Hulpverlening en agressie: Theorie, visie en methode van hulpverlening [een serie lessen op HBO niveau]
© Drs. Raj Gainda Rotterdam 2000 In de internetversie zijn de voetnoten en verwijzingen naar de literatuur weggelaten.
In deze les maken we kennis met de agressieproblematiek. Er wordt gekeken naar wat agressie is. Tevens worden er enkele definities van en opvattingen over agressie gepresenteerd. Verder geeft deze les een inleiding in de emotieleer.
1. Introductie Omstreeks 1970 deed Friedrich Hacker een literatuuronderzoek over het onderwerp agressie. Hij constateerde dat alleen al in het Angelsaksisch taalgebied in het toen afgelopen vijf jaar meer dan zesduizend boeken en tienduizenden artikelen over het onderwerp agressie en geweld gepubliceerd waren. Na zijn onderzoek zagen nog eens tienduizenden boeken over hetzelfde onderwerp het daglicht. Hacker constateerde dat er evenveel opvattingen over agressie waren als er toonaangevende auteurs zijn die dit thema behandelen. Maar slechts zeer weinigen wagen zich aan de integratie van alle factoren, aan de poging om de totaliteit van agressie te begrijpen en te behandelen. Hij stelt dat: soortspecifieke, aangeboren, genetische, psychische en culturele invloeden, structuren van het centrale zenuwstelsel, maar ook hormonen en maatschappelijke modellen bepalen in hun wisselwerking en wederzijdse verstrengeling het verschijnsel agressie. De wetenschap die zich met het kennisgebied agressie bezig houdt noemen we de agressologie. Bij agressologie ligt de nadruk op de wetenschappelijke kennis. Bij agressiekunde gaat het meer om de vaardigheid om met agressie om te gaan. Bij praktische agressiekunde wordt heel weinig theorie gebruikt en ligt de nadruk op de toepasbare theorie, de basisvaardigheid en het pragmatisme: wat is nuttig, wat leidt effectief en gemakkelijk tot een bepaald doel? Wij zullen ons met de praktische agressiekunde bezig houden. De agressoloog bouwt voort op de onderzoeksresultaten van wetenschappen zoals: biologie, genetica, farmacologie, chemie, psychologie, psychiatrie, sociologie, sociale psychologie, antropologie, filosofie, politicologie, communicatiewetenschappen, pedagogiek en andragogie. Het is geen wonder dat er zoveel theorieën en opvattingen zijn over het verschijnsel agressie en geweld. Geweld kunnen we zien als een vorm van agressie. Over agressie weten we al meer dan genoeg. Gebrek aan kennis over agressie is mijns inziens niet een probleem. Het probleem is dat we niet weten wat we met de agressie kunnen en moeten doen. Iedereen wordt met een portie agressie geboren en met zijn socialisatie krijgt hij daar boven op nog een portie. Wij hebben de natuurlijke behoefte om agressie te uiten. Tegelijk is het ons (hebben wij onszelf) verboden die agressie te uiten. Een eerste probleem ligt in het niet mogen wat je moet of wil. Agressie wordt door een ieder als een bedreiging, als gevaar ervaren. Niemand wil agressief behandeld worden. Wij weten niet hoe we ons goed genoeg tegen agressie en geweld kunnen beschermen. Ik vermoed dat we eerder en meer leren hoe we agressief gedrag kunnen vertonen en veel minder hoe we ons effectief daartegen kunnen verweren. Die vaardigheid ontbreekt bij ons, is althans bij velen niet in voldoende mate aanwezig. Onze natuurlijke reacties op geweld zijn door onze cultuur disfunctioneel gemaakt. (Vluchten voor de vijand is laf, houden wij onszelf voor.) Vandaar onze angst voor agressie van anderen. En die angst wordt met de dag groter want de hoeveelheid, en zeker ook de ernst van, agressie neemt met de dag toe. Er is sprake van een opwaartse spiraal. Agressie als natuurproduct is haast niet te voorkomen en is evenmin in voldoende mate te beteugelen. Met geweld ligt het anders. Als iedereen ,of nagenoeg iedereen, besluit geen geweld meer te gebruiken, kunnen we wat meer rust en veiligheidsgevoel krijgen. En hier ligt een oplosbaar probleem: als niemand geweld gebruikt, wordt niemand het slachtoffer van geweld. De vraag is of iedereen die bereidheid op wil brengen.
2. Wat is agressie? Een voorlopige definitie van agressie: Agressie is gedrag van een individu of groep dat erop gericht is schade toe te brengen aan een andere individu of groep. Door agressie als gedrag te omschrijven kunnen wij als hulpverleners dat gedrag benoemen, beschrijven, analyseren, interpreteren, voorspellen en enigszins beïnvloeden. Ook hoeven wij dan onze cliënten niet als "zijnde agressief" te etiketteren, maar kunnen we praten over een concreet voorgevallen agressief gedrag. Hij is niet agressief, maar doet nu iets agressiefs. Een vervelend gedrag is gemakkelijker te veranderen dan een
karaktertrek. De term "erop gericht" heeft te maken met: gerichtheid, doel, doelgerichtheid, intentie, motivatie: dus bedoeling. Dit zijn abstracte begrippen: dus niet waarneembaar. Hierbij is het probleem dat de bedoeling van een persoon (of groep, als agressor) niet direct uit zijn gedrag is af te leiden. Of we een gedrag als agressief kunnen benoemen, maakt ons afhankelijk van de interpretatie van de "agressor". Immers als hij zegt dat hij niet de bedoeling had zijn "slachtoffer" schade toe te brengen, kunnen we volgens onze voorlopige definitie niet van agressief gedrag spreken.
De WHO definieert geweld als: ‘het met opzet gebruik maken van fysieke macht of kracht, via dreiging of feitelijk, tegen zichzelf, een andere persoon, of tegen een groep of gemeenschap, die verwonding, dood psychische schade, onderontwikkeling of verwaarlozing tot gevolg heeft, of zeer waarschijnlijk tot gevolg zal hebben.’ Ik had helemaal niet de bedoeling haar pijn te doen, horen wij alle dagen de cliënt klagen die zijn partner het ziekenhuis insloeg. Ik wilde haar alleen een les leren. "Les leren" is een gewaardeerde zaak. Het middel waarmee onze cliënt zijn doel wilde bereiken is voor strafrechtelijke en ethische discussies vatbaar. Ons interesseert voorlopig de vraag of de cliënt agressief gedrag vertoond heeft of niet.
