen van mijn vader heb ik overgenomen. In Nederland organiseer ik bijvoorbeeld allerlei wedstrijden, waaronder tenniswedstrijden. Ik organiseer en host ook muziekfestivals. Tijdens deze muzikale feesten laat ik mijn Nederlandse collega’s kennis maken met de Arubaanse cultuur. Dat vind ik niet alleen leuk, ik denk ook dat het heel goed is om zoveel mogelijk te weten te komen van elkaars cultuur, of die nu heel verschillend is of juist heel veel overeenkomsten biedt. Het leren kennen van andermans achtergrond zorgt ervoor dat er meer begrip is voor elkaars verschillen. Toen ik bijvoorbeeld in Nederland kwam, zag ik een Turkse vrouw lopen met een hoofddoek op. Daar schrok ik van. Ik snapte niet zo goed waarom ze die hoofddoek droeg. Pas een paar jaar later, toen ik voor mijn opleiding stage ging lopen in een gemengde buurt, snapte ik meer van de gewoontes van de Turkse vrouw. Mijn begeleider organiseerde een presentatie door een Turkse vrouw. Zij leerde mij hoe haar volk naar Nederland kwam. Eerst gingen de mannen als gastarbeiders naar Nederland en later kwamen de families achter hen aan. Hun 28
cultuur namen ze mee. De mevrouw legde me uit waarom ze er bepaalde gewoontes op na hielden. Hierdoor accepteerde ik onze verschillen en haar dus als medemens. Zelf heb ik nooit het idee gehad dat het Nederlandse volk mij niet meteen heeft geaccepteerd. Ik voelde me direct thuis in Groningen en later in Tilburg en Leiden. Eigenlijk was ik juist dat vervelende ventje uit de klas, zeg maar. Natuurlijk worden er grapjes gemaakt over mij. Zo zeggen mijn collega’s en leerlingen van het roc wel eens dat ik lui ben omdat ik van een tropisch eiland kom. Nou dan moet ik hard lachen, ik zie er de grap wel van in. Sommige mensen kunnen er niet om lachen. Ik ken ook Antillianen die er boos om worden en dat begrijp ik ook wel. Zij zijn toch meer getraumatiseerd door het verleden en hebben de behoefte hun frustraties over het verleden soms op agressieve manier te uiten. Ik keur dit niet goed, maar begrijp het wel. Het is goed dat er herdenkingen zijn voor de slachtoffers van de slavernij. En door monumenten op te richten ter nagedachtenis aan het slavernijverleden, kunnen deze slachtoffers misschien meer rust en vrede vinden in hun hart. Het is jammer dat door het slavernijverleden getraumatiseerde mensen niet eerder geholpen zijn. Dat had Nederland wel eerder mogen doen. Een fout beleid van de Nederlandse regering. Net als dat de slavenhandel een fout beleid was van de Nederlandse regering destijds. Elke tijd heeft zijn eigen regering en die kan soms fatale fouten maken. Dat is erg. Maar op een gegeven moment moet je die pijnlijke fouten wel los kunnen laten. De latere generaties moeten zich weer op een positieve toekomst richten. Voor dat positieve toekomstbeeld is educatie heel belangrijk. Ik geloof heilig in educatie. Het is de sleutel tot succes. Je leert ermee zelfstandig na te denken. Je leert veel talen te spreken waardoor je altijd mee kan doen aan het debat. Je leert elkaar waarderen en respecteren. Je leert positief naar de wereld en de toekomst te kijken. Tot slot leer je van de fouten, zoals het slavernijverleden. Dat was een grote fout en een zwarte bladzijde uit de Nederlandse 29
geschiedenis, die nooit meer mag voorkomen. Door kennis van onder meer de geschiedenis, kun je de wereld verbeteren. Kennis maakt macht, niet waar? En dat zou ik de getraumatiseerde slavernijslachtoffers ook mee willen geven. Ik snap hun pijn, maar ze zouden hun kennis van die pijn moeten omzetten in een strijdbare mentaliteit. Zet je dan in voor de strijd tegen de slavernij die er nog altijd heerst in de wereld. Met alle respect, maar hou op met zeuren en zet je in om de wereld beter te maken! Door onder meer andere mensen kennis te laten nemen van de gruwelijkheden van de slavernij, kun je ervoor zorgen dat het ophoudt te bestaan. Er lopen duizenden toeristen rond die erg geïnteresseerd zijn in de cultuur en geschiedenis van vakantiebestemmingen. Maak uw land van herkomst populair onder deze toeristen door gebruik te maken van het slavernijverleden. Haal het positieve uit het negatieve. The power of education – daar draait het om. Stap uit die slachtofferrol en ga een verschil maken op aarde, dan laat je pas zien dat je het meent.
Willemijn Riedijk • Wat ik er van geleerd heb, is hoe een ‘ver’ verleden nog lang doorwerkt in het functioneren van de latere generaties slavernijslachtoffers. Daarnaast ben ik er redelijk van geschrokken dat ons land weinig hulp biedt aan deze getraumatiseerde groep mensen. Het starten van een dialoog kan hulp bieden aan diezelfde groep. Een dialoog die nooit moet stoppen. Nina de Vriendt • Ik heb veel geleerd. Niet alleen over gevoelens waar je zelf niet eerder stil bij hebt gestaan maar ook over de complexiteit en de gevoeligheid van geschiedenis. Bovendien kom je in aanraking met personen waar je anders niet zo snel een diepgaand gesprek mee zou voeren. Het project heeft mijn blik verbreed en dat vond ik erg leerzaam en inspirerend.
30
Wat wij nodig hebben is totale geestelijke vrijheid in ons hoofd. Dat is waar mijn vereniging naar streeft. Interview met Perez Jong Loy
Door Aby Grupstra en Sieger Verhart
Perez Jong Loy is in 1954 geboren in Paramaribo en woont sinds 1962 in Nederland. Zijn voorvader was een Chinees die tegen het einde van de slavernij naar Suriname werd gehaald om het werk van de slaven over te nemen. Hij werd verliefd op een slavin en trouwde haar. Perez is een van hun afstammelingen. Het slavernijverleden is voor Perez nog altijd springlevend. Met zijn vereniging Opo Kondreman streeft hij naar meer erkenning en bekendheid van dat verleden.
I
k kom uit de wijk Frimangron, dat was de eerste wijk waar vrijgekochte slaven gingen wonen. In 1962 kwam ik met de boot De Willemstad naar Nederland. Ik was nog nooit uit Suriname weggeweest en het was de reis van m’n leven. Nederland bleek totaal anders dan ik had verwacht: het was een ijskoude winter, maar er lag nog geen sneeuw! Ik dacht dat er in Nederland altijd sneeuw lag en dat overal appel- en perenbomen stonden. Dat bleek niet het geval. Ik heb over het slavernijverleden geleerd door er veel over te lezen en te luisteren naar de verhalen van oude mensen. Mijn oom was in Suriname wereldberoemd, hij vertelde slavenverhalen en spookverhalen op de radio. In Nederland merkte ik weerstand tegen en ontkenning van het slavernijverleden, daardoor werd mijn betrokkenheid bij het onderwerp versterkt. Op mijn 15e, 16e begon ik met het lezen van kranten en boeken en groeide mijn interesse voor onrechtvaardigheden. Op een dag schiet het in je hoofd en begint 31
32
het. Het is net alsof je bovenaan een hoge sneeuwberg staat en je rolt een balletje naar beneden dat steeds groter wordt en steeds harder gaat rollen. De aanleiding vormde vooral het gemis aan 1 juli-dagen in Nederland, de dag waarop de afschaffing van de slavernij wordt herdacht. In Suriname wordt echt naar die dag toegeleefd, er zijn allerlei feesten en bijeenkomsten. Er is kermis en de dag begint met 21 saluutschoten. Toen ik nog klein was, was dat heel spannend. De zware drum van de kanonnen maakte dat de houten huizen trilden. In Suriname is de herdenking van de slavernij een vanzelfsprekendheid, maar in Nederland wordt de dag bewuster benaderd door de nazaten. In Suriname doet iedereen mee, dat is hier wel anders. Ik vind het belangrijk dat Nederlandse mensen snappen dat er geen sprake is van wrok, maar dat we wel graag willen dat je het verleden met ons deelt. Want zolang er geen erkenning is, blijven we zitten met ontevredenheid die van generatie op generatie overgaat. Bovendien zijn er nogal wat naweeën uit die tijd. Er zijn nog steeds zwarte mensen die zich niet vrij voelen omdat ze niet vrijuit over het onderwerp kunnen praten. Als je erover begint voelen Nederlandse mensen zich heel snel op de persoon aangesproken en roepen ze: “nou ik heb er niks mee te maken”. Ik erger me aan het niet weten van mensen, maar vooral aan het niet willen weten. Want Nederlanders pronken wel met de verworvenheden en rijkdom die het slavernijverleden heeft voortgebracht. We staan nu op het Beursplein, voor de Beurs van Berlage in Amsterdam, deze plek markeert voor mij het begin van de commerciële slavenhandel. Met die handel is de Verenigde OostIndische Compagnie groot geworden en daar is uiteindelijk de Beurs uit voort gekomen. De zwarte gemeenschap heeft jarenlang moeten vechten voor het slavernijmonument in het Oosterpark. Maar mensen die net zo denken als ik zijn er erg ontevreden mee. Het beeld an sich is 33
super, dat heeft een oom van me gemaakt. Maar de manier waarop het tot stand is gekomen, is onacceptabel. Met die voor de gekhouderij dat je op het internet kon stemmen op het beste ontwerp. Kom op man, dat was hartstikke onduidelijk! Niemand wist ervan af. Vervolgens de plaats: het Oosterpark. Sodom en gomorra! Als het ’s avonds donker is, ga niet naar dat park! Je komt er niet heelhuids uit, dat kan ik je verzekeren. Alles wat God verboden heeft gebeurt daar. We hadden het beeld liever op een prominente plaats gehad, zoals het Beursplein of de Dam. Nu staat het in een hoekje van het park. Je moet je voorstellen dat boer Gerrit uit Groningen een dagje Amsterdam komt doen. Denk je dat hij naar het Oosterpark gaat om het standbeeld van de afschaffing van de slavernij te bewonderen? No way! Alleen mensen die in de omgeving van het park wonen, weten waar het staat. Surinamers en Antillianen kennen het beeld, maar moeten ernaar op zoek. Dat vind ik een schande. Als het monument op een centrale plek had gestaan, dan zouden er veel meer mensen langslopen en zouden stadsgidsen er op wijzen. Dat is belangrijk, want het zijn nogal wat jaren geschiedenis, tegen de 400 jaren aan. De nagenoeg nul aandacht die het slavernijverleden krijgt is onverteerbaar. We hebben tot 2003 moeten knokken om slavernij vernoemd te krijgen in de toespraak die op 4 mei gehouden wordt. Ik vind dat de afschaffing van slavernij net zo gevierd moet worden als het einde van de Tweede Wereldoorlog: als een nationale dag die we gezamenlijk vieren. Mensen verwachten van mij ten slotte ook dat ik meedoe en begrip toon op 4 en 5 mei. Je moet bedenken dat ik op 1 juli twee dingen moet doen. ’s Ochtends moet ik rouwen en ’s middags moet ik springen, feestvieren. Dat kan niet, dat is ongepast! Er zouden twee dagen moeten komen: een om te vieren en een om te herdenken. De dag dat het slavernijmonument werd onthuld was de druppel. Er stonden grote zwarte schermen waar wij als ongenodigden achter werden gezet. We konden niets zien. Het was alsof de oude 34
tijden van slavernij herleefden. Er waren paarden, stokken waar ze ons mee sloegen, honden waarmee we werden opgejaagd, onderdanige Surinamertjes die de koningin een paraplu boven het hoofd hielden. Echt, alle ingrediënten waren aanwezig. Wat die dag is gebeurd, is de grootste schandvlek uit de Nederlandse geschiedenis na de oorlog. Ik ben uit principe de eerste jaren nooit bij het monument gaan kijken. Op de dag van de onthulling was ik wel aanwezig. Ik heb met een aantal mensen geprotesteerd. We stonden bij de ingang van het park met verzenddozen waar we op hadden geschreven: ‘19401945, vijf bezettingsjaren, monument op de Dam! Driehonderd zoveel jaar slavernij, monument in het Oosterpark??!!’ We waren de enigen die protesteerden! Ik was wel blij met de media-aandacht die we kregen, ik ben in ik weet niet hoeveel zwarte kranten, tijdschriften en op websites terecht gekomen. Naar aanleiding van het slavernijmonument hebben we een manifest geschreven, dat was de aanzet voor de vereniging die ik heb opgericht, Opo Kondreman. Het zijn de eerste woorden van ons volkslied in het Sranan en ze betekenen letterlijk ‘landgenoten staat op’. Het monument dat wij nodig hebben is totale geestelijke vrijheid in ons hoofd. Daarvoor is erkenning en meer bekendheid van het slavernijverleden nodig. Dat is het werkelijke monument waar mijn vereniging naar streeft. Ik heb ooit geprobeerd om een vergunning aan te vragen voor een manifestatie op de Dam. Dat heeft rond de drieduizend euro aan procederen en toestanden gekost, maar door ambtelijke manipulatie en vertraging hebben we het niet voor elkaar gekregen. Nederland is als de dood om een groep van ongeveer honderd zwarte boze mannen bij elkaar in beeld te krijgen. Na dat gedoe met vergunningen hebben we het anders aangepakt. Vijf jaar lang heb ik ieder jaar op 1 juli met mijn boys op de Dam op de stoep van het paleis gezeten, met een enorme Surinaamse vlag aan de gevel. Meestal kwamen er pas rond een uur of vier ’s middags agenten om ons weg te sturen. 35
Ik vind dat er een megafonds moet komen om de Surinaamse en Antilliaanse cultuur en economie te stimuleren en de slachtoffers te compenseren. Na de emancipatie waren slaven verplicht nog tien jaar lang gedwongen arbeid uit te voeren. Stel je voor dat de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog na de oorlog nog eens tien jaar lang gratis zouden moeten werken om Duitsland te compenseren voor het verlies dat het had geleden. Dat is toch ondenkbaar? Dat is wel wat er in Suriname is gebeurd. 1863 erkennen wij daarom niet. Wij erkennen 1873. Toen pas waren die mensen vrij. De nazaten van de slaven zijn volgens mij de enige slachtoffergroep in de geschiedenis die nooit een schadevergoeding hebben gehad en die nota bene de daders schadeloos moesten stellen. Ongehoord! De achterstanden die we nu kennen, houden hier rechtstreeks verband mee. Ik hoop niet dat je in mij een slachtoffer ziet, maar een weerbaar persoon die zich actief verzet. Ik hoop dat deze bijdrage mensen laat beseffen dat het slavernijverleden voor ons net zo belangrijk is als voor anderen de Tweede Wereldoorlog. Ik zal daarvoor blijven strijden. Als er geen mensen na mij komen hebben we een probleem, maar dat zal niet gebeuren. Dat moment van besef dat mij is overkomen, zal ook met een volgend persoon gebeuren.
Sieger Verhart • Ik vind het opvallend dat ondanks dat er betrekkelijk weinig aandacht voor het onderwerp bestaat, het binnen de Surinaamse gemeenschap (in het geval van onze interviews) enorm leeft. Misschien is het juist wel het gevolg van die geringe aandacht en het ontbreken van een ‘officiële’ geschiedenis (daarmee bedoel ik de aandacht in schoolboeken, lessen), dat er behoefte én ook plaats is voor persoonlijke (familie)verhalen. Die verhalen, over overgrootouders, spreken de generaties van nu nog steeds aan.
36
We hebben een gezamenlijk verleden en een gemeenschap pelijke toekomst. Interview met Gert-Jan Wijnands Door Sara Polak Gert-Jan Wijnands woont in Amsterdam Zuidoost en werkt bij de Protestantse Diaconie. Hij is één van de organisatoren van de Socratische Dialoog in Amsterdam Zuid. Door Frank Mansro, die als vrijwilliger dialogen organiseert in zijn Surinaamse café in de Pijp, is hij met het slavernijverleden als gespreksthema in aanraking gekomen.
37
S
lavernij is een moeilijk onderwerp in de Surinaamse gemeenschap. Iedereen denkt natuurlijk verschillend en over dit onderwerp is er veel wrijving. Er zijn verschillende richtingen en door de gesprekken krijg ik steeds meer inzicht in de verschillende standpunten. Op verzoek van Stadsdeel Oud-Zuid organiseerden we trainingen in socratische gesprekken voor de Interculturele Dialoog. Frank Mansro was één van de eersten die meedeed. Ik heb hem leren kennen als iemand die samen wilde werken aan meer begrip voor elkaar, vooral ook rond dit thema. Ik ben vóór de herdenking in het Oosterpark nooit veel met het slavernijverleden bezig geweest, het kwam niet ter sprake op school of in de krant. Toen ik er eenmaal mee in aanraking kwam wilde ik steeds meer te weten komen.
Een mooi voorbeeld is Sinterklaas en zwarte piet. Hoe ligt dat precies? Voor ons is het een gezellig kinderfeest met cadeautjes. Ik heb een inkijkje gekregen in wat het betekent voor de Surinaamse gemeenschap. Zij ervaren het als discriminerend en onderdrukkend. Een zwarte piet is anders; je kunt niets, je bent niets. Sinterklaas zat op een paard, als eigenaar van zwarte piet, die dom is. Ik ben me er bewust van geworden dat het voor mij een andere zwarte piet is dan voor hen. Voor mij is het vrolijk en gekkigheid, voor hen symboliseert het onderdrukking en discriminatie. We moeten samen verder. En daarin moet nog heel veel gebeuren. Er zitten meerdere kanten aan: allereerst het verleden, hoe geef je dat vorm? Niet alleen bobo’s en toespraken zoals bij de herdenking in het Oosterpark. Daar voel ik me niet zo thuis. En dan ook het trauma in de samenleving. Er is boosheid en frustratie van mensen die er nog mee bezig zijn, ze kennen de verhalen nog van hun grootouders. Dat moet een plek krijgen en niet alleen bij de officiële herdenking. De gemeenschappelijke geschiedenis moet nu ook eens in de geschiedenisboeken. Ieder verhaal moet je serieus nemen en nadenken hoe je die mensen recht kan doen. Dat heeft te maken met gehoord willen worden. Het is een vorm van erkenning dat het zo is gegaan. Er zijn mensen die vinden dat 38
erkenning inhoudt dat er betaald moet worden. Als je echt recht gedaan wil worden, kan dat een onderdeel zijn, maar geen startpunt. Er is ook een groep die vindt dat ze niet kunnen functioneren in de samenleving. Ik snap dat wel. De Surinaamse gemeenschap moet het een plek geven en wij moeten het ook een plek willen geven. Eerlijk zijn tegenover de slachtoffers. Als we praten over toekomst, dan voelen sommige Surinamers zich niet serieus genomen. Bij sollicitaties zeggen sommigen: “Ik ben Surinamer, dus ik krijg toch geen baan of ik heb de opleiding niet.” Het is net alsof je je ouders nog steeds de schuld geeft van je slechte opvoeding. Eigenlijk heb je dan niet geleefd, je plaatst het buiten jezelf: het is hun schuld, dat is de oorzaak. Dan heb je geen kans gecreëerd. Het gaat om zelf verantwoordelijkheid dragen. Wat ga jíj doen? En wat kan ík dan doen om je te helpen? Er moet nagedacht worden hoe recht gedaan kan worden. Je kunt de tijd nooit terugdraaien. Ik zie een financiële compensatie niet als onmogelijk. Misschien moeten we wel een heel goed ziekenhuis bouwen of iets met het wegennet. Daar moet de Surinaamse gemeenschap over nadenken. Ik kan ze niet vertellen wat ze moeten doen. Ik kan de pijn, dus ook het verdriet, van een ander voelen. Ik kan luisteren naar de verhalen en vragen hoe het voor iemand is. Ik was geraakt door Frank’s woorden: “We hebben een gezamenlijk verleden en een gemeenschappelijke toekomst.” Het kan zijn dat mensen gediscrimineerd worden, neem je daar genoegen mee? Het gaat om sociaal onrecht. Binnen de Surinaamse gemeenschap neemt men vaak stellingen in: zo is het! Maar is dat wel zo? Is dit een groepsmening en hoe sta je er als individu in? Maar laten we wel écht luisteren. Je moet vragen blijven stellen, dan luister je pas. Ik ben wel eens gediscrimineerd. Drie jaar geleden in Reigersbos, waar ik woonde. Ik sprak een buurmeisje aan over het stallen – en het starten – van haar brommer in het gebouw. De benedenbuurvrouw (ook een Surinaamse Nederlander) had daar last van. Het 39
meisje vond dat ik er niets mee te maken had, omdat ik blank was! In dezelfde buurt zei ik mensen gewoon gedag. Dan was de reactie soms: “Wat mot je?!” Mijn zoon begon er last van te krijgen. We zijn toen verhuisd, binnen Zuidoost, naar anderhalve kilometer verderop. Je merkt dat mensen agressief zijn. Ik vraag me dan af wat ik eraan zou kunnen doen. En ik praat erover, maar er is geen toegankelijkheid. Gesprekken voer je met mensen die naar elkaar willen luisteren. Dat was niet het geval. Zelf ben ik geboren op de Koninginneweg, wat later het stadsdeelkantoor werd, was toen nog een ziekenhuis. Mijn kinderjaren heb ik doorgebracht aan de Olympiakade in een betrekkelijk klein huisje. In de derde klas lagere school zijn we naar tuinstad Osdorp verhuisd. Daar had ik een leuke jeugd, al die bouwwerken waren een geweldig speelterrein. Osdorp herken ik eigenlijk niet meer terug. Toen waren er weinig zwarte mensen, maar wel Chinezen en Indonesiërs. Men vond dat hun eten stonk. Ik vond dat als kind zielig. Ik had toen al vragen over dingen die ik niet begreep. Naarmate je ouder wordt en door de socratische gesprekken, begin je steeds meer je oordeel uit te stellen. Je gaat echt kijken en vragen hoe het zit en hoe een ander dat vindt. Dertig jaar geleden had ik vast duidelijk een mening over wat Surinaamse Nederlanders zouden moeten doen. Nu sta ik er anders in, want het gaat niet om wat ik wil. Toen dacht ik sneller: “Wanneer ga je aan jezelf werken; ga eens wat doen!” Nu zie ik het meer in een groter plaatje. Nu kijk ik meer van een afstand: hebben ze de mogelijkheid? Verantwoordelijkheid blijft belangrijk, ik vind dat iemand het zelf moet doen, ik spreek mensen erop aan. Als organisatie heb je een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Als er wat gebeurt, dan mag je daar best wat van zeggen. Soms vind ik wel dat het nu niet het moment is. Ik zoek het goeie moment, waarin de ruimte er is. Ik heb persoonlijk weinig te maken gehad met het slavernijverleden. Toen ik twintig was, ben ik twee keer naar Noord-Afrika geweest. Daar heb ik een aantal dingen gezien die hebben mijn ogen geopend. Als ik bij een grensplaats kwam, gaven mensen 40
met gebogen hoofd hun paspoort af. Ik keek de beambte recht aan, dat was eigenlijk niet goed. Al die mensen deden zo onderdanig, dat geeft een beeld van de samenleving. Soms denk ik dat mensen meer zouden moeten reizen. Juist mensen die het goed hebben, die niet te kort komen, zouden ook eens moeten kijken hoe ze daar zelf in staan. Wij zijn erg rijk en we delen niet. Welk recht hebben wij? Is het alleen het geboorterecht dat ik meer heb? Ik vind dat je – als je zo rijk bent als ik – je de vraag moet stellen wat je extra kan doen, wat je kan bijdragen. Mijn broer onderzoekt met studenten de mogelijkheden in derde wereld landen, bijvoorbeeld hoe het toerisme in Suriname bevorderd kan worden. Hij zei: “We hebben zoveel rijkdom meegenomen, buit gemaakt daarvandaan en we hebben niet eens een goed wegennet aangelegd.” Ik was erg gecharmeerd van een project voor bouwkundestudenten bij de hogeschool. In de vakantie konden studenten bouwprojecten begeleiden in derdewereldlanden. Zoiets zou ik ook wel op willen zetten, maar dan met mbo-ers. Daar waar het nodig is, 4 of 6 weken op de bouwplaats staan.
