n Reinout Havinga & Tinde van Andel
‘Duur om te zien’ Is de oogst van medicinale planten in Suriname duurzaam? In de afgelopen vijftien jaar is de Marronbevolking in Paramaribo verdubbeld door migratie vanuit het binnenland en door een snelle natuurlijke bevolkingsaanwas (De Bruijne 2007). Met 10 procent van de bevolking van Paramaribo vormen de Marrons de derde etnische groep van de stad. Naast de Inheemsen hebben de Marrons van Suriname een sterke band met het binnenland. Zij kennen vele planten uit het regenwoud die dan ook in de traditionele geneeskunde worden toegepast (Van ’t Klooster et al. 2003). En net zoals elders in de wereld plaatsvindt bij mensen die vanuit het oerwoud naar de stad trekken (Balick et al. 2000), blijven ook de stedelijke Marrons gebruikmaken van traditionele geneeswijzen. Dit betekent dat een groeiende groep mensen de benodigde planten via familie uit het binnenland betrekt (Cunningham 2001; Stoian 2005), of ze op de markt in Paramaribo koopt. Net als in veel andere steden met grote medicinale plantenmarkten, zoals New York, Belém en Johannesburg (Williams et al. 2000; Reiff et al. 2003; Shanley & Luz 2003), komen de meeste marktverkoopsters in Paramaribo en hun klanten uit een landelijk gebied. De handel in medicinale planten en de omvang van de medicinale plantenmarkt zijn in de afgelopen vijftien jaar dan ook enorm toegenomen (Van Andel et al. 2007). Bovendien worden medicinale planten naar de in Nederland wonende Surinamers geëxporteerd (Van ’t Klooster 2003; Van Andel et al. 2007). Suriname kent dus net als vele andere gebieden in de wereld een enorme aanzuiging van medicinale planten uit het binnenland. Wereldwijd wordt het merendeel van de verhandelde medicinale planten in het wild geoogst (Leaman & Salvador 2005). Bij een toename in de handel kan dit leiden tot een te hoge oogstdruk en ten slotte tot het verdwijnen van soorten. Werden medicinale planten vroeger geoogst door traditionele medicijnmannen, nu zijn het als gevolg van de handel vaak ongetrainde en onverschillige verzamelaars, soms zonder andere inkomstenbronnen (Williams et al. 2000; Cunningham 1993). In Afrika (Cunningham 1993), Brazilië (Shanley & Luz 2003) en China (Ji et al. 2004) hebben ontbossing en de toegenomen handel in medicinale planten reeds geleid tot het verdwijnen van een aantal waardevolle inheemse plantensoorten. Dit zou ook in Suriname kunnen gebeuren.
I
266
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
Strikt genomen wordt een soort pas duurzaam benut als er niet méér planten uit het bos geoogst worden dan er van nature weer bijkomen (Homma 1992; Hall & Bawa 1993; Peters 1996). Verschillende onderzoekers hebben omstandigheden en factoren geschetst die tot een dergelijke duurzaamheid kunnen leiden. Zo benadrukten Hall en Bawa (1993) het belang van het gedeelte van de plant dat geoogst wordt bij het bepalen van de kwetsbaarheid van een soort voor overexploitatie. Crook en Clapp (1998) presenteren een viertal voorwaarden, met zowel biologische, sociaal-culturele als economische factoren, dat duurzaam gebruik van een ecosysteem mogelijk maakt. Zo dient er volgens deze onderzoekers voldoende kennis van het benutte ecosysteem aanwezig te zijn en moeten de geoogste soorten zich snel kunnen herstellen van schade. Daarnaast moet het economisch gunstiger zijn om de soorten in het wild te oogsten dan ze in tuinen aan te planten en moet de mogelijkheid bestaan om exclusieve rechten op de hulpbronnen uit te oefenen. Met dat laatste wordt bedoeld dat de bosproducten niet voor iedereen toegankelijk zijn, zodat de verzamelaar meer verantwoordelijkheid kan nemen voor het voortbestaan ervan. Hoe meer aan deze voorwaarden voldaan wordt, hoe groter de kans dat een exploitatie duurzaam is (Shackleton 2001). Dit artikel behandelt de vraag of de vercommercialisering van traditionele medicinale planten als gevolg van de toenemende stedelijke Marronbevolking de duurzaamheid van de plantenoogst in gevaar brengt. Het gaat dus niet over de Surinaamse planten waarvoor de farmaceutische industrie interesse heeft. Om een gedegen inschatting te kunnen maken van het gevaar van overexploitatie van de Surinaamse medicinale plantenpopulaties door de traditionele geneeskunst belicht deze studie de zaak van drie kanten. Ten eerste gaan we in op de positie van de plantenverzamelaars en de manier waarop zij te werk gaan bij het oogsten. Ten tweede worden verschillende biologische karakteristieken van de verhandelde plantensoorten vergeleken. Ten derde lichten we de betekenis van de medicinale plantenmarkt toe.
