BIAXiaal
353
Medicinale planten uit een 16e-eeuwse kloostertuin aan de Groeneweg in Gouda
K. Hänninen
November 2007
BIAX C o n s u l t
Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie
Colofon Titel: BIAXiaal 353 Medicinale planten uit een 16e-eeuwse kloostertuin aan de Groeneweg in Gouda Auteur: K. Hänninen Opdrachtgever: ArcheoMedia B.V. ISSN: 1568-2285 ©BIAX Consult, Zaandam, 2007 Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 – 61 61 010 fax: 075 – 61 49 980 e-mail:
[email protected]
BIAXiaal 353
1.
1
Inleiding In 2007 is door ArcheoMedia onder leiding van M. van Dasselaar de aanleg van een nieuwe riolering door de binnenstad van Gouda archeologisch begeleid. Hierbij is onder andere een terrein behorend bij het Cellebroedersklooster aan de Groeneweg aangesneden.1 Het gaat om een tuin of binnenplaats waar ook afval werd gestort. Er zijn afvalkuilen aangetroffen met materiaal dat aan het klooster (15e/16e eeuw) kan worden toegeschreven. In één van de afvalkuilen (spoor 4) zijn scherven, botten, asresten en een vrijwel complete 16e-eeuwse grape aangetroffen. Uit dit laatstgenoemde voorwerp is een monster genomen voor archeobotanisch onderzoek. Aangezien de grape net als de afvalkuil asresten bevat, zal het niet gaan om de oorpronkelijke inhoud ervan. Het is echter mogelijk dat het onverkoolde deel van de inhoud van de grape wel primair is. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van informatie over de gebruikte gewassen, de vegetatie van de tuin of binnenplaats en de aard van de asresten.
2.
Methode Het monster is door ArcheoMedia gezeefd over een set zeven met als kleinste maaswijdte 0,25 mm. Het residu is eerst geïnventariseerd om een indruk te krijgen van de conservering, rijkdom en globale soortensamenstelling van het monster. Aangezien het rijk is aan verkoolde en onverkoolde plantenresten is in overleg met M. van Dasselaar besloten om het te analyseren. Hiervoor is het onderzocht met behulp van een opvallendlichtmicroscoop met vergrotingen tot 50x.
3.
Resultaten De resultaten van het onderzoek staan in bijlage 1.
3.1
VERKOOLDE RESTEN Zoals gezegd bevat het monster zowel verkoolde als onverkoolde plantenresten. Waarschijnlijk gaat het bij de verkoolde resten om afval uit haardvuren, dat wil zeggen de brandstof zelf en al dan niet met opzet in het vuur terechtgekomen materiaal. Opmerkelijk is dat er in het monster nauwelijks houtskool is gevonden. Wel zijn er talrijke fragmenten van verkoold veen aangetroffen, met daarin zichtbaar veenmos (Sphagnum). Plukjes veenmosblaadjes zijn ook los aangetroffen, met name in verkoolde, maar ook in onverkoolde vorm. Aangezien er niet alleen resten van veenplanten in verkoolde vorm zijn aangetroffen, maar ook van oeverplanten, mogen we aannemen dat deze afkomstig zijn uit het als brandstof gebruikte veen (turf). Het gaat hierbij om soorten als bronkruid (Montia fontana), bies (Schoenoplectus), bitterzoet (Solanum dulcamara), dophei (Erica tetralix), egelboterbloem (Ranunculus flammula) en snavelbies (Rhynchospora). Ook veerdelig tandzaad (Bidens tripartita), waarvan een verkoold zaad is aangetroffen en die ingedeeld staat bij de stikstofminnende planten, kan hier hebben gegroeid. De plant groeit namelijk op open, natte stikstofrijke grond aan oevers.2 Het zaad van schapenzuring (Rumex acetosella) kan afkomstig zijn uit de brandstof, maar ook van materiaal dat in het vuur terecht is gekomen. Schapenzuring groeit op droge, zure, maar stikstofhoudende zand-, heide- en veengrond, maar komt ook voor op 1 2
Centrumcoördinaten 108.805/447.125. Van der Meijden 2005, 600.
