Neurolaw
2614
Medicijngebruik, agressie en strafrechtelijke verantwoordelijkheid David Roef en Robert-Jan Verkes1
Wetenschappers voeren al meer dan twintig jaar een heftig debat over de relatie tussen agressie en bepaalde geneesmiddelen. Maar wat weten we nu eigenlijk over de agressieve bijwerkingen van bepaalde medicijnen? En wat zijn in Nederland de strafrechtelijke consequenties van een mogelijk verband tussen medicatiegebruik en geweldsdelicten?
1. Inleiding In rechtszaken wordt steeds vaker een verband gelegd tussen agressie en medicijngebruik. Het gaat vooral om geweldsdelicten die mede door het slikken van antidepressiva zouden zijn veroorzaakt. Zo kwam het antidepressivum Seroxat (paroxetine) in opspraak door de zogenaamde bijlmoorden in Badhoevedorp (2008) en de zaak Alasam S. in Baflo (2012). In de Verenigde Staten staan dergelijk zaken bekend als ‘Prozac killings’ en wordt via een ‘involuntary intoxication’ of een ‘insanity defence’ met wisselend succes getracht verdachten vrij te pleiten.2 Wetenschappers voeren al meer dan twintig jaar een heftig debat over de relatie tussen agressie en bepaalde geneesmiddelen. Maar wat weten we nu eigenlijk over de agressieve bijwerkingen van bepaalde medicijnen? En wat zijn in Nederland de strafrechtelijke consequenties van een mogelijk verband tussen medicatiegebruik en geweldsdelicten?
2. Psychofarmaca en agressie: een stand van zaken Verschillende soorten geneesmiddelen zijn in verband gebracht met een toegenomen kans op agressief gedrag. Agressie als bijwerking is beschreven voor serotonerg werkende antidepressiva (selectieve serotonine heropname
remmers, SSRIs), benzodiazepinen (voorgeschreven bij angst- en slaapstoornissen), dopaminerg werkende middelen gebruikt bij de ziekte van Parkinson, en testosteron verhogende middelen.3 Agressief gedrag kan ook een onderdeel zijn van onttrekkingsverschijnselen bij het staken van een middel. In dit artikel beperken wij ons tot de SSRIs en de benzodiazepinen, omdat gebruik dan wel onttrekking van met name deze soorten middelen daadwerkelijk in strafzaken naar voren is gebracht. 2.1. Selectieve serotonine heropname remmers (SSRIs) en agressie SSRIs worden veel gebruikt bij de behandeling van depressie en angststoornissen. Gegevens uit gerandomiseerd placebo gecontroleerd onderzoek aangevuld met gegevens verzameld vanuit farmacovigilantie maken aannemelijk dat er een verband kan bestaan tussen het gebruik van een SSRI en het ontstaan of de toename van agressief gedrag. Het blijkt dat kinderen en adolescenten gevoeliger zijn dan volwassenen en dat toegenomen agressie vooral optreedt in de eerste weken van gebruik.4 Een uitspraak over de incidentie van de toename van agressief gedrag als bijwerking is lastig. De stoornissen waarvoor SSRIs worden voorgeschreven, depressie en angststoornissen, gaan namelijk op zichzelf gepaard met
Auteurs
boud te Nijmegen, het Donders Centre for
vior’, Contemporary Legal Issues 1999, p.
Database’, Eur J Clin Pharmacol 2011, p.
1. Dr. D. Roef is universitair docent
Brain, Cognition and Behaviour en de
359-382; S.E. Mason; ‘Prozac and Crime:
1189-98.
straf(proces)recht, Universiteit Maastricht.
Pompestichting voor Forensische Psychia-
Who is the Victim?’, American Journal of
4. D. Healy e.a., ‘Antidepressants and vio-
Dr R.J. Verkes is psychiater en klinisch
trie te Nijmegen.
