Meer dan Botten van Dieren Begeleiding Vak
Biologie
Onderwijsvorm
ASO, TSO
Onderwerp
Beenderen van dieren determineren
Beginsituatie
Leerlingen kennen bepaalde delen van het menselijke skelet. Over dieren weten ze echter een pak minder.
Eindtermen Vakgebonden
12 elementen geven van de werking van het bewegingsapparaat en aan de hand van voorbeelden het effect van bepaalde houdingen en bewegingen op de goede ontwikkeling van het geraamte en het spierstelsel illustreren 18 met voorbeelden illustreren dat levende wezens aangepast zijn aan hun omgeving
Eindtermen Vakoverschrijdend
4 kunnen illustreren dat de verscheidenheid aan levende wezens samenhangt met en beïnvloed wordt door de landschapsstructuur en de menselijke benutting van het milieu (Milieueducatie) 15 zijn bereid een onbevooroordeelde houding aan te nemen tegenover studierichtingen en beroepen (Leren leren)
Koppeling aan Leerplannen
- Hoe kunnen gewervelde dieren gestructureerd worden? - Hoe zijn gewervelde dieren aangepast aan hun levenswijze? - Functionele bouw van gewervelde dieren. - Uitwendig, macroscopische observatie van gewervelde dieren. - Structuuraanpassingen aan verschillende voortbewegingsystemen bij zoogdieren. - De structuren van zoogdieren in verband kunnen brengen met de levenswijze van het dier in zijn milieu. -Elementen kunnen geven van de werking van het bewegingsapparaat. -Aan de hand van voorbeelden het effect van bepaalde bewegingen op de goede ontwikkeling van het geraamte en het spierstelsel kunnen geven.
Lesdoel
Leerlingen kunnen beenderen van dieren determineren en er conclusies aan vastknopen.
Schoolagenda
Beenderen van dieren determineren (Graven om te Weten)
Media
Bord, botten, zoekkaarten
Inleiding Op een opgraving graven archeologen alles op. In de eerste plaats zijn dat gebruiksvoorwerpen en structuren van huizen. Maar er is veel meer, ook dieren- en plantenresten behoren tot die vondsten. Dergelijke organische overblijfselen geven informatie over hoe mensen vroeger leefden. Door ook deze vondsten te bestuderen, maken de leerlingen kennis met het skelet van zoogdieren en leren er heel stelselmatig naar kijken. Elk onderdeel van het skelet is uniek en voldoet aan welbepaalde karakteristieken. Op een opgraving vindt men afzonderlijke botten. wat men wil weten is: welke botten zijn van welk dier afkomstig? Daarnaast kan je soms zelfs onnatuurlijke sporen op de botten ontdekken, die bijvoorbeeld werden achtergelaten tijdens het slachten van het dier. Door aandachtig deze botten te bestuderen, zien de leerlingen verschillen en gelijkenissen tussen dieren. Deze kenmerken determineren en herkennen is één zaak, door deze kennis toe te passen op 3000 jaar oude botten geeft deze een inzicht op antieke consumptiepatronen, de vroegere dierenwereld en de gebruiken van mensen.
1
Link met Graven om te Weten Uit de inleidende sessie van het Graven om te Weten project zijn concrete, te onderzoeken archeologische contexten uit Tell Tweini naar voor geschoven. Voor het onderzoek op dierlijke resten zijn er twee locaties die bestudeerd kunnen worden.
1. Langs een muur (TWE-A-00869) troffen archeologen drie ronde kookinstallaties op één rij aan. Stel even voor, als wij afval hebben tijdens het koken, dan komt dat terecht in verschillende afvalcontainers (algemeen, groen afval, PMD, glas). Was dat vroeger ook zo? Nee, veel van dat afval kwam naast de kookinstallaties terecht. Noteer daarbij wel dat ten gepaste tijde uiteraard ook al dat afval wel eens werd opgekuist, maar intussen was al veel in de aarden vloeren getrapt. Tussen en rondom de drie kookinstallaties hebben archeologen daarom grote hoeveelheden beenderen van dieren gevonden. Om echt alle dierenresten die in relatie staan met deze kookinstallaties te kunnen onderzoeken, doen de archeologen alle aarde in zakken. Later kan deze aarde dan gezeefd worden en zo komen ook de kleine botjes aan het licht.
© Tell Tweini Research Project: Locatie 1 dierenresten rond 3 kookinstallatie.
Door het dierlijk materiaal, gevonden rond de kookinstallaties, te onderzoeken komen we te weten welke dieren en delen van dieren in 1600 v.C. op het menu stonden. We krijgen ook een beeld van welke dieren er toen rondliepen.
2. Op de tweede locatie zijn er verschillende botten teruggevonden in een graf. Naast potten en vaasjes uit aardewerk zijn de botten van dieren getuige van grafgiften, in dat laatste geval van voedseloffers voor de doden. Door onderzoek kunnen we zo achterhalen welke dieren als offer gegeven werden aan de doden. Let vooral ook op de schedel van een dier die aan de voeten van het volwassen skelet geplaatst werd. Niet alleen te Tell Tweini werd deze traditie vastgesteld, het was een wijd verspreide traditie in het noordelijk deel van de Oostkust van de Middellandse Zee.
© Tell Tweini Research Project: Locatie 2 graf met voedseloffers
Wat staat ons te doen? 1. We onderzoeken het dierlijk materiaal van de opgravingen te Tell Tweini, uit de twee locaties. 2. We leren a.d.h.v. het skelet gelijkenissen en verschillen tussen dieren herkennen. 3. We delen ons op in groepen/hoeken en voeren opdrachten/onderzoek uit. 4. We achterhalen welke botten en welke dieren opgegraven werden te Tell Tweini en trekken conclusies.
2
Lesontwerp Instapfase Probleemstelling
10'
A. Leerdoelen:
- Leerlingen verklaren de term archeozoölogie. - Leerlingen kunnen botjes herkennen.
B. Werkvormen:
- Wat is archeozoölogie? - Waarom zouden dierenbeenderen worden gedetermineerd? Determineren: vaststellen tot welke familie / geslacht / soort/… iets behoort.
- Waar kan je botjes vinden? Ga zelf eens op zoek naar een stukje bot.
- Hoe kan je zien dat je te maken hebt met een stuk bot? Wanneer je een stuk bot hebt gevonden, is het natuurlijk leuk om uit te zoeken welk bot het is en van welk dier het was. Dat gaan we nu uitzoeken!
C. Media:
- Botten
D. Leerinhoud:
Wat is Archeozoölogie: Het onderzoek van dierenbeenderen in archeologische context. Waarom botten onderzoeken: Om het leven van de mens in het verleden te reconstrueren. Vb. Consumptiepatronen of reconstrueren van het vroegere milieu. Waar vind je dit: op een archeologische opgraving, gevonden in combinatie met andere vondsten. Hoe herken je bot: Je zal alleen maar hard been vinden. Zacht been (kraakbeen) vergaat heel snel. Hard been bevat verrassend veel holten. Onder een microscoop lijkt het wel een harde spons. Been kan je nog herkennen aan de vorm, hardheid en de kleur.