3. Enkele veel voorkomende soorten agressie: 1. instrumentele agressie (doelmatigheidsagressie) Agressie als middel om een bepaald doel te bereiken 2. frustratie agressie (emotionele agressie) Agressie veroorzaakt door frustraties 3. agressie uit gehoorzaamheid Doen wat je opgedragen wordt 4. gelegenheidsagressie Alcohol, drugs, even een trein slopen na een voetbalwedstrijd. Bij agressie is er sprake van een persoon of groep die een agressieve handeling verricht t.o.v. zichzelf, een andere persoon, groep of goederen van zichzelf of anderen. De schade kan van materiële of immateriële aard zijn. Schade is vaak een kwestie van oordelen en interpreteren. Vandaar dat een rechter vaak van pas moet komen. Immateriële schade is niet objectief waarneembaar en vaak ook niet meetbaar. Stel dat Jantje zijn partner (het omgekeerde komt helaas ook voor) een minderwaardigheidscomplex wil aanpraten. Hij wil haar doelbewust schade toebrengen. Als middel daarvoor gebruikt hij regelmatig en frequent in allerlei contexten verbale en non-verbale signalen van kleinerende aard. Wie bewijst hoe dat er hier sprake is van agressief gedrag? Let erop dat hetgeen verbaal gezegd wordt objectief waarneembaar is. Los van de waarneembaarheid is schade een geval van interpretatie en betekenisgeving. Als mevrouw een minderwaardigheidscomplex voor zichzelf niet als schadelijk ziet, kunnen we mijnheer volgens onze voorlopige definitie geen agressief gedrag in de schoenen schuiven. Dus: Wanneer je waarneemt dat mevrouw X mijnheer Y met een broekriem bewerkt op een wijze waarvan jij als hulpverlener kippenvel krijgt, dan heb je meer informatie nodig om van agressie te kunnen spreken. Het is best mogelijk dat mevrouw en mijnheer hun sadistische en masochistische behoeften aan het bevredigen zijn waardoor hun welzijn toeneemt. Aan definities zitten haken en ogen vast. Om discussies die van niets naar nergens leiden te voorkomen kunnen we als werkdefinitie ook het standpunt innemen van een naïef observator: Agressie is datgene wat een persoon (agressor, slachtoffer of hulpverlener) opvat als agressie.
Deze benadering gaat uit van de sociale context waarin het (interpersoonlijk) gedrag zich voordoet en de normen, waarden, doelstellingen en verwachtingen die daarin gelden. Agressie wordt dan gedefinieerd als gedrag van een individu dat volgens de subjectieve opvatting van een observator een schending van de heersende sociale normen is en schadelijke gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. De observator (jij als hulpverlener) bepaalt of een norm overtreden wordt en of er schadelijke gevolgen kunnen zijn. Deze gevolgen hoeven niet nu al zichtbaar te zijn: ze kunnen zich ook in de toekomst manifesteren. Hoe de toekomst zal zijn hoef je nu niet te bewijzen en speel je dus op safe. Je moet wel in staat zijn om je handelen te beargumenteren en theoretisch te onderbouwen. Deze definitie biedt jou als hulpverlener wat meer houvast en grond om op te staan. Maar dan zijn de "agressoren" van mijn voorbeelden de sigaar. Om te kunnen beoordelen of een gedrag agressief is (voor jou), kan je gebruik maken van: 1. je waarnemingen en de interpretaties ervan 2. informatie van anderen en hun interpretaties 3. je kennis en inzicht 4. je empatisch vermogen 5. je ervaring.
4. Waarom agressie? * Agressie is bedoeld om het slachtoffer schade toe te brengen: geeft positief ervaren gevoelens. Bij voorbeeld voldoening omdat je iemand lekker te grazen hebt genomen. * instrumentele agressie is bedoeld om een andere beloning dan schade te bereiken: middels agressie kan de agressor ook macht, rijkdom en status verwerven. Dus is agressie soms/vaak wel degelijk (be)lonend voor de agressor. * middels agressie wordt een verstoord psychisch evenwicht hersteld: geeft een gevoel van opluchting.
5. Enkele opvattingen van agressie Freud : is een aangeboren drift, jeugdtrauma's spelen ook een rol; Lorenz : is een functioneel instinct voor levensbehoud; Scott : is een intern mechanisme die door externe prikkels in werking treedt; Dollard : frustratie veroorzaakt agressie; Buss : agressie is gedrag dat letsel toebrengt aan een andere persoon; Bandura : geleerd gedrag bepaalt hoe op frustratie gereageerd zal worden.
6. Emotieleer Emoties zijn psychische en lichamelijke reacties die ontstaan door interne of externe prikkels, die we als gunstig of ongunstig ervaren voor ons welzijn. Ons welzijn bestaat uit het ervaren van lustgevoelens en het vermijden van onlustgevoelens. Deze ervaring varieert van heel erg bewust tot heel erg onbewust. Onze emoties beïnvloeden ons gedrag. Wanneer we verdrietig zijn huilen we, wanneer we een onvoldoende krijgen voor een toets worden we boos en wensen we de leerkracht een heleboel vervelende dingen toe. Emoties kunnen ons helpen bij het bereiken van onze doelen. Wanneer je aangevallen wordt, word je heel erg woedend en geeft je woede je extra kracht om voor je leven te vechten. Emoties hebben dus een functie. Daarom krijgt iedereen bij zijn geboorte [in dispositie] een hoeveelheid basisemoties mee. Je hebt die emoties nodig om te kunnen overleven. Middels de socialisatie worden de emoties verder ontwikkeld, gecultiveerd. Je leert ze te uiten en te beheersen.