Orthopsychiatry 2002, p. 445-455.
lence: problems at the interface of medicine
3. N. Rouve e.a., French Association of
and law’, PLoS Med 2006, 9, p. 372; Kwar-
Noten
Regional PharmacoVigilance Centres, Pre-
taal bericht LAREB, http://www.lareb.nl/
aan de Afdeling Psychiatrie van het Uni-
2. L. Harris, ‘Problems with Prozac: A defec-
scribed drugs and violence, ‘A case/noncase
Signalen/kwb_2009_3_ssris.aspx.
versitair Medisch Centrum (UMC) St Rad-
tive Product Responsible for Criminal Beha-
study in the French PharmacoVigilance
farmacoloog. Hij is als universitair hoofddocent en principal investigator verbonden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-12-2013 – AFL. 45
3137
Neurolaw
een hogere kans op agressie. Een effectieve behandeling van deze stoornissen met een SSRI geeft uiteindelijk juist een vermindering van agressief gedrag.5 SSRIs blijken ook effectief voor de behandeling van patiënten met impulsieve agressie.6 Echter, in de gehele data-set van placebo gecontroleerde trials met paroxetine wordt overall significant vaker het ontstaan van ‘vijandigheid’ gezien onder de SSRI paroxetine (0,65%) dan onder placebo (0,31%).7 De melding van agressie als mogelijke bijwerking in de bijsluiter verschilt tussen de SSRIs. Bij fluoxetine wordt gewaarschuwd dat er bij kinderen en adolescenten kans is op suïcidaal gerelateerd gedrag, vijandigheid, en (hypo)manie. Bij citalopram staat agresssie bij bijwerkingen die soms (0,1-1%) optreden. Bij sertraline en venlafaxine wordt agressie genoemd bij bijwerkingen die zelden (0,01 – 0,1%) optreden. Bij de andere SSRIs wordt geen melding gemaakt van agressie als bijwerking. Over het mogelijke neurobiologische mechanisme: Er bestaat een verband tussen verlaagde serotonerge neurotransmissie en agressie.8 Na enkele toedieningen verhogen SSRIs de beschikbare hoeveelheid serotonine in de synaps en stimuleren zo de serotonerge neurotransmissie. Echter uit dierstudies komt naar voren dat toediening van een SSRI bij de start eerst kan leiden tot een verlaging van de effectieve serotonerge neurotransmissie.9 Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het optreden van agressie als acuut effect van een SSRI. De relatie tussen dit mogelijke effect en de dosis is niet duidelijk. Het ontstaan van agressie zou ook veroorzaakt kunnen worden via andere bijwerkingen zoals akathisie (motorische onrust), emotionele vervlakking, en manische of psychotische ontregeling als reactie op de behandeling.10 SSRIs kunnen tevens onttrekkingsverschijnselen geven na het staken van langdurig gebruik. Deze verschijnselen bestaan onder andere uit lethargie, slaapstoornissen, angst, prikkelbaarheid en slechte concentratie.11 2.2. Benzodiazapinen en agressie Bepaalde benzodiazepinen die voorgeschreven worden bij slaapproblemen en angststoornissen worden al lang in verband gebracht met agressie (flunitrazepam, alprazolam, bromazepam, zopiclon). Zij worden overigens ook gebruikt in de drugsscene. De kans op agressieve ontregeling is onduidelijk, maar de meeste studies geven een prevalentie van minder dan 1%. De relatie tussen benzodiazepinen en geweld wordt mede beïnvloed door gelijktijdig alcohol gebruik, een slechte coping met stress en een voorgeschiedenis van agressie en impulsiviteit. De invloed van de dosering en het type middel is niet duidelijk.12 In de bijsluiter van benzodiazepinen wordt gemeld dat vooral bij kinderen en ouderen paradoxale reacties met acute opwinding, verwarring en verandering van de psychische toestand kunnen optreden. Benzodiazepinen zijn positieve modulatoren van het GABAA receptorcomplex, evenals ethanol. Van deze stoffen is vanuit humaan onderzoek en vanuit dieronderzoek bekend dat zij agressief gedrag stimuleren in een heel scala van situaties.13 Staken van een benzodiazepine kan allerlei onttrekkingssymtomen met zich meebrengen waaronder prikkelbaarheid, vijandigheid en agressie.14 De incidentie van deze onttrekkingsverschijnselen varieert van 19 tot 75%.