BIAXiaal 353
2
graanakkers op droge gronden.3 Mogelijk is het zaad samen met de eveneens verkoolde haverkorrels (Avena sativa) in het vuur beland. Op basis van alleen de korrels is haver niet tot op soort te determineren. Hier is echter ook een fragment van de aarspil gevonden, dat met zekerheid aan gecultiveerde haver kan worden toegeschreven. We nemen daarom aan dat ook de haverkorrels van deze soort afkomstig zijn. Haver werd in de Late Middeleeuwen vooral gebruikt als diervoedsel en in de bierbrouwerij.4 Of dit ook voor het Goudse klooster geldt is niet duidelijk.
3.2
ONVERKOOLDE RESTEN Naast haver zijn zeven andere cultuurplanten aangetoond: hennep (Cannabis sativa), hop (Humulus lupulus), selderij (Apium graveolens), hyssop (Hyssopus officinalis), tuingoudsbloem (Calendula officinalis), kattenkruid (Nepeta cataria) en druif (Vitis vinifera). Deze zijn in onverkoolde vorm in het monster aanwezig, al is van hennep ook een verkoold zaad aangetroffen. Deze soorten kunnen op een markt zijn gekocht. Gezien de context in een afvalkuil van een klooster is het echter ook goed mogelijk dat het hier gaat om planten die ter plaatse in de tuin hebben gegroeid, daar kloosters er vaak tuinen met kruiden en medicinale planten op na hielden. De enige fruitsoort in het assortiment van gebruiksplanten is de druif. Druivenpitten worden vanaf de Romeinse tijd in Nederland gevonden. Waarschijnlijk werden de druiven in gedroogde vorm (krenten en/of rozijnen) ingevoerd, al is lokale verbouw op beschutte plaatsen (kloostertuinen?) ook mogelijk. De overige soorten kennen verschillende gebruiksmogelijkheden, bijvoorbeeld als olieleverancier (hennep) of smaakmaker (selderij, hop), maar het is ook goed mogelijk dat ze om hun medicinale eigenschappen werden verbouwd. Kloosters stonden immers bekend als plaatsen waar geneeskunde werd bedreven. Van hennep is het grootste aantal resten teruggevonden. Het is een plant die verbouwd werd voor de oliehoudende zaden en voor de vezels. De vroegste vondsten in Nederland dateren uit de Romeinse tijd, maar deze zijn zeldzaam. Pas in de Middeleeuwen wordt de plant algemeen. Aangezien de zaden heel zijn, zullen ze niet voor de olie zijn gebruikt. Deze zal bovendien op markten te koop zijn geweest. Ook vezelproductie in een stadsklooster ligt niet voor de hand. De 16e-eeuwse arts Dodoens beschrijft in zijn Cruydeboeck de cracht en werckinghe van hennep (kempe genoemd): Tsaet van Kempe verdrijft en iaecht af die winden uut den lichaem/ ende wat veelachtich inghenomen/ verdroocht die natuere ende dat mannelijc saet/ ende het soch in der vrouwen borsten. Tselve saet ghestooten ende met witten wijn ghedroncken/ wordt heden daechs ghepresen teghen die geelsucht/ ende die verstoptheyt van der Lever. Tsap van gruen Kempsaet ghestooten/ verdrijft die pijne ende weedom in die ooren/ ende iaecht dat ghewormte daer uut. Die wortel van Kemp in water ghesoden helpt ende gheneest die ghecrompen senuwen en leden/ ende es goet op het fledercijn gheleyt. Hij vermeldt daarbij ook dat hennepzaad slecht verteerbaar is en je er hoofdpijn van krijgt en duizelig van wordt.5 3
Van der Meijden 2005, 275. Van Winter 1981, 339; Doorman 1955, 96-98. 5 Dodoens 1554, 84. 4
BIAXiaal 353
3