De 6 basisemoties zijn: - vreugde - verbazing - vrees - verdriet - walging - woede Het is de emotie woede die ons boos en agressief maakt. De emotie woede hebben we nodig om ons te verdedigen of om aan te vallen. In beide gevallen gaat het om het behoud of vergroten van ons welzijn, ons levensbehoud, ervaren van lustgevoelens, verminderen van onlustgevoelens etc. Soms wordt onze woede rechtstreeks geprikkeld. Bijvoorbeeld: iemand geeft je een flinke mep. De mep doet pijn. Pijn vind je niet prettig. Je wil je prettig voelen. Min of meer automatisch wordt je woede geprikkeld. Hij geeft je nog een mep [extra externe prikkel], je woede neemt toe en je mept terug. [Er zijn naast je emotie woede meer factoren die mede bepalen of je zal terugmeppen. Dat zijn onder andere: - andere emoties: bijvoorbeeld: vrees of verbazing; - te verwachten gevolgen: bijv. als hij je chef is en je wil je baan niet kwijt; - betekenisgeving: bijvoorbeeld als je vindt dat de gekregen mep terecht is; - je zelfbeeld: bijvoorbeeld: alles is mijn schuld; - de omstandigheden: bijvoorbeeld de toeschouwers.] Soms prikkelt een andere emotie onze woede. Bijvoorbeeld wanneer we verdrietig zijn kan onze verdriet ons woedend maken. Immers verdrietig zijn is niet erg prettig. Het verschil tussen directe en indirecte woede is belangrijk bij het reduceren, doen afnemen van gewelddadig en agressief gedrag. Bij indirecte woede moet je iets doen met de eigenlijke veroorzaker, bijvoorbeeld het verdriet. Voor het herkennen van emoties bij iemand kan je gebruik maken van: - je eigen meevoelen; je empathisch vermogen - de context of situatie - het gedrag van iemand [verbaal en non-verbaal] Sommige emoties zijn elkaars tegenpolen. Bijvoorbeeld vreugde en verdriet. Je kan niet tegelijk hartstikke vreugdevol en ontzettend verdrietig zijn. Dat gaat niet, tenminste als je normaal bent. Heel veel woede en veel vreugde gaan ook niet samen. We hebben al gesteld dat boosheid een gevolg is van de emotie woede. Wil je bij iemand de boosheid reduceren, dan moet je ervoor zorgen dat zijn emotie woede afneemt. Daartoe kan je hem externe prikkels toedienen. Heb je bijvoorbeeld iemands woede geprikkeld door ongewenst zijn territorium binnen te dringen, dan verlaat je zijn territorium. Wat je ook kan doen is een tegenstrijdige emotie prikkelen. Je prikkelt bijvoorbeeld zijn emotie vreugde. Dit zou je kunnen doen door een humoristische opmerking te maken. Humor kan vreugde doen toenemen. Als vreugde toe zal nemen, dan zal woede automatisch afnemen. In geval van veel woede zal je veel humor moeten gebruiken. Maar soms kan het verkeren. Bij een woedende persoon kan je ook zijn emotie verdriet prikkelen. Lukt het jou hem verdrietig te maken, dan kan zijn woede afnemen. Een vorm van verdriet, of een gevolg van de emotie verdriet, is medelijden. Zorg maar ervoor dat de agressor medelijden met je krijgt, dan zal zijn woede afnemen. Met de emotie verbazing kan je woede ook doen afnemen. Wanneer iemand boos is kan je proberen zijn verbazing te prikkelen en te doen toenemen. Wanneer iemand verbaasd is gaat hij nadenken. Nadenken is een rationele bezigheid, die energie vereist. Stopt iemand veel energie in het nadenken, dan heeft hij minder energie voor de emotie. Dus zal de emotie woede afnemen. Immers we kunnen niet tegelijk hartstikke emotioneel [woedend] en erg rationeel bezig zijn. Wel zijn we in staat om heel snel om te schakelen. Een probaat middel om iemands verbazing te prikkelen is het doen van iets onverwachts of het stellen van vragen. Mensen hebben de neiging om antwoorden te zoeken, om hun emotie verbazing te uiten, te bevredigen. Zodra we een vraag horen gaan onze hersens automatisch naar antwoorden zoeken. Hoe langer en intensiever we naar antwoorden
zoeken, hoe rationeler, cognitiever we bezig zijn, hoe meer emoties er gereduceerd zullen worden. Of je prikkelt bij de agressor zijn emotie vrees. Maak hem maar flink bang. Hoe banger hij is, hoe minder woedend hij zal zijn. Maar houd in de gaten dat het een en ander niet zo simpel is als ik hier stel. Immers vrees kan iemand bang maken en bij sommige mensen zal in sommige situaties de toegenomen vrees indirect de woede prikkelen. Een kat in het nauw kan soms rare sprongen maken. Overigens is dit heel goed te begrijpen. Angst, vrees, bang zijn ervaren we als onlustgevoelens. En we willen helemaal geen onlustgevoelens hebben. Dus zullen we, vaak onbewust, proberen om zo snel mogelijk van die onlustgevoelens af te komen. Een natuurlijk middel om van de onlustgevoelens af te komen is de veroorzaker ervan te elimineren: verdrijven of verslaan. Een natuurlijk middel om te elimineren is agressie, geweld: vechten en terugvechten; aanvallen en verdedigen. Voor de mens is agressie niet alleen een natuurlijk middel, maar ook een heel erg economisch middel dat abnormaal effectief en efficiënt kan zijn. Praten als middel om je doel te bereiken vraagt soms heel veel tijd, geld en energie. Vaak kiezen we daarom voor de kogel; vraagt minder tijd en energie. Kijk maar naar onze geschiedenis en ons gedrag nu. Woede heeft, zoals de andere emoties, 4 componenten: - cognitief: je weet bijvoorbeeld dat je beledigd bent - expressief: met verwrongen gezicht de belediger een lel geven - fysiologisch: spierspanning, hart gaat tekeer, adrenaline productie - subjectief: je voelt je boos of gespannen. Emoties zijn functioneel. Ze hebben een functie. Je hebt ze niet voor niemendal gekregen. Vroeger, heel erg lang geleden, waren onze emoties echt noodzakelijk voor ons bestaan. Net als de dieren hadden we toen de emoties keihard nodig. Nu we een hoog ontwikkeld cognitief systeem hebben, hebben we de emoties eigenlijk niet meer zo erg hard nodig. Als mens zitten we nu opgezadeld met twee systemen die we gebruiken voor levensbehoud: een natuurlijk, aangeboren emotiesysteem en een aangeleerd, cultuurbepaald cognitiesysteem. Soms vullen de twee systemen elkaar aan. Dan is er niks aan de hand. Soms zijn de twee systemen met elkaar in botsing. Dan voelen we ons vaak pissig, rot en onmachtig. Ken je de situatie waarin je iemand echt verrot wil slaan [je emotie zegt: vernietigen] en je cognitie zegt: niet slaan, denk aan de gevolgen? Of dat je na het verorberen van een lekker stukje kip medelijden krijgt met het beestje? Een goed opgevoede en wel gevormde persoon kan harmonisch omgaan met zijn cognities en zijn emoties. Hij weet in welke situatie hij volgens welk systeem zal handelen. Bij een goed opgevoede en wel gevormde persoon zijn de emoties ook harmonieus; ze zijn in min of meer even grote mate ontwikkeld. Hij vertoont woede en vrees wanneer die functioneel, nodig, gepast zijn. Bij iemand die te vaak, te snel en te heftig woedend wordt en veel te weinig vreugde, verbazing, vrees, verdriet en walging heeft, vertoont, is in de opvoeding iets mis gegaan. Zo iemand moet eigenlijk heropgevoed worden en niet zozeer gestraft worden. Het is immers niet zijn schuld dat hij een verkeerde opvoeding gehad heeft. Zo iemand is wel verantwoordelijk voor het alsnog beter opgevoed, zeg maar begeleid, worden. En voor deze begeleiding heeft onze maatschappij een leger van welzijnswerkers en hulpverleners. Het is hun taak om deze mensen te helpen om beter om te gaan met hun emoties, deze functioneler te maken. Zoals gesteld hebben emoties een functie. Ze drukken iets uit. Ze geven over het algemeen aan of iemands welzijn wel of niet in gevaar is. Je kan wel trucs gebruiken om iemands emoties te doen toenemen of afnemen, maar daarmee heb je het oorspronkelijke probleem van die persoon niet opgelost. We gebruiken de trucs als middel om de woede te doen afnemen, maar daarna -wanneer de persoon voor rede vatbaar is- gaan we als hulpverleners echt aan de slag. En dat is het probleem waar iemand eigenlijk mee zit helpen oplossen of hanteerbaar te maken. Want het komt niet vaak voor dat iemand voor de lol boos, woedend en agressief is!