3138
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-12-2013 – AFL. 45
3. Medicijngebruik en ontoerekeningsvatbaarheid Wat zijn nu de strafrechtelijke consequenties van een mogelijk verband tussen medicatiegebruik en geweldsdelicten? Deze vraag wordt in de rechtspraak voornamelijk beoordeeld binnen het kader van de schulduitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39 Sr). Een enkele keer wordt ook beroep gedaan op psychische overmacht (art. 40 Sr).15 Vooral de volgende drie vragen blijken relevant: 1. Is er een causaal verband tussen het medicijngebruik en het gepleegde feit? 2. Indien medicatie een rol heeft gespeeld, welk oordeel moet dan over de (gradatie van) ontoerekeningsvatbaarheid worden gegeven? 3. In welke mate heeft de verdachte zelf verwijtbaar gehandeld (culpa in causa problematiek)? 3.1. Causaal verband tussen medicijngebruik en het delict Om te beginnen kan worden vastgesteld dat strafrechters, gelet op de stand van de wetenschap en het gebrek aan eenduidigheid onder deskundigen, een monocausaal verband tussen medicijngebruik en agressie niet aannemelijk achten. Een beroep op geheel afwezige of sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, alleen omdat verdachte onder invloed van medicatie zou hebben gehandeld, is tot op heden dan ook niet aanvaard.16 Ons is in ieder geval geen zaak bekend waar de oorzaak van het geweldsdelict vrijwel uitsluitend bij de medicatie wordt gelegd. In zaken waarin deskundigen deze mogelijkheid niet uitsluiten of waarschijnlijk achten, zien we dat strafrechters het medicijngebruik steeds uitdrukkelijk in combinatie met andere relevante factoren beoordelen. Deze voorzichtigheid heeft niet slechts te maken met de beperkingen van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen medicijnen en agressie, maar hangt ook samen met het feit dat in de meeste gevallen sprake is van een combinatie van factoren en een oordeel over de toerekeningsvatbaarheid een sterk normatieve aangelegenheid is.17 Indien een verdachte beweert dat hij handelde onder de invloed van medicatie, mogen we niet vergeten dat het hier gaat om een bewering, maar geen feit, net zomin als wanneer hij zou verklaren te hebben gehan-
Strafrechters achten een monocausaal verband tussen medicijngebruik en agressie niet aannemelijk deld onder invloed van drugs of op grond van een bevelshallucinatie. Wil deze bewering een feit betreffen dan zal deze door omstandigheden en verklaringen van getuigen en deskundigen aannemelijk moeten worden gemaakt, met inachtneming van de criteria van objectiveerbaarheid, inzichtelijkheid en coherentie.18 Dat dit niet bepaald makkelijk is, blijkt uit de Baflose moordzaak. De Beninse asielzoeker Alasam S. wordt door de rechtbank Noord-Nederland tot 28 jaar gevangenisstraf veroordeeld voor een dubbele moord en twee keer poging tot moord na een uit de hand gelopen ruzie met zijn vriendin, één van de slachtoffers. Een dag eerder had hij gehoord dat zijn asielverzoek definitief was afgewezen. Het verweer van de verdachte dat hij mede door de afbouw van paroxetine in een psychose zou zijn geraakt en dus niet toerekeningsvatbaar was, wordt verworpen omdat er volgens het PBC-rapport geen aanwijzingen zijn voor een (kortdurende) psychotische stoornis. Wat het medicatiegebruik zelf betreft, rapporteerden de deskundigen dat de afbouw mogelijk als één van de factoren bijgedragen heeft aan de gemoedstoestand van de verdachte, maar of dit van invloed is geweest op de stabiliteit van verdachte kon niet worden vastgesteld. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank geen rekening houden met de theoretisch mogelijke gevolgen van de afbouw van paroxetine. Inmiddels is in hoger beroep een verzoek van de raadsman tot een experimenteel onderzoek naar de effecten van de afbouw van het antidepressivum op Alasam S. verworpen. Volgens het hof kan het gevraagde onderzoek onmogelijk onder (bijna) gelijke of vergelijkbare condities worden uitgevoerd als die voor verdachte golden in de dagen voorafgaande aan de
5. M.T. Walsh & T.G. Dinan, ‘Selective
9. P. Schloss & F.A. Henn, ‘New insights into
of flumazenil’, Pharmacol Biochem Behav.,
Rb. Zutphen 16 november 2010,
serotonin reuptake inhibitors and violen-
the mechanisms of antidepressant therapy’,
2010, 96, p. 148-51.
ECLI:NL:RBZUT:2010:BO4105 (paroxetine);
ce: a review of the available evidence’
Pharmacol Ther. 2004, 102, p. 47-60.
15. L. Klaming & E.J. Koops, ‘Neuroscienti-
Hof Amsterdam 3 maart 2011,
Acta Psychiatr Scand 2001, 104, p.
