60%
Roken in huis door volwassenen met kinderen in het gezin
50% 40% Jongste kind 13 t/m 18 jaar
30% 20%
Jongste kind 4 t/m 12 jaar
10%
Jongste kind 0 t/m 3 jaar
0% 2008
2009
2010
2011
Meeroken bij kinderen van 0 tot en met 18 jaar 2008-2011
Gera E. Nagelhout1,2 Ingrid van den Burg1 Matty R. Crone3 Tarquínia M. C. Zeegers1 Marc C. Willemsen1,2 1
STIVORO Universiteit Maastricht (CAPHRI) 3 Leids Universitair Medisch Centrum
2
2012
1
2012
THEMAPUBLICATIE Meeroken bij kinderen van 0 tot en met 18 jaar 2008-2011
Dit rapport is onderdeel van een serie themapublicaties van STIVORO. Op basis van gegevens uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten en de Roken Jeugdmonitor analyseert STIVORO trends in rookgedrag in Nederland. In ieder rapport wordt een ander aspect van roken in Nederland onder de loep genomen. Kijk voor meer informatie op: www.stivoro.nl/themapublicaties
© STIVORO voor een rookvrije toekomst Den Haag, 2012
2
Inhoudsopgave Samenvatting
4
Inleiding
5
Methode
7
Resultaten
8
Roken in huis Roken in huis in bijzijn van het kind Bezoeken van andere rokerige omgevingen Praten over meeroken met zorgverleners
8 9 10 11
Discussie
12
Referenties
14
Bijlage 1: Vragenlijst
16
Bijlage 2: Tabellen
17
3
Samenvatting Blootstelling aan tabaksrook (meeroken) leidt bij baby’s en kinderen tot een verhoogd risico op wiegendood, luchtweginfecties, piepende ademhaling, middenoorontsteking, verminderde longfunctie, hersenvliesontsteking en astma. Vanwege deze gezondheidsschade is door STIVORO het voorlichtingsprogramma ‘Rookvrij Opgroeien’ ontwikkeld voor de kraamzorg en jeugdgezondheidszorg (JGZ) tot 4 jaar. In 2012 wordt het voorlichtingsprogramma uitgebreid naar de JGZ vanaf 4 jaar. Uit diverse buitenlandse studies blijkt dat schoolgaande kinderen en pubers vaker thuis meeroken dan baby’s, peuters en kleuters. In deze publicatie wordt onderzocht of dit voor Nederland ook het geval is. Op basis van cijfers uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten (COR) is het meeroken bij kinderen van 0 tot en met 18 jaar tussen 2008 en 2011 in kaart gebracht. In 2011 gaf 24% van de volwassenen met kinderen in het gezin aan dat er in huis wel eens gerookt wordt. Dit gebeurde volgens 16% van de volwassenen in het bijzijn van het jongste kind. Bijna de helft van de volwassenen (48%) bezocht andere rokerige omgevingen buiten het eigen huis in het bijzijn van het jongste kind. Slechts 14% van de volwassenen gaf aan in het afgelopen jaar met een zorgverlener te hebben gesproken over de hinder of schade van meeroken voor kinderen. Uit de resultaten blijkt verder dat roken in huis en roken in huis in bijzijn van het jongste kind vaker voorkomen als het jongste kind in het gezin ouder is dan 3 jaar. Ook bezoeken deze volwassenen vaker andere rokerige omgevingen buiten het eigen huis met het jongste kind. Zorgverleners praten juist vaker over de hinder of schade van meeroken voor kinderen met volwassenen van wie het jongste kind in het gezin jonger is dan 4 jaar. Rokende volwassenen geven vaker aan dat er gerookt wordt in huis en dat er gerookt wordt in huis in het bijzijn van het kind dan niet-rokende volwassenen. Daarnaast is het opleidingsniveau van de volwassene van belang. Laag en middelbaar opgeleiden geven vaker aan dat er gerookt wordt in huis, ook in het bijzijn van het kind en ze bezoeken vaker rokerige omgevingen buitenshuis dan hoog opgeleiden. Uit dit rapport blijkt dat baby’s, peuters en kleuters tegenwoordig steeds minder meeroken in het eigen huis. Alarmerend is dat oudere kinderen regelmatig worden blootgesteld aan meeroken. In het bijzijn van pubers (13 tot en met 18 jaar) wordt 5 keer vaker gerookt en in het bijzijn van schoolgaande kinderen (4 tot en met 12 jaar) 3 keer vaker dan in het bijzijn van baby’s, peuters en kleuters (0 tot en met 3 jaar). Zorgverleners zouden ook ouders van schoolgaande kinderen en pubers moeten voorlichten over de schade van meeroken voor kinderen. Hierbij moet speciale aandacht zijn voor ouders die roken en lager opgeleid zijn. Bovendien is het aan te bevelen om campagnes te voeren met de boodschap dat meeroken ook voor oudere kinderen schadelijk is. Meeroken komt nog veel voor buiten het eigen huis. Een volledig verbod op roken in horecagelegenheden kan meeroken buitenshuis verminderen en kan rokers stimuleren om hun huis rookvrij te maken. Een rookverbod in auto’s met kinderen kan het meeroken buitenshuis ook verminderen. Bovendien zouden zorgverleners en eventuele campagnes zich niet alleen moeten richten op meeroken in huis, maar ook op meeroken in de auto, bij anderen thuis en op feestjes.