Lesfase 1
Waarneming en Onderzoek
15'
A. Leerdoelen:
- Leerlingen kunnen botten determineren. - Leerlingen kunnen gebruik maken van een determinatiesleutel. - Leerlingen kunnen in groep samenwerken en zo opdrachten uitvoeren.
B. Werkvormen:
- OLG → Hoe zouden jullie beginnen aan een determinatie van een bot?
- Klassikale determinatie v/e bot → Je kan een bot determineren a.d.h.v. de zoekkaart. → Is het een plat bot, compact pot, …?
- Complementair groepswerk → Elk eiland krijgt enkele botten van op de opgraving te Tell Tweini. Het is de bedoeling dat zij het bottype bepalen. → Kleur het bottype op je figuur!
C. Media:
- Botten, Zoekkaarten, Figuren Skeletten
3
D. Leerinhoud:
Hoe start je de determinatie? 1. Je hebt botten nodig, in ons geval afkomstig van naast keukeninstallaties teruggevonden te Tell Tweini - Syrië. 2. Je hebt een vergelijkings- of referentiecollectie nodig. In België vindt je dergelijke bv. in het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel. Deze collectie bestaat uit recente of opgegraven skeletten van dieren. Dankzij deze collectie kan je het bottype en het dier bepalen. Afbeeldingen uit dergelijke collecties werden opgenomen in de zoekkaarten. 3. We moeten weten welke botten - het bottype - gevonden werden te Tell Tweini; we bepalen deze a.d.h.v. een determinatiesleutel in de zoekkaarten.
Lesfase 2
Waarneming en Onderzoek
A. Leerdoelen:
10'
- Leerlingen kunnen gebruik maken van een determinatiesleutel. - Leerlingen zien de verschillenden tussen dieren a.d.h.v. hun skeletten. - Leerlingen kunnen in groep samenwerken en zo de opdrachten uitvoeren.
B. Werkvormen:
Eens je het bottype kent kan je nagaan van welk dier het is a.d.h.v. een determinatiesleutel. Complementair groepswerk: → Zoek op van welk dier je botten zijn. Dat is niet altijd met zekerheid te zeggen, soms
blijven meerdere soorten als mogelijkheid openstaan!
C. Media:
- Botten, Zoekkaarten
D. Leerinhoud:
Het bottype is bekend. Welk dier is het? → Eens je het bottype hebt gevonden, kan je in een referentiecollectie of in een
determinatiesleutel (tweede deel van de zoekkaarten) gaan kijken van welk dier jouw bot afkomstig is. → Van welke dieren werden de resten aangetroffen naast de keukeninstallaties van Tell
Tweini? → Door verder Archeozoölogisch onderzoek op de botten, door Veerle Linseele gevonden
rond de keukeninstallaties, werden ook nog de resten van een beer en een buizerd geïdentificeerd.
Lesfase 3
Verwerking en Resultaat
15'
A. Leerdoelen:
- Leerlingen ontdekken dat je verschillende zaken uit de studie van een bot kan afleiden.
B. Werkvormen:
- OLG → Wat zou een bot ons nog kunnen vertellen?
- Bespreek kort hoe je de leeftijd, het geslacht, de grootte, het gewicht en pathologie kan bepalen. - Dit is niet alles wat je kan zien. Soms zie je ook hoe het dier is gestorven of hoe het daarna behandeld werd. → Door middel van welk voorwerp of waardoor zijn deze sporen in het bot gekomen?
4
C. Media:
Botten met vergroeide en niet vergroeide schacht; bewerkte botten (vraatsporen, snijsporen, haksporen, zaagsporen, sieraad)
D. Leerinhoud:
Wat kan je nog bepalen? - Bepaling van de leeftijd = Hoe jonger, hoe meer kraakbeen er aanwezig zal zijn. De vergroeiing van de schacht en de uiteinden helpt ook om de leeftijd te bepalen. Op welke leeftijd beide vergroeien is bij de meeste dieren bekend. Een precieze leeftijd is echter niet te bepalen. - Geslachtsbepaling = Er zijn verschillen qua grootte en vorm, maar deze zijn moeilijk op te sporen. Bij enkele dieren zijn er duidelijke verschillen aanwezig. Vb. mannelijke paarden hebben hoektanden, het gewei bij een mannelijke ree of hert, penisbeen bij honden en wolven, … - Bepaling van grootte en gewicht = Hiervoor zijn er tabellen ontwikkeld om de schofthoogte te berekenen. Dit is echter niet nauwkeurig. Bij het vinden van een volledig skelet is de grootte makkelijk te bepalen. Tafonomie = Dit zijn alle processen die optreden tussen de dood van een dierlijk organisme en de opgraving van de resten.
Pathologie = Ziektes, slijtage en verwondingen
→ Slachtmethoden = hak-, snij- of zaagsporen. → Vraatsporen van mens en dier.
- Bewerkt en gebruikt bot voor bijvoorbeeld sieraden.
5
Duiding voor Leerkracht A. Didactische aanpak
Werken met beenderen is voor veel leerlingen nieuw. De beenderen zijn van echte dieren, benadruk dat ze proper gewassen zijn. Het is belangrijk om de leerlingen zo veel mogelijk zelf in contact te laten komen met het botmateriaal. Laat ze zelf ontdekken en doen. De werkbundel zorgt ervoor dat de leerlingen vrij veel zelf kunnen doen. Ze moeten volgen wat er geschreven staat. Hier en daar is het wel nodig dat je als leerkracht extra informatie verschaft, aangereikt in de onderstaande uitdieping.
B. Organisatorische aanpak
Maak op voorhand groepjes; indien mogelijk 4, elk aan een eiland. Leg vervolgens het verloop van de les kort uit. Geef pas na de instapfase de leerlingen het botmateriaal en de determinatiesleutels waarmee ze mogen werken.
C. Waar vetrekken we van en waar gaat het heen
Aan de hand van de gevonden beenderen kunnen archeozoölogen iets meer te weten komen over wat er opgegraven werd. Benadruk deze invalshoek. Tijdens deze les bestuderen we eigenlijk het 3600 jaar oude voedsel van mensen, we komen een deeltje van hun dieet te weten en methodes uit de biologie helpen daarbij. Door te leren hoe het skelet van x-aantal dieren er uitziet, kunnen we weten wat mensen vroeger consumeerden. Dus, een bot is niet zomaar een bot. Je kan er enorm veel uit afleiden, het is een studieobject op zich. Het is aangeraden om eerst het theoretische luik door te nemen. Hierin staat alles klaar en duidelijk uitgelegd.