METHODEN Het veldwerk is verricht in de periode van maart tot augustus 2006.1 Er is deelgenomen aan verzameltochten met drie professionele verzamelaars: een traditionele wintigenezer (te Bigiston, Marowijne), een commerciële verzamelaar en haar dochter (te Rijsdijkweg, Para), en een halfcommerciële verzamelaar (te Marchallkreek, Brokopondo). De laatste was in feite 1 Wij danken de familie Amimba, Ruben Mawdo, Norbert Eersteling en vele anderen in
Suriname. Voorts Frits van Troon en Lucia Mawdo voor het aanspreken van hun netwerk in Suriname. Het onderzoek is gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), het Van Eedenfonds, het Miquelfonds, The Systematics Research Fund en de Rijksuniversiteit Groningen. Reinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
267
een traditionele genezer, maar verzamelde af en toe voor de verkoop. Met deze verzamelaars zijn semigestructureerde interviews afgenomen, voornamelijk tijdens de verzameltochten. De informanten ontvingen hiervoor een dagloon naar Surinaamse standaard. Naast het intensieve contact met deze drie verzamelaars is op verschillende locaties in Suriname en Paramaribo, zoals op markten, onderweg en bij mensen thuis, gesproken met verzamelaars, verkoopsters en consumenten van medicinale planten. De op deze wijze verkregen informatie heeft eveneens bijgedragen aan onze resultaten. Bij elke door onze informanten geoogste plantensoort is aanvullende informatie opgenomen. Deze informatie beschrijft een eventueel beheer van de plant en of die wild, aangeplant of gedomesticeerd2 is, de habitat3 waarin de plant is aangetroffen en het gedeelte van de plant dat geoogst wordt. Van elke soort is een aantal exemplaren verzameld en gedroogd ter aanvulling op de herbaria van Utrecht (NHN-U) en Paramaribo (BBS). De bestaande collecties in deze instituten hebben bovendien een onmisbare rol gespeeld bij het determineren van de verzamelde planten.4 Marktonderzoek is uitgevoerd op de voornaamste markten met medicinale planten in Paramaribo (onder andere de Vreedzaammarkt), Albina en Saint Laurent (Frans Guiana). Het aandeel van de verschillende soorten op de markt is geschat door het aantal marktkraampjes met soort x te delen door het totale aantal marktkraampjes. Dat percentage drukt de frequentie van soort x uit. Dit is gedaan voor alle op de markt aangetroffen soorten. Tot slot is van elke soort het gewicht en de prijs genoteerd. De informanten ontvingen een vast bedrag voor het laten uitvoeren van een inventarisatie van hun kraam.
DE OOGST Verzamelen van medicinale planten De meeste planten werden door de marktvrouwen zelf of door hun familie geoogst in de buurt van hun eigen dorp waar veel secundair bos (kapuweri) staat dat voor iedereen toegankelijk is. Onze informant uit Rijsdijkweg was binnen een uur lopen van haar huis in het gebied waar ze de planten verzamelde. Van elke verkoopbare soort in dat gebied nam ze een aantal bosjes twijgen met bladeren, wortels of vruchten mee (afbeelding 1). Als een waardevolle soort erg algemeen was, oogstte ze daar meer van om die op de markt te kunnen doorverkopen. 2 Gedomesticeerde soorten zijn door de mens ‘verbeterd’ en verschillen daardoor genetisch
van hun wilde verwanten (Harlan 1975), terwijl soorten die alleen aangeplant zijn nog wel in het wild voorkomen. 3 We onderscheiden drie habitatten (groeiplaatsen): primair bos, secundair bos en erf/ kostgrondje. 4 Sara Groenendijk, de staf van de herbaria van Utrecht en van Suriname en een aantal bezoekende botanici hebben ons geholpen bij het determineren van de planten. 268
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
Foto 1. Uit secundair bos of kapuweri worden veel planten verzameld ten behoeve van de verkoop. De dame op de voorgrond heeft een bos takken van singabasi in haar hand; Foto: Sara Groenendijk
Deze verzamelaar ging om te oogsten telkens naar hetzelfde stuk bos terug. Daar wist ze precies waar de interessante soorten te vinden zijn. Transport naar andere, verder weg gelegen gebieden is bovendien kostbaar. Van waardevolle of schaarse soorten probeerde onze informant de locatie voor concurrenten geheim te houden. De economische situatie van de meeste verzamelaars bindt ze aan het bos in de buurt van hun huis. Het is dus in hun eigen belang dat ze het gebruik van dat bos kunnen voortzetten. Doordat de meeste marktvrouwen ongeveer dezelfde soorten verkopen, die ze eveneens zelf verzamelen in het wild, is er bovendien weinig ruimte voor het massaal oogsten en doorverkopen van planten. Een te grote oogst van dezelfde plantensoort wordt dan onverkoopbaar omdat de markt verzadigd is. Dit heeft het gunstige gevolg dat niet in één keer alle bruikbare planten worden geoogst, maar telkens een beetje. Hierdoor krijgen de planten in het bos de kans zich te herstellen. Volgens René Boot (1997:443) is de lage dichtheid van soortgenoten in een Reinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
269
primair bos een van de belangrijkste struikelblokken voor de commerciële oogst van tropische niet-hout bosproducten. Het zoeken naar meerdere exemplaren van dezelfde soort kost dan veel tijd. Ons onderzoek wijst uit dat de gewone marktverkoopster juist een veelheid aan soorten uit een soortenrijke omgeving oogst. Zij hoeft dus nooit lang te zoeken om een verkoopbaar gewas te vinden. Het gevolg is dat de productiviteit per oppervlak omhooggaat, terwijl de oogstdruk per soort daalt. Daarbij komt dat op deze extensieve manier kleine zelfstandigen in staat zijn medicinale planten te verzamelen en te verkopen. Zo draagt deze activiteit bij aan het inkomen van arme families; sociaal gezien is zij dus erg belangrijk (Leakey & Newton 1994; Schippmann et al. 2002). Een aantal soorten zat nooit of zeer zelden in het assortiment dat een marktvrouw uit het bos haalde, maar werd op de markt te koop aangeboden door Marrons of Inheemsen die er speciaal op uitgaan om één bepaalde soort te zoeken. Getuige hiervan waren de rijstzakken gevuld met uitsluitend verse kowru ati (10 kg) of klompjes busikandra-hars (50 kg).5 Een reden voor het apart verzamelen van dergelijke soorten kan zijn dat ze, zoals kowru ati, uitsluitend in een bijzondere habitat voorkomen en er dus een aparte expeditie moet worden ondernomen om ze te kunnen vinden. Maar ook soorten die gemakkelijk in grote hoeveelheden geoogst kunnen worden, zoals busikandra-hars, werden in bulk verzameld en op de markt doorverkocht aan de afzonderlijke kraampjes.
