Het Nederlandse slavernijverleden ontketend? Een transnationale dynamiek in Nederlandse context Een casestudy naar het Nationaal Monument Slavernijverleden (Oosterpark, Amsterdam)
MA-scriptie Europese Studies Graduate School for Humanities Universiteit van Amsterdam
Auteur: Sarah Marinussen
Scriptiebegeleider: dr. G.J.A. Snel Tweede lezer: dr. K.K. Lajosi
Juni 2014
INHOUDSOPGAVE INLEIDING .................................................................................................................................... 3 1. HET WITTE EN HET ZWARTE DISCOURS INZAKE HET NEDERLANDSE SLAVERNIJVERLEDEN ............................................................................................................. 6 1.1 Slavernij in de Europese herinneringscultuur ................................................................... 6 1.1.1 Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland en de trans-Atlantische slavenhandel ............. 6 1.1.2 Herinnering aan de slavernij in Groot-Brittannië .......................................................... 7 1.1.3 Herinnering aan de slavernij in Frankrijk .................................................................... 11 1.2 Herinnering aan de slavernij in Nederland en het ontstaan van verschillende discoursen.................................................................................................................................. 14 1.2.1 Het stilzwijgen van de slavernij begin twintigste eeuw ................................................. 14 1.2.2 Het stilzwijgen van de slavernij eind twintigste eeuw ................................................... 16 1.2.3 Een transnationale dynamiek en het zwarte discours ................................................... 19 1.2.4 Het maken van een onderscheid tussen het witte en het zwarte discours ..................... 23 2. DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN HET MONUMENT .......................................... 27 2.1 Het zwarte discours en de roep om erkenning ................................................................ 27 2.1.1 Publieke en politieke aandacht voor het slavernijverleden .......................................... 27 2.1.2 Erkenning ...................................................................................................................... 29 2.1.3 Slachtofferschap ............................................................................................................ 30 2.1.4 Identiteitscrisis .............................................................................................................. 32 2.2 Het witte discours en de zoektocht naar eenheid ............................................................ 34 2.3 Het ontwikkelingsproces .................................................................................................... 38 2.3.1 Samenwerkende partijen ............................................................................................... 38 2.3.2 De locatie ...................................................................................................................... 40 2.3.3 Het ontwerp ................................................................................................................... 42 3. HET MONUMENT SINDS HAAR ONTHULLING ............................................................ 48 3.1 De functie van een monument ........................................................................................... 48 3.1.1 De ‘culture of memory’ en amnesie .............................................................................. 48 3.1.2 Twijfels bij de kracht van een monument ...................................................................... 50 3.2 Het slavernijmonument in relatie tot de huidige samenleving ....................................... 52 3.2.1 De publieke functie van monumenten ........................................................................... 52 3.2.2 De onthulling van het monument .................................................................................. 53 3.2.3 Het monument in relatie tot maatschappelijke kwesties ............................................... 55 CONCLUSIE ................................................................................................................................ 59 BIBLIOGRAFIE .......................................................................................................................... 64
2
INLEIDING Recente blockbusters als Django Unchained (2012) en 12 Years a Slave (2013) tonen aan dat er op de historie van de slavernij (in internationale context) niet langer een historisch taboe rust. In Nederland getuigen de film/televisieserie Hoe duur was de suiker? en lopende tentoonstellingen als ‘De Zwarte Bladzijde’ (Het Scheepvaartmuseum) en ‘Zwart & Wit’ (Tropenmuseum) van het idee dat de stilte omtrent het Nederlandse slavernijverleden is doorbroken. Toch is deze historie sinds de afschaffing van de slavernij aan het begin van de negentiende eeuw, lange tijd verzwegen. Pas in de jaren negentig van de twintigste eeuw ontstond onder Europese postkoloniale migranten de roep om erkenning. In Nederland werd middels de oprichting van een nationaal slavernijmonument in het Oosterpark in Amsterdam, onthuld op 1 juli 2002, gepoogd het historisch bewustzijn omtrent het Nederlandse slavernijverleden te verbeteren. Hoewel een direct verband tussen de realisatie van het monument en het historisch bewustzijn niet is vast te stellen, is uit enquêtes (uitgevoerd door het Historisch Nieuwsblad) gebleken dat het aantal Nederlanders dat de Nederlandse slavenhandel als meest beschamende periode uit de vaderlandse geschiedenis aanwijst, behoorlijk is toegenomen in de periode tussen 2000 en 2008. Terwijl in 2000 slechts zeven procent van de geënquêteerden de Nederlandse slavenhandel aanwees als meest beschamende periode, was dit percentage in 2008 toegenomen tot vierentwintig procent.1 Volgens Benedict Anderson (Imagined Communities, 1983) is er in de constructie van een nationaal zelfbeeld geen plaats voor negatieve aspecten uit de nationale geschiedenis. 2 Bij de identiteitsvorming van een natie wordt het accent gelegd op de geschiedenis die de zogenaamde ‘imagined community’ ten goede komt. In zijn bekende rede Qu’est-ce qu’une nation? (1882) spreekt Ernest Renan dan ook over het vergeten als essentiële factor in de vorming van een natie: ‘“L’oubli, et je dirai même l’erreur historique, sont un facteur essentiel de la formation d’une nation.” [Het vergeten, en ik zou zelfs zeggen de historische dwaling, zijn een essentiële factor in de vorming van een natie].’3 In het boek De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 wijst historicus Piet Emmer de lezer erop dat Nederland te maken heeft gehad met
1
G. Oostindie, ‘History brought home: Postcolonial Migrations and the Dutch rediscovery of slavery’, in: W. Klooster ed, Migration, Trade, and Slavery in an Expanding World: Essays in Honor of Pieter Emmer, Leiden: Brill 2009, p. 309. 2 A. van Stipriaan, e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 15. 3 H. Schulze, States, nations and nationalism. From the middle ages to the present, Cambridge: Blackwell 1996, zoals geciteerd bij M. Grever en K. Ribbens, Nationale identiteit en meervoudig verleden, Amsterdam: Amsterdam University Press 2007, p. 28.
3
drie ereschulden die ter wille van het construeren van de Nederlandse identiteit zijn verzwegen.4 Vervolgens constateert hij dat de roze bril waarmee Nederland naar het verleden kijkt recentelijk vaker wordt afgezet dan vroeger. De eerste ereschuld die Emmer constateert is de ereschuld tegenover de Joodse bevolking. Lange tijd werden in de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog de moedige verzetsdaden van de Nederlandse samenleving benadrukt. Pas later groeide in Nederland het besef dat er tijdens deze oorlog niet alleen heroïsche verzetsstrijders actief waren, maar ook collaborateurs die samenwerkten met de Duitse bezetter en Joodse landgenoten verraadden. De tweede ereschuld kwam aan het licht door de repatriëring van Indonesische Nederlanders eind jaren veertig en begin jaren vijftig van de vorige eeuw. De zogenaamde ‘politionele acties’ die waren uitgevoerd in Nederlands-Indië bleken gewelddadiger geweest dan gedacht. Dit leidde ertoe dat in de jaren zestig de standbeelden van Jan Pieterszoon Coen te Hoorn en van Van Heutsz (gouverneur-generaal in Nederlands-Indië) te Amsterdam—in de woorden van Emmer—door meer dan een verfkwast alleen onderhanden werden genomen.5 De derde ereschuld waar Nederland volgens Emmer mee om moest zien te gaan was het slavernijverleden. Deze herinnering werd pas in de jaren negentig van de twintigste eeuw aan de Nederlandse herinneringscultuur toegevoegd. Immigranten afkomstig uit voormalig West-Indische koloniën eisten eind twintigste eeuw hun plaats in de Nederlandse herdenkingscultuur op; het slavernijverleden kon niet langer worden verzwegen. Surinaamse en Antilliaanse immigranten werden hierbij geïnspireerd door de Afrikaanse diaspora die aandacht ging vragen voor het verleden van de transAtlantische slavernij. Andersons idee van een ‘imagined community’ komt hier opnieuw van pas. Jeffrey Alexander gebruikt in zijn zoektocht naar een theorie over trauma en collectieve identiteit Andersons concept om aan te tonen dat trauma’s vaak sociaal geconstrueerd zijn. Pas op het moment dat een verbeelde gemeenschap een trauma sociaal construeert wordt het bepalend voor de collectieve identiteit.6 De trans-Atlantische slavernij die werd ‘herontdekt’ wekte het eenheidsgevoel binnen de Afrikaanse diaspora op en werd bepalend voor de identiteit van de transnationale Afrikaanse gemeenschap. De Surinaamse en Antilliaanse gemeenschap woonachtig in Nederland maken deel uit van deze verbeelde Afrikaanse gemeenschap en werden door deze geïnspireerd in de roep om erkenning van het slavernijverleden. Verschillende culturen en identiteiten willen verschillende gebeurtenissen/perioden uit de geschiedenis benadrukken. Ook wensen verschillende gemeenschapsgroepen verschillende 4
P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 235. Ibid., p.236. 6 J.C. Alexander, ‘Toward a Theory of Cultural Trauma’, in: J.C. Alexander e.a., Cultural Trauma and Collective Identity, Berkeley: University of California Press 2004, p. 9. 5
4
representaties van een bepaalde episode uit de nationale geschiedenis. Een herinneringscultuur van een gemengde samenleving kan aldus conflicterend werken. In deze scriptie ga ik onderzoeken in hoeverre de problematiek rond de herinneringen aan het slavernijverleden tot uiting komt in een culturele representatie van datzelfde verleden, namelijk het Nationaal Monument Slavernijverleden (Oosterpark, Amsterdam). Mijn onderzoeksvraag luidt: Hoe verhoudt het Nationaal Monument Slavernijverleden zich tot het witte en het zwarte discours inzake het slavernijverleden? Aangezien het zwarte discours is beïnvloed door een transnationale dynamiek, ga ik in het eerste hoofdstuk de Nederlandse herinnering aan de slavernij in Europees perspectief plaatsen. Bovendien is het slavernijverleden in Europa een typerende casus als we het hebben over dieptepunten in nationale geschiedenissen. Vervolgens richt ik mij op het monument zelf en onderzoek ik in hoofdstuk twee de ontstaansgeschiedenis van het monument. In hoeverre laat de ontstaansgeschiedenis van het monument zien dat Nederland nog altijd moeite heeft met het erkennen van deze geschiedenis? Ik richt mij in dit hoofdstuk op de wensen van initiatiefnemers, belangenorganisaties en de Nederlandse Staat, om vervolgens te kijken naar de uiteindelijke representatie van het Nederlandse slavernijverleden, het monument. Het derde hoofdstuk geeft inzicht in de functies van monumenten die sinds de zogenaamde ‘memorial boom’ aan het einde van de twintigste eeuw opnieuw populair werden. In dit laatste hoofdstuk staat de dialogische functie van het monument—het gebruik van het monument sinds de onthulling—centraal. Bovendien bewijzen conflicten en demonstraties die zich rond het monument hebben afgespeeld dat het slavernijverleden nog altijd niet de erkenning heeft verkregen dat het volgens sommigen verdient.
5
1. HET WITTE EN HET ZWARTE DISCOURS INZAKE HET NEDERLANDSE SLAVERNIJVERLEDEN 1.1 Slavernij in de Europese herinneringscultuur 1.1.1 Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland en de trans-Atlantische slavenhandel De geschiedenis van de trans-Atlantische slavenhandel is lange tijd verzwegen in de Europese herinneringscultuur. Sinds 1945 was deze herinneringscultuur met name gericht op de gebeurtenissen rondom de Tweede Wereldoorlog. Het dekolonisatieproces van de Europese koloniën en de daaropvolgende migratiestromen bracht deze Eurocentrische vorm van herinneren aan het wankelen. Om verscheidene redenen leek het realiseren van wensen van slavennakomelingen het leed van hun voorouders te gedenken, op zijn plaats. Ten eerste de omvang en duur van de slavenhandel en slavernij. Tussen 1519 en 1867 vervoerden Europese landen, volgens een berekening van David Eltis uit 20037, maar liefst elf miljoen slaven naar de Nieuwe Wereld. De gruwelijke leefomstandigheden op zowel de slavenschepen als op de plantages zijn een tweede reden voor het gedenken van de slachtoffers van de slavernij. Voor de Europeanen een zeer beschamende geschiedenis waar zij liever niet aan herinnerd worden, voor postkoloniale migranten een geschiedenis van belang voor bijvoorbeeld de bewustwording van de eigen identiteit. De aanwezigheid van postkoloniale migranten op het Europese continent, die bovendien wordt gerechtvaardigd door het koloniale (slavernij)verleden, moedigde een plaats voor het slavernijverleden in het publieke geheugen aan. Ieder Europees land dat deelnam aan de slavenhandel gaat op zijn eigen manier om met dit verleden. De af- of aanwezigheid van migranten afkomstig uit slavenhoudende (ex)koloniën speelt een belangrijke rol bij de herinnering aan de slavernij. Zoals Alan Rice opmerkt, treft men in Lissabon, Madrid en Kopenhagen geen monument ter herinnering van de slavernij aan.8 Hoewel Portugal bijna de helft (45,9%) van alle verscheepte slaven voor haar rekening nam, is de enige herinnering aan dit aandeel een klein gedenkteken op de slavenmarkt in Lagos. Op het gebouw waar in 1444 de eerste slaven uit Afrika in Portugal aankwamen, vinden we slechts een bordje met de tekst ‘Mercado do escravos’ [‘slavenmarkt’]. Ook in Spanje (aandeel slavenhandel: 4,7%) en in Denemarken (0,9%) is er in de herinneringscultuur nauwelijks plaats voor de slavernijgeschiedenis. De belangrijkste reden voor dit verschil
7
D. Eltis, ‘The Volume and Structure of the Transatlantic Slave Trade: A Reassessment’, The William and Mary Quarterly, nr 1 (2001), p. 43. 8 A. Rice, ‘Tracing slavery and abolition’s routes and viewing inside the invisible: The monumental landscape and the African Atlantic’, Atlantic Studies, nr 2 (2011), p. 271.
6
is volgens Gert Oostindie, hoogleraar Caraïbische studies, het verschil in de komst van immigranten.9 Het Iberisch schiereiland heeft amper te maken gehad met immigranten afkomstig uit slavenhoudende (ex-)koloniën. In Portugal is het merendeel van de immigranten afkomstig uit de Afrikaanse ex-koloniën. De migranten in Spanje zijn veelal niet van Afrikaanse oorsprong maar van Latijns-Amerikaanse afkomst. Ook Denemarken mist een postkoloniale gemeenschap die de herinnering aan de slavernij naar de voorgrond brengt. Door de verkoop van de Deense Maagdeneilanden aan de Verenigde Staten heeft Denemarken reeds in 1917 haar koloniale verleden achter zich gelaten. Een tweede, minder belangrijke oorzaak—aldus Oostindie—is het idee dat zowel Portugal als Spanje nog te maken hebben met het recente verleden van dictatorschappen. In Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland is er wel sprake van een postkoloniale immigratiestroom. In deze landen kwam de slavernijgeschiedenis, volgend op een periode van stilte, in toenemende mate aan het licht. Wat volgens Oostindie ook heeft bijgedragen aan het doorbreken van de stilte, is het feit dat deze omstreden geschiedenis inmiddels lange tijd achter ons lag. Bovendien waren het de Europeanen zelf geweest die de afschaffing van de slavernij hadden ingezet.10 Ook was er volgens hem in deze landen, net zoals bij de afschaffing van de slavernij in de negentiende eeuw, ook bij de herinnering van de slavernij sprake van het zogenaamde proces van peer pressure. De in Amerika aangewakkerde aandacht voor het leed van de slaven in de Nieuwe Wereld, gaf de regeringsleiders van Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland het gevoel niet achter te kunnen blijven. In deze drie noordwestelijk gelegen Europese landen is sprake van een gelijktijdige opkomst van de herinnering aan de slavernij. Een vergelijking tussen de drie herdenkingsculturen betreffende de slavernijgeschiedenis is aldus op zijn plaats. 1.1.2 Herinnering aan de slavernij in Groot-Brittannië Groot-Brittannië was na Portugal één van de grootste spelers in de trans-Atlantische slavenhandel. Het vervoerde circa 3,1 miljoen slaven, 28,1% van het totale aantal verscheepte slaven. Ook als we de omvang van de Britse bevolking meerekenen is dit aandeel in de slavenhandel hoog.11 Het land heeft daarentegen een positieve rol gespeeld bij de afschaffing van de slavenhandel en slavernij. Juist in Groot-Brittannië, het land dat economisch gezien het mees9
G. Oostindie, ‘Public Memories of the Atlantic Slave Trade and Slavery in Contemporary Europe’, European Review, nr 3/4 (2009), p. 613. 10 G. Oostindie, ‘The slippery paths of commermoration and heritage tourism: the Netherlands, Ghana, and the rediscovery of atlantic slavery’, Nieuwe West-Indische Gids, nr 1/2 (2005), p. 59. 11 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 229.
7
te baat had bij de slavenhandel, ontstond eind achttiende eeuw een zeer actieve afschaffingslobby. In 1807 stemde het Engelse parlement in met de Slave Trade Act die een verbod op de slavenhandel invoerde. In 1833 verbood Groot-Brittannië als eerste land de slavernij. Het vrijkopen van de slaven in de overzeese gebieden werd mogelijk gemaakt door de Engelse belastingbetalers die in totaal circa twintig miljoen pond afstonden. In Groot-Brittannië was er omtrent de slavernijgeschiedenis lange tijd sprake van een ‘humiliated silence’12, maar de multiculturele samenleving die het land nu kent vroeg om verschuivingen in de Britse herdenkingscultuur. De dekolonisering van het Britse Rijk leidde tot een instroom vanuit de Britse Caraïben, Brits-Indië en Afrika. Tussen 1948 en 1962 waren burgers van de Britse Commonwealth vrij zich zonder beperkingen te vestigen in GrootBrittannië. Hier kwam met het einde van de enorme economische groei in de jaren zeventig van de twintigste eeuw een einde aan. Het strengere immigratiebeleid bleek een verdere instroom niet te kunnen voorkomen waardoor Groot-Brittannië heden ten dage een grote groep zogeheten ‘non-whites’ telt. Een volkstelling uit 2001 telde circa 4,5 miljoen non-whites, ongeveer 8% van de gehele bevolking.13 Het Britse parlement sloot niet haar ogen voor de minderhedenproblematiek. Reeds in 1976 richtte het bijvoorbeeld The Commission for Racial Equality op. Sindsdien werd er in de grote steden een gematigd cultureel beleid gevoerd. Sinds de aanstelling van de regering van Tony Blair in 1997 is dit beleid de landelijke standaard geworden.14 In Groot-Brittannië is er voor de immigrant aldus ruimte voor het behoud van de eigen identiteit. Wat betekent dit Britse multiculturalisme voor de herinnering aan de slavernij? Ten eerste is er sinds het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw een reeks monumenten opgericht. In de belangrijkste havens voor de Engelse slavenhandel in de achttiende eeuw, Bristol en Liverpool, ontbreekt het niet aan een slavernijherinnering. In Bristol herinnert de Pero’s Bridge sinds 1999 aan de slaaf Pero Jones die door een Engelse handelaar als slaaf was meegenomen naar Engeland. Liverpool kreeg een belangrijke rol toebedeeld bij de viering van de tweehonderdjarige afschaffing van de slavenhandel in 2007. In augustus van dat jaar opende Liverpool de deuren van het International Slavery Museum. Op de kade van Lancaster, een andere stad met een belangrijke haven voor de slavenhandel, is in 2005 het monument Captured Africans onthuld. Dit monument toont de volgepakte dekken van een slavenschip 12
L. Smith e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routlegde 2011, p. 3. 13 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 219. 14 Ibid., p. 220.
8
waardoor slaven nauwelijks ruimte hadden zich te bewegen. Londen, het centrum van de slavenhandel in de zeventiende eeuw, kreeg pas in 2008 een monument ter herdenking van de slavenhandel en slavernij. In de Engelse hoofdstad huldigde Desmond Tutu het monument Gilt of Cain in. Het feit dat de Zuid-Afrikaanse aartsbisschop Tutu—één van de belangrijkste strijders tegen de apartheid in Zuid-Afrika—het monument onthulde, toont reeds aan dat de herinnering aan de slavernij gepaard gaat met een transnationale dynamiek. Het monument Gilt of Cain bestaat uit twee onderdelen: Een podium, dat doet denken aan een kerkelijke preekstoel of veilingpodium, met daaromheen een groep kolommen die de vorm aannemen van rietstengels en een groep slaven doet voorstellen. Daarnaast hebben de Britten zich aangesloten bij de jaarlijkse herdenkingsdag die UNESCO in 1998 heeft vastgesteld. Ieder jaar op 23 augustus herdenkt Groot-Brittannië aldus de slachtoffers van de slavernij. Het internationale museum voor de slavernij in Liverpool is voor Groot-Brittannië één van de belangrijkste plaatsen van herinnering voor de geschiedenis van de slavernij. De opening ging gepaard met de viering van de tweehonderdjarige afschaffing van de slavernij in 2007. De financiële ondersteuning van de Britste regering voor dit evenement was, in wereldwijd perspectief, ongekend hoog. Ook was er, volgens Oostindie, in Groot-Brittannië meer ruimte voor het ‘zwarte’ perspectief dan elders in Europa: ‘Al met al lijkt het herdenkingsjaar in het Verenigd Koninkrijk toch veel ruimte te hebben geboden aan conflicterende perspectieven, zonder dat krampachtig werd gezocht naar vergelijk. Die openheid strookt goed bij de relatief lange Britse ervaring met het multiculturalisme.’15 Relatief gezien was het tweehonderdjarig jubileum van Groot-Brittannië volgens Oostindie aldus geslaagd, maar er was ook sprake van een meer kritisch geluid. Critici vonden het teleurstellend dat Tony Blair slechts spijt betuigde en niet zijn expliciete excuses uitsprak. Ook was Blair, volgens Emma Waterton, te veel gericht op het nationale aspect van de slavernij. Zo sprak hij bijvoorbeeld: ‘This anniversary is a chance for all of us to deepen our understanding of our past, celebrate the richness of our diversity and increase our determination to shape the world with the values we share. I hope you will get involved in some way. There should be something for everyone. This is everyone’s bicentenary.’16 Hoewel Blair dus spreekt over ‘everyone’s bicentenary’, is Waterton van mening dat de Britse herinnering aan de slavernij slechts draait om de heldendaden van de Britse anti-
15
G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 225. 16 E. Waterton, ‘The Burden of Knowing Versus the Privilege of Unknowing’, in: L. Smith e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routlegde 2011, p. 30.