D. Tips in verband met het materiaal
Indien je extra materiaal wil. Beenderen zijn makkelijk verkrijgbaar, je kan in een slachthuis langsgaan, bij een dierenarts, of bij boeren. Sommige boeren slachten regelmatig vee. Desnoods in een hondenwinkel. Daar hebben ze grote botten van runderen en varkens. Deze zijn wel gepekeld, maar je kan hier wel enkele slachtmethoden op uitproberen.
6
Uitdieping leerstof 1. Archeologie en dierenresten Op de opgraving in Tell Tweini vinden archeologen vooral gedomesticeerde dieren, het merendeel voor consumptie. Amper 2% van de geïdentificeerde restanten komen van wilde dieren.
© Tell Tweini Research Project: Sorteren van dierlijke resten per type bot en per diersoort. Elk jaar worden duizenden botten teruggevonden, elk bot kan informatie geven over het verleden van de mens.
De gedomesticeerde dieren zijn vooral schapen en geiten, soms runderen en varkens. Schapen en geiten kan je gemakkelijke laten grazen in de bergen of vlaktes rond de nederzettingen. Varkens hebben een andere levensstijl. Of ze leven in het wild op de hellingen van de heuvels, meestal in licht tot sterk beboste gebieden, of ze leven dichtbij, zelfs in, de dorpen en steden, waar ze alleseters zijn (lees: eters van afval van mensen).
Noteer ook dat de opgraving van Tell Tweini in het Midden Oosten ligt, waar de traditie is gegroeid dat varkens onrein zijn en dus niet geconsumeerd mogen worden, zie de gewoontes bij joden en moslims. Dit idee van onreinheid is zeer waarschijnlijk te relateren aan de oude gewoonte dat varkens het afval van de mensen opaten, wat als zeer vies aanzien werd. Ook hier in West-Europa leefden varkens in het verleden in de dorpen en steden. Hier heeft de traditie varkens als onrein te beschouwen zich niet ontwikkeld. Het gevolg is dan ook dat op opgravingen in het Midden Oosten vanaf een bepaalde periode geen botten van varkens meer gevonden worden. In Europa blijven ze wel deel uitmaken van het archeologisch materiaal. In Spanje kan men zo zelfs in sommige gevallen het komen en gaan van de Islamitische Moren op archeologische opgravingen doorheen de tijd traceren.
Niet alleen beenderen van zoogdieren treft men aan, ook verschillende schelpen werden gevonden, zoals de murex. Met het sap dat men uit de slakken van de murex perste konden de Feniciërs textiel paars kleuren. Het werd één van de belangrijkste handelswaren voor dat volk. Er is ook nijlpaardenivoor gevonden en nijlpaardentanden. Hieruit zijn onder andere knopen, parels en kleine beeldjes gemaakt. Ook een olifantentand werd geïdentificeerd, dat ivoor kan je van andere onderscheiden door het ruitjespatroon dat het heeft. Ook botten van een beer, gazelle en wilde vogels werden aangetroffen. Speciaal is dat er ook nijlbaarzen zijn gevonden van ongeveer 2 lengte. Deze komen normaal alleen in Egypte voor en getuigen samen met het ivoor van de nijlpaarden mogelijk van langeafstandshandel.
7
meter
2. Opgraving van dierlijk materiaal 1 - Opgraving
Archeologen graven alles op, dus ook de resten van dieren.
2 - Met de hand
De archeologen selecteren zelf de grotere botten uit de aarde.
3 - Zeven
Wanneer je ook de kleine botten wil onderzoeken worden zeefstalen genomen. De zeven hebben mazen met verschillende maten. De kleinste standaard maaswijdte is 0,5 mm. Zo glippen zelf de kleinere resten niet door de mazen want dat zou een vertekend beeld geven en tot foute interpretaties leiden. Kleine dieren vertellen heel erg veel over het milieu (economisch en ecologisch). Niet alleen dierlijke resten worden op deze manier gevonden, ook plantenresten. Die laatsten worden onderzocht door een archeobotanist.
© Tell Tweini Research Project:Installatie voor het zeven van grondstelen met behulp van water.
Afhankelijk van het type grond, wordt er al dan niet met water gezeefd. In Tel Tweini gebruikt men meestal water omdat het daar een soort kleigrond is. Als je dit niet zou doen, komen de resten niet los van de aarde. 4 - Nummeren
Per opgegraven deel worden de botten in een zak gedaan. Rond de zak komt een etiket met de unieke nummer van het opgegraven deel van de opgraving. Zonder dergelijk nummer hebben opgegraven resten geen waarde.
5 - Onderzoek
Waar mogelijk, determineert de archeozoöloog het materiaal ter plaatse, de rest wordt opgestuurd naar een labo met referentiecollectie en de nodige apparatuur voor verdere studie.
6 - Verwerking
o
Sorteren
o
Soort bepalen a.d.h.v. skeletelementen
o
Grootte bepalen a.d.h.v. de grote beenderen
o
Ouderdom bepalen a.d.h.v. de gewrichten en het gebit.
o
Besluit formuleren
o
De zak met resten wordt bewaard .
Didactisch materiaal Deze botten van Tell Tweini komen niet echt van Tell Tweini, dergelijke grote botten mogen Syrië niet verlaten. De botten als didactisch materiaal zijn wel perfect representatief voor het onderzoek van de leerlingen. De botten worden hen voorgeschoteld als afkomstig uit Tell Tweini, het nummer erop illustreert dat. Houd er voor de determinatie ook rekening mee dat niet alle botten intact zijn, sommige delen zijn afgebroken. Bot 1: Type: 6 - Lang buisvormig, middenhandsbeen paard (dus van een poot). TWE-A-00860-E007 Bot 2: Type: 1 - Onderkaak huisrund. TWE-A-00860-E004 Bot 3: Type: 5 - Plat bot, ellepijp varken (dus van een poot, onderkant is hier deels afgebroken). TWE-A-00860-E006 Bot 4: Type: 6 - Lang buisvormig, opperarm schaap/geit (dus van een poot, bovenkant afgebroken) TWE-A-00860-E001 Bot 5: Type: 5 - Plat bot, rib van een schaap/geit (deels afgebroken, met kleine hakspoor) TWE-A-00934-E002 Bot 6: Type: 1 - schedel met onderkaak van schaap/geit. TWE-A-00934-E003
8
3. Archeozoölogie DEFINITIE Archeozoölogie is de studie van dierlijke resten en sporen uit opgravingen, die de relatie tussen mens, dier en de natuurlijke omgeving van de mens uit het verleden bestudeert. Het verschaft informatie en kennis over aspecten van het menselijk gedrag van bepaalde periodes in het verleden. Zo staat het in functie van de probleemstelling: "Hoe leefden de mensen vroeger?" Tot ongeveer 1965, hield zoölogisch onderzoek van dierenresten niet veel meer in dan het determineren van de soorten. In de laatste decennia is dat onderzoek enorm geëvolueerd. De aandacht verschoof van het louter zoölogische naar o.a. het reconstrueren van economische processen, de wijze van veeteelt en de consumptiepatronen van mensen.