Traditioneel beheer Traditioneel beheer in Suriname bleek voornamelijk uit het in cultuur brengen van nuttige planten uit het bos en het laten staan van nuttige ‘onkruiden’ op het kostgrondje en rond de huizen. Vooral in het laatste geval was de intentie onmiskenbaar. Het erf in Marrondorpen wordt altijd nauwkeurig gewied en schoongehouden om te voorkomen dat slangen en ander ongedierte zich er kunnen verschuilen. Als er planten achterblijven, zijn die dus bewust ontzien. Daarnaast is er een traditie van het in de tuin aanplanten van nuttige gewassen uit het bos. Dat heeft echter zo zijn grenzen: de meeste populaire soorten van het secundaire bos doen het prima in de tuin, maar sommige planten uit het primaire bos, zoals pkin masusa, willen maar niet aanslaan. Ongeveer de helft van de medicinale planten wordt gebruikt in wintibehandelingen zoals wisi, tapu en switiwatra (Van Andel et al. 2007), vaak in de vorm van een kruidenbad.6 De medicinale werking wordt dan toegeschreven aan de geest van de plant. Als een plant verkeerd behandeld wordt, kan de plantengeest zijn kracht verliezen of zich tegen de gebruiker 5 Tabel 3 bevat een lijst met de botanische namen van alle in de tekst genoemde Surinaamse
plantensoorten.
6 Voor meer uitleg over winti wordt verwezen naar Stephen 1998.
270
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
keren. Men doet dus moeite om de geest van een plant tevreden te stellen. Om de winti Apuku te vleien wordt bijvoorbeeld tijdens het oogsten van apuku w’wiri een kulakatenga, een soort lied, gezongen. Verzamelaars van medicinale bast of hars hebben veel ontzag voor woudreuzen als tingimoni en kwatakama. Na het oogsten van de benodigde hoeveelheid bast maken zij zich snel uit de voeten, om niet onnodig de woede van de in de boom huizende winti over zich af te roepen. Winti zitten ook in het landschap, zoals rivieren en bossen. Sommige bossen worden beschermd door een winti en kunnen daarom verboden gebied zijn. Het verbod overtreden is gevaarlijk, want dit zou tot de woede van de winti kunnen leiden. We vonden twee voorbeelden van een dergelijk gebied. Een bos bij Bigiston was op vrijdag niet toegankelijk. En een bos aan de overzijde van de rivier bij Baboenhol (Brokopondo) was weliswaar elke dag toegankelijk, maar men mocht er geen zwarte kleren dragen. Culturele motivaties, zoals taboes en een voorzichtige omgang met planten, kunnen een onbedoelde beperking van de oogstdruk als bijeffect hebben (Cunningham 1993). Zo’n bijeffect kan heel concreet zijn. Het ontzag voor winti’s in grote bomen met medicinale bast leidt er bijvoorbeeld toe dat die bomen niet zomaar zullen worden omgehakt. In andere gevallen kun je je afvragen wat het effect van de onbedoelde beperking van de oogstintensiteit precies is, bijvoorbeeld in een bos dat op vrijdag niet toegankelijk is. Het oogsten is daar waarschijnlijk al beperkt door de maximale hoeveelheid planten die wekelijks op de markt verkocht kan worden. Wat echter als een paal boven water staat, is dat ook na het ontstaan van een commerciële vraag naar de soorten de onbedoelde beperkingen bij het oogsten in Suriname zijn blijven voortbestaan. De verboden bossen zijn een duidelijke indicatie dat de Marrons het bos beschouwen als het domein van de winti en dat zij aan diens regels moeten gehoorzamen. De niet- en halfcommerciële verzamelaars hadden een vergelijkbare respectvolle houding tegenover de plant- en boswinti’s. Onder de commerciële verzamelaars merkten wij weliswaar minder direct zichtbare interacties met winti’s, zoals het zingen en praten tegen hen tijdens het oogsten, of het vertonen van nervositeit tijdens het oogsten van bast. Maar zij waren wel zeer nauwgezet in het vermijden van contact met medicinale planten tijdens de menstruatie. Men is er namelijk van overtuigd dat medicinale planten hun kracht verliezen als ze worden aangeraakt door een menstruerende vrouw. Dat taboe bestaat ook in Afrika (Scudder & Conelly 1985, in Cunningham 1993: 5, 13) en zit sterk verankerd in de Marroncultuur. De klanten van deze marktvrouwen willen dat de planten die ze kopen rein en werkzaam zijn. Omdat de marktketen beperkt is tot het eigen culturele domein, blijft zo een taboe ook na de vercommercialisering bestaan. Reinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
271
DE PLANT Habitat De habitat is de natuurlijke leefomgeving van de plant. Hierbij moeten we denken aan verschillende soorten landschappen (afbeelding 2). Slechts 10 procent van het totale aantal verhandelde soorten groeit uitsluitend in het primaire bos (bigibusi, granbusi of mindribusi); de overige 90 procent wordt aangetroffen in secundair bos en/of beheerde landschappen. Veel soorten komen in meer dan één habitat voor. Circa 50 procent groeit in secundair bos en 62 procent in de menselijke omgeving. Bijna 20 procent van de soorten is te vinden in secundair bos én op erven (kondre) of kostgronden (gron). Het aantal medicinale plantensoorten lijkt dus te groeien naarmate de menselijke invloed sterker is, bijvoorbeeld door het planten en verzorgen van de gewassen, zoals in tuinen en op kostgrondjes. Mede daardoor kunnen nieuwe, bruikbare plantensoorten een kans krijgen. Dan ontstaat namelijk secundair bos op dichtgroeiende kostgrondjes en ontstaan er groeimogelijkheden voor onkruiden door het omwoelen van de grond voor landbouw. De kapuweri is een aan veel verandering onderhevig bostype. Je zou het ‘tropisch kreupelhout’ kunnen noemen; in feite is het een tussenfase tussen braakliggende grond en volgroeid tropisch oerwoud. De in dit secundaire bos voorkomende soorten zijn dus ook aangepast aan veranderende omstandigheden en kunnen tegen een stootje. Ze groeien snel en vormen veel lichte zaden die gemakkelijk over grote afstand worden verspreid om vervolgens op een lichte plek te kiemen. Het primaire bos is een veel stabielere omgeving. De daar groeiende soorten hebben zich zodanig aangepast dat ze er tot in lengte van dagen kunnen blijven staan. Vele duizenden jaren hebben geleid tot het vormen van permanente structuren zoals ondergrondse knollen (bijvoorbeeld pkin masusa) of een dikke stam (bijvoorbeeld kwatakama). Hun zaden zijn vaak zwaar omdat ze veel opgeslagen energie in de vorm van zetmeel, eiwitten of vetten bevatten die de kiemplant nodig heeft om de eerste levensfase op de donkere bosbodem te kunnen overleven. Deze ruwe schets van het verschil tussen planten uit het secundaire en het primaire bos verklaart tevens hun uiteenlopende kwetsbaarheden voor de oogst door mensen. Kapuweri-soorten zijn een aantasting snel te boven omdat ze snel groeien en zich snel voortplanten. Soorten van de bigibusi doen overal lang over en hebben dus ook meer tijd nodig om van een ‘oogstbeurt’ te herstellen.