Deze les gaat over de psychoanalyse en de ethologie. Deze twee theorieën nemen aan dat agressie door instincten veroorzaakt wordt. Tevens wordt er gekeken naar de catharsis hypothese, Freuds visie op de mens en de vraag waarom er hulp bij agressie verleend wordt. Vraag je tijdens het lezen af wat je met de theoretische bevindingen in je instelling kan doen. In het voorafgaande hebben we gekeken naar wat agressie is en kan zijn. Nu gaan we kijken naar enkele belangrijke theorieën over de oorzaken van interpersoonlijke agressie. Deze theorieën kunnen in 3 stromingen ondergebracht worden: 1. aangeboren driften veroorzaken agressie 2. frustratie veroorzaakt agressie 3. aangeleerd gedrag veroorzaakt agressie.
Aangeboren driften veroorzaken agressie. De school die agressie als instinct (instincten veroorzaken agressie) ziet, kent 2 belangrijke bronnen van theorieën: 1. de psychoanalyse 2. de ethologie.
1. Psychoanalyse Met betrekking tot agressie heerst er geen grote overeenstemming en eenduidigheid onder de psychoanalytici. Wel koppelen ze agressie aan aangeboren driften/instincten. Zelfs bij de grondlegger Sigmund Freud komen we 2 ideeën tegen.
Freud van vòòr 1920 Het psychisch mechanisme bestaat uit: 1. Es (id): een heksenketel van lust en onlust, spanningen en driften die onbewust zijn. Alles wat overgeërfd is, bij de geboorte vastgelegd is: de uit de lichamelijke organisatie afkomstige driften. 2. Ich (ego): bewuste regulatie van lust en onlust, werkelijkheidszin en realiteitsprincipe. Het Ich voert een strijd op 2 fronten: * tegen een met vernietiging dreigende buitenwereld; * tegen een al te veeleisende binnenwereld. 3. Über-Ich (superego): onbewust systeem van geïnternaliseerde normen, waarden, doelstellingen en verwachtingen: ons geweten dat als een strenge rechter in ons functioneert. Het Es zegt: sla er op los. Het Über-Ich zegt: pas op, je mag niet slaan. Het Ich overweegt, besluit en handelt. Freud ziet agressie als energie die ontladen wordt wanneer de spanningen in het Es te hoog oplopen. Agressie heeft een reactief [proberen de omgeving te manipuleren] en adaptief [jezelf aan de omgeving aanpassen] karakter. Denk ook aan homeostase: dynamisch evenwicht. Bijv. intern tussen de verschillende mechanismen of tussen de interne mechanismen en de buitenwereld. Freud stelt: "Het Ich haat, verafschuwt en streeft doelbewust de vernietiging na van alle objecten die een bron van onlustgevoelens zijn." Het Ich wil zelfbehoud en zelfbevestiging. Agressie is de reactie op frustraties en onlust. Vorming van de persoon, dus ook het ontstaan van frustraties, vindt in de vroege kinderjaren plaats. Oorzaken van frustratie kunnen zijn: strenge zindelijkheidstraining, rivaliteit met de ouders, verwerping door de ouders, gefixeerd raken in een fase. Ook het Über-Ich wordt in dezelfde kindertijd gevormd. Het Über-Ich is een remmechanisme op de directe expressie van agressieve energie. Energieafleiding vindt op 2 manieren plaats: 1. verplaatsing van agressiedrift naar andere objecten. Boos op baas? Sla je partner in elkaar. Vrees voor straf speelt hierbij een grote rol. 2. Sublimatie van destructieve energie: op sociaal acceptabele wijze uiten van de overtollige agressie, energie.