© Tell Tweini Research Project: Archeozoöloge Veerle Linseele aan het werk.
De studie van dierlijk materiaal houdt niet alleen het voor de hand liggend botmateriaal in. Ook ‘sporen’ van dieren, of 'sporen' op dierlijk materiaal kunnen heel wat informatie verschaffen. Dergelijke ‘sporen’ zijn hak-, snij- of zaagsporen aangebracht door mensen; knaag- of bijtsporen aangebracht door mensen of dieren; gegraven gangen; versteende/verdroogde uitwerpselen; voetsporen; ... .
ARCHEOZOÖLOGIE IN DE KLAS In de hier uitgewerkte les, komen voornamelijk zoogdieren aanbod. Zij zijn de belangrijkste klasse die informatie kan verschaffen over het leven van de mens in het verleden. Daar deze resten (botten) zeer tastbaar en herkenbaar zijn voor ons, zijn ze ideaal om te illustreren hoe onderzoek op biologisch materiaal een bijdrage kunnen leveren.
Fictief voorbeeld: We weten allemaal dat het klimaat door de tijd voordurend verandert. In een warmer en droger klimaat leven mensen anders dan waar het steeds koud en vochtig is. Deze veranderingen voor elke periode kennen, is belangrijk om te weten hoe mensen vroeger leefden. Nauwkeurig archeozoölogisch onderzoek kan schommelingen in het klimaat achterhalen. Zo weten we dat bepaalde dieren niet leven op plaatsen waar niet voldoende neerslag valt. Als je a.d.h.v. de resten uit bepaalde periodes als archeozoöloog kunt determineren dat deze dieren al dan niet of niet meer voorkomen kan dergelijk onderzoek klimaatsveranderingen detecteren.
Veerle Linseele: De archeozoöloge die hier als voorbeeld staat is Dr. Veerle Linseele. Ze werkt te Tell Tweini en daarnaast op opgravingen in Turkije en Egypte. Ze is in België verbonden aan de K.U.Leuven en aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Eerst studeerde ze archeologie in Gent en doctoreerde daarna te Leuven op een archeozoölogisch onderwerp. Belangrijk: Binnen het kader 'Meisjes en Wetenschap' staat Veerle Linseele als voorbeeld voor de doorgroeimogelijkheden voor meisjes in minder voor de hand liggende wetenschappelijke domeinen, hier biologie. Benadruk de brede piste van dergelijke studiekeuze.
9
4. Studie op Beenderen Vooraf, de studie van beenderen is op te delen in twee delen, deze van de botten en deze van de schedel.
A. Waarom? Door resten van dieren gevonden op archeologische opgravingen te bestuderen, kan je veel interessante patronen blootleggen. Ze zeggen ons iets over het verleden van de mens. Reconstructie consumptiepatronen
Welk vlees aten mensen, identificeer de botten en je weet het. Denk wel, je kan enkel de link naar consumptie leggen als de botten bijvoorbeeld bij een keukeninstallatie gevonden werden, anders ben je niet zeker of de resten wel voor consumptie gebruikt werden. (zie ook Economische processen)
Economische processen
Dieren waren, net als vandaag ,handelswaar. Door hoeveelheden van welbepaalde soorten te tellen kan het economisch belang van bijvoorbeeld kuddes achterhaald worden. Door de ouderdom van dieren te bepalen, krijg je inzicht in de economie van de mensen uit die tijd (inzake voeding, werkkracht of grondstof). Ook consumptiepatronen (zie boven) worden zo duidelijk. Kijk bv. naar het veeteeltsysteem. Het identificeren van veel jonge dieren kan wijzen op het feit dat ze gefokt werden voor de vleesproductie, veel oudere dieren wijzen dan weer op melkproductie. Per periode en plaats in de geschiedenis, werd ook steeds de voorkeur gegeven aan een welbepaalde diersoort om te fokken, vaak eigen aan welbepaalde culturen een bevolkingsgroepen. In de Romeinse tijd waren dat vooral runderen. In Tell Tweini vonden archeozoölogen veel schapen terug. Ze vormden een belangrijk onderdeel van de economie en waren de belangrijkste dieren voor consumptie. (zie ook Handelcontacten)
Sociale context van personen
Het consumeren of bezitten van sommige dieren is duurder dan van andere. Zo wijzen paarden op een hoge sociale status, soms laten mensen er zich zelfs mee begraven, als vb. een recentelijk opgegraven tumulus (grafheuvel) te Tienen. Status en sociale context van mensen kan je afleiden door de beenderen te herkennen die met bepaalde mensen, huizen en graven in verband staan. Wat er vroeger op tafel van de mensen kwam, was zeer status gebonden. Vlees was een luxeproduct, weggelegd voor de rijkere klasse. Het ene vlees is ook het andere niet. Bij de hogere klassen kwamen naast zoetwatervis ook de beste en duurste stukken rund op tafel. Bij de middenklasse zal je vooral 2de klasse rund terugvinden. Bij de arme mensen tenslotte, kwam weinig vlees op tafel. Vlees waar de armsten wel de hand op konden leggen zijn de goedkoopste delen, vaak slachtafval. In teruggevonden beendermateriaal vertaalt zich dat in bv. middenvoetsen middenhandsbeentjes, soepbotten. Zoiets weten archeozoölogen niet zomaar, dergelijke patronen worden pas duidelijk na vele jaren van onderzoek op een groot aantal verschillende opgravingen en dus door vele verschillende contexten naast elkaar te leggen.
Inzicht in de cultuur
Doorheen de tijd hebben mensen dieren gecultiveerd/gedomesticeerd; deze evolutie is ook zichtbaar a.d.h.v. de kenmerken van de botten. Dierlijk materiaal wordt ook vaak gebruikt voor de vervaardiging van gebruiksvoorwerpen, zoals een kam, naald of halsketting.
Kijk op de wijze van gebruik van dieren
Door de slijtagesporen te zoeken op de botten, kan men zien welke methodes gebruikt werden bij het inzetten van dieren op het land of als lastdier. Zo kan men aan de slijtsporen op de ruggenwervels en schouderbladen van een os zien welk type ploeg men gebruikt heeft.
Religie en zingevende tradities
Zijn de dieren begraven, bijvoorbeeld een huiskat, werden de dieren bijgezet in het graf van een dode, bijvoorbeeld een hond, werden de dieren geofferd in een tempel, bijvoorbeeld de diermummies uit Egypte, het zegt allemaal iets over de religieuze tradities van de mensen die deze handelingen uitvoerden.