4
Inleiding Meeroken kan leiden tot longkanker en hart- en luchtwegaandoeningen (Gezondheidsraad, 2003). Kinderen zijn kwetsbaarder voor de negatieve gezondheidseffecten van meeroken dan volwassenen, omdat hun ademhalingssysteem, immuunsysteem en zenuwstelsel nog in ontwikkeling zijn (Royal College of Physicians, 2010). Daarnaast nemen kinderen meer van de schadelijke stoffen in tabaksrook op dan volwassenen, omdat kinderen sneller ademen (Sleijfers et al., 2008). Bij baby’s leidt blootstelling aan tabaksrook tot een verhoogd risico op wiegendood (Royal College of Physicians, 2010). Bij baby’s en oudere kinderen leidt het tot een verhoogd risico op luchtweginfecties, piepende ademhaling, middenoorontsteking, verminderde longfunctie en hersenvliesontsteking. Bij oudere kinderen is er bovendien een verhoogd risico op astma door blootstelling aan tabaksrook. Ten slotte hebben kinderen van ouders die roken een groter risico om zelf later te gaan roken (Crone, 2003; Royal College of Physicians, 2010). Vanwege de gezondheidsschade door meeroken bij kinderen, is door STIVORO in 1997 het voorlichtingsprogramma ‘Roken? Niet waar de kleine bij is’ ontwikkeld, het huidige ‘Rookvrij Opgroeien’. Door een programmatische aanpak worden sinds die tijd ouders van kinderen tot 4 jaar via de kraamzorg en jeugdgezondheidszorg (JGZ) voorgelicht over meeroken. Tussen 1999 en 2006 waren massamediale campagnes onderdeel van ‘Rookvrij Opgroeien’. In 2012 wordt het voorlichtingsprogramma voor de JGZ uitgebreid naar ouders van kinderen vanaf 4 jaar. Momenteel geven in Nederland nog maar weinig jeugdartsen en –verpleegkundigen werkzaam in de JGZ 4-19 jaar voorlichting over meeroken (Nagelhout et al., 2011a). Deze JGZ professionals geven wel aan dat ze het geven van voorlichting over meeroken bij oudere kinderen belangrijk vinden en als hun taak zien. 80% 60% 40% 20%
2008
2006
2004
2002
2000
1998
0% 1996
Sinds de start van ‘Roken? Niet waar de kleine bij is’ is het roken in huis onder volwassenen met kinderen van 0 tot en met 4 jaar in het gezin sterk gedaald van 64% in 1996 naar 19% in 2009 (zie Figuur 1). Het roken in huis in het bijzijn van het kind is gedaald van 48% in 1996 naar 10% in 2009. Bij gezinnen uit lagere sociaaleconomische groepen (29%), gezinnen met rokers (22%) en bij gezinnen met kinderen van 2 tot en met 4 jaar (14%) (vergeleken met de groep 0 tot en met 2 jaar) kwam meeroken in huis in bijzijn van het kind relatief vaak voor (Crone et al., 2010). Uit diverse buitenlandse studies blijkt ook dat meeroken meer voorkomt bij gezinnen uit lagere sociaaleconomische groepen (Bolte & Fromme, 2009; Borland et al., 2006; Hawkins & Berkman, 2011; Mills et al., 2011; Sims et al., 2010) en in gezinnen met rokers (Akhtar et al., 2009; Hawkins & Berkman, 2011; Sims et al., 2010).
Roken in huis Roken in huis in bijzijn kind Figuur 1: Percentage volwassenen met kinderen van 0 tot en met 4 jaar in het gezin die aangeven te roken in huis (in het bijzijn van het jongste kind) (Bron: Crone et al., 2010).
Uit kwalitatief onderzoek blijkt dat het voor ouders met een lage sociaaleconomische status niet makkelijk is om het huis rookvrij te maken (Jones et al., 2011; Robinson & Kirkcaldy, 2007). Velen geloven niet in de schadelijkheid van meeroken, omdat ze het niet in hun eigen omgeving hebben meegemaakt dat kinderen daardoor ziek zijn geworden (Blauw Research, 2010; Jones et al., 2011; Robinson & Kirkcaldy, 2007). Als kinderen wel ziek worden, schrijven ze dit vaak toe aan andere oorzaken, zoals het milieu (Blauw Research, 2010; Robinson & Kirkcaldy, 2007). Sommige rokende ouders geven aan dat het gevaarlijker is om het kind alleen te laten tijdens het buiten roken dan om het kind bloot te stellen aan tabaksrook (Blauw Research, 2010; Jones et al., 2011). Het huis volledig rookvrij maken is voor veel ouders een probleem vanwege relaties met anderen die het huis bezoeken, vanwege stress, gewoonte, verslaving en de behoefte om comfortabel en in de eigen privésituatie te kunnen roken (Blauw Research, 2010; Jones et al., 2011). Drijfveren om wel wat aan het roken in huis te doen, zijn vooral de geur in huis en het lelijk worden van behang en meubels (Jones et al., 2011). Daarnaast wordt door enkelen genoemd dat het belangrijk is voor de gezondheid van hun kind, dat het de kans verkleint dat het kind zelf gaat roken en/of dat het henzelf helpt bij het stoppen met roken (Jones et al.,
5
2011). Uit ander onderzoek blijkt echter dat rokende ouders vaak niet geloven dat hun rookgedrag in huis de kans vergroot dat hun kind zelf gaat roken (Robinson & Kirkcaldy, 2007). Schoolgaande kinderen en pubers worden vaker thuis blootgesteld aan tabaksrook dan baby’s, peuters en kleuters, zo blijkt uit diverse buitenlandse studies (Binns et al., 2009; Borland et al., 2006; Hawkins & Berkman, 2011; Mills et al., 2011; Mons et al., 2012). Een mogelijke verklaring is dat voorlichting zich voornamelijk heeft gericht op niet roken bij baby’s om wiegendood te voorkomen (Mills et al., 2011). Sommige ouders denken daardoor dat meeroken niet of veel minder schadelijk is voor oudere kinderen (Jones et al., 2011). Bovendien zien oudere kinderen er niet meer teer en gevoelig uit (Crone & van Kempen, 2005). In kwalitatief campagneonderzoek werd gevonden dat rokers vaak het gevoel hebben dat tieners oud genoeg zijn om zelf te beslissen om weg te gaan bij de rook (Kosir & Gutierrez, 2009). Dit is natuurlijk geen