9
slavernijlobbyisten.17 In een officieel rapport van het Britse Lagerhuis worden de acties van de afschaffingslobby verheerlijkt: ‘We should be thankful for, and celebrate wholeheartedly, the fact that it was our country that produced the moral giants of their time – our countrymen and women who, against all odds and with incredible dedication, changed society fundamentally and irreversibly for the better. We owe them a deep debt of gratitude.’18 De meeste eer ging uit naar de parlementariër William Wilberforce (1759-1833), leider van de antislavernijbeweging. Verene Shepherd spreekt zelfs van een ‘Wilberforcemania’ 19. De speelfilm Amazing Grace, die met het oog op de 2007-vieringen op 23 maart van dat jaar in de Britse bioscopen uitkwam, draait volledig om de politieke pogingen van Wilberforce de transAtlantische slavenhandel te verbieden. Het herinneren van de afschaffing van de slavernij past binnen de Britse idealen van heldenmoed, moraliteit en gerechtigheid. Ook de leus van de 2007-herdenking: ‘Reflecting on the past and looking to the future’ komt ten goede aan Blairs intenties de geschiedenis van de slavernij in nationaal discours te plaatsen. De nadruk op de abolitie van de slavernij en de gezamenlijke toekomst, onderdrukt de herinneringen aan de gruwelijkheden van de slavernij. In de woorden van Waterton: ‘With it, much of the brutality associated with the exploitation of African people itself was roped off and dismissed in a process that smacked of a firm rejection of alterity; simultaneously, it gave the British public the option of hiding from a traumatic past.’20 Onder de ‘British public’ kunnen we de Britse blanke populatie verstaan. Daarnaast hielden ook de politieke bovenlaag en de media vast aan het afschaffingsdiscours.21 Tot slot was er een groep die de 2007-viering juist te overdreven achtte. GrootBrittannië hoefde zich volgens hen niet overdreven schuldig op te stellen tegenover het slavernijverleden. Bovendien, vonden zij, bleef de Afrikaanse bijdrage in de slavenhandel tijdens de feestelijkheden onderbelicht.22 Volgens James Walvin, historicus en gastcurator voor het Merseyside Maritime Museum (Liverpool) voor de ‘Atlantic Slave Trade’-tentoonstelling, werd hem in 2007 tijdens twee derde van zijn lezingen over de slavernij gevraagd naar de
17
E. Waterton, ‘The Burden of Knowing Versus the Privilege of Unknowing’, in: L. Smith e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routledge 2011, p. 29. 18 M. Moss, Official Report, House of Commons, 20 maart 2007, zoals geciteerd bij L. Smith e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routlegde 2011, p. 31. 19 V.E. Shepherd, ‘Slavery, Shame and Pride: Debates over the Marking of the Bicentennial of the Abolition of the British Trans-Atlantic Trade in Africans in 2007’, Caribbean Quarterly, nr 1/2 (2010), p. 13. 20 E. Waterton, ‘The Burden of Knowing Versus the Privilege of Unknowing’, in: L. Smith e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routlegde 2011, p. 29. 21 L. Smith e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routledge 2011, pp. 3-4. 22 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 225.
10
interne slavenhandel van Afrika.23 Hoewel een dergelijke vraag uit pure interesse gesteld kan worden, is het benoemen van de Afrikaanse betrokkenheid bij de slavenhandel ook een manier het Europese aandeel in de slavenhandel af te zwakken. Over de Afrikaanse kant van de slavenhandel is er wegens gebrek aan Afrikaanse archieven en schaamte onder Afrikaanse wetenschappers weinig bekend. Wel is zeker dat ten tijde van de Europese slavenhandel het bedrijven van slavernij de normaalste zaak van de wereld was; West-Europa vormde hierop een uitzondering. Ook in Afrika werd er aldus aan slavenhandel gedaan. Of deze handel en binnenlandse oorlogen op het Afrikaanse continent werden gestimuleerd door de komst van Europeanen, is een discutabel punt.24 Louter het idee dat er ongeacht de aan- of afwezigheid van Europese naties evengoed slaven werden verhandeld op het Afrikaanse continent, neemt het Europese schuldgevoel deels weg.
1.1.3 Herinnering aan de slavernij in Frankrijk Na Portugal en Groot-Brittannië bracht Frankrijk het meeste slaven naar de overkant van de Atlantische Oceaan, 13,2% van het totaal. Frankrijk was aanvankelijk het eerste land dat de slavernij afschafte. Omdat de slavernij niet paste binnen de republikeinse idealen van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ werd het verbod tijdens de Franse Revolutie in 1794 ingevoerd. Napoleon Bonaparte kwam terug op dit verbod en voerde de slavernij in 1802 opnieuw in. Vervolgens duurde het tot 1848 eerdat het land de slavernij opnieuw afschafte. Frankrijk kreeg later dan Groot-Brittannië (Groot-Brittannië met name in de jaren vijftig) te maken met postkoloniale migratie. De nieuwkomers waar Frankrijk mee te maken kreeg waren afkomstig uit Europese landen als België, Italië, Spanje, Polen en na de Tweede Wereldoorlog met name uit Portugal. Het werd van deze migranten verwacht dat zij zich aanpasten aan de Franse cultuur. Dit assimilatieproject, dat succesvol bleek, werd achteraf bestempeld als le creuset français, de Franse variant op de Amerikaanse melting pot. De gestage economische groei na de Tweede Wereldoorlog vroeg om meer arbeidsmigranten dan alleen die afkomstig uit Europa. Volgens de Franse politiek zou het geslaagde integratiemodel ook toepasbaar zijn op de komst van (post)koloniale migranten uit de Maghreb en de Franse Caraiben. Het einde van de economische groei in de jaren zeventig bracht ook in Frankrijk een strikter immigratiebeleid met zich mee, maar het toeroepen van een halt aan de immigratie bleek ook hier onmogelijk. In tegenstelling tot de Engelse regering, heeft de Franse regering lange tijd haar ogen gesloten voor de minderhedenproblematiek. Deze zogenaamde ‘kleuren23 24
D. Paton: ‘Interpreting the Bicentenary in Britain’, Slavery and Abolition, nr 2 (2009), p. 285. P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 97.
11
blindheid’, afstammend van het republikeinse ideaal dat iedereen gelijk acht, uit zich onder andere in het feit dat de Fransen geen etnische volkstellingen houden. De sociaaleconomische achterstand van de tweede en derde generatie immigranten vroeg daarentegen in steeds grotere mate om actie vanuit de politiek. In 2005 bereikte het immigratiedebat een hoogtepunt. Op 27 oktober van dat jaar zochten drie immigrantenjongeren, op de vlucht voor een identiteitscontrole van de politie, hun toevlucht bij een elektriciteitscentrale. Op een beweging van één van de drie jongens volgde een lichtboog. Bouna uit Mauritanië (15 jaar) en Zyed uit Tunesië (17 jaar) werden geëlektrocuteerd; de Koerdische Muhittin (17 jaar) belandde met zware brandwonden in het ziekenhuis.25 Op dit nieuws volgden gewelddadige rellen waarbij honderden Noord-Afrikaanse immigranten zich aansloten. De hevige rellen dwongen een reactie af bij toenmalig president Jacques Chirac die de Franse minderhedenproblematiek niet langer kon negeren. De ‘kleurenblindheid’, die in naam van de republikeinse idealen lange tijd zijn werk had gedaan, leek langzaamaan plaats te maken voor een meer multicultureel beleid. Gedurende de gehele twintigste eeuw heeft de Franse politiek aldus getracht postkoloniale onderwerpen te mijden. Ook de slavernij werd volgens Catherine Reinhardt ter wille van politieke assimilatie verzwegen.26 In 1983 werd het stoffelijk overschot van de Haïtiaanse revolutieleider Toussaint Louverture verwijderd uit het Panthéon (Parijs) om vervolgens aan Haïti te worden overgedragen. Sindsdien symboliseert deze ‘Phantéon’s empty plinth’ volgens Charles Forsdick het gemis van een herinnering aan de slavernij in de Franse herinneringscultuur.27 Bij de festiviteiten rond de herinnering aan de Franse Revolutie in 1989 was er nog geen plaats voor de slavernijgeschiedenis.28 Chirac maakte in 1998, 150 jaar-afschaffing van de slavernij, wel van de gelegenheid gebruik de Fransen te attenderen op het slavernijverleden. Hieraan ging—in tegenstelling tot Groot-Brittannië en Nederland waar de herinnering aan de slavernij door een ‘rustige’ lobby opgang kwam—een mars in Parijs vooraf waaraan 40.000 Antillianen deelnamen. Evenals bij de Engelse festiviteiten in 2007 was er ook in Frankrijk sprake van een nationaal georiënteerde viering. Chirac hield in 1998 nog trouw vast aan de Franse waarden van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ en benadrukte het abolitieproces dat volgens hem een uiting was van het republikeinse ideaal van een ongedeelde natie. 25
A. Chemin, ‘Témoignages. Bouna Traoré et Zyed Benna: “L’électricité, c’est plus for que toi”’, Le Monde, 14 december 2005. 26 C.A. Reinhardt, Claims to Memory: Beyond Slavery and Emancipation in the French Caribbean, New York: Berghahn Books 2006, p. 9. 27 C. Forsdick, ‘‘The Phantéon’s empty plinth’: commemorating slavery in contemporary France’, Atlantic Studies, nr 3 (2012). 28 G. Oostindie, ‘Public Memories of the Atlantic Slave Trade and Slavery in Contemporary Europe’, European Review, nr 3/4 (2009), p. 616.
12
In de openingsspeech van het evenement zei hij: ‘The abolitionary process was undertaken in a spirit of integration, helping to strengthen the unity of the nation.’29 Ook de officiële leus van het herinneringsjaar 1998 ‘Tous nés en 1848’ [‘all born in 1848’] verwijst naar de afschaffing van de slavernij. Evenals Blair bood ook Chirac niet zijn officiële excuses aan voor het Franse aandeel in te trans-Atlantische slavenhandel. De plechtigheden omtrent de herinnering aan de slavernij in 1998 riepen verontwaardigde reacties op bij Frans-Caraïbische intellectuelen. Martinikaans politicus Alfred Marie-Jeanne distantieerde zich expliciet van de festiviteiten in Frankrijk: ‘[W]e do not celebrate the abolition of slavery! We commemorate the antislavery insurrection. There is a difference. The Negroes did not wait for a divine liberator from metropolitan France to lead the revolt. The slaves conquered their freedom on their own.’30 Met het aannemen van de Taubira loi, waarmee Frankrijk de slavernij bij wet vastlegde als zijnde een misdaad tegen de menselijkheid, is Frankrijk radicaler geweest dan Groot-Brittannië en Nederland. Het Comité pour la Mémoire et l’Histoire de l’Esclavage (een comité dat ter gelegenheid van de wet-Taubira werd opgericht) bracht daarentegen in 2005 een rapport uit dat waarschuwde tegen het benadrukken van de abolitiebeweging in het slavernijdebat.31 Na de viering van de afschaffing van de slavernij in 1998 is er, evenals in GrootBrittannië, in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw een aantal monumenten ter herinnering aan de slavernij onthuld. Sinds 2006 herdenkt Frankrijk ieder jaar op 10 mei de slachtoffers van de slavernij en de slavenhandel, de dag waarop in 2001 de Taubira loi werd aangenomen. In 2007 werd ter gelegenheid van de tweede officiële herdenkingsdag het nationale slavernijmonument Le Cri, l’écrit [de schreeuw, het geschrift] onthuld. Het beeld dat te vinden is in het Jardin de Luxembourg (Parijs) bestaat uit een verbroken keten die zowel een schreeuw (het leed van de slaven) als de vreugde van de abolitie symboliseert. Het gedeelte van de keten dat gesloten blijft is een verwijzing naar moderne slavernij.32 Een ander beeld in Parijs toont eveneens een verbroken keten. Dit monument is een herinnering aan ThomasAlexandre Dumas, een in Saint-Domingue als slaaf geboren man die ten tijde van Napoleon een belangrijk generaal werd. In de steden Bordeaux en Nantes zijn er meer sporen te vinden van het Franse slavernijverleden. In Bordeaux vindt men sinds 2005 een buste van de eerder genoemde, uit het Phantéon verwijderde, Haïtiaanse revolutieleider Toussaint Louverture. In 29
C.A. Reinhardt, Claims to Memory: Beyond Slavery and Emancipation in the French Caribbean, New York: Berghahn Books 2006, pp. 3-4. 30 Ibid., pp. 6-7. 31 C. Forsdick, ‘‘The Phantéon’s empty plinth’: commemorating slavery in contemporary France’, Atlantic Studies, nr 3 (2012), p. 282. 32 Ibid., p. 287.
13
Nantes is in 2013 het monument Mémorial de l'abolition de l'esclavage onthuld, één van de meest prestigieuze slavernijmonumenten wereldwijd. Langs een lang pad dat zich uitstrekt langs de kade van Nantes, vindt men 1710 glazen plaquettes die elk het vertrek van een slavenschip symboliseren. Een 290-tal plaquettes bevat een naam van een andere handelsstad ergens ter wereld. Het belangrijkste onderdeel bestaat uit een ondergrondse tunnel waarin men een tijdlijn van de slavernij, slavernijteksten en circa vijftig vertalingen van het woord ‘vrijheid’ treft. 1.2 Herinnering aan de slavernij in Nederland en het ontstaan van verschillende discoursen 1.2.1 Het stilzwijgen van de slavernij begin twintigste eeuw Sinds de Nederlandse opstand tegen de Spaans-Habsburgse koning Filips II, stonden de inwoners van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bekend als een naar vrijheid strevend volk. Ook vrijdenkers als Spinoza en Descartes kregen in de Nederlanden meer ruimte voor hun ideeën dan in omringende landen. Bovendien stond ook op religieus gebied de Republiek bekend als een verdraagzaam land. Juist tijdens deze periode, waar Nederland haar identiteit van vrijheid en tolerantie aan te danken heeft, vond de trans-Atlantische slavenhandel plaats. Het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel, 4,8% van het totaal, en de slavernij in gebieden overzee, resulteerden kennelijk niet in een beschadiging van de Nederlandse identiteit omtrent vrijheid. Volgens Markus Vink heeft dit te maken met de strijd die de Republiek voerde tegen Europese naties die (zogenaamd) wredere daden pleegden dan Nederland. Zo werden de Spanjaarden als gevolg van de daden in Latijns-Amerika en de Spaanse Inquisitie bijvoorbeeld afgespiegeld als wreed en intolerant: de zogenaamde Leyenda Negra.33 De strijd tegen de Spaanse tirannie werd niet alleen gestreden in de Nederlanden, ook de Nieuwe Wereld diende beschermd te worden tegen de Spanjaarden. Het conflict op het Europese continent leverde de Republiek haar identiteit van vrijheid op die zwaarder woog dan de vrijheidsbelemmering van slaven overzee: [T]he discussion over unfree labour overseas was inextricably linked with the soulsearching controversy over ‘Dutchness’ and Dutch identity in the protracted freedom struggle—the Eighty Years War (1568-1648)—against the ‘unbearable slavery’ of the Spanish Habsburg monarchy and subsequent ambitions of French ‘tyranny’ at home and encounters with Oriental despotism and ‘servile’ indigenous peoples overseas.34
33
M.P.M. Vink, ‘Freedom and Slavery: The Dutch Republic, the VOC World, and the Debate over the ‘World’s Oldest Trade’’, South African Historical Journal, nr 1 (2007), p. 21. 34 Ibid., p. 21.
14
Hoewel de geschiedenis van slavenhandel niet past bij de Nederlandse normen en waarden omtrent vrijheid en tolerantie, heeft het ontstaan van stiltes omtrent deze geschiedenis niet zozeer te maken gehad met bewuste beleidsvoering. Wat wel heeft bijgedragen aan het ontstaan van stiltes is het feit dat de slavernij letterlijk en figuurlijk ver van Nederland afstond. De slavernij speelde zich aan de andere kant van de Atlantische oceaan af en was bovendien, hoewel later dan in Groot-Brittannië en Frankrijk, ‘al’ in 1863 afgeschaft. Toch is de slavernij in het verleden ook op verschillende wijzen stilgezwegen. Een eerste voorbeeld van het stilzwijgen van het Nederlandse slavernijverleden is de volgende uitspraak van historicus Kessler uit 1927: Trotsch mag men zijn –behoudens de ieder geboden menschelijke bescheidenheid- op wat men zelf gedaan heeft, op wat men tot stand bracht, om de gemeenschap vooruit te brengen, eigen geluk en dat der medemenschen te bevorderen. En dit aanvaardende, zal de Afro-Amerikaan, die nadenkt en de hand in eigen boezem steekt, moeten zeggen: Voor mijn land en volk heb ik zoo goed als niets gedaan; wat daar is, is, hoe gebrekkig dan ook, gewrocht door blanken.35
Kessler benadrukt de positieve rol van de westerse samenlevingen in de koloniale gebieden overzee en negeert het bestaan van de slavernij. Een andere tekst waarin de slavernij wordt verzwegen is het artikel van Henriëtte Conradi dat zij bij de vijftigste verjaardag van de afschaffing van de slavernij in 1913 publiceerde. Hoewel zij als één van de weinigen in 1913 het bestaan van de slavernij erkende, bestaat het merendeel van haar artikel uit de liefdevolle relatie tussen slavenhouder en slaaf:
Dit alles is overbekend en daarom wil ik liever het oog richten op bladzijden die minder bekend zijn en waaruit blijken zal, dat alle slaven-eigenaars geen beulen waren en alle slaven het niet slecht hadden voor de emancipatie van 1863. Hoe vreemd het ook moge klinken, wáár is het, dat de humaniteit groot was in den slaventijd. De trouw en toewijding der slavinnen voor hare meesters en meesteressen; de liefde en zorg die hunne kinderen in ruime mate van deze vrouwen genoten, zij al te maal bewijzen, dat de ouders menschlievend omgingen met de slaven en dit bleef zoo, ook toen zij geen slaven meer waren.36
Door het accent te leggen op de vreedzame relatie tussen onderdrukker en onderdrukte wordt het leed van de onderdrukte weggeschoven. Opnieuw wordt, weliswaar in mindere mate dan
35
B.A. Biekman, Gedenkboek realisatie van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden: Met de menselijke waardigheid voor ogen, Den Haag: Landelijk Platform Slavernijverleden 2002, pp. 27-28. 36 H. Conradi, ‘De koloniale vrouw in West-Indië’, in: Hogendorp, A. van, e.a., Van vrouwenleven, 1813-1913; Ontwikkelingsgang van het leven en werken der vrouw in Nederland en de koloniën, Groingen: Römelingh 1913, pp. 207-225, zoals geciteerd bij A. van Stipriaan, e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 28.
15
in het citaat van Kessler, het slavernijverleden verzwegen. Het slavernijverleden wordt in zekere zin benoemd, maar het leed van de slaaf blijft onbenoemd. Een geheel ander perspectief op de slavernij biedt de Surinaams antikoloniale auteur Anton de Kom (1898-1945), die in 1920 via Haïti naar Nederland vertrekt. Hij sluit zich in Nederland aan bij linkse organisaties, publiceert artikelen in linkse bladen en wijst het Nederlandse publiek op de slechte economische situatie in de Surinaamse kolonie. Ook sluit hij zich aan bij het in 1930 opgerichte arbeiders- en schrijverscollectief Links Richten en publiceert hij vier jaar later het boek Wij slaven van Suriname (1934). Het boek bevat vele verwijzingen naar het leed dat de slaven door Europeanen is aangedaan. Het volgende citaat is hier een voorbeeld van:
De slaven (onze vaders) [De Kom zijn grootvader was nog als slaaf geboren] zwoegden op de velden om de rijkdom der blanken te vergroten. Op de suikerplantages, waar de slaven door de veldarbeid uitgeput en vermoord werden, stonden de Europeanen met de zweep achter hen, gereed om bij de minste vertraging hun naakte lichaam te treffen. Vaak kwam het voor, dat, in de oogsttijd, hun hierbij zelfs geen nachtrust gegund werd.37
Wij slaven van Suriname is—in de woorden van John Jansen van Galen—een meeslepend boek dat een in bloed en tranen gedrenkte geschiedenis van het Surinaamse volk beschrijft en het kapitalistische imperialisme dat daarvoor verantwoordelijk is aan de kaak stelt. 38 Het boek is sinds de verschijning van groot belang geweest voor de Surinaams-nationalistische beweging en sloeg op het moment van publicatie aan bij een links (vooral communistisch) publiek. De Kom zijn politieke tegenstanders beschuldigden hem daarentegen van communistische sympathieën en schilderden zijn boek af als communistisch. 1.2.2 Het stilzwijgen van de slavernij eind twintigste eeuw De voorgaande voorbeelden waren afkomstig uit het begin van de twintigste eeuw. Eind twintigste eeuw werden uitspraken als die gedaan door Kessler en Conradi niet of nauwelijks meer gedaan39 en is er meer ruimte voor een ander perspectief. Wel komt een minder hevige vorm van verzwijgen nog altijd voor, relativering van de slavernij. Historicus Emmer kreeg bijvoorbeeld op zijn boek De Nederlandse slavenhandel—waarvan de eerste druk uitkwam ten tijde van het ontwikkelingsproces van het slavernijmonument—veel commentaar omdat het
37
A. de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact 1999, p. 44. J. Jansen van Galen, ‘Voorwoord’, in: A. de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact 1999, p. 8. 39 B.A. Biekman, Gedenkboek realisatie van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden: Met de menselijke waardigheid voor ogen, Den Haag: Landelijk Platform Slavernijverleden 2002, p. 28. 38
16
de gruwelijkheden van de slavernij zou relativeren.40 Zo schrijft hij in dit boek bijvoorbeeld dat de ruimte waarin een slaaf zich tijdens de oversteek diende te verkeren vergelijkbaar is met die van een passagier aan boord van een Boeing 747. Een vergelijking die—zo verdedigt Emmer—slechts was gebaseerd op het aantal kubieke centimeters41, niet op de duur van de reis of op hygiënische omstandigheden. Op de mening dat hij het slavernijverleden zou relativeren beweert hij zelf niet te willen struikelen over politieke correctheid. In de Groene Amsterdammer van 13 mei 2000 pleit de historicus in debat met onder anderen Biekman en Van Stipriaan voor het idee van objectieve wetenschap: ‘Of de onderzoeker nu zwart of wit is, je hebt bronnen en je probeert een zo goed mogelijk objectief beeld te geven. Ik begrijp dat er een andere geschiedschrijving bestaat, maar die wil ik er niet bij betrekken.’42 In hetzelfde artikel wordt betoogd dat deze kijk op geschiedschrijving een typisch voorbeeld is van Eurocentrisme. Van Stipriaan beschrijft de wetenschap waar Emmer het over heeft als volgt: ‘[D]e internationale code waar wetenschappelijk werk aan moet voldoen. Dat is een traditie die in het Westen geboren is maar die internationaal is geworden. Er bestaan ook heel andere verhalen en die zijn ook wetenschappelijk, maar wel Afrikaans of Aziatisch. Dat beantwoordt niet aan de westerse codes.’43 Deze vorm van geschiedschrijving is te relateren aan het idee van gekleurde geschiedschrijving; een vorm van geschiedschrijving die zich laat beïnvloeden door politieke discoursen. Daar waar Emmer beweert onafhankelijk onderzoek te verrichten, is het bij gevoelige zaken uit het verleden vrijwel onmogelijk politieke discoursen te ontwijken, zo ook bij het historisch onderzoek van Emmer. De interne Afrikaanse slavernij, het aantal verhandelde en verscheepte Afrikanen, de relatie tussen slavernij en racisme en de economische gevolgen voor de drie betrokken continenten, zijn voorbeelden van onderzoeken die onderhevig zijn aan subjectiviteit. Zo is het boek How Europe underdeveloped Africa (1972) van Walter Rodney, een Guyanees historicus, een voorbeeld van ‘zwarte’ geschiedschrijving inzake het slavernijverleden. Historici als Rodney en Emmer zullen zich aldus moeilijk kunnen onttrekken aan politieke discoursen. Evenals hen dienen ook ik (als auteur van deze scriptie over het slavernijverleden) en u (als lezer van deze scriptie) ons bewust te zijn van de gekleurde wetenschap wat betreft het slavernijverleden. Volgens de redacteurs van Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland (2007)—waarin wordt gezocht naar verklaringen voor het ontstaan van de Neder40
P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, pp. 241-271. 41 Ibid., p. 249. 42 J. van Casteren en P. Vermaas, ‘De zwarte holocaust; Groene-debat: Nederlandse slavenhandel’, de Groene Amsterdammer, nr 19 (2000), pagina onbekend. 43 Ibid., pagina onbekend.