41
42
1 juli is niet mijn dag. Interview met Roy Ristie Door Pavel van Deutekom en Kirsten Kouwenhoven Roy Ristie (1953) is geboren in Paramaribo. In 1977 kwam hij naar Nederland, naar ‘dit deel van het Koninkrijk’, zoals hij het zelf graag noemt. Hij was betrokken bij de oprichting van het Comité 30 juni/1 juli en wil de verschillende Nederlanders graag bewust maken van hun gemeenschappelijke geschiedenis. “We zijn nu eenmaal broers en zussen, of we dat nu leuk vinden of niet.” Als radio- en reclamemaker weet hij als geen ander hoe je een boodschap kunt overbrengen.
I
k ben op 22 oktober 1953 in Paramaribo geboren, één van de vele mooie steden die het Koninkrijk der Nederlanden rijk was. Ik ben net als mijn ouders en grootouders van geboorte Nederlander. In 1977 ben ik mijn geliefde achterna gegaan en in dit deel van het Koninkrijk komen werken en wonen. Ik heb onder andere als programmamaker voor de radio en televisie en als communicatie/marketing adviseur gewerkt. Sinds vorig jaar ben ik verkozen tot raadslid in Amsterdam Zuidoost. Door mijn werk kwam ik verschillende mensen tegen die niet lekker in hun vel zaten, hoewel zij toch historisch of gevoelsmatig tot Nederland behoren. Ze zijn niet anders opgevoed dan de Nederlanders hier. We delen allemaal dezelfde taal en geschiedenis. Op school in Paramaribo heb ik tijdens de aardrijkskundeles bijvoorbeeld geleerd dat de Rijn ons land binnenkomt bij Lobith. Dat was belangrijker dan de naam van de straat om de hoek van de school. Hierdoor ben ik gevormd tot een soort über-Nederlander. Maar als je dan hier komt, ben je allesbehalve die über-Nederlander. Sommige mensen gingen zelfs Engels tegen me praten. Ongewild zetten ze je dan weg als de ander.
43
Veel mensen die ik tegenkwam konden dit gevoel van er niet bij horen niet goed uiten. Ik wilde iets met dit gevoel doen en uiteindelijk is daar in 1992 het Comité 30 juni/1 juli uit voortgekomen. De oprichting van dat comité valt niet te vergelijken met het werk van een architect die aan zijn tekentafel een huis realiseert. Het kwam vanuit een gevoel, een behoefte in een harmonieuze omgeving te willen wonen. Vanuit dat gevoel ging ik op zoek naar de beste manier om mijn bijdrage te leveren aan de realisering van die harmonie. Met mijn achtergrond bij de radio en in de communicatie had ik de middelen om mijn gevoel met anderen te delen. Het gedrag tegenover Surinamers moet veranderen. Als voorbeeld kunnen Sjaak en Coen dienen. Sjaak zag Coen altijd als een vreemde. Maar op een dag vertelt Coen dat hij ook een zoon is van Sjaaks vader. Het zijn dus broers en daar kunnen ze beiden niets aan doen. Sjaaks gedrag tegenover Coen zal door deze informatie zeker veranderen. Zo’n besef en inzicht heb ik voor ogen. Ik wil andere Nederlanders informeren, ze moeten weten dat ik hun broer ben. Alle Nederlanders moeten zich gaan realiseren dat alle (ex)koninkrijks bewoners nou eenmaal verwant zijn aan elkaar. Dit doe ik door me te manifesteren, door me te laten zien. Ik kan dat natuurlijk doen door een zaaltje te huren, een lezing te geven, mensen te interviewen en een boekje te maken, maar daar zou de pers niet over schrijven. De beste plek om je te manifesteren is op straat, dat geeft impact. Maar waar dan op straat? Op een plein kunnen mensen makkelijk bij elkaar komen. De keuze voor het Surinameplein in Amsterdam lag dan voor de hand. Dat plein symboliseert als het ware de relatie tussen Suriname en Nederland. Het is bovendien één van de belangrijkste verkeersaders van Amsterdam en fungeerde altijd al als de poort naar de hoofdstad. Vervolgens was het zaak een geschikte datum te kiezen om ons elk jaar te manifesteren. 1 juli is in de gedachtegang van velen een voor de hand liggende dag. Dit is echter de dag waarop het Koninkrijk der Nederlanden mensenhandel en slavernij (in 1863) bij wet 44
afschafte. Het is een historische datum die juist zeer verscheidene en gemengde gevoelens oproept. Niet bevorderlijk voor de eenheidsgedachte en de samenhorigheid die ik nastreef. Slavernij en mensenhandel is de ergste vorm van disrespect voor de medemens; een beknotting van de vrijheid met alle gevolgen van dien. Vrijheid vier je niet op de dag dat je haar terugkrijgt. De vooravond van de 1e juli leek mij een geschikte dag om gezamenlijk stil te staan bij het gedeelde verleden met een blik naar de toekomst. Op 30 juni, de Dag van Besef, is er daarom een jaarlijkse bijeenkomst op het Surinameplein in Amsterdam. Geen ongewone traditie als je het vergelijkt met bijvoorbeeld 4 mei aan de vooravond van 5 mei. Het Comité 30 juni/1 juli is er voor de gewone mensen die ik dagelijks op straat of in de bus tegenkom. Met name mensen die het door maatschappelijk onbegrip niet goed redden wil ik de ogen openen door hen inzicht te verschaffen in hun mogelijkheden. Met het 30 juni/1 juli comité help ik hen te verwoorden waar ‘hun’ schoen wringt. Pas als je je ‘pijn’ deelt, kun je tot concrete oplossingen en beter welzijn komen. Ik praat niet over een slavernijverleden, ik praat over een geschiedenis die ons lot met elkaar verbonden heeft, het besef dat wij broers en zussen zijn. Het gaat erom hoe wij vandaag en morgen met elkaar omgaan. Dat is voor mij de wezenlijke vraag. Dat kan door informatie uitwisseling vanuit wederzijds respect, en dat wordt op verschillende manieren uitgedrukt; ook met de aanwezigheid van het Monument van Besef op het Surinameplein. Ik handel nooit uit wrok of boosheid, maar hecht wel aan respect voor feiten en emoties ten gevolge van ongenoegen en onbehagen. Het proces naar een harmonieuze onderlinge relatie begint volgens mij niet met een slavernijverleden, maar met het vinden van een antwoord op de vraag hoe wij onze historische band ervaren en hoe we ermee zullen omgaan. Dan pas stel je je open voor een echte uitwisseling van gevolgen die te maken hebben met de oorsprong van die relatie. Misschien kom ik er dan achter op welke boot mijn oma of opa is verscheept en wat het rugnummer van 45
die lading was. Tot die tijd behoort mijn ‘slavernijverleden’, net als religie en sociale status, tot mijn persoonlijk domein. Sommige mensen claimen het thema slavernij, en ontlenen daaraan hun identiteit. Ik maak er geen misbruik van en ga er op een nuchtere manier mee om. Ik maak mijn eigen keuzes en praat ook niet zomaar met iedereen over dit soort dingen. Niet iedereen snapt het. Ik exploiteer het slavernijverleden niet, maar geef als het nodig en functioneel is wel een signaal af. Het Surinameplein is ook een statement. Het zet mensen aan het denken, al is het alleen al vanwege de naamgeving. Dan komen de vragen vanzelf. Ik ben allesbehalve door het zogenoemde Nationaal Monument in het Oosterpark geïnspireerd. Ik ben al veel langer bezig met mijn missie. Het Surinameplein, dat plein en die naam, is voor mij het Koninkrijksmonument. De afgelopen 18 jaar heeft het monument ook een dynamische ontwikkeling ondergaan. De mensen die zich er jaarlijks op 30 juni spontaan verzamelen, maken een statement, dáár gaat het om. Zij willen iets kenbaar maken, dat brengt anderen weer aan het denken. Bij de onthulling van het Monument van Besef zei Burgemeester Cohen het erg treffend: “…… aan de tot standkoming van dit monument ligt een proces ten grondslag”. Het monument, ontworpen door kunstenaar Henry Renfurm, draagt het gevoel uit van waaruit het is voortgekomen. Tot op het laatste moment konden mensen er iets aan toevoegen, er werd met zijn allen aan gewerkt. Het is het resultaat van een gevoel en beleving van een gemeenschap, en niet van de inspanningen van de overheid. In tegenstelling tot het monument in het Oosterpark is de realisatie en de onthulling van het Monument van Besef in opperste harmonie verlopen. Het heeft een lichaam en een ziel. Als je dat afzet tegen de perikelen voor en tijdens de onthulling van het zogenoemde Nationaal Monument Slavernijverleden in het Oosterpark met ondoorzichtige hoge hekken eromheen, en politieagenten die met stokken vrouwen van tachtig jaar te lijf gingen, denk ik nee, hier klopt iets niet. Een monument dient in te sluiten en niet uit te sluiten. Maar dat krijg je met geforceerde ontwikkelingen. 46
Ik geloof ook niet in een monument dat alles omvattend is. Zeker als het om dit zeer complexe onderwerp gaat. Iedereen heeft recht op een eigen ontwikkeling. Nederlanders uit Suriname zijn in veel opzichten niet anders dan Nederlanders aan de Noordzee of elders vandaan. Voor mijn part mag er op elke hoek van de straat een monument komen voor dit onderwerp. Dat van mij heet het Monument van Besef (Bon Fu Gron Prakseri) en staat op het Surinameplein. 1 juli is een historische datum, en ik kan me voorstellen dat sommige mensen er waarde aan hechten om die datum op hun manier te vieren. Maar in dat opzicht sta ik nu nog wat anders in het leven. Als het gaat om gemeenschappelijkheid is 1 juli niet mijn dag.
Kirsten Kouwenhoven • Samen met Pavel ben ik op bezoek geweest bij Roy Ristie en Eddy Caffé. Ik had verwacht een geschiedverhaal te horen over het lijden van hun voorouders onder het juk van de slavernij. Bij Eddy Caffé was dit inderdaad het geval. Wat Roy Ristie ons vertelde was echter het tegenovergestelde. Hij wees er op dat het niet interessant is met welke boot zijn overgrootmoeder naar Suriname was gebracht en dat wanneer je nog verder in het slavernijverleden ging spitten je alleen nog nummers in plaats van namen tegen zal komen waardoor de familieband vaak niet eens meer is aan te tonen. Bij hem ging het meer om hoe er nu met het slavernijverleden wordt omgegaan.
47
48
Mijn grootvader is geboren op 1 juli 1863. Interview met Eddy Caffé Door Pavel van Deutekom & Kirsten Kouwenhoven Eddy Caffé kwam in 1969 voor het eerst naar Amsterdam voor zijn scholing, maar is in 1971 terug gegaan naar Suriname. In 1993 is hij weer in Nederland komen wonen. Zijn overgrootvader is in Suriname door de Evangelische Broedergemeente als slaaf aangekocht en sindsdien is zijn familie verbonden met deze kerk. De heer Caffé is ook lid van de Evangelische Broedergemeente en werkt in de uitvaartverzorging. Na zijn pensionering wil hij teruggaan naar Suriname.
M
ijn naam is Walter Eddy Christiaan Caffé, ik ben geboren op 26 april 1949 te Paramaribo. Ik ben er een van een tweeling, wat voor zover we hebben kunnen nazoeken uniek is voor mijn familie. Mijn tweelingbroer heet John Freddy Sonny. Ik noem die namen omdat deze te maken hebben met de namen van onze voorouders. Toen mijn moeder in verwachting was wilde ze haar kind Johnny Walter noemen omdat ze die namen vaak zag op schepen in Paramaribo, maar toen werd het een tweeling en heeft ze de ene Johnny genoemd en de andere Walter, dat ben ik. De vroedvrouw vond dat we toch ook wel een naam van onze grootouders moesten hebben. Mijn grootmoeder heette Christina, daarom heet ik ook Christiaan en mijn grootvader heette Sonny, die naam heeft mijn tweelingbroer gekregen. Onze vroedvrouw was de hoofddienaar van de kerk en is 101 jaar geworden. Zij was een echt slavenkind. Ik heb veel met haar kunnen praten en het respect dat ze uitstraalde en de adviezen en de levenslessen die ze me gaf, waren erg belangrijk voor mij. Ze zei: “Blijf respectvol naar iedereen toe, opdat jij ook respect kunt ontvangen.” Ze is ongeveer veertig jaar geleden overleden en op haar eigen begraafplaats begraven, op het terrein dat haar ouders heb49
ben gekregen toen de slavernij was afgeschaft. Haar graf ligt er nog. Na de afschaffing van de slavernij kregen de slaven van de overheid een stukje land, ‘allodiale eigendom’ genoemd. Het stuk land van mijn familie is nog altijd in ons bezit en daar liggen ook mijn overgrootouders, direct naast mijn grootmoeder Christina en andere naaste familieleden begraven. Ik ben nog op deze begraafplaats geweest. Helaas is die nu onder water gelopen. Ik ben persoonlijk erg geïnteresseerd in de geschiedenis van Suriname en mijn familie waarin slavernij natuurlijk een grote rol speelt. Wat me opvalt, is dat veel nog onbeschreven is. Dat valt niemand te verwijten, want veel is ook moeilijk te beschrijven. Mijn grootmoeder is geboren op Trinidad en is als slavenkind naar Suriname gekomen met haar ouders. Helaas kan ik niet verder zoeken naar haar verleden, er is simpelweg niets bekend. Mijn moeders vader is – en daar ben ik persoonlijk heel trots op – op de dag van de afschaffing van de slavernij geboren. Mijn overgrootvader kwam als slaaf naar Suriname en werd gekocht door de Evangelische Broedergemeente. Dat was vroeger zo, wilde je iemand hebben die voor je werkte, dan moest je een slaaf kopen. Hij was huisbediende, hij deed geen zwaar werk op de akkers zoals vele anderen. Hij was gekocht door de kerk om voor de kerk te werken en te zorgen. Hij was als slaaf verantwoordelijk voor alle kerkzaken. Dat is ook de reden dat wij zo verbonden zijn met de kerk. Mijn overgrootvader was in dienst van de Evangelische Broedergemeente in Catharina Sophia (Disctrict Saramacca). Daar was een standplaats van de gemeente en dus ook de predikanten- en dienaarswoning, waar mijn overgrootvader woonde. Mijn grootvader, Johannes Grot, is daar geboren op 1 juli 1863. Helaas is hij vroeg gestorven, twee maanden voor mijn moeders geboorte, in november 1919. Nadat de slavernij in 1863 was afgeschaft bleven mijn overgrootvader en mijn grootvader verbonden aan de Evangelische Broedergemeente. Mijn overgrootvader werd uiteindelijk hoofddienaar bij deze kerkgemeenschap, mijn grootvader en mijn oom 50
van mijn moeders kant zijn dat ook geworden en ik ben nu ook hoofddienaar, de vierde generatie dus. Het is een traditie geworden sinds mijn familie verbonden is aan de gemeente. Wij lezen de Bijbel en hanteren de teksten als leidraad in ons leven. Er staat dat als je iets vervelends mocht overkomen, je het ook moet kunnen vergeven. De tien geboden kunnen we gebruiken als een handleiding. Hoe kan je in de kerk zitten en vergeving vragen voor je zonden, en vervolgens zeggen: “ja maar we zijn misbruikt of gebruikt”? Ik wil het verleden niet negeren, en ik keur het niet goed, maar in de Bijbel staat dat je die zondaar ook moet vergeven. Niet voor niets vieren we Pasen en belijden we onze schuld en gedenken we Christus die voor onze zonden aan het kruis gestorven is op Goede Vrijdag. Ik zeg niet dat je zelf geen standpunt of mening daarover mag hebben, maar we moeten er wel voorzichtig mee omgaan. Zelf onderzoek ik mijn verleden. Voor mijn nageslacht en voor mezelf wil ik weten hoe het geweest is. Ik ben twee keer bij het NiNsee geweest, maar daar begon een aantal mensen over hoe zij als slaaf zijn behandeld en dat ze tegemoetkoming en schadevergoeding moesten hebben. Wat ze vergeten is dat de slavernij overal bestond in die tijd. Ik vind dat je niet steeds de negatieve dingen uit het verleden moet aanhalen, onze geschiedenis heeft ook positieve dingen gebracht. Ik wil niet zeggen dat het allemaal koek en ei was in de slavernij, dat weet ik niet, want ik was nog niet geboren. De vroedvrouw waar ik eerder over vertelde wel – zij was een slavenkind, maar de wijze waarop ze iedereen tegemoet kwam was heel bijzonder. In de gemeenschap hier, zijn sommige mensen nog steeds bezig met het financiële, dan willen ze een vergoeding hebben voor het slavernijverleden. Ik heb ze vaker gevraagd wat ze dan dachten te moeten ontvangen. Want stel dat een regeringsleider zou zeggen dat hij er wel wat voor voelt, hoeveel moet het dan zijn? En wie krijgt het? De mensen die het zouden moeten krijgen zijn er niet meer.
51
Ik voelde me erg betrokken bij de oprichting van het monument in het Oosterpark via de organisatie van een kennis van me. Ik was er zelf ook op de dag dat het beeld werd onthuld, maar toen er zoveel trammelant werd gemaakt ben ik weggegaan. Er zijn misschien fouten gemaakt door de organisatie, dat laat ik even in het midden, maar om je dan direct als slachtoffer op te stellen, dat vind ik niet juist. Ik zeg niet dat wat gebeurd is goed is, maar ik zou er niet zoveel trammelant om maken. Het lijkt misschien alsof ik steeds de middenweg kies, maar dat is niet zo. Ik vind dat wij ons moeten richten op het heden waar we mee bezig zijn en de toekomst. We moeten niet blijven hangen in ‘hoe ze ons vroeger hebben behandeld’ en ‘hoe ze ons hebben benadeeld en als slaven gebruikt’, dat is nu niet meer zo. Het slavernijverleden speelt wel een rol in mijn geschiedenis, maar ik heb goede herinneringen aan mijn verleden. Als ik bijvoorbeeld kijk hoe onze kerk zich heeft ontwikkeld en wat we allemaal hebben overgehouden aan de ontwikkelingen vanaf die tijd, dan denk ik dat we veel goede dingen hebben gedaan. Onze kerk is begonnen in 1760. Het is nu 250 jaar geleden dat de Evangelische Broedergemeenschap met zendingswerk is begonnen in Suriname, dus toen de slavernij werd afgeschaft was de kerk er al ongeveer 100 jaar bezig. We hebben veel goede producten afgeleverd zoals de internaten en scholen die zijn opgezet. Juist omdat de slavernij niet meer werd geaccepteerd door de bevolking op dat moment, werd het afgeschaft.
Pavel van Deutekom • Mijn aanvankelijke scepsis werd grondig onderuit gehaald door de gesprekken die ik gevoerd heb met twee zeer erudiete mannen wiens voorouders slaven zijn geweest. Beiden gaven een zeer genuanceerd en realistisch beeld van wat het verleden en de toekomst voor hen betekent. De misstanden van toen moeten niet verzwegen worden, maar beiden keken met opgeheven hoofd en een pragmatische blik naar de toekomst.
52
Interview met Amos Keestra Door Korine Geerdink en Roderick Tingen
De mensen in Suriname leren meer over de Nederlandse geschiedenis dan andersom.
53
Amos Keestra (1992) is een student uit Amsterdam met een joodse achtergrond. Hij woont al zijn hele leven in de hoofdstad en studeert op dit moment aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Hij woont thuis met zijn vader en zusje. Zijn stiefmoeder, die een Surinaamse achtergrond heeft, kwam ongeveer negen jaar geleden in zijn leven. Zij bracht hem in contact met het slavernijverleden van Nederland.