optie als het gaat om de thuissituatie en het is voor tieners ook lastig in andere situaties. Ten slotte speelt mee dat het voor ouders lastiger is om een peuter of kleuter alleen te laten tijdens het buiten roken dan een pasgeboren baby (Jones et al., 2011; Robinson & Kirkcaldy, 2007). Slechts één studie heeft het meeroken bij kinderen ouder dan 4 jaar in Nederland onderzocht. In deze studie werd echter ook informatie uit vier andere Europese landen meegenomen en de resultaten werden niet apart gerapporteerd voor Nederland (Mons et al., 2012). Ook was de informatie alleen onder rokers verzameld en had minder dan de helft van deze rokers kinderen in het gezin. Uit deze studie bleek dat rokers met schoolgaande kinderen en pubers in het gezin minder vaak een rookverbod thuis hadden dan rokers met baby’s, peuters en kleuters in het gezin (Mons et al., 2012). Deze themapublicatie beschrijft de resultaten van een onderzoek naar het meeroken door kinderen van 0 tot en met 18 jaar. Hierbij wordt gekeken naar het meeroken door baby’s, peuters, kleuters, schoolgaande kinderen en pubers van zowel rokende als niet-rokende ouders. In dit rapport beantwoorden we de volgende onderzoeksvragen voor de jaren 2008 tot en met 2011 in Nederland: 1. Hoe vaak geven volwassenen met kinderen in het gezin aan dat er in huis gerookt wordt? 2. Hoe vaak geven volwassenen met kinderen in het gezin aan dat er in huis in het bijzijn van het jongste kind gerookt wordt? 3. Hoe vaak bezoeken volwassenen met kinderen in het gezin rokerige omgevingen buiten het eigen huis in het bijzijn van het jongste kind? 4. Hoe vaak praten volwassenen met kinderen in het gezin over meeroken met zorgverleners? 5. Zijn er bij bovenstaande vragen verschillen naar leeftijdsgroep (0 t/m 3, 4 t/m 12, 13 t/m 18 jaar) van het jongste kind en naar achtergrondkenmerken (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, rookgedrag) van de ondervraagde volwassenen?
6
Methode De gegevens die ten grondslag liggen aan dit rapport, komen uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten (COR). Dit onderzoek wordt uitgevoerd om het tabaksgebruik onder de Nederlandse bevolking en de ontwikkeling daarvan in de tijd te meten. TNS NIPO verricht de metingen in opdracht van STIVORO. Voor deze publicatie zijn cijfers van 2008 tot en met 2011 gebruikt die elk jaar tussen april en september worden verzameld onder volwassenen van 18 jaar en ouder met kinderen in het gezin. Dit leverde tussen de 1.548 en 2.491 respondenten per jaar op. In totaal zijn gegevens van 8.785 respondenten van 2008 tot en met 2011 gebruikt voor dit rapport. Deze respondenten beantwoordden vragen over het roken bij het jongste kind in hun gezin van 0 tot en met 18 jaar. In 2008 vulden respondenten de vragenlijst op de eigen computer in en verstuurden deze via internet. In 2008 werden de resultaten gewogen naar provincie, gemeentegrootte, sekse, leeftijd, gezinsgrootte, opleiding en werkzaamheid van de hoofdkostwinner. Vanaf 2009 werd de vragenlijst geheel ingevuld op het internet en werd gewogen naar provincie, sekse, leeftijd, gezinsgrootte, sociale klasse, regio en opleiding van de respondent. Deze wijzigingen in onderzoeksmethode kunnen van invloed zijn op de resultaten. Het jongste kind was gemiddeld 7,4 jaar (standaarddeviatie = 5,4). Elk jaar vulden iets meer vrouwen dan mannen de vragenlijst in (over de hele periode was 52% van de respondenten vrouw). Er waren significante verschillen in de achtergrondkenmerken (leeftijd, geslacht en opleidingsniveau) van respondenten tussen 2008 en 2009. Tussen de andere jaren waren er geen significante verschillen in de achtergrondkenmerken van de respondenten. Het rookgedrag van respondenten verschilde alleen significant tussen 2010 en 2011. In 2011 rookten minder volwassenen met kinderen in het gezin dan in voorgaande jaren doordat het percentage rokers in de algemene bevolking gedaald is. Respondenten zijn gevraagd naar het roken in huis, het roken in huis in het bijzijn van het jongste kind en het bezoeken van andere rokerige omgevingen buiten het eigen huis in het bijzijn van het jongste kind. Bovendien is gevraagd naar het praten over de hinder of schade van meeroken voor kinderen met zorgverleners in het afgelopen jaar. Deze vragen en de antwoordmogelijkheden zijn weergegeven in bijlage 1. In de grafieken in het resultatenhoofdstuk zijn de antwoorden op deze vragen te zien, opgesplitst naar jaar en de leeftijd van het jongste kind (verdeeld in 3 groepen: 0 t/m 3 jaar, 4 t/m 12 jaar, 13 t/m 18 jaar). Er zijn vier multivariate logistische regressieanalyses uitgevoerd met als afhankelijke variabelen: roken in huis, roken in huis in bijzijn van het kind, bezoeken van andere rokerige omgevingen en praten over meeroken met zorgverleners in het afgelopen jaar. De eerste drie afhankelijke variabelen zijn voor deze analyses gedichotomiseerd: 1 (altijd, regelmatig, af en toe) en 0 (nooit). De andere variabele was al dichotoom: 1 (wel) of 0 (niet) met zorgverleners gepraat over meeroken. Onafhankelijke variabelen waren: leeftijd van het jongste kind (verdeeld in 3 groepen: 0 t/m 3 jaar, 4 t/m 12 jaar, 13 t/m 18 jaar), leeftijd van de respondent, geslacht van de respondent, opleidingsniveau van de respondent, huidige rookstatus van de respondent en ‘trend’ (jaar van interviewen). De resultaten van deze analyses zijn beschreven in het resultatenhoofdstuk en zijn samengevat in een tabel in bijlage 2.