10
Handelscontacten
Vind je resten van dieren die in een regio normaal niet voorkomen, dan zijn ze zeer waarschijnlijk geïmporteerd, wat wijst op handel. Archeozoölogen zijn overal ter wereld actief. Dat wil zeggen dat ze een goed zicht hebben op welke diersoorten typisch zijn voor welbepaalde regio's en tijdsperiodes. Zo weten ze snel of geïdentificeerde beenderen typisch voor die regio zijn of niet. Indien niet, dan werden deze dieren mogelijk ingevoerd en wijzen ze dus op handel. Handel in dieren is van alle tijden. In Tell Tweini werden nogal wat resten van nijlbaars teruggevonden, een vissoort die in Egypte leeft. Dat wil zeggen dat deze vis een belangrijk exportproduct was voor Egypte, met een afzetmarkt zo ver naar het noorden. Dat is onverwacht, want Tell Tweini ligt aan de zee en heeft dus in principe een gemakkelijke toegang tot allerlei soorten vis. Toch kozen de inwoners ervoor, vis uit Egypte te importeren. Vaak gaat het hier over luxeproducten, het stond goed (sociaal dus) om bepaalde duurdere, geïmporteerde dieren te consumeren.
Reconstructie antiek milieu
Elk dier heeft zijn habitat, determineer je het dier, dan weet je ook hoe het milieu er daar vroeger uitzag. Het milieu verandert voortdurend. Het ziet er stabiel uit, maar dat is het niet. Vandaag merken we dat met de klimaatsveranderingen en vooral omdat we al 150 jaar statistieken bijhouden over het klimaat en zo veranderingen in het uitzicht van het milieu met haar landschap en vegetatie opmerken. We stellen daarbij vast, dat het klimaat en het milieu heel bepalend is voor de mensen die erin leven. Mensen leven anders in Noord- en ZuidEuropa. Het kunnen reconstrueren van het milieu in het verleden is daarom een grote uitdaging omdat het belangrijk is om te weten hoe mensen vroeger leefden. Het milieu of de ecologie kan vooral door archeozoölogen gereconstrueerd worden aan de hand van kleinere dieren. Zij hebben meestal een kleinere en meer specifieke habitat. Verandert dat klimaat, dan verandert het milieu en moeten deze dieren 'meereizen' naar waar hun specifieke habitat wel nog voorkomt. Ook grote dieren kunnen wel iets vertellen over het milieu. Wanneer je op een site meer varkens- en runderresten vindt, kan dit betekenen dat er meer bossen dan weiden waren. Beide diersoorten leefden in de nabijheid van de mens terwijl schapen en geiten wel graasden op weiden. Toch zijn niet alle dieren geschikt voor ecologische analyse. Enkele criteria: -
-
Zeldzame soorten zijn niet geschikt voor milieu-indicatie. Het dier moet volledig geïdentificeerd zijn. Ecologische parameters moeten gekend zijn. Vb. enkel dieren met een welgekende en gemakkelijk te onderscheiden habitat. De onderzochte archeologische structuur moet zo neutraal en natuurlijk mogelijk zijn.
B. Hoe? Hoe meer je zelf weet, des te beter natuurlijk, maar centraal staat onmiskenbaar een referentiecollectie. In België vindt je de grootste aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen te Brussel, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren en aan enkele universiteiten. Om de bottypes te determineren bestaan de collecties zowel uit recente als opgegraven skeletten van dieren. Heb je geen fysieke referentiecollectie voor handen, zoals op een opgraving, dan kan je gebruik maken van determinatiesleutels, zoekkaarten en dierenatlassen. Zo kan toch het grootste deel geïdentificeerd worden, van de rest neemt men foto's of men neemt de stukken mee om ze alsnog met de referentiecollectie te vergelijken. Hiernaast vind je een voorbeeld van een zoekkaart van het opperarmbeen van enkele dieren. (in de les gebruiken we de methode met de determinatiesleutels)
11
Bron: SCHMID E., Atlas of Animal bones for Prehistorians, Archaeologists and Quarternary Geologists, Amsterdam 1972.
C. Waar? Het onderzoek gaat door hetzij op de archeologische opgraving zelf, hetzij in nabijgelegen faciliteiten (opslagplaats, lokaal museum) of daar waar een referentiecollectie voor handen is. Denk vooral aan de hoeveelheden, als je veel kan verwerken op de plaats waar de beenderen gevonden worden, bespaart dat transport en douane problemen. Archeologisch materiaal mag soms niet of maar heel beperkt een regio of land van oorsprong verlaten. Archeozoöloge Veerle Linseele determineert de boten op de opgraving te Tell Tweini - Syrië. Aan het einde van de campagne selecteert ze de dierlijke resten die ze als monster wil meenemen naar België voor verder gedetailleerd onderzoek.
© Tell Tweini Research Project
D. Soorten onderzoek 1. TAFONISCH ONDERZOEK Tafonomisch onderzoek omvat het onderzoek en de analyse van wat er gebeurd is tussen het ogenblik waarop een dier sterft en het moment waarop archeologen de resten opgraven. De archeozoöloog stelt zich de vragen:
Hoe en waarom is het dierlijk materiaal daar terecht gekomen? Hoe is het materiaal bewaard gebleven doorheen de tijd?
Door te bestuderen hoe dierlijke resten in archeologische context terechtkwamen kan je achterhalen of er menselijke handelingen zijn tussengekomen of dat het gaat om een natuurlijk proces. Er zijn 5 types die vertellen hoe de relatie tussen de dierlijke resten en mensen is.
TYPES 1. Consumptieresten
DUIDING - Slachtafval:
op een slachtplaats vind je botten die niet nuttig zijn voor consumptie, vb. een schedel
- Keukenafval:
resten die verwijderd worden tijdens de preparatie van voedsel, vb. de langere, grote botten
- Tafelresten:
resten die niet opgegeten worden, maar wel opgediend, vb. de ribbetjes
Consumptieresten worden dus verspreid of gefragmenteerd teruggevonden Consumptieresten vertonen hak- of snijsporen Slachtsporen bevinden zich op nuttige plaatsen vb. ter hoogte van pezen 2. Ambachtelijke producten
Gebruiksvoorwerpen die door de mens vervaardigd zijn, maar ook halfafgewerkte stukken en afvalproducten van de bewerking. Geweien, hoorns, ivoor, pelsen en grote beenderen lenen zich tot het bewerken ervan.
Je kan dit type herkennen aan typische bewerkingssporen, zoals het villen en snijden.
12
3. Kadavers
Dit zijn vaak volledige skeletten van voornamelijk gezelschapsdieren zoals honden en katten. Deze dieren werden niet gebruikt voor consumptie en/of artisanale doeleinden.