Wild of aangeplant? Van de 249 op de markt in Paramaribo gevonden plantensoorten was 15 procent gedomesticeerd. Veel van deze soorten komen oorspronkelijk uit de Oude Wereld, zoals banaan, suikerriet en kokos. De overige waren van 272
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
Illustratie 1. Profielschets van de verschillende habitatten. Primary forest is primair bos, secondary forest is secundair bos en home garden staat voor kostgrondje of erf; Tekening: Hendrik Rypkema
Zuid- of Midden-Amerikaanse oorsprong, zoals cassave, avocado en maïs. De overgebleven 85 procent betrof inheemse wilde planten van Suriname. We vonden dat meer dan de helft (122 soorten) van deze wilde soorten door Marrons wordt aangeplant. Dat is bijna de helft van het totale aantal commerciële soorten. Vaak werden deze wilde planten aangeplant voor eigen gebruik, terwijl het voor de markt bestemde materiaal uit het wild kwam. Van alle soorten staat 19 procent in de literatuur bekend als een ‘onkruid’ (Everaarts & Teunissen 1989; Lorenzi 2000): soorten met een korte levensduur maar een snelle voortplantingscyclus waardoor ze niet snel uitsterven. Onkruiden werden soms aangeplant, maar konden vaak ook ‘wild’ worden geoogst in dorpen en op kostgrondjes. Het in cultuur brengen en vervolgens domesticeren van soorten vermindert de noodzaak om wilde populaties te benutten en geldt daarom als een manier om door de commercie bedreigde soorten voor uitsterven te behoeden (Homma 1992; Shanley et al. 2002). Voor veel Surinaamse plantensoorten is het label ‘in cultuur gebracht’ echter paradoxaal. Dit leidt namelijk niet tot een verlaagde oogstdruk op de wilde populaties! Terwijl de meeste verhandelde soorten wel in Marrondorpen zijn aangeplant, worden de voor de markt bestemde planten eenvoudigweg uit het naastgelegen bos gehaald. Kennelijk is de oogst van deze soorten uit het wild dusdanig kosteneffectief dat er geen initiatief ontstaat om ze voor commerciële doeleinden aan te planten (Schippmann et al. 2002). Dat er toch sprake is van het naast de deur aanplanten van wilde soorten is welReinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
273
licht een kwestie van gemak, en niet zozeer een aanpassing aan schaarste (Bender 1978). Suriname staat nog niet voor dezelfde problemen als Brazilië, waar de toevoer van medicinale planten naar de steden onder druk is komen te staan door het verdwijnen van het regenwoud (Shanley & Luz 2003). De meeste soorten in Suriname komen uit het secundaire bos en voor dat type heeft de houtindustrie geen interesse. Een aantal basten wordt wel van grote oerwoudbomen geoogst en ook is het wel eens gebeurd dat de boom waarvan een medicijnman gewend was zijn basten te oogsten, door de houtindustrie was gekapt. Maar omdat in Suriname relatief weinig op grote schaal wordt gekapt, heerst er nog geen schaarste aan deze basten op de markt. Als echter in de toekomst het Surinaamse regenwoud aan de houtbedrijven wordt vrijgegeven, zal dat zeker consequenties hebben voor de beschikbaarheid en de prijs van een aantal medicinale soorten, vooral boombasten, op de markt van Paramaribo. Nu biedt de relatief lage bevolkingsdichtheid van Suriname uitstekende perspectieven voor de oogst van wilde planten over een langere tijdsspanne (Homma 1992; Cunningham 1995). Maar dat wil niet zeggen dat de oogst daardoor ook duurzaam is. Hoewel een soort als kowru ati diep in het uitgestrekte binnenland nog steeds kan worden verzameld, verdwijnt hij uit de beter toegankelijke bosgebieden. Kowru ati laat dus een moving front of depletion zien (zie Cunningham 2001): het gebied waar de soort te vinden is, komt steeds verder van de stad af te liggen. Op de markt van Paramaribo wordt de plant nog steeds verkocht, maar de prijs gaat omhoog. In een dergelijk geval betekent het kweken van een soort wel een aanpassing aan schaarste (Winterhalder & Smith 2000). Dat verklaart ook de eerste pogingen om de soort commercieel te verbouwen, hoewel dit momenteel nog onvoldoende oplevert om de oogstdruk op de wilde populatie terug te brengen. Een andere oplossing voor de schaarste van kowru ati is om in plaats daarvan konsaka w’wiri, ofwel kondre kowru ati te gebruiken in kruidenbaden. Dit komt voornamelijk in Nederland voor, waar deze plant ook sei oso kowru ati wordt genoemd (Van Dooren 2005). Kowru ati en pkin masusa zijn algemene soorten van het primaire bos in de drie Guyana’s (Maas 1985; Grenand et al. 2004). Gezien de vergelijkbare vegetaties in deze landen is de afwezigheid van deze soorten in het wild in bepaalde delen van Suriname verklaarbaar door de toegenomen oogst voor de medicinale plantenmarkt. Dit ‘natuurlijke experiment’7 toont aan dat het (grootschalige) gebruik van deze soorten heeft geleid tot een niet-duurzame oogst. De spectaculaire prijstoename van kowru ati 7 Een ‘natuurlijk experiment’ is een bijzondere situatie waarbij twee bestaande systemen
kunnen worden vergeleken omdat alle factoren in beide systemen gelijk zijn, op één factor na. Daardoor kan het verschil tussen beide systemen worden teruggevoerd op die ene afwijkende factor en kan het effect daarvan aangetoond worden.