T
ot voor kort was ik nooit zo bezig met het slavernijverleden. Op school had ik er nooit echt iets over geleerd, alleen op de middelbare school werd er wel eens over de slavernij gesproken. Dat ging echter voornamelijk over de slavernij in de Verenigde Staten. Thuis leerde ik wel omgaan met het slavernijverleden, maar dat betrof het joodse slavernijverleden. Ieder jaar herdenken we de uittocht uit Egypte van het joodse volk en de ontsnapping aan de slavernij, duizenden jaren geleden. Die ceremonie duurt de hele avond. Er wordt dan altijd veel gegeten, ieder gerecht symboliseert een bepaalde gebeurtenis en brengt je in een bepaalde stemming. Maar het gaat vooral om het steeds opnieuw vertellen van het verhaal van de uittocht, van generatie op generatie. En het werkt, dat streven om te herinneren en de bevrijding uit de slavernij zelf proberen te ervaren, al is het duizenden jaren geleden gebeurd. Echt voelen hoe het was kan natuurlijk niet, maar het helpt me wel om te genieten van mijn eigen vrijheden, om me bewust te worden van de grote vrijheid die ik in Nederland geniet in vergelijking met andere delen van de wereld. Ik vind het een mooie manier de dingen te waarderen. Mijn stiefmoeder is meer met het slavernijverleden van Nederland bezig. Zij houdt zich bezig met het opzetten van een soort herdenkingsdag voor Afro-Surinamers, een Keti Koti-dag. Qua opzet moet deze dag een beetje gaan lijken op het joodse paasfeest, zoals we dat thuis ieder jaar vieren, met symbolische gerechten en het vertellen van verhalen. Uit nieuwsgierigheid ben ik een keer mee gegaan naar zo’n door mijn stiefmoeder georganiseerde dag in een Amsterdams café. Ik kwam er in contact met Afro-Surinamers die zichzelf als slachtoffers van het slavernijverleden zagen en dat 54
zette me wel aan het denken. Dat verleden staat voor mij als, zeg maar gewone Nederlander, heel ver van me af en ik had me eigenlijk nooit gerealiseerd dat het slavernijverleden voor veel AfroSurinamers zo belangrijk was. Ik had het idee dat het de aanwezigen vooral om de erkenning van dat verleden ging. Een belangrijke stap daartoe is meer aandacht voor het slavernijverleden in het Nederlandse onderwijs. Leg uit dat slavernij niet alleen bij het Amerikaanse verleden hoort, maar ook onderdeel uitmaakt van de Nederlandse geschiedenis. Als je immers niet weet wat er is gebeurd, kun je het ook nooit erkennen. Het aanpraten van schuldgevoelens helpt daarbij niet. Gewoon de feiten wel. Dat maakt mensen bewuster van de schaduwkant van de rijkdom die Nederland in het verleden heeft vergaard. De Gouden Eeuw wordt altijd belicht als het hoogtepunt van de Nederlandse geschiedenis, een tijd van welvaart, VOC-mentaliteit, specerijen en zo. Maar wat was die VOC-mentaliteit dan? Volgens mij moeten mensen door onderwijs bewuster worden van het feit dat de rijkdom van de Gouden Eeuw voor een deel uit inkomsten van de slavenhandel kwam, dat de VOC-mentaliteit betekende dat Nederland koloniën bezette en daar slaven naar toe bracht om te werken. Niet veel Nederlanders weten dat. Mijn vrienden zijn zich er bijvoorbeeld ook niet echt van bewust, het is dan ook een onderwerp dat niet zo snel ter sprake komt. In de zomer van 2010 heb ik samen met mijn vader, zusje, stiefmoeder en haar eigen kinderen Suriname bezocht. Mijn stiefmoeder was al een keer eerder teruggegaan naar het land waar haar ouders waren geboren om familie te bezoeken. Voor mij was het de eerste keer. Ik zag vooral bij de kinderen van mijn stiefmoeder dat zij een soort gevoel hadden dat ze terugkeerden naar hun roots. Ze hadden het gevoel thuis te komen in Suriname. Dit speelde voor mij natuurlijk veel minder, maar het verblijf maakte wel indruk. We hebben in Paramaribo familie van mijn stiefmoeder bezocht en zijn naar het graf van haar overgrootvader en achter-achter-tante gegaan. Daarnaast zijn we op een zogenaamde Jodensavanne, een voormalige slavenplantage, geweest waar we een grafsteen van 55
een vermoedelijk familielid van mijn stiefmoeder tegenkwamen. Dat graf bracht het slavernijverleden plotseling heel dichtbij. We hebben tijdens ons verblijf nog verschillende andere plekken bezocht die met het slavernijverleden te maken hadden, zoals het Fort Nieuw Amsterdam en de woning van een voormalige plantagehouder. Daar was een museum bij, dat de herinnering aan het slavernijverleden levend probeerde te houden. We zagen er cellen die gebruikt waren om slaven op te sluiten en we kregen een rondleiding van iemand die vertelde wat er met de slaven gebeurde. De erfenis van het slavernijverleden was verder zichtbaar in de vele monumenten in het land. Dat leverde wel een vreemde situatie op. Aan de ene kant heb je de grote monumenten ter herinnering aan de afschaffing van de slavernij, en aan de andere kant de monumenten voor de Nederlandse gouverneurs. Dat vond ik wel opvallend, dat die er allemaal nog stonden. Het meest confronterend waren echter de gesprekken met mensen die duidelijk wilden maken hoe het slavernijverleden doorleefde in het dagelijks leven van de Afro-Surinamers. Die mensen zeiden dan “ja die Surinamers zijn lui, en dat komt dan door het slavernijverleden” of “als Surinamers iets niet willen doen, dan gebruiken zij het slavernijverleden als argument om het dan ook niet te doen”. Maar ik had niet het idee dat Surinamers zich door hun verleden minderwaardig voelden. Vooraf voelde ik me enigszins opgelaten, omdat je daar als rijke, witte Nederlander naartoe gaat, maar ik heb nooit iets van een afstandelijke houding gevoeld. Op straat werd ik wel aangesproken, en dan zeiden de mensen bijna grappend dingen als: “Ja mooi land is Suriname, dat heb je niet in Nederland, hè?” De reis heeft me vooral bewuster gemaakt van de invloed van Nederland op Suriname. Ik wist bijvoorbeeld wel dat mensen er Nederlands spraken, maar ik had niet verwacht dat ook echt iedereen de taal sprak en dat zelfs op de kleinste basisscholen mid56
denin de jungle nog steeds de topografie van Nederland geleerd moest worden. Daarnaast besefte ik pas daar dat de Surinaamse samenleving bestaat uit een mix van mensen met verschillende etnische achtergronden. Er wonen niet alleen Afro-Surinamers, maar ook mensen met een joodse, een Libanese en een Javaanse achtergrond. Door die reis ben ik me in Nederland ook meer gaan bezighouden met het slavernijverleden, bijvoorbeeld door het lezen van boeken. Ik ben van mening dat een boek als dat van Anton de Kom, dat ik via mijn stiefmoeder ken, verplicht moet worden gelezen op middelbare scholen. Hierdoor zal de kennis van het slavernijverleden toenemen onder de Nederlanders. Dat is belangrijker dan schuldbetalingen of officiële excuses van de overheid. Zo’n nadrukkelijke erkenning is volgens mij niet eens zozeer van belang, maar meer kennis van het slavernijverleden wel. Nu leren de mensen in Suriname meer over de Nederlandse geschiedenis dan andersom.
Korine Geerdink • Dat er in Nederland weinig aandacht wordt besteed aan dit verleden is denk ik omdat het een zwarte bladzijde is in onze geschiedenis. Ik wist niet dat het er zo gruwelijk aan toe ging. Maar het is verkeerd om er geen aandacht aan te besteden want voor veel mensen heeft het grote gevolgen gehad die vandaag de dag nog altijd voelbaar zijn. Veel nazaten van slaven voelen zich nog altijd minderwaardig. Door over het slavernijverleden te praten en te erkennen wat er allemaal is gebeurd kan dit minderwaardigheidsgevoel in de toekomst weggenomen worden.
57
58
In iedereen, dus ook in mij, zitten vooroordelen. Interview met Laura Vegter Door Sara Tilstra Laura Vegter werd in 1977 geboren in Noordwijk. Op haar achttiende besloot ze het avontuur op te zoeken en studeerde ze een jaar in Californië aan een High School. Daar werd haar interesse voor mensen met verschillende culturele achtergronden gewekt, iets dat duidelijk terugkwam tijdens de studie sociologie die ze na haar terugkeer in Nederland volgde. Op dit moment werkt Laura in de geestelijke gezondheidszorg. In haar vrije tijd leest ze graag boeken over Afrika, volgt ze een cursus Afrikaanse dans en ze heeft een aantal keer een dialoog over het slavernijverleden geleid.
N
a de middelbare school, had ik achttien jaar op dezelfde plek in Noordwijk gewoond en wilde ik wel eens iets anders. Ik besloot een jaar naar Amerika te gaan. Ik werd in Californië op een High School geplaatst en kwam daar in een conservatieve dorpse gemeenschap terecht. De mensen bij wie ik woonde, vonden het raar als een blank iemand met een zwart iemand trouwde. Vooral de vader – een wat oudere man, dacht er zo over. Ik vond het een schat van een man, we hadden een grote klik, maar met zijn denkbeelden was ik het niet eens. Dat was best een eyeopener. Ik kwam erachter dat ik iemand heel aardig en lief kan vinden, maar dat ik het niet met diens ideeën eens hoef te zijn. In Amerika kwam ik voor het eerst in aanraking met AfroAmerikaanse en Mexicaanse mensen. Dat was nieuw voor mij, in Noordwijk was de school helemaal blank. Ik keek mijn ogen uit naar deze mensen van een andere cultuur, ik zag ze salto’s maken op het grasveld en vond ze heel swingend en vrolijk. De meest bijzondere herinneringen heb ik aan de filosofieklas die ik volgde. Ik kwam er in aanraking met de socratische dialoog, zoals die later ook georganiseerd zou worden in het café van Frank Mansro. De 59
docent was best wel vernieuwend bezig. Hij introduceerde ons bijvoorbeeld in het boeddhisme en nodigde een keer een Indiaanse man uit, dan gingen we in een kring om stenen heen lopen. Op een gegeven moment merkte ik dat ik tijdens de kringgesprekken altijd bij de andere witte leerlingen zat. Daarnaast zaten de Mexicaanse en latino mensen en aan de overkant zaten de zwarte mensen. Dat ging onbewust. Ook in de pauzes zag je veel blanke en zwarte groepjes, maar in mijn koor zaten een blank en een donker meisje die dikke vriendinnen waren, dus het kon wel. Het mixte wel, maar ook weer niet. In die tijd speelde het proces tegen O.J. Simpson. Ik merkte dat veel zwarte mensen ervan overtuigd waren dat Simpson onschuldig was en blanke mensen dat hij schuldig was. Het was natuurlijk ook een apart verhaal, een zwarte man die zijn blanke vrouw misschien had vermoord. Een keer hadden we tijdens de les een gastspreker. Hij was getrouwd met een Nederlandse vrouw en vond mijn aanwezigheid daarom wel interessant. Op een gegeven moment sprak hij mij rechtstreeks aan. Of ik me er bewust van was dat de Nederlanders een grote rol hadden gespeeld in het vervoer van de slaven. Dat wist ik niet. Ik voelde me erg ongemakkelijk, bijna persoonlijk aangesproken, vooral omdat ik al die Afro-Amerikanen tegenover me zag. Ik werd op dat moment voor het eerst met dat verleden geconfronteerd, het was niet behandeld tijdens de geschiedenisles op de middelbare school. Tijdens het jaar in Amerika kwam voor mij het besef dat veel zwarte mensen in de Europese of Amerikaanse samenlevingen zijn terechtgekomen door slavernij. Ik had daar nooit eerder over nagedacht. Terug in Nederland ging ik in Amsterdam sociologie studeren. Tijdens mijn tijd in Amerika had ik een soort gevoeligheid gekregen voor verschillende culturen in de samenleving en hoe mensen ervoor zorgen dat ze zich ergens thuis voelen. Tijdens mijn studie kwam die interesse duidelijk terug. Ik vond het interessant dat Marokkanen, Turken en Surinamers in Nederland hun eigen cultuur hadden meegenomen en toch ook mengden met 60
de Nederlandse cultuur. Dat was precies wat ik in Amerika ook had gezien. Ik heb een paar vakken gevolgd over de multiculturele samenleving en ik heb stage gelopen in Almere waar ik de multiculturele kant van de stad bestudeerde. Voor mijn scriptie onderzocht ik waarom Creoolse Surinamers vanuit de Bijlmer wegtrokken naar Almere en of ze zich daar thuis voelden. Vanwege mijn fascinatie met de zwarte bevolking en de zwarte cultuur vond ik het heel bijzonder dat er bij mij om de hoek een Surinaams café bleek te zijn waar dialogen over het slavernijverleden worden georganiseerd. Het was voor mij best wel een drempel om er naar binnen te gaan, het is toch heel erg een Surinaams mannencafé. Het was ook zeker geen makkelijke taak om daar een dialoog te leiden. Ik voelde me dan toch heel wit. Tijdens de dialogen zag ik soms de felheid boven komen die ik ook in Amerika had gezien. Bijvoorbeeld als er gesproken werd over het Sinterklaasfeest, veel Surinamers koppelen dat aan discriminatie, het is voor hen echt verbonden met het slavernijverleden. Het kostte me best wat inlevingsvermogen om me in dat standpunt te verplaatsen, het kwam op mij altijd een beetje overdreven over. Dat komt ook omdat ik met het feest ben opgegroeid, ik heb zelf als kind vaak zwarte piet gespeeld. Misschien uit onwetendheid, maar ik heb nooit beseft dat ik dan een zwart iemand voorstelde. Pas later denk je dat is logisch: je wordt zwart geschminkt en krijgt een zwarte pruik op. Als je nooit aan den lijve discriminatie hebt ervaren is het denk ik heel lastig om te kunnen begrijpen dat mensen nog zo met slavernij bezig zijn. Maar als ik er zo over aan het vertellen ben, denk ik wel dat we niet iets moeten willen wat daar uit voort lijkt te vloeien. Toch zou ik niet meteen zeggen dat het Sinterklaasfeest afgeschaft moet worden, of dat iedere piet een andere kleur moet krijgen. Ik vind het een lastig vraagstuk zonder pasklare oplossing. In iedereen, ook in mij, zitten vooroordelen. Ook al ben ik erg maatschappelijk betrokken en gaat rechtvaardigheid mij aan het hart, ik merk gewoon dat in mijn hoofd onderscheiden zitten. Ik denk zeker dat het slavernijverleden doorwerkt. Mensen zijn erg beschadigd, ze hebben een rottige en 61
onmogelijke start gehad. Ik vind dat mensen die achtergesteld zijn – of dat nou komt door etniciteit, door een achtergrond in de psychiatrie of door het opgroeien in een lagere klasse – gelijke kansen verdienen. Ik vind dat er extra rekening gehouden moet worden met zulke groepen. Of het houden van dialogen echt helpt, weet ik niet. Ik ben daar bescheiden in. De Dag van de Dialoog is bedoeld om verschillende bevolkingsgroepen met elkaar in aanraking te laten komen en ik denk dat dat zeker goed is. Maar ik denk dat er maar een klein groepje autochtone Nederlanders op af komt dat bovendien al betrokken en geïnteresseerd is in andere culturen. Daarom denk ik dat het maar op kleine schaal effect heeft. De mensen die echt een probleem hebben met de multiculturele samenleving bereik je er niet mee. Het slavernijmonument vind ik heel mooi. Dat geketende zit er in, het slaafse, maar ook de kracht en de vrijheid. Verder weet ik er niet zo veel van. Ik ben ook nog niet bij de herdenking geweest, al heb ik wel een Keti Koti maaltijd meegemaakt. Ik zou wel willen, maar het is meestal op een doordeweekse dag en dan zou ik er speciaal vrij voor moeten nemen. Volgens mij weten heel veel mensen niet eens dat die dag bestaat. Voordat ik betrokken was bij de dialoog, had ik ook nog nooit van Keti Koti gehoord. Het zou goed zijn om er een nationale vrije dag van te maken, de dag kan dan breder worden beleefd. Ik zou het heel mooi vinden als het een gezamenlijke beleving zou worden, die niet alleen door Surinaamse mensen wordt gevierd. Daarom mag het slavernijverleden op nationale schaal best meer aandacht krijgen. Bewustzijn begint met kennis. Als je het slavernijverleden niet kent, kun je al helemaal niets van de frustratie begrijpen van de nazaten die met de gevolgen kampen. Om dat te kunnen begrijpen is de dialoog wel belangrijk. Ik vind dat er eerst een periode moet zijn van erkenning. Als er eenmaal erkenning is voor de zwarte bladzijde en de ongelijkheid die daaruit voortkomt, dan kun je verder gaan.
62
Vergeef, maar vergeet het niet. Interview met Aharon Rosina Door Sadhana Mangroo en Laura Obdeijn Aharon Rosina (1987) is geboren op Curaçao. Hij kwam met zijn moeder en zusje naar Nederland toen hij vijftien jaar was. Na een tijdje gingen zijn moeder en zusje terug naar Curaçao. Aharon bleef in Nederland. Hij is rapper onder de naam Jozeph Black en woont in Amsterdam Zuidoost.
63
I
k vond het vreselijk om naar Nederland te gaan. Ik had nooit gedacht dat dat ooit zou gebeuren. Ik had het goed op Curaçao. Waarom zou ik weggaan? Maar het ging niet zo goed met mij op school en daarom besloot mijn moeder om naar Nederland te gaan. Dat was wat ik achteraf hoorde. Ik kwam hier en het was koud. Ik sprak de taal niet goed en kreeg daardoor problemen op school. Nee, ik vond het niet leuk. We verbleven eerst bij een oom in Den Bosch. Ik kwam daar op school en kende niemand. Je bent echt nieuw. Doordat je anders bent, anders praat, je anders kleedt, val je op. Dus gingen ze me pesten. Toentertijd deinsde ik er niet voor terug. Ik was niet goed met taal, maar wel met mijn vuisten. Dus dat liep ook niet goed af. De muziek heeft me doen besluiten om toch in Nederland te blijven. Er zijn hier meer mogelijkheden. En ik had ook geen zin meer om terug te gaan. Waarom zou ik opeens weer teruggaan? Ik ben geen persoon die van veel veranderingen houd. Soms kunnen veranderingen positief uitpakken, maar ik hou niet zo van aanpassen. De eerste tijd alleen in Nederland was best wel zwaar. Ik heb tegenslagen gehad, maar ben nu de boel weer aan het opbouwen. Ik rap in het Engels over het leven, over mijn leven. Het gaat over de straat, over liefde, over haat, over verdriet, over alles. Sinds ik in Nederland ben, ben ik automatisch alleen maar met muziek bezig. Het is een uitlaatklep voor mijn stress. Het voelt therapieachtig. Muziek was en is nog steeds een belangrijk onderdeel van mijn leven. Ik rap onder de naam Jozeph Black. Mijn eerste artiestennaam was Snake. Die naam had ik al toen ik nog op Curaçao woonde. Ik weet niet hoe die naam is ontstaan. Iemand noemde me zo, en de naam is blijven plakken. Ik hield ook wel van slangen toen ik klein was. Ik vond het mooie beesten, misschien heeft dat er ook mee te maken. Jozeph Black is ontstaan toen ik een cd wilde uitbrengen. Iemand van mijn platenmaatschappij vond Snake een beetje kinderachtig klinken. Hij adviseerde me om nog even verder te kijken naar een andere naam. Ik dacht meteen aan black, want zwart symboliseert voor mij de nacht. Ik voel me het prettigst ’s avonds, als ik alleen 64
over straat loop. Dan voel ik mij op mijn gemak. Jozeph is mijn tweede naam. Ik gebruik mijn tweede naam anders toch niet en het klinkt wel dope: Jozeph Black. Ik mis Curaçao niet zo. Missen, ik weet niet, het is een raar gevoel. Door de jaren heen heb ik geleerd om er mee om te gaan. Als ik nu bijvoorbeeld mijn huis – dat ik pas gekregen heb en waar ik heel blij mee ben – morgen zou verliezen, zou het me niks doen. Eventjes, maar dan niet meer. Je moet niet op dingen hopen, maar ervoor gaan anders krijg je het niet. Mensen halen vaak hope en faith door elkaar. Maar hopen en geloven zijn twee verschillende dingen. Geloof is van: je kan het, het maakt niet uit wat mensen zeggen, je kan het doen. En hoop is van: het komt wel goed. Je hoort weleens mensen praten van “ik hoop het voor je”. Ik hou niet van die woorden. Ik ga voor zekerheid. Ik ben me wel bewust van het slavernijverleden. Maar ik ben niet blijven hangen in het verleden. Mijn voorouders waren indianen en ik begrijp dat indianen ook slaven waren. Het punt is dat er geen echte officiële herdenking is voor de slavernij. Wij krijgen gewoon een Keti Koti in een park, ‘van hier alsjeblieft’. Maar er is geen officiële herdenking waar bijvoorbeeld de koningin bij aanwezig is. Het is meer van: het is geweest, laten we het maar in het verleden laten. Het maken van excuses vind ik niet genoeg. Er moet meer worden gedaan. Nederland heeft best een grote rol gespeeld in de slavernij, daar wordt maar weinig over gesproken. Ik vind dat wel logisch. Als je iets slechts doet wil je niet dat iemand het weet. Die manier van doen begrijp ik, want het kan schade aanrichten aan het imago van Nederland. Nederland staat nu bekend als een vrij land, dat is het beeld. Schade aan het imago zou slecht zijn voor de handel. Ik denk dat het dus puur zakelijk is dat Nederland er niet veel over zegt. Het is nu bijna 150 jaar geleden dat de slavernij is afgeschaft. Ik vind dat we dat moeten vieren op een manier waarmee we de voor65
ouders bedanken. Op een manier waarmee we duidelijk maken dat we al hun moeite niet zijn vergeten en waarbij we hen respect tonen. Een herdenking voor de mensen die hun leven hebben gegeven, waardoor wij vrij zijn. Ze verdienen respect, het waren soldiers die gevochten hebben. Kijk, één keer per jaar een officiële herdenking kost niet zoveel moeite. Maar het komt nooit goed, er zal altijd haat blijven en mensen zijn nooit helemaal tevreden. De herdenkingen bij het slavernijmonument in het Oosterpark vind ik mooi om te zien. Maar heel diep gaat het niet. Ik weet wat het betekent en waar het voor staat en daarmee ga ik verder. Ik vind het hele gebeuren eindeloos. Er zijn eindeloze debatten die nergens toe leiden. Niet dat dat slecht is, want je moet niet vergeten. Sommige mensen vinden dat Nederland geld moet geven aan Suriname en de Antillen. Kijk, persoonlijk vind ik al het geld is mooi mee genomen. Maar ik denk niet dat het gaat gebeuren, want het is geld. En dat geven mensen niet snel. Iets geven is niet zo makkelijk. Ik vind wel dat er over het slavernijverleden gesproken moet worden. Ik denk dat je het moet delen. Het is geweest. Vergeef, maar vergeet het niet.
Sadhana Mangroo • De interviews bevestigen mijn visie dat er niet genoeg aandacht voor het slavernijverleden is. Er zou meer aandacht moeten komen door te beginnen met het toegankelijk maken van wetenschappelijke werken over dit onderwerp voor een breder publiek. Misschien niet eens voor een breder publiek, maar juist voor een specifieke groep: de Surinamers en Antillianen zelf. “Geen volk kan tot volle wasdom komen, dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft”, schreef Anton de Kom in zijn boek Wij slaven van Suriname dat in 1933 werd gepubliceerd. Een zin die naar mijn mening vandaag de dag nog even goed op gaat.
66
Ik ben ook een slaveneigenaar. Interview met Harry Brockhus Door Sara Polak Harry Brockhus is vrijwilliger bij de Interculturele Dialoog. Tijdens dialogen met Surinamers is hij beter gaan begrijpen hoe het slavernijverleden doorwerkt in de wereld van vandaag.