17
landse stilte en het (tot dan toe) nog onontdekte erfgoed omtrent de slavernij—zijn Conradi’s tekst en de relativering van Emmer voorbeelden van het expliciet verzwijgen van de slavernij. In tegenstelling tot dergelijke voorbeelden ontstaan stiltes—aldus de auteurs van Op zoek naar de stilte—vaker door eenzijdige geschiedschrijving.44 Lange tijd behield de blanke man de macht over de geschiedschrijving; de vrijgekomen slaaf werd een eigen geschiedenis ontnomen. Aan het einde van de twintigste eeuw werden twee toonaangevende boeken gepubliceerd die de onderdrukking van de niet-westerse geschiedschrijving onder de aandacht brachten. Zowel Europe and the People without History (1982) geschreven door de Oostenrijkse antropoloog Eric Wolf, als Silencing the Past: Power and the Production of History (1995) van de Haïtiaanse Michel-Rolph Trouillot, beschrijven het idee dat de geschiedenis van nietwesterse volken zijn onderdrukt, dan wel onbekend zijn gebleven. Zo geeft Trouillot het voorbeeld van de Haïtiaanse revolutie (1791-1804), een succesvolle slavenopstand waar in de geschiedschrijving over werd gezwegen. Ook in het geschiedenisonderwijs kunnen historische stiltes ontstaan. Het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie onderzocht in 1999 in hoeverre het slavernijverleden terug te vinden was in de leerstof van het vak geschiedenis. Aan de hand van de zes meest gebruikte geschiedenisboeken op middelbare scholen concludeerde het bureau dat deze geschiedenis nog niet voldoende behandeld werd. De helft van de boeken omvatte voldoende informatie over het onderwerp, twee boeken spraken daarentegen geen woord over de slavernij.45 Het veel gebruikte geschiedenisboek Sprekend verleden bijvoorbeeld, behandelt uitgebreid de slavernij in de Verenigde Staten maar weidt slechts één zin aan de Nederlandse slavernij in Suriname en op de Antillen.46 Na het einde van de Tweede Wereldoorlog kreeg Nederland te maken met postkoloniale immigratie. De Nederlandse koloniën kregen door het in 1954 ondertekende Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden meer zelfstandigheid. Het Statuut bezorgde de inwoners van de Nederlandse Antillen en Suriname bovendien de Nederlandse nationaliteit waardoor zij vrij waren zich te vestigen in Nederland. Antilliaanse en Surinaamse studenten maakten omwille van hun studie graag gebruik van deze mogelijkheid. Ook trok de Nederlandse economische groei eind jaren zestig en begin jaren zeventig veel arbeidsmigranten naar Nederland. De grote toestroom Surinamers ontstond echter pas na de Surinaamse onafhankelijkheid van 1975, 44
A. van Stipriaan, e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 29. 45 J.O. Horton en J.C. Kardux, ‘Slavery and the Contest for National Heritage in the United States and the Netherlands’, American Studies International, nr 2/3 (2004), p. 64. 46 Ibid., p. 64n.
18
(de Nederlandse Antillen wezen onafhankelijkheid af). Door een overgangsregel van vijf jaar bleef het voor Surinamers tot 1980 mogelijk te komen wonen in Nederland. Het aantal Surinaamse inwoners nam van circa 30.000 inwoners in 1970 toe tot circa 160.000 inwoners in 1980.47 Door de komst van migranten uit de ex-koloniën kwam de herinnering aan de slavernij letterlijk en figuurlijk ‘thuis’ in Nederland. De Keti Koti-bijeenkomst uit 1963 kreeg vanwege de nog relatief weinig postkoloniale migranten in Nederland nog maar weinig aandacht. Het duurde nog tot in de jaren negentig voordat de nazaten van slaven meer van zich lieten horen. 1.2.3 Een transnationale dynamiek en het zwarte discours De onafhankelijkheid van Suriname kon een verdere instroom van nieuwkomers niet voorkomen. De politieke en economische omstandigheden in Suriname deden ook na 1980 nog veel mensen besluiten te verhuizen naar Nederland. Een sluiting van de Shell-raffinaderijen op de Antillen en een bezuinigingsmaatregel van de Antilliaanse overheid veroorzaakten een tweede Antilliaanse migratiegolf in de jaren negentig. Het merendeel van de circa 153.000 migranten uit de Antillen is van Afrikaanse afkomst. Van de circa 335.000 Surinaamse inwoners in Nederland is iets meer dan de helft van oorsprong Afrikaans.48 De migratiestromen hebben er aldus toe geleid dat er in 2010 circa 300.000 nazaten van slaven woonden in Nederland. Hoewel ongeveer de helft van hen afkomstig is uit de Antillen, wordt de roep om erkenning in Nederland gedomineerd door de Surinaamse gemeenschap. Volgens Oostindie heeft dit met name te maken met het idee dat op de Nederlandse Antillen de herinnering aan de slavernij niet van belang was voor het propaganderen van de eigen identiteit. Daarentegen is de slavernij voor de Afro-Surinaamse identiteit wel van belang omdat het de eigen identiteit onderscheidt van die van de Aziatische Surinamers.49 Voor het behoud van de Surinaamse nationale identiteit en daarmee de afkeer van de rivaliserende Aziatische cultuur, was het benadrukken van de Surinaamse geschiedenis van belang. Naast Surinaamse en Antilliaanse immigratie, heeft Nederland meer recentelijk te maken gehad met Ghanese immigratie. In de vijftiende eeuw reisden Nederlandse handelaren naar de Goudkust af voor het verkrijgen van goud, ivoor en gom. Later werd Ghana belangrijk voor de Nederlandse slavenhandel. In 1637 veroverden Nederlanders het fort Elmina, dat vervolgens zou uitgroeien tot hét handelscentrum van de West-Indische Compagnie in Afrika. De
47
G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2010, p. 33. 48 Ibid., p. 163n. 49 Ibid., p. 165.
19
handelsrelatie tussen Ghana en Nederland intensiveerde door het bezoek van een vertegenwoordiger van de West-Indische Compagnie aan de koning van de Ashanti. Circa driehonderd jaar later, in 2001, vierden de twee landen hun driehonderd jaar handelsbetrekkingen. Inmiddels waren een duizendtal Ghanezen verhuisd naar Nederland. De oliecrisis van 1973, de (meer in het algemeen) economische crisis en de (als gevolg hiervan zijnde) uitzetting van meer dan een miljoen Ghanezen uit Nigeria, veroorzaakten een eerste toestroom Ghanezen in onder andere West-Europa. In de jaren negentig groeide deze migratiestroom ten gevolge van gezinshereniging of ‘netwerkmigratie’—migratie met als doel het onderhouden van familieleden in Ghana door middel van de studie van één familielid in het buitenland—gestaag. De 21.376 Ghanezen die in 2011 (volgens de officiële cijfers) woonachtig waren in Nederland50, bekommerden zich, evenals de Antilliaanse Nederlanders, minder om het slavernijverleden dan de Surinaamse gemeenschap.51 In tegenstelling tot de postkoloniale migranten uit de West, die slachtoffers zijn van de slavenhandel, waren Ghanezen in het verleden handelspartners van de Europeanen. Met name het machtige koninkrijk van de Ashanti verkocht vele oorlogsgevangenen in ruil voor Europese wapens. In zijn boek Het kasteel van Elmina, waarvoor journalist Marcel van Engelen vanaf de Afrikaanse Westkust naar het Afrikaanse binnenland trok, merkt hij op dat het slavernijverleden in Ghana volledig wordt stilgezwegen.52 Aangezien de slavernij in Ghana niet wordt beschouwd als zijnde een belangrijk geschiedenisonderwerp, is het niet merkwaardig dat ook Ghanese immigranten zich niet uitgebreid schaarden achter de totstandkoming van een slavernijmonument in Nederland. Bij de Surinaamse gemeenschap in Nederland groeide het identiteitsbesef tegen het einde van de jaren tachtig.53 Deze herontdekking van de Afro-Surinaamse identiteit is te relateren aan de Afrikaanse diaspora en haar relatie tot de slavernij. In zijn boek The Black Atlantic: Modernity and Double Consciousness (1993) ontwikkelde Paul Gilroy een concept dat sindsdien veelvoudig wordt aangehaald in de slavernijstudies. De term ‘Black Atlantic’ refereert aan de Afrikaanse diaspora zoals ontstaan door de Europese slavenhandel. De verspreiding van het Afrikaanse volk door postkoloniale migratie bracht superioriteitsbeelden van
50
ACB Kenniscentrum voor emancipatie en participatie, ‘Factsheet Ghanezen in Nederland 2011’, http://www.acbkenniscentrum.nl/public/Publicatie/54/download1/2011-1409%20Factsheet%20Ghanezen%20in%20Nederland.pdf, geraadpleegd op 8 mei 2014. 51 G. Oostindie, ‘The slippery paths of commermoration and heritage tourism: the Netherlands, Ghana, and the rediscovery of atlantic slavery’, Nieuwe West-Indische Gids, nr 1/2 (2005), p. 61n. 52 M. van Engelen, Het kasteel van Elmina: In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika, Amsterdam: De Bezige Bij 2013, p. 180. 53 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’, in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 81.
20
voormalig kolonisatoren over gekoloniseerden aan het wankelen. Dit leidde uiteindelijk tot een wereldwijde belangstelling voor het thema van de slavernij. De aandacht voor het onderwerp blijkt allereest uit de winnaars van de Nobelprijs voor de Literatuur van 1992 en 1993. Zowel dichter en toneelschrijver Derek Walcott uit Saint Lucia (winnaar 1992) als AfroAmerikaans schrijfster Toni Morrison (winnaar 1993) uitten in hun werk verontwaardiging over het ontbreken van de slavernij in de publieke sfeer van de ‘colonial wharves’ 54, ofwel van de slavenhandelssteden. Paus Johannes Paulus II zette de toon voor wereldleiders voor het maken van excuses. Hij vroeg in 1992—tijdens een bezoek aan de Caraïben ter gelegenheid van de vijfhonderdste verjaardag van de oversteek van Colombus—vergiffenis aan de als slaven gedeporteerde Afrikanen. In 1998 sprak Bill Clinton tijdens een bezoek aan Afrika zijn excuses uit voor het slavernijverleden. In datzelfde jaar startte UNESCO het ‘Breaking the Silence’-project met als doel het herstellen van de eenzijdige kennis over de slavernij en het stimuleren van de interculturele dialoog. Als onderdeel van het project stelde UNESCO 23 augustus in als de internationale dag voor de herdenking van de slavenhandel. In de Verenigde Staten werd er op 3 juli 1999 een op mondiaal niveau belangrijk monument ingehuldigd. Het zogenaamde Middle Passage Monument, dat bestaat uit twee onderdelen die naar elkaar toebuigen en samen een ark vormen, is gemaakt van graniet uit Afrika, steen uit Europa en kalksteen uit Amerika. Het monument werd in het State Park (New York) onthuld en vervolgens 427 kilometer van de New Yorkse kust op de bodem van de oceaan geplaatst. Iedere 3 juli van de zes jaar volgend op de onthulling in 1999, zou er in Europa, op de Caraïben, in Afrika en in zowel Noord-, Midden als Zuid-Amerika een replica van de monumentale ark geplaatst moeten worden. Met dit transnationale monument wilde de Afro-Amerikaanse Wayne James, internationaal bekend vanwege zijn carrière als modeontwerper, het monument inzetten als: ‘“a grave marker on the world’s largest, yet unmarked graveyard, the Atlantic Ocean’s infamous Middle Passage” and providing “an opportunity for Black people to collectively begin healing from the atrocities of slavery.”’55 De Nederlandse herinnering aan de slavernij werd gestimuleerd tijdens deze periode van een groeiende emancipatiebeweging van de ‘Black Atlantic’. Volgens Johanna Kardux heeft het monument van Wayne James zelfs direct bijgedragen aan het idee van de oprichting van een Nederlands nationaal slavernijmonument.56 Amsterdam was naast (onder andere) 54
D. Walcott, Omeros, New York: Farrar, Straus en Giroux 1990, p. 192. J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’, in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 89. 56 Ibid., p. 89. 55
21
Londen, Liverpool en Nantes één van de kandidaten voor de Europese replica van het Middle Passage Monument. De multiculturele uitstraling van de Nederlandse hoofdstad maakte het naar mening van Wayne James tot een geschikte locatie voor zijn monument.57 Eind 1999 meldde James zich bij het Landelijk Platform Slavernijverleden om zijn ontwerp te introduceren. Hoewel het project los stond van het Nederlandse slavernijmonument liet Barryl Biekman, voorzitter van het Landelijk Platform Slavernijverleden, weten dat bepaalde elementen van James’ ontwerp het platform zeer aanspraken.58 De ‘Black Atlantic’-gemeenschap heeft niet alleen bijgedragen aan de wereldwijde herontdekking van de slavernij, ook de inhoud van het slavernijdebat is veelal gebaseerd op transnationale discoursen. Het Afrikaans-Amerikaanse zwarte discours is bepalend geweest voor de toon in het Europese slavernijdebat. Één van de belangrijkste erfenissen van het radicale discours uit de Verenigde Staten werd geïntroduceerd door Martin Luther King. Tijdens zijn strijd voor gelijke burgerrechten voor de zwarte gemeenschap bestempelde hij de gruwelijkheden rond de slavernij als de ‘Black Holocaust’.59 In Europa is een radicaal discours minder vanzelfsprekend dan in de VS. De zwarte gemeenschap in de VS kwam al als slaaf het land binnen en begon van meet af aan onderaan de maatschappelijke ladder. Ook kent de VS een verleden van geïnstitutionaliseerd racisme en discriminatie. Volgens Ron Eyerman—die in zijn boek Cultural Trauma: Slavery and the Formation of African American Identity door middel van de theorie van cultureel trauma de vorming van de Afro-Amerikaanse identiteit onderzocht—vielen Afro-Amerikanen met name terug op het slavernijverleden vanwege het feit dat zij niet volledig konden integreren in de Amerikaanse samenleving. 60 In Europa bestaat de zwarte gemeenschap uit een latere generatie immigranten die niet als minderwaardig het land binnenkwam. In Nederland zorgde het eerder genoemde Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden—dat tussen 1954 en de staatkundige hervormingen van 10 oktober 2010 van kracht was—dat zowel Surinamers als Antillianen het Nederlands staatsburgerschap bezaten. Daar staat tegenover dat het gelijkwaardig burgerschap in de praktijk anders uitpakt dan op papier. Nederlandse politici beschouwen het Nederlandse staatsburgerschap niet als een garantie voor het verkrijgen van dezelfde rechten als burgers geboren in Nederland. Zo werd in 1998 bijvoorbeeld getracht de vrije migratie van Antilliaanse Nederlanders naar Nederland te
57
Van een verslaggever, ‘Ark monument slavernij’, Het Parool, 4 december 1999. S. Jongenelen, ‘Nazaat van slaven eert vele slachtoffers op zee’, Het Financieele Dagblad, 24 december 1999. 59 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 11. 60 R. Eyerman, ‘Cultural Trauma: Slavery and the Formation of African American Identity’, in: J.C. Alexander e.a., Cultural Trauma and Collective Identity, Berkeley: University of California Press 2004, p. 109. 58
22
beperken.61 Bovendien wordt door migranten vaak discriminatie en racisme ervaren; ook dit doet af aan hun gelijkwaardig burgerschap.
1.2.4 Het maken van een onderscheid tussen het witte en het zwarte discours Alex van Stipriaan heeft in zijn artikel ‘Between Diaspora, (Trans)Nationalism, and American Globalization’ een onderscheid gemaakt tussen het Nederlandse zwarte en het Nederlandse witte discours.62 Hij beschrijft het Nederlandse zwarte discours als subaltern—een door machtsstructuren ondergeschikte groep die wordt gemarginaliseerd en niet wordt gehoord—, Afrocentrisch en antikoloniaal. Het subalterne en Afrocentrische aspect van het discours zijn afgeleiden van het Afrikaans-Amerikaanse discours en leggen het accent op het leed dat het Afrikaanse volk is aangedaan. Het Nederlandse zwarte discours is beïnvloed door AfrikaansAmerikaanse geleerden en auteurs als Molefi Asante en Frances Cress Welsing die de blanke suprematie bekritiseren en het Afrikaanse perspectief promoten. 63 Radicale Afrocentristen— waaronder bijvoorbeeld de Afrikaans-Amerikaanse professor Leonard Jeffries die het blanke ras bestempelde als ‘ice people’ en het zwarte als ‘sun people’—hebben tevens lezingen en workshops gegeven in Nederland.64 De antikoloniale houding is niet een afgeleide van het Afrikaans-Amerikaanse discours maar van het antikoloniale discours dat de traditionele relaties tussen Nederland en haar ex-koloniën bekritiseert. Evenals het transnationale discours maakt het Nederlandse discours gebruik van de term ‘zwarte Holocaust’ en is het aldus gericht op het slachtofferschap van slaven (en nazaten van slaven). Het bestaan van een zwarte Holocaust en het leed van slaven uit zich in het trauma-vertoog van het zwarte discours. Het trauma-vertoog is gebaseerd op het idee dat de slavernij nog altijd zijn doorwerking heeft op het leven van nakomelingen van slaven. Dit argument legt de basis voor de eis van herstelbetalingen. Deze herstelbetalingen vormen juist de grens van het witte discours. Het witte discours erkent het historisch trauma dat de voorouders van nazaten van slaven hebben ervaren, maar zet vraagtekens bij het bestaan van een slavernijtrauma in de zin van een ‘collectief, transgenerationeel, overgedragen, identiteitsvormende herinnering aan een schokkend verleden.’65 In 61
G. Jones, ‘Over de instabiele betekenis van staatsburgerschap, staatloosheid en juridisch vreemdelingenschap’, Recht der Werkelijkheid, nr 2 (2009), p. 27. 62 A. van Stipriaan, ‘Between Diaspora, (Trans)Nationalism, and American Globalization: A History of AfroSurinamese Emancipation Day’, in: R. Gowricharn ed., Caribbean Transnationalism: Migration, Pluralization, and Social Cohesion, Lanham: Lexington Books 2006, p. 167. 63 Ibid., p. 167n. 64 Ibid., p. 167n. 65 G. Oostindie, Inaugurele rede Universiteit Leiden ‘Slavernij, canon en trauma’, Leiden: Universiteit Leiden 2007, p. 13.
23
deze zin is het idee van een slavernijtrauma te associëren met de term ‘cultureel trauma’. In Cultural Trauma and Collective Identity benadrukt Jeffrey Alexander het sociaal constructieve aspect van culturele trauma’s. Hij beweert dat een trauma pas wordt ervaren als collectief op het moment dat het is getransformeerd tot een cultureel trauma.66 Niet het trauma an sich, maar het sociale proces eromheen geeft betekenis aan een trauma. Dit zogenaamde traumaproces heeft zich ook afgespeeld bij het slavernijverleden. Politici, auteurs, kunstenaars en dergelijken vormden samen de zogenaamde carrier group67 die het traumaproces initieerden. De totstandkoming van culturele representaties van het slavernijverleden, zoals het Middle Passage Monument en de literatuur van Derek Walcott en Toni Morrison, hebben betekenis gegeven aan de slavernijgeschiedenis en het tot een identiteitsvormende factor geconstrueerd. Het trauma verschuift op deze manier van individueel naar collectief niveau: ‘Collective actors “decide” to represent social pain as fundamental threat to their sense of who they are, where they came from, and where they want to go.’68 Het witte discours beschouwt een individueel geval dat zich slachtoffer voelt van de slavernij en slecht presteert in de samenleving, niet als onderdeel van een groter collectief. Een wetenschappelijk bewijs voor (of tegen) het bestaan van een transgenerationeel overgedragen slavernijtrauma is er niet.69 Hoewel het witte discours het historisch leed van de slavernij aldus erkent, twijfelt het over de doorwerking ervan op latere generaties. Herstelbetalingen zouden om deze reden hun doel voorbij gaan. In tegenstelling tot het zwarte discours is het witte discours top-down, paternalistisch en slechts gecentreerd in politieke, culturele en onderwijsinstellingen. Daarmee maakt het geen deel uit van een breder gedragen transnationaal discours zoals het AfrikaansAmerikaanse discours.70 De angst voor de eis van herstelbetalingen leidt ertoe dat de politiek geen officiële excuses aanbiedt maar slechts spijt of berouw betuigt. Van Boxtel, minister van Grote Steden- en Integratiebeleid in kabinet-Kok II, sprak tijdens de antiracisme conferentie van de Verenigde Naties in Durban in september 2001, ‘diep berouw’ uit voor het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel: ‘[W]e can only be credible if we recognize the great injustice of the past. We express our deep remorse about the enslavement and slave
66
J.C. Alexander, ‘Toward a Theory of Cultural Trauma’, in: J.C Alexander e.a., Cultural Trauma and Collective Identity, Berkeley: University of California Press 2004, p. 10. 67 Ibid., p. 11. 68 Ibid., p. 10. 69 G. Oostindie, ‘History brought home: Postcolonial Migrations and the Dutch rediscovery of slavery’, in: W Klooster ed., Migration, Trade, and Slavery in an Expanding World: Essays in Honor of Pieter Emmer, Leiden: Brill 2009, p. 323. 70 A. van Stipriaan, ‘Between Diaspora, (Trans)Nationalism, and American Globalization: A History of AfroSurinamese Emancipation Day’, in: R. Gowricharn ed., Caribbean Transnationalism: Migration, Pluralization, and Social Cohesion, Lanham: Lexington Books 2006, p. 167.
24
trade that took place. But an expression of remorse as such is not enough and cannot be used as an excuse for not taking any action in the present.’71 Evenals Blair in 2007 en Chirac in 1998 bood ook Van Boxtel niet zijn excuses aan. Wel schiep hij middels de locutie ‘diep berouw’—volgens de theorie van de speech act (ofwel taalhandeling) zoals ontwikkeld door de Britse taalfilosoof John Austin en zijn student John Searle—verwachtingen wat betreft de erkenning van het Nederlandse slavernijverleden. Het berouw van de Nederlandse minister werd uitgesproken ten tijde van het ontwikkelingsproces van het nationale slavernijmonument dat in juli van het jaar daarop zou worden onthuld. Met de onthulling van het monument kwam de minister de in Durban geschepte verwachtingen (in ieder geval deels) na. Het maken van een onderscheid tussen het witte en het zwarte discours is niet onproblematisch. Hoewel de discoursen een koppeling met huidskleur oproepen, sluit niet iedere blanke zich automatisch aan bij het witte discours en vice versa. Zoals we hebben gezien is het witte discours te typeren als top-down en met name gebaseerd op handelingen van de politiek. Het zwarte discours, dat wel wordt bestempeld als bottom-up, is niet eenduidig. Aan de ene kant is er een groep die zich sterk verbonden voelt met het leed van hun voorouders. Aan de andere kant staat een groep die zich minder bezig houdt met het verleden en zich richt op individuele ontplooiing. Deze groep geeft ook vaker te kennen dat een slavernijmonument ‘hun niets zegt’.72 Het zwarte discours dat wordt gerelateerd aan de zwarte Holocaust en herstelbetalingen is dus gebaseerd op radicale visies. Daar waar het zwarte discours zich richt op slachtofferschap, distantieert het witte discours zich van het idee van een transgenerationeel overgedragen slavernijtrauma. Hierdoor is er is wel ruimte voor symbolische erkenning van de slavernij, maar niet voor financiële tegemoetkomingen. Om deze reden betuigden zowel in Groot-Brittannië, als in Frankrijk, als in Nederland, regeringsleiders spijt maar boden zij niet hun excuses aan. Dat er ruimte is voor een herinnering aan de slavernij blijkt uit de culturele representaties van de slavernij in GrootBrittannië en Frankrijk. Dezelfde representaties tonen ook aan dat er bij deze geschiedenis vaak wordt gezocht naar bindende factoren. Bij herdenkingsfestiviteiten werd de nadruk gelegd op de historische gebeurtenissen omtrent de abolitie van de slavernij en op universele waarden die ten goede komen aan hedendaagse multiculturele samenlevingen. In tegenstelling tot een verbindende werking leek er bij de vieringen eerder sprake te zijn van een verdelende werking. Dit in acht genomen is het witte discours waar ik over spreek samen te vatten als 71
R. van Boxtel, ‘Speech World Conference Against Racism’, http://www.un.org/WCAR/statements/netherE.htm, geraadpleegd op 17 maart 2014. 72 A. van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 137.
25
niet radicaal en zoekend naar eenheid; het zwarte transnationale discours als radicaler en strevend naar een tegengeluid voor de abolitie-mythe. Voor de emancipatie van de transnationale Afrikaanse gemeenschap is het herinneren van slavenopstanden essentieel.