Vaak teruggevonden omdat ze opzettelijk achtergelaten werden, zoals door begraving. 4. Intrusieve resten
Dit zijn kleine dieren zoals muizen, kikkers, slakken of kleine vogels. Deze dieren komen zonder toedoen van de mens op een archeologische site terecht. Zij zijn echter een heel belangrijke groep die toch makkelijk over het hoofd wordt gezien. Kleine dieren hebben een heel specifieke habitat. Om ecologische interpretaties te kunnen analyseren zijn deze dieren nuttig.
Deze dieren zijn vaak aan hun einde gekomen in door de mens gemaakte constructies zoals waterputten, beerputten of drinkpoelen. De botjes zijn afkomstig van kleinere diersoorten, het zijn meestal volledige skeletjes en bewerkings-, hak- en snijsporen ontbreken.
5. Magisch of religieuze resten
Deze beenderen zijn gekenmerkt door een specifieke selectie van soorten of delen van bepaalde dieren, ze werden gebruikt tijdens bepaalde rituelen.
Dergelijke beenderen vind je terug nabij tempels en andere heiligdommen.
Consumptierest vb1
Snijspoor Zaagspoor
© Elke Libert
Consumptierest vb2
Hakspoor
Zaagspoor © Elke Libert
Ambachtelijke product vb1
13
Bij tafonomisch onderzoek gebeurt ook de analyse van de bewaring van dierlijk materiaal. De bewaring is afhankelijk van veel verschillende criteria. In de bodem kan het goed geconserveerd blijven of vernietigd raken door biologische, chemische of fysische processen. De droge zandbodems in België zijn niet zo geschikt voor bewaring. Doordat zand een grote korrelgrootte heeft, kan (zuur) regenwater makkelijker in de bodem dringen en zo de kalk in het bot aantasten. Ook de afwisseling tussen droog en nat is slecht voor het bewaren van materiaal. Droge of koude gebieden zijn zeer goed voor het bewaren van materiaal. Ook in zure vennen blijft het materiaal goed bewaard. Door de lage pH wordt de huid van dieren leerachtig. Wel lost het botmateriaal snel op door de hoge zuurtegraad.
© Hendrik Hameeuw, goed bewaarde concentratie van slacht en keukenafval.
De volgende figuur geeft een overzicht van de factoren die de bewaring van dierlijke resten beïnvloedt.
Dier in leven
Het dier sterft Vraat door andere dieren, knaagsporen Vertrappeling, breuksporen
Klimatologische omstandigheden
Zuuraantasting door o.a. plantenwortels
Geologische processen
Erosie ERVYCK A., Cursus archeozoölogie, Onderdeel van het vak natuurwetenschappen in de archeologie, Universiteit Gent
14
LET WEL: Niet alle delen van dieren, of zelfs volledige dieren, bewaren op de zelfde manier. Sommige dieren laten zelfs vrijwel geen sporen na. Archeozoölogen kunnen uiteraard enkel onderzoeken wat archeologen nog kunnen terugvinden. Dat zijn dus zelden de sporen van alle dieren die vroeger leefden. Kleine deeltjes, zoals botsplinters, blijven vaak ongeïdentificeerd. Als je conclusies trekt moet daar rekening mee houden. TENSLOTTE: Heel algemeen, dierenresten komen omwille van verschillende redenen in de grond terecht: -
Door thanatocoenose. Het dier sterft een natuurlijk dood en komt vervolgens terecht op een plaats die later opgegraven wordt. Dieren die onder de grond gestorven zijn in hun hol horen ook bij deze groep.
-
Via begraving. Ook dieren werden begraven.
-
Door offers. In bepaalde culturen is het gebruikelijke soms dieren te offeren.
-
Als voedselresten.
2. STUDIE OP HET MATERIAAL: SOORT - KWANTITEIT - LEEFTIJD GESLACHT - GROOTTE/GEWICHT - PATHOLOGIE SOORT Verschillende dieren herkennen, leren we al sinds de peutertuin. Een paard, In de klas zoeken we voor elk bot varken, schaap of rund kan zo afkomstig uit de twee iedereen wel van elkaar opgravingscontexten van Tell Tweini onderscheiden, maar wat als je enkel welke type bot het is en van welke het de botten van die dieren te zien krijgt? afkomstig is diersoort het afkomstig is Gelukkig zijn de verschillen ook daar met behulp van een speciaal aanwezig, het vraagt wel een nieuwe samengestelde zoekkaarten manier van kijken naar dieren. Om succesvol de verschillen te kunnen zien, gebruiken we referentiecollecties of determinatiesleutels.
Opvallende verschillen in het skelet tref je aan bij de middenhands- en middenvoetsbeentjes, meerbepaald het aantal beentjes. Bij heel wat dieren is dat anders geëvolueerd.
SCHMID E., Atlas of Animal bones for Prehistorians, Archaeologists and Quarternary Geologists, Amsterdam 1972 STEENHOUWER K.J., e.a., Archeologie in de praktijk, Unieboek b.v., Weesp 1985
15
HOEVEELHEID – KWANTITEIT Het uitdrukken van de hoeveelheid is een groot probleem. Je vindt zelden volledige skeletten. Van één schedel weet je dat het één dier vertegenwoordigt. Wanneer je 20 ribben bij elkaar vindt kunnen deze ook één dier vertegenwoordigen. Maar wat als die ribben verspreid worden teruggevonden? Om zeker te zijn of botmateriaal van eenzelfde dier is, moet er DNA-onderzoek gebeuren. Dit wordt echter zelden bij dieren gedaan omwille van de kostprijs. Wat in de praktijk het best werkt, is het bepalen van de hoeveelheid van alle geïdentificeerde type dieren uit één periode, vergelijken met de hoeveelheden uit de periodes ervoor of erna. Zo kan men bijvoorbeeld evolutie vaststellen. In de praktijk worden verschillende manieren gebruikt om toch te kwantificeren: -
Telling
-
Schatting
-
Het gewicht van resten per soort. Dit geeft een goede indruk van het relatieve aandeel van de voorkomende dieren in de site. In de klas passen we deze methode niet toe. Er werden maar een beperkt aantal botten vanuit Tell Tweini overgebracht.
Deze drie methoden kunnen zeer verschillende uitkomsten opleveren. Het is dus noodzakelijk dat je steeds dezelfde telmethode hanteert, wil je het materiaal later vergelijken.
LEEFTIJD De leeftijd waarop de dieren gestorven zijn geeft een heel duidelijk beeld waarvoor de dieren gebruikt werden en/of het soort veeteeltsysteem. Er zijn verschillende factoren die informatie geven over de sterfteleeftijd van dieren; -
Vergroeien van de schacht met de gewrichtsuiteinden van lange pijpbeenderen. Tijdens de groei zit er een kraakbeenschijf tussen schacht en uiteinden. Deze schijf verbeent op een zekere leeftijd. Die leeftijd is bij de meeste dieren bekend. Je kan dus afleiden of het dier jong of oud was bij overlijden.