Freud na 1920
In het Es vinden we de Eros (libido: een soort levensdrift met seksuele overheersing) en de Thanatos of de doodsdrift, vernietigingsdrift. De Thanatos (heeft te maken met biologische afbraakprocessen) probeert een toestand te bereiken waarin alle stimulaties, aardse prikkels, afwezig zijn. De functie van de doodsdrift is het leven te vernietigen en het terug te laten keren tot zijn oorspronkelijke staat: de levenloze materie vòòr de geboorte en na de dood. Hiertegenover staat het levensinstinct dat op zelfbehoud gericht is. De doodsdrift is de uiteindelijke winnaar. Immers het staat vast dat iedereen die leeft eens dood zal gaan. Mensen onderdrukken vaak de zelfdestructie en richten deze op andere personen en objecten. Hoe groter het doodsinstinct, des te meer de noodzaak om deze agressie naar buiten te richten. Door de rede kunnen we agressie kanaliseren of rationaliseren. De naar binnen gerichte Thanatos zorgt voor een soort masochistisch verlangen om zichzelf te kwellen met als uiterste vorm de zelfdoding. Is de Thanatos gericht op andere personen of hun goederen, dan spreekt Freud van agressie. Bij hem is agressie een instinct of drift om te vernietigen en te doden: om anderen onbewust het leven zuur te maken. Middels agressief gedrag vindt de spanningsreductie plaats. Freud was nogal pessimistisch als het ging om het beïnvloeden van de Thanatos en het afwenden, afleren van directe agressie. Er zijn ook psychoanalytici die menen dat agressie een zuiver aangeboren instinct is, vastgelegd in de genen. Anderen menen dat het milieu (ook) een belangrijke rol speelt. Onder hen vinden we ook optimisten waarbij sommigen agressie als iets positiefs zien. Hulpverlening is vooral gebaseerd op aandachtig luisteren, interpreteren van wat de agressor zegt en het scheppen van sublimatiemogelijkheden.
Misschien heb je intussen de indruk gekregen dat agressie iets hinderlijks en negatiefs is. Dat is niet altijd zo. Het is niet voor niets dat je bij je geboorte een hoeveelheid agressie, op zijn minst de mogelijkheid om agressief te worden, meegekregen hebt. De agressie heeft zeer zeker ook positieve kanten. Zij zorgt er voor dat je in noodsituaties gaat vechten om te kunnen overleven. De functie van agressie is te zorgen voor zelfbehoud en behoud van de soort. Bij voorbeeld wanneer je onterecht heel erg hard belemmerd wordt in het bevredigen van je basisbehoeften [voedsel, huisvesting, kleding, energie, gezondheid etc.].
De catharsis hypothese Een persoon beschikt over een bepaalde hoeveelheid toegenomen energie of driften die ontladen moet worden. Na de ontlading daalt het totale energieniveau binnen de persoon. Daarna neemt de energie toe en moet weer ontladen worden. Wordt de ontlading belemmerd, dan ontstaat er gelazer. Deze hypothese heeft weinig oog voor het slachtoffer en de context. Hulpverlening bestaat uit het creëren van ontladingsmogelijkheden. Freuds visie op de mens Volgens Freud bestaan wij niet uit een evenwichtig geheel van harmonisch op elkaar afgestemde aspecten: de mens is geen systeem met een tamelijk stabiel evenwicht. Wij bestaan uit een nogal labiel en dikwijls verstoord compromis tussen elkaar vaak flink verstorende psychische gebieden. Er is in ons een aangeboren agressiedrift werkzaam. Ons driftleven is volgens Freud sedert de oertijd ongewijzigd gebleven. Hij beweert: dat de mens niet een zachtaardig, liefhebbend wezen is dat zich hoogstens kan verdedigen als het wordt aangevallen, maar dat hij is begiftigd met driften waarvan een machtige component door agressieve neigingen gevormd wordt. Dientengevolge is zijn naaste niet alleen een potentiële helper en seksueel object voor hem, maar ook iemand die hem ertoe verleidt zijn agressie op hem uit te leven, zonder vergoeding te profiteren van zijn werkkracht, hem zonder zijn instemming seksueel te gebruiken, zich van zijn bezittingen meester te maken, hem te vernederen, leed te berokkenen, te martelen en te doden. Homo homini lupus ("de mens is de mens een wolf", naar Plautus, Asinaria II, 4,88). Wie durft na alle ervaringen van het leven en de geschiedenis deze stelling te bestrijden? In de regel wacht deze wreedaardige agressie een provocatie af of stelt zich in dienst van een ander streven, waarvan het doel ook met minder harde middelen bereikt zou kunnen worden. Onder voor haar gunstige omstandigheden -als de psychische tegenkrachten, die haar normaliter afremmen, zijn weggevallen- uit zij zich ook
spontaan en onthult de mens als een wild beest dat elke consideratie met de eigen soort vreemd is.
Waarom hulp verlenen bij agressie? Omdat: 1. De agressor zelf het slachtoffer is van zijn eigen aangeboren instincten en socialisatie tijdens de vroege kinderjaren. Het is niet zijn schuld dat hij zo is. Wel mag van hem verwacht [geëist] worden dat hij alsnog leert beter met zijn agressie om te gaan. Indien hij onaanvaardbaar agressief is en zijn agressie komt voort uit jeugdtrauma's, dan kan hij nog in therapie gaan. 2. De agressor, maar vooral het slachtoffer en de omgeving agressie als onwel ervaren. Het slachtoffer en de potentiële slachtoffers streven naar een situatie waarin agressie niet voorkomt; zij haar niet ondergaan. 3. Agressie roept tegen agressie op waardoor er een elkaar versterkend proces zal ontstaan dat op den duur kan leiden tot een escalatie die niet tot een redelijke proportie staat met de eerste agressiedaad. De meeste oorlogen hebben iets heel onbenulligs als oorzaak gehad.