26
2. DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN HET MONUMENT 2.1 Het zwarte discours en de roep om erkenning 2.1.1 Publieke en politieke aandacht voor het slavernijverleden In de jaren negentig kwam er een einde aan de stilte rond de slavernij. Sinds de viering van de honderddertigjarige afschaffing van de slavernij op 1 juli 1993, gehouden op het Surinameplein (Amsterdam-West), organiseert het 30 juni/1 juli comité ieder jaar op deze locatie een feestelijke bijeenkomst. Sinds 1997 herdenkt men op dit plein, naast de 1 juli-viering, op 30 juni ook de slachtoffers van de slavernij. Aangezien het plein het centrum vormt van de 30 juni/1 juli activiteiten, wenste het organiserend comité de oprichting van een slavernijmonument op het plein. Een samenwerking tussen het comité en de gemeente Amsterdam resulteerde in een plaquette die tijdens de viering van 1999 werd onthuld. De tekst op de gedenkplaat beloofde de totstandkoming van een monument op een later moment. Aan deze belofte werd in 2003 voldaan toen het Monument van Besef werd ingewijd. Het monument, dat de vorm van een boom aanneemt, bestaat uit een stam die etnische diversiteit verbeeldt en een bladerdak dat onderlinge verbondenheid symboliseert. Het streven naar een nationaal monument werd geïnspireerd door deze ambities van het 30 juni/1 juli comité.73 Iets meer dan een jaar vóór de inhuldiging van het Monument van Besef verscheen er in de Groene Amsterdammer (11 maart 1998) een artikel van de Antilliaans-Nederlands dichter/schrijver Frank Martinus Arion dat tot levendige discussies leidde. 74 In dit artikel, genaamd ‘een Beau Geste’, spreekt hij over het wegmoffelen van de slavernijgeschiedenis en het belang van een ‘beau geste’ vanuit de Nederlandse overheid. Het maken van een gebaar is volgens hem van essentieel belang voor het wegnemen van wantrouwen dat er—aldus Martinus Arion—jegens Nederland heerste. Hij is van mening dat met name de houding van Nederland tegenover de Nederlandse Antillen in het laatste decennium—dat wil zeggen sinds de jaren negentig—veel wantrouwen veroorzaakte.75 Rond 1990 gaf de Nederlandse politiek de illusie op dat het de Caraïbische gebieden op korte termijn soevereiniteit kon bieden. 76 Als gevolg hiervan groeide de Haagse bemoeienis in de Nederlandse gebieden overzee. Door cri73
J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’, in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 92. 74 G. Oostindie, ‘Inleiding: een memento, een gebaar’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 12. 75 F.M. Arion, ‘Een beau geste’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 23. 76 G. Oostindie en I. Klinkers, Gedeeld Koninkrijk: De ontmanteling van de Nederlandse Antillen en de vernieuwing van de trans-Atlantische relaties, Amsterdam: Amsterdam University Press 2012, p. 253.
27
tici werd deze ontwikkeling ook wel omschreven als een zogenaamde ‘rekolonisatie’.77 Het gevoel van wantrouwen waar Martinus Arion over schrijft, kan duiden op deze ontwikkelingen in de relatie tussen Nederland en haar voormalige koloniën in de West. In ieder geval werd het wantrouwen—aldus Martinus Arion—versterkt door de late afschaffing van de slavernij, de late dekolonisatie van de Caraïben en een in 1954 ondertekend zuinig Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.78 Dit alles maakte Nederland, volgens het artikel, tot een onbetrouwbare partner binnen het Koninkrijk. Het wantrouwen kan naar mening van Martinus Arion worden hersteld door de oprichting van een monument. Hij betoogt voor een monument op de Dam (Amsterdam) dat voor mensenrechten over de hele wereld zou moeten opkomen. Daarnaast zou het monument symbool moeten staan tegen overheersing en onderdrukking en zou de tekst ‘Nimmer Meer’ het beeld moeten completeren. 79 Op deze oproep voor erkenning van het slavernijverleden, met name in de vorm van een monument, ontstond een debat. Het Prins Claus Fonds voor Cultuur en Ontwikkeling besloot dit debat meer kracht bij te zetten door de bundel Het verleden onder ogen te laten samenstellen.80 Het boek is een verzameling van zesentwintig pleidooien van auteurs uit binnen- en buitenland, over hoe de inhoud van een herinnering aan de Nederlandse slavernij eruit dient te zien. Op 30 juni 1999, de eerste officiële nationale herdenking van de slavernij, werd in Den Haag Het verleden onder ogen gepresenteerd. Bij deze gebeurtenis liet eerder genoemde minister Van Boxtel (D66) weten het idee van een nationaal slavernijmonument te ondersteunen. De Afro-Europese vrouwenbeweging Sophiedela wenste de plannen voor de totstandkoming van een slavernijmonument op de politieke agenda te krijgen. De vrouwenbeweging, opgericht door Surinaamse feministen die zich niet langer thuis voelden bij een algemene feministische vrouwengroep, heeft tot doel de verbetering van de sociaal-culturele en sociaaleconomische positie van Afro-Surinaamse en Afro-Europese vrouwen en meisjes. Daarnaast is de stichting zich bewust van de steun die ook zwarte mannen woonachtig in Nederland kunnen gebruiken.81 Voorzitter van de stichting is de eerder genoemde Barryl Biekman, die later leiding zou gaan geven aan het Landelijk Platform Slavernijverleden. De rol van Biek-
77
G. Oostindie en I. Klinkers, Gedeeld Koninkrijk: De ontmanteling van de Nederlandse Antillen en de vernieuwing van de trans-Atlantische relaties, Amsterdam: Amsterdam University Press 2012, p. 11. 78 F.M. Arion, ‘Een beau geste’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 22. 79 Ibid., p. 23. 80 G. Oostindie, ‘Inleiding: een memento, een gebaar’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 12. 81 M. van Engelen, Het kasteel van Elmina: In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika, Amsterdam: De Bezige Bij 2013, p. 152.
28
man in de realisatie van het slavernijmonument was groot.82 Ten eerste organiseerde zij een sterke lobby. Hierbij kwamen haar ambtenaarsfunctie bij de gemeente Den Haag en haar lidmaatschap van de politieke partij D66, haar goed van pas. Vervolgens maakte Sophiedela, tijdens de herdenking van de slavernij op 30 juni 1998 op het Surinameplein, haar plannen voor de realisatie van een monument publiekelijk bekend. Een maand later organiseerde Biekmans stichting de bezinningsconferentie ‘Vrouwen en sporen van slavernij’. De stichting maakte van deze gelegenheid gebruik een petitie te ontwikkelen en aan te bieden aan toenmalig Tweede Kamerlid Tara Singh Varma (GroenLinks). De toonaangevende petitie, die de titel ‘Sporen van Slavernij’ draagt, werd vervolgens op 22 september 1998 door Varma plechtig overhandigd aan de leden van de Tweede Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tijdens een Tweede Kamerdebat over het Minderhedenbeleid in februari 1999, hielden verscheidene Tweede Kamerleden pleidooien voor de vervulling van de wensen van Sophiedela zoals opgeschreven in de petitie. Minister Van Boxtel zette de plannen vervolgens definitief op de politieke agenda.83 In deze petitie ‘Sporen van Slavernij’, die er aldus toe leidde dat de oprichting van een monument definitief op de politieke agenda kwam te staan, kwam het transnationale zwarte discours meerdere malen naar voren. 2.1.2 Erkenning Ten eerste blijkt uit de petitie ‘Sporen van Slavernij’ dat er behoefte was aan erkenning van het slavernijverleden. Erkenning van deze pijnlijke geschiedenis zou bijdragen aan een plaats voor de slavernij in de Nederlandse herdenkingscultuur. De stichting laat in de inleiding van de petitie weten dat het de aandacht die slachtoffers van de oorlog in het voormalig Nederlands-Indië, slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, het Joodse volk en anderen krijgen of hebben gekregen, zeer gerechtvaardigd vindt. De nakomelingen van slaven, zo vindt de stichting, verdienen eenzelfde erkenning. Zij is van mening dat: ‘een gebaar van erkenning in een jaar waarin 50 jaar universele verklaring van de rechten van de mens en 135 jaar afschaffing van de slavernij in de kolonie Suriname wordt gevierd, op z’n minst op z’n plaats is.’84 De vergelijking met de aandacht voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog wordt vaker gebruikt in de strijd om erkenning. Ten eerste komt deze vergelijking tot uiting in het eerder genoemde gebruik van de term ‘zwarte Holocaust’. Ten tweede roept de naamge82
M. van Engelen, Het kasteel van Elmina: In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika, Amsterdam: De Bezige Bij 2013, p. 150. 83 B.A. Biekman, Gedenkboek realisatie van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden: Met de menselijke waardigheid voor ogen, Den Haag: Landelijk Platform Slavernijverleden 2002, p. 8. 84 Stichting Sophiedela, Petitie ‘Sporen van Slavernij’, www.platformslavernijmonument.nl/images/sophiedela.pdf, geraadpleegd op 27 januari 2014, p. 5.
29
ving 30 juni/1 juli comité een associatie op met 4/5 mei, centrale data in de Nederlandse herdenkingscultuur.85 Daarnaast werden er in het politieke klimaat van rond de eeuwwisseling financiële compensatiegebaren gemaakt naar slachtoffers van de Holocaust.86 Ook de naamgeving Stichting Eer en Herstel Betalingen Slachtoffers van Slavernij in Suriname, opgericht in 1997, doet denken aan de herstelbetalingen die werden gevraagd door de Joodse gemeenschap. Nazaten van slaven verlangden naar erkenning overeenkomstig met die van de slachtoffers van onder andere de Tweede Wereldoorlog. Biekman geeft in een interview in De Telegraaf nog eens duidelijk aan waarom een monument voor de slavernij gewenst is:
Weet u wat pijnlijk is? In China, in België, in Frankrijk denken ze dat ik uit Afrika kom. Ik stuit automatisch op de geschiedenis. Ik ben in Suriname geboren omdat ik als slaaf naar Suriname ben gebracht. Het is pijnlijk. Ik woon al 32 jaar in Nederland en, shit, ze weten nog niet wie ik ben. En ik ben geen creoolse. Want wat is dat? Uit welk land komt een creool? Ik ben een Afro-Surinaamse. Erkenning.87
Uit dit citaat blijkt niet alleen de roep om erkenning, ook het idee dat nakomelingen van slaven zich sterk betrokken voelen bij het leed van hun voorouders komt erin naar voren. Hoewel er in werkelijkheid meerdere generaties zitten tussen Barryl Biekman (geboren in 1950) en haar van Afrika naar Suriname verscheepte voorouders, spreekt zij uit dat zij zélf als slaaf naar Suriname is gebracht. Hieruit blijkt dat de treurige herinnering aan de slavernij (in ieder geval binnen Biekmans familie) transgenerationeel wordt overgedragen. 2.1.3 Slachtofferschap Naast erkenning komt het zwarte discours ook terug in het slachtofferschap-betoog. Dit betoog is niet alleen geïnspireerd op de transnationale dynamiek, ook het eerder genoemde boek Wij slaven van Suriname (1934) voedde de redenatie van slachtofferschap. Oostindie schrijft het volgende over het invloedrijke werk van Anton de Kom: ‘Vrijwel alle elementen uit het hedendaagse discours over het slavernijverleden – uitbuiting en genoegdoening; racisme, ontmenselijking en trauma; zelfbevrijding – kwamen in dit opmerkelijke boek al aan bod.’88 Ook in de strijd om een monument zien we argumenten die zijn afgeleid van Wij slaven van
85
G. Oostindie, ‘Inleiding: een memento, een gebaar’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 166. 86 K. Ribbens, ‘Ruimte voor multiculturaliteit: De vaderlandse canon en de veranderende historische cultuur’, in: M. Grever e.a., Controverses rond de canon, Assen: Van Gorcum 2006, p. 93. 87 M. Hoogers, ‘Nederland zelf had geen slavernij. Niet iedereen ziet nut in van monument wegens ons zwarte verleden’, De Telegraaf, 24 juni 2000. 88 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 164.
30
Suriname. Het leed van de slaven wordt door de schrijver (onder andere) als volgt omschreven: Veelvuldig kwam ook de straf voor, waarbij de slaven aan de haak gehangen werden. Men sloeg deze haak dan door het vel of onder de ribben en alsof de vreselijke pijnen nog niet genoeg waren, zo werd de straf nog verzwaard door gloeiende tangen in de vlezige delen te klemmen. Ook het levend verbranden van slaven was geen uitzondering in die tijd.89
De Kom geeft hierbij als bron de Notulen van Gouverneur en Raden van 14 december 1730 en Wolbers’ boek Geschiedenis van Suriname (1861). Julien Wolbers schreef enkele brochures en petities over de gruwelijkheden van de slavernij en de noodzaak tot abolitie. Één van deze brochures is ‘De Slavernij in Suriname, of Dezelfde gruwelen der slavernij, die in de ‘Negerhut’ geschetst zijn, bestaan ook in onze West-Indische koloniën!’ gepubliceerd in 1853. Hoewel hij zich nooit heeft gevestigd in Suriname schreef hij in 1861 zijn boek Geschiedenis van Suriname. Hij maakte hiervoor gebruik van archieven in Den Haag en Engeland. Vervolgens werden passages uit zijn boek overgenomen door De Kom en toont de petitie ‘Sporen van Slavernij’ op haar beurt sterke overeenkomsten met passages uit De Kom zijn boek. Een herziening van de standpunten omtrent de slavernijgeschiedenis is volgens stichting Sophiedela in overeenstemming met de tijdgeest overwegende: [12] dat ook bekend is dat, in de periode 1700 tot 1780, Nederland ten opzichte van het Caraïbisch gebied en de rest van Amerika, in Suriname de wreedste en hardste slavernij bedreef; […]; [16] dat ook veelvuldig de straf voorkwam waarbij een haak door het vel of onder de ribben van de slaven werden geslagen en alsof de vreselijke pijnen nog niet genoeg waren ook nog gloeiende tangen in de vlezige delen van de slaven werden geklemd;90
In dit voorbeeld komt de intertekstualiteit van het zwarte discours duidelijk naar voren. Aangezien de passage uit Wij slaven van Suriname bijna letterlijk is overgenomen in de petitie, spreken we hier van het ‘iterability’-type van intertekstualiteit.91 Het is opmerkelijk dat stichting Sophiedela—zonder het vermelden van bronnen—het pamflet van De Kom uit de jaren dertig gebruikt in haar betoog voor de realisatie van een monument. In het voorwoord van de negende editie van Wij slaven van Suriname schrijft John Jansen van Galen het volgende over het boek: ‘Het boek van Anton de Kom heeft met zijn hartstocht en zijn pathetiek, en ook zijn eenzijdigheid, de kracht van een monument, het is een aanklacht. […] Grote delen van Wij
89
A. de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact 1999, p. 57. Stichting Sophiedela, Petitie ‘Sporen van Slavernij’, www.platformslavernijmonument.nl/images/sophiedela.pdf, geraadpleegd op 27 januari 2014, pp. 3-4. 91 J.E. Porter, ‘Intertextuality and the Discourse community’, Rhetoric Review, nr 1 (1986), p. 35. 90
31
slaven van Suriname laten zich lezen als waren het vlammende redevoeringen.’92 Het boek van De Kom kan aldus worden bestempeld als een politieke hartenkreet. Historicus Emmer noemde het boek, in het eerder behandelde debat uit de Groene Amsterdammer, ‘pamfletachtige literatuur’. Volgens Biekman is deze omschrijving van Wij slaven van Suriname opnieuw een voorbeeld van Eurocentrisme. Toch is het opmerkelijk dat Sophiedela door middel van het overnemen van argumenten uit een hartstochtelijk betoog uit de jaren dertig, de gruwelijkheden omtrent de slavernij benadrukt. Het idee van de ‘zwarte Holocaust’ wakkert het leed van de slaven eveneens aan. De vergelijking met de tragedie van de Joodse bevolking werd door verschillende intellectuelen al gemaakt. In het eerder genoemde artikel ‘een Beau Geste’ pleitte Martinus Arion voor een monument op de Dam met het bijschrift ‘Nimmer Meer’. Een dergelijk monument zou aansluiting vinden bij het nationaal monument dat stil staat bij de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Ook de leus ‘Nimmer Meer’ roept een associatie op met de Shoah. Wereldwijd was men het erover eens dat gruwelijkheden zoals de systematische Jodenvervolging zich nooit meer mochten voordoen. Biekman, die eerder in een interview het belang van erkenning onderstreepte, gaf in een ander interview te kennen dat de vergelijking met de (in haar woorden) witte Holocaust gemaakt kon worden: ‘We moeten de vergelijking met de witte holocaust durven te maken. Die duurde twintig jaar, die van ons duurde 350 jaar.’93 De toevoeging dat de zwarte Holocaust veel langer duurde dan de witte, plaatst het leed van de slaven zelfs boven dat van de joden. Door het overnemen van termen als ‘Holocaust’ en ‘Nimmer Meer’ is er opnieuw sprake van intertekstualiteit. In dit geval wordt het transnationale Holocaustdiscours geleend voor het slachtofferschap-betoog van het zwarte slavernijdiscours in Nederland. 2.1.4 Identiteitscrisis Ook het trauma-vertoog—het idee dat de schokkende herinnering aan de slavernij een (negatieve) stempel drukt op het dagelijks leven van nazaten van slaven—komt aan bod in het betoog voor een nationaal monument. Zo acht stichting Sophiedela het in haar petitie zeer waarschijnlijk dat:
92
J. Jansen van Galen, ‘Voorwoord’, in: A. de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact 1999, p. 8 en 16. 93 M. Duursma, ‘Onze Holocaust duurde 350 jaar; Initiatiefneemster Barryl Biekman over het slavernijmonument’, NRC Handelsblad, 11 juni 2002, p. 7.
32
[D]e slavernij ernstige en misschien wel onherstelbare schade heeft toegebracht aan de geestesgesteldheid van de (Surinaamse) Afrikanen in Suriname en Nederland; [en] dat dit zijn weerslag thans heeft onder meer in de “identiteitscrises” waarmee een groot deel van de (Surinaamse) Afrikanen in Suriname en in Nederland kampen.94
Deze identiteitscrisis is volgens de stichting onder andere te wijten aan de eenzijdige geschiedschrijving omtrent het slavernijverleden. De Afrikaans-Surinaams Nederlandse jeugd kent andere verhalen over de slavernij dan dat er in het geschiedenisonderwijs aan hen wordt onderwezen. Het geschiedenisonderwijs heeft lange tijd slechts stilgestaan bij de Nederlandse heldendaden op zee en de positieve Nederlandse bestuursdaden in de koloniën.95 Hierdoor maakt de jeugd geen kennis met haar eigen verleden en is het niet bekend met de wortels van de eigen identiteit. Ook hier zien we de invloed van De Kom die in Wij slaven van Suriname het geschiedenisonderwijs in Suriname bekritiseert: Wij, die de namen van de opstandelingen Bonni, Baron en Joli Coeur tevergeefs in onze geschiedenisboekjes zochten, beijverden ons om vlug en nauwgezet voor het examen de namen en jaartallen op te dreunen der Nederlandse Gouverneurs, onder wier bewind men onze vaders als slaven ingevoerd heeft. […] Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken, dan dit geschiedenis onderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen.96
Ook om deze reden was de komst van een herinnering aan de slavernij—aldus Sophiedela— gepast. Andere publieke figuren dragen eveneens het argument van eenzijdige geschiedschrijving aan. In zijn essay in Het verleden onder ogen schrijft Iwan Wijngaarde, voorzitter van de Federatie van Afrikaans-Surinaamse Organisaties, dat het geschiedenisonderwijs in Suriname zich louter richtte op de ‘Vaderlandse Geschiedenis’ en dat de slavernij, door het benadrukken van gratis onderdak, voedsel en kleding dat de slaven werd aangeboden, in een positief daglicht werd gesteld.97 Hierdoor missen met name jongeren—aldus Wijngaarde—het nodige zelfbewustzijn. Surinaams schrijfster Cynthia McLeod, bekend van de roman Hoe duur was de suiker?, schreef in het artikel ‘Een monument ter herdenking van de slavernij’ (2002) eveneens over het idee dat de Surinaamse jeugd geen mogelijkheden had de eigen identiteit te ontdekken. Zo schrijft zij:
94
Stichting Sophiedela, Petitie ‘Sporen van Slavernij’, www.platformslavernijmonument.nl/images/sophiedela.pdf, geraadpleegd op 27 januari 2014, pp. 3-4. 95 Ibid., p 4. 96 A. de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact 1999, p. 60. 97 I. Wijngaarde, ‘Hoe zelfbewust is de Afrikaan in de diaspora?’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 56.
33
[I]k las elk boek waar ik de hand op kon leggen. Als het boek uit was, droomde ik weg en stelde me voor hoe het zou zijn als de hoofdfiguren niet woonden in een of andere Hollandse stad, maar in Paramaribo en niet over de Gracht of de Singel liepen, maar in de Keizerstraat of de Wagenwegstraat en als ze nu eens geen sneeuwballen gooiden of sneeuwman maakten maar popki-patu kookten of dyul speelden.98
Het corrigeren van de historische kennis die als eenzijdig werd beschouwd is—gezien de voorgaande voorbeelden—een belangrijk argument voor de oprichting van een monument. Erkenning en het wegnemen van de zogenaamde identiteitscrisis zijn belangrijke drijfveren voor de herinnering aan de slavernij. Het herstel van historische kennis zou de emancipatie van nazaten van slaven bevorderen. Aan de andere kant kan de nadruk op slachtofferschap de weg naar emancipatie ook in de weg staan.99 Sommigen zijn om deze reden dan ook tegen de oprichting van een monument. Naar bijvoorbeeld de mening van radiopresentator en journalist Iwan Bottse, zelf afkomstig uit Suriname, zou een monument de emancipatie en integratie van de Afro-Surinaamse Nederlander niet vooruithelpen.100 Oostindie merkt op dat deze tegenstrijdigheid tussen slachtofferschap en emancipatie terugkomt in de totstandkoming van slavernijmonumenten. Daar waar in het debat het accent vaak op het trauma-vertoog ligt, verbeeldt de monumentale vorm dikwijls emancipatie in de vorm van een slavenopstand of rebellenstrijder.101
2.2 Het witte discours en de zoektocht naar eenheid De petitie die door Sophiedela op 22 september 1998 aan de regering werd aangereikt, was een eerste stap in de richting van een zogenaamde lieu de mémoire in de Nederlandse herdenkingscultuur. In zijn bekende werk Les lieux de mémoire, dat bestaat uit zeven delen die tussen 1984 en 1992 werden gepubliceerd, betoogt Pierre Nora dat daar waar ons geheugen ons in de steek laat een lieu de mémoire, ofwel plaats van herinnering ontstaat. De plaats van herinnering kan een fysieke vorm aannemen maar kan ook symbolisch of functioneel zijn. Een voorwaarde voor het bestaan van een plaats van herinnering—aldus Nora—is de zogenaamde ‘will to remember’:
98
C. McLeod, ‘Een monument ter herdenking van de slavernij’, Wereld en zending: Tijdschrift voor de missiologie, nr 4 (2002), p. 30. 99 G. Jones, ‘Het belang van een gedenkteken’, KLEIO, nr 5 (2001), p. 12. 100 E. Marshall, ‘Een Nederlands monument voor de slachtoffers van de slavernij’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 39. 101 G. Oostindie, ‘Overpeinzingen bij een ‘monument’’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 105.