T
oen Theo Van Gogh werd neergeschoten spoelde er een golf van akeligheid door de stad. Er was angst en onzekerheid, er werd meteen naar doelwitten gezocht. Tien dagen na de moord moest ik op de Middenweg zijn. Eén van de beelden die me is bijgebleven is van twee Marokkaanse winkeliers die 200 meter verderop in hun deuropening stonden en de commotie rond de plek van de moord observeerden. Ze zagen er benauwd uit. Toen dacht ik: die krijgen dadelijk de schuld, ze hebben er niets mee te maken, ze hebben gewoon een groentewinkel, wie praat er eigenlijk met hun? Vanuit de moord op Van Gogh kwam de Interculturele Dialoog voort. Ik zag een artikeltje in de krant; we leven langs elkaar, niet met elkaar en daarom organiseren we een dialoog. Ik vond het interessant en ben erheen gegaan. Het gesprek verloopt niet altijd volgens de regels van de Socratische dialoog, hoor; mensen gaan in debat en ze maken ruzie. Dat maakt mij niet uit, als ze maar in gesprek gaan. Samen eten werkt het beste, heel verbroederend. Wat we eten is niet belangrijk – soms is het ook niet zo lekker – maar als je met elkaar aan tafel zit, kun je best een verhit gesprek hebben, zonder meteen te gaan vechten. Tijdens een dialoogavond viel een Surinaamse dame de blanken aan: “Jullie begrijpen er niets van, je doet alsof er niets gebeurd is.” Ze zei een aantal interessante dingen, waaruit bleek hoe het voor 67
haar was. Voor mij was het slavernijverleden toch vooral lang geleden. Zij zei: “Wij spreken nog steeds van blanken als bakra: bezitter van mijn ziel!” Dat raakte me diep. Ik keek om me heen wat de reactie van de blanken was. Die gingen zich allemaal schuldig zitten voelen. Maar dat is het antwoord niet. Ik zei: “Ja, dat klopt wel, ik ben een slaveneigenaar. Ik ben gewend om de baas te zijn. Als ik op reis ben, klap ik in mijn handen en dan gaan gekleurde mensen aan de slag. Ik vind dat eigenlijk ook heel normaal. Wij zijn het gewend dat anderen creperen voor onze luxe en welvaart.” Toen ik dat zei, kregen we een gesprek. Als ik mijn excuses ga aanbieden en zeg dat het mijn achterlijke voorouders waren, dan neem ik geen verantwoordelijkheid. Toen ik die verantwoordelijkheid wel nam, konden we in gesprek komen. Ik kon hen horen en zij voelden zich ook gehoord. Er was contact. Eigenlijk moeten we allemaal inzien dat het een rol is. Zij blijven zitten in het slachtofferschap zoals ik blijf hangen in het meesterschap. Die rol geeft veiligheid. Laten we eerst maar eens herkennen dat we een rol spelen. Uiteindelijk kun je dan ook over de rollen heen kijken en beschouwen hoe pijnlijk het is en hoe het ons uit contact houdt. Je zou over die rol heen moeten kijken en zien wat ons bindt in plaats van wat ons verdeelt. Maar dat lukt niet, want die rollen zitten heel diep en we zijn ons er niet bewust van. De gemiddelde Nederlander vindt zichzelf heel verlicht. Als we van die rollen afstappen, heeft dat enorme consequenties, want dan moeten we ons overwicht in de wereld ook opgeven. Of liever: delen. Op de lagere school kwam eind jaren vijftig eens een zwarte man langs. Hij kwam vertellen en dingen demonstreren. Ik herinner me dat hij een emmer water op zijn hoofd zette. Het was de eerste zwarte man die ik zag. Ik kende ze van plaatjes. Dat was de eerste aanraking met een andere cultuur. Ik was katholiek en ging naar katholieke scholen – een monocultuur. Dat geeft een veilig gevoel, maar het is lastig om dat toe te geven. Ik had twee ooms in de missie, Witte Paters in Afrika, en die vertelden hoe het daar was. Wij zamelden ook flessendoppen en kranten in voor de missie. We 68
69
hoorden dingen waar ik me niets bij voor kon stellen, ook over discriminatie. Ik snapte er eigenlijk niets van waarom je onaardig zou zijn tegen die zwarte meneer. In de periode dat er veel Surinamers naar Nederland kwamen, vlak voor de onafhankelijkheid, is dat veranderd. Ineens waren er een hele hoop zwarte mensen in de stad. Ze kwamen over als eng, gewelddadig, agressief. Ik heb zelf nooit iets negatiefs meegemaakt, maar je las erover en je hoorde erover dat het een probleem was. Hoe heb ik nu slavenmeester kunnen worden? In de 17e eeuw was het bestaan zeer onzeker, mensen deden alles om te overleven. Voor veel mensen, ook voor de rijken, was het niet vanzelfsprekend dat je ging overleven. Men liep idiote risico’s, ook in de handel. Vanuit dat idee ontstond de VOC, die Nederland welvarend maakte. En toen we Indonesië uitgeschopt waren, moesten we ergens anders ons geld mee verdienen. Vóór we met slavenhandel begonnen, hadden we in Nederland weinig traditie in lijfeigenschap. We hadden allerlei smoezen nodig om de slavenhandel recht te praten. Ook vanuit de missie: dat het onze taak was om de wilden op te voeden en ze te leren werken. Vanuit dat beeld kan ik het begrijpen. En handel is handel. Dat is net zo’n absurde uitspraak als “bevel is bevel”. Ik vind een Nationale Slavernijherdenking op 1 juli een goed idee. In samenhang met Bevrijdingsdag moet het veel meer aandacht krijgen. We hebben heel lang samengeleefd in Suriname en een kwart van de Surinaamse bevolking is in Nederland komen wonen. Je moet zo’n herdenking doen vanuit verantwoordelijkheid en niet vanuit schuld. Schuld is valse grond. Je moet je realiseren: “Wij hebben dat gedaan, toentertijd leek het ons een prima idee.“ Het moet wel een co-productie zijn. Het steekt dat we doen alsof 1 juli alleen voor de Surinamers is. Wij waren er ook bij. Daar zijn we onhandig in. Je moet er echt bij stilstaan dat die dingen in jouw naam gebeurd zijn, dat die dingen in jouw lijn zitten. Ik kan hier zijn omdat mijn voorouders overleefd hebben. Ik kan me de onhandigheid van Nederlanders goed voorstellen, want we hebben daar enorm huisgehouden. Neem daar maar eens verantwoordelijkheid 70
voor. Eigenlijk komt het op twee dingen neer: A. Het is vreselijk en B. Het heeft ons geen windeieren gelegd. We zijn nog steeds slavendrijvers. Je kan niet zeggen dat wij dat niet waren. Het zit zo diep in onze genen. Ik zou het mooi vinden als Surinaamse mensen ook het slachtofferschap meer zouden omarmen. Er eigenaar van zouden worden. Wij zijn rijk geworden van de slavenhandel. Maar misschien heeft het voor hen ook goed uitgepakt. Het heeft enorm veel leed en pijn gekost, maar het heeft hen ook van alles opgeleverd. Een zwarte president in Amerika, bijvoorbeeld. Wij mensen ontwikkelen steeds meer compassie. Mededogen en gevoel voor de ander is een recente uitvinding, iets van na de Franse Revolutie. Die ontwikkeling heeft ook bijgedragen aan de afschaffing van de slavernij. Want zodra je echt meevoelt met iemand, en je hart opent, kun je iemand niet meer tot je slaaf maken.
71
Als je nog steeds te boek staat als verliezer, of als niet relevant, dan heb je alsnog verloren. Simpel.
Interview met Wensly Francisco Door Laura Obdeijn Wensly Francisco is documentairemaker. Hij werd in 1980 geboren op het eiland Curaçao, maar verhuisde op zijn zevende naar Nederland, toen zijn moeder daar ging studeren. Hij groeide op in het Brabantse Tilburg. Maar de verhalen van zijn opa over verzetsheld Tula zijn hem altijd bijgebleven.
72
O
p Curaçao wordt het vroeg donker, maar voordat we gingen slapen zat iedereen nog even buiten. Dan ging mijn opa verhalen vertellen. Eén zo’n verhaal is het heldenverhaal van Tula. Ik was zes of zeven jaar oud toen ik voor het eerst over hem hoorde. Tula was één van de bekendste aanvoerders van de grote slavenopstand in 1795. Ik was nog heel klein, maar ik zat altijd vol spanning te luisteren en dan dacht ik: wow, wat is dat voor een man? In de verhalen ging Tula vechten tegen de Nederlanders. Dan dronk hij een of ander superdrankje en ging hij gewoon vooruit. En dan won hij ook nog. Dat fascineerde mij. 73
Hij was een held en dat zit in mijn hoofd geprint. Het zijn mijn laatste herinneringen van het wonen op Curaçao. Het is het laatste geweest wat ik meenam en het verhaal is deel uit gaan maken van mijn identiteit. Ik ben echt wel Antilliaans. Daarna kwam ik in een blank Nederland terecht. Het was niet zo dat ik me hier buitengesloten voelde, maar ik voelde me wel anders. Hier was ik opeens de donkerste en kinderen keken mij anders aan. Ik was de donkere, bijzondere jongen. Het is uiteindelijk wel goed voor me geweest. Toen ik hier kwam, waren er nog niet veel verschillende culturen, dus ik moest mezelf erg aanpassen. En dat is goed gelukt, luister maar naar mijn Brabantse accent! Ik kan me nu inleven in beide kanten. Ik snap zowel de Antillianen, als de Nederlanders en ik kan makkelijk schakelen. Zo kan ik bij mijn moeder heel Antilliaans zijn, dan praat ik ook Papiaments, maar zodra ik het huis uit ga kan ik de Brabander uithangen. Voor mijn moeder is dat heel anders. Zij is van de eerste generatie, voor haar maakt Curaçao nog een veel belangrijker deel uit van haar leven dan voor mij. Wel vind ik het heerlijk om daar weer te zijn. Het geeft me een thuisgevoel. Binnenkort ga ik weer voor mijn documentaire. Ik vind het jammer dat we onze stamboom nooit hebben uitgezocht, dat ik niet weet wie mijn voorouders zijn. Mijn moeder is heel donker, maar mijn vader is juist erg licht, met groene ogen. Wel komen ze beide uit Curaçao. Dat betekent dat er ergens verschillende rassen bij elkaar zijn gekomen. Dat wil ik uit gaan zoeken in mijn documentaire Ben ik Tula?. Ik ga daarin op zoek naar mijn roots. Ik ga terug tot de slavernij. De verhalen van mijn opa hebben mij altijd houvast geboden toen ik net in Nederland was. Op school voelde ik me tijdens de geschiedenislessen niet vertegenwoordigd. Het verleden werd vanuit een Nederlands perspectief bekeken. We hebben een gezamenlijke geschiedenis, maar ik kreeg alleen de autochtone variant van de zeventiende eeuw te horen. Het leek altijd of ze elk land binnenvielen en iedereen daar zoiets had van: “Hé, daar zijn de Nederlanders, we zullen maar 74
niks doen.” Zo ging dat natuurlijk niet, maar zo lieten ze het wel overkomen en op een gegeven moment ga je jezelf dan wat onvertegenwoordigd, zwak en nietszeggend voelen. Piet Hein en Peter Stuyvesant, noem maar op, ik ken ze allemaal. Maar ik hoorde nooit wat van de helden van de andere kant en ook de wandaden van de Nederlanders werden achterwege gelaten. Daar moest ik zelf maar naar op zoek gaan. Hierdoor hield ik steeds meer vast aan de held Tula. Hij had teruggevochten. Hij was iemand geweest op Curaçao en dat vond ik veel mooier dan alle andere heldenverhalen die niet over mij gingen. In mijn ogen hadden we de Nederlanders wel degelijk een lesje geleerd. Daarom wil ik het nu van de andere kant zien, vanuit Curaçaos perspectief. Het is heel gek, maar er wordt over het slavernijverleden niet echt gesproken. Nederlanders praten er niet over, maar Antillianen en Surinamers ook niet. Antillianen zijn nog steeds boos en Nederlanders schamen zich. Op die manier vindt het nooit een comfortabele plek. Slavernij, het lijkt heel lang geleden, maar voor mij is het heel dichtbij. Mijn opa is 95 geworden, dat betekent dat mijn overgrootvader de slavernij nog mee heeft gemaakt. Mijn opa is inmiddels overleden en ik heb het er helaas nooit met hem over gehad, maar als ik mijn moeder spreek wordt ze altijd heel boos en emotioneel. Ze is kwaad over wat haar is aangedaan door die ellendige Nederlanders. Er is ons heel veel ontnomen, zoals bijvoorbeeld het geloof. Met de komst van de Nederlanders moest de Bijbel die plek innemen. Mensen mochten ook hun eigen muziek niet meer luisteren, of hun eigen taal spreken. Gelukkig hebben we nu wel een mooie eigen taal ontwikkeld, het Papiaments. Toch heeft dat allemaal nog steeds niet een volwaardige plek binnen de samenleving. Dat krijg je als er 400 jaar verteld wordt dat het slecht is. Het verhaal mag dus wel eens van twee kanten verteld worden. Als je kan praten over de zeventiende eeuw als Gouden Eeuw, moet je ook de mindere kanten belichten. Zodat men weet dat rijkdom soms met veel ellende komt. Dat is ook belangrijk om te begrijpen wat er nu gebeurt in Nederland. Als mensen niet op de hoogte zijn, krijg je 75
haatzaaïerij en kan je mensen makkelijk voor de gek houden. Ten tijde van de slavernij gebeurde dat ook. Slavernij was hier in het land not done, op de Antillen wel. Mensen hier wisten van niks en zolang hun zakken gevuld bleven, stelden ze ook geen vragen. Waarom zouden ze zeuren? En dat is nog steeds zo. Maar we moeten de mensen juist wel informeren, dat levert kracht op. En nu kunnen we dat ook zelf. Nu zijn we zo ver dat we ook ons eigen product kunnen maken, met ónze visie. Dat doe ik. Ik kan ook niet elke Antilliaan vertegenwoordigen, maar in ieder geval meer dan een autochtoon. We zouden ook een herdenking van de slavernij met Bevrijdingsdag kunnen integreren, dan maken we er één nationale dag van, waarop iedereen wordt herdacht die ooit het slachtoffer is geworden van slavernij en oorlog. Waarom zou dat niet op 5 mei kunnen? Maar Nederland biedt nog niet eens zijn excuses aan, daar is het te arrogant voor. Het staat er nog steeds boven en zolang dat zo blijft, zal er niet veel veranderen. Er zullen nog heel wat generaties overheen gaan, voordat we bereiken wat we willen. Maar het komt er wel aan. Een mooie herstelbetaling zou zijn om de geschiedenislessen in Nederland te veranderen. Laat alles van twee kanten zien. En excuses aanbieden, dat zou een stuk erkenning zijn voor veel mensen. Dat zou voor mij het perfecte herstel zijn. De boeken herstellen, machtiger kan je het niet hebben. Ik bedoel, je kan een heleboel geld hebben, maar als je nog steeds te boek staat als verliezer, of als niet relevant, dan heb je alsnog verloren. Simpel.
Laura Obdeijn • Ik wist weinig van het Nederlandse slavernijverleden. Ik behoorde duidelijk tot de grote groep Nederlanders, die slecht op de hoogte was van dit deel van de geschiedenis. Een deel dat de geschiedenis van een land van een minder mooie kant laat zien. Ik besefte dat ook ik misschien wel eenzijdig ben geïnformeerd en als ik het er met de mensen om me heen over had bleek dat al niet veel anders te zijn.
76
Ik ben een product van de slavernij. Interview met Otmar Watson Door Korine Geerdink en Roderick Tingen Otmar Watson heeft Communicatie gestudeerd aan de Hogeschool Holland (tegenwoordig Hogeschool InHolland) en volgt op dit moment de docentenopleiding Maatschappijleer. Hij werd in 1971 in Suriname geboren. In 1975 besloten zijn ouders met hun hele gezin, zeven zoons en drie dochters, naar Nederland te vertrekken. Otmar raakte op jonge leeftijd geïnteresseerd in het slavernijverleden. Door zijn werk bij welzijnsorganisatie Swazoom, waarbij hij workshops en evenementen organiseert in het jongerencultuurhuis No LIMIT, en zijn vrijwilligerswerk bij de organisaties Untold en Eternity weet hij uit eigen ervaring dat veel Afro-Surinaamse en Afro-Antilliaanse jongeren kampen met een identiteitsprobleem. “Ze weten niet waar ze vandaan komen en als je tegen hen zegt: ‘Je komt toch oorspronkelijk uit Afrika’, dan weten ze niet goed hoe ze moeten reageren.”
I
n 1975 kwamen we door het spreidingsbeleid van de Nederlandse overheid in Haaksbergen, Overijssel terecht. We waren een van de twee zwarte gezinnen in de buurt. Ach je kreeg wel eens te horen “je bent met je hoofd in de chocolade gevallen”, en meer van dat soort opmerkingen, maar ik had er niet echt last van. Mensen gaven wel echt om je, de buren deden alles voor ons. Ik heb er gewoon een leuke tijd gehad.
Toen ik dertien was zijn we naar Amsterdam Zuidoost verhuisd, voor een jaar. Daarna volgde Lelystad. Daar ben ik verder opgegroeid. Ik heb er gewoond tot mijn drieëntwintigste en ben toen teruggekeerd naar de Bijlmer. Dat vond ik leuk. Je zag opeens heel veel Surinamers. Je kan hier gewoon helemaal jezelf zijn en je kan de producten vinden die jij eet, gewoon bij de Albert Heijn. Ik voel me in mijn element in Zuidoost. 77
Op school hoorde je bijna niks over het slavernijverleden. Je kreeg wel een hoofdstukje over de slavernij, maar dat was altijd erg geromantiseerd. Ik ben zelf op zoek gegaan naar kennis over slavernij. De eerste boeken die ik las waren geschreven vanuit een Afro-Amerikaans perspectief. Dat was een bewuste keuze. AfroSurinamers zijn naar Suriname gebracht en zijn daar vervolgens altijd gebleven. Na de afschaffing van de slavernij was het land gewoon van ons. Er was natuurlijk nog kolonialisme, maar geen gewelddadige onderdrukking meer zoals in Amerika. We hoefden ons niet langer bezig te houden met racisme en onderdrukking. In Amerika lag dat anders, daar leefden de Afro-Amerikanen ook na de afschaffing van de slavernij nog in een land van onderdrukking. En dat is de reden waarom de Afro-Amerikanen veel verder zijn in het beleven van de slavernij, met als gevolg dat er meer zwarte universiteiten en afgestudeerde zwarte wetenschappers zijn. Anders dan veel witte westerse schrijvers verbloemen AfroAmerikaanse en Afro-Surinaamse schrijvers de werkelijkheid niet. Zij geven precies aan wat de mentale en economische gevolgen zijn geweest van de slavernij. Witte wetenschappers hebben de neiging te romantiseren en te bagatelliseren. Zij vertellen hoe slaven vanuit Afrika naar Suriname werden gebracht, daar op plantages moesten werken en kinderen kregen. Het is gewoon een verhaal. Maar zij vertellen er niet bij dat we onze taal niet langer mochten spreken, verbannen waren uit ons land, en vervreemd van onze religie. De mentale gevolgen, die vertellen ze niet. Wat de slavernij voor gevolgen heeft gehad voor het land, voor Afrika en voor de landen waar de slavernij heeft geheerst, dat vertellen ze niet. Ik ben een product van de slavernij: ik heb een Europese achternaam, woon in Nederland en spreek beter Nederlands dan Surinaams, allemaal feiten die samenhangen met de slavernij. Ik ben een kind uit de slavernij, ik kom voort uit de slavernij. De oma van mijn moeder leefde nog in slavernij. Mijn voorouders waren slavengemaakten. Ik maak een verschil tussen slaaf en slaaf gemaakte. We waren nooit slaaf, we zijn slaaf gemaakt.
78
79
Overal in Suriname tref je nog de sporen van de slavernij aan. De plantages liggen er nog. Je zou er zo een film kunnen maken waar je geen decors voor hoeft te gebruiken. Maar ook in Nederland ontbreken de sporen niet. Nederland is opgebouwd uit winsten van de slavernij. Als je alleen maar kijkt naar de stad Amsterdam, al die grachtenpanden, al die pakhuizen, het zijn allemaal voorbeelden van de rijkdom die uit de slavernij werd gehaald. Ook de V&D, de Bijenkorf en de ABN Amro zijn er voorbeelden van. De oprichters hiervan zijn allemaal rijk geworden als slavenhandelaren. Als je vervolgens kijkt naar de landen waar slavernij heeft geheerst, dan zie je vooral veel armoede. Na het kolonialisme hebben de Europeanen die landen gewoon zo achtergelaten, met alle gevolgen van dien. Ik vind eigenlijk dat Nederland niet zijn best heeft gedaan Suriname op te bouwen. Hier ligt dus nog altijd een taak voor de Nederlandse overheid. Er moeten officiële excuses komen, de Surinaamse bevolking heeft daar recht op. Herstelbetalingen in de vorm van contant geld voor de nazaten van de slaafgemaakten hebben geen zin. Zet universiteiten, instellingen en bedrijven op, zorg voor een goede infrastructuur in Suriname, dat soort dingen. Wij zijn onze identiteit kwijt geraakt. Afro-Surinaamse en AfroAntilliaanse jongeren interesseren zich amper voor hun afkomst. Ze hebben van hun ouders geleerd dat ze geen Afrikanen zijn, maar negers. Het woord neger stamt uit de tijd van de slavernij, een negatief woord, ingevoerd om er voor te zorgen dat we ons niet kunnen identificeren met Afrika. Dat was een van de strategieën, de slaven afsnijden van alles wat met Afrika te maken heeft, zodat we niet in opstand zouden komen. Als je tegen een Surinaamse of Antilliaanse jongen of meisje zegt “jij bent toch Afrikaans”, dan gaan ze ontkennen, boos worden of lachen. Ze begrijpen niet dat hun afkomst in Afrika ligt. Je ziet dat minderwaardigheidsgevoel ook als je kijkt naar het ideaalbeeld van de vrouw. Dat is een witte vrouw met lang haar. Heel vaak zie je dat zwarte vrouwen hun haar proberen te ontkroezen. Ze gebruiken chemisch materiaal om hun haar stijl te krijgen, om 80
te voldoen aan het ideaalbeeld dat hen altijd is voorgehouden. Het is een voorbeeld van alledaags racisme. Het Sinterklaasfeest behoort daar ook toe. De zwarte man is dom en de knecht, de witte man is heilig, en doet alles goed. Het Sinterklaasfeest zelf hoeft niet afgeschaft te worden, maar het racistische element moet eruit gehaald worden. Voor het kolonialisme was er geen sprake van zwarte piet. Sinterklaas kwam toen met kabouters en elfjes, en dat soort sprookjesfiguren. Pas na de slavernij vond men het leuk om zwarte piet te gebruiken, een knecht. Het idee dat kinderen cadeautjes krijgen als ze zich goed gedragen, vind ik prima. Maar zwarte piet moet er gewoon uit. Ik kan de gewone Nederlandse man en vrouw hierin niks kwalijk nemen, want zij weten niet beter. Maar de overheid moet hier wat aan doen; die moet de bevolking leren waarom het Sinterklaasfeest racistisch is. Door workshops, sessies en dans- en theatervoorstellingen leren we jongeren hun eigen identiteit te ontdekken. Gewoon door te vertellen wie wij zijn en waar we vandaan komen, een workshop te organiseren over Afrikaanse dansstijlen of te praten over onze helden. Pas nog hadden we een uitwisseling met een groep uit Birmingham. Samen op zoek naar de verschillen en overeenkomsten tussen de omgang met slavernij in Nederland en Engeland. De Britse overheid is op het gebied van het slavernijverleden veel actiever dan de Nederlandse. Zij heeft wel officiële excuses aangeboden aan de nazaten van de slaafgemaakten. Zwarte mensen in Engeland zijn economisch weerbaarder, beschikken over meer organisaties, en krijgen meer geld van de overheid om allerlei dingen te organiseren. Je hebt er jaarlijks in oktober de Black History Month en in Liverpool staat een internationaal slavernijmuseum. Dat ontbreekt hier allemaal. Wij hebben wel het NiNsee, maar ik wil ook een echt museum hebben. Dat ze in Engeland zoveel verder zijn komt natuurlijk ook omdat daar al veel langer zwarte mensen wonen dan in Nederland. Hier pas vijftig à zestig jaar, daar al honderden jaren.
81
Als je het slavernijverleden kent, dan weet je ook waarom wij hier zijn. Als ze me vragen, geef ik ook buiten de Afro-Surinaamse en Afro-Antilliaanse gemeenschap voorlichting over de slavernij en de gevolgen daarvan. Maar mijn ultieme doel is dat zwarte jongeren met een Afrikaanse achtergrond weten wie ze zijn. En dat ze van daaruit gaan participeren in de Nederlandse samenleving. Ik heb een goed leven, ik mag niet klagen. Ik heb bijna twee HBOstudies achter de rug, een gezin, een koophuis en ik reis als ik wil. Ik heb het dus gemaakt, kun je zeggen. Maar ik weet ook dat veel jongeren dat alles niet hebben. En ik wil dat zij ook iets kunnen bereiken, dat ze dezelfde weg kunnen bewandelen als ik heb gedaan.
Roderick Tingen • Vooral door het interview met Otmar Watson werden mijn ogen voor het Nederlandse slavernijverleden geopend. Hij is er als Afro-Surinamer veel mee bezig en kon mooi vertellen over de problemen die hij had met dit verleden en wat het vandaag de dag nog voor hem betekende. Zelf had ik er nooit zo bij stil gestaan dat het Sinterklaasfeest voor Afro-Surinamers en Afro-Antillianen als kwetsend ervaren wordt. Ik had er wel eens aan gedacht, maar was altijd van mening dat dit bij de ‘Nederlandse cultuur’ hoorde, er werd toch verder niets schokkends mee bedoeld? Het is niet zo dat alle Nederlanders die Sinterklaas vieren, het ook goedkeuren dat een blanke man de baas is over zijn zwarte hulpjes. Maar blijkbaar vindt een grote groep Afro-Surinamers dit feest kwetsend en mijn visie daarop is sinds dit project wel enigszins veranderd. Wat dat betreft is dit project een geslaagde poging geweest jonge mensen meer aan het denken te zetten over het slavernijverleden.
82
Slavernij is dan misschien voorbij, discriminatie bestaat nog steeds. 83
Interview met Zara Tekin Door Sara Tilstra Zara Tekin is van Koerdische afkomst en werd in 1978 in Amsterdam geboren. Haar vader kwam eind jaren zestig vanuit het Koerdische deel in Turkije als gastarbeider naar Nederland. Enkele jaren later haalde hij ook zijn vrouw en kinderen naar Amsterdam. Zara is journaliste en publiceert regelmatig artikelen over de geschiedenis en de cultuur van de Koerden.