Hop is een inheemse plantensoort, die van nature in loofbossen groeit. De vrouwelijke hopbellen werden ook in de 16e eeuw al gebruikt als smaakmaker in bier, maar dan worden ze geoogst voordat het zaad rijp is. Het voorkomen van de zaden in de afvalkuil moet dus een andere verklaring hebben. Dodoens noemt een aantal medicinale toepassingen: Hoppecruyt ghesoden ende ghedroncken opent die verstoptheyt van der lever/ milte ende van den nieren/ ende suyvert dat bloet van alle onsuyverheyt die selve duer die urine afiaghende/ ende es mits dyen goet den ghenen die scorft/ ruydich/ oft anders ghebreckelijck sijn ende quaet onsuyver bloet hebben. Tsap van Hoppecruyt in die ooren ghedaen reynicht die onsuyver ooren ende verdrijft alle stanck daer uut.6 Selderij is inheems, hij groeit van nature aan de kust. Aangezien Gouda in het binnenland ligt, is het aannemelijk dat de hier gevonden zaden afkomstig zijn van gekweekte selderij. De plant kan zijn gebruikt als smaakmaker of als groente, maar heeft ook medicinale eigenschappen. Dodoens noemt onder andere: Tsap van Jouffrouw merck/ suevert die quade ulceratien ende sweeringhe sonderlinghe van den mont ende keelen met andere daer toe dienende substantien vermenght ende ghebruyckt.7 Hyssop is een zeldzame vondst voor Nederland (zie tabel 1). 8 Van nature komt dit keukenkruid uit het Mediterrane gebied, maar het wordt vanaf de dertiende eeuw in Nederland aangetroffen. Volgens Dodoens heeft de plant meerdere medicinale toepassingen.9 Zo zou hyssop goed zijn “tegen alle koude ghebrecken”, het zou “verstoptheden des ingewandts openen” en het “doet ook pisse ghemackelijck lossen”. 10
Tabel 1 Vondsten van hyssop (Hyssopus officinalis) in Nederland.
datering Eindhoven-Heuvelterrein Wijchen-Woezik Heveskesklooster Groningen-Schoolstraat Groningen-Schoolstraat 10-12
1225-1350 1400-1500 1610-1975 1750-1775 1750-1775
Tuingoudsbloem is slechts drie maal eerder in Nederland aangetroffen, waarvan één keer eerder in Gouda (tabel 2).11 De dateringen vallen alle in de Nieuwe tijd. Dodoens schrijft: De bloemen van Goudt-bloemen-cruydt / als sy dor oft ghedrooght zijn / worden voor seer goedt ghehouden om het herte te verstercken / ende het venijn oft vergift te 6
Dodoens 1554, 436. Dodoens 1554, 642. Jouffrouw Merck is de benaming van de gekweekte selderij. 8 Bron: archeobotanische database RADAR. 9 Dodoens 1554, 661-463. 10 Luijten 1994 (Eindhoven); Kooistra 1992 (Wijchen); Cappers 1994 (Heveskesklooster); Van Zeist et al. 2000 (Groningen); Van Zeist 1987 (Groningen). 11 Bron: archeobotanische database RADAR. 7
BIAXiaal 353
4
wederstaen; insgelijcks tegen alle pestige ende heete kortsen / in welcker voegen die oock ghebruyckt oft inghenomen worden. Daarnaast vermeldt hij dat de bloemen de “maendtstonden konnen verwecken” en “de naegheboorte konnen uytdrijven”. De bladeren zijn “seer goedt om den tandts-sweer te verdrijven ende te versoeten”, zij “drijven alle overvloedigheden seer gemackelijck af door eenen seer lichten kamergangh”, maar ze worden ook gebruikt in salades.12 Het toevoegen van bloemen en verse, geurige kruiden (onder andere van kattenkruid) was in de 17e eeuw gebruikelijk, omdat deze de ‘koude’ en ‘vochtige’ eigenschappen van rauwe sla met hun ‘verwarmende’ eigenschappen zouden temperen.13 Mogelijk was dit ook in de 16e eeuw het geval. 14
Tabel 2 Vondsten van tuingoudsbloem (Calendula officinalis) in Nederland.