34
Lieux de mémoire are created by a play of memory and history, an interaction of two factors that results in their reciprocal overdetermination. To begin with, there must be a will to remember. If we were to abandon this criterion, we would quickly drift into admitting virtually everything as worthy of remembrance.102
Passen we de theorie van de Franse historicus toe op het slavernijmonument, dan kwam de eerste ‘will to remember’ tot uiting tijdens het ministerschap van Van Boxtel. Dat Van Boxtel het slavernijmonument op de politieke agenda zette had onder andere te maken met het feit dat de voorzitter van Sophiedela, Biekman, destijds een partijgenoot (D66) van hem was. Bovendien was de directeur van het integratiebeleid, waaronder het ministerschap van Van Boxtel viel, Hugo Fernandes Mendes (PvdA) van Afro-Surinaamse afkomst.103 Zodoende nam Van Boxtel als eerste overheidsvertegenwoordiger uit de Nederlandse politieke geschiedenis zijn verantwoordelijkheid voor het slavernijverleden. Dit deed hij in 2001 tijdens de eerder genoemde antiracisme conferentie in Durban, maar ook al in 1999 bij de presentatie van de bundel Het verleden onder ogen. Tijdens deze bijeenkomst kondigde de minister de komst van een nationaal monument aan en maakte hij bovendien van de gelegenheid gebruik een nieuwe editie van Wij slaven van Suriname te presenteren. Op deze manier vroeg de minister aandacht voor het Surinaamse perspectief op de slavernijgeschiedenis en toonde hij welwillendheid de herinnering aan de slavernij toe te voegen aan de Nederlandse herdenkingscultuur. Hoewel er aldus blijk was van een ‘will to remember’ bleek deze niet ongelimiteerd. Dat deze niet grenzeloos was heeft (onder andere) te maken met het idee dat de bredere Nederlandse samenleving niet geloofde in het bestaan van een slavernijtrauma. Een collectief trauma komt tot uiting in afwijkend gedrag of een achterstandspositie onder diegenen die lijden aan het trauma. Kijken we naar de Surinaamse gemeenschap, die de strijd om een herinnering aan de slavernij domineerde, dan is er volgens Oostindie reden om te concluderen dat deze geen achterstandspositie inneemt in de hedendaagse samenleving. In Postkoloniaal Nederland schrijft Oostindie dat het werkloosheidscijfer van de Surinaamse bevolkingsgroep lager is dan die van andere minderheidsgroepen, en dat ook de prestaties op school goed zijn. Hoewel er op het gebied van criminaliteit volgens hem nog wel ruimte is voor verbetering, kan er van een collectief trauma niet gesproken worden.104 Dit is zijn visie op de positie van Surinamers in de Nederlandse samenleving; geen objectief gegeven.
102
P. Nora, ‘Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire’, Representations, nr 26 (1989), p. 19. G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 167n. 104 Ibid., p. 34. 103
35
Indien er wel bewijs zou zijn voor het bestaan van overgeërfd leed, rijst de vraag of de huidige ‘blanke’ generatie hiervoor haar verantwoordelijkheid moet nemen. Veelal voelen blanken zich niet schuldig tegenover het slavernijverleden. Dit is volgens de redacteurs van Op zoek naar de stilte te wijten aan het idee dat derde-generatiedaderschap niet bestaat. Daar waar nazaten van slaven zich door verhalen van hun voorouders betrokken voelen bij de slavernij, werd schuldgevoel onder de blanken niet doorgegeven aan volgende generaties. 105 Bovendien, zo stipt Surinaams taalkundige Hein Eersel aan, denken Surinamers en Nederlanders verschillend over de daden van hun voorouders. Terwijl in het Surinaamse volksgeloof voorouders voortleven, voelen Nederlanders zich niet verantwoordelijk voor de daden van hun voorouders.106 Het witte discours is een afspiegeling van dit gebrek aan schuldgevoel waardoor ook het doen van herstelbetalingen niet wordt omarmd. Bovendien zou een aantal praktische belemmeringen het doen van herstelbetalingen in de weg staan. Het bedrag dat een slaaf nog uitbetaald zou moeten krijgen is te berekenen. Volgens historicus Emmer zijn er voldoende gegevens voor een dergelijke berekening bewaard gebleven. Het eerste nadeel van een dergelijke berekening is het feit dat het gecalculeerde bedrag verdeeld zou moeten worden over een flink aantal nakomelingen; er zou een laag bedrag per nakomeling overblijven. Bovendien— aldus Emmer—is de Nederlandse overheid als schuldvereffenaar niet geheel terecht, het waren immers plantage-eigenaars die profiteerden van de slavernij.107 Er zijn ook andere redenen om tegen financiële genoegdoening te zijn. Zo was Surinaams-Nederlands schrijver, journalist en programmamaker Anil Ramdas, tegen herstelbetalingen omdat de slavernijherinnering volgens hem niet moet draaien om de slachtoffers, maar om de daders. Het historisch bewustzijn onder de daders is volgens hem belangrijker dan een financiële genoegdoening voor de slachtoffers.108 Ook de symbolische erkenning, het monument zelf, kende zijn grenzen. In het Convenant inzake de totstandkoming van het Nationaal Monument Slavernijverleden dat op 1 juli 2000 in Den Haag werd ondertekend, staat het doel van het slavernijmonument als volgt omschreven:
105
A. van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 144. 106 Y. Lange en H. Staal, ‘Slavernij bepaalt relatie met Hollanders’, NRC Handelsblad, 1 juli 1998, p. 17. 107 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, pp. 239-240. 108 M. Immermans, ‘Er moet een monument voor de slavernij komen’, Historisch Nieuwsblad, nr 4 (1998), p. 11.
36
Het doel van het nationaal monument Nederlands slavernijverleden is het onder de aandacht brengen van het slavernijverleden van Nederland en de doorwerking daarvan in de hedendaagse en toekomstige multiculturele samenleving. Het streven is een nationaal monument te realiseren dat een representatief en breed gedragen symbool zal kunnen zijn voor de gehele Nederlandse bevolking en zoveel mogelijk aanleiding geeft om bij het slavernijverleden stil te staan. Daarbij dient het nationaal monument een belangrijk identificatiepunt te zijn voor de nakomelingen van de slaven.109
Minister Van Boxtel en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Rick van der Ploeg, ondertekenden het Convenant namens de Staat der Nederlanden. Daarnaast is het Convenant ondertekend door de Amsterdamse wethouder diversiteitsbeleid Jaap van der Aa (namens de burgemeester van de gemeente Amsterdam). In politieke uitingen zijn erkenning en een gemeenschappelijk verleden twee veelgehoorde motieven. Minister Van Boxtel verklaarde dat het slavernijmonument niet was bedoeld als excuus aan de nakomelingen van slaven. Zo stelde hij: ‘Dat is de verkeerde invalshoek. Het gaat erom dat we elkaar leren kennen en dat we erkenning geven aan een situatie in ons gemeenschappelijk verleden.’ 110 Ook Judith Belinfante, ex-directrice van het Joods Historisch Museum en destijds politica bij de PvdA, was van mening dat een monument voor het slavernijverleden een bewijs zou moeten zijn voor erkenning, herkenning en een gemeenschappelijke ervaring.111 Ook in het doel van het monument, zoals omschreven in het Convenant, komen de motieven van erkenning en een gemeenschappelijk verleden naar voren. Erkenning komt terug in het doel ‘het onder aandacht te brengen’ en ‘stil te staan bij’ het slavernijverleden. Het idee van een gemeenschappelijke ervaring blijkt uit het streven ‘een nationaal monument te realiseren dat een representatief en breed gedragen symbool zou kunnen zijn voor de gehele Nederlandse bevolking’. Hieruit blijkt dat het witte discours van een andere ‘imagined community’ uitgaat dan het zwarte discours. Daar waar het zwarte discours aansluit bij de verbeelde gemeenschap van de Afrikaanse diaspora die het kwaad van de slavernij aan het licht wenst te brengen, is het witte discours vooral defensief georiënteerd. Daarnaast moet het monument—aldus het Convenant—de ‘doorwerking van de slavernij in de hedendaagse en toekomstige multiculturele samenleving onder […] aandacht brengen’. Dit betekent dat het gedenkteken niet alleen maar stil zou moeten staan bij het verleden, maar ook een boodschap voor de toekomst zou moeten uitbeelden. Volgens de redacteurs van Slavery, Memory and Identity: National Representations and Global Legacies is het trekken van lessen uit het slavernijverleden een vaak gehoord doeleinde 109
R.H.L.M. van Boxtel, F. van der Ploeg en J.H. van der Aa, ‘Convenant inzake de totstandkoming van het Nationaal Monument Slavernijverleden tussen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Amsterdam’, www.platformslavernijmonument.nl/docs/convenantmonumentversie6.pdf, geraadpleegd op 29 januari 2014, p. 1. 110 Politieke redactie, ‘Van Boxtel: Monument slavernij komt’, Algemeen Dagblad, 1 juli 1999, p. 3. 111 M. Immermans, ‘Er moet een monument voor de slavernij komen’, Historisch Nieuwsblad, nr 4 (1998), p. 11.
37
van slavernijmonumenten.112 Als voorbeeld geven zij het geplande slavernijmonument bij het hoofdkantoor van de Verenigde Naties in New York. Van dit toekomstige monument wordt het doel als volgt omschreven: ‘It will provide future generations an understanding of the history and consequences of slavery and serves as an educational tool to raise awareness about the current dangers of racism, prejudice and the lingering consequences that continue to impact the descendants of the victims today.’113 Doeleinden als erkenning, het aantonen van een gedeelde ervaring en het uitbeelden van een boodschap voor de toekomst, zoals deze naar voren komen in het Convenant, sluiten aan bij de redenatie en de verbeelde gemeenschap van het witte discours.
2.3 Het ontwikkelingsproces 2.3.1 Samenwerkende partijen Lange tijd was de slavernij een geschiedenis van ‘wij’ versus ‘zij’ geweest, maar nu werd er gestreefd naar bridging: Initiatiefnemers wensten dat ook blanke Nederlanders zich bewust zouden worden van de geschiedenis van de slavernij.114 Bovendien kreeg het nationale slavernijmonument door de financiële bijdrage van de Nederlandse Staat een meer nationale lading waardoor ook de boodschap van een gemeenschappelijk verleden sterk werd uitgedragen. Minister Van Boxtel stelde voor dat de verschillende Nederlandse stichtingen die ten doel hadden de Nederlandse samenleving bewust te maken van de geschiedenis van de slavernij, hun krachten zouden bundelen in één platform.115 Dit voorstel resulteerde in het Landelijk Platform Slavernijverleden (voorheen Stichting Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden). Hoewel het slavernijverleden aanvankelijk vooral door Surinaamse organisaties onder de aandacht werd gebracht, werd het platform samengesteld uit Surinaamse, Antilliaanse en Afrikaanse belangenorganisaties. Bij de oprichting van het platform op 14 mei 1999 bestond het uit een totaal van negen belangenorganisaties en twee adviesorganen, het Surinaams Inspraakorgaan (SIO) en het Orgaan Caribische Nederlanders (OCAN). Daarnaast sloten de wetenschappers prof. dr. Alex van Stipriaan en drs. Frank Dragtenstein zich bij het platform aan. Op 1 juli 2002, de dag waarop het slavernijmonument werd onthuld, was het 112
D. Hamilton, K. Hodgson en J. Quirk eds., Slavery, Memory and Identity: National Representations and Global Legacies, London: Pickering & Chatto 2012, p. 6. 113 Onbekend, ‘Permanent Memorial at the United Nations in Honour of the Victims of Slavery and the Transatlantic Slave Trade’, http://unslaverymemorial.org/about.html, geraadpleegd op 17 april 2014. 114 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 166. 115 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’, in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 93.
38
platform uitgegroeid tot een totaal van vijftien belangenorganisaties (exclusief de twee wetenschappers en adviesorganen). Er werd door zowel dit platform als later door het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), op verschillende manieren gepoogd de betrokkenheid van andere bevolkingsgroepen dan de Surinaamse te vergroten.116 Om deze reden werd bijvoorbeeld de in 2008 overleden Surinaamse directeur van het NiNsee, Glenn Willemsen, vervangen door de (deels) Antilliaanse Artwell Cain. De vele verschillende etnische achtergronden woonachtig in Nederland zouden de slavernij als een gedeelde geschiedenis moeten gaan zien. Het 30 juni/1 juli comité, dat een belangrijke rol had gespeeld in de ontwikkeling van een nationaal slavernijmonument, maakte geen deel uit van het platform. Het comité was van mening dat de Nederlandse overheid het project van het slavernijmonument claimde,117 terwijl het in feite niet voldoende welwillendheid toonde. In het Convenant was bijvoorbeeld bepaald dat er naar werd gestreefd het monument binnen één jaar te realiseren. Het 30 juni/1 juli comité was het niet eens met de streefdatum van 1 juli 2001. Volgens een woordvoerder van het comité waren de inspanningen van de overheid slechts een ‘politieke show’ zolang het merendeel van het Nederlandse volk zich niet bewust was van het Nederlandse koloniale verleden.118 Ook voorzitter van het comité, Winston Kout, sprak zich negatief uit over de regering: ‘De regering heeft geen visie, ze weten helemaal niet wat ze met dat monument willen. Voor ons gaat het om veel meer dan alleen het slavernijverleden, het gaat om de erkenning dat Suriname en Nederland onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden.’119 Volgens het comité was het plan voor een snelle vervaardiging van het monument aldus bewijs van het idee dat de regering zo snel mogelijk van het ‘gezeur’ af wilde zijn. Naast de Nederlandse Staat, de gemeente Amsterdam en het Landelijk Platform Slavernijverleden diende het monument ook aanvaardbaar te zijn voor het Comité van Aanbeveling. Taken van het Comité van Aanbeveling waren het vergroten van het maatschappelijk draagvlak en het stimuleren van het nationaal bewustzijn voor het slavernijverleden. Dit comité had bovendien een adviserende rol in de selectieprocedure van kunstenaars. Volgens historicus Van Stipriaan, zelf lid van het platform, poogde Van Boxtel met het instellen van het
116
G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 166n. 117 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’, in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 94. 118 Ibid., p. 95. 119 M. Duursma, ‘Bijvoorbeeld een obelisk; De discussie over het Nederlandse slavernij monument’, NRC Handelsblad, 28 juli 2000, p. 19.
39
Comité van Aanbeveling tegenwicht te bieden aan het radicalere platform.120 Het platform kan worden bestempeld als radicaal in de zin dat het zich bijvoorbeeld actief opstelde in de strijd voor herstelbetalingen aan nazaten van slaven. Zo schreef het platform mee aan de Nederlandse NGO-position paper voor de antiracisme conferentie in Durban (2001). Hierin staat geschreven dat er wordt aangespoord tot het nemen van maatregelen ‘including reparations for the damages caused bij [by] those tragedies and for the consequences that still continue today.’121 Daarnaast resulteerde de antiracisme conferentie van de Verenigde Naties in, onder andere, de oprichting van de Global African Congress (GAC). GAC is een internationale organisatie die zich richt op het Afrikaanse continent en de Afrikaanse diaspora, in het bijzonder met betrekking tot herstelbetalingen en antiracisme.122 Ook hier sloot het platform zich bij aan. Het Comité van Aanbeveling zou—aldus Van Sitpriaan—een halt toeroepen aan de radicalere standpunten binnen het ontwikkelingsproces van het slavernijmonument. Daar waar het project was geïnitieerd door een grassroot beweging werd het vervolgens deels door de Nederlandse politiek overgenomen en bijgesteld. Hierdoor verschoof het project (deels) van het zwarte naar het meer witte discours.
2.3.2 De locatie De tegenstrijdige discoursen komen ook tot uiting in de discussies omtrent de locatie en het ontwerp van het monument. In de eerder genoemde petitie die de stichting Sophiedela in 1998 aanbood aan de leden van de vaste Tweede Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wenste zij de komst van een gedenkteken op het Surinameplein in Amsterdam of eventueel in een andere Nederlandse stad.123 In het Convenant inzake de totstandkoming van het slavernijmonument is naast het doel en de criteria voor het monument, ook het verdere proces van de totstandkoming van het monument vastgelegd. Voor de locatie van het monument zijn in het document de volgende voorwaarden gesteld: ‘een representatief, aansprekend en duurzaam karakter, dat past bij een nationaal monument; toegankelijkheid voor een groot publiek en de mogelijkheid van het houden van een jaarlijkse herdenking.’124 120
A. van Stipriaan, ‘Between Diaspora, (Trans)Nationalism, and American Globalization: A History of AfroSurinamese Emancipation Day’, in: R. Gowricharn ed., Caribbean Transnationalism: Migration, Pluralization, and Social Cohesion, Lanham: Lexington Books 2006, p. 169. 121 B.A. Biekman, Gedenkboek realisatie van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden: Met de menselijke waardigheid voor ogen, Den Haag: Landelijk Platform Slavernijverleden 2002, p. 16. 122 L.M. Mügge, ‘Diversity in Transnationalism: Surinamese Organizational Networks’, International Migration, nr 3 (2011), p. 63. 123 Stichting Sophiedela, Petitie ‘Sporen van Slavernij’, www.platformslavernijmonument.nl/images/sophiedela.pdf, geraadpleegd op 27 januari 2014, p. 5. 124 R.H.L.M. van Boxtel, F. van der Ploeg en J.H. van der Aa, ‘Convenant inzake de totstandkoming van het Nationaal Monument Slavernijverleden tussen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Amsterdam’,
40
Dat de plechtigheden tot op dat moment werden georganiseerd op het Surinameplein betekende niet dat dit plein of de stad Amsterdam per se de locatie voor het nationale slavernijmonument zou worden. Naar de mening van historicus Emmer was het überhaupt niet logisch een nationaal monument ter herdenking van de slavernij op te richten in Nederland.125 Aangezien Nederland nooit een slavernij-instituut gekend heeft was volgens hem alleen de West zelf geschikt als vestigingsplaats voor een dergelijk monument. Een monument ter herinnering aan de slavenhandel zou—aldus Emmer—gepaster zijn. Een slavenhandel monument zou logischerwijs niet in Amsterdam maar in Middelburg of Vlissingen moeten worden opgericht. Het waren immers deze Zeeuwse steden die het meest te maken hebben gehad met de slavenhandel.126 Hoewel een nationaal monument ter herinnering van het slavernijverleden historisch gezien zou moeten komen in een stad van waaruit veel slavenschepen vertrokken, past een keuze voor de stad Amsterdam beter bij de hedendaagse samenleving. Uiteindelijk bleek de voorkeur uit te gaan naar de stad Amsterdam. In Amsterdam komt de relatie tussen het heden en verleden duidelijk naar voren. De aanwezigheid van postkoloniale migranten in het heden zijn het gevolg van de aanwezigheid van Nederlanders in West-Indië in het verleden. Naast het feit dat in Amsterdam de meeste Afro-Nederlandse burgers van Nederland wonen, komt ook de multiculturele Nederlandse samenleving het beste tot uiting in deze stad. Het witte discours maakt graag gebruik van termen als ‘multiculturele samenleving’, ‘gemeenschappelijke ervaring’ en ‘gezamenlijke toekomst’. Wat dat betreft past de locatie Amsterdam dus goed bij de redenering van het witte discours. Aan de andere kant draagt de keuze voor de Nederlandse hoofdstad ook bij aan een groeiend historisch bewustzijn van de Nederlander. In het relatief grote Amsterdam zullen meer mensen in contact komen met een gedenkteken ter herinnering aan de slavernij dan in bijvoorbeeld Middelburg of Vlissingen. In die zin sluit de keuze voor Amsterdam ook aan bij de roep om erkenning en historisch bewustzijn, argumenten van het zwarte discours. De gemeente Amsterdam wees vervolgens vier mogelijke plekken aan voor de komst van een monument: het pleintje achter het West Indisch Huis aan de Haarlemmerstraat, de westpunt van het Java-eiland, het Beursplein aan het Damrak en het Oosterpark. Het Beurs-
www.platformslavernijmonument.nl/docs/convenantmonumentversie6.pdf, geraadpleegd op 29 januari 2014, p. 2. 125 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 21. 126 Ibid., p. 21.
41
plein aan het Damrak en het Oosterpark genoten de voorkeur van de gemeente.127 Uiteindelijk viel de keuze op het Oosterpark; een keuze die zeker niet bij iedereen in goede aarde viel. Voorafgaande aan de inwijding van het monument op 1 juli 2002 werd er gedemonstreerd met leuzen als: ‘5 years of [Nazi] occupation: monument Dam Square!!! 400 years of slavery: monument in Oosterpark???!!!’128 (vertaling van Kardux). Demonstranten vonden de locatie van het monument in het Oosterpark een te afgelegen locatie. Dergelijke beweringen werden goed gesproken door argumenten omtrent praktische voordelen van het park. Een onderzoeksinstituut dat het ‘dynamisch’ aspect van het monument zou gaan vormen, zou wellicht in het Tropenmuseum ruimte kunnen verkrijgen. Ook zou het park voldoende ruimte bieden voor herdenkingen en bovendien goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.129 De keuze voor het Oosterpark wijkt aldus af van de vraag om erkenning van het zwarte discours. Daarentegen komt het park ten goede aan het witte discours dat verschillende etnische achtergronden binnen de multiculturele samenleving met elkaar wil verbinden. Volgens H. Vijber, lid van het platform, is het Oosterpark een waardige locatie vanwege het feit dat er juist in dat park zoveel mensen met verschillende achtergronden samenkomen; het is volgens hem ‘een plek van verbondenheid’.130
2.3.3 Het ontwerp Naast de locatie, bevatte ook de keuze voor het ontwerp genoeg reden voor discussie. In tegenstelling tot standbeelden uit de nationalistische negentiende eeuw—die een duidelijke boodschap uitdroegen, namelijk de glorie van de eigen natie—beelden hedendaagse monumenten vaak geen eenduidig verhaal uit. Bij de realisatie van hedendaagse monumenten wordt rekening gehouden met het vervagen van nationale en culturele grenzen, een proces dat door de moderne tijd is ingezet. Een verleden dat door verschillende gemeenschappen op verschillende manieren wordt herinnerd, vereist bijvoorbeeld een monument waar verschillende verhalen uit op te maken zijn. Anne Eichmann die in haar artikel ‘From slave to Maroon’ monumenten van de slavernij in Mauritius analyseert, constateert dat: ‘[M]any of the more recent monuments similarly discard a linear visual master narrative and strive to be places of personal reflection and contemplation, where a multivocal and active engagement with the past may 127
Kunstredactie, ‘Amsterdam stelt vier locaties voor; Monument slavernij’, NRC Handelsblad, 28 juli 2000, p.
6. 128
J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’, in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 95. 129 Van een verslaggeefster, ‘Monument slavernij in Oosterpark’, Het Parool, 15 november 2000, p.5. 130 Ibid.
42
unfold.’131 Slavernijmonumenten sluiten hiermee aan bij de vaak genoemde voorbeelden van het monument voor de vermoorde joden in Berlijn en het monument voor de Vietnamveteranen in Washington D.C.. Deze twee voorbeelden genieten een abstracte vorm. Aan de ene kant biedt een abstract monument, in tegenstelling tot een figuratief beeld, ruimte voor eigen interpretatie. Aan de andere kant is het bij een abstract monument niet in één oogopslag duidelijk welke geschiedenis het verbeeldt. Verschillende belanghebbenden ijveren naar verschillende representaties van het verleden waardoor zich meningsverschillen voordoen. Om deze reden is de keuze voor een ontwerp van een monument vaak niet onomstreden. Ook de selectieprocedure voor het ontwerp van het nationale slavernijmonument verliep niet probleemloos. Voor de selectieprocedure werd een Begeleidingscommissie aangesteld bestaande uit een vertegenwoordiger van het platform, het ministerie, de Amsterdamse gemeente en het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Deze Begeleidingscommissie had als taak drie tot vijf kunstenaars aan te wijzen voor het indienen van een schetsontwerp voor een slavernijmonument.132 Tegen het protocol in vulde het platform deze selectie aan tot negen kunstenaars. De discussie omtrent het ontwerp is met name gerelateerd aan de tegenstelling tussen een abstracte en een figuratieve vorm. Biekman had bijvoorbeeld reeds voor de selectieprocedure haar voorkeur voor een obelisk uitgesproken; deze vorm staat volgens haar symbool voor ‘Afrikaans cultuurgoed dat door Europa is ontvoerd.’133 De hoge rechthoekige gedenkzuilen met piramidevormige top zijn afkomstig uit Egypte waarna zij ten tijde van het Romeinse Rijk hun intrede deden in Europa. Aan het einde van de negentiende eeuw deed de Egyptische regering gedenkzuilen cadeau aan westerse landen als de VS, Frankrijk en Groot-Brittannië. De hiërogliefen op een obelisk eerden de zonnegod Ra of Egyptische heersers. Hedendaagse gedenknaalden staan eveneens vaak stil bij belangrijke momenten uit de geschiedenis. Zo werd het welbekende Washington Memorial in Washington D.C. (voltooid in 1884) geplaatst ter ere van George Washington, de eerste president van de VS. Aangezien een gedenknaald—in tegenstelling tot abstracte monumenten—meteen weergeeft dat het gaat om het herdenken van een historische figuur of gebeurtenis, sluit het voorstel van Biekman aan bij het zwarte discours. ‘Witte’ kunstadviseurs prefereerden daarentegen een modern monument. Zo sprak de 131
A. Eichmann, ‘From slave to Maroon: the present-centredness of Mauritian slave heritage’, Atlantic Studies, nr 3 (2012), p. 328. 132 R.H.L.M. van Boxtel, F. van der Ploeg en J.H. van der Aa, ‘Convenant inzake de totstandkoming van het Nationaal Monument Slavernijverleden tussen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Amsterdam’, www.platformslavernijmonument.nl/docs/convenantmonumentversie6.pdf, geraadpleegd op 29 januari 2014, p. 3. 133 M. Duursma, ‘Bijvoorbeeld een obelisk; De discussie over het Nederlandse slavernij monument’, NRC Handelsblad, 28 juli 2000, p. 19.