I
k woon al mijn hele leven in Amsterdam, maar ik weet niet of ik echt een Nederlandse ben. Op sommige momenten voel ik me heel sterk moslim, als er bijvoorbeeld negatief over moslims wordt geschreven. Maar als er iets over de Koerden in het nieuws is, ben ik me sterk van mijn Koerdische identiteit bewust. En ja, als ik het vergelijk met andere Koerdische mensen in Nederland, dan denk ik dat ik best wel vernederlandst ben. Het hangt er een beetje vanaf, ik voel me van alles wat. Van jongs af aan ben ik geïnteresseerd in het slavernijverleden. Bepaalde elementen uit het slavernijverleden zijn voor mij als Koerdische heel herkenbaar voor de tijd nu, misschien dat ik er daarom wel zo geïnteresseerd in ben. Er is nog steeds sprake van onrechtvaardigheid en onderdrukking. Veel Koerden worden behandeld als tweederangsburgers. In de slavernij waren bepaalde zaken verboden, in Turkije was de Koerdische taal lange tijd verboden. Dat is een vergaande maatregel, je ontzegt mensen hun identiteit, hun gevoel van eigenwaarde en hun cultuur. Ik denk dat ook meespeelt dat ik moeilijk tegen onrecht kan. Ik vraag me vaak af wat de achterliggende gedachte kan zijn. Is het pure haat of onverschilligheid dat mensen tot grove geweldplegingen ten opzichte van andere mensen in staat zijn? Alleen omdat ze een ander geloof of andere afkomst hebben? Het is vreemd hoe dat werkt, hoe mensen worden mee getrokken door anderen en hoe weinig mensen in opstand durven komen. Vrijwel al mijn kennis over het slavernijverleden heb ik op eigen initiatief verzameld. Op de lagere school schreef ik werkstukken 84
over Afrikaanse slaven, over de zendeling David Livingstone en ik heb me verdiept in de geschiedenis van de indianen. Ik heb veel boeken over de slavernij en de slavenhandel gelezen en documentaires en films gekeken. Het boek De negerhut van oom Tom maakte grote indruk. Ik vind het moeilijk voor te stellen dat er in die tijd blanke mensen waren die echt dachten dat donkere mensen dieren waren en ze ook zo behandelden. Een paar maanden geleden zag ik de film Amistad van Steven Spielberg. Als je leest over de slavernij dan komt het niet zo dichtbij, maar als je wordt geconfronteerd met beelden, ja, dat is heftig. Het valt me op dat er best een beperkt aanbod is van informatie. Ook tijdens de geschiedenisles op school werd bijna geen aandacht aan het onderwerp besteed. Dat is jammer. Ik heb geleerd dat er slavernij bestond en rond welke tijd het speelde, maar over de rol van Nederland heb ik bijna niets gehoord. Over de Tweede Wereldoorlog leer je juist heel veel, daar ben ik mee doodgegooid op school. Het is jammer dat die verhouding scheef is, maar het is ook wel begrijpelijk. De oorlog was natuurlijk dichter bij huis en het is minder lang geleden. Ik denk dat het ook uit schaamte is, Nederlanders lopen niet graag te koop met hun slavernijverleden. Ik denk dat dat wel normaal is, ieder land heeft bepaalde bladzijden uit de geschiedenis die niet zo rooskleurig zijn en die liever verzwegen worden. Ik vind het wel belangrijk dat er meer aandacht komt voor het slavernijverleden. Voor donkere jongeren is het goed dat ze hun eigen geschiedenis meekrijgen. In veel rapvideoclips worden woorden als nigger gebruikt. Ik denk dat dat te maken heeft met het niet verwerken van het slavernijverleden. Misschien wordt het ook op een cynische manier gebruikt, zo van: vroeger gebruikten jullie die termen voor ons en nu gebruiken wij die termen zelf. Ook voor anderen is het goed om de geschiedenis van de slavernij te kennen. Het is belangrijk om dat verleden te blijven herinneren. Daardoor blijft het levend, waardoor de kans op herhaling minder groot is. Want slavernij zoals het vroeger was zal dan wel 85
voorbij zijn, discriminatie bestaat nog steeds. Ook in Nederland, zelfs onderling tussen allochtonen. Mensen die een lichtere huidskleur hebben discrimineren mensen met een donkere huidskleur. Het is niet alleen blank-zwart. Er zijn ook Koerden die Koerden uit andere streken discrimineren, of slecht over hen denken. Ook ik heb wel eens discriminatie meegemaakt, al is het heel moeilijk om er een vinger op te leggen. Kijk, als iemand naar doet, dan kunnen daar verschillende redenen achter zitten: het kan jaloezie zijn, het kan afkeer zijn van buitenlanders, maar het kan ook wat anders zijn. Een vrouw die dik is, kan vervelend doen tegen iemand die slank is. Het is moeilijk om erachter te komen of discriminatie altijd de reden is. Ik denk dat discriminatie in de mens zit en dat het versterkt kan worden door bepaalde gevoelens of ervaringen. Stel dat iemand al bevooroordeeld is over donkere mensen en vervolgens wordt beroofd of in elkaar geslagen door iemand met een donkere huidskleur, dan worden die negatieve gevoelens misschien bevestigd. Ik kan me voorstellen dat iemand die een Nederlandse afkomst heeft en die alleen maar met Nederlandse mensen omgaat eerder een negatief oordeel heeft over bepaalde bevolkingsgroepen dan iemand die vrienden met verschillende nationaliteiten heeft. Goede voorlichting is belangrijk, want vaak komen vooroordelen voort uit onwetendheid. Ik denk dat hoe meer mensen weten, hoe minder bevooroordeeld ze zijn. En hoe makkelijker ze ook bepaalde dingen kunnen begrijpen. Mensen hebben ook hun eigen verantwoordelijkheid. Je kunt zelf boeken lezen, je kunt zelf informatie zoeken over zaken waar je niet zoveel vanaf weet. Het helpt om met verschillende bevolkingsgroepen om te gaan. Ik heb vrienden van verschillende afkomst en het leuke daarvan is dat je dan van iedereen weer nieuwe dingen leert en hoort. Ik denk dat het goed is als er meer gemengde scholen komen. Er wordt veel gesproken over zwarte en witte scholen, maar ik denk dat het beter is als het wat meer gemengd is. Voor beide kanten.
86
Het slavernijmonument vind ik een goed initiatief, het is alsof de Nederlandse regering een klein beetje haar verantwoordelijkheid neemt. Een paar jaar geleden was er binnen de Koerdische gemeenschap in Nederland een discussie of er in Nederland een monument moest komen voor de slachtoffers van Halabja. Saddam Hoessein heeft die stad in Irak in 1988 met mosterdgas bestookt, daarbij zijn duizenden mensen omgekomen. De hoofdleverancier van de gifgassen was een Nederlandse man die daarvoor veroordeeld is. In Nederland is er nooit een monument gekomen. Dat is jammer, want het is toch een teken dat het je interesseert. Zo is het ook met het slavernijmonument. Maar alleen een monument is niet genoeg. Het maken van excuses is ook belangrijk. Dat is misschien een klein gebaar en het maakt het verleden en het kwaad niet goed, maar het is wel een teken van erkenning. Ik denk dat slavernij nog steeds bestaat, alleen in een andere vorm. Ik denk – en dat is heel erg – dat zolang er mensen zijn die macht en geld hebben en dat misbruiken voor zichzelf, of voor hun eigen gemeenschap, discriminatie zal blijven bestaan. Helaas komen veel mensen aan de macht door anderen te onderdrukken of bang te maken. Mensen worden nog altijd uitgebuit. In verschillende landen worden schoonmakers van Filippijnse of Mexicaanse afkomst als slaaf behandeld. Vrouwen in Nederland die achter de ramen worden gestopt, dat is vrouwenslavernij. Het is mensonwaardig, ze worden opgesloten en gedwongen om op bepaalde tijden te werken. Er zijn mensen die als slaaf in hun eigen land wonen. Zij zijn misschien niet lichamelijk gevangen, maar wel psychisch. Ze hebben bijvoorbeeld geen vrijheid van meningsuiting en mogen niet schrijven wat ze denken. Dat speelt in Turkije, daar is een democratie, maar het is eigenlijk een schijndemocratie. Op papier staat alles heel mooi geschreven, maar in de realiteit is het heel anders.
87
Carlos Boldewijn († 2011), geboren uit twee culturen voelt zich een rasechte Amsterdammer. Zijn Nederlands - Surinaamse identiteit heeft hem gevormd tot wie hij nu is: een gepassioneerde gezondheidswerker die zijn ervaringen gebruikt om verslaafden van Surinaamse en Antilliaanse afkomst te helpen. Het slavernijverleden heeft volgens hem direct invloed gehad op zijn eigen leven, hij ziet dit ook terug bij de mensen met wie hij werkt. Een open dialoog, mondelinge overlevering aan jongere generaties en begrip en erkenning door de Nederlandse samenleving, zijn volgens Carlos de manieren om met de pijn van het verleden om te gaan.
H
et slavernijverleden geeft een existentiële pijn die van generatie op generatie wordt overgeleverd. Als we daar niet openlijk over praten, blijft het dooretteren en kunnen we nooit een gezamenlijke nieuwe weg inslaan. Ik heb me nooit een slaaf of afstammeling van een slaaf gevoeld, maar ik ben wel met dat verleden geconfronteerd. Geboren in 1955 in het centrum van Amsterdam, als kind van een Surinaamse vader en een Nederlandse moeder, kwam ik constant met racisme en discriminatie in aanraking. In de volksbuurt waar we woonden werden we geadresseerd als apen, niet als mensen. Mijn moeder werd uitgemaakt voor negerhoer omdat ze kinderen had bij een zwarte man, op school moest ik apart van de witte kindjes op de schoolfoto en klasgenootjes vergeleken me met een drol op een stokje. Deze ervaringen hebben me als klein kind angstig en bang gemaakt. Ze gaven me een gevoel dat ik minder waard was dan de witte meerderheid. Om aan dat gevoel te ontsnappen, ben ik op mijn 15e aan de cocaïne verslaafd geraakt. Na 25 jaar is het me gelukt om af te kicken. Ik heb geleerd mijn jeugd los te laten en meer in balans met mijn zelfbeeld te komen. Ik heb me moeten realiseren dat het superioriteitsdenken van autochtonen over allochtonen quatsch is. Soms vind ik het jammer dat ik dat inzicht pas op latere leeftijd heb verworven. Tegenwoordig denk ik: “Carlos, je bent gewoon hartstikke goed man, geef jezelf een klopje op de schouder want dat verdien je. Je zet je in voor de samenleving, je biedt hulp waar je hulp kunt 88
De recente verharding in de maatschappij haalt oude wonden open. Carlos Boldewijn Interview door Janna Overbeek Bloem & Anika van de Water 89
bieden”. En ja, dat wordt vandaag de dag ook door andere mensen gezien. Ik ben in principe volledig hersteld, ik heb mezelf ter hand genomen. Ga er maar aanstaan, zo’n klus. Dat is niet veel mensen gegeven. Ik heb het volbracht. Als een van de weinigen uit de groep verslaafden van begin jaren zeventig heb ik een manier gevonden om uit die jarenlange verslaving te klauteren. Anderen vroegen me hoe dat is gelukt, en ik heb besloten mijn ervaringen te gebruiken om hen te helpen. In mijn werk met verslaafde Surinamers en Antillianen merk ik dat deze groep op een verschrikkelijke manier aan het afdrijven is en wat voor invloed dat heeft op hun familie. De vaders en moeders, grootouders, kinderen en kleinkinderen van deze verslaafden, zij hebben er allemaal last van. Dat vind ik een trieste zaak. Ik span mij in om daar verandering in te brengen. Het is belangrijk dat de hulpverlening vanuit het perspectief van deze groep leert denken. Identiteit vinden we in Nederland ontzettend belangrijk, daar is zelfs een nationale canon voor opgericht. Maar de identiteit van mensen met een andere cultuur lijkt er niet toe te doen. Ik denk dat het goed is als we onze blik verbreden. Een aantal jaar geleden was ik bij een workshop voor zwarte mannen over traumaverwerking. De bijeenkomst werd geleid door een Amerikaanse psychotherapeute die westerse methodieken combineerde met Sjamanistische technieken. Ik zag hoe dat aansloeg, hoe mensen intuïtief dingen herkenden. Toen de deelnemers naar hun diepste pijn gingen, begonnen ze allemaal in een andere taal te brabbelen, terwijl ze Nederlands waren. De hulpverlening zou daar meer mee moeten doen. Want de klassieke westerse methodieken zijn niet toereikend voor de mensen waar ik mee werk. Ik vind dat je minderheden niet moet uitsluiten. Er zijn nog steeds grote groepen die aan de zijkant staan. Zij weten en begrijpen niet wat hun mogelijkheden hier zijn. Deze mensen moeten bij de samenleving betrokken worden en gestimuleerd in hun mogelijkheden tot ontwikkeling. Dat is niet vandaag of morgen gerealiseerd. Het is een proces waar mensen in zijn gegroeid, en waar ze 90
ook weer uit moeten groeien. Er is al veel veranderd sinds de jaren vijftig, de samenleving heeft in grote mate afstand genomen van de denkwijzen waar ik toen mee in aanraking kwam. Daar moet ik mijn lessen uit trekken. Ik moet ruimte maken voor andersoortige gedachten en me realiseren dat het niet meer is zoals het was. Mijn drie jongste kinderen zitten op school in IJburg. Daar wordt veel meer samengewerkt dan in mijn tijd. Ik werd gezien als de zwartjoekel die nergens mee naar binnen mocht, mijn kinderen horen dat gelukkig niet meer. Mijn oudste dochter van 19 is de beste van de klas. Waarschijnlijk heb ik dus toch iets goed gedaan. Ondanks dat ik veel heb meegemaakt, wist ik mijn kinderen op een dusdanige manier te begeleiden dat ze ervoor gaan in de Nederlandse samenleving. Daar ben ik heel trots op. Er wordt vaak gezegd dat zwarte vaders niet aanwezig zijn voor hun kinderen. Ik heb dat ook met mijn eigen vader meegemaakt, hij was altijd aan het werk en toen ik 8 was, zijn mijn ouders gescheiden. Ik wil niet dezelfde fouten maken, maar je hebt toch de neiging om het zo te doen als de mensen die je voorbeeld zijn geweest. Vandaag de dag heb ik mensen om me heen die me waarschuwen als dat nodig is. Ik loop niet meer in zeven sloten tegelijk en daar ben ik dankbaar voor. Ik kan nu beter accepteren dat het leven en de samenleving zijn zoals ze zijn. Ik zie in dat we als nieuwe Nederlanders zelf ook een bijdrage moeten leveren aan verandering. We moeten samenwerken met de autochtone Nederlanders. Maar de recente verharding in de maatschappij haalt oude wonden open. We proberen al bijna vier eeuwen lang de narigheid van de slavernij te overwinnen en mee te doen in de Nederlandse samenleving, dat maakt het tot een trieste zaak dat ik deze tijden mee moet maken. Het beangstigt me hoe diep het superioriteitsdenken in bepaalde systemen geworteld zit. Door de dialoog over het slavernijverleden te openen kunnen de overheid en de Nederlandse samenleving daar iets aan doen. Het verleden moet zichtbaar worden. Neem nou zo’n instituut als het NiNsee, dat heeft behoorlijk wat kennis in huis, maar de informatie komt niet op de scholen terecht. Door middel van educatie 91
moeten we kinderen duidelijk maken wat er vroeger is gebeurd en dat we dat niet meer zo willen. Als jongeman heb ik altijd ervaren dat de wereld niet van mij was. Nu weet ik wel beter. Ik heb geleerd dat ik recht heb op mijn plek, deze zal ik met hand en tand verdedigen. Dat doet me goed, en dat probeer ik mijn eigen kinderen ook bij te brengen. Zij worden in mijn optiek te weinig tweezijdig voorgelicht. Het is voor mij erg belangrijk geweest om te weten waar ik vandaan kom, dat ik een kind ben van twee culturen. Daar wordt niets over geleerd op de scholen. Maar juist omdat de dreiging er nog steeds is – mensen neigen altijd terug te vallen op oude mechanismen – moet er continu aandacht voor zijn. Wat in het verleden is gebeurd, kan met geen geld gecompenseerd worden. Herstelbetalingen zijn geen oplossing. Wat helpt is om achterstanden samen aan te pakken, zodat de Afro-Nederlandse gemeenschap als geheel naar een hoger niveau wordt getild. De mondelinge overlevering is daarbij belangrijk. Door het vertellen van verhalen kun je het verleden overbrengen en daar lessen uit trekken. Alle mensen van alle culturen kennen en begrijpen verhalen, maar dan moet er wel bereidheid zijn om daarvoor open te staan en naar elkaar te luisteren Als beide kanten met de hakken in het zand gaan staan, dan komen we niet waar we wezen willen. Janna Overbeek Bloem • De eerste keer dat ik in aanraking kwam met het slavernijverleden was na de middelbare school. Ik ging op reis door West-Afrika waarbij Cape Coast en Elmina niet werden overgeslagen. Ik weet nog dat het me raakte, helemaal toen een Afro-Amerikaan, op de vraag waar we (de enige twee blanken in de groep) vandaan kwamen spottend riep “Welcome back!”. Het was een grapje, maar even was ik me bewust van het gewicht dat een verleden kan hebben. Toen was ik er nog niet echt mee bezig dat er in Nederland mensen zijn die dit constant ervaren. Tijdens de bachelor heb ik les gehad over de VOC en een monografie analyse gemaakt van De Nederlandse slavenhandel van Piet Emmer. Enige theoretische kennis had ik dus wel: onmenselijke toestanden, een leeggeroofd continent, Afro-Amerikanen die naar het lijkt een eeuwige sociaalmaatschappelijke achterstand hebben opgelopen etc. Ik heb er echter weinig bij stilgestaan hoe dit verleden altijd heeft doorgewerkt in Nederland. 92
Kerken zijn heel erg van het verbinden. Dat wordt tegen woordig als soft gezien, maar ik ben er trots op om tot de linkse kerk te behoren. Interview met Julia van Rijn Door Sara Tilstra
I
k ben predikant geweest in Abcoude en in Rijswijk, maar Amsterdam is altijd blijven trekken. In mijn studententijd woonde ik in Amsterdam Oost en deed ik vrijwilligerswerk bij de Muiderkerk. Toen daar vijftien jaar later een vacature vrijkwam, was dat eerst een raar idee. Ik vroeg me af of ik wel terug moest gaan naar een plek waar ik al eerder had gewerkt, maar ik heb toch gesolliciteerd. Nou ja, toen ben ik aan mijn tweede leven in de Muiderkerk begonnen. Het is een leuke, leergierige gemeente. De mensen willen op zondag een goed verhaal horen, ze houden wel van een stevige preek. We zijn redelijk open, en het is niet gauw te dol. Ik vind dat deze gemeente veel gevoel voor humor heeft. We hebben een groot hart, er is plek voor veel mensen. De gemeente heeft twee speerpunten: het samen vieren met veel muziek, een koor, instrumentale muziek, musicals, en we zijn erg betrokken bij de buurt. De kerstnachtdienst heeft veel Surinaamse invloeden, er is een Surinaams koor en we zingen kerkliederen in het Sranan. Een aantal jaar geleden heb ik een Surinaamse bijbel gekocht en voorgesteld om de lezing in het Surinaams te houden. Een van de Surinaamse vrouwen haar mond viel open, ze zei: “mag dat dan?” Zij was gewend dat de taal van de Bijbel Nederlands was, in Suriname mocht ze 93
Julia van Rijn studeerde theologie in Amsterdam en is al bijna tien jaar dominee in de Muiderkerk in Amsterdam Oost. De kerk staat middenin de buurt en besteedt regelmatig aandacht aan actuele kwesties, waaronder het slavernijverleden.