7
Resultaten Roken in huis In Figuur 2 is weergegeven hoeveel procent van de volwassenen met kinderen in het gezin aangaf dat er wel eens in huis gerookt werd. In 2011 gaf 24% van de volwassenen met kinderen van 0 tot en met 18 jaar in het gezin aan dat er in huis gerookt werd (zie tabel 1 in bijlage 2).
60%
50%
40% Jongste kind 13 t/m 18 jaar 30%
Jongste kind 4 t/m 12 jaar Jongste kind 0 t/m 3 jaar
20%
10%
0% 2008
2009
2010
2011
Figuur 2: Percentage volwassenen met kinderen in het gezin dat aangaf dat er in huis gerookt werd (altijd, regelmatig of af en toe) naar leeftijd jongste kind (2008-2011).
Roken in huis kwam vaker voor onder volwassenen van wie het jongste kind in het gezin ouder was dan 3 jaar (tabel 2). Vooral het rookgedrag van de volwassene was bepalend voor het roken in huis. Rokers gaven vaker aan dat er in huis gerookt werd dan niet-rokers. Verder gaven vrouwen vaker aan dat er in huis gerookt werd dan mannen. Laag en middelbaar opgeleiden gaven vaker aan dat er in huis gerookt werd dan hoog opgeleiden. Bovendien was er een dalende trend tussen 2008 en 2011 in het roken in huis door volwassenen met kinderen in het gezin.
8
Roken in huis in bijzijn van het kind Figuur 3 laat zien hoeveel procent van de volwassenen met kinderen in het gezin aangaf dat er in huis gerookt werd in het bijzijn van het jongste kind. Van de volwassenen met kinderen van 0 tot en met 18 jaar in het gezin gaf 16% in 2011 aan dat er in huis in bijzijn van het jongste kind gerookt werd (tabel 1).
60%
50%
40% Jongste kind 13 t/m 18 jaar Jongste kind 4 t/m 12 jaar
30%
Jongste kind 0 t/m 3 jaar 20%
10%
0% 2008
2009
2010
2011
Figuur 3: Percentage volwassenen met kinderen in het gezin dat aangaf dat er in huis gerookt werd (altijd, regelmatig of af en toe) in bijzijn van het jongste kind naar leeftijd jongste kind (2008-2011).
Roken in huis in bijzijn van het kind kwam veel vaker voor onder volwassenen van wie het jongste kind in het gezin ouder is dan 3 jaar (tabel 2). Het rookgedrag van de volwassene bepaalde verder in grote mate of men rookte in huis in bijzijn van het kind. Vrouwen gaven vaker aan dat er gerookt werd in huis in het bijzijn van het kind, net als laag en middelbaar opgeleiden. Ook bij het roken in huis in het bijzijn van het kind was er een dalende trend tussen 2008 en 2011.
9
Bezoeken van andere rokerige omgevingen Figuur 4 geeft weer hoeveel procent van de volwassenen met kinderen in het gezin, rokerige omgevingen bezocht buiten het eigen huis in bijzijn van het jongste kind. In 2011 bezocht 48% van de volwassenen met kinderen van 0 tot en met 18 jaar in het gezin andere rokerige omgevingen in het bijzijn van het jongste kind (tabel 1). Het ging vooral om meeroken op visite, op feestjes en in de horeca.
80% 70% 60% 50% Jongste kind 13 t/m 18 jaar Jongste kind 4 t/m 12 jaar
40%
Jongste kind 0 t/m 3 jaar 30% 20% 10% 0% 2008
2009
2010
2011
Figuur 4: Percentage volwassenen met kinderen in het gezin dat rokerige omgevingen bezocht (altijd, regelmatig of af en toe) buiten het eigen huis in bijzijn van het jongste kind naar leeftijd jongste kind (2008-2011).