2. Ethologie Ethologen bestuderen het gedrag van dieren in hun natuurlijke situaties. Zij pretenderen dat hun bevindingen ook van toepassing zijn op het gedrag van mensen. Vooral als het gaat om instinctief en natuurlijk gedrag. Volgens Lorenz (samen met Tinbergen grondlegger van de ethologie) heeft een instincthandeling in principe een gefixeerd patroon, vastgelegd in de genen; in hun DNA-structuur. Door leren is gedragsverandering in zekere mate mogelijk. Een bepaalde stimulusconfiguratie [met elkaar samenhangende prikkels] uit de omgeving veroorzaakt een bepaalde instincthandeling. Agressie is dus biologisch gedetermineerd [bepaald] en vervult o.a. de volgende functies: 1. Doordat slechts de sterksten kunnen paren, worden slechts sterke exemplaren van de soort gereproduceerd. Hierdoor wordt een sterk nageslacht gewaarborgd. 2. Dieren leven in ecologische milieus met optimale levensomstandigheden. Dat "willen" ze zo houden. Middels agressiedrift wordt ervoor gezorgd dat het milieu ecologisch leefbaar blijft en dat er geen overbevolking of onderbevolking plaats vindt. 3. Middels agressie wordt een dominante hiërarchie in stand gehouden. Iedereen moet in de hiërarchie op zijn plaats blijven. De leider en zijn handlangers zorgen ervoor dat er geen onnatuurlijke dingen plaats vinden. Overlevingsdrift Het gedrag van de dieren staat in het teken van overleven: als enkeling en als soort. Vandaar dat ze een basale overlevingsdrift hebben. Territoriumdrift Om te kunnen [over]leven heeft een dier een eigen plek [territorium] nodig. Wordt het territorium ongewenst overtreden, dan wordt het dier agressief en gaat het eigen territorium verdedigen. Bij mensen ook immateriële territoria. Milieudrift Het eigen territorium moet ecologisch zuiver zijn, het moet niet zodanig vervuild zijn dat daarin niet geleefd kan worden. Wordt het territorium vervuild, dan zorgt de milieudrift ervoor dat het dier dit middels agressie zal tegengaan. Paringsdrift Een soort kan alleen dan bestaan wanneer er voldoende en gepast gepaard wordt. De reproductie van een gezond nageslacht wordt middels de paringsdrift gegarandeerd. Deze drift zorgt er ook voor dat zieke en zwakke broeders niet mogen/kunnen paren. Zo wordt degeneratie voorkomen. Hiërarchiedrift Deze drift zorgt ervoor dat de boven genoemde driften geuit kunnen worden. Deze drift zorgt voor de ordening van de groep. Iedereen moet zijn plaats kennen en zich houden aan de 'regels'. Deze drift zorgt ervoor dat er binnen de groep geen onnodig agressief en concurrerend gedrag vertoond wordt. Dieren worden dus agressief wanneer ze hun verschillende driften niet kunnen uitleven, wanneer ze in driftbevrediging belemmerd worden. Als in de natuur de "survival of the fittest" zo'n grote rol speelt, hoe komt het dan dat individuen en groepen bij schaarste niet constant maar slechts af en toe agressief zijn? Van Hooff probeert op deze vraag een antwoord te vinden. Volgens hem levert ongeremde agressie niet uitsluitend voordelen op. Zij heeft voor de agressor ook risico's zoals: verwondingen, dood, tijd- en energieverlies. Voor de menselijke agressor ook risico's als: gezichtsverlies, straf, geldverspilling. Dieren die veel agressie uiten plaatsen zichzelf in een ongunstiger positie dan hun soortgenoten die meer matig zijn. Hun kans op zelfreproductie neemt af. Dieren die te weinig agressie vertonen laten alles van zich afpakken en hebben dus ook weinig kans op zelfreproductie. Ergens tussen de twee uitersten ligt een type agressiviteit met een optimale kosten-baten-verhouding. Dit is de evolutionair stabiele strategie. Een ritualisering van de agressie waarbij dus zo zuinig mogelijk met de risico's wordt omgesprongen. Ook de bluf strategie is een effectief middel om risico's te reduceren. De menselijke cultuur heeft de natuurlijke kosten-baten-strategie ook danig in de war gebracht. De agressiedrift bij dieren is niet erop gericht soortgenoten te vernietigen. [Je hebt immers je soortgenoten nodig om je tegen een vijandige soort goed te kunnen verdedigen]. Dit blijkt o.a. door de ritualisering van de
agressie. Een verschijnsel dat wij bij de natuurvolkeren, en met wat fantasie bij de cultuurvolkeren, kunnen herkennen. Veel spelen zijn vormen van agressieritualisering. Door het ontwikkelen van verstand en cultuur heeft de mens tegelijk zijn agressiepotentieel enorm verruimd. Naarmate de technologie van de mens verder vordert, wordt de spanning tussen de instinctieve basis en het gedrag groter. Doordat wij agressie-van-afstand (bijv. via huurmoordenaars, knokploegen, raketten) kunnen uitoefenen, zien wij de reikwijdte, de gevolgen van onze agressieve daden vaak minder. Tegelijk kunnen we onze agressieve remmingen die in ons instinctieve patroon verankerd liggen (bijv medelijden), niet meer in voldoende mate activeren: ze zijn vaak disfunctioneel geworden. Volgens de ethologen kunnen we niet veel tegen onze aangeboren agressiedrift doen: echt wegwerken, elimineren kunnen we ze niet. Onderdrukken van agressie helpt niet omdat het hier gaat om primaire driften, basale instincten en zij laten zich niet eenvoudig terugdringen. Kanalisatie is een mogelijkheid. Maar over dit medium zijn er tegenstrijdige onderzoeksresultaten door de ethologen geproduceerd. Volgens sommigen helpt sport. Volgens anderen weer niet. Zo komt Sipes tot de conclusie dat juist in gebieden waar veel agressieve sport werd bedreven er meer oorlogen werden gevoerd dan in gebieden waar de wijze van sportbeoefening minder door agressie werd gekenmerkt. De ethologie bouwt voort op de bevindingen van de Darwinistische evolutieleer. Volgens de ethologen is de agressiedrift aangeboren: een biologische erfenis van de mens met een biologisch nuttige functie. Onze cultuur heeft de biologische functie in gevaar gebracht. Lorenz ziet weinig heil in de mogelijkheid of de wenselijkheid van het uitschakelen van de instinctmatige neiging tot agressie. Lorenz (1968): Men kan de agressie allereerst zeker niet uitschakelen door de mens verre te houden van prikkelende situaties en ten tweede kan men haar niet de baas worden door er een moreel gemotiveerd verbod over af te kondigen. In beide gevallen is het net zo'n oplossing, als wanneer men het stijgen van de druk van de waterdamp in een constant verhitte ketel wil tegengaan door de sluitingspennen van de veiligheidsklep vaster aan te schroeven. Sociaalwetenschappers zijn in afwisselende mate oneens met het biologisch determinisme. Het kan bij hen niet goed in als zou de mens: ondanks zijn verstand, redelijkheid, communicatief en reflectievermogen, en ondanks een enorme historische en culturele variabiliteit in opvattingen, gedragingen en sociale structuren, uiteindelijk bepaald worden door zijn genetische structuur. Menselijke vermogens Mensen hebben in tegenstelling tot dieren: een geschiedenis [waarvan ze kunnen leren] een verleden en een geheugen, een hoeveelheid kennis een vormbaar, beïnvloedbaar geweten een gedeeltelijk maakbare, beïnvloedbare toekomst een voorstellingsvermogen een gecultiveerd emotiesysteem een empathisch vermogen een [zelf]reflectie en evaluatievermogen meer mogelijkheden, middelen, technieken en methoden om gedrag te beïnvloeden Mensen kunnen: beredeneerd leren, plannen, nadenken fantaseren betekenis geven aan situaties en gebeurtenissen op hoog, abstract niveau communiceren Wat mensen hebben en kunnen biedt de mogelijkheden en aangrijpingspunten om met geweld en agressie te leren omgaan.