Kraakbeenschijf Schacht Gewrichtsuiteinde
SCHMID E., Atlas of Animal bones for Prehistorians, Archaeologists and Quarternary Geologists, Amsterdam 1972
Bij elk been moeten er twee gewrichtsuiteinden vergroeien. Het proximale deel is het deel dat dicht bij het lichaam zit. Het distale deel is het deel dat verder van het lichaam verwijderd is.
16
Vb. Het proximale deel van de opperarm zit aan het schouderblad en vergroeit op 3,5 jaar. Terwijl het distale deel, dat aan de elleboog zit, al na 1,5 jaar vergroeit.
Opperarmbeen
Spaakbeen
Ellepijp
Dijbeen
Scheenbeen
Kuitbeen
Kootjes
#jaren Prox.
Dist.
Prox.
Dist.
Prox.
Paard
3,5
1,5
1,5
3,5
3,5
Rund
3,5
1,5
1
3,5
3,5
Schaap
3,5
0,3
0,3
3,5
Varken
3,5
1,5
1
1
0,5
0,5
Hond
Dist.
Prox.
Dist.
Prox.
Dist.
Prox.
3
3,5
3,5
2
3,5
3,5
3,5
3,5
2
1,5
3
3
3
3,5
3,5
1,3
0,5
3,5
3
3
3,5
3,5
3,5
2
1,5
1,3
1,3
1,5
1,5
1,5
1,3
3,5
Dist.
Prox.
2
1
2,5
1 0,5
! Opgelet, bij het bestuderen van vergroeiingen, moet er rekening gehouden worden met de evolutie. Door de eeuwen heen kunnen veranderingen optreden in grootte en ontwikkelingssnelheid van beenderen en andere factoren ! Het embryonaal skelet bestaat grotendeels uit kraakbeen. Pas later verbeent alles. -
De toestand van het gebit. Hiermee wordt bedoeld een melkgebit of een volwassenengebit. Het wisselen gebeurt ook op een vaste leeftijd. Je kan ook nagaan of de ware kiezen (molares) al zijn doorgebroken. Dit gebeurt ook op een bepaald tijdstip.
-
Vergroeiing van de schedelnaden.
-
Door slijtage van de tanden kan je de oudere leeftijdsgroepen verder indelen.
-
Leeftijdsgebonden kenmerken, zoals bij herten de grootte en vorm van het gewei. Het gewei van verschillende soorten dieren is zeer verschillend. Hieronder volgt een figuur met geweien.
SCHMID E., Atlas of Animal bones for Prehistorians, Archaeologists and Quarternary Geologists, Amsterdam 1972 STEENHOUWER K.J., e.a., Archeologie in de praktijk, Unieboek b.v., Weesp 1985
-
Seizoensgebonden kenmerken. Lammetjes worden bijvoorbeeld geboren in de lente en op een bepaald ogenblik allemaal afgemaakt. Wanneer je dit weet, kan je gedetailleerd achterhalen wat de sterfteleeftijd van de dieren was. Bij schapen en de meeste andere dieren die door de mens gehouden werden, is het zo dat jongere dieren voor het vlees dienen en oudere voor wol, melk, leer, pels of als werkkracht. Wanneer dieren gehouden werden voor het vlees werden ze geslacht na het snelle groeiproces. Bij een schaap is dit op ongeveer 1 jaar oud. Wat ook seizoensgebonden is, is het afwerpen van het gewei bij sommige diersoorten. Hieronder volgt een
17
schema met eerst de groei, dan het afwerpen, vervolgens de ontwikkeling en ten slotte het schuren van een gewei bij een edelhert (Cervus), een ree (Capreolus), een eland (Alces) en een rendier (Rangifer).
SCHMID E., Atlas of Animal bones for Prehistorians, Archaeologists and Quarternary Geologists, Amsterdam 1972
GESLACHT Het geslacht kan ook helpen om het veeteeltsysteem te reconstrueren, net zoals de leeftijd. Vb. wanneer het gaat om melkvoorziening ga je voornamelijk koeien (vrouwelijke runderen dus) vinden. Een merendeel aan vrouwelijke dieren kan niet alleen wijzen op melkvoorziening maar ook op vleesproductie. Wanneer je zowel mannelijke als vrouwelijke schapen vindt kan dit wijzen op wolproductie. Het geslacht kan afgelezen worden van: -
Unieke geslachtsgebonden kenmerken vb. hoektanden bij hengsten, penisbeen bij reuen, een gewei bij mannelijke herten.
-
Morfologische verschillen vb. de vorm en grootte van de hoorns bij runderen, de vorm en grootte van de hoektanden bij varkens, de grootte van het bekken bij zoogdieren.
-
Vrouwelijke skeletten zijn bij zoogdieren meestal kleiner dan mannelijke.
GROOTTE EN GEWICHT Bij volledige skeletten is het gewicht en de grootte vrij nauwkeurig te bepalen. Meestal echter, vind je alleen maar stukken. Dan kan je gewicht en grootte onderzoeken aan de hand van de langere en grotere beenderen van dieren vb. opperarmbeen, dijbeen, … Hierbij neem je de lengte van het been dat je hebt. Je zoekt in de tabel je been en het dier. Vermenigvuldig de lengte van het been met het cijfer in de tabel. Het getal dat je bekomt is de schofthoogte (= de afstand van de grond tot de schoft of schouderhoogte van het dier). Dit onderzoek is nuttig voor het analyseren van de vleesconsumptie in het verleden.