94
niet uit een Surinaamse bijbel lezen. Dat was een moment dat ik me bewust werd van de onderdrukkingsmechanismen. Dat zat ook gewoon in de taal; de taal van de onderdrukker, was de taal van God. Ik merk dat het onderwerp nog steeds speelt. Veel Surinamers zijn heel bewust bezig met wat dat verleden met hun gezinnen doet, hoe het komt dat gezinnen vaak gebroken zijn. Het wordt niet gebruikt als excuus, maar het helpt om zaken te duiden en verder te komen in het leven. Er is ook een groep die herstelbetalingen wil, aan de ene kant denk ik daar kun je het best eens over hebben, maar bij die groep herken ik wel meer de slachtofferrol. Ik moet zeggen dat dat in mijn gemeente heel weinig aanwezig is. De zondag voorafgaand aan 1 juli organiseren we ieder jaar een buurtherdenking van het slavernijverleden. Vanaf het Kastanje plein lopen we achter een muziekband aan naar het monument in het Oosterpark. Daar houden mijn katholieke collega en ik een korte toespraak, we spreken een gebed uit en steken een kaars aan. Op de dag van de herdenking zelf, is er een dienst in de Muiderkerk. Surinamers zijn over het algemeen heel gelovig en duiden hetgeen wat er gebeurd ook in geloofstermen. Als je op zo’n dag bij elkaar komt om te zingen, te bidden, en stil te staan bij een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst, dan is dat heel mooi. Tijdens de allereerste 1-juliviering, in 2002, heeft een van de voorgangers een indrukwekkende schuldbelijdenis uitgesproken. Ik merk dat ik weer kippenvel krijg. Mensen waren in tranen en dankbaar dat een witte voorganger daar ging staan en zei: “We belijden namens ons voorgeslacht dat wij dat fout hebben gedaan en dat het niet had mogen gebeuren. Het is in Gods ogen niet goed dat mensen elkaar op die manier behandelen.” Het is niet iets dat je ieder jaar kan doen op die manier, maar die eerste keer heeft het een verpletterende indruk gemaakt. De eerste keer dat we als gemeente aan de slavernijherdenking meededen, hebben we ook gesproken over de erfenis van witte Nederlanders. Velen van ons zijn daar helemaal niet zo bewust van en zeggen: “Ik heb nooit een Surinamer onderdrukt.” Nee, dat is misschien niet zo, maar het zit wel in onze gedeelde geschiedenis. Het is natuurlijk relatief, mijn overgrootvader was een fabrieksarbeider en die had het ook niet 95
breed, maar het is toch wel zo dat mijn witte geschiedenis er over het algemeen een is van de onderdrukkers. Ik denk dat je door een bewuste omgang met het slavernijverleden bepaalde mechanismen van onderdrukking of superioriteit op het spoor kunt komen, en dat het goed is om je daar bewust van te zijn. De manier waarop het er op dit moment in onze samenleving aan toegaat, met die ontzettende nadruk op de eigenheid van Nederland, en de Nederlandse identiteit, ja, dan wordt het mij wel eens bang te moede. Waarom kunnen we niet gewoon in vrede met elkaar leven en elkaar respecteren zoals we zijn! Die eenheidsmal waar we nu bijna allemaal ingeperst worden, dat iedereen zich moet aanpassen aan dé Nederlander, dan denk ik waar gaat dit over? Voor je het weet, is het toch weer van: de westerse cultuur is superieur, of het christendom is superieur. Dat heeft heel gevaarlijke kanten, maar het is al bijna salonfähig om dat te zeggen. Ik was hier predikant toen Theo van Gogh om de hoek werd vermoord. Dat heeft een enorme impact gehad. De dag na de moord was er een grote bijeenkomst in de Alkabir moskee, waar ik namens de kerken in Oost een zegje heb gedaan. Mijn boodschap was dat je de daad van één Marokkaan niet de hele gemeenschap kunt aanrekenen. Sindsdien is er regelmatig overleg tussen de kerken en de moskeeën in de buurt, zodat we elkaar weten te vinden op momenten dat het nodig is. Tijdens de Ramadan zijn er gezamenlijke maaltijden, rond kerst organiseren de kerken meestal iets. We organiseren buurtwandelingen en hebben ook wel eens een Bijbel en Korangroep gehad. Dat was niet makkelijk, maar wel bijzonder. Een van de meest indrukwekkende avonden die ik hier heb meegemaakt was de bijeenkomst ‘Pek en Veren’. Een aantal jaar geleden was hier een rel met een aantal filiaalhouders van een supermarkt die een verslaafde man op zijn neus hadden geslagen omdat die iets gestolen zou hebben. Een van de filiaalhouders had daarvoor een boete gekregen die door prins Bernhard is betaald. Dat incident werd erg gepolitiseerd, zo van “hardwerkende Nederlanders mogen niet eens een tik uitdelen”. Wij hebben toen de filiaal96
houders gevraagd om naar de kerk te komen en nodigden ook de buurtregisseur en de verslaafdenpastor uit. Het was in het voorjaar. Die jongens van de supermarkt kwamen binnen met vier dikke ordners onder hun arm, en zeiden: “Kijk, dit zijn de aangiften van winkeldiefstal van de eerste vier maanden van dit jaar.” Het was dus geen incident. Er waren behoorlijk wat mensen op de bijeenkomst afgekomen en iedereen was stil. Die jongens hebben hun verhaal gedaan en verteld dat ze helemaal gék worden van de daklozen uit het Oosterpark, dat ze een peperduur camerasysteem hebben, dat een betaalde kracht voortdurend die camerabeelden bekijkt, dat mensen die betrapt worden op winkeldiefstal meteen als de politie arriveert, beginnen te roepen dat ze zijn geslagen. Dat maakt het nog steeds niet goed om te meppen en het recht in eigen hand te nemen, maar je denkt wel van “jemig, je zult je daar dag in, dag uit toe moeten verhouden”. Ook de buurtregisseur en de verslaafdenpastor vertelden hun verhaal. Zij vinden het schoonvegen van de wijken echt een drama voor de verslaafden. Het helpt niet, de groep verplaatst zich naar een andere buurt, wordt opgejaagd en gemarginaliseerd. Dat komt de hulpverlening niet ten goede. Mensen spraken en luisterden naar elkaar en dat is precies wat wij zoeken: verbinding. Niemand vergeet het verhaal van die jongens van de supermarkt, en zij hebben ook eens gehoord hoe de verslaafdenpastor en buurtregisseur het allemaal beleven. Dat vind ik nog steeds een heel geslaagd voorbeeld van het leggen van verbindingen in een wijk. Ik noem de kerk altijd een oefenplaats voor het omgaan met elkaar. De kerk is verre van volmaakt, want als je naar het slavernijverleden kijkt heeft ook de kerk niet altijd aan de goede kant gestaan. Niettemin denk ik dat veel kerken in Amsterdam verbindingen willen leggen, waar juist de samenleving mensen uit elkaar drijft. Dat wordt tegenwoordig als soft beschouwd, maar ik ben er trots op om tot de linkse kerk te behoren. Mensen zijn aan elkaar gegeven om met elkaar te leven. Dat is niet altijd een onverdeeld genoegen, maar het is wel de opdracht. En het is uiteindelijk veel heilzamer voor de samenleving als je verbindingen zoekt in plaats van scheiding of verbreking van banden. 97
Dansen op Bob Marley. Interview met Elias Simonse Door Aby Grupstra en Sieger Verhart Elias Simonse (1987) is een wereldburger, die zo’n beetje overal ter wereld opgroeide, onder andere in Kenia. De moeder van Elias is van Surinaamse afkomst, maar in Amsterdam geboren. Zijn vader is een Zeeuw die woont in Kenia. Elias ziet zichzelf in de eerste plaats als Nederlander. Op de vraag wat hij vindt van het feit dat hij afstamt van een Surinaamse en een Zeeuw, verschijnt er een glimlach op zijn gezicht: “Het is eigenlijk alleen maar iets moois, dat zoiets weer kan. Een goed teken van vooruitgang.”
I
k kan me niet herinneren dat we het op mijn middelbare school uitgebreid over slavernij hebben gehad. Wel over de Gouden Eeuw. Als je kijkt in een geschiedenisschoolboek, dan zal de Gouden Eeuw domineren, en de slavernij maar kort belicht worden. Het hele probleem is dat onze geschiedenis één verhaal is waarin geen of weinig ruimte is voor andere, alternatieve verhalen. Dan heb ik het niet alleen over de slavernij. Veel verhalen zijn door het kolonialisme vergeten of actief uitgewist. Maar die geschiedenissen bestaan, die zijn er nog steeds. Ze zijn niet verloren gegaan, ze worden nog altijd ergens van mond tot mond overgebracht. Maar ze zijn niet opgeschreven, en worden dus niet verteld in de les. Wij leren daardoor allemaal hetzelfde. Waar je ook woont, in Afrika of ergens in Denemarken, overal ter wereld leren we de westerse geschiedenis. Er is daardoor ook geen plaats voor een ander verhaal. Dit is terug te zien in de Nederlandse tijdgeest. Als je kijkt hoe Balkenende sprak van “we moeten terug naar de VOCmentaliteit”, dan betekent dat niet dat hij terug wil naar slavernij. Voor hem staat de VOC-mentaliteit gelijk aan de Gouden Eeuw en niet aan een tijd van verschrikkelijke oppressie. Diè verhalen kennen we niet. Een oplossing is om slavernij een plek te geven, is om het meer ruimte in de geschiedenisboeken te geven, want het 98
99
onderwerp staat er niet of nauwelijks in. Als dat in de derde klas of de vierde klas van de middelbare school gebeurt, kan er wel echt iets veranderen, denk ik. Ik studeer sociologie aan de Roosevelt Academy in Middelburg, in Zeeland. Back to the roots van de slavernij dus. Ik heb me daar sterk gefocust op de vraag hoe deze westerse wereld in elkaar zit. Hoe de westerse wereld heeft veroorzaakt dat de rest van de wereld nu in een afhankelijke situatie verkeert. De slavernij zie ik als een onderdeel van dit gigantische westerse project. Het begrip ‘kolonialiteit’ speelt daar een grote rol in. Ik spreek dus niet van kolonialisme, want kolonialisme gaat over een tijdperk, het eigen maken van een stuk land en de mensen die daar wonen en leven. Kolonialiteit gaat een stuk verder. Dat is het hele systeem achter het kolonialisme. We zien het niet, maar het speelt door in ons dagelijks leven. Voor de Nederlander toen, in de Gouden Eeuw, gold dat ook. Ze wisten dat er slavernij bestond, maar ze wisten niet hoe dat ging, dat die slaven aan land werden gebracht, dat ze aan elkaar werden vastgebonden, dat het sterftecijfer zo hoog was. Toen al was slavernij een gesluierd fenomeen, zodat je kon consumeren zonder dat je een schuldgevoel kreeg. Nu is het de exploitatie van arbeid in andere landen, die wij niet echt zien. Wij zien alleen het product, niet de arbeid die daar achter schuilt. Weet je wat mij zo opviel? Dat voordat ik aan m’n studie begon, ik zo weinig wist over mijn eigen, of liever gezegd mijn moeders verleden. Ik heb me altijd geïdentificeerd als Nederlander. Mijn moeder trouwens ook. Zij is op de boot verwekt, ze is echt een Surinaamse, maar toch ook een echte Nederlandse. Dat zie je bij veel Surinamers in Nederland, dat ze echt Nederlander zijn. Ik denk dat zij in zekere zin een identiteitscrisis hebben. Ze missen een echte identiteit, omdat die is weggenomen tijdens de slavernij. Er was toen geen identiteit. Het is heel normaal dat een Chinees Sjou-pang heet, of een Arabier Mohammed. Maar als een neger Willem heet, dan is dat ook heel normaal. Tot je je realiseert dat hij ook een Afrikaanse naam had kunnen hebben, zoiets als Umduba, of weet ik veel wat. Dan opeens is die westerse naam heel gek. Dus 100
die naam alleen al, alleen die toont al aan dat de identiteit verloren is gegaan. Dat die actief is uitgewist tijdens de slavernij. Ik heb een zomercursus gevolgd die over slavernij ging. In twee weken tijd. Dat was kort, maar het was een interessante cursus. Daarna ben ik voor de eerste keer in m’n leven naar Suriname gegaan en toen begon het wel een beetje te leven. Van ja oké, dit zijn de plantages, en hier heeft mijn grootvader gewoond. En zijn vader was een slaaf. Toen dacht ik echt van ja, het is echt van mij nu, het maakt deel uit van mijn geschiedenis. Zonder die cursus had ik er heel anders naar gekeken. Mijn vader is een Zeeuw van geboorte. Middelburg is gebouwd op de slavernij. Al die gebouwen, al die grote gebouwen die daar staan, die zijn daarvan gefinancierd. In het archief heb je nog registers van alle slaven die toen zijn gekocht en verkocht. En daarin zie je heel duidelijk: slaaf 1 heeft zoveel gekost. Dus bijvoorbeeld twee hoorntjes buskruit, twee pistolen, of weet ik veel wat. En dat is dan in florijnen vertaald. En dat gaat zo door, met slaaf 2, slaaf 3 enzovoorts. Dat is per boot allemaal gearchiveerd, heel netjes allemaal. Maar of dat mijn visie op Middelburg heeft veranderd? Het heeft me misschien een beetje bewust gemaakt van de monumenten die daar staan. Maar nee, verder niet echt, het is toch gewoon een stad en ik kan niemand nu nog schuldig verklaren. Ik hou me niet heel erg bezig met herstelbetaling. Ik wil niet betaald krijgen, ik voel me geen slachtoffer meer. Maar er zijn veel mensen die zich dat wel voelen. Maar het idee dat je dat door betalingen kan veranderen… Leed vertalen in geld, dan blijf je in hetzelfde economische systeem hangen, van: “Nou oké, mijn leed kost zoveel. Als je dit en dit betaalt is mijn leed verdwenen.” Zo gaat dat helemaal niet. Want die Surinamers zullen altijd dezelfde positie blijven houden. Ze zullen altijd blijven worstelen met hun identiteitsloosheid. Dat is niet iets wat met geld kan worden opgelost.
101
We hebben nu een paar monumenten in Nederland, maar de manier waarop die zijn neergezet vind ik niet kunnen. Het monument in het Oosterpark, hoe dat daar is neergezet, hoe dat is onthuld… Er waren een paar ambtenaren en genodigden, terwijl de Surinaamse gemeenschap buiten de hekken stond! Het was niet hun onthulling, het was niet hun herdenking, het was meer een officieel ding. Zo van, er staat een monument, en jongens klaar is kees. En daarna mochten de Surinamers een beetje op Bob Marley gaan dansen. Herdenkingen zijn voor mij belangrijk, maar ze moeten iets betekenen en van iedereen zijn, niet alleen van de Surinamers. Dus niet alleen je eigen leed herdenken, maar een periode in de geschiedenis die nooit meer mag terugkeren. Het moet die periode een plek geven, iets creëren waarover gepraat kan worden, waar frustraties geuit kunnen worden, waar gedebatteerd kan worden. Dankzij een boekje als dit wordt je stem herkend of gehoord door andere mensen. En dat is wat er moet gebeuren. Er moet een dialoog ontstaan, een dialoog waarin verschillende verhalen samenkomen en samen kunnen bestaan. Zonder dialoog komen we nergens.
Aby Grupstra • Het maken van dit boek was voor mij een verfrissende ervaring met de publiekshistorische praktijk. Nooit eerder had ik op deze manier onderzoek gedaan, het beviel goed. Het onderzoeken door middel van persoonlijk contact met mensen sprak me zeer aan. Ik denk dat het voor historici ontzettend belangrijk is om te leren luisteren naar de verhalen en visies van allerlei mensen. Geschiedenis is immers niets anders dan verschillende interpretaties van gebeurtenissen. Dat komt door een project als dit goed naar voren.
102
We moeten onze eigen boontjes doppen. Quito Nicolaas Interview door Janna Overbeek Bloem & Anika van de Water Quito Nicolaas is schrijver, zijn boeken worden vooral gelezen in Arubaans - Nederlandse kringen. In zijn laatste roman Verborgen leegte stelt de jonge vrouwelijke hoofdpersoon zich de vraag waarom haar landgenoten niet harder werken om een bepaald doel te bereiken. Het personage is evenals als Quito Nicolaas op jonge leeftijd van Aruba naar Nederland gekomen en maakte net als hij deel uit van de Caribische immigrantengemeenschap op Aruba. Volgens Quito Nicolaas is iedereen verantwoordelijk voor zijn eigen geluk en succes. Dit liberale standpunt geldt ook voor nazaten van slaven: zij moeten gegeven kansen benutten en vooral niet blijven hangen in het verleden.
I
n 1974 kwam ik vanuit Aruba naar Nederland. Nadat ik in Apeldoorn de middelbare school had afgemaakt heb ik een opleiding tot cultureel werker gevolgd. Vervolgens heb ik aan de Universiteit van Amsterdam politicologie gestudeerd. Toen ik daarmee klaar was, vond ik het een beetje magertjes en besloot ik rechten te studeren. In de jaren tachtig ben ik teruggegaan naar Aruba. Ik heb gewerkt als overheidsadviseur op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg en ik was actief in de vakbeweging voor ambtenaren. Ik heb geleerd dat als ik iets wilde bereiken, ik keihard moest werken. Nu werk ik gemiddeld 12 uur per dag, ook in het weekend. Ik ben in 1955 geboren in een migrantenwijk in San Nicolaas. In die wijk woonden veel mensen die vanuit andere delen van het Caribische gebied naar Aruba waren geëmigreerd. Mijn vader was manager op de luchthaven, hij was vertegenwoordiger van de KLM. Ons gezin vervulde een belangrijke sociale functie. Migranten kwamen bij ons thuis voor een gesprek met mijn vader, op die manier hoopten ze aan een baan te komen. Twee van mijn broers hadden het tot hoofd politiecommissaris geschopt en 103
Litteken Als ik in de spiegel kijk: dan zie ik onze voorouders, de wortels van ons bestaan, die ooit in een ander continent, als een zaad ontkiemden. Zonder enig medelijden, als vee op elkaar gestapeld, aan hals en voeten vastgeketend, naar een andere wereld verbannen, die mijn heden bewolkt. Nooit heb ik ze gekend, na die nachtelijke verdwijning, om de ochtendziel te ontmoeten, op een plek waar Boni en Tula, hun verbeelding zagen verdampen. Hun stem, hun geweten, hebben mij nooit verlaten. Ontdaan van mijn zijn, werd mij een leven opgedragen, dat geen ogen kon verdragen. Zij die de keus niet ontbraken, geloofden in een mythe. Maar m’n huid schreeuwt om een naam, die van respect en erkenning, om het einde in zicht te krijgen, overal waar dit een litteken draagt, dat in ons midden ligt begraven. © Quito Nicolaas (Uit de bundel Gerede Twijfels, 2002)
104
een andere broer werd luchthavenmeester. Doordat mijn broers en ik in Nederland hadden gestudeerd en hoogopgeleid aan het werk gingen, werd er anders naar ons gekeken. Mensen vonden dat we het hadden gemaakt. En zo was het ook, denk ik. Van het slavernijverleden wist ik niet meer dan wat ik uit de schoolboekjes leerde. Zowel in Nederland als op Aruba stelde dat niet veel voor. Ook vanuit mijn familie kreeg ik er weinig over mee. Er werd niet over gesproken, ook omdat mijn ouders geen enkele relatie tot dat verleden hebben, zij stammen niet af van slaven. Pas toen ik in de jaren zeventig naar Nederland kwam, schafte ik literatuur aan over het onderwerp. Ik was vrij, er was geen druk van mijn ouders en ik kon zelf mijn tijd invullen. En die vulde ik in met lezen natuurlijk. Ik was een jaar of achttien, het was voor mij het begin van een nieuwe levensfase, een periode van bewustwording. In die jaren verscheen veel materiaal over de Antillen. Tal van onderwerpen werden aangesneden, ook het slavernijverleden. Tegenwoordig zijn meer mensen zich bewust van dat verleden. Sommigen spreken zelfs van een trauma. Daar heb ik moeite mee. Natuurlijk is het belangrijk om te beseffen wat er indertijd is gebeurd en welke betekenis dit heeft gehad. Maar om er nu nog een issue van te maken en je af te zetten tegen de maatschappij, nee, daar geloof ik niet in. Ik vind het zonde van mijn tijd om naar mensen te luisteren die hun situatie verklaren door naar het slavernijverleden terug te grijpen, terwijl ze deze periode bij lange na niet hebben meegemaakt. Uiteraard bestaat er discriminatie, racisme en zijn er genoeg andere uitsluitingsmechanismen in een maatschappij, maar daar moet je je levensdoel en carrière niet van laten afhangen. Ik vind wel dat er nog veel moet gebeuren op het gebied van kennis over het slavernijverleden. Het is onderdeel van ons gemeenschappelijk verleden en dat betekent dat er aandacht voor moet zijn. Het slavernijverleden van Nederland moet een plek krijgen in de totale geschiedenis van het land. Dat betekent evenwel dat wij, de Surinamers en Antillianen, dat moeten kunnen dragen. De 105
zwarte gemeenschappen in Nederland kunnen allerlei voorzieningen claimen, maar dan moeten we daar wel op voorbereid zijn. En wat zie je dan? Wat is de keiharde realiteit? Dat onze groepen nog steeds een vrij zwakke positie innemen in de samenleving als je kijkt naar opleidingsniveau en inkomen. Deze achterstand is niet – zoals sommigen denken – een direct gevolg van het slavernijverleden, maar komt door de welzijnsgedachte in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Vanuit de overheid werd gedacht dat migranten bij elkaar moesten komen om te klaverjassen en domino te spelen. Dat is zonde. Vanaf dat moment is een generatie gekweekt die bestemd was voor de prullenbak. De overheid heeft nagelaten om mensen te leren integreren in de Nederlandse maatschappij en hen hier wegwijs te maken. Als dat wel was gedaan, weet ik zeker dat in dit geval de Antillianen er beter voor hadden gestaan. Dan was er minder uitval geweest in het onderwijs en waren minder Antilliaanse jongeren in de criminaliteit beland. De overheid heeft dus een taak. Maar het is en blijft ook de eigen verantwoordelijkheid van de migrantengroepen. We hebben in het verleden tal van voorzieningen in het leven geroepen, maar die draaiden binnen de kortste keren uit op een fiasco, omdat de groeperingen niet in staat waren ze draaiende te houden. Er is genoeg geld over de balk gesmeten voor projecten, maar eigenlijk is er niks bereikt. Het subsidiebeleid is er altijd op gericht geweest om tijdelijk de acute noden te lenigen, waarbij de grootste migrantengroeperingen als een politieke factor van betekenis bij de lokale verkiezingen golden. Resultaat is dat de Arubaanse groep bijvoorbeeld, niet in aanmerking kwam voor subsidie en dat de bedragen die voor de Antilliaanse gemeenschap beschikbaar werden gesteld, ontoereikend bleken te zijn om fatsoenlijk beleid te formuleren. Er bestaat een kloof tussen bepaalde bevolkingsgroepen in de maatschappij: autochtone en allochtone groepen botsen. Dat is wel een erfenis van het slavernijverleden. Ik denk dat het belangrijk is om de kennis over het verleden te vergroten. Dat kan door middel van het onderwijs, maar ook televisieseries zijn een goede 106
manier om de geschiedenis van Nederland aan een groot publiek te laten zien. Ik verbeeld me echter niets, volgens mij kijken immigrantengroepen er niet naar, het is een ver-van-hun-bed-show. Het zou eigenlijk zo ver moeten komen dat zij wel kijken, puur uit interesse voor het verleden. Witte Nederlanders moeten op hun beurt belangstelling kweken voor het slavernijverleden. Op die manier kunnen mensen meer begrip voor elkaar krijgen. Ook met mijn roman hoop ik te bereiken dat Antillianen en autochtone Nederlanders nader tot elkaar komen. In de Nederlandse en Antilliaanse literatuur verschijnen maar weinig historische romans waarin het slavernijverleden een thema is. Dat is jammer. Ik vind dat er best meer over het onderwerp geschreven mag worden. Maar als je erover schrijft, dan moet je het historisch onderbouwen en niet gaan schreeuwen en bekritiseren. Dan wordt vooral het negatieve benadrukt en daarmee wordt de literatuur niet verrijkt. Ik vind het belangrijk dat mensen meer weten over het slavernijverleden. Maar zij moeten niet constant in dat verleden leven en er naar terug grijpen. Dat heeft geen zin, we moeten ons richten op de toekomst. In 2002 werd het slavernijmonument in het Oosterpark onthuld, ik mocht daar mijn gedicht ‘Litteken’ voordragen. Het betekende mijn doorbraak in Nederland. Zelf herdenk ik de afschaffing van de slavernij niet. Ik ben er niet zo mee bezig, maar leef wel mee. Er moeten aanknopingspunten zijn, wil je spreken van een bewuste beleving van die dag en die heb ik niet. Op Aruba hebben we geen slavernijverleden met zulke excessen gekend als in Suriname en op Curaçao. Dit verklaart mijn geringe betrokkenheid, ook al ben ik afkomstig uit de Caribische regio waar de economie draaide op het plantagesysteem. Iedereen herdenkt zo’n dag op een eigen manier. De een schrijft er iets over, een ander neemt deel aan een manifestatie en bij een derde ontbreekt het besef – zowel onder autochtonen als allochtonen – van het bestaan van zo’n memorabele dag. Ik vind dat er meer onderzoek naar het slavernijverleden verricht moet worden, het wordt langzamerhand tijd dat er meer duidelijk107
heid over komt. Daarom ben ik blij met het NiNsee. Maar wat is de werkelijkheid? In de media hebben we een aantal migrantenpresentatoren, in de soapseries een enkele zwarte acteur en in de theaterwereld een druppel acteurs en actrices uit de kolonies. We hebben het Anton de Komplein, het standbeeld Mama Baranka ter nagedachtenis aan Kerwin Duinmeijer en nog wat plekken, dat is eigenlijk bijzonder weinig. Dan heb je dus weer die twee kanten: voorzieningen moeten geschapen worden door de overheid, maar het initiatief moet uit de eigen gemeenschap komen. En dat laatste ontbreekt heel vaak. De zwarte gemeenschap moet zelf kansen creëren en verantwoordelijkheid dragen, in plaats van terug te vallen op het verleden. We moeten het lef hebben om te zeggen: nu gaan we onze eigen boontjes doppen.
Anika van de Water • Ik denk dat het goed is om de dialoog in beweging te houden en zichtbaarder te maken. Ik heb er persoonlijk in ieder geval veel van geleerd. Dit project heeft weer mijn interesse gewekt voor de manier waarop mensen geschiedenis beleven en verwerken in hun eigen ervaringen en herinneringen, ik vind dat een fascinerend iets.