datering Gouda-Bolwerk Dordrecht-Groenmarkt Tiel-Koornmarkt
1500-1700 1600-1625 1701-1778
Kattenkruid groeit tegenwoordig op open, droge, kalk- en stikstofrijke grond in struikgewas en ruigten.15 Oorspronkelijk komt de plant uit het Middellandse-Zeegebied, van waar de Romeinen hem meenamen. De vroegste vondsten stammen dan ook uit deze periode (tabel 3).16 Dodoens noemt het een plant die groeit in hoven. Hij bespreekt de werking van kattenkruid samen met kleine bergsteentijm en polei onder de naam calamentum. Onder andere zijn deze planten seer goet den ghenen die van fenijnnighen ghedierten ghebeten sijn, het verwermt het lichaem, het doodet ende iaeght af/ alle manieren van wormen in wat plaetsen des lichaems dat zy ghegroeyet sijn en het doet ock die littekenen ende die blauw gheslagen oft gestooten plecken vergaen.17 Grote brandnetel (Urtica dioica) kan goed als onkruid op een stikstofrijke, beschaduwde plaats op de binnenplaats of de tuin van het klooster hebben gestaan. Aangezien Dodoens ook hier meerdere geneeskundige toepassingen voor kent, is het echter ook goed mogelijk dat de plant een plaats in de tuin had. Tsap van den bladeren in den mont ghenomen ende ghegorgelt es seer goet voor den huych ende die swillinghe van dat lelleken.18 De overige vondsten bestaan voornamelijk uit onverkoolde zaden van onkruiden, zoals uitstaande melde of spiesmelde (Atriplex patula/prostrata), gekroesde melkdistel (Sonchus asper) en vogelmuur (Stellaria media). Dit zijn soorten die veel in tuinen voorkomen. Ze kunnen dus samen met de voorgenoemde medicinale planten in de kloostertuin hebben gestaan, maar dan als onkruid.
12
Dodoens 1554, 404-405. Willebrands 2006, 48-49. 14 Kok & Kuijper 2001 (Gouda); Kooistra et al. 1998 (Dordrecht); De Man 1996 (Tiel). 15 Van der Meijden 2005, 507. 16 Bron: archeobotanische database RADAR. 17 Dodoens 1554, 284. 18 Dodoens 1554, 159. 13
BIAXiaal 353
5
19
Tabel 3 Vondsten van kattenkruid (Nepeta cataria) in Nederland.
datering Leiden-Roomburg Valkenburg-Marktveld I Valkenburg-Marktveld III Maastricht-Houtmaas Maastricht-Houtmaas II Valkenburg-Marktveld III Didam-Aalsberg Raalte-Heeten Dommelen-Kerkakkers (v) Pesse ’s-Hertogenbosch-Keizershof
-12 - 450 25 - 75 90 - 250 100 - 225 125 - 150 190 - 250 270 - 500 300 - 450 700 - 900 900 -1100 1600 -1650
Straatgras (Poa annua) en liggende vetmuur (Sagina procumbens) zijn tredplanten. Dat betekent dat ze goed tegen betreding bestand zijn. Ze groeien dan ook vaak op erven en op of langs paden.
4.