274
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
in de afgelopen vijf jaar (Van Andel et al. 2007) lijkt direct te volgen op de enorme groei van de Marronbevolking in Paramaribo in de afgelopen vijftien jaar. Op basis daarvan ligt het in de verwachting dat de oogstdruk nog zal toenemen naarmate de stedelijke Marronbevolking groeit.
Verhandelde plantendelen Onze onderzoeksresultaten laten zien dat bijna de helft van het op de markt verkochte plantenmateriaal bestaat uit gebladerte (tabel 1). Dat wordt verzameld door de twijgen af te breken met het blad er nog aan vast. Zo komt het op de markt. Een boom of struik wordt zelden van al zijn blad ontdaan. In Paramaribo is dit alleen gezien bij aangeplante struiken, zoals een boom van de albina uma, een exoot. De tweede belangrijke groep bestaat uit planten die als geheel geoogst worden (24 procent). Hierbij richt men zich meestal ook op de bladeren. Maar omdat de betreffende soorten zo klein zijn, kost het minder moeite om deze geheel uit de grond te trekken dan om alleen een paar takjes af te breken. De oogst en handel in kwetsbare plantendelen zoals wortels, wortelstokken, bast en hout beslaan slechts een klein deel van de diversiteit van plantaardige producten. Samen zijn ze goed voor 17,3 procent van het aantal plantaardige producten op de markt. Tabel 1. Categorieën van plantendelen die verhandeld worden en het aantal soorten dat per categorie wordt verhandeld. N=300: een aantal soorten wordt in meerdere categorieën aangetroffen Plantendeel (categorie)
Aantal soorten
Percentage
132
44,0
Gehele plant
71
23,7
Vruchten en zaden
23
7,7
Hout
20
6,7
Gebladerte (twijgen en bladeren)
Wortels
19
6,3
Bast
13
4,3
5
1,7
17
5,7
Afscheiding (olie, hars, gom) Overige*
* Luchtwortels, geperste olie, bloeiwijzen, melasse, stengels, steunbladeren, schutbladen en stekels.
Zoals gezegd, welk gedeelte van de plant geoogst wordt, is sterk bepalend voor de schadelijkheid van de oogst (Hall & Bawa 1993; Peters 1996). Het oogsten van hout, wortels of de hele plant leidt meestal tot de dood van de plant. Dit is ook het geval als de volledige bast van een boomstam wordt verwijderd. Gebladerte, vruchten en zaden zijn vernieuwbaar en de oogst hiervan is dan ook aanmerkelijk minder schadelijk voor de plant (Cunningham 1993; Sheldon et al. 1997). De soorten die in Suriname in hun geheel geoogst worden, zijn voornamelijk onkruiden. Hoewel een Reinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
275
Tabel 2. Soorten die bij meer dan 20 procent van de marktkraampjes zijn gevonden. N = 34 Aandeel
Soort
Status
Habitat*
Plantendeel
45%
Luango t’tei
wild
2
hout
Krapa
wild
1, 3
olie uit zaad
43%
Suikerriet
gedomesticeerd
3
melasse
36%
Kokos
gedomesticeerd
3
olie uit zaad
Krabasi
gedomesticeerd
3
vrucht
S’sibi w’wiri
in cultuur gebracht
3
gehele plant
Kwasibita
in cultuur gebracht
3, 2, 1
hout
31%
Adoya
wild
2, 3
blad
30%
Finibita
wild
3
gehele plant
Yarakopi
wild
2, 3
blad
Abongra
gedomesticeerd
3
zaad
Pkin masusa
wild
1
gehele plant
P’pawinti w’wiri
in cultuur gebracht
3
gehele plant
Kowru ati
wild
1, 3
gehele plant
Pinyapaw
wild
2, 3
blad
34%
28%
21%
* 1 = primair bos, 2 = secundair bos, 3 = erf en kostgrondje. Ingevuld naar belang als bron voor verhandeld plantenmateriaal (van links naar rechts).
Foto 2. Behalve medicinale wortels en boombasten worden op de Vreedzaammarkt in Paramaribo vooral bosjes bladeren verkocht. Links op de voorgrond kowru ati in een krant. Rechtsvoor ligt een soort pinyapaw. Foto: Christiaan van der Hoeven
276
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
individuele plant altijd sterft na de oogst zorgt het snelle uitzaaien van onkruiden ervoor dat ze elders weer terugkomen (Sheldon et al. 1997). Het grote aandeel op de Surinaamse markt van gebladerte, gevolgd door gehele planten, vruchten en zaden, betekent dat het merendeel van de handel zich richt op de minder kwetsbare plantenonderdelen. Wat dit betreft verschilt de Surinaamse medicinale plantenmarkt enorm van bijvoorbeeld die in Zuid-Afrika, waar wortels en bast het lijstje aanvoeren (Williams et al. 2000: 318). Bovendien is daar het droge ecosysteem met langzaam groeiende soorten veel kwetsbaarder dan het secundaire bos waar de meeste Surinaamse planten vandaan komen.