108
Die slavernij is zo lang nog niet geleden. Interview met Emma Veenstra Door Sara Polak
I
k heb mijn kinderen niet opgevoed met het idee dat ze gediscrimineerd worden, maar juist met het idee dat dat het laatste is waar je aan moet denken. Maar het gebeurt wel. Het zijn heel kleine dingen want officieel bestaat discriminatie bijna niet in Nederland, het gaat heel subtiel. In hun puberteit speelden mijn kinderen veel buiten met vrienden, dan hingen ze rond om de school hier, en dan kwam er politie langs en moesten ze weg. Dan werd altijd de naam van de donkere jongetjes gevraagd. Als je tien keer bent weggestuurd, dan behoor je tot de harde kern van de jeugd. Dus zodra er iets aan de hand is, is zo’n kind ook een potentiële verdachte. Mijn kind is regelmatig opgepakt om niks. Dan ging ik hem ophalen. Kwam er een agent met mijn zoon door de gang aangelopen, en die liep mij straal voorbij. Ze kunnen zich niet voorstellen dat een blanke vrouw een donker allochtoon uitziend kind kan krijgen – in deze tijd, in Amsterdam Zuidoost. Toen de oudste werd geboren woonde ik in Zwanenburg. Ik reed met hem in zo’n buggy, zegt een mevrouw: “Oh, wat een schatje! Waar komt die vandaan?” Ik zei: “uit mijn buik.” – “Oh, sorry!” Ik moest er destijds vreselijk om lachen – ze ging er klakkeloos vanuit dat het een geadopteerd kind was. Het gaat eigenlijk om dingen waar mensen zich niet eens bewust van zijn. Gloria Wekker, een Surinaamse antropologe heeft eens gezegd in een interview over discriminatie in Nederland: “Nederlanders hebben onbewust het vanzelfsprekende gevoel dat de beste banen voor hen zijn. Ze gaan er gewoon vanuit, ze staan er niet bij stil.”
109
Emma Veenstra woont in Amsterdam Zuidoost en is actief als vrijwilligster bij de Dialoog. Ze leidt dialogen en heeft daardoor veel gesprekken gevoerd met nazaten over de erfenis van het Nederlandse slavernijverleden. Daarnaast heeft ze twee zoons van een Surinaamse man.
110
De vader van mijn kinderen was een échte Surinaamse man, als je dat mag generaliseren. Ik had geen idee wat hij allemaal uitspookte, dat heb ik pas later gemerkt. Hij had twee werelden, de echte wereld en de wereld die hij fantaseerde – een dubbelleven. Ik was heel naïef en jong en ik ben denk ik, altijd met wishful thinking bezig geweest. Pas later heb ik begrepen dat ik nog niet toe was aan het zien van de realiteit. Dat heeft me denk ik achteraf ook gered. Het was uiteindelijk mijn keus om uit elkaar te gaan. Daar heb ik nooit spijt van gehad – het was een opluchting. Maar ik heb hem gesmeekt zijn kinderen te blijven zien. Nigel, de jongste, was pas twee weken oud toen hij wegging. We hebben hem nooit meer teruggezien. Ik begreep het niet want hij was dol op kinderen en dol op Kayo, de oudste. Ik denk dat hij gewoon niet kon verkroppen dat die relatie met mij stukging, en dat dat zijn ego zo gekwetst heeft dat hij de relatie met de kinderen ook niet meer aankon. Ik heb bewust nooit geroddeld over hem, ook niet tegen de kinderen. Ik dacht altijd: er komt een dag dat ze hem zelf ontmoeten en dan moeten zij voor zichzelf uitmaken wat ze van hem vinden. Maar hij is jong overleden. Ik denk regelmatig: wat heeft die man een boel gemist. Twee van zulke fantastische kinderen. Ik heb daardoor eigenlijk zonder het doelbewust te willen, de rol van een Creoolse Surinaamse moeder gekregen. Ik heb het allemaal alleen gered, zonder alimentatie. Achteraf bekeken snap ik ook niet hoe ik het heb gedaan, maar het is het helemaal waard geweest. Mijn kinderen hebben altijd op een centrale plaats gestaan, hoewel ik ook in mijn werk ambitieus was. Nu waarderen ze het en heb ik een fijne relatie met ze. Wat ik bitter vind, is dat de Tweede Wereldoorlog nu al meer dan 60 jaar wordt herdacht. De oorlog was natuurlijk heel erg, maar die heeft vijf jaar geduurd en de slavernij bijna 300 jaar. Dus generaties lang, van vader op zoon, moeder en kind, in slavernij geboren, zonder enig perspectief op verbetering. Ik denk dat dit de CreoolsSurinaamse cultuur heel sterk heeft bepaald. Bijvoorbeeld ook het 111
gedrag van mannen. Een Surinaamse cabaretière, Jetty Mathurin, zei ooit chargerend: “Het zijn dékhengsten!”, maar het zijn volgens mij dingen die verklaarbaar zijn uit het verleden. Als je vrouw kan worden verkocht of verkracht door de baas, als je kinderen kunnen worden doorverkocht, of je wordt zelf verhandeld, dan heb je geen enkele veilige basis. Een ander beschikt over jou, mentaal en fysiek. Ik kan me voorstellen dat je je dan indekt, dat je het niet alleen bij die ene houdt, want als die wegvalt, valt alles weg. In de slavernij werden gezinnen versplinterd, dus een echt gezinsleven hebben de mensen in die tijd niet gekend. De vader van mijn kinderen kende ook zijn vader niet. Zijn moeder heeft één keer op straat naar een man gewezen en zei: “dat is je vader”. Het kost gewoon generaties om daar vanaf te komen. Die slavernij is zo lang nog niet geleden. Een paar generaties. Je bent een onderdeel van een groter geheel. Je hebt niet alles te bepalen. Ik denk dat cultuur, je geschiedenis, in dat opzicht een enorme impact heeft. Een opmerking van een Surinaamse vrouw zette me aan het denken. Zij had van haar moeder geleerd: de blanken hebben je ziel. Als je zo 300 jaar lang, van generatie op generatie, zelf niets in te brengen hebt omdat je weet dat jouw eigenaar beschikt en beslist, dat heeft natuurlijk emotioneel en gevoelsmatig een enorme invloed op je. Tijdens een socratische dialoog waarbij ik gespreksleider was zei een Surinaamse waarmee ik aan een tafel zat: “Ik vind het zo erg dat de overheid zegt dat de integratie mislukt is. Ben ik mislukt?” Iemand anders zei: “Hoezo integreren, ik wil helemaal niet integreren, ik respecteer de wetten, dus waarom zou ik moeten integreren?” Dat was voor mij een eyeopener, want ja, zou ik zelf mijn afkomst verloochenen als ik mij ergens anders had gevestigd? Zolang ik de wetten respecteer… Toen hij merkte dat ik het met hem eens was, ontstond er ineens verbroedering. Het ijs brak, zo geweldig! In het begin zei dezelfde man: “Waarom moet zij, een blanke, nu weer de voorzitter zijn?” Toen legde ik eerst nog heel pragmatisch uit dat ik was ingegaan op een uitnodiging wie wilde 112
voorzitten. Hij reageerde: “Wij hebben geen uitnodiging gehad!” Ik zit niet op mijn ponteneur – ik hoef niet speciaal voorzitter te zijn, dus ik gaf de instructies die ik had gekregen aan hem. Ik dacht als hij dat wil, heb ik geen probleem. Ik ben zelf ook vaak deelnemer in plaats van gespreksleider. Dat was misschien al een daad waardoor hij zich erkend voelde. Uiteindelijk hoefde hij geen voorzitter te zijn, hij zei “laat maar zitten” en aan het eind van de avond zei hij dat ik de beste voorzitter was. Toen voelde ik me door hem erkend. Dat erkennende zit echt in de socratische dialogen; de methode van doorvragen, luisteren, niet in discussie treden. Het is een mooie manier om over de pijn van het slavernijverleden te praten. Verhalen vertellen kan tot verbinding en begrip leiden omdat andere mensen het dan ook kunnen herkennen. Nelson Mandela deed dat ook: hij bracht slachtoffers en daders bij elkaar. Dan kunnen slachtoffers hun verhaal doen. Dat leidt tot vergeving en verbroedering. Het slachtoffer voelt zich erkend in zijn verhaal en verdriet en dat heelt. Soms hoef je ook de daadwerkelijke dader niet te spreken. Als er een persoon is die de dader representeert, dan kan iemand zijn pijn kwijt. Over het slavernijverleden kan je ook niet meer met de daders praten. Natuurlijk zijn niet alle Hollanders van nu schuldigen. Maar onbewust eigenen veel Hollanders zich toch een vanzelfsprekende meerwaarde toe. Het slavernijverleden wordt vaak gebagatelliseerd en dat doet pijn, zeggen Surinaamse vrienden. Sinds een jaar of tien herdenken we het slavernijverleden. Er was eerst niets, maar nu groeit dat langzaam. Sommige Hollanders zeggen: “Waarom moet dat nú nog zo nodig, na al die tijd?” Ik denk dat je pas over je pijn kunt praten als je er niet meer van instort. En beseft dat ook jij bestaansrecht hebt. Als je zo lang onderdrukt bent geweest kost het tijd om dat besef te ontwikkelen. Zoals een kind, dat zonder liefde is opgegroeid, minderwaardigheidscomplexen krijgt. Dat durft ook pas later, als het ‘vrij’ is, voor zichzelf op te komen en te zeggen: “Ik mag er zijn, net zo goed als de rest!” Pas als dat zelfvertrouwen er is, durf je jezelf ook het recht op erkenning toe te eigenen. 113
Herstelbetalingen zouden naar een community temple of Wintitempel kunnen gaan. Interview met Helga Fredison Door Judith Konijn en Bram van Tongeren Amsterdam Zuidoost is rijk aan diverse culturen. Op enkele minuten lopen van winkelcentrum De Amsterdamse Poort woont Helga Fredison, een zeer vriendelijke, goedlachse dame van Surinaamse afkomst. Samen met haar man bewoont ze een mooie etage in een van de flats die de buurt rijk is. Haar dochters Roxana en Sayonara zijn inmiddels volwassen en het huis uit. In 1990 kwam Helga op 32-jarige leeftijd naar Nederland. Daar begon ze meteen een eigen radioshow. Voor het weekblad Suriname was zij de correspondent van Zuidoost. Helga’s oudoom is de legendarische schrijver en verzetsheld Anton de Kom (1898-1945).
D
e liefde voor de radio ontwikkelde ik al op jonge leeftijd. De kleine afstand tussen mijn woonhuis en het radiostation in Paramaribo zal dit gevoel ongetwijfeld versterkt hebben. Ik werd een echte radiofreak. Daarbij hoorde natuurlijk ook een nickname. Omdat ik creatief ben heb ik zelf een naam in elkaar geflanst: Miss Smoody, een combinatie van smooth en mood. In Nederland heb ik mijn activiteiten voortgezet en heb ik jaren voor diverse Surinaamse radiostations programma’s gemaakt, waaronder Hot Shot, een blue eyed soul muziekprogramma, afgewisseld met actualiteiten, reisverslagen en biografieën van artiesten. Naast het maken van radioprogramma’s en het organiseren van evenementen werk ik veel samen met de Stichting Eer en Herstel. Deze stichting heeft onder andere tot doel: eerherstel en herstelbetaling voor de slachtoffers van de slavernij. Op 1 juli 1863 werd de slavernij in Suriname afgeschaft. In dit kader organiseerde ik vorig jaar een educatieve dagtocht naar 114
115
Middelburg. De belangstelling was groot. Drie bussen met Surinamers, Antillianen, en ook autochtone Nederlanders, vertrokken vanuit Amsterdam. Het doel was om mensen kennis te laten maken met de geschiedenis van het slavernijverleden. In het begin van de achttiende eeuw vormde Middelburg een schakel in de zogenoemde ‘driehoekshandel’. In ruil voor goederen werden de tot slaaf gemaakte Afrikanen in West-Afrika per schip naar hoofdzakelijk Midden-Amerika gebracht. Hier werden zij ingezet als slaven op plantages. De opbrengst uit deze arbeid werd vervolgens weer naar Europa vervoerd. Mijn grootoom Anton de Kom heeft veel betekend voor zowel de Surinaamse als de Nederlandse gemeenschap. Hij was de eerste die de mensonterende praktijken aan de kaak stelde met het boek Wij slaven van Suriname. In Nederland heeft hij tijdens de Tweede Wereldoorlog ook gevochten tegen de Duitsers. Hij werd geëxecuteerd. Anton is begraven op Ereveld Loenen op de Veluwe. Dankzij de inzet van enkele Surinaamse organisaties, waaronder mijn stichting Hot Shot Events en Eer en Herstel is er nu een kunstwerk, een naambord en een plein naar hem vernoemd. Niet iedereen was blij met het beeld. Anton de Kom was een deftige man die altijd goed gekleed ging, maar het beeld toont een man met ontbloot bovenlijf. Daarom herkennen velen Anton de Kom er niet in. Zelf zie ik het als kunst. Ik ben trots op alles wat wij hebben kunnen bereiken voor deze statige man. Ik ben een kind van een moeder met een Chinese achtergrond en een vader met Indiaans bloed. Juist door die combinatie weet men mij vaak niet te plaatsen. Als men mij hoort, denkt men gauw dat ik een Javaanse ben en als men mij ziet denkt men dat ik een Antilliaan, een indiaan of zelfs een Afrikaan ben. Ik kan daar wel om lachen. Ik ben vol zelfvertrouwen en lach de wereld tegemoet; wanneer je zo in het leven staat lacht de wereld terug. Ik probeer deze positieve houding over te brengen op anderen, bijvoorbeeld tijdens de activiteiten rond 1 juli.
116
Op 1 juli werd de slavernij afgeschaft (Keti Koti). Elk jaar wordt dit feest in Suriname, maar ook in Nederland herdacht. In Nederland gekomen trof ik een heel andere omgang met het slavernijverleden. Er was helemaal geen plek waar dit verleden herdacht of gevierd kon worden. Ook was er weinig aandacht voor in de geschiedenisboeken. Het lijkt alsof men in Nederland de mensonterende toestanden uit het verleden probeerde weg te drukken. Waarschijnlijk schaamt Nederland zich omdat zij zich schandalig tegenover onze voorouders misdragen heeft. Ik kan me vinden in de strijd die Eer en Herstel levert voor herstelbetalingen. Dit zijn betalingsverplichtingen die de Nederlandse overheid aan de slachtoffers van het slavernijverleden zou moeten voldoen. Het zou fijn zijn als het geld geïnvesteerd wordt in een community temple. Dan hebben wij onze eigen plek waar wij elkaar bij Surinaamse activiteiten kunnen ontmoeten. Bijvoorbeeld tijdens een tori neti (verhalen en moppen van vroeger), een kra tafra (voorouderverering met verschillende soorten Surinaamse gerechten en koeken) en andere culturele avonden met muziek en gebedsbijeenkomsten. Langzaam zie ik wel een mentaliteitsverandering onder witte Nederlanders. Ik snap dat het voor hen een pijnlijke geschiedenis is waarover liever niet gesproken wordt. Maar het is wel onderdeel van onze gemeenschappelijke geschiedenis en alleen door erkenning kunnen we tot verzoening komen. Het slavernijmonument dat in 2002 geplaatst is in het Oosterpark zie ik als een mooi symbool, ook al was de onthulling wederom pijnlijk voor de Surinaamse gemeenschap. De sfeer was grimmig, wij waren boos omdat we niet naar binnen mochten. Wat mij betreft had koningin Beatrix niet aanwezig hoeven te zijn, zodat alle veiligheidsmaatregelen niet nodig waren. Het monument is voor het volk, niet voor de elite. Samen met de Stichting Eer en Herstel en Opo Kondreman organiseer ik in opdracht van het NiNsee, het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis, in de maand juni Keti 117
Koti activiteiten die met het slavernijverleden te maken hebben. Bijvoorbeeld de trip naar Middelburg en de kerkdienst die ik twee jaar geleden georganiseerd heb. De Surinaamse voorganger had een emotionele overweging gehouden over het gedenken, stilstaan, vieren, los laten en verder gaan met ons leven. Er werden Soko Psalms (culturele liederen) gezongen en muziek gemaakt. Het was een goed bezochte Keti Koti kerkdienst en het publiek was gekleed in traditionele klederdrachten. De kerkdienst was een doorbraak. Immers, in het verleden was ook de rooms-katholieke kerk betrokken bij de slavernij. Sinds 2010 brengen wij ook een bezoek aan het graf van de tot slaaf gemaakte Afrikaan Elieser, op de Joodse begraafplaats Beth Haim te Ouderkerk aan de Amstel. Het is namelijk uniek dat een tot slaaf gemaakte op dezelfde begraafplaats ligt als zijn meester. Dit soort activiteiten zie ik als een goede ontwikkeling richting verzoening met het verleden. Suriname is een smeltkroes van culturen waar mensen met Aziatische, Europese, Indiase, Afrikaanse en noem maar op, achtergronden samenwonen. Daardoor is de bevolking zeer kleurrijk. Maar hoe benoem je iemand die uit Suriname afkomstig is? De afstammelingen van de tot slaaf gemaakte Afrikanen worden creool genoemd. Daarbij onderscheidt men stads- en binnenlands creolen, die vaak ook van kleur verschillen. De creoolse Surinamer wordt nu ook wel Afro-Surinamer genoemd. De toekomst van Nederland met betrekking tot het slavernijverleden moet gericht zijn op verzoening. Publieke monumenten vind ik hiervoor van grote betekenis. Herstelbetalingen zouden naar een community temple of Wintitempel kunnen gaan. Ik geloof niet in eventuele individuele betalingen. Het is van groot belang dat de witte Nederlander ook vertrouwd raakt met het slavernijverleden. Wij hebben tenslotte een gezamenlijk verleden. De stilte rond dit thema dient doorbroken te worden. Sinds vorig jaar hebben de grassroots organisaties 1 juni tot 1 juli uitgeroepen tot de Keti Koti maand met tal van educatieve activiteiten. Het streven is 1 juli tot een nationale feestdag uit te roepen. Dan zijn wij vrij om onze emancipatie op een eerbiedwaardige wijze te vieren. 118
Tot besluit wil ik mijn broeders en zusters kracht geven zodat zij uit hun slachtofferrol komen, hun hoofd omhoog en hun borst naar voren houden en recht vooruit kijken. Geschiedenis blijft geschiedenis, je leest het, je proeft het en dan sluit je het boek.
Judith Konijn • Samen met Bram heb ik twee mensen geïnterviewd. In hun benadering van het slavernijverleden zijn zij elkaars tegenpolen. Helga is mild. Zij wil bewustwording creëren, maar voelt geen vijandigheid tegenover blanken of afstammelingen van slaven die zich niet met slavernij bezighouden. Kaikusi (zie pag. 122) daarentegen is fel in zijn strijd. Hij uit zowel naar andere Surinamers als naar blanken scherpe kritiek. Dit gesprek was boeiend, maar ook schokkend voor ons. Wij voelden ons, als blanke Nederlanders, persoonlijk aangevallen. Wij ervoeren zijn visie als zo extreem dat wij het moeilijk vonden om ons er werkelijk in te vinden. Tegelijkertijd was mijnheer Kaikusi zeer aardig naar ons toe en vonden we het ook interessant te horen hoe hij de dingen ziet. Voor mensen bij wie het slavernijverleden leeft is het prettig te voelen dat er naar hun geluisterd wordt. Maar ook voor hen die dit verleden in eerste instantie niet als belangrijk beschouwen is het nodig te weten hier wel met respect mee om te gaan.
119
Het slavernijverleden heeft bij veel afstammelingen van tot slaaf gemaakten een groot trauma achtergelaten. Interview met Roy Groenberg Door Judith Konijn en Bram van Tongeren Kaikusi werd geboren als Roy Groenberg in 1953, te Paramaribo. Als achttienjarige kwam hij in 1972 naar Nederland. Hij is medeoprichter van de belangengroep Eer en herstel, een van de oudste stichtingen die zich bezig houdt met publieke erkenning voor het slavernijverleden. Als debater was hij enige tijd verbonden aan het VARA-televisieprogramma Lagerhuis en hij heeft zich met succes sterk gemaakt voor de afschaffing van het woord negerzoen. Uit eer voor zijn afkomst nam hij een aantal jaar geleden de Surinaams inheemse naam Kaikusi aan.
H
et verleden kan je niet zomaar uitwissen. Als je zegt een fatsoenlijk land te zijn, zul je heel veel dingen moeten opruimen. Het afhandelen van het slavernijdossier is niet alleen een zaak van de nazaten van de slachtoffers. Het is ook een zaak van de daders. Ik ben mij actief met het slavernijverleden bezig gaan houden toen de Duitse Bondskanselier Helmut Kohl in 1995 naar Nederland kwam en zijn excuses maakte voor wat Duitsland Nederland in de Tweede Wereldoorlog had aangedaan. Dat was voor mij een moment om te zeggen: “maar Nederland heeft een slavernijverleden!” Ik realiseerde me dat ik ook excuses van Nederland verwachtte voor het leed dat mijn voorouders is aangedaan. Nederlanders hebben de gewoonte zich te concentreren op wat hen is aangedaan, maar eigen fouten worden altijd genuanceerd. Dan is het opeens al te lang geleden. Toen Bondskanselier Kohl 120
121
hier zijn excuses kwam maken, vond ik dat moedig. Hij bedacht zich kennelijk dat wanneer je verder wil gaan, je eerst moet opruimen. In Nederland wordt te vaak gedacht dat het slavernijverleden een afgesloten hoofdstuk is, maar er zijn tal van zaken die ons er nog iedere dag aan herinneren. Neem bijvoorbeeld het Sinterklaasfeest. Dat is een feest van de witte man, met de racistische toevoeging zwarte piet. Witte Nederlanders beweren dat het cultuur is. Maar een cultuur waarin anderen racistisch worden bejegend, vind ik een arme cultuur. Ik noem het racistisch, omdat het ons blijft herinneren aan het tijdperk van de WIC. Ook het evenement Sail vind ik een vorm van herleving van dat tijdperk. Het doet denken aan alle slavenschepen die ooit uit Nederland vertrokken richting Afrika. In Suriname hebben we een spreekwoord: “als je door een slang gebeten bent, dan ben je bang voor een worm”. Als je de worm ziet, komen de herinneringen aan de slang weer naar boven. Het woord neger zie ik het liefst uit het Nederlandse woordenboek Van Dale verdwijnen. Het is een benaming die bedacht is door kolonisten. We zijn Afrikanen, we zijn uit Afrika gehaald en tot slaaf gemaakt. Ik noem mijzelf Afro-Nederlander. Uit eer voor mijn roots, heb ik een Surinaamse inheemse naam aangenomen. Het slavernijverleden heeft een groot trauma achtergelaten bij veel afstammelingen van tot slaaf gemaakten. Er is veel discussie over getraumatiseerd zijn. Volgens de westerse kijk kun je pas een trauma oplopen als jou lijfelijk iets overkomen is. Als ik hoor dat mijn grootvader vijfhonderd jaar geleden op een verschrikkelijke manier is mishandeld, dan was ik daar niet bij en heb ik inderdaad de striemen niet gevoeld. Maar het feit dat ik dat hoor en er niet bij was om hem te helpen, bezorgt mij een trauma. Dat trauma uit zich in het dagelijks leven van veel Afro-Nederlanders. Velen voelen zich nog altijd niet gerespecteerd ten opzichte van witte Nederlanders en stellen zich vaak dienstbaar op. Als ze met witte mensen zijn willen ze altijd als eerste koffie zetten. Ze denken dat ze daarmee in de gunst komen. Ik kan me daar mateloos aan ergeren. Het trauma heeft er ook voor gezorgd dat de meeste 122
Surinamers in de verzorgende beroepen zitten. Dat is niet bepaald door cultuur of sekse. Want voordat de slavernij er was, was Afrika een land van koningen. Het kwaad zit in het racistische systeem van Nederland. Nog steeds is het in de Nederlandse samenleving zo dat zwarte jongens vanaf een bepaalde fase op de basisschool kapot worden geslagen. Ze worden vaak vroeg van school gestuurd. Bij meisjes gebeurt dat niet, want zij dienen later de vrouw te worden van een witte man. De status van een zwarte man is nul komma nul, hij wordt niet geaccepteerd. Solliciteren is voor mij bijvoorbeeld moeilijk, omdat ik een kleur heb. Het systeem ziet kleur en manipuleert de witte Nederlanders. Maar klagen is voor mij geen optie. We moeten meedoen. Meedoen, slimmer worden, alerter zijn, meer analyses maken. Want uiteindelijk is het ook ons land. We wonen hier, dus terughoudendheid is geen optie. We moeten actief meedoen, alleen dan hebben we een kans van overleven. Detraumatiseren is een belangrijk doel voor de Stichting Eer en herstel. We hebben vijfhonderd jaar lang gehoord dat we zwart zijn en lelijk. Dus nu proberen we tegen elkaar te zeggen: “We zijn zwart, maar we zijn niet lelijk.” Dan zijn we misschien niet mooier dan jij, maar dat hoeft ook niet. Jij bent mooi, wij zijn mooi, klaar. Ik vind dat Nederland nog veel kan doen. Want niet alleen ik – de nazaat van de tot slaaf gemaakte, moet met dat verleden bezig zijn, ook de nazaat van de slavendrijver. Nederland heeft een maatschappij geërfd van kolonisten en handeldrijvers. Het geld dat we nu in Nederland hebben komt toch niet van het verkopen van aardappelen? Er moeten herstelbetalingen worden gedaan. Dat betekent niet dat Suriname klaar moet staan met een grote zak van: “gooi hier de miljarden maar in”. Ik denk dat het goed zou zijn als de Nederlandse en de Surinaamse regering met elkaar aan tafel gaan en elkaar recht in de ogen kijken. Dat de twee landen samen kijken naar het verleden en nadenken hoe ze samen de toekomst in willen om de knellende band te verbeteren. Nederland zou bij123
voorbeeld het middelbaar onderwijs in Suriname voor de komende vijftig jaar kunnen adopteren. Er zijn al goede ontwikkelingen gaande. De komst van het Nationaal slavernijmonument in het Oosterpark in Amsterdam is een goede zaak. Ik ben zelf betrokken geweest bij de oprichting. Maar het monument is er niet gekomen omdat op een ochtend de Nederlandse regering opstond en zei: “Dat gaan we doen!” Het kwam door sociale acties en sociale druk van de Afro-Nederlanders en witte solidaire mensen. Je moet het monument niet zien als iets van ons. Nee, met dat monument laat Nederland aan de wereld zien dat ze slavernij heeft bedreven. Het monument is een goed begin, maar het werk is nog niet af. Het is belangrijk dat de Nederlandse regering openlijk haar excuses maakt. Als je als nazaat van die dader bereid bent om samen met mij als nazaat van het slachtoffer over de toekomst te praten, dan komen we er. Maar als je het aan mij alleen over laat, dan is de toekomst van de multiculturele samenleving somber.