18
Rund mannelijk
Rund vrouwelijk
Rund (geslacht onbepaald)
Schaap
Geit
Varken
Schouderblad
-
-
-
Opperarmbeen
-
-
Spaakbeen
-
Ellepijp
Hond
-
-
3,80
-
4,14
4,28
3,86
4,05
3,43-26,54
-
4,30
4,02
3,98
5,26
3,18+19,51
-
-
-
3,22
-
3,97
2,78+6,21
Middenhandsbeentje
6
6,3
6,15
4,89
5,75
-
-
Bekken
-
-
-
-
-
3,04
-
Dijbeen
-
-
3,23
3,53
3,45
3,65
3,14-12,96
Scheenbeen
-
-
3,45
3,01
2,97
3,92
2,92+9,41
Middenvoets-
5,3
5,6
5,45
4,54
5,34
-
-
beentje
De volgende figuren tonen de hoofdindeling van de voorkomende skeletonderdelen van een willekeurig zoogdier. Meestal worden alleen Latijnse benamingen gebruikt, er volgt daarom ook een korte woordenlijst:
SCHMID E., Atlas of Animal bones for Prehistorians, Archaeologists and Quarternary Geologists, Amsterdam 1972 STEENHOUWER K.J., e.a., Archeologie in de praktijk, Unieboek b.v., Weesp 1985
- Kop: schedel (cranium), onderkaak (mandibula) - Romp: wervels (vertebrae), halswervels (vertebrae cervicales), borstwervels (vertebrae thoracales), lendewervels (vertebrae lumbales), heiligbeen (sacrum), ribben (costae), sleutelbeen (clavicula) - Voorpoot: schouderblad (scapula), opperarmbeen (humerus), spaakbeen (radius), ellepijp (ulna), handwortelbeentjes (carpalia), middenhandsbeentjes (metacarpus/metacarpalia), vingerkootjes (phalangen anterior) - Achterpoot: bekken (pelvis), dijbeen (femur), scheenbeen (tibia), kuitbeen (fibula), voetwortelbeentjes (tarsalia), middenvoetsbeentjes (metatarsus/metatarsalia), teenkootjes (phalangen posterior)
19
PATHOLOGIE Door het bestuderen van botten kan je nagaan of het dier ooit ziek is geweest en/of het ooit verwondingen heeft opgelopen, zoals door pijlen. Verwondingen kunnen helpen om de jachtmethoden te reconstrueren. Zo vb. bij onderstaande figuur: het toont enkele verwondingen van het schouderblad van een edelhert. De stippellijnen zijn pijlpunten die wonden hebben achtergelaten, de volle lijnen waren dodelijke schoten. Ernaast zie je ook een figuur van een edelhert met de plaats van het schouderblad. Onder het schouderblad bevinden zich hart en longen. De sporen op het schouderblad wijzen dus aan dat de jagers zeer goed wisten waar ze het dier moesten treffen.
SCHMID E., Atlas of Animal bones for Prehistorians, Archaeologists and Quarternary Geologists, Amsterdam 1972
Ondervoeding kan je ook aflezen van beenderen. Aan het heupgewricht kan je dan weer zien of het gaat om een lastdier of niet. Indien er zware slijtage te zien is, is de oorzaak hiervan vaak van zware lichamelijke arbeid zoals het trekken van de ploeg. De wijze waarop mensen hun dieren behandelen of gebruiken geeft ook informatie over het veeteeltsysteem.
ANDERE SPOREN Hak-, snij- of zaagsporen: wijzen op consumptie. De slachtmethoden en vleesbewerking verschilt enorm naargelang het gebruikte materiaal. Soms kan het materiaal achterhaald worden als de sporen in detail bestudeerd worden.
Vraatsporen: wijzen op de aanwezigheid van honden of knaagdieren. Ze verschillen per diersoort, elk dier bijt anders en zijn aldus te identificeren.
Materiaal dat ooit werd ingeslikt door mens of dier zal je ook herkennen door de karakteristieke aantasting van de maagzuren.
20
5. Uitsmijter: Preparatietechnieken voor beenderen en schedels
TECHNIEK 1 Stap 1: Nadat je een schedel hebt gevonden moet je hem eerst zo schoon mogelijk proberen te maken. Snijd zoveel mogelijk vlees eraf. Stap 2: Leg de schedel in een pot met kokend water. Naargelang de grootte van de schedel moet deze langer koken. Het is aan te raden om dit op een kampeervuurtje te doen in de tuin wil je stank in huis vermijden. Kleine dieren kook je ongeveer 2 uur, terwijl koppen van grotere dieren makkelijk 4 uur op het vuur kunnen staan. Stap 3: Verwijder het vlees dat nog aan de schedel hangt. Stap 4: Laat alles drogen en plak dan de tanden vast. Stap 5: Je kan het geheel bleken. Sommigen zeggen dat je de schedel best in javel stopt. Dit kan echter sporen nalaten. Je laat beter de schedel gewoon op het terras in de zon bleken. Dit is natuurlijk en efficiënt.
TECHNIEK 2 Stap 1: Nadat je een schedel hebt gevonden moet je hem eerst zo schoon mogelijk proberen te maken. Snijd zoveel mogelijk vlees eraf. Stap2: Leg de kop in een vat Biotex (verkrijgbaar in eender welke supermarkt). Biotex werkt pas goed wanneer deze warm is. In de zomer kan je het vat buiten in de zon zetten. In de winter kan je de Biotex opwarmen met een thermostaat van een aquarium. Laat de kop enkele weken weken. Stap 3: Spoel de schedel af onder water. Verwijder het vlees dat nog aan de schedel hangt. Stap 4: Laat alles drogen en plak dan de tanden vast.
TECHNIEK 3 Stap 1: Nadat je een schedel hebt gevonden moet je hem eerst zo schoon mogelijk proberen te maken. Snijd zoveel mogelijk vlees eraf. Stap 2: Graaf de kop in. Hou er rekening mee dat kleine zoogdieren wel eens kunnen verhuizen met delen van de schedel. Wil je alles stukjes nog terugvinden is het aangeraden om de kop in een doos met gaten of een nylonkous in te graven. Wanneer het om grotere beenderen gaat kan je deze in kippengaas rollen. Stap 3: Verwijder het vlees dat nog aan de schedel hangt. Stap 4: Plak de tanden vast.
TECHNIEK 4 Stap 1: Nadat je een schedel hebt gevonden moet je hem eerst zo schoon mogelijk proberen te maken. Snijd zoveel mogelijk vlees eraf. Stap 2: Koop enkele overrijpe ananassen. Snijd het vruchtvlees eruit en smijt alles samen in een grote bak. Leg hier de schedel in. De enzymen van de ananas kunnen het vlees ‘wegeten’. Het kan wel zijn dat niet alles weg
21
is want enzymen raken uitgewerkt. Je kan de schedel dan nog even koken als het moet. Stap 3: Verwijder het vlees dat nog aan de schedel hangt. Stap 4: Laat alles drogen en plak dan de tanden vast.
TECHNIEK 5 Stap 1: Nadat je een schedel hebt gevonden moet je hem eerst zo schoon mogelijk proberen te maken. Snijd zoveel mogelijk vlees eraf. Stap 2: insectenlarven zijn verlekkerd op het vlees van dieren. Leg de kop gedurende een paar weken in een vat vol larven (verkrijgbaar in een viswinkel). Zij zullen de schedel volledig proper eten. Let wel op dat je de bak afdekt. Prik luchtgaatjes in het deksel. Plaats alles zeker NIET op een vochtige en warme plaats. Dit zorgt ervoor dat de larven sneller gaan ontwikkelen. Plaats de bak liefst ergens droog en niet te warm. Stap 3: Plak de tanden vast.
TECHNIEK 6 Wanneer je de mogelijkheid hebt, kan je een schedel gewoon in de blote lucht laten rotten. Zorg er wel voor dat andere dieren er niet bij kunnen. Houd ook rekening met de stank.
22