Het bezoeken van andere rokerige omgevingen dan het eigen huis in het bijzijn van het jongste kind, kwam vaker voor onder volwassenen van wie het jongste kind in het gezin ouder was dan 3 jaar (tabel 2). Voor dit gedrag was het rookgedrag van de ouder wel bepalend, maar minder sterk dan voor het roken in huis. Rokende volwassenen gaven vaker aan dat ze andere rokerige omgevingen bezochten met het jongste kind dan niet-rokende volwassenen. Jongere volwassenen deden dit bovendien vaker dan oudere volwassenen. Vrouwen bezochten deze omgevingen vaker dan mannen. Ook hier kwam het blootstellen van het kind aan meeroken vaker voor onder laag en middelbaar opgeleiden dan onder hoogopgeleiden. Er was een dalende trend in het bezoeken van andere rokerige omgevingen dan het eigen huis in het bijzijn van het jongste kind tussen 2008 en 2011.
10
Praten over meeroken met zorgverleners In Figuur 5 is weergegeven hoeveel procent van de volwassenen met kinderen in het gezin, in het afgelopen jaar met een zorgverlener heeft gesproken over de hinder of schade van meeroken voor kinderen. In 2011 gaf 14% van de volwassenen met kinderen van 0 tot en met 18 jaar in het gezin aan in het afgelopen jaar met een zorgverlener over dit onderwerp te hebben gesproken. Bij volwassenen met kinderen van 0 tot en met 3 jaar ging het meestal om een verloskundige, gevolgd door een arts of verpleegkundige op het consultatiebureau en een kraamverzorger. Bij volwassenen met kinderen van ouder dan 3 jaar ging het meestal om de huisarts.
40%
30%
Jongste kind 0 t/m 3 jaar 20%
Jongste kind 4 t/m 12 jaar Jongste kind 13 t/m 18 jaar
10%
0% 2008
2009
2010
2011
Figuur 5: Percentage volwassenen met kinderen in het gezin dat in het afgelopen jaar met een zorgverlener heeft gesproken over de hinder of schade van meeroken voor kinderen naar leeftijd jongste kind (2008-2011).
Het praten over de hinder of schade van meeroken voor kinderen met een zorgverlener kwam minder vaak voor onder volwassenen van wie het jongste kind in het gezin ouder was dan 3 jaar (tabel 2). De achtergrondkenmerken van de ondervraagde volwassenen hingen niet sterk samen met het praten over dit onderwerp met een zorgverlener. Jongere volwassenen, mannen, laag opgeleiden en rokers gaven vaker aan in het afgelopen jaar met een zorgverlener te hebben gesproken over de hinder of schade van meeroken voor kinderen. Er was geen dalende of stijgende trend tussen 2008 en 2011.
11
Discussie Meeroken in huis In het eigen huis roken baby’s, peuters en kleuters steeds minder mee. In 2011 gaf 5% van de volwassenen aan dat er in huis in het bijzijn van het jongste kind tot en met 3 jaar werd gerookt. Alarmerend is echter de situatie bij oudere kinderen. In 2011 gaf 18% van de volwassenen aan te roken bij het jongste kind van 4 tot en met 12 jaar en 27% bij het jongste kind van 13 tot en met 18 jaar. In het bijzijn van pubers werd dus 5 keer vaker gerookt en in het bijzijn van schoolgaande kinderen 3 keer vaker dan in het bijzijn van baby’s, peuters en kleuters. Dit is zorgelijk omdat meeroken bij oudere kinderen leidt tot een verhoogd risico op luchtweginfecties, piepende ademhaling, middenoorontsteking, verminderde longfunctie, hersenvliesontsteking en astma (Royal College of Physicians, 2010). Ten slotte hebben kinderen van ouders die roken een groter risico om zelf later te gaan roken (Crone, 2003; Royal College of Physicians, 2010). Het rookgedrag van de volwassene is erg bepalend voor het meeroken in huis. Meer dan een derde van de rokers (36% in 2011) gaf aan dat er gerookt werd in huis in het bijzijn van het kind, terwijl minder dan een tiende van de niet-rokers (9%) dit aangaf. Meeroken in huis komt verder meer voor onder laag (33% in 2011 in het bijzijn van het kind) en middelbaar opgeleiden (15%) dan onder hoog opgeleiden (7%). Laag en middelbaar opgeleide volwassenen roken zelf vaker dan hoog opgeleiden (Nagelhout et al., 2011b), maar voor het rookgedrag van volwassenen is gecorrigeerd in de analyses. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat lager opgeleiden ook vaker rokers in hun sociale omgeving hebben (Christakis & Fowler, 2008; Sims et al., 2010). Verder is het voor ouders met een lagere sociaaleconomische status moeilijk om het huis rookvrij te maken, omdat zij veel andere problemen en stress hebben, bijvoorbeeld door schulden of werkloosheid (Jones et al., 2011; Robinson & Kirkcaldy, 2007). Bovendien zou mee kunnen spelen dat ouders met een lagere sociaaleconomische status moeilijker te bereiken zijn met voorlichting (Niederdeppe et al., 2008). Zo blijkt uit Nederlands kwalitatief onderzoek dat ouders met een lagere sociaaleconomische status eerder geneigd zijn om een folder over meeroken ongelezen weg te doen (Blauw Research, 2010). Meeroken buiten het eigen huis Meeroken komt nog veel voor buiten het eigen huis. In 2011 bezocht 35% van de volwassenen een rokerige omgeving buiten het eigen huis met het jongste kind tot en met 3 jaar, 52% deed dit met het jongste kind van 4 tot en met 12 jaar en 57% met het jongste kind van 13 tot en met 18 jaar. Wel is het zo dat de meerderheid aangaf deze rokerige omgevingen niet regelmatig te bezoeken. Het ging vooral om meeroken op visite, op feestjes en in de horeca. Het meeroken buiten het eigen huis daalde sterk tussen 2008 en 2009 (-12%) en veel minder sterk tussen 2009 en 2010 (-1%) en tussen 2010 en 2011 (-3%). Eerder Nederlands onderzoek naar meeroken bij kinderen van 0 tot en met 4 jaar liet ook zien dat de daling in meeroken bij kinderen sterker was tussen 2008 en 2009 dan in voorgaande jaren (Crone et al., 2010). Een mogelijke verklaring voor deze daling zou de invoering van de rookvrije horeca in juli 2008 kunnen zijn. Europees onderzoek waarbij onder meer in Nederland is gekeken naar het effect van de invoering van de rookvrije horeca op thuisrookverboden, toont namelijk aan dat een rookvrije horeca rokers kan stimuleren om een thuisrookverbod in te stellen (Mons et al., 2012). Rokende volwassenen gaven iets vaker aan dat ze rokerige omgevingen bezochten met het jongste kind dan niet-rokende volwassenen. Maar ook bijna de helft van de niet-rokende volwassenen bezocht deze plaatsen in 2011. Wellicht vinden niet-rokende volwassenen het moeilijk om rokers te vragen buiten te roken als ze bij anderen thuis zijn of zijn er situaties waarin ze geen invloed hebben op het rookgedrag van anderen, bijvoorbeeld op feestjes of in de horeca. Uit Nederlands kwalitatief onderzoek blijkt inderdaad dat ouders het moeilijk vinden om roken te verbieden bij hun kind tijdens visites of op verjaardagen, als grootouders roken, in rokerige restaurants of cafés en in drukke of stressvolle situaties (Crone & van Kempen, 2005). Praten over meeroken met zorgverleners Minder dan een kwart (22%) van de volwassenen met kinderen tot en met 3 jaar in het gezin gaf aan in het afgelopen jaar met een zorgverlener over de hinder of schade van meeroken voor kinderen te hebben gesproken. Zij spraken meestal over meeroken met een verloskundige, gevolgd door een arts of verpleegkundige op het consultatiebureau en een kraamverzorger. Dit zijn dan ook de
12
beroepsgroepen waarop het voorlichtingsprogramma ‘Rookvrij Opgroeien’ zich de afgelopen jaren heeft gericht. Deze zorgverleners zouden nog meer gestimuleerd moeten worden om voorlichting te geven over meeroken, zodat een meerderheid van de volwassenen hiermee bereikt wordt. Met ouders van oudere kinderen spreken zorgverleners nog minder over meeroken. Slechts 11% van de volwassenen met kinderen van 4 tot en met 18 jaar gaf aan in het afgelopen jaar met een zorgverlener over meeroken te hebben gesproken. Zij spraken meestal met de huisarts. Uit buitenlands onderzoek blijkt ook dat zorgverleners vooral ouders van jongere kinderen vragen naar hun rookgedrag in bijzijn van het kind (Binns et al., 2009). Wat ook mee kan spelen is dat ouders van oudere kinderen wellicht minder vaak een zorgverlener spreken over hun kinderen dan wanneer de kinderen kleiner zijn. De achtergrondkenmerken van de ondervraagde volwassenen hangen nauwelijks samen met het praten over dit onderwerp met een zorgverlener. Rokende volwassenen gaven maar iets vaker aan dat ze met een zorgverlener hadden gesproken over de hinder of schade van meeroken voor kinderen (15% in 2011) dan niet-rokende volwassenen (14%). Het lijkt erop dat zorgverleners het onderwerp zowel bij rokers als bij niet-rokers aansnijden. Dit is niet erg, omdat niet-rokers ook rokende gezinsleden kunnen hebben of hun kinderen aan tabaksrook van anderen kunnen blootstellen. Toch is het voornamelijk belangrijk om rokende ouders voor te lichten over meeroken. We kunnen op basis van deze informatie echter geen harde uitspraken doen over voorlichting over meeroken door zorgverleners. Hiervoor is het nodig om ook informatie te verzamelen onder zorgverleners in plaats van alleen aan ouders te vragen wat ze zich van contacten met zorgverleners herinneren. Bovendien is het belangrijk om door te vragen naar de inhoud van de voorlichting (Carlsson et al., 2010). Aanbevelingen Zorgverleners zouden niet alleen ouders van baby’s, peuters en kleuters moeten voorlichten over de schade van meeroken, maar ook ouders van schoolgaande kinderen en pubers. Nu wordt de voorlichting vooral gegeven door professionals die werken met baby’s, peuters en kleuters (verloskundigen, artsen en verpleegkundigen op het consultatiebureau en kraamverzorgers). Huisartsen, schoolartsen en medisch specialisten (bijvoorbeeld kinderartsen en KNO-artsen) zouden hier een rol in kunnen spelen, omdat zij kinderen ook op oudere leeftijd zien. Het voorlichtingsprogramma ‘Rookvrij Opgroeien’ wordt daarom momenteel uitgebreid naar de JGZ vanaf 4 jaar. De voorlichting zou zich vooral moeten richten op rokers en lager opgeleiden, omdat zij het meeste in huis roken bij hun kind. Ten slotte zouden zorgverleners zich niet alleen moeten richten op meeroken in huis, maar ook op meeroken in de auto, bij anderen thuis en op feestjes (Carlsson et al., 2010; Robinson et al., 2011). ‘Rookvrij Opgroeien’ gaat op al deze elementen in. Bovendien is in maart 2012 binnen ‘Rookvrij Opgroeien’ een nieuwe online interventie gelanceerd die gericht is op laag opgeleide rokende ouders: www.rookvrijopgroeien.nl. Voorlichting over de schade van meeroken zou niet alleen via zorgverleners moeten lopen. Massamediale campagnes zijn hiervoor ook belangrijk (Kosir & Gutierrez, 2009). Zo’n campagne zou in moeten gaan op het feit dat meeroken ook voor oudere kinderen schadelijk is. Hierin zou niet alleen uitgelegd moeten worden dat je niet in huis moet roken bij oudere kinderen, maar ook dat je moet proberen te voorkomen dat oudere kinderen bij anderen thuis en op feestjes meeroken. Uit een studie uit Engeland blijkt dat