Conclusies De inhoud van de grape is in elk geval wat betreft de verbrande resten secundair en daarmee representatief voor de afvalkuil gevonden in de tuin of binnenplaats van het Cellebroedersklooster. De onverkoolde resten kunnen deel hebben uitgemaakt van de primaire inhoud van de grape. Het monster bestaat grotendeels uit verkoolde resten van veen- en oeverplanten. Het lijkt er op dat men turf als brandstof heeft gebruikt. Dit kan vele oorzaken hebben. Of men had een voorkeur voor turf, bijvoorbeeld vanwege bepaalde brandeigenschappen. Het kan ook zijn dat houtige gewassen rond Gouda zeldzaam waren in de 16e eeuw, of dat turf goedkoper was. Voor de 12e-eeuwse vindplaats Gouda-Oostpolder is een zuinig gebruik van het beschikbare hout aangetoond: hier werden ook kwalitatief slechte soorten gebruikt, waarbij ook wortels en takken niet werden gemeden.20 In onverkoolde vorm zijn zaden van een aantal gebruiksplanten, onkruiden en tredplanten gevonden. De druivenpitten kunnen afkomstig zijn van krenten en/of rozijnen, maar druiven kunnen ook op een beschutte plek in de tuin hebben gestaan. Hennep, hop, selderij, hyssop, goudsbloem en kattenkruid kunnen als smaakmakers in de keuken zijn gebruikt, maar ook vanwege hun medicinale werking. Dit laatste is vooral aannemelijk voor de meer zeldzame soorten, zoals hyssop, tuingoudsbloem en kattenkruid. De meer algemene soorten, zoals hennep, hop en selderij, kunnen op markten zijn gekocht, voor de zeldzame soorten is dit niet aannemelijk. Waarschijnlijk hebben de planten in de kloostertuin gegroeid, samen met de andere soorten. Helaas kon er slechts één monster uit het kloostercomplex worden onderzocht. Waarschijnlijk zouden er nog veel meer gebruiksgewassen zijn gevonden als er meer
19
Van Amen & Brinkkemper in prep. (Leiden); Noordam & Pals 1987 (Valkenburg I); Brinkkemper (Valkenburg III); Kuijper 1984 (Maastricht); Bakels & Dijkman 2000 (Maastricht II); Brinkkemper 1998 (Didam); Lauwerier et al. 1999 (Raalte); Pals 1988 (Dommelen); Van Zeist et al. 1986 (Pesse); Van Haaster 2003 (‘s Hertogenbosch). 20 Van Haaster 1997.
BIAXiaal 353
6
contexten bekeken hadden kunnen worden. Ook in de afvalkuil zelf kunnen nog meer soorten aanwezig zijn. Het is belangrijk om standaard zowel binnen als buiten een grape (of andere pot) te bemonsteren, zodat zeker is of we te maken hebben met een primaire dan wel secundaire vulling.
5.
Literatuur Amen, I. van & O. Brinkkemper, in prep.: De plantenresten uit de Romeinse sporen van de opgraving te Roomburg. Bakels, C.C., & W. Dijkman, 2000: Maastricht in the First Millennium AD. The Archaeobotanical Evidence, Maastricht. Brinkkemper, O.: Ongepubliceerde gegevens Valkenburg-Marktveld. Brinkkemper, O., 1998: Didam-Aalsberg. Onderzoek van botanische macroresten uit de Romeinse Tijd, ArBoRa 1, Varik. Cappers, R.T.J., 1994: An Ecological Characterization of Plant Macro-Remains of Heveskesklooster (the Netherlands). A Methodological Approach, thesis Groningen. Dodoens, R., 1554: Cruydeboeck, Antwerpen. Haaster, H. van, K. Hänninen, L.I. Kooistra, J. Schelvis & C. Vermeeren 1997: Ontginningsboeren op het veen. Zaden, vruchten, hout en ongewervelden van een 12e eeuwse boerderij te Gouda Oostpolder, BIAXiaal 37, Amsterdam. Haaster, H. van 2003: Slofferbonen in hamelensop. Een botanisch onderzoek naar de voedingsgewoonten aan het Keizershof in 's-Hertogenbosch 1500-1800, BIAXiaal 171, Zaandam. Kok, R., & W.J. Kuijper, 2001: Krullen van de timmerman, boekweit voor de pijpen en een Goudse goudsbloem. Botanisch onderzoek van de opgraving Gouda – bolwerk, Westerheem 50, 109. Kooistra, L.I., K. Hänninen, H. van Haaster & C. Vermeeren, 1998: Voedselresten in beer en afval. Botanisch onderzoek aan beerputten, afvalkuilen en ophogingslagen van de steden Dordrecht en Nijmegen uit de 12e – 20e eeuw, BIAXiaal 52, Amsterdam. Kooistra, L., 1992: Een voorname boerderij uit de 16e eeuw te Woezik (bij Wijchen), Interne Rapporten ROB, Amersfoort. Kuijper, W.J., 1984: Plantenresten uit Romeins Maastricht, Archeologie in Limburg 21, 4-8. Lauwerier, R.C.G.M., B.J. Groenewoudt, O. Brinkkemper & F.J. Laarman 1999: Between Ritual and Economics: Animals and Plants in a Fourth-Century Native Settlement at Heeten, the Netherlands, Berichten ROB 43, 155-198. Luijten, H., 1994: Gebruiksplanten en de natuurlijke vegetatie van het Heuvelterrein, in N. Arts (red.), Sporen onder de Kempische stad, Eindhoven. Man, R. de, 1996: Botanische resten uit een viertal LME beerputten te Tiel, Intern verslag Archeobotanie/ROB, Amersfoort. Meijden, R. van der 2005: Heukels’flora van Nederland, Groningen. Noordam, A., & J.P. Pals, 1987: In de put zitten .....(2). Zaden uit Valkenburgse waterputten, in E.J. Bult & D.P. Hallewas (red.), Graven bij Valkenburg II, 56-67, Delft.