43
directeur van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, Henk Jan Gortzak: ‘Goddank heeft nog niemand gepleit voor zo’n slaaf die zich van de ketenen bevrijdt, zon [zo’n] keti kotibeeld.’134 NRC Handelsblad redacteur Mark Duursma schrijft dat ‘de tegenstelling tussen zwarte belangenorganisaties en witte kunstadviseurs […] als een doem boven het nationaal monument slavernijverleden [hing].’135 Hij zelf sprak zich in het artikel ‘Negen keer lelijk; De ontwerpen van het slavernijmonument’ eveneens negatief uit over de negen geleverde schetsontwerpen. Zo schrijft hij dat de ontwerpen demonstreren dat groot leed geen subtiliteit verdraagt en constateert hij verderop in het artikel: ‘Ze zijn niet lelijk, ik vind ze lelijk. Mijn door westeuropese kunsthistorische inzichten geschoolde smaak in het multicultureels: mijn witte blik vindt deze ontwerpen lelijk.’136 Hoewel de redacteur de ontwerpen daadwerkelijk lelijk vindt, lijkt hij in dit laatst genoemde artikel ook op ironische wijze in te spelen op de tegenstelling tussen zwarte belangenorganisaties en witte kunstadviseurs. Ook de voorkeur van het Comité van Aanbeveling, het comité dat advies uitbracht aan de Begeleidingscommissie, ging uit naar een modern ontwerp. Zij verkozen het abstractere ontwerp van de Curaçaose Nelson Carrilho boven dat van Erwin de Vries, het winnende ontwerp.137 Gilbert Wawoe, voorzitter van het Comité van Aanbeveling, had tegen Van Boxtel reeds zijn voorkeur uitgesproken voor een gulden middenweg. Naar zijn mening hoefde het op te richten slavernijmonument niet per se figuratief te zijn, zolang het maar niet zo abstract zou worden dat niemand er nog het slavernijverleden in zou herkennen. Zo vond hij de vormgeving van het homomonument bij de Amsterdamse Westerkerk—bestaande uit drie roze granieten driehoeken waarvan één boven straatniveau, één op straatniveau (en dus verweven met de straatbetegeling) en één onder straatniveau—te ver gaan omdat je niet door zou hebben dat je op een monument loopt.138 Uiteindelijk liet Van Boxtel zijn keuze voor een ontwerp afhangen van de voorkeur van het publiek. In het Amsterdamse stadhuis waar de ontwerpen tentoon werden gesteld en waar er gestemd kon worden, bleek meer dan de helft van de vijfduizend uitgebrachte stemmen naar het design van de Surinaamse beeldend kunstenaar Erwin de Vries te gaan.
134
M. Duursma, ‘Bijvoorbeeld een obelisk; De discussie over het Nederlandse slavernij monument’, NRC Handelsblad, 28 juli 2000, p. 19. 135 Ibid. 136 M. Duursma, ‘Negen keer lelijk; De ontwerpen van het slavernijmonument’, NRC Handelsblad, 29 juni 2001, p. 24. 137 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’, in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 96. 138 M. Duursma, ‘Bijvoorbeeld een obelisk; De discussie over het Nederlandse slavernij monument’, NRC Handelsblad, 28 juli 2000, p. 19.
44
Afbeelding 1: Het Nationaal Monument Slavernijverleden, Oosterpark (Amsterdam). 12 meter lang, 4 meter hoog. (Eigen foto).
Het winnende ontwerp van De Vries is figuratief en verwijst duidelijk naar het slavernijverleden. Dat het verleden nadrukkelijk aanwezig is in het beeld past bij James Edward Young zijn constateringen inzake Holocaustgedenktekens. In zijn boek The Texture of Memory: Holocaust Memorials and Meaning wijst Young erop dat mensen naar gedenktekens komen om stil te staan bij het verleden: ‘Where contemporary art is produced as self- or medium-reflexive, public Holocaust monuments are produced specifically to be historically referential, to lead viewers beyond themselves to an understanding or evocation of events.’139 Kunstkenners uitten kritiek op het figuratieve en traditionele aspect van het ontwerp van De Vries, maar de kunstenaar zelf vond de kritiek dat zijn ontwerp ‘ouderwets’ zou zijn flauwekul. In een interview met Trouw zei hij hier het volgende over: ‘Als je de slavernij tot uitdrukking brengt, moet het niet zo zijn dat je denkt: ‘Wat is dat?’ en dat je naar de bibliotheek moet om op te zoeken wat dat ding betekent. Het moet een associatie hebben met de kern van de zaak, je moet het ergens kunnen voelen, het moet je raken als je er langs loopt.’140 Deze referentiële vorm van weergave sluit aan bij het zwarte discours waarbij de nadruk ligt op de begaande misdaden uit het verleden, het slachtofferschap van de slaven en de uiteindelijke zelfbevrijding. Het achterste deel van het kunstwerk symboliseert (volgens de officiële websi139
J.E. Young, The Texture of Memory: Holocaust Memorials and Meaning, New Haven: Yale University Press 1993, p. 12. 140 R. van Haastrecht, ‘‘Ik heb Nederland niet gezocht, het zocht mij’’, Trouw, 20 juni 2002, p. 2.
45
te van het monument) de dramatische geschiedenis van het juk waaronder de slaven gebukt gingen.141 Het middelste gedeelte van het monument verbeeldt het doorbreken van de muur van weerstand en taboe en de zelfbevrijding van de ketens. Vervolgens staan de bevrijde slaven als volwaardig individu van het heden op.142 Daarentegen past het derde gedeelte van het monument beter bij het witte discours. Dit gedeelte onderstreept namelijk de allesoverheersende drang naar vrijheid en een betere toekomst die elk individu met zich meedraagt.143 Dit onderdeel symboliseert aldus de universele waarde van vrijheid en het idee van een gezamenlijke toekomst. Hiermee heeft De Vries voldaan aan de volgende criteria voor het monument: ‘symbolisering van het verleden van de slavernij, alsmede het heden en de toekomst van de multiculturele samenleving; een nationale uitstraling; aansprekend zijn voor zowel de nakomelingen van de slaven als de Nederlandse samenleving in haar geheel;’144. Ook de leuzen die met het monument verbonden zijn staan nader tot het witte dan tot het zwarte discours. Het motto van het project ‘Verbonden door vrijheid’, bepaald door het Comité van Aanbeveling, ondersteunt het idee van een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst waarin vrijheid centraal staat. Hetzelfde geldt voor de leus ‘gedeeld verleden, gezamenlijke toekomst’ die te lezen is bij het monument. Deze tekst is niet terug te vinden in het oorspronkelijke ontwerp van De Vries; ook droeg zijn monument deze titel niet (zijn monument was untitled).145 De tekst ‘gedeeld verleden, gezamenlijke toekomst’ is aldus later in het ontwikkelingsproces aan het monument toegevoegd. In zijn boek The Texture of Memory zet Young aan de hand van Holocaustgedenktekens onder andere het idee van ‘collected memories’ uiteen: [O]ne of my aims is to break down the notion of any memorial’s “collective memory” altogether. Instead, I prefer to examine “collected memory,” the many discrete memories that are gathered into common memorial spaces and assigned common meaning. […] For even though groups share socially constructed assumptions and values that organize memory into roughly similar patterns, individuals cannot share another’s memory any more than they can share another’s cortex.146
141
Onbekend, ‘Nationaal Slavernijmonument’, www.ninsee.nl/Nationaal-slavernijmonument, geraadpleegd op 27 januari 2014. 142 Ibid. 143 Ibid. 144 R.H.L.M. van Boxtel, F. van der Ploeg en J.H. van der Aa, ‘Convenant inzake de totstandkoming van het Nationaal Monument Slavernijverleden tussen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Amsterdam’, www.platformslavernijmonument.nl/docs/convenantmonumentversie6.pdf, geraadpleegd op 29 januari 2014, p. 2. 145 G. Oostindie ed., Facing up to the Past: Perspectives on the Commemoration of Slavery from Africa, the Americas and Europe, Kingston: Ian Randle Publishers 2001, p. xix. 146 J.E. Young, The Texture of Memory: Holocaust Memorials and Meaning, New Haven: Yale University Press 1993, p. xi.
46
In plaats van één collectieve herinnering is er bij veel Holocaustmonumenten ruimte voor individuele herinneringen aan de geschiedenis omtrent de Jodenvervolging. Dit idee van ‘collected memories’ is ook toe te passen op het Nederlandse slavernijmonument. Zowel het witte als het zwarte discours komen tot uiting in het winnende ontwerp van De Vries. Zowel het verleden als het heden en de toekomst komen naar voren in het monument; hierin schuilt wat mij betreft de kracht van het monument. Het derde gedeelte van het monument, dat aansluiting vindt bij het witte discours, springt in mijn optiek het meest in het oog. Volgens kunsthistoricus Michel Didier doet het derde gedeelte uiterst traditioneel aan: ‘[E]en abstract begrip, verbeeld door een vrouwenfiguur – zo doen we dat al eeuwen hier. Blijkbaar is dat zo universeel dat het zwart-wit relaties overstijgt, zelfs als het over een grijs verleden gaat.’ 147 Didiers uitspraak dat het vrouwenfiguur zwart-wit relaties overstijgt, vat ik op als de essentie van het Nationaal Monument Slavernijverleden. Beide discoursen zijn in het monument aanwezig; de vrouwenfiguur verbeeldt mijns inziens het samengaan van beide discoursen. Of het zwarte discours een vermenging van het zwarte en witte discours op prijs stelt, valt te betwisten. Hoewel betrokken organisaties wensten het slavernijverleden op nationaal niveau te herdenken, streefden zij niet een slavernijmonument na dat vooral de ‘voorbeeldige’ Nederlandse multiculturele samenleving belichaamt; uit de negen geleverde ontwerpen bleek niet voor niets dat groot leed geen subtiliteit verdraagt. De vrouwenfiguur die de tolerante Nederlandse samenleving symboliseert komt ten goede aan het witte discours en de eeuwenoude Nederlandse identiteit van vrijheid en tolerantie. Deze bijzondere ‘morele’ positie van Nederland heeft mijns inziens een belangrijke rol gespeeld bij de realisatie van het nationale slavernijmonument. Hoewel het ideaal van een multiculturele samenleving in de jaren negentig voor het eerst serieuze kritiek van (met name) Frits Bolkestein ondervindt, deelt de bredere samenleving de kritiek van toenmalig VVD-fractievoorzitter niet. Een artikel van Paul Scheffer uit 2000 waarin hij de multiculturele samenleving als ‘drama’ bestempelt, de gebeurtenissen rond 9/11 en de opkomst van en moord op Pim Fortuyn, intensiveerden het debat over het multiculturalisme.148 Hoewel het monument ten tijde van de omslag in het immigratiedebat werd onthuld—Fortuyn werd slechts acht weken voor de inhuldiging van het monument doodgeschoten—was het project tijdens de hoogtijden van het Nederlandse multiculturalisme in gang gezet.
147
M. Didier, ‘Omstreden kunstwerk: Zwart-witrelaties en het grijze verleden’, Origine, nr 5 (2002), p. 70. F. Sleegers, In debat over Nederland: Veranderingen in het discours over de multiculturele samenleving en nationale identiteit, Amsterdam: Amsterdam University Press 2007, p. 9. 148
47
3. HET MONUMENT SINDS HAAR ONTHULLING 3.1 De functie van een monument 3.1.1 De ‘culture of memory’ en amnesie Het Nederlandse nationale slavernijmonument werd gerealiseerd tijdens een periode waarin de populariteit van de monumentale herinneringsvorm een hoogtepunt beleefde. Aan het eind van de twintigste eeuw en begin eenentwintigste eeuw kwamen vele monumenten en gedenktekens tot stand. Erika Doss spreekt in de Amerikaanse context zelfs van een zogenaamde ‘memorial mania’.149 Deze groeiende belangstelling voor het monument sluit aan bij de toenemende belangstelling voor de geschiedenis sinds de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De westerse cultuur was volgens de Duitse filosoof Hermann Lübbe nog nooit zo geobsedeerd met het verleden als in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw. 150 De behoefte aan herinneringen werd eind jaren zeventig, volgens Andreas Huyssen, gestimuleerd door de opkomst van de herinnering aan de Holocaust.151 In 1978 werd door het Amerikaanse televisie- en radionetwerk NBC de televisieserie de Holocaust uitgezonden. Deze miniserie over de Jodenvervolging moedigde het debat over mogelijke herinneringsvormen van de Shoah aan. Daarnaast waren de verjaring van gebeurtenissen omtrent de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust aanleiding voor de totstandkoming van herinneringsplechtigheden zoals bijvoorbeeld de in 1994 gehouden viering van D-Day te Normandië.152 Omdat Amerika de herinnering aan de Shoah oppikte—door onder andere het uitzenden van de miniserie de Holocaust, het uitkomen van Steven Spielbergs Schindler’s List (1993) en de opening van het Holocaust Memorial Museum te Washington D.C. (1993)—sprak men ook wel van een zogenaamde Amerikanisering van de Holocaust. De systematische Jodenvervolging door naziDuitsland ontwikkelde zich tot het verhaal van goed tegen kwaad, en groeide uit tot dé morele toetssteen van de twintigste eeuw.153 Het universele karakter van het Holocaustdiscours leidde er vervolgens toe dat dit discours werd overgenomen bij herinneringsprocessen omtrent lokale en nationale historische gebeurtenissen:
149
E. Doss, Memorial Mania: Public Feeling in America, Chicago: The University of Chicago Press 2007, p. 2. A. Huyssen, Twilight Memories: Marking Time in a Culture of Amnesia, New York: Routledge 1995, p. 253. 151 A. Huyssen, Present Pasts: Urban Palimpsests and the Politics of Memory, Stanford: Stanford University Press 2003, p. 12. 152 Ibid., p. 12. 153 D. Levy en N. Sznaider, ‘Memory Unbound: The Holocaust and the Formation of Cosmopolitan Memory’, European Journal of Social Theory, nr 1 (2002), p. 93 en 98. 150
48
It is precisely the emergence of the Holocaust as a universal trope that allows Holocaust memory to latch on to specific local situations that are historically distant and politically distinct from the original event. In the transnational movement of memory discourses, the Holocaust loses its quality as index of the specific historical event and begins to function as metaphor for other traumatic histories and memories.154
Ook slavernijdiscoursen zijn beïnvloed door het Holocaustdiscours. Het zwarte slavernijdiscours verwijst naar de ‘zwarte Holocaust’ en maakt een duidelijk onderscheid tussen goed: de strijd die slaven gevoerd hebben om zich te bevrijden van hun overheersers, en kwaad: de gruwelijke daden die het Westen heeft begaan en de vele Afrikanen die hier slachtoffer van geworden zijn. De obsessie met het construeren van herinneringen die—aldus Huyssen—is voortgekomen uit de herinnering aan de Holocaust, wordt door hem ook wel de ‘culture of memory’ genoemd. Deze ‘culture of memory’ kreeg een boost door de opkomst van nieuwe media als de televisie en het internet. Volgens critici blijft er door het voortdurende proces van reproductie van de geschiedenis nog maar weinig ‘echte’ geschiedenis over. De ‘culture of memory’ gaat volgens hen ten koste van ons historisch bewustzijn. Dit idee—dat de veelvoud aan culturele reproducties leidt tot een afzwakking van het historisch besef—wordt ook wel amnesie genoemd.155 Huyssen is daarentegen van mening dat moderniteit en een hang naar het verleden juist samengaan. Hij spreekt wat betreft de relatie tussen moderniteit en geschiedenis over een paradoxaal verband: The temporal aspect of such planned obsolescence is, of course, amnesia. But then amnesia simultaneously generates its own opposite: the new museal culture as a reaction formation. Whether it is a paradox or a dialectic, the spread of amnesia in our culture is matched by a relentless fascination with memory and the past.156
Deze vaststelling sluit aan bij ideeën van wetenschappers als Hermann Lübbe en Pierre Nora die de relatie tussen het verleden en de behoefte aan herinneringen eerder beschreven. Lübbe betoogde dat het door de moderne tijd ontstane verlies van historisch besef werd gecompenseerd door het proces van ‘musealization’.157 Nora maakte eenzelfde soort redenering door te stellen dat zogenaamde lieux de mémoire het verlies van milieux de mémoire zou compenseren.158 Zo stelde de historicus: ‘The less memory is experienced from the inside the more it
154
A. Huyssen, Present Pasts: Urban Palimpsests and the Politics of Memory, Stanford: Stanford University Press 2003, pp. 13-14. 155 Ibid., pp. 16-17. 156 A. Huyssen, Twilight Memories: Marking Time in a Culture of Amnesia, New York: Routledge 1995, p. 254. 157 A. Huyssen, Present Pasts: Urban Palimpsests and the Politics of Memory, Stanford: Stanford University Press 2003, p. 23. 158 Ibid., p. 23.
49
exists only through its exterior scaffolding and outward signs.’159 In andere woorden, daar waar historisch bewustzijn afneemt, houden culturele reproducties herinneringen uit het verleden in leven. 3.1.2 Twijfels bij de kracht van een monument Door critici werden er twijfels geplaatst bij het vermogen van culturele representaties tot het scheppen van historisch besef. Monumenten waren om dezelfde reden aan kritiek onderhevig. In het debat over de functie van monumenten komen we de quote ‘Es gibt nichts auf der Welt, was so unsichtbar wäre wie Denkmäler’160 [There is nothing in the world as invisible as monuments], geregeld tegen. Het welbekende citaat van de Oostenrijkse auteur Robert Musil impliceert de angst dat een levendige herinnering—door het realiseren van een monument— wordt vervangen door een herinnering in steen. In Het verleden onder ogen, het eerder genoemde boek waarin zesentwintig auteurs uit binnen- en buitenland zich buigen over de vraag op welke manier zowel Nederland als andere landen met een slavernijverleden hun verleden onder ogen kunnen komen, komt de twijfel bij de kracht van een monument meerdere malen naar voren. Jude Kehla, deelraadwethouder namens de PvdA in Amsterdam Zuidoost, schrijft in zijn essay bijvoorbeeld:
Domweg een monument oprichten en dan weglopen van de geschiedenis, de handen in onschuld wassen als Pontius Pilatus, zou gevaarlijk zijn. […] Wat we nodig hebben is een vorm om de geschiedenis van de slavernij zodanig in het nationaal bewustzijn te griffen dat deze deel gaat uitmaken van ons collectief bewustzijn. […] de Nederlandse geschiedenis herschrijven […] of een museum ontwerpen.161
Willen we dat het slavernijverleden een plaatst krijgt binnen het nationaal bewustzijn, dan is er—aldus Kehla—meer nodig dan louter het ontwikkelen van een monument. Ook Hugo Pos, een in Suriname geboren jurist en auteur, is sceptisch over het effect van een monument. Hij vreest dat een monument al gauw een plek wordt waar eens per jaar een paar hoogwaardigheidsbekleders een krans komen leggen.162 Dat er voor het scheppen van historisch bewustzijn meer nodig is dan een monument alleen, meent ook Jeroen Trommelen. De redacteur van de Volkskrant betitelde het idee van een nationaal slavernijmonument in de Volkskrant van 13
159
P. Nora, ‘Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire’, Representations, nr 26 (1989), p. 13. R. Musil, Prosa, Dramen, späte Briefe, Hamburg: Rowohlt Verlag 1957, p. 480. 161 J. Kehla, ‘De last van de tijd’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 30. 162 H. Pos, ‘Verzoendag’, in: G. Oostindie ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999, p. 44. 160
50
juli 1999 als een ‘leeg en zinloos initiatief’.163 Een monument—zo schrijft hij in het artikel— heeft weinig zin als het is ingegeven door vluchtige electorale motieven en verandert bovendien weinig aan het onrecht dat de slaven in het verleden is aangedaan. 164 Tot slot sluit ook historicus Emmer zich aan bij de gedachtegang van Musil. Hij vreest dat een paar jaar na de totstandkoming van een slavernijmonument iedereen vergeet waarom het er staat.165 Een kunstwerk ter herinnering aan de slavernij zou volgens voorgaande sceptici aldus gauw onzichtbaar worden. De obsessie met het verleden heeft daarentegen wel geleid tot de oprichting van vele monumenten. Huyssen benadrukt dat het statische aspect van een gedenkteken in plaats van een nadeel, ook een voordeel kan zijn:
The permanence of the monument and the museum object, formerly criticized as deadening reification, takes on a different role in a culture dominated by the fleeting image on the screen and the immateriality of communications. It is the permanence of the monument in a reclaimed public space, in pedestrian zones, in restored urban centers, or in pre-existing memorial spaces that attracts a public 166 dissatisfied with simulation and channel-flicking.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld audiovisuele cultuur, is een gedenkteken permanent aanwezig en niet onderhevig aan de tijdelijkheid waar massamedia mee te maken hebben. In de huidige postmoderne tijd is er aldus ruim plaats voor de traditionele herinneringsvorm van het monument. Wat betreft het slavernijverleden ontwikkelde Wayne James begin jaren negentig het eerder genoemde, op de bodem van de oceaan geplaatste, Middle Passage Monument. Vervolgens kwamen in Engeland en Frankrijk gedurende de eenentwintigste eeuw verscheidene slavernijmonumenten tot stand. Ook binnen de Nederlandse context alleen, staat het nationale slavernijmonument niet op zichzelf. In Middelburg werd ter beëindiging van het Zeeuwse ‘slavernij-jaar’ op 1 juli 2005 het Zeeuws Slavernijmonument onthuld. Het monument bestaat uit twee zwarte en twee witte granieten zuilen (de zwarte en de witte mens) die worden doortrokken door rode aders. Deze rode aders stellen bloed voor en symboliseren de gelijkheid van de mens.167 Het Zeeuwse monument is te vinden voor het oude hoofdkwartier van de Middelburgsche Commercie Compagnie. Ook in de Rotterdamse haven, waar slavenhandel gedreven werd, is op de Lloydpier een monument opgericht. Het Rotterdamse monument verbeeldt een muzieksleutel, in de vorm van een slavenschip, waarop vier dansende slaven te zien zijn. Vlak 163
J. Trommelen, ‘Slavenmonument leeg en zinloos initiatief’, de Volkskrant, 13 juli 1999, p. 9. Ibid. 165 M. Hoogers, ‘Nederland zelf had geen slavernij. Niet iedereen ziet nut in van monument wegens ons zwarte verleden’, De Telegraaf, 24 juni 2000. 166 A. Huyssen, Twilight Memories: Marking Time in a Culture of Amnesia, New York: Routledge 1995, p. 255. 167 G. Oostindie, H.S. Nordholt en F. Steijlen, Postkoloniale monumenten in Nederland, Leiden: KITLV Press 2011, p. 82. 164
51
na de inhuldiging van het Rotterdamse slavernijmonument in juni 2013, kondigde wethouder Marnix Norder de komst van een slavernijmonument in het Zuiderpark te Den Haag aan. Daarnaast is er in 2006 een standbeeld van de Surinaamse auteur en nationalist Anton de Kom onthuld op het naar hem genoemde Anton de Komplein in Amsterdam Zuidoost. 3.2 Het slavernijmonument in relatie tot de huidige samenleving 3.2.1 De publieke functie van monumenten Hoewel de statische hoedanigheid van een monument gezien kan worden als een voordeel, blijft de bedreiging van amnesie bij monumentale herinneringsvormen een heikel punt. Het voortduren van het debat over inhoud en betekenis van een monument kan zogenaamde verstening van herinneringen tegengaan. Om deze reden werd het statische slavernijmonument op 1 juli 2003 (een jaar na de inhuldiging van het monument) aangevuld met een dynamisch aspect: het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee). De invulling van het instituut is mede gebaseerd op het Amerikaanse onderzoekscentrum The Schomburg Center for Research in Black Cultures te New York.168 Ook één van de eerste gastsprekers bij een NiNsee-bijeenkomst was afkomstig uit de Verenigde Staten. De Amerikaan Raymond Winbush, een promotor van Amerikaanse herstelbetalingen aan nazaten van slaven, verzorgde één van de eerste lezingen van het NiNsee. Het feit dat het onderzoekscentrum is gebaseerd op het Amerikaanse slavernij-instituut, toont reeds aan dat het NiNsee waarschijnlijk nader tot het zwarte dan tot het witte discours staat. Volgens de website van het instituut is het een kenniscentrum ‘ter bevordering van onderzoek naar en verspreiding van kennis en informatie over het Nederlandse slavernijverleden en de gevolgen daarvan voor de hedendaagse samenleving.’169 Het onderzoek wordt (eveneens volgens de website) verricht vanuit meervoudig perspectief.170 Het idee dat het instituut gevolgen van het slavernijverleden in kaart brengt en onderzoek niet louter vanuit Europees perspectief verricht, brengt het in verband met het zwarte discours. Met dit onderzoekscentrum was voldaan aan het verzoek van Sophiedela, zoals vastgelegd in de petitie ‘Sporen van Slavernij’, middelen beschikbaar de stellen voor het doen van onderzoek vanuit een ander perspectief dan het westerse. Hoewel het NiNsee was opgericht met het doel het slavernijverleden levend te houden, werd de subsidie aan het kenniscentrum op 1 januari 2013 stopgezet. Tegen deze beslissing van toenmalig Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Halbe Zijlstra (VVD), werd tijdens de 1 juli168
J.O. Horton en J.C. Kardux, ‘Slavery and the Contest for National Heritage in the United States and the Netherlands’, American Studies International, nr 2/3 (2004), p. 69. 169 NiNsee, ‘Organisatie’, http://www.ninsee.nl/organisatie, geraadpleegd op 12 mei 2014. 170 NiNsee, ‘Onderzoek’, http://www.ninsee.nl/Onderzoek, geraadpleegd op 5 juni 2014.