DE MARKT De marktkraampjes met medicinale planten (afbeelding 3) worden voornamelijk uitgebaat door Marronvrouwen. Ze wonen op tien tot dertig kilometer van het centrum, in de periferie van Paramaribo, en reizen dagelijks op en neer naar de stad. Op de markten hebben we in totaal 249 soorten gevonden. Per kraam vonden we gemiddeld 27,6 soorten medicinale planten, met een enkele uitschieter tot 94. Het leeuwendeel van het plantenmateriaal was door de vrouwen zelf geoogst; slechts een klein deel was ingekocht van gespecialiseerde groothandelaars of verwerkers van producten zoals vezels of medicinale oliën. In Paramaribo telden we ruim tweehonderd kramen met medicinale planten, waarvan de meeste op de Vreedzaammarkt. Kowru ati en kibri w’wiri behoren tot de duurste soorten. De prijs van een bundeltje van deze planten (respectievelijk € 4,50 en € 7,50) was een aantal maal hoger dan het bedrag dat voor de meeste andere soorten bladeren betaald werd (€ 1,00 tot € 1,50). De meest voorkomende soorten op de markt (tabel 2) zijn gecultiveerde planten, met inbegrip van uitheemse gedomesticeerde soorten, kapuweri-soorten en ‘onkruiden’. De twee meest verkochte producten worden in het wild verzameld. Luango t’tei groeit in jong bos langs wegen en op verwilderde plantages. Het oogsten van de bovengrondse houtige delen van deze slingerplant ziet er op het eerste gezicht vrij destructief uit. Toch valt uit de marktprijs, die rond het gemiddelde ligt, niet af te leiden dat er weinig van deze soort te vinden is. Krapa is een algemene boomsoort in de kustbossen van het Amazonewoud. Uit de zaden, die van de bosbodem worden verzameld, wordt een medicinale olie gewonnen. We hebben geen aanwijzingen dat krapa-bomen gekapt worden om de zaden te kunnen oogsten. Wel is de boom aantrekkelijk voor de houtindustrie. De volgende vijf belangrijke producten in tabel 2 komen net als twee andere soorten (abongra en p’pawinti w’wiri) van gedomesticeerde planten en van planten waarvan het verhandelde materiaal voornamelijk afkomstig is van erven en kostgronden. Er wordt dus niet of nauwelijks aanspraak gedaan op de wilde populaties van deze soorten. Finibita is Reinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
277
bijvoorbeeld een van de gewoonste onkruiden van Suriname. Het gebruik van vaginale stoombaden is wijdverbreid in Suriname (Van Andel et al. 2008a, 2008b). De hiervoor gebruikte planten behoren tot de belangrijkste handelsartikelen op de Vreedzaammarkt. De populairste soorten zijn adoya, yarakopi en pinyapaw. Alle drie zijn struiken of kleine bomen met een groot vermogen tot snel herstel. Het blad wordt zelfs nog geoogst van loten die op omgehakte stammen teruggroeien. De soorten worden vaak in de tuin aangeplant voor eigen gebruik, maar voor de markt meestal uit het wild gehaald. Tabel 2 omvat twee soorten die minder snel herstellen en die niet op grote schaal worden aangeplant op erven of kostgrondjes. Het gaat ten eerste om het eerdergenoemde kowru ati, het basisingrediënt van vrijwel alle kruidenbaden waarvan de afgelopen vijf jaar de prijs is vervijfvoudigd. Kowru ati komt uit primair bos, wat ook blijkt uit de aanwijzingen van onze informanten over het kweken van dit gewas: ‘Zet het in een donkere, koele plek en zorg ervoor dat het niet verbrandt (in de zon). Het moet veel rust hebben om te groeien.’ Hoewel de plant eenvoudig te kweken is en dit op zeer kleine schaal ook voor commerciële doeleinden gebeurt, blijft het gros van het verhandelde materiaal uit het wild afkomstig. De andere soort is pkin masusa, die plaatselijk zeldzaam begint te worden. Men probeert deze plant op te kweken met stekken uit het bos, maar het is nog niet gelukt om een levensvatbare gecultiveerde populatie in stand te houden. De lianensoorten dobrodua en duludulu worden gebruikt in afrodisiaca. Ze behoren weliswaar niet tot de absolute kaskrakers, maar beginnen wel schaars te worden. Deze soorten waren moeilijk te vinden in het bos en een marktverkoopster vertelde dat ze haar lianenhout inkocht van Inheemsen uit de buurt van Bigi Poika (Saramakka), ongeveer honderd kilometer van Paramaribo. De duurste plant op de markt, kibri w’wiri (‘verstoppelaarsblad’), is een voorbeeld van een soort die soms in een tuin wordt aangeplant maar ten behoeve van de markt uit het bos wordt gehaald. Geen van onze informanten beschouwde kibri w’wiri als een zeldzame soort. Een van hen gaf zelfs aan dat het plantje in vrijwel alle vegetatietypen voorkomt, hoewel iedereen het erover eens was dat het kruid haast onvindbaar is. Het blad van dit kruipende plantje valt namelijk weg tegen de kleuren van de bosbodem; alleen de bleke middennerf op de bovenzijde van het blad springt soms in het oog. Verder is het blad olijfgroen met een bordeauxrode beharing aan de bovenkant en paars aan de onderzijde. De hoge prijs is dus het gevolg van de moeite die het kost om het plantje te vinden. ‘Het is duur om te zien’, aldus een andere informant. De spreekwoordelijke onzichtbaarheid van kibri w’wiri heeft waarschijnlijk geleid tot het geloof dat het je onzichtbaar kan maken voor de politie. Gebruikers moeten het plantje daartoe op hun lichaam binden en zwarte 278
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
kleren dragen. Ook wordt van kibri w’wiri samen met bwasimanweko een thee gezet waarmee door vergiftiging opgelopen wisi via de ontlasting uit het lichaam wordt verdreven. De verklaring voor de hoge prijs zit hem echter in een geheel andere toepassing: bolletjesslikkers blijken de plant te gebruiken omdat zij denken daarmee ongemerkt door de scanner op Schiphol te kunnen komen. Deze bevinding werd bevestigd door twee rechercheurs van de douane die het plantje wel eens aantroffen bij een fouillering, waarbij de gefouilleerde de plant onder geen beding wilde afstaan. Behalve kibri w’wiri speelt ook kowru ati hierin een rol. De invloed van die plant helpt de bolletjesslikker rustig te blijven en zichzelf niet te verraden.