campagnes een daling in meeroken bij kinderen kunnen veroorzaken (Sims et al., 2010). In deze studie werd gevonden dat de daling in meeroken bij kinderen het sterkst was vlak voor de invoering van een rookverbod in Engeland, toen er veel campagnes werden gevoerd over de schade van meeroken. Tussen 1999 en 2006 waren massamediale campagnes onderdeel van ‘Rookvrij Opgroeien’. In Nederland worden massamediale campagnes echter tegenwoordig niet meer gefinancierd door de overheid. Ten slotte zou een volledig rookvrije horeca het meeroken buiten het eigen huis verder kunnen terugdringen. Recent onderzoek heeft laten zien dat bezorgdheid over een verplaatsing van het rookgedrag van de horeca naar de thuissituatie, waardoor kinderen meer zouden worden blootgesteld aan tabaksrook, onterecht is (Callinan et al., 2010; Mons et al., 2012). Het zou daarom goed zijn als de gehele horeca (ook kleine cafés) in Nederland rookvrij zou worden. Ook een rookverbod in auto’s met kinderen kan het meeroken buiten het eigen huis verminderen.
13
Referenties Akhtar, P. C., Haw, S. J., Currie, D. B., Zachary, R., & Currie, C. E. (2009). Smoking restrictions in the home and secondhand smoke exposure among primary schoolchildren before and after introduction of the Scottish smoke-free legislation. Tobacco Control, 18, 409-415. Binns, H. J., O’Neil, J., Benuck, I., & Ariza, A. J. (2009). Influences on parents’ decisions for home and automobile smoking bans in households with smokers. Patient Education and Counseling, 74, 272-276. Blauw Research (2010). Blijvende aandacht over de gevolgen van meeroken is noodzakelijk. Rotterdam: Blauw Research. Bolte, G., & Fromme for the GME Study Group, H. (2009). Socioeconomic determinants of children's environmental tobacco smoke exposure and family's home smoking policy. European Journal of Public Health, 19, 52-58. Borland, R., Yong, H.-H., Cummings, K. M., Hyland, A., Anderson, S., & Fong, G. T. (2006). Determinants and consequences of smoke-free homes: Findings from the International Tobacco Control (ITC) Four Country Survey. Tobacco Control, 15(Suppl 3), 42-50. Callinan, J. E., Clarke, A., Doherty, K., & Kelleher, C. (2010). Legislative smoking bans for reducing secondhand smoke exposure, smoking prevalence and tobacco consumption. Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 4. Carlsson, N., Johansson, A., Hermansson, G., & Andersson-Gare, B. (2010). Parents' attitudes to smoking and passive smoking and their experience of the tobacco preventive work in child health care. Journal of Child Health Care, Published Online First: 15 November 2010. Christakis, N. A., & Fowler, J. H. (2008). The collective dynamics of smoking in a large social network. The New England Journal of Medicine, 358, 2249-2258. Crone, M. (2003). The prevention of involuntary smoking by children [proefschrift]. Amsterdam: Vrije Universiteit. Crone, M. R., Nagelhout, G. E., Burg, I. v. d., & Hirasing, R. A. (2010). Meeroken door kinderen in Nederland sinds 1996 sterk gedaald. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 154, A1658. Crone, M. R., & Van Kempen, I. (2005). Roken? Niet waar de kleine bij is. Ook als het kind ouder wordt. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven. Gezondheidsraad (2003). Volksgezondheidsschade door passief roken. Den Haag: Gezondheidsraad. Hawkins, S. S., & Berkman, L. (2011). Parental home smoking policies: The protective effect of having a young child in the household. Preventive Medicine, 53, 61-63. Jones, L. L., Atkinson, O., Longman, J., Coleman, T., McNeill, A., & Lewis, S. A. (2011). The motivators and barriers to a smoke-free home among disadvantaged caregivers: Identifying the positive levers for change. Nicotine & Tobacco Research, 13, 479-486. Kosir, M., & Gutierrez, K. (2009). Lessons learned globally: Secondhand smoke mass media campaigns. Saint Paul, Minnesota, United States: Global Dialogue for Effective Stop Smoking Campaigns. Mills, A. L., White, M. M., Pierce, J. P., & Messer, K. (2011). Home smoking bans among U.S. households with children and smokers: Opportunities for intervention. American Journal of Preventive Medicine, 41, 559-565. Mons, U., Nagelhout, G. E., Allwright, S., Guignard, R., Van den Putte, B., Willemsen, M. C. et al. (2012). Impact of national smoke-free legislation on home smoking bans: Findings from the International Tobacco Control (ITC) Policy Evaluation Project Europe Surveys. Tobacco Control, Published Online First: 13 February 2012. Nagelhout, G. E., de Korte, D., van der Meer, R., Zeegers, T., van Gelder, B., & Willemsen, M. C. (2011). Themapublicatie: Sociaaleconomische verschillen in roken in Nederland 1988-2010. Den Haag: STIVORO. Nagelhout, G. E., Van den Burg, I., Muller, D. S. C. M., Adriaanse, M. C., & Crone, M. R. (2011). Rookvrij Opgroeien. Voorlichting over meeroken door de Jeugdgezondheidszorg. Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg, 43, 58-60. Niederdeppe, J., Kuang, X., Crock, B., & Skelton, A. (2008). Media campaigns to promote smoking cessation among socioeconomically disadvantaged populations: What do we know, what do we need to learn, and what should we do now? Social Science & Medicine, 67, 1343-1355. Robinson, J., & Kirkcaldy, A. J. (2007). Disadvantaged mothers, young children and smoking in the home: Mother's use of space within their homes. Health & Place, 13, 894-903.