Oefening Inzicht en toepassing: De tekst geeft her en der aan hoe je agressie kan voorkomen of reduceren. Geef vanuit de tekst en door zelf na te denken systematisch weer: 1. vanuit de psychoanalyse: a. welke maatregelen kan jouw instelling treffen om agressie te voorkomen? b. hoe kunnen jullie het beste agressie van jullie cliënten doen afnemen? 2. vanuit de ethologie: a. welke maatregelen kan jouw instelling treffen om agressie te voorkomen? b. hoe kunnen jullie het beste agressie van jullie cliënten doen afnemen?
Deze les gaat over de frustratie-agressie theorie, verplaatsing van agressie, spanningsreductie, catharsis, reacties op agressie, de relatie tussen socialisatie en frustratie en enkele hulpverleningsmogelijkheden.
Frustratie veroorzaakt agressie Wij hebben bij Freud gezien dat de belangrijkste drijfveer van het menselijk gedrag het streven naar prettige lustervaringen en het vermijden van pijnlijke onlustervaringen is. Frustratie treedt op: 1. Wanneer gedrag, gericht op het verkrijgen van lust, belemmerd wordt. 2. Wanneer gedrag, gericht op het vermijden van onlust, belemmerd wordt. Daarbij is agressie de natuurlijke, aangeboren reactie op frustraties. De dreiging dat openlijke agressie bestraft zal worden zorgt ervoor dat: 1. de agressie een tijdje onderdrukt wordt: de uiting wordt uitgesteld of opgespaard; 2. de agressie gekanaliseerd wordt: via andere banen geleid wordt; 3. de agressie gesublimeerd wordt: d.i. een vorm van kanaliseren, uiten op sociaal acceptabele wijze; 4. de agressie naar binnen gericht wordt: men doet zichzelf kwaad; b.v. overmatig alcohol- of druggebruik, uitlokken van ruzie met de bedoeling om een pak slaag te krijgen. De frustratie-agressie-hypothese stelt dat een persoon agressief zal reageren wanneer hij belemmerd wordt in begonnen doelgericht gedrag. Dit levert frustratie op. Dollard c.s. definiëren agressie als: "een gedrag dat erop gericht is een ander schade toe te brengen". Zij stellen dat frustratie altijd agressie tot gevolg heeft en agressie altijd frustratie vooronderstelt. M.a.w.: frustratie veroorzaakt altijd agressie, en agressie wordt uitsluitend door frustratie veroorzaakt. Frustratie is de blokkering of belemmering van doelgericht gedrag. Frustratie roept een neiging tot agressie op ten opzichte van personen of instellingen die verantwoordelijk gesteld worden voor de doelbelemmering. Dus om van frustratie te kunnen spreken, moet er sprake zijn dat: 1. de persoon verwachtte een bepaald gedrag te kunnen vertonen; 2. de persoon wordt gehinderd in het vertonen van dat gedrag.
De frustratie is afhankelijk van: 1. de mate waarin een persoon zijn doel wil bereiken: hoe groter de wil, hoe groter de agressie; 2. de mate waarin doelbereik belemmerd wordt: grote belemmering, veel agressie; 3. het aantal gedragssequenties dat geblokkeerd wordt: veel verschillende, elkaar opvolgende belemmeringen, veel agressie; 4. de belangrijkheid/noodzakelijkheid van het doel: hoe noodzakelijker, basaler het doel, hoe meer agressie. De hevigheid van agressief gedrag hangt niet alleen af van de mate van frustratie. M.a.w.: grote frustratie hoeft niet altijd te leiden tot onmiddellijk en zeer agressief gedrag. Het vertonen van agressief gedrag is ook afhankelijk van: 1. de remmingen die bij de persoon opgeroepen worden: veel remmingen, weinig directe agressie;hier spelen socialisatie en het verleden een rol, evenals het geweten, vroegere ervaringen, andere emoties: b.v. vrees. 2. De straf (gevolgen) die de persoon verwacht/inschat: veel straf verwacht, weinig directe agressie, hier speelt de toekomst een rol, anticiperen op
verwachtingen. 3. De instrumentele (agressie als middel) waarde van agressie: als agressie het enige middel is om het doel te bereiken, dan is er een grotere kans op agressief gedrag.
Verplaatsing van agressie Met verplaatsing van agressie bedoelen we de niet directe uiting van boosheid tegen de [vermeende] veroorzaker van die boosheid. Wie vindt dat hij door zijn chef ten onrechte gestraft is, zal een natuurlijk, begrijpelijk gedrag vertonen wanneer hij boos wordt op zijn chef. Er zijn een heleboel sociale en culturele factoren te bedenken waarom hij zijn boosheid niet kenbaar maakt aan en uit tegen zijn chef. En omdat hij de frustratie/boosheid toch kwijt moet, zoekt hij een meer geschikte tijd, plaats, gelegenheid en slachtoffer om zijn boosheid af te reageren. Dit doet hij grotendeels onbewust. Bekend is de reeks: baas ontslaat man, man mept vrouw, vrouw slaat zoon, zoon schopt de hond, hond rent een antieke vaas omver, man boos op de weggerende hond en reageert het af op de vrouw, en zo gaat het door. Volgens de frustratie-agressie-hypothese is er een verschijnsel waar te nemen waarbij: 1. de vorm van de agressieve reactie minder direct wordt: b.v. uitstellen, kanaliseren, rationaliseren; 2. de agressie tegen een ander object gericht wordt: b.v. vandalisme of wanneer je boos bent op je chef steek je zijn huis in de fik; 3. de agressie tegen een andere persoon gericht wordt: ben je boos op je docent, dan reageer je de woede af op een medestudent. Een andere hypothese van de frustratie-agressie-theorie is dat elke verhindering van een agressieve handeling eveneens agressie oproept die op zich weer leidt tot een verhoging van agressie. Dit zien we soms wanneer een buitenstaander zich bemoeit met een ruzie: de vechters worden dan nog agressiever. Hovland en Sears kwamen tot de conclusie dat in een economische malaise veel frustraties optreden doordat de mensen belemmerd worden in het bereiken van verschillende belangrijke doelen en het bevredigen van veel basale behoeften. In zo'n malaise zal veel agressief gedrag plaats vinden. Deze agressie zal als slachtoffer individuen of groepen kiezen die tot een zichtbare en aanwezige minderheidsgroep behoren, vooral als zij geen middelen, mogelijkheden en macht hebben om tegenmaatregelen te nemen (zondebok). In Nederland, vooral in de grote steden, zien we een opmerkelijke, snelle toename van agressief en gewelddadig gedrag. Intussen weten we dat 1 op de 3 vrouwen slachtoffer worden van seksueel geweld. Verkrachtingen, binnen of buiten relaties, zijn ook erg omvangrijk. Er zou best een verband kunnen zijn tussen de toegenomen agressie en het seksuele geweld. Uit onderzoekingen weten we dat boosheid zich ook in een verhulde vorm kan manifesteren: bij veel verkrachtingen is zij een essentieel motief [A.N. Groth: Man who rape, New York, 1979]. Uit gesprekken die Groth voerde met talrijke verkrachters bleek dat velen van hen vlak voor hun daad in een toestand van grote, meestal opgespaarde, woede verkeerden. De verkrachters waren er niet zozeer op uit om seksueel aan hun trekken te komen, maar wilden veeleer hun slachtoffer krenken en vernederen. Het is volgens mij best mogelijk dat bij veel verkrachtingen zowel de Eros als de Thanatos tegelijkertijd werkzaam is. Hiermee kan de grote gedrevenheid misschien beter verklaard worden. Overigens moet bij [de relatie] agressie - seksueel misbruik constant in de gaten gehouden worden dat ook meer factoren daarbij een rol kunnen spelen. Bijvoorbeeld machtsuiting, wraak, dwangmatigheid. Vaak is er sprake van een circulair, elkaar versterkend verband tussen de veroorzakers van agressieve daden.