CONCLUSIE De oogst en handel in medicinale planten geldt in Suriname als een belangrijke inkomstenbron voor een groot aantal Marronfamilies. De door ons verzamelde gegevens wijzen erop dat de manier waarop dit gebeurt geen ernstige gevolgen heeft voor het voortbestaan van de meeste plantensoorten. Hiervoor zijn drie belangrijke verklaringen: men oogst en verhandelt voornamelijk de bladeren, de meeste soorten komen uit secundair bos en worden tamelijk extensief benut, en een groot achterland voorziet een relatief kleine markt. Dit neemt niet weg dat enkele soorten, zoals kowru ati, pkin masusa en mogelijk verschillende lianensoorten, wel degelijk ‘duur om te zien’ worden vanwege teruglopende populaties. Een ander belangrijk punt is dat juist de combinatie van de besproken factoren kan leiden tot een duurzame oogst en handel. Zodra de oogst echter buiten proporties groeit, kan een soort alsnog plaatselijk uitsterven, ook al is dat risico aanvankelijk klein als de plant in secundair bos groeit. De markt geeft inzicht in de populaties van medicinale planten. Het is daarom interessant om de ontwikkelingen in de medicinale plantenhandel in de toekomst te blijven volgen. Welke soorten worden steeds duurder en zeldzamer? Is er over een paar jaar nog steeds zoveel luango t’tei te krijgen? Wordt er dan überhaupt nog pkin masusa verkocht? Komt kowru ati dan uit Frans Guiana en Brazilië, wordt het op grote schaal gekweekt of is men massaal overgegaan op konsaka w’wiri?
Reinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
279
Tabel 3. In de tekst genoemde Surinaamse plantensoorten Surinaamse naam*
Wetenschappelijke naam
Familie
Abongra (sesamzaad)
Sesamum orientale L.
Pedaliaceae
Adoya
Campomanesia aromatica (Aubl.) Griseb.
Myrtaceae
Albina uma
Melaleuca cajuputi Roxb.
Myrtaceae
Busikandra
Trattinnickia lawrancei Standl.
Burseraceae
Bwasimanweko
Pithecellobium latifolium (L.) Benth.
Fabaceae
Dobrodua
Strychnos melinoniana Baill.
Loganiaceae
Duludulu
Arrabidaea bilabiata (Sprague) Sandwith
Bignoniaceae
Finibita
Phyllanthus amarus Schum. & Thonn.
Phyllanthaceae
Kibri w’wiri
Psychotria ulviformis Steyerm.
Rubiaceae
Konsaka w’wiri
Peperomia pellucida (L.) Kunth
Piperaceae
Kowru ati
Begonia glabra Aubl.
Begoniaceae
Krabasi (kalebas)
Crescentia cujete L.
Bignoniaceae
Krapa
Carapa guianensis Aubl.
Meliaceae
Kulakatenga
Piper anonifolium Kunth
Piperaceae
Kwasibita
Quassia amara L.
Simaroubaceae
Kwatakama
Pseudopiptadenia suaveolens (Miq.) J.W. Grimes
Fabaceae
Luango t’tei
Aristolochia cf. consimilis Mast.
Aristolochiaceae
P’pawinti w’wiri
Justicia pectoralis Jacq.
Acanthaceae
Pkin masusa (wilde gember)
Renealmia floribunda K. Schum.
Zingiberaceae
Pinyapaw
Vismia guianensis (Aubl.) Choisy
Hypericaceae
Singabasi
Vouarana guianensis Aubl.
Sapindaceae
S’sibi w’wiri
Scoparia dulcis L.
Scrophulariaceae
Tingimoni
Tetragastris altissima (Aubl.) Swart
Burseraceae
Yarakopi
Siparuna guianensis Aubl.
Siparunaceae
LITERATUUR Andel, T.R. van, J. Behari-Ramdas, R.M. Havinga & S. Groenendijk, 2007 ‘Paramaribo’s herbal market.’ Ethnobotany Research and Application 5: 351-372. Andel, T.R. van, S. de Korte, D. Koopmans, J. Behari-Ramdas & S. Ruysschaert, 2008a ‘Dry sex in Suriname.’ Journal of Ethnopharmacology 116: 84-88. Andel, T.R. van, S. de Korte, D. Koopmans, J. Behari-Ramdas & S. Ruysschaert, 2008b ‘Wasi ondrosei; Het gebruik van vaginale stoombaden in Suriname.’ Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 27(1): 52-72. Balick, M.J., F. Kronenberg, A.L. Ososki, M. Reiff, A. Fugh-Berman, B. O’Connor, M. Roble, P. Lohr & D. Atha, 2000 ‘Medicinal plants used by Latino healers for women’s health conditions in New York City.’ Economic Botany 54(3): 344-357.