14
Robinson, J., Ritchie, D., Amos, A., Greaves, L., & Cunningham-Burley, S. (2011). Volunteered, negotiated, enforced: Family politics and the regulation of home smoking. Sociology of Health & Illness, 33, 66-80. Royal College of Physicians (2010). Passive smoking and children: A report by the Tobacco Advisory Group of the Royal College of Physicians. London: Royal College of Physicians. Sims, M., Tomkins, S., Judge, K., Taylor, G., Jarvis, M. J., & Gilmore, A. (2010). Trends in and predictors of second-hand smoke exposure indexed by cotinine in children in England from 1996 to 2006. Addiction, 105, 543-553. Sleijffers, A., Schenk, E., & Opperhuizen, A. (2008). Blootstelling aan omgevingstabaksrook van kinderen in de auto. Bilthoven: RIVM.
15
Bijlage 1 Vragenlijst Roken in huis Wordt er bij u in huis altijd, regelmatig, af en toe of nooit gerookt? Altijd Regelmatig Af en toe Nooit Weet niet Roken in huis in bijzijn van het kind Wordt er bij u in huis in de aanwezigheid van uw (jongste) kind gerookt? Gebeurt dit altijd, regelmatig, af en toe of nooit? Altijd Regelmatig Af en toe Nooit Weet niet Bezoeken van andere rokerige omgevingen Komt u altijd, regelmatig, af en toe of nooit met uw (jongste) kind buiten uw eigen huis in een rokerige omgeving? Altijd Regelmatig Af en toe Nooit Weet niet Praten over meeroken met zorgverleners Welke van de volgende hulpverleners hebben met u gesproken over de hinder of schade van passief roken (gedwongen meeroken) voor jonge kinderen? Verloskundige Huisarts Gynaecoloog Begeleider van de ouderschapscursus Kraamverzorger Arts op consultatiebureau Verpleegkundige op consultatiebureau Verpleegkundige/arts op school Kinderarts Kinderverpleegkundige KNO-arts CARA-verpleegkundige Nog een andere hulpverlener Geen enkele hulpverlener heeft over passief roken gesproken Weet niet Was dit in de afgelopen 12 maanden? Ja Nee
16
Bijlage 2 Tabellen Tabel 1: Percentage volwassenen met kinderen van 0 tot en met 18 jaar in het gezin dat in huis rookt, in huis rookt in bijzijn van het jongste kind en dat buiten het eigen huis andere rokerige omgevingen bezoekt in 2011 (n = 2.328). Roken in huis Roken in huis in Bezoeken van bijzijn van het andere rokerige kind omgevingen Nooit 76% 84% 52% Wel eens 24% 16% 48% - Af en toe 12% 9% 44% - Regelmatig 6% 4% 3% - Altijd 7% 3% 1%
Tabel 2: Mulitivariate logistische regressieanalyses van voorspellers van roken in huis, roken in huis in bijzijn van het jongste kind, het bezoeken van andere rokerige omgevingen buiten het eigen huis en het praten over meeroken met zorgverleners, van 2008 tot en met 2011 (n = 8.203) Roken in Roken in huis Bezoeken van Praten over huis in bijzijn van andere rokerige meeroken met het kind omgevingen zorgverleners Odds Ratio Odds Ratio Odds Ratio Odds Ratio Achtergrondkenmerk van het jongste kind Leeftijdsgroep 13 t/m 18 jaar 2,87*** 4,69*** 2,65*** 0,56*** 4 t/m 12 jaar 2,10*** 3,05*** 1,87*** 0,48*** 0 t/m 3 jaar (referentie) 1,00 1,00 1,00 1,00 Achtergrondkenmerken van de volwassenen Leeftijd 1,00 1,01 0,98*** 0,98*** Geslacht Man 0,71*** 0,71*** 0,87** 1,18* Vrouw (referentie) 1,00 1,00 1,00 1,00 Opleidingsniveau Laag 3,20*** 3,92*** 2,91*** 1,21* Middelbaar 1,84*** 1,99*** 1,88*** 0,85* Hoog (referentie) 1,00 1,00 1,00 1,00 Huidige rookstatus Roker 6,64*** 6,29*** 1,46*** 1,45*** Niet-roker (referentie) 1,00 1,00 1,00 1,00 Trend 0,88*** 0,82*** 0,85*** 1,00 * p < 0.05 ** p < 0.01 *** p < 0.001
17