BIAXiaal 353
7
Pals, J.P., 1988: Akkerbouw in het middeleeuwse Dommelen, thesis Amsterdam. Willebrands, M. 2006: De verstandige kok. De rijke keuken van de gouden eeuw. Tekstuitgave van het enige gedrukte Noord0Nederlandse kookboek uit de 17e eeuw, Bussum. Zeist, W. van, G.J. de Roller, R.M. Palfenier-Vegter, O.H. Harsema & H. During 1986: Plant Remains of Medieval Sites in Drenthe, Helinium 26, 226-274. Zeist, W. van, 1987: Plantenresten uit twee beerputten in Groningen, in: A. Carmiggelt, H. van Gangelen, G. Kortekaas & W. van Zeist (red.),Uitgeput Huisraad. Twee Groninger beerputten in historisch-archeologisch perspectief. Zeist, W. van, R.T.J. Cappers, M.G. Ouderkerken, R.M. Palfenier-Vegter, G.J. de Roller & F. Vrede 2000: Cultivated and Wild Plants in Late- and Postmedieval Groningen. A Study of Archaeological Plant Remains, Groningen.
Bijlage 1
Gouda-Groeneweg, resultaten van het zadenonderzoek. Tenzij anders vermeld zijn de aangetroffen resten onverkoold (v = verkoold; + = enkele, ++ = tientallen, +++ = honderden resten). Naast de genoemde plantenresten zijn in het monster ook visresten, mosselfragmenten, eischaal, kevers, mijten en grote hoeveelheden verbrande turf gevonden.
M3 cultuurplanten Apium graveolens Avena (v) Avena sativa, internodium (v) Cannabis sativa (v) Cannabis sativa Calendula officinalis Humulus lupulus Hyssopus officinalis Nepeta cataria Vitis vinifera wilde planten onkruiden Atriplex patula/prostrata Sonchus asper Stellaria media tredplanten Poa annua Sagina nodosa/procumbens* planten van stikstofrijke grond Bidens tripartita (v) Juncus bufonius Sagina nodosa/procumbens* Urtica dioica oeverplanten Carex cf. vesicaria Montia fontana (v) Schoenoplectus lacustris Schoenoplectus tabernaemontani (v) cf. Schoenoplectus, knol (v) cf. Schoenoplectus, stengel/wortelfr. (v) Solanum dulcamara (v) heide- en veenplanten Erica tetralix Erica tetralix, bloem (v) Erica tetralix, blad (v) Ericaceae, twijgjes (v) Ranunculus flammula (v) Rhynchospora (v) Rumex acetosella (v) Sphagnum, blad Sphagnum, blad (v)
13 7 1 1 73 1 1 1 1 1
Selderij Haver Haver Hennep Hennep Tuingoudsbloem Hop Hyssop Wild kattenkruid Druif
1 2 1
Uitstaande melde/Spiesmelde Gekroesde melkdistel Vogelmuur
2 1
Straatgras Sierlijke/Liggende vetmuur
1 + 1 1
Veerdelig tandzaad Greppelrus Sierlijke/Liggende vetmuur Grote brandnetel
1 1 6 1 1 ++ 1
Blaaszegge? Bronkruid Mattenbies Ruwe bies Bies? Bies? Bitterzoet
1 2 11 x 1 7 1 x +++
Gewone dophei Gewone dophei Gewone dophei Heidefamilie Egelboterbloem Snavelbies Schapenzuring Veenmos Veenmos