Catharsis (spanningsreductie, zie ook de psychoanalyse). Leyens komt op grond van bestaande onderzoekingen tot de volgende conclusies: 1. tegenagressie leidt tot catharsis als deze agressie een geaccepteerde reactie in een situatie is. [b.v. de politie die een agressor in de cel stevig aanpakt]
2. Ook sommige andere reacties kunnen catharsis tot gevolg hebben. [b.v. humor, medelijden. Meestal een andere emotie die gaat werken] 3. Het fantaseren over agressie, maken van wraakplannen, sportbeoefening en het kijken naar geweld doen agressie toenemen. [Volgens anderen doet het afnemen.] 4. Het verbaal uiten van agressie doet fysieke agressie toenemen. [b.v. het oppeppen van boksers vlak voor de wedstrijd] 5. Humor kan een agressiereducerend effect hebben. [Ik noem humor vaak omdat het een van de meest effectieve middelen (technieken) is om agressie te doen afnemen! Het moet wel bij jou, de agressor en de situatie passen! Humor kan soms een negatief effect hebben.]
Frustraties, kwaadheid en cues. Uit latere onderzoekingen naar reacties op frustratie bleek agressief gedrag de ene keer wel en de andere keer niet op te treden. Dit leidde ertoe dat onderzoekers van deze school de theorie bleven aanhangen dat frustratie de belangrijkste oorzaak was van agressief gedrag. Tegelijk gingen ze ook letten op de invloed van leerervaringen en de betekenisgeving aan frustraties. Volgens Berkowitz leidt frustratie onder bepaalde voorwaarden tot agressief gedrag. Volgens hem veroorzaakt frustratie een emotionele reactie die de bereidheid tot agressief handelen creëert. Als relevante stimuli (cues: prikkels) in de omgeving aanwezig zijn, treedt agressief gedrag op. Latente agressiegewoonten bepalen ook of agressief gedrag zich voor zal doen. Kernbegrippen: doelstelling doelbelemmering frustratie kwaadheid agressie [of geen agressie] + extra cues agressie [of geen agressie] betekenisgeving agressie of geen agressie
hypothese 1 hypothese 2 hypothese 3
Mensen streven doelen na. Een doelbereik wordt belemmerd. Dit leidt tot frustratie. Frustratie leidt tot kwaadheid: sommigen worden agressief, anderen niet. Wie niet agressief wordt kan dit alsnog worden omdat er extra cue [prikkels] erbij gekomen zijn. Sommigen worden ook dan niet agressief. Dit komt door de betekenisgeving van hen, van hun interpretaties van de situatie.
Frustratie, drift en socialisatie Feshbach definieert frustratie als: "belemmering van doelgericht gedrag, verbale en fysieke aanval, bedreiging van het gevoel van eigenwaarde." Frustratie produceert een vijandigheid die samengaat met woede. Deze woede kan leiden tot agressief gedrag. Agressief gedrag kan (deels) voorkomen worden door: 1. het aanleren van positieve responsen die niet samengaan met vijandigheid; - zie de agressor als een klein, dom en onbenullig mensje - automatische diepe buikademhaling: ontstaat na veel oefening; - denken aan leuke dingen die je straks nog kan doen - zie de situatie als een uitdaging om een probleem op te lossen 2. verwijderen van de stimulus; [of zelf heel erg snel wegwezen]
3. herinterpretatie van de stimulus. [b.v. oorzaak agressie ligt in de situatie] Feshbach kent het socialisatieproces (waarbij leren een belangrijk element is) een grote betekenis toe. Hierdoor gingen de aanhangers van de Frustratie-agressie theorie veel meer aandacht besteden aan de leerprocessen en de effecten ervan. Attributie. Frustraties treden dus op wanneer iemand in de realisatie van zijn belangen, verwachtingen of doelen belemmerd wordt of denkt belemmerd te worden. Het gevoel van machteloosheid, of niet meer weten waar je aan toe bent, kan agressie veroorzaken. Agressie treedt eerder op als mensen een andere persoon verantwoordelijk stellen voor hun frustraties dan wanneer de situatie als oorzaak wordt gezien. Dit heeft te maken met attributie: verklaringen geven, oorzaken zoeken voor en betekenis geven aan situaties en gedrag van jezelf en anderen. Attributie heeft ook te maken met ons zelfbeeld: hoe zie ik mezelf en hoe zie ik de ander. De ene persoon raakt eerder gefrustreerd dan de andere. Dat hangt af van iemands frustratietolerantie. De ene persoon kan meer incasseren dan de andere. De tