Om de Noord Landschap is in de westerse wereld een onderdeel geworden van de belevingseconomie en de inrichting ervan wordt bepaald door beleidsmakers en politici. Welke rol kan de beeldende kunst en musea als Belvedère spelen in deze ontwikkeling? Zijn zij in staat zich te onttrekken aan de industrie van het vermaak, de pret, het landschap als consumptiegoed, de zogeheten ‘agritrend’? De kunst op deze tentoonstelling wil het landschap leesbaar maken, waarbij zij in al haar gelaagdheid ontsloten wordt. De term landschap is afkomstig uit het Nederlands en is vervolgens wereldwijd in talloze talen overgenomen. De term is onlosmakelijk verbonden met de Hollandse schilderkunst uit de zeventiende eeuw. Wat wij een landschap noemen is dus nooit zomaar een aangetroffen orde uit zichzelf, maar is altijd cultureel bepaald. Aldus de bekende Amerikaanse historicus van Nederlandse oorsprong Simon Schama in zijn beroemde boek ‘Landschap en Herinnering’. Kunstenaars hebben altijd actief deelgenomen aan de nadere karakterisering van het landschap. De half culturele, half natuurlijke Nederlandse landschappen werden door de zeventiende-eeuwse meesters reeds met een selectieve blik geschilderd en dat is tot op vandaag de dag het geval. Noord-Nederland is onbestaanbaar zonder terpen en wierden, inpoldering, dijken en kwelders. Eeuwenlang heeft het gebied van Noord-Nederland de mens tot woon- en werkplaats gediend. Steeds krachtiger drukten de bewoners hun stempel op het natuurlandschap. Het Noord-Nederlandse landschap is daardoor een cultuurlandschap geworden dat de sporen draagt van een lange geschiedenis. De rijkdom aan informatie en de grote regionale verscheidenheid geeft ons cultuurlandschap een hoge belevingswaarde en maakt het tot een boeiend onderwerp voor wetenschappers, politici, kunstenaars en natuur- en milieubeschermers. De milieubeweging uit de jaren ’70 van de vorige eeuw bestaat niet
meer en dat is jammer. Terwijl bij de overheid na die jaren ‘70 veel aandacht is besteed en menskracht is aangetrokken om de milieuproblematiek aan te pakken, is de milieubeweging in denken en doen blijven stilstaan en zich sectoraal en star gaan opstellen. Veertig jaar geleden zetten de Waddenvereniging en Milieudefensie zich breed in voor landschap, natuur en maatschappijveranderingen. Tegenwoordig wordt er slechts gesputterd over details van milieuvergunningen en behoud en vooral opvang van steeds meer zeehonden. Destijds waren zij de gangmakers van een vernieuwend, initiërend en grensverleggend denken, dat een grote maatschappelijk impact had. Waar is die brede visie gebleven? Duurzaamheid is ervoor in de plaats gekomen, een raar containerbegrip dat vaak alleen maar betrekking heeft op het milieu en daarmee is het landschap niet gebaat, de natuur evenmin. Dat heeft geleid tot het begrip dat ik groene schimmel wil noemen. Ecologisch hoofdstructuur is zo iets dergelijks. In sommige gevallen de doodsteek voor het landschap. Als er ergens sectoraal wordt gemacrameed is dat wel in dit door de rijksoverheid geschapen monstrum dat in veel gevallen een enge uitwerking heeft gekregen zonder rekening te houden met landschap en cultuurhistorie. Weg met die groene schimmel en vervangen door een landschappelijke en cultuurhistorische hoofdstructuur, die alles te maken heeft met de culturele identiteit van het gebied. Juist het contrast-op-steenworp-afstand geeft Noord-Nederland zijn aantrekkingskracht: de afstand Leeuwarden – Blessum of Groningen - Niehove is in reistijd beperkt, maar in termen van karakter en sfeer is er een wereld van verschil. Zo is er voor het terpen- en wierdengebied van Friesland en Groningen een integraal gebiedsgericht beleid nodig met een identiteitsstrategie, die uitgaat van de kwaliteiten van het gebied, zoals fraaie landschappen, gave overgangen tussen dorpen en steden, een gedoseerde stedelijkheid, cultuurhistorische waarden, stilte en ruimte. Aan deze aspecten moet veel aandacht besteed worden in het beleid en in de media. Milieuorganisaties hebben dat niet of nauwelijks gedaan en dat is jammer.
De witte schimmel – u kent het wel die afschuwelijke mediterrane nieuwbouw bij de meeste terpdorpen - kan nog gecamoufleerd worden door schaamgroen, de groene schimmel slechts door schaamrood, en dat laatste geldt overigens ook voor het cultuur- en natuurbeleid van de huidige regering. Als ik naar de actuele ontwikkelingen kijk, ben ik niet gerust. In de noodzaak tot bezuinigingen raken verhoudingen zoek. Als kunst en natuur een proportionele bijdrage zouden moeten leveren aan de besparingen, dan kan men daar, met gepaste tegenzin, nog wel begrip voor opbrengen. Maar de bezuinigingen, soms halveringen zijn disproportioneel en leiden tot kaalslag in de culturele wereld. Hans Boer, Leen Kaldenberg, Anke Roder, Jan Roos, Jan Snijder en Henk de Vries zijn de kunstenaars die hier vandaag exposeren. Zij hebben het Friese en Groninger landschap op het doek vastgelegd en daaruit spreekt een grote betrokkenheid. Zij zijn niet de enigen waarvoor het landschap een voortdurende bron van inspiratie is. Zij hebben illustere voorgangers gehad. Het zijn de kunstenaars die een halve eeuw eerder al de samenhang en harmonie van het landschap en de ruimtelijke verscheidenheid van dit gebied hebben vastgelegd. Die herkenden de historisch waardevolle vormen en patronen. Ik noem slechts een paar. Het Groninger landschap is ontdekt door de Ploegschilders. Heel veel schilderijen en tekeningen zijn gemaakt in het Reitdiepgebied en op het Hoge Land. De schilders van De Ploeg waren volgens Henk van Os artistieke vernieuwers. ‘Maar die artistieke vernieuwing betekende veel meer dan alleen nieuwe kunst produceren die in Groningen onbekend was. Wie de avant-garde volgt, krijgt ook een nieuwe kijk op de wereld. Het landschap ten noorden van Groningen was sinds de jaren twintig dankzij hen niet meer alleen een agrarische ruimte. Die ruimte bleek de moeite van het schilderen waard. Dankzij De Ploeg bleek er iets te zijn als ‘het Groninger’ landschap’. Na de Tweede Wereldoorlog onstond er een groep Friese schilders die zich op een expressionistische manier bezighield met het landschap. Gerrit Benner was de eerste Fries die zonder veel invloeden van
buitenaf, en pas op late leeftijd, een eigen expressionistische stijl ontwikkelde waarmee hij op internationaal niveau veel bewondering oogstte. Yn ‘e line volgde Benner in de expressionistische richting met Klaas Koopmans, Jan Frearks van der Bij en Jentsje Popma als belangrijke vertegenwoordigers van deze groep. Deze Friese en Groningse varianten van het expressionisme hebben een krachtige impuls gegeven aan het spel van kleur, dynamiek en vorm. Het heeft bijzonder werk opgeleverd en een betekenisvolle bijdrage aan de beeldende kunst. Er zijn overigens veel Friese schilders die zich hebben toegelegd op de verbeelding van het landschap. Het is duidelijk dat dit ook geldt voor Willem van Althuis, Jan Mankes, Sjoerd de Vries, Fred Landsman en vele anderen. Dat geldt ook voor Groningen waar ik nog Han Jansen wil noemen. Geboren als zoon van een herenboer in Kloosterburen, een katholieke enclave in het verder zo calvinistische Groninger Hogeland groeide Han Jansen op aan de rand van het meest abstracte landschap van Nederland, de wadden. Hoe moet je dat gebied anders beschrijven met die voortdurende wisselwerking tussen eb en vloed, wolken en water, lucht en slib, banken en geulen. Die oneindige spiegeling waarin land en lucht met elkaar versmelten en de horizon niet zelden geheel verdampt. Het gebied dat nu werelderfgoedstatus heeft gekregen. Dat is de realiteit van de natuur aan de ene kant van de dijk en aan de andere kant staat het ouderlijk huis, de boerderij met daarachter en eromheen de vastigheid van het ingedijkte land, de regelmaat van boerderijen, landerijen, de dorpen, het vee en de gewassen. Heel bijzonder was dat Han Jansen het wad gebruikte als drager van zijn wadschilderingen met milieuvriendelijke verfpoeders. Tot slot Om inzicht te geven in de problematiek van de leefomgeving is een all-over-filosofie nodig, die het sectorale denken doorbreekt. Onze omgang met landschap moet worden teruggebracht naar de ‘wereld van kennis, kunst en levensvreugd’, woorden van de sociaaldemocraat Jac. P. Thijsse, die er zo’n tachtig jaar geleden mee
aangaf waar het voor hem om ging: natuur, milieu en landschap moeten deel uitmaken van de rijkdom van ons culturele repertoire. Voor hem waren natuurbescherming en stedenbouw en architectuur en onderwijs en kunsten en wetenschappen onderdelen van die ene samenhangende cultuuropdracht. Geïntegreerd gebiedsgericht beleid is daarvoor een goede aanzet. De vraag daarbij is niet of we willen samen werken of niet, maar we moeten samenwerken. Haal de potenties eruit en ontwikkel die, deels door reconstructie, deels door conservering en deels door een nieuwe ontwikkeling die kwaliteit toevoegt aan het cultuurlandschap. Pas dan heb je dynamiek, want het Noord-Nederlandse landschap is altijd gekenmerkt door dynamiek. Samenwerking met alle instanties die zich het landschap en de bebouwde omgeving ter harte gaan, is nodig om het landschap dynamisch te houden. Denkkracht, expertise, wetenschappelijke kennis en creativiteit moeten worden gemobiliseerd en ontwikkeld worden waarbij Noord-Nederland als welvarende periferie een glansrijke gidsrol kan spelen en inspiratiefunctie kan vervullen voor Noordwest-Europa. Hoewel ik niet degene ben die me mag bemoeien met het beleid van Museum Belvedere, toch een vraag aan Han Steenbruggen en zijn medewerkers: kan Museum Belvedère hiervoor wellicht het voortouw nemen? Ik hoop het en daarmee is Om de Noord hierbij geopend. Oranjewoud, 5 augustus Jan Abrahamse