52
herdenking van 2012 geprotesteerd. In de optocht voorafgaande aan de herdenkingsceremonie in het Oosterpark liepen meerdere mensen met teksten als ‘Het NiNsee moet blijven bestaan’.171 Protest tegen de subsidiestop is gebaseerd op het idee dat het slavernijverleden opnieuw wordt verzwegen en vergeten indien het NiNsee is genoodzaakt haar deuren te sluiten. Naast een onderzoekscentrum als dynamisch aspect van een monument, kan amnesie ook voorkomen worden door een monument een publieke functie te geven en het debat omtrent het gedenkteken daarmee gaande te houden. Deze mogelijkheid van het monument wordt door James Edward Young—professor Engels en Joodse Studies aan de Universiteit van Massachusetts—aangeduid met de term ‘dialogical quality’. In zijn boek The Texture of Memory: Holocaust Memorials and Meaning, waarin hij de betekenis van Holocaustgedenktekens analyseert, omschrijft hij de ‘dialogical quality’ van monumenten als volgt: ‘[P]ublic memory and its meanings depend not just on the forms and figures in the monument itself, but on the viewer’s response to the monument, how it is used politically and religiously in the community, who sees it under what circumstances, how figures enter other media and are recast in new surroundings.’172 De ‘dialogical quality’ van het Nederlandse slavernijmonument wordt naast het NiNsee ook gewaarborgd door de jaarlijkse 1 juli-herdenking en het daarbij behorende Keti Koti-festival, dat in het Sranantongo ‘verbroken ketenen’ betekent. Dit jaarlijks terugkerende evenement stimuleert ieder jaar opnieuw het slavernijdebat. Bovendien wordt er bij deze herdenkingsceremonie vaak actuele betekenis gegeven aan het monument; ook dat draagt bij aan het voorkomen van amnesie. Niet alleen in het artefact zelf, maar ook in de ‘dialogical quality’ van het monument komen het witte en het zwarte slavernijdiscours tot uiting. 3.2.2 De onthulling van het monument De verschillen tussen het witte en het zwarte discours kwamen reeds tijdens de onthulling van het monument op 1 juli 2002 aan het licht. De dag waarop het monument door koningin Beatrix werd onthuld werd in plaats van een feestelijke dag, een dag van frustratie en chaos. ‘Weer hekken, blanke meesters en verraders’, zo kopt Het Parool een dag na de onthulling van het monument. Door een streng veiligheidsprotocol waren de plechtigheden omtrent de onthulling van het nationale slavernijmonument in het Oosterpark slechts toegankelijk voor een selecte groep hoogwaardigheidsbekleders. Al sinds 9/11 waren Nederlandse beveili-
171
Y. Aboutaleb, ‘We herdenken slavernij wel…; Herdenking slavernij staat ook stil bij het afschaffen van de subsidie’, NRC Handelsblad, 2 juli 2012, p. 8. 172 J.E. Young, The Texture of Memory: Holocaust Memorials and Meaning, New Haven: Yale University Press 1993, pp. xii-xiii.
53
gingsmaatregelen aangescherpt. De politieke moord op Pim Fortuyn die slechts acht weken voor de inhuldiging van het slavernijmonument was gepleegd, vormde een tweede aanleiding voor de verscherping van de beveiligingsmaatregelen.173 Bovendien, zo liet het organiserend orgaan na afloop weten, was een streng beveiligingsprotocol noodzakelijk geweest vanwege binnengekomen bedreigingen jegens koningin Beatrix. Al dan niet gerechtvaardigd, de met zwart plastic bedekte hekken die de onthulling van het monument afschermden voor het grote publiek, hadden een pijnlijke situatie tot gevolg. Het publiek bestaande uit circa zevenhonderd man, met name Afrikaanse Nederlanders, kon de ceremoniële activiteiten slechts via videoschermen geplaatst in een ander gedeelte van het park bijwonen. De aanwezigheid van koningin Beatrix en toenmalig minister-president Wim Kok geven blijk aan de eerder genoemde ‘willingness to remember’ van de Nederlandse Staat. 174 De aanwezigheid van hen bij de onthulling van het monument zet het witte discours-argument van erkenning van het slavernijverleden kracht bij. Aan de andere kant is het curieus dat het juist voor degenen die verlangden naar erkenning, onmogelijk werd gemaakt de inhuldigingsbijeenkomst op 1 juli 2002 van dichtbij mee te maken. De roep om erkenning en emancipatie vanuit het zwarte discours bleef hierdoor deels onbeantwoord. Ook leek het accent door de afwezigheid van de slachtoffers niet te liggen op het verdriet van de slaven en nazaten van slaven, maar op het heden en de toekomst. Zo sprak minister Van Boxtel tijdens de onthulling: ‘En hoe clichématig dat misschien ook klinkt […] dit mag nooit meer gebeuren. Wij mogen onze ogen er dan ook niet voor sluiten dat er nog steeds in de wereld op grote schaal […] slavernij voorkomt. En daar ligt een taak, daar ligt een verantwoordelijkheid, voor ons allemaal.’175 Bij het protest tegen de afgesloten inhuldigingsceremonie kwam ook het slachtofferschap-betoog van het zwarte discours meerdere malen naar voren. Afrikaans-Nederlandse bezoekers voelden zich opnieuw onderdrukt en door ijzer (ditmaal door hekken in plaats van door kettingen) in bedwang gehouden.176 Afrikaans-Nederlandse aanwezigen maakten opnieuw de vergelijking met de slachtoffers van de Holocaust. Zo schreeuwde een Surinaamse bezoekster: ‘De joden krijgen zakken geld, de Marokkanen moskeeën. Maar wat krijgen wij?
173
J.O. Horton en J.C. Kardux, ‘Slavery and the Contest for National Heritage in the United States and the Netherlands’, American Studies International, nr 2/3 (2004), p. 69. 174 G. Oostindie, ‘The slippery paths of commermoration and heritage tourism: the Netherlands, Ghana, and the rediscovery of atlantic slavery’, Nieuwe West-Indische Gids, nr 1/2 (2005), pp. 60-61. 175 F. Buis/Royal Press Amsterdam, ‘Koningin Beatrix onthult Het Slavenmonument’, http://www.youtube.com/watch?v=LEIu9XqOwfY, geraadpleegd op 14 mei 2014. 176 Van onze verslaggevers, ‘Weer hekken, blanke meesters en verraders’, Het Parool, 2 juli 2002, p. 5.
54
Herstelbetalingen? Nee! Een monument dat we niet mogen onthullen!’177 Tot slot kwam tijdens de dag van onthulling ook het onderbelichte verhaal van agency en vitaliteit van slaven naar voren. Een grote groep bezoekers zong samen het Amerikaanse burgerrechtenlied ‘We Shall Overcome’. Op het moment dat zij na de officiële onthulling uiteindelijk werden toegelaten tot het monument, begroetten zij het kunstwerk alsof het hun eigen voorouders gegoten in brons betrof. Sommigen van hen barstten bij de aanblik van het monument in tranen uit.178 Het feit dat de inhuldiging van het nationale slavernijmonument werd overschaduwd door woede en rumoer, toont aan dat de herinnering aan de slavernij destijds nog zeer levendig was, of in ieder geval levendig genoeg om opnieuw aangewakkerd te worden. Het strenge beveiligingsprotocol lijkt een inschattingsfout geweest te zijn. De hekken maakten meer los bij de Afrikaans-Nederlandse gemeenschap dan waarschijnlijk was verwacht. Deze vergissing over het afschermen van de onthulling kan in verband worden gebracht met het witte discours dat het traumatische aspect van het slavernijverleden onderschat. De reactie van het publiek op het monument laat zien hoeveel de komst van deze symbolische erkenning voor hen betekende. Terwijl het zwarte discours met zwart plastic bedekte hekken interpreteert als een hernieuwde vorm van onderdrukking, interpreteert het witte discours deze als noodzakelijk kwaad omwille van de veiligheid. Kortom, daar waar de (postkoloniale) immigrant bepaalde zaken als racistisch ervaart, snapt de blanke Nederlander de kleurgevoeligheid van de ander vaak niet.179 3.2.3 Het monument in relatie tot maatschappelijke kwesties De 1 juli-viering van 2003 verliep geheel anders dan die van 2002. De chaotische onthulling van een jaar eerder leek zijn sporen te hebben nagelaten, het publiek liet het afweten. De herdenking van 30 juni op het Surinameplein waarbij het eerder genoemde Monument van Besef werd onthuld—gerealiseerd dankzij het 30 juni/1 juli comité dat zich had gedistantieerd van het nationale slavernijmonument—, werd beter bezocht.180 Hiermee leek de publieke functie van het monument al sterk te zijn ingekrompen ten opzichte van het jaar daarvoor. Sindsdien heeft die trend zich voortgezet, de 1 juli-vieringen trekken geen groot publiek aan.181 Verstening van de herinnering aan de slavernij wordt echter niet alleen vermeden door de ‘dialogical 177
Van onze verslaggevers, ‘Weer hekken, blanke meesters en verraders’, Het Parool, 2 juli 2002, p. 5. J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’, in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 99. 179 A. van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 163. 180 Van een verslaggever, ‘Herkansing voor slavenherdenking’, Het Parool, 1 juli 2003, p. 5. 181 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 169. 178
55
quality’ van het slavernijmonument, ook het betrekken van het monument bij hedendaagse maatschappelijke kwesties houdt de herinnering aan het slavernijverleden in leven. Evenals Holocaustmonumenten kan ook het slavernijmonument haar dienst bewijzen in het vertellen van verhalen anders dan het slavernijverleden en daarmee hernieuwde betekenis krijgen:
There is no guarantee that the level of dialogic intensity can be maintained in the long term, and the Holocaust monument may eventually fall victim to the memory freeze that threatens all monuments. […] The criteria for its success could therefore be the ways in which it allows for a crossing of boundaries toward other discourses of the Holocaust, the ways it pushes us toward reading other texts, other stories.182
Verschillende maatschappelijke kwesties kwamen al tot uiting bij het monument; het monument kreeg hierdoor nieuwe betekenissen. Het nationaal slavernijmonument wordt met name gebruikt in het Nederlandse debat omtrent racismebestrijding. In het boek Verbonden door Vrijheid: Nationaal Monument Slavernijverleden, dat ter gelegenheid van de inhuldiging van het monument werd gepubliceerd, roept minister Van Boxtel op het monument en de herinnering aan de slavernij ons te laten inspireren bij de strijd tegen racisme.183 Naar de mening van Oostindie blijft het een onbeantwoorde vraag of we individueel leed als gevolg van het slavernijverleden moeten beschouwen als onderdeel van een collectief trauma. Wel kunnen we—aldus Oostindie—stellen dat de eeuwenlange onderwerping aan racisme zijn sporen heeft nagelaten bij nakomelingen van slaven.184 Ook hier geldt, evenals bij de ‘verwarring’ die ontstond bij de onthulling van het monument, dat de blanke Nederlander de kleurgevoeligheid van de immigrant vaak niet begrijpt. Hierdoor is het trauma-vertoog, ongeacht het wel of niet bestaan van een slavernijtrauma, sowieso relevant voor het racismedebat;185 een debat dat zich sinds de inwijding in 2002 meerdere malen bij het monument heeft voorgedaan. Een eerste voorbeeld waarbij gebeurtenissen rond het slavernijmonument een publiekelijk debat weerspiegelden was bij de nagedachtenis aan de slachtoffers van de slavernij op 1 juli 2005. Tijdens deze herdenkingsceremonie was onder anderen Rita Verdonk namens het kabinet aanwezig. De toenmalig minister van Vreemdelingenzaken en Integratie werd door de aanwezigen in het Oosterpark met een fluitconcert ontvangen. Volgens John Leerdam (PvdA-
182
A. Huyssen, Twilight Memories: Marking Time in a Culture of Amnesia, New York: Routledge 1995, p. 258. IBSS Consultancy Amsterdam, Verbonden door vrijheid: Het Nationaal Monument Slavernijverleden, Amsterdam: KIT Publishers 2002, p. 24. 184 G. Oostindie, Inaugurele rede Universiteit Leiden ‘Slavernij, canon en trauma’, Leiden: Universiteit Leiden 2007, p. 15. 185 Ibid., p. 15. 183
56
Kamerlid), ook aanwezig bij de herdenkingsplechtigheden, werd haar vooral verweten een discriminerend beleid te voeren.186 Ten eerste leefde Verdonk de Vreemdelingenwet van 2000 zo streng mogelijk na. Daarnaast voerde zij in 2004 de Wet Inburgering in het Buitenland in die immigranten verplicht stelde een inburgeringsexamen af te leggen. Hierdoor werden nieuwe Nederlanders gedwongen tot integratie en het (in ieder geval deels) opgeven van de eigen identiteit. Bovendien had zij een voorstel gedaan criminele Antilliaanse jongeren met een Nederlands paspoort terug te sturen naar de Antillen. Het eerder genoemde gelijkwaardig burgerschap die Antillianen ten gevolge van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden hadden verkregen, wordt door een dergelijk voorstel aangetast. Op het moment dat Verdonk een voorstel doet criminele Antilliaanse jongeren anders te behandelen dan criminele Nederlandse jongeren, is er sprake van een racistisch beleid. Bovendien, zo stellen Surinamers en Antillianen woonachtig in Nederland, ‘zijn wij hier omdat jullie daar waren’. 187 Om deze redenen is het begrijpelijk dat Verdonk bij het slavernijmonument, dat de tolerante Nederlandse samenleving juist eert, met boe-geroep werd onthaald. Circa drie jaar later bekrachtigde Verdonk zelf de beweringen dat zij racistisch zou zijn. In haar openingstoespraak van de door haar opgerichte partij Trots op Nederland sprak zij zich negatief uit over een stroming in Nederland die ‘zelfs het sinterklaasfeest ter discussie stelt, overal slavernijmonumenten wil en het goed praat dat mannen geen hand geven aan vrouwen.’188 In het najaar van 2006 kwam er opnieuw een botsing tussen het witte en het zwarte discours aan het licht. Een uitspraak van minister-president Jan Peter Balkenende tijdens de algemene beschouwingen laat zien dat de bewustwording van het slavernijverleden en de erfenis ervan nog niet volledig is doorgedrongen tot de Nederlandse samenleving. Tijdens het politieke debat in de Tweede Kamer pleitte de toenmalig minister-president voor een terugkeer naar de VOC-mentaliteit: ‘Ik begrijp niet waarom jullie er zo negatief en vervelend over doen. Laten we blij zijn met elkaar. Laten we zeggen: Nederland kan het weer: die VOCmentaliteit. Over grenzen heen kijken. Dynamiek! Toch?’189. Aangezien het VOC-tijdperk ook de tijd is van de Nederlandse slavernij, zowel in de Oost als in de West, werd deze uitspraak opgevat als een verheerlijking van de slavernij. Hoewel protest uit Indische, Molukse en Antilliaanse hoek uitbleef, haakten Surinaamse belangenorganisaties in op de beledigende 186
H. Moll, ‘Weg voor de minuut stilte’, NRC Handelsblad, 2 juli 2005, p. 3. G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2010, p. 161. 188 Onbekend, ‘Speech Rita Verdonk’, http://www.refdag.nl/media/2008/20080404_Speech_Rita_Verdonk.pdf, geraadpleegd op 3 mei 2014. 189 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2010, p. 142n. 187
57
opmerking van Balkenende. Op 27 oktober 2006 liepen er circa honderdvijftig man mee in een protesttocht van het slavernijmonument naar het kantoor van het NiNsee op de Linnaeusstraat, (niet ver van het monument vandaan). Tijdens deze protesttocht werd er gedemonstreerd voor ‘eerherstel, excuses en herstelbetaling’.190 Opnieuw werden er aldus argumenten, behorend tot het zwarte slavernijdiscours, geuit bij zowel het statische als het dynamische aspect van het Nederlandse slavernijmonument. In 2013 kwam er bij het slavernijmonument opnieuw een maatschappelijke discussie omtrent racisme aan het licht. Het monument werd voor demonstratieve doeleinden gebruikt in het ‘zwarte-pietendebat’ die een aantal weken voor het Sinterklaasfeest van 5 december 2013 opnieuw oplaaide. Actievoerders van het zogenaamde ‘Djangocommando’ plaatsten Zwarte Pieten-mutsen op het slavernijmonument om hun onvrede te uiten over het Sinterklaasfeest. De naam van de actiegroep verwijst waarschijnlijk naar de eerder genoemde Quentin Tarantino film Django Unchained (2012) die handelt over een bevrijde slaaf, Django, die samen met een Duitse premiejager zijn vrouw uit de handen van een wrede plantage-eigenaar bevrijdt. Dit is opnieuw een aanwijzing van de transnationale dynamiek: Nederlandse actievoerders leiden hun naam af van een Amerikaanse blockbuster. Volgens het ‘Djangocommando’ is Zwarte Piet ‘het symbool van racisme dat vroeger de slavernij mogelijk maakte en tegenwoordig de uitbuiting van illegalen en niet-witten.’191 De figuur van Zwarte Piet wordt door sommigen ervaren als racistisch en beledigend. Het is volgens hen opnieuw het zwarte ras dat onderdanig is aan de blanke figuur Sinterklaas. Zo sprak Biekman hierover: ‘Een figuur als Zwarte Piet lijkt onschuldig, maar zijn rol als knecht roept pijnlijke associaties op met de slavernijperiode. Kinderen krijgen een beeld mee van zwarte en witte mensen in een bepaalde rol.’192 Een andere groep uit de Nederlandse samenleving is van mening dat Zwarte Piet een onschuldig figuur is. Volgens hen is de knecht van Sinterklaas zwart geworden door het roet dat afkomstig is uit de schoorsteen. In voorgaande argumenten komen het witte en het zwarte slavernijdiscours duidelijk naar voren. Het zwarte discours dat hedendaags racisme verbindt met het slavernijverleden, bestempelt de figuur van Zwarte Piet als racistisch. Het witte discours dat het trauma-vertoog van het zwarte discours onderschat en de kleurgevoeligheid van de ander niet begrijpt, ziet geen kwaad in de verschillende rollen van Sinterklaas en Zwarte Piet. 190
G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2010, p. 250. 191 Onbekend, ‘Commando’, De Telegraaf, 19 november 2013, p. 3. 192 M. Duursma, ‘Onze Holocaust duurde 350 jaar; Initiatiefneemster Barryl Biekman over het slavernijmonument’, NRC Handelsblad, 11 juni 2002, p. 7.
58
CONCLUSIE In deze scriptie heb ik onderzocht hoe het Nationaal Monument Slavernijverleden zich verhoudt tot zowel het zwarte als het witte discours inzake het Nederlandse slavernijverleden. Een eerste kwestie waar ik tijdens het onderzoek tegen aanliep was het debat over gekleurde geschiedschrijving. Emmers boek De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, dat mij introducerende informatie over het Nederlandse slavernijverleden bood, werd door onder meer Van Stipriaan en Biekman bestempeld als Eurocentrische geschiedschrijving en relativering van de slavernij. Bij het doen van historisch onderzoek naar het slavernijverleden en de doorwerking daarvan in de hedendaagse samenleving, is er vaak sprake van gekleurde geschiedschrijving. Bij het schrijven van deze casestudy naar het Nationaal Monument Slavernijverleden moest ik mij aldus bewust zijn van het idee van ‘subjectieve’ geschiedschrijving. Daarnaast diende ook u als lezer van deze scriptie zich te realiseren dat politieke discoursen in slavernijstudies een rol van betekenis spelen. Aangezien de geschiedenis van de slavernij een gedeelde geschiedenis is van aan de ene kant Europeanen en Amerikanen en aan de andere kant de Afrikaanse diaspora, is het oprichten van slavernijmonumenten een wereldwijd verschijnsel. Binnen Europa zijn het met name Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland die als gevolg van postkoloniale migratie en internationale druk, de herinnering aan de slavernij op de politieke agenda hebben gezet. Hoewel het Nederlandse monument pas rijkelijk laat werd opgericht, namelijk in 2002 (maar liefst 139 jaar na de afschaffing van de slavernij), was het wel het eerste nationale slavernijmonument binnen Europa. Frankrijk volgde in 2007 met Le Cri, l’écrit; Groot-Brittannië heeft verschillende slavernijmonumenten maar geen nationaal monument. De vergelijking met deze twee landen heeft inzicht gegeven in de strekking van het witte en het zwarte discours inzake het slavernijverleden. Het in 2007 gevierde tweehonderdjarig jubileum van de afschaffing van de slavernij in Groot-Brittannië, toont aan dat het witte discours hoofdzakelijk is gericht op de afschaffing van de slavernij; de gruwelijkheden omtrent het slavernijverleden bleven hierdoor volgens critici onderbelicht. De Franse viering van de honderdvijftigjarige afschaffing van de slavernij in 1998, kende eenzelfde soort discussie. Aan de ene kant was er een groep die de abolitie van de slavernij in het middelpunt van de viering wilde hebben, aan de andere kant een groep die de rol van slaven in hun eigen bevrijding wenste te benadrukken. In Nederland zagen we een overeenkomstige ontwikkeling van slavernijdiscoursen. De postkoloniale migratie uit Suriname en de Nederlandse Antillen betekende de ‘thuiskomst’ van de
59
slavernij in Nederland. Internationale ontwikkelingen als het ‘Breaking the Silence’-project van UNESCO in 1998, excuses gedaan door onder meer de paus en de Amerikaanse president Bill Clinton, en de door de Verenigde Naties georganiseerde antiracisme conferentie in Durban in 2001, intensiveerden de roep om erkenning van het slavernijverleden in Nederland. Langzamerhand kwam er (mede) dankzij internationale ontwikkelingen een einde aan het taboe omtrent de geschiedenis van de slavernij. Niet alleen stimuleerden transnationale discoursen de herontdekking van de slavernij en de totstandkoming van verschillende slavernijmonumenten, ook waren deze bepalend voor de inhoud van het Nederlandse slavernijdebat. Het Nederlandse zwarte discours inzake het slavernijverleden is grotendeels gebaseerd op het transnationale discours van de Afrikaanse diaspora. Dit grensoverschrijdende discours maakt gebruik van de term ‘Black Holocaust’ en legt het accent op de vreselijke gebeurtenissen uit het verleden en het racisme dat uit het slavernijverleden is voortgekomen. De Nederlandse historicus Van Stipriaan geeft aan dat ook het Afrocentrisme en het subalterne aspect, het idee dat het Afrikaanse perspectief op het slavernijverleden op de voorgrond moest gaan treden, afgeleiden zijn van het AfrikaansAmerikaanse discours. Het idee is ontstaan dat het slavernijverleden zijn doorwerking heeft gehad op de gehele Afrikaanse diaspora en het Afrikaanse continent. Dit geloof leidde tot de eis voor excuses en ‘reparations’ (ofwel herstelbetalingen) aan de nazaten van slaven. Het hedendaagse Nederlandse witte discours inzake het slavernijverleden erkent de slavenhandel en het onrecht dat de slaven in het verleden is aangedaan, maar neemt het argument van het slavernijtrauma niet serieus. De mening dat de huidige generatie lijdt onder een slavernijtrauma wordt niet gedeeld door het witte discours. Ook het argument voor herstelbetalingen ontbreekt in het witte discours. De geschiedenis van het slavernijverleden wordt erkend door het betuigen van spijt, maar officiële excuses hebben verschillende regeringsleiders vooralsnog niet aangeboden. Daarnaast ligt de focus bij het witte discours op verbindende factoren van het slavernijverleden. Een voorbeeld hiervan is het benadrukken van de abolitie van de slavernij, het idee van vrijheid en het belang van erkenning voor de hedendaagse multiculturele samenleving. In plaats van op het verleden, richt het Nederlandse witte discours zich aldus met name op het heden en de toekomst. In 1998, het jaar waarin Nederland 135 jaar afschaffing van de slavernij vierde, verscheen in de Groene Amsterdammer het artikel ‘een Beau Geste’. Dit artikel, geschreven door de Antilliaans-Nederlandse dichter/schrijver Martinus Arion, moedigde het Nederlandse debat inzake de herinnering aan het slavernijverleden aan. Een aantal maanden na de publicatie van het artikel bleek er reeds voldoende politieke steun te zijn voor de realisatie van een nationaal 60
slavernijmonument. De argumentatie voor de komst van een monument vertoont vele gelijkenissen met de gedachtegang van het zwarte discours. In de petitie ‘Sporen van Slavernij’, aangeboden door de stichting Sophiedela die wordt voorgezeten door Barryl Biekman, komt de gedachtegang van het zwarte discours meerdere malen naar voren. Ten eerste de roep om erkenning en de vergelijking met de aandacht voor de ‘witte Holocaust’. Daarnaast het benadrukken van de vreselijke gebeurtenissen uit het verleden en het idee dat het slavernijverleden en de stilte omtrent deze geschiedenis hebben geleid tot een slavernijtrauma en een identiteitscrisis. Bovendien wordt er in de petitie gebruik gemaakt van Anton de Kom zijn boek Wij slaven van Suriname en komt aldus ook het idee terug dat het Eurocentrische perspectief plaats dient te maken voor het Afrocentrische perspectief. De Nederlandse ‘will to remember’ werd door het voorgaande artikel en de voorgaande petitie—beide uit 1998—geactiveerd. Een nationaal slavernijmonument kon een Nederlandse plaats van herinnering worden voor deze schaduwzijde van de Nederlandse geschiedenis. Er ontstond een samenwerkingsverband tussen de Nederlandse overheid aan de ene kant en het Landelijk Platform Slavernijverleden aan de andere kant. Het monument was—zoals benadrukt door minister van Boxtel—niet bedoeld als excuus aan de nazaten van slaven. Het monument gaf erkenning aan het slavernijverleden dat—aldus Van Boxtel—deel uitmaakt van het gemeenschappelijke verleden van zowel de blanke Nederlander als de (postkoloniale) immigrant. De keuze voor Amsterdam als vestigingsplaats voor het monument was met name gebaseerd op de etnisch zeer gevarieerde Amsterdamse bevolking. Zeker in stadsdeel Oost, waar het Oosterpark gelegen is, komt de Nederlandse multiculturele samenleving duidelijk naar voren. De argumenten van een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst van het witte discours kwamen in deze buurt en in dit park zeker tot uiting. Tegenstanders van deze locatie waren van mening dat het park te ver buiten het Amsterdamse centrum gelegen is. Ook in het Oosterpark zelf staat het monument niet in het middelpunt en is het wat mij betreft niet de meest mooie locatie gegund. Ook de keuze voor een ontwerp leidde tot discussie. Ten eerste werden er door toedoen van het Landelijk Platform Slavernijverleden in plaats van drie tot vijf, negen kunstenaars geselecteerd voor het indienen van een ontwerpvoorstel. De negen uitgekozen kunstenaars leverden allen een ontwerp waarbij, in de woorden van NRC Handelsblad redacteur Duursma, groot leed geen subtiliteit leek te verdragen. Terwijl kunstkenners uit de Begeleidingscommissie de mening van Duursma leken te delen, koos het publiek met een grote meerderheid van stemmen voor het figuratieve en referentiële ontwerp van Erwin de Vries. Zowel het zwarte als het witte discours komen tot uiting in het ontwerp van De Vries. Ten 61
eerste is het monument figuratief waardoor de nadruk ligt op de realiteit en de treurige gebeurtenissen uit het verleden. Het eerste gedeelte van het monument toont een groep tot slaaf gemaakte mensen die middels ketenen met elkaar verbonden zijn. Ook het tweede gedeelte kan in verband worden gebracht met het zwarte discours. Een slaaf bevrijdt zich van ketenen en doorbreekt de muur van weerstand en taboe. Daarentegen sluit het derde gedeelte—het deel dat een dominante plaats inneemt binnen het monument—in meerdere mate aan bij het witte dan bij het zwarte discours. De vrouwelijke figuur staat symbool voor de vrijheid die elk individu uit de Nederlandse samenleving is gegeven en de hoop op een betere toekomst. Dit deel van het monument kan aldus worden geassocieerd met de tolerante, multiculturele Nederlandse samenleving die vrijheid en een betere toekomst voor al haar leden mogelijk maakt. Ook het motto van het monument ‘Verbonden door vrijheid’ en de tekst ‘gedeeld verleden, gezamenlijke toekomst’ die te lezen is bij het monument, gaan uit van de bindende factor van het slavernijverleden en sluiten aldus aan bij het Nederlandse witte discours. De twee discoursen komen niet alleen tot uiting in het monument zelf, ook sinds de onthulling van het monument in 2002 zijn de verschillende discoursen meer dan eens aan het licht gekomen. Sceptici die twijfelden bij de kracht van een monument en een voorkeur hadden voor bijvoorbeeld een museum, hebben zich vergist in de publieke functie die het monument nog altijd vervult. Ten eerste is het statische aspect van het nationaal slavernijmonument gecompleteerd door de komst van het dynamische aspect van het monument: het NiNsee. Het NiNsee is een onderzoekscentrum dat met name poogt onderzoek te verrichten vanuit meervoudig perspectief en hierdoor aansluiting vindt bij het zwarte discours. Het feit dat de subsidie aan het NiNsee sinds 1 januari 2013 is stopgezet, beperkt de aanwezigheid van het zwarte discours in de Nederlandse samenleving. Daarnaast worden elk jaar op 1 juli, de dag waarop in 1863 in Nederland de slavernij werd afgeschaft, de slachtoffers van de slavenhandel herdacht in het Oosterpark. De keuze voor 1 juli is te relateren aan het witte discours dat is geneigd de afschaffing van de slavernij te benadrukken. De keuze van bijvoorbeeld UNESCO om op 23 augustus de slachtoffers van de slavenhandel en slavernij te herdenken, de dag waarop in 1791 de Haïtiaanse revolutie losbarstte, kan hier tegenover worden gesteld. Deze datum kan namelijk in verband worden gebracht met het zwarte discours dat het accent legt op het verzet van slaven tegen hun blanke overheersers. Bovendien hebben overheidsvertegenwoordigers (tot op heden) tijdens de 1 juli-herdenking nog nooit hun excuses aangeboden voor het Nederlandse slavernijverleden. Ook dit is een uiting van het witte slavernijdiscours. Tot slot heeft het monument een rol gespeeld bij verschillende maatschappelijke debatten waarin zowel het witte als het zwarte slavernijdiscours een rol speelden. De onthulling 62
van het monument resulteerde in beroering vanwege het feit dat degenen die op zoek waren naar erkenning het bijwonen van de onthulling onmogelijk werd gemaakt. Minister Verdonk werd wegens een racistisch asiel- en vreemdelingenbeleid (tenminste naar de mening van verschillende aanwezigen) uitgefloten tijdens haar speech op de 1 juli-viering van 2005. In 2006 volgde er een demonstratie tegen de uitspraak van toenmalig minister-president Balkenende die wenste terug te keren naar de VOC-mentaliteit. Tot slot leidde het ‘zwarte-pietendebat’ in 2013 tot het optooien van het slavernijmonument met Zwarte Pieten-hoedjes. Een groep actievoerders, genaamd het ‘Djangocommando’, liet weten de figuur van Zwarte Piet als symbool te zien voor hedendaags racisme in de Nederlandse samenleving. Het witte discours, dat zich niet bewust is van de kleurgevoeligheid van de ander, komt in dergelijke debatten in aanraking met het zwarte discours, dat zich niet begrepen voelt en racisme ondervindt. Zowel het witte als het zwarte discours inzake het Nederlandse slavernijverleden komen verschillende keren en op verschillende wijzen tot uiting in en omtrent het nationale slavernijmonument in het Oosterpark; we kunnen concluderen dat het slavernijmonument het resultaat is van een compromis tussen de twee besproken slavernijdiscoursen. Daar staat tegenover dat het witte slavernijdiscours mijns inziens de boventoon voert. De keuze voor de locatie, het motto rondom het project, het stopzetten van de subsidie aan het NiNsee, en de invulling van de 1 juli-vieringen, ondersteunen deze constatering. Wat ook sterk heeft bijgedragen aan deze conclusie is het idee dat de bijzondere ‘morele’ positie, de Nederlandse identiteit van vrijheid en tolerantie, de komst van een nationaal slavernijmonument heeft bevorderd. Niet alleen ontstond het monument ten tijde van de hoogtijdagen van de multiculturele samenleving, ook is het belang van het monument voor de multiculturele samenleving meer dan eens benadrukt en eert het uiteindelijke monument van Erwin de Vries de Nederlandse vrijheid en tolerantie. Bovendien ontwikkelde Nederland als eerste Europese land een nationaal slavernijmonument terwijl het zeker níet voorop liep bij de afschaffing van de slavernij. Desalniettemin hebben het monument zelf en de gevoerde discussies daaromtrent, er in ieder geval toe geleid dat het taboe omtrent het Nederlandse slavernijverleden is doorbroken. Hoewel de eerder genoemde toneelschrijver, dichter en schrijver Derek Walcott in 1990 in zijn epos Omeros nog de afwezigheid van het slavernijverleden in de publieke sfeer signaleerde, blijkt de door hem geschreven zin ‘We think of the past as better forgotten than fixed with stony regret’193 in de eenentwintigste eeuw in veel mindere mate van toepassing te zijn dan destijds het geval was.
193
D. Walcott, Omeros, New York: Farrar, Straus en Giroux 1990, p. 192.
63
BIBLIOGRAFIE Alexander, J.C. e.a., Cultural Trauma and Collective Identity, Berkeley: University of California Press 2004. Biekman, B.A., Gedenkboek realisatie van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden: Met de menselijke waardigheid voor ogen, Den Haag: Landelijk Platform Slavernijverleden 2002. Casteren, J. van en P. Vermaas, ‘De zwarte holocaust; Groene-debat: Nederlandse slavenhandel’, de Groene Amsterdammer, nr 19 (2000), pagina onbekend. Didier, M., ‘Omstreden kunstwerk: Zwart-witrelaties en het grijze verleden’, Origine, nr 5 (2002), pp. 68-70. Doss, E., Memorial Mania: Public Feeling in America, Chicago: The University of Chicago Press 2007. Durrant, S. en C.M. Lord, Essays in Migratory Aesthetics: Cultural Practices Between Migration and Art-making, Amsterdam: Rodopi 2007. Eichmann, A., ‘From slave to Maroon: the present-centredness of Mauritian slave heritage’, Atlantic Studies, nr 3 (2012), pp. 319-335. Eltis, D., ‘The Volume and Structure of the Transatlantic Slave Trade: A Reassessment’, The William and Mary Quarterly, nr 1 (2001), pp. 17-46. Emmer, P.C., De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003. Engelen, M. van, Het kasteel van Elmina: In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika, Amsterdam: De Bezige Bij 2013. Forsdick, C., ‘‘The Phantéon’s empty plinth’: commemorating slavery in contemporary France’, Atlantic Studies, nr 3 (2012), pp. 279-297. Gowricharn, R. ed., Caribbean Transnationalism: Migration, Pluralization, and Social Cohesion, Lanham: Lexington Books 2006. Grever, M. e.a., Controverses rond de canon, Assen: Van Gorcum 2006. Grever, M. en K. Ribbens, Nationale identiteit en meervoudig verleden, Amsterdam: Amsterdam University Press 2007. 64
Hamilton, D., K. Hodgson en J. Quirk eds., Slavery, Memory and Identity: National Representations and Global Legacies, London: Pickering & Chatto 2012. Horton, J.O. en J.C. Kardux, ‘Slavery and the Contest for National Heritage in the United States and the Netherlands’, American Studies International, nr 2/3 (2004), pp. 51-74. Huyssen, A., Twilight Memories: Marking Time in a Culture of Amnesia, New York: Routledge 1995. Huyssen, A., Present Pasts: Urban Palimpsests and the Politics of Memory, Stanford: Stanford University Press 2003. IBSS Consultancy Amsterdam, Verbonden door vrijheid: Het Nationaal Monument Slavernijverleden, Amsterdam: KIT Publishers 2002. Immermans, M., ‘Er moet een monument voor de slavernij komen’, Historisch Nieuwsblad, nr 4 (1998), p. 11. Jones, G., ‘Het belang van een gedenkteken’, KLEIO, nr 5 (2001), pp. 9-13. Jones, G., ‘Over de instabiele betekenis van staatsburgerschap, staatloosheid en juridisch vreemdelingenschap’, Recht der Werkelijkheid, nr 2 (2009), pp. 11-31. Klooster, W. ed., Migration, Trade, and Slavery in an Expanding World: Essays in Honor of Pieter Emmer, Leiden: Brill 2009. Kom, A. de, Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact 1999. Levy, D en N. Sznaider, ‘Memory Unbound: The Holocaust and the Formation of Cosmopolitan Memory’, European Journal of Social Theory, nr 1 (2002), pp. 87-106. McLeod, C., ‘Een monument ter herdenking van de slavernij’, Wereld en zending: Tijdschrift voor de missiologie, nr 4 (2002), pp. 27-31. Mügge, L.M., ‘Diversity in Transnationalism: Surinamese Organizational Networks’, International Migration, nr 3 (2011), pp. 52-75. Musil, R., Prosa, Dramen, späte Briefe, Hamburg: Rowohlt Verlag 1957. Nora, P., ‘Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire’, Representations, nr 26 (1989), pp. 7-24. Oostindie, G. ed., Het verleden onder ogen: Herdenking van de slavernij, Amsterdam: Arena 1999. 65
Oostindie, G. ed., Facing up to the Past: Perspectives on the Commemoration of Slavery from Africa, the Americas and Europe, Kingston: Ian Randle Publishers 2001. Oostindie, G., ‘The slippery paths of commemoration and heritage tourism: the Netherlands, Ghana, and the rediscovery of Atlantic slavery’, Nieuwe West-Indische Gids, nr 1/2 (2005), pp. 55-77. Oostindie, G., Inaugurele rede Universiteit Leiden ‘Slavernij, canon en trauma’, Leiden: Universiteit Leiden 2007. Oostindie, G., ‘Public Memories of the Atlantic Slave Trade and Slavery in Contemporary Europe’, European Review, nr 3/4 (2009), pp. 611-626. Oostindie, G., Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2010. Oostindie, G., H.S. Nordholt en F. Steijlen, Postkoloniale monumenten in Nederland, Leiden: KITLV Press 2011. Oostindie, G. en I. Klinkers, Gedeeld Koninkrijk: De ontmanteling van de Nederlandse Antillen en de vernieuwing van de trans-Atlantische relaties, Amsterdam: Amsterdam University Press 2012. Paton, D.: ‘Interpreting the Bicentenary in Britain’, Slavery and Abolition, nr 2 (2009), pp. 277-289. Porter, J.E., ‘Intertextuality and the Discourse community’, Rhetoric Review, nr 1 (1986), pp. 34-47. Raphael-Hernandez, H. ed, Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004. Reinhardt, C.A., Claims to Memory: Beyond Slavery and Emancipation in the French Caribbean, New York: Berghahn Books 2006. Rice, A., ‘Tracing slavery and abolition’s routes and viewing inside the invisible: The monumental landscape and the African Atlantic’, Atlantic Studies, nr 2 (2011), pp. 253-274. Shepherd, V.E., ‘Slavery, Shame and Pride: Debates over the Marking of the Bicentennial of the Abolition of the British Trans-Atlantic Trade in Africans in 2007’, Caribbean Quarterly, nr 1/2 (2010), pp. 1-21.
66
Sleegers, F., In debat over Nederland: Veranderingen in het discours over de multiculturele samenleving en nationale identiteit, Amsterdam: Amsterdam University Press 2007. Smith, L. e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routledge 2011. Stipriaan, A. van, e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007. Vink, M.P.M., ‘Freedom and Slavery: The Dutch Republic, the VOC World, and the Debate over the ‘World’s Oldest Trade’’, South African Historical Journal, nr 1 (2007), pp. 19-46. Walcott, D., Omeros, New York: Farrar, Straus en Giroux 1990. Young, J.E., The Texture of Memory: Holocaust Memorials and Meaning, New Haven: Yale University Press 1993.
Krantenartikelen Aboutaleb, Y., ‘We herdenken slavernij wel…; Herdenking slavernij staat ook stil bij het afschaffen van de subsidie’, NRC Handelsblad, 2 juli 2012, p. 8. Chemin, A., ‘Témoignages. Bouna Traoré et Zyed Benna: “L’électricité, c’est plus for que toi”’, Le Monde, 14 december 2005. Duursma, M., ‘Bijvoorbeeld een obelisk; De discussie over het Nederlandse slavernij monument’, NRC Handelsblad, 28 juli 2000, p. 19. Duursma, M., ‘Negen keer lelijk; De ontwerpen van het slavernijmonument’, NRC Handelsblad, 29 juni 2001, p. 24. Duursma, M., ‘Onze Holocaust duurde 350 jaar; Initiatiefneemster Barryl Biekman over het slavernijmonument’, NRC Handelsblad, 11 juni 2002, p. 7. Haastrecht, R. van, ‘‘Ik heb Nederland niet gezocht, het zocht mij’’, Trouw, 20 juni 2002, p. 2. Hoogers, M., ‘Nederland zelf had geen slavernij. Niet iedereen ziet nut in van monument wegens ons zwarte verleden’, De Telegraaf, 24 juni 2000. Jongenelen, S., ‘Nazaat van slaven eert vele slachtoffers op zee’, Het Financieele Dagblad, 24 december 1999. 67
Kunstredactie, ‘Amsterdam stelt vier locaties voor; Monument slavernij’, NRC Handelsblad, 28 juli 2000, p. 6. Lange, Y. en H. Staal, ‘Slavernij bepaalt relatie met Hollanders’, NRC Handelsblad, 1 juli 1998, p. 17. Moll, H., ‘Weg voor de minuut stilte’, NRC Handelsblad, 2 juli 2005, p. 3. Onbekend, ‘Commando’, De Telegraaf, 19 november 2013, p. 3. Politieke redactie, ‘Van Boxtel: Monument slavernij komt’, Algemeen Dagblad, 1 juli 1999, p. 3. Trommelen, J., ‘Slavenmonument leeg en zinloos initiatief’, de Volkskrant, 13 juli 1999, p. 9. Van een verslaggeefster, ‘Monument slavernij in Oosterpark’, Het Parool, 15 november 2000, p.5. Van een verslaggever, ‘Ark monument slavernij’, Het Parool, 4 december 1999. Van een verslaggever, ‘Herkansing voor slavenherdenking’, Het Parool, 1 juli 2003, p. 5. Van onze verslaggevers, ‘Weer hekken, blanke meesters en verraders’, Het Parool, 2 juli 2002, p. 5.
Internet ACB Kenniscentrum voor emancipatie en participatie, ‘Factsheet Ghanezen in Nederland 2011’, http://www.acbkenniscentrum.nl/public/Publicatie/54/download1/2011-1409%20Factsheet%20Ghanezen%20in%20Nederland.pdf, geraadpleegd op 8 mei 2014. Boxtel, R. van, ‘Speech World Conference Against Racism’, http://www.un.org/WCAR/statements/netherE.htm, geraadpleegd op 17 maart 2014. Boxtel, R.H.L.M. van, F. van der Ploeg en J.H. van der Aa, ‘Convenant inzake de totstandkoming van het Nationaal Monument Slavernijverleden tussen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Amsterdam’, www.platformslavernijmonument.nl/docs/convenantmonumentversie6.pdf, geraadpleegd op 29 januari 2014. Buis, F./Royal Press Amsterdam, ‘Koningin Beatrix onthult Het Slavenmonument’, http://www.youtube.com/watch?v=LEIu9XqOwfY, geraadpleegd op 14 mei 2014. 68
NiNsee, ‘Onderzoek’, http://www.ninsee.nl/Onderzoek, geraadpleegd op 5 juni 2014. NiNsee, ‘Organisatie’, http://www.ninsee.nl/organisatie, geraadpleegd op 12 mei 2014. Onbekend, ‘Nationaal Slavernijmonument’, www.ninsee.nl/Nationaal-slavernijmonument, geraadpleegd op 27 januari 2014. Onbekend, ‘Permanent Memorial at the United Nations in Honour of the Victims of Slavery and the Transatlantic Slave Trade’, http://unslaverymemorial.org/about.html, geraadpleegd op 17 april 2014. Onbekend, ‘Speech Rita Verdonk’, http://www.refdag.nl/media/2008/20080404_Speech_Rita_Verdonk.pdf, geraadpleegd op 3 mei 2014. Stichting Sophiedela, Petitie ‘Sporen van Slavernij’, www.platformslavernijmonument.nl/images/sophiedela.pdf, geraadpleegd op 27 januari 2014.
Afbeeldingen Afbeelding 1: Het Nationaal Monument Slavernijverleden, Oosterpark (Amsterdam). 12 meter lang, 4 meter hoog. (Eigen foto).
69