10. D. Healy et al. 2006, p. 372.
fic Evidence and Criminal Responsibility in
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP6664 (Hoger
84-91; Goedhard e.a., ‘Pharmacotherapy
11. T. Renoir, ‘Selective serotonin reuptake
the Netherlands’, in: T.M. Spranger (ed.),
beroep bijlmoorden Badhoevendorp); Hof
for the treatment of aggressive behavior
inhibitor antidepressant treatment disconti-
International Neurolaw. A Comparative
’s-Gravenhage 11 december 2012,
in general adult psychiatry: A systematic
nuation syndrome: a review of the clinical
Analysis, Heidelberg 2012, p. 249-253.
ECLI:NL:GHSGR:2012:CA2291 (paroxeti-
review’ J Clin Psychiatry 2006, 67(7), p.
evidence and the possible mechanisms
16. Hof Arnhem 8 maart 2007,
ne); Rb. Noord-Nederland 5 maart 2013,
1013-24.
involved’, Front Pharmacol. 2013, 4, p. 45.
ECLI:NL:GHARN:2007:BA0218 (benzodia-
ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3265 (paroxetine/
6. E.F. Coccaro e.a., ‘A double-blind, rando-
12. T.J. Moore e.a., ‘Prescribed drugs asso-
zepine); Rb. Leeuwaarden 4 juni 2009,
Baflo-zaak).
mized, placebo-controlled trial of fluoxetine
ciated with reports of violence towards
ECLI:NL:RBLEE:2009:BI6332 (paroxetine);
17. C. Kelk, De menselijke verantwoorde-
in patients with intermittent explosive disor-
others’, PLoS Med 5, e15337.
Hof Leeuwarden 24 april 2009,
lijkheid in het strafrecht, Arnhem: Gouda
der, J Clin Psychiatry 2009, 70(5), p. 653-
13. R.M. de Almeida e.a., ‘Escalated
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI2332 (paroxetine);
Quint 1994, p. 99-101; A. Mooij, Toereke-
62.
aggressive behavior: dopamine, serotonin
Rb. Haarlem 24 november 2009,
ningsvatbaarheid. Over handelingsvrijheid,
7. D. Healy et al. 2006, p. 372.
and GABA’, Eur J Pharmacol 2005, 526, p.
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4178 (paroxetine/
Amsterdam: Boom 2004, p. 120-122.
8. L.J. Siever, ‘Neurobiology of aggression
51–64.
Bijlmoorden Badhoevendorp); Rb. ’s-Gra-
18. Vergelijk A. Mooij 2004, p. 125; A.
and violence’, Am J Psychiatry 2008, 165,
14. L. Saxon, e.a., ‘Reduction of aggression
venhage 26 februari 2010,
Mooij, ‘De toerekeningsvatbaarheid. Hoe
p. 429-42.
during benzodiazepine withdrawal: effects
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL5744 (paroxetine);
verder?‘, DD 2012, p. 3.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-12-2013 – AFL. 45
3139
Neurolaw
gepleegde feiten en op de dag zelf, onder andere vanwege de hoge mate van stress ten gevolge van de definitieve afwijzing van zijn asielaanvraag.19 Om te bepalen of medicatie van invloed is geweest, wordt ook gekeken naar de wijze en de duur van het medicijngebruik. Indien bijvoorbeeld het gebruik van paroxetine een ‘steady state’ heeft bereikt, waardoor de kans op agressieve bijwerkingen vrijwil nihil is, de verdachte in het verleden gunstig heeft gereageerd op het medicijn, en er geen aanwijzingen zijn dat meer dan de voorgeschreven dosis is gebruikt, dan is het niet aannemelijk dat de agressie door het medicijngebruik is opgewekt.20 In dit verband willen we trouwens wijzen op het probleem dat over het gebruik van psychofarmaca meestal geen objectieve gegevens beschikbaar zijn. We zien dat verweren gericht op een afwijking van normaal medicijngebruik (plotse verhoging of juist stopzetting) weinig kans van slagen hebben.21 Er zou over medicatiegebruik minder onzekerheid bestaan indien het mogelijk zou zijn om kort na de feiten een meting te doen van de aard en concentratie psychoactieve stoffen in het bloed van de verdachte. 3.2. Welk oordeel over de toerekeningsvatbaarheid? Wanneer deskundigen een verband tussen medicatiegebruik en geweld waarschijnlijk achten dan moet op grond van de omstandigheden van het geval worden bekeken of deze mogelijkheid kan worden geïnterpreteerd als een van de factoren op grond waarvan de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden verklaard. Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat in vrijwel alle gevallen waarin een medicatieverweer wordt gevoerd sprake is van een onderliggende persoonlijkheidsproblematiek of psychische stoornis, en ook andere omstandigheden zoals alcohol- of drugsgebruik en stressoren (conflictsituatie) een belangrijke rol spelen. De vraag is dan welke factor in welke mate als doorslaggevend wordt beschouwd. Zo wordt in een verkrachtingszaak een beroep op psychische overmacht verworpen omdat de oorzaak van het agressief gedrag niet voor 100% of nagenoeg volledig kon worden gelegd in het stoppen van het gebruik van paroxetine. Wel wordt in samenhang met andere factoren (persoonlijkheidsproblematiek) de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.22 Het is wenselijk een medicatieverweer nooit geïsoleerd te interpreteren en daarbij verschillende scenario’s te betrekken. Alleen zo kan worden vermeden dat
Er zou over medicatiegebruik minder onzekerheid bestaan indien het mogelijk zou zijn om kort na de feiten een meting te doen van de aard en concentratie psychoactieve stoffen in het bloed van de verdachte 3140
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-12-2013 – AFL. 45
men te snel en eenzijdig – mogelijk zelfs vanwege het extreme karakter van het geweld – in een bepaalde richting concludeert. In dit verband kan worden verwezen naar de zaak van De B. die nooit voor de rechter kwam omdat de De B. in zijn cel zelfmoord had gepleegd. De B. werd ervan verdacht zijn vriendin om het leven te hebben gebracht. De B. gebruikte sinds kort een benzodiazepine (zopiclon) en was twee dagen tevoren begonnen met het opbouwen van een serotonerg antidepressivum (venlafaxine). Beide middelen worden in de literatuur nadrukkelijk in verband gebracht met het ontstaan van agressie. Volgens Merckelbach, Jelicic en De Ruiter hebben de psychiater en de psycholoog die De B. onderzochten echter veel te weinig aandacht besteed aan de rol van medicatie in dit drama. De feiten worden uitsluitend in verband gebracht met de aan De B. toegedichte persoonlijkheidsstoornis, terwijl weinig rekening wordt gehouden met omstandigheden die wijzen op de invloed van de gebruikte medicijnen, waaronder niet alleen wetenschappelijke data, maar ook verklaringen van getuigen over het gedrag van de verdachte die consistent zijn met de mogelijkheid van akathisie als bijwerking van de antidepressiva. Het punt is nu niet dat Merckelbach c.s. willen bewijzen dat het de medicijnen zijn die De B. tot zijn daad hebben gebracht, maar dat dit scenario in het vooronderzoek nooit ernstig is genomen.23 De Badhoevedorpse bijlmoordenzaak is wellicht het bekendste voorbeeld waarin mede op grond van paroxetinegebruik werd geoordeeld dat de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moest worden beschouwd. Deze zaak laat zien hoe lastig het is een oordeel te vellen over de gradatie van toerekeningsvatbaarheid wanneer over de invloed van het antidepressivum tegenstrijdige deskundigenrapporten voorliggen.24 De 64-jarige Elzelien K. wordt door het Hof Amsterdam veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf voor de moord op haar man en dochter waarna ze probeerde zelfmoord te plegen. De Rechtbank Haarlem had acht jaar opgelegd.25 De verdachte leed al jaren aan een ernstige depressie waarvoor zij medicamenteus werd behandeld. Na maandenlang geen antidepressiva te hebben gebruikt, was ze enkele dagen voor de feiten opnieuw met inname van paroxetine begonnen. Zowel de rechtbank als het hof achten een monocausaal verband niet aannemelijk en nemen het oordeel van de deskundigen over dat de drempelverlagende rol die de medicatie heeft gespeeld uitdrukkelijk moet worden begrepen in combinatie met de ernstige depressie en de ongebruikelijke conflictsituatie die zich die nacht in het gezin voordeed. De vraag in welke mate welke factor van invloed is geweest is echter niet te beantwoorden. Interessant is dat rechtbank en hof verschillend omgaan met deze onzekerheid. Daar waar de rechtbank nadrukkelijk geen keuze maakt tussen verminderd of sterk verminderd toerekeningsvatbaar, stelt het hof vast dat de onderliggende verschillen tussen deskundigen over de rol van het antidepressivum vooral zijn ingegeven door de verschillende uitgangspunten die zij bij hun onderzoek hebben gehanteerd. Het hof komt tot de slotsom dat met het oog op de straftoemeting er van dient te worden uitgegaan dat de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.26