280
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
Bender, B., 1978 ‘Gatherer-hunter to farmer – social-perspective.’ World Archaeology 10(2): 204-222. Boot, R.G.A., 1997 ‘Extraction of non-timber forest products from tropical rain forests; Does diversity come at a price?’ Netherlands Journal of Agricultural Science 45(4): 439-450. Bruijne, A. de, 2007 ‘De eigenlijke bevolking van Suriname.’ Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek 26(1): 12-26. Crook, C. & R.A. Clapp, 1998 ‘Is market-oriented forest conservation a contradiction in terms?’ Environmental Conservation 25(2): 131-145. Cunningham, A.B., 1993 African medicinal plants; Setting priorities at the interface between conservation and primary healthcare. Parijs: UNESCO. [People and plants working paper 1.] Cunningham, A.B., 1995 ‘Wild plant use and resource management.’ In: L.A. Bennun, R.A. Aman & S.A. Crafter (eds), Conservation of biodiversity in Africa; Local initiatives and institutional roles. Nairobi: National Museums of Kenya, pp. 109-126. Cunningham, A.B., 2001 Applied ethnobotany; People, wild plant use & conservation.���������������� Londen: ��������������� Earthscan. [People and Plants Conservation Manuals.] Dooren, J. van, 2005 ‘The use of medicinal plants by Surinam people in Rotterdam.’ Werkstuk voor de cursus Systematics of neotropical plant families, Universiteit Utrecht. Everaarts, A.P. & P. Teunissen, 1989 Algemene onkruiden van Suriname. Paramaribo: IOL, Anton de Kom Univer siteit Suriname. Grenand, P., C. Moretti, H. Jaquemin & M.F. Prévost, 2004 Pharmacopées traditionelles en Guyane; Créoles – Wayãpi – Palikur. Parijs: ORSTOM. Hall, P. & K. Bawa, 1993 ‘Methods to assess the impact of extraction of non-timber tropical forest products on plant-populations.’ Economic Botany 47(3): 234-247. Harlan, J.R., 1975 ‘What is a crop?’ In: J.R. Harlan (ed.), Crops and man; Foundations for modern crop science series. Madison, WI: American Society of Agronomy; Crop Science Society of America, pp. 62-68.
Reinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
281
Homma, A.K.O., 1992 ‘The dynamics of extraction in Amazonia; A historical perspective.’ In: D.C. Nepstad & S. Schwartzman (eds), Non-timber products from tropical forests; Evaluation of a conservation and development strategy. Bronx, NY: New York Botanical Gardens, pp. 42-65. [Advances in Economic Botany Vol. 9.] Ji, H., P. Shengji & L. Chunlin, 2004 ‘An ethnobotanical study of medicinal plants used by the Lisu people in Nujiang, Northwest Yunnan, China.’ Economic Botany 58 (Supplement): S253-S264. Klooster, C.I.E.A. van ’t, 2003 ‘Het gebruik van medicinale planten door Surinamers in Amsterdam.’ Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek 22(2): 271-287. Klooster, C.I.E.A. van ’t, J.C. Lindeman & M.J. Jansen-Jacobs, 2003 ‘Index of vernacular plant names of Suriname.’ BLUMEA supplement 15. Leakey, R.R.B. & A.C. Newton, 1994 Domestication of tropical trees for timber and non-timber products. Parijs: UNESCO. [MAB Digest No 17.] Leaman, D.J. & S. Salvador, 2005 International standard for sustainable wild collection of medicinal and aromatic plants. [ISSC-MAP]. Lorenzi, H., 2000 Plantas Daninhas do Brasil. Nova Odessa, SP: Plantarum. Maas, P., 1985 ‘Zingiberaceae.’ In: A.R.A. Görts-van Rijn (ed.), Flora of the Guianas. Königstein: Kölz Scientific Books, Chapter number 193. Peters, C.M., 1996 The ecology and management of non-timber forest resources. Washington DC: The World Bank. [WTP 322.] Reiff, M., B. O’Connor, F. Kronenberg, M.J. Balick, P. Lohr, M. Roble, A. Fugh-Berman & K.D. Johnson, 2003 ‘Ethnomedicine in the urban environment; Dominican healers in New York City.’ Human Organisation 62(1): 12-26. Schippmann, U., D.J. Leaman & A.B. Cunningham, 2002 ‘Impact of cultivation and gathering of medicinal plants on biodiversity; Global trends and issues.’ Biodiversity and the Ecosystem Approach in Agriculture, Forestry and Fisheries. Rome: Food and Agriculture Organization. [ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/005/aa010e/AA010E00.pdf.] Shackleton, C.M., 2001 ‘Re-examining local and market-orientated use of wild species for the conservation of biodiversity.’ Environmental Conservation 28(3): 270-278. Shanley, P. & L. Luz, 2003 ‘The impacts of forest degradation on medicinal plant use and implications for health care in Eastern Amazonia.’ BioScience 53(6): 573-584.
282
OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2008.2
Shanley, P., L. Luz & I.R. Swingland, 2002 ‘The faint promise of a distant market; A survey of Belem’s trade in nontimber forest products.’ Biodiversity and Conservation 11(4): 615-636. Sheldon, J.W., M.J. Balick & S.A. Laird, 1997 Medicinal plants; Can utilization and conservation coexist? Bronx, NY: New York Botanical Gardens. [Advances in Economic Botany Vol. 12.] Stephen, H.J.M., 1998 Winti; Afro-Surinaamse religie en magische rituelen in Suriname en Nederland. Amsterdam: Karnak. Stoian, D., 2005 ‘Making the best of two worlds; Rural and peri-urban livelihood options sustained by non-timber forest products from the Bolivian Amazon.’ World Development 33(9): 1473-1490. Williams, V.L., K. Balkwill & E.T.F. Witkowski, 2000 ‘Unravelling the commercial market for medicinal plants and plant parts on the Witwatersrand, South Africa.’ Economic Botany 53(3): 310-327. Winterhalder, B. & E.A. Smith, 2000 ‘Analyzing adaptive strategies; Human behavioral ecology at twenty-five.’ Evolutionary Anthropology 9(2): 51-72.
Reinout Havinga is afgestudeerd bioloog van de Rijksuniversiteit Groningen en het Nationaal Herbarium Nederland in Utrecht (2006). Hij bestudeert nu de West-Afrikaanse etnobotanie van Tamarinde en Baobab aan de Universität für Bodenkultur te Wenen. Tinde van Andel is in 2000 gepromoveerd op niet-hout bosproducten van Noordwest-Guyana. Ze is als postdoc verbonden aan de Universiteit Utrecht en het Nationaal Herbarium Nederland. Daar werkt ze aan een studie naar de rol van medicinale planten in de Surinaamse gemeenschap in Suriname en in Nederland. Na afloop zal er van haar hand een gids verschijnen over de medicinale planten van Suriname.
Reinout Havinga & Tinde van Andel ‘Duur om te zien’
283