Bram van Tongeren • Hoewel ik heb geprobeerd mijzelf te verplaatsen in de positie van Kaikusi, vond ik zijn gedachtegang en denkpatronen onbegrijpelijk. Het gevolg hiervan was dat ik mij als ‘witte’ Nederlander enigszins gediscrimineerd voelde door toedoen van zijn ongenuanceerde uitspraken jegens ‘het systeem in Nederland’: politieagenten, politici en docenten, allen discrimineren zij de zwarte bevolking.
124
De Nederlandse Antillen, dat was mijn jas. Interview met Belkis Osepa Door Kathelijne Jongeling en Emmie Snijders Belkis Osepa (1966) is geboren en getogen op Curaçao. Toen zij 20 jaar oud was besloot ze in Utrecht journalistiek te gaan studeren. Na haar studie is ze teruggegaan naar Curaçao, maar uiteindelijk woont ze alweer dertien jaar in Nederland. Ze is thans werkzaam bij de Radio Nederland Wereldomroep. Ze heeft twee kinderen, een dochter van 11 en een zoon van 7 jaar. Hoewel ze het belangrijk vindt dat er beter onderwijs over het slavernijverleden moet komen, is ze er in haar dagelijks leven niet veel mee bezig. Wel ziet ze de Nederlandse Antillen als haar ‘jas’ die ze 44 jaar gedragen heeft. De ontmanteling van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 heeft voor haar dan ook twee kanten.
I
k ben nu 44. 44 jaar zat ik in de Nederlandse Antillen, dat was mijn jas. De stappen die nu gezet worden, van de Nederlandse Antillen naar Curaçao als onafhankelijk land binnen het Koninkrijk, zijn goed. Maar ik vind het ook jammer. Het is voor mij toch nostalgie. Maar door die staatkundige ontwikkelingen is er meer bewustzijn gekomen over alles wat met kolonialisme te maken heeft. Laatst wilde een minister de naam van een middelbare school in Willemstad, het Peter Stuyvesant College, veranderen. Dat veroorzaakte lokaal en op internet een hele discussie. Uiteindelijk heeft hij de naam van de school toch veranderd. Discussies over Nederlandse straatnamen of over bijvoorbeeld de Emma- en Julianabrug; alles wat te maken heeft met ons koloniaal verleden, laaien elke keer weer op. Maar zo is het nu eenmaal! Je kunt voor of tegen zijn over hoe het is gegaan. En natuurlijk ben ik niet blij dat we een slavernijverleden hebben. Natuurlijk ben ik daar niet blij om. Maar we moeten kijken naar de realiteit en de realiteit is nu eenmaal niet anders. Dat verleden speelt een rol in onze samenleving en zal altijd een rol blij125
126
ven spelen. En ik kan het niet mooier maken dan het is. Niemand kan dat. En om dan te zeggen “weg met de koloniale tinten”, wat is het nut daarvan? Ik ben jaren opgegroeid met de naam Peter Stuyvesant College. Het is meer dan een naam geworden. Dat geldt ook voor de discussie rondom Sinterklaas en zwarte pieten: waarom zou ik me er aan moeten storen? Ik ben er toch mee opgegroeid? Maar als je je er echt in gaat verdiepen, dan heb je zoiets van: inderdaad. Die pieten zijn eigenlijk slaven en het is misschien wel discriminatie. Maar soms denk ik dat je in alles discriminatie kan zien. En als je het zoekt, dan zie je het ook. Ik wil het geen verzinnen noemen, maar je bent het wel zelf die er iets achter zoekt. Natuurlijk gebeuren er dingen waarvan je heel duidelijk kunt zeggen dat ze niet door de beugel kunnen. Maar veel dingen liggen ook anders. Ik kan goedemorgen zeggen en dan zegt iemand geen goedemorgen terug. Misschien is die mevrouw gewoon met haar verkeerde been uit bed gestapt of doet haar gehoorapparaat het niet goed. Of bij een sollicitatie: waarom ik niet en die ander wel? Ik zoek veel eerder een logische verklaring dan dat ik meteen aan discriminatie denk. Mijn familie is best nuchter. We leven meer naar de toekomst gericht dan naar het verleden. En ik heb het gevoel dat veel mensen vooruit willen kijken en niet achteruit. Dat geldt in ieder geval voor mij. Maar veel kennis over slavernij wordt wel heel oppervlakkig gepresenteerd. Je krijgt de grote lijnen. Als je meer wilt weten, moet het uit jezelf komen. Dan moet je zelf op onderzoek uit. Ik vind dat de diepgang over deze kwesties in het onderwijs ontbreekt. Soms geven de geschiedenisboeken de informatie bovendien verdraaid weer. Neem de rol van Nederland: soms wordt die wel heel mooi beschreven terwijl Nederland toch ook een negatieve rol speelde. Natuurlijk wordt het anders beschreven dan het in werkelijkheid was, dat begrijp ik ook wel. Ik ben volwassen en kan dus relativeren. Maar jongeren kunnen dat niet. En daarom is het nodig dat er meer werkelijkheid in de boeken komt. Maar men wil nu eenmaal niet dat mensen weten hoe het werkelijk in elkaar zat. En dat zal altijd zo blijven. De betrokken 127
Nederlandse regeringen hebben vaak gezegd: “Excuses aan de eilanden, daar beginnen we niet aan. Dat is niet aan de orde, maar we willen de slavernij wel herdenken, want het was niet goed.” Toch vind ik het wel fijn dat men ons koloniale verleden en het slavernijverleden herdenkt. Ik zeg nu men, want ik doe het niet. Ik ben er niet zo veel mee bezig. Er is een verschil in waar ik ben en hoe bewust ik het beleef. Ik denk dat ik het op Curaçao veel directer zou beleven dan hier in Nederland. Het is daar dichterbij. Ik weet zeker dat als ik daar zou zijn, dat ik dan op 1 juli wel ergens naartoe zou gaan. Naar een activiteit of wat dan ook. Daar leeft het veel meer bij mij. In Nederland is het zo vlak, groot en ver. En dan doe ik het automatisch niet. Je hebt natuurlijk wel Antillianen die de trein instappen van: “ja en nu gaan we herdenken!”, maar zo ben ik niet. Maar dit jaar, mede dankzij dit interview, heb ik me voorgenomen om naar de herdenking te gaan in het Oosterpark in Amsterdam. Voor het eerst heb ik de herdenking meegemaakt en het Nationaal slavernijmonument van dichtbij gezien. Ik vond het heel fijn en was ontroerd ‘mijn mensen’, Antillianen en Surinamers, samen te zien herdenken. Slavernij blijft ons achtervolgen. Omdat ik bij de Wereldomroep werk zie ik het soms voorbij komen in het nieuws. Bijvoorbeeld moderne slavernij, veel mensen zien dat niet. Mensen die door de moeilijke economische situatie in arme landen naar het Westen gaan in de hoop op een beter leven worden gewoon behandeld als slaven. Je kunt het misschien anders noemen, maar over duizend jaar zal het gewoon slavernij heten. Maar wij zien dat nu niet zo. Dat geldt ook voor kinderarbeid. Verder is er in Afrika een grote kloof tussen rijk en arm. En de armen zijn overal de dupe: zij moeten gehoorzamen en nederig zijn binnen hun eigen gemeenschap. Dat kun je kenmerken van slavernij noemen, al wordt dat doorgaans niet als zodanig gezien. Het is een moderne voortzetting van de vroegere verhouding tussen slavenhouders en slaven, de katibu zoals we dat in mijn eigen taal noemen.
128
Je hoort zowel op Curaçao als in Nederland steeds vaker de kreet “ik vind dat Nederland niets meer te zeggen mag hebben!” Ik geloof niet in die uitspraken. Ik denk ook niet dat het goed is voor het eiland om Nederland helemaal buiten te sluiten. En omgekeerd ook niet, als Nederland dat doet. We waren nu eenmaal onderdeel van een geheel en er moet een onderlinge band blijven. Sterker nog: die band is er. Kijk hoeveel Antillianen in Nederland wonen: eerste, tweede en derde generatie. Ik vind dat Nederland best mag én kan bijdragen aan de ontwikkeling van de eilanden, maar het moet wel de ruimte krijgen om dat te doen. Omgekeerd moet Nederland de eilanden de ruimte geven hun eigen weg te vinden. Ik heb liever een tweerichtingsverkeer. Samenwerking. Niemand weet alles. Er moet toch een wisselwerking zijn van kennis en ideeën, er moet toch kennisoverdracht zijn? Mensen op Curaçao kunnen veel dingen weten die voor Nederland interessant zijn en omgekeerd. Zo is het toch ook in de wereld? Daarom heb je de G8, G7 en al die G’s. Daarom heb je die pacten tussen landen. Zo hoort het te zijn. Ik vind dat de wereld zo hoort te zijn.
Emmie Snijders • Door ons eerst voor te bereiden op het onderwerp door het lezen van artikelen en het doen van een rondwandeling door Amsterdam, begon het onderwerp erg te leven. Ook werd de motivatie daardoor aangewakkerd. Dit was zeker een leuk begin om een project mee te starten. Het maken van het portret viel mij wel tegen. Het is lastig één vloeiende tekst te maken uit een interview waar antwoorden vaak los van elkaar gegeven worden. Ik heb geprobeerd zo dicht mogelijk bij de letterlijke antwoorden van Belkis te blijven en ik denk dat het portret daardoor recht doet aan haar persoon.
129
Nabeschouwing Meerstemmig verleden
“Het moment van besef gaat door bij een ander.” Aspha Bijnaar
Wat is de persoonlijke band die mensen nog hebben met het slavernijverleden? Op welke manier geven zij daar vorm aan in hun huidige individuele levens? Om deze vraag te onderzoeken zijn de auteurs van dit boek samen met een aantal studenten op zoek gegaan naar sleutelfiguren die al dan niet direct een historische relatie hebben met dit verleden. Ze vonden 21 personen die bereid waren zich te laten interviewen. Het merendeel van de geïnterviewden heeft roots in voormalige slavensamenlevingen als Suriname en de Nederlandse Antillen. Een kleiner aantal van de geïnterviewden heeft geen historische relatie met het Nederlandse slavernijverleden. De samenstellers van dit boek hebben hier bewust voor gekozen. Ze wilden een zo geschakeerd mogelijk beeld krijgen van hoe ‘willekeurige’ individuen in de samenleving het Nederlandse slavernijverleden en zijn erfenis beleven. Zij probeerden, met andere woorden, in kaart te brengen wat in Op zoek naar de stilte. Sporen van het slavernijverleden in Nederland het mentale erfgoed van de slavernij is genoemd. Het Nederlandse slavernijverleden leeft! Dat is de belangrijkste uitkomst van deze inventarisatie, zoals de auteurs in de inleiding al aangaven. Het slavernijverleden is actueel, ondanks het feit dat de slavernij al bijna 150 jaar geleden is afgeschaft. Hoe is dit te verklaren? In Op zoek naar de stilte, een studie naar de reflecties van het Nederlandse slavernijverleden in de samenleving, onderzochten de auteurs ondermeer deze vraag. Zij vonden een belangrijke verklaring hiervoor in een structureel onbehagen dat veel Afro131
Surinamers en Afro-Antilianen ervaren in de Nederlandse samenleving. Dit onbehagen komt voort uit maatschappelijke achterstanden van deze groep nieuwkomers zoals achterstelling in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, de ervaring gediscrimineerd te worden en gevoelens van inferioriteit. Deze ontwikkelingen worden door veel nazaten gezien als gevolgen van de slavernij. Er zijn binnen de Surinaamse en Antilliaanse gemeenschap in Nederland dan ook talloze individuen en organisaties die dit onbehagen als overkoepelende thema door laten klinken in hun activiteiten. Ruwweg houden mensen in Nederland zich op twee manieren bezig met het Nederlandse slavernijverleden en zijn erfenis. Er is een groep die zich er niet of nauwelijks om bekommert. Daaronder vallen autochtone Nederlanders en nieuwkomers uit andere landen zoals Turkije, Marokko of China, maar ook een aantal Surinamers, Antillianen of nieuwkomers uit andere voormalige slavensamenlevingen. Tegenover hen staat een groep die zich juist sterk verbonden voelt met dit deel van de Nederlandse geschiedenis. Let wel, de grens tussen beide groepen is in werkelijkheid gradueel. Zoals ook al uit Op zoek naar de stilte bleek, bewegen de geïnterviewden in Meerstemmig Verleden zich op een dynamische manier tussen deze twee groepen, afhankelijk van de eigen individuele ontplooiing en omstandigheden. Elk van hen identificeert zich op een eigen manier met het slavernijverleden. In de eerste groep vinden we een aantal individuen dat de slavernij en haar gevolgen erkent, maar gelooft dat een te sterke focus daarop de eigen ontplooiing tegenhoudt. Zij willen maatschappelijk presteren, ondanks het slavernijverleden. Dit staat voor hen pas gelijk aan daadwerkelijke emancipatie. Model voor de tweede groep staan individuen en organisaties die vanuit het eerdergenoemde structurele onbehagen het debat over het slavernijverleden voortdurend aanzwengelen. Vanuit deze groep is vaker de eis van herstelbetalingen of excuses van koningin Beatrix te horen. De focus ligt sterk op het werken aan de eigen emancipatie, dat wil zeggen “emancipating yourself from men132
tal slavery”. Hun strijdvaardigheid vinden we concreet terug in acties tegen zwarte piet en tegen het gebruik van de woorden als ‘neger’, ‘negerzoen’ of ‘slaaf’. Een ander opvallend resultaat van deze strijd is de creatie van een anti-westerse verzetscultuur door het opzetten van alternatieve Sinterklaasvieringen (Kinderdag, Ons kinderfeest zonder knechten, zonder bazen) of Kerstvieringen (Swahilifeesten). Ook de afwijzing van 1 juli als dé dag voor de nationale herdenking van het slavernijverleden valt onder het streven zich tegen westers kolonialisme af te zetten. Het bestaan van deze groepen met hun eigen visies en herinneringscultuur is voor sommige betrokkenen een moeilijk punt. Ze zouden meer eenheid willen zien in de beleving van slavernij en haar gevolgen, een soort collectieve harmoniërende beleving. Een poging hiertoe is bijvoorbeeld de Keti Koti-tafel van Mercedes Zandwijken (een soort collectieve maaltijden). Hoewel de Keti Koti-maaltijden steeds bekender worden in Amsterdam is er hierop ook groeiende kritiek omdat het op de Joodse Seidertraditie is gebaseerd: hoe puur en authentiek is de slavernijherdenking dan nog als we bedenken dat de roots van onze voorouders die in slavernij zijn gebracht in Afrika liggen? In de inleiding zijn de Keti Koti-tafels een invented tradition genoemd; dat geldt mijns inzien ook voor die andere poging tot een meer collectieve beleving van het slavernijverleden: het 30 juni/1 juli Comité en het bijbehorende slavernijmonument aan het Surinameplein te Amsterdam, Bon Fu Gron Prakseri (Het Monument van Besef). Dit monument wordt in de regel gezien als de tegenhanger van het Nationale Slavernijmonument in het Oosterpark. Hoewel Roy Ristie, de oprichter van het comité, dit nadrukkelijk weerspreekt, zet zijn comité zich af tegen de visie die volgens hem leeft in de kringen rond het Nationale Slavernijmonument en de jaarlijkse nationale viering op 1 juli: Ik ben allesbehalve door het zogenoemde Nationaal Monument in het Oosterpark geïnspireerd. (…) Ik praat niet over een slavernijverleden, 133
ik praat over een geschiedenis die ons lot met elkaar verbonden heeft, het besef dat wij broers en zussen zijn. Het gaat erom hoe wij vandaag en morgen met elkaar omgaan. Dat is voor mij de wezenlijke vraag. Dat kan door informatieuitwisseling vanuit wederzijds respect, en dat wordt op verschillende manieren uitgedrukt; ook met de aanwezigheid van het Monument van Besef op het Surinameplein. (…) 1 juli is een historische datum, en ik kan me voorstellen dat sommige mensen er waarde aan hechten om die datum op hun manier te vieren. Maar in dat opzicht sta ik nu nog wat anders in het leven. Als het gaat om gemeenschappelijkheid is 1 juli niet mijn dag.
Wat we uit Meerstemmig Verleden leren is dat iedereen kiest voor een eigen manier van omgaan met het slavernijverleden. Oude tradities wordenvoortgezet of in ere hersteld, nieuwe tradities komen hiervoor uit protest in de plaats. Respect voor en onvoorwaardelijke erkenning van elkaars reflecties zijn vaak nog moeilijk. Vandaar dat de onderlinge debatten over het Nederlandse slavernijverleden vaak een verhitte toon hebben: men is bang dat het eigene wegraakt in de nieuwe samenleving waarin men zich bevindt. Maar veranderingen van ideeën en aanpassingen van culturele praktijken zullen er altijd zijn. Voor verregaande verwatering van waarden, normen, opvattingen en ideeën over het slavernijverleden hoeven we na bijna 150 jaar afschaffing slavernij niet te vrezen. Want zoals een van de geïnterviewden Perez Jong Loy het zegt: “Het moment van besef gaat door bij een ander.” Literatuur A. van Stipriaan, W. Heilbron, A. Bijnaar, V. Smeulders, Op zoek naar de stilte. Sporen van het slavernijverleden in Nederland (Leiden, 2007)
134
Dankwoord Wij willen de geïnterviewden Carlos Boldewijn, Harry Brockus, Eddy Caffé, Addonsito Croes, Roy Groenberg (Kaikusi), Wensly Francisco, Helga Fredison, Amos Keestra, Perez Jong Loy, Diana Matroos, Quito Nicolaas, Belkis Osepa, Julia van Rijn, Roy Ristie, Aharon Rosina, Elias Simonse, Zara Tekin, Emma Veenstra, Laura Vegter, Otmar Watson en Gert-Jan Wijnands bedanken voor hun openhartigheid. De studenten van de master Publieksgeschiedenis 2010-2011 aan de Universiteit van Amsterdam – Pavel van Deutekom, Korine Geer dink, Aby Grupstra, Kathelijne Jongeling, Judith Konijn, Kirsten Kouwenhoven, Sadhana Mangroo, Laura Obdeijn, Janna Overbeek Bloem, Willemijn Riedijk, Emmie Snijders, Roderick Tingen, Bram van Tongeren, Sieger Verhart, Nina de Vriendt en Anika van de Water – danken wij voor hun inzet en betrokkenheid bij dit project. Verder danken wij Aspha Bijnaar van het NiNsee voor haar goede adviezen en het schrijven van de nabeschouwing, Marlon Reina van het NiNsee voor zijn hulp bij onze zoektocht naar interviewkandidaten, Joke Kardux (Universiteit Leiden) voor het meedenken over de invulling van dit boek, Scarabee Boldewijn voor haar hulp bij het verhaal over haar vader Carlos Boldewijn en Ron Smit (KIT Publishers) voor het in ons gestelde vertrouwen. Veel dank ook aan het Moski Meti collectief Zuid, bestaande uit Joke Jongejan (Protestantse diaconie Amsterdam) Frank Mansro (café Mansro), Mercedes Zandwijken (denktank sociale cohesie), Marlou Emmen en Maureen Mansro, en aan de organisatoren van de Dialoogmaaltijd op 17 februari 2011 in multicultureel centrum De Ontmoeting: Helga Spel (Combiwel) en de Turkse vrouwengroep, de vrijwilligers van het Platform Dialoog in Actie. Zonder jullie hulp was dit boek nooit tot stand gekomen. 135
Over de auteurs Paul Knevel is als historicus verbonden aan de Opleiding Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceert regelmatig over de politieke, sociale en culturele geschiedenis van Nederland en Europa en hij is coördinator van de Masteropleiding Publieksgeschiedenis. Tot zijn publicaties behoren onder andere Het Haagse Bureau. Zeventiende-eeuwse ambtenaren tussen staatsbelang en eigenbelang en (samen met Herman Beliën) Geschiedenis op Straat. Wandelen door historisch Nederland. Sara Polak is oprichter van DesTijds Levensverhalen en secretaris van de Stichting KleurRijk Verleden. Ze schrijft levensverhalen op basis van series interviews en begeleidt mensen die hun levensof familieverhalen opschrijven. Daarnaast is ze als onderzoeker en docent verbonden aan de faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Leiden. Ze werkt aan een proefschrift over contemporaine verbeeldingen van Franklin D. Roosevelt. Sara Tilstra studeerde Publieksgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Daarvoor heeft ze geschiedenis en journalistiek gestudeerd. Naast haar werk voor DesTijds en de Stichting KleurRijk Verleden werkt ze als journalist. Mede door een eerdere oral-history stage bij Aletta (het voormalige iiav) in Amsterdam en haar werk voor het Joods Historisch Museum is haar belangstelling voor de persoonlijke geschiedenis van mensen gewekt. Aspha Bijnaar is als senior onderzoeker werkzaam bij het Natio naal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee). Ze studeerde Sociologie en promoveerde in 2002 aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift Kasmoni. Een spaartraditie in Surinamen Nederland. Aspha is een van de auteurs van Op zoek naar de stilte. Sporen van het slavernijverleden in Nederland. Ze publiceert over thema’s als informele economie, koloniaal verleden, gender- en beeldvormingsvraagstukken over zwarten in de Afrikaanse diaspora. 136