3.3. Medicijngebruik en culpa in causa Een belangrijk punt is in hoeverre sprake kan zijn van culpa in causa. In vele bijsluiters staat agressie als mogelijke bijwerking genoemd. Opvallend is echter dat dit voor farmacologisch gelijke middelen weinig consistent gebeurt. Maar ook al staat bij (sommige) middelen ‘agressie’ in de lijst van mogelijke bijwerkingen, dan nog kan er bij normaal medicatiegebruik geen sprake zijn van culpa in causa. Men neemt het middel immers op doktersvoorschrift. Dit is toch iets anders dan zichzelf wetens en willens in een situatie brengen van een verhoogd risico op agressief gedrag. Wanneer een medicatieverweer wordt gevoerd kan zich de complicatie voordoen dat de verdachte zelf op een verwijtbare manier heeft gehandeld omdat hij op een onverantwoorde manier de medicatie heeft ingenomen. Deze problematiek doet zich voornamelijk voor in combinatie met alcohol. Het is inmiddels vaste jurisprudentie dat vrijwillige zelfintoxicatie geen afbreuk doet aan de toerekeningsvatbaarheid.27 Een verweer dat verdachte uit drift heeft gehandeld vanwege een combinatie van alcohol en antidepressiva heeft dan ook geen kans van slagen.28 Echter, wanneer rechters bij een combinatie met alcoholgebruik automatisch culpa in causa van toepassing achten dan is dit mogelijk te kort door de bocht. De voorzienbaarheid van het gewelddadig gedrag moet per geval worden bekeken.29 In de bijsluiters staat over het algemeen de toch wat vrijblijvende tekst dat ‘de combinatie met alcohol niet wordt aangeraden’. De voorlichting aan gebruikers zou hier verder verbeterd moeten worden. Een interessante vraag die nader onderzoek behoeft, is of men kan spreken van culpa in causa wanneer de verdachte kort voor de feiten afwijkt van het normale medicatiegebruik door bijvoorbeeld plots te stoppen met de inname van een antidepressivum. Het lijkt voor de hand te liggen dat wanneer de verdachte bekend is met het risico van agressieve onttrekkingsreacties een beroep op verminderde toerekeningsvatbaarheid problematisch wordt, daar hij deze toestand aan zichzelf te wijten heeft. Hoewel ons geen zaak bekend is waarin dit probleem via de culpa in causa-figuur aan bod komt, is het raadzaam om in voorkomend geval niet te snel te concluderen dat eigen schuld voorligt. Een relevant verschil met alcoholgebruik is immers dat hier geen sprake is van een bijkomende gevaarzettende gedraging, maar van een omissie die lastiger is te bewijzen en waarvan de gevolgen minder voorzienbaar lijken en dus niet zomaar op rekening van de patiënt kunnen worden gezet. Alvorens tot een culpa in causa-oordeel te komen, dient zorgvuldig te worden beke-
19. Hof Leeuwarden 5 juli 2013, nr. 4825.
venhage 26 februari 2010,
Rb. Haarlem 24 november 2009,
Utrecht 19 januari 2010,
20. Rb. ’s- Gravenhage 26 februari 2010,
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL5744; Hof Amster-
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4178.
ECLI:NL:RBUTR:2010:BL5305.
ECLI:NL:RBSGR:2010:; Hof Arnhem 8
dam 3 maart 2011,
25. Hof Amsterdam 3 maart 2011,
28. J. Bijlsma, ‘Drank, drugs en culpa. Zelf-
maart 2007,
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP6664.
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP6664.
intoxicatie en culpa in causa: Pleidooi voor
ECLI:NL:GHARN:2007:BA0218; Rb. Gelder-
22. Rb. Zutphen 16 november 2010, LJN
26. J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over
een voorzienbaarheidseis’, DD 2011, p.
land 12 maart 2013,
B04105.
algemene leerstukken van strafrechtelijke
654-678.
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ6965.
23. H. Merckelbach e.a., ‘De B. heeft een
aansprakelijkheid naar Nederlands recht,
29. Z.D. Torry & K.J. Weiss, ‘Medication
21. Hof Leeuwarden 24 april 2009,
persoonlijkheidstoornis en doodt zijn vrien-
Deventer: Kluwer 2012, p. 338.
noncompliance and criminal responsibility:
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI2332; Rb. Leeuwar-
din’, Maandblad voor de Volksgezondheid
27. Rb. Arnhem 19 april 2012,
is the insanity defense legitimate?’ Journal
den 4 juni 2009,
2009, p. 747-759.
ECLI:NL:RBARN:2012:BW2971; Vergelijk
of Psychiatry & Law 2012, p. 220-239.
ECLI:NL:RBLEE:2009:BI6332; Rb. ’s-Gra-
24. L. Klaming & B.J. Koops 2012, p. 252.
HR 14 december 2004, NJ 2006/448; Rb.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-12-2013 – AFL. 45
3141
Neurolaw
ken waarom de verdachte het medicatiegebruik heeft gestaakt. De beslissing te stoppen kan zelfs samenhangen met de onderliggende stoornis, bijvoorbeeld wanneer door gebrek aan ziektebesef de patiënt zijn medicatie niet inneemt.30 In de literatuur wordt overigens ook gepleit voor het onder bepaalde voorwaarden aanvaarden van ‘justified medication noncompliance’, bijvoorbeeld wanneer de patiënt vanwege ernstige bijwerkingen is gestopt en geen gewelddadige voorgeschiedenis heeft.31
Ook al staat bij (sommige) middelen ‘agressie’ in de lijst van mogelijke bijwerkingen, dan nog kan er bij normaal medicatiegebruik geen sprake zijn van culpa in causa
4. Conclusie en aanbevelingen Agressief gedrag kan samenhangen met het gebruik of het staken van bepaalde geneesmiddelen. De frequentie van het optreden van agressief gedrag door geneesmiddelen is laag, en een relatie met de onderliggende aandoening is vaak aannemelijk. Over het algemeen past de verhoogde kans op agressie in een beeld van verhoogde prikkelbaarheid en agitatie. De bijwerking betreft vooral een toegenomen reactieve-impulsieve agressie en niet een toegenomen neiging tot instrumentele agressie. Het gelijktijdig gebruik van alcohol zal de kans op agressie over het algemeen verhogen. De samenhang tussen gebruik van een middel en agressie in een individueel geval is moeilijk te bewijzen. Maar ook moet worden vermeden dat de invloed van medicijnen wordt onderschat, vooral wanneer er bij een verdachte geen gewelddadige voorgeschiedenis voorligt en op grond van verklaringen van deskundigen en getuigen (familieleden, vrienden) aanwijzingen zijn dat de plotse uitbarsting van geweld niet zomaar aan een onderliggende stoornis kan worden toegeschreven. De plausibiliteit van verschillende scenario’s die tot de agressieve daad hebben geleid moet worden onderzocht. De strafrechter dient adequaat te motiveren waarom hij het ene scenario aannemelijker acht dan het andere. Dit kan
3142
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-12-2013 – AFL. 45
wellicht in de huidige praktijk nog verder worden verbeterd. Het is van belang dat ter zake deskundigen hierbij worden ingeschakeld. Wij menen dat er vanuit de neurowetenschappen ingezet moet worden op het verder ontwikkelen van methoden waarbij met behulp van ‘rechallenge’, dat wil zeggen het nogmaals toedienen van het betreffende middel, de waarschijnlijkheid van de samenhang in een individueel geval nader onderzocht kan worden. In meerdere rechtszaken speelt de discussie of het middel werkelijk was ingenomen. Er blijken nooit bloedspiegels beschikbaar. Wij adviseren derhalve om als er sprake zou kunnen zijn van het gebruik van medicatie, het mogelijk te maken kort na het delict bloedmonsters af te nemen zodat over medicijngebruik meer duidelijkheid ontstaat.
30. Z.D. Torry & K.J. Weiss ‘Medication
31. Z.D. Torry & K.J. Weiss 2012, p. 230; R.
noncompliance and criminal responsibility:
Sherlock, ‘Compliance and responsibility:
is the insanity defense legitimate ?’, Journal
new issues for the insanity defense’, Journal
of Psychiatry & Law 2012, p. 220-239.
of Psychiatry & Law 1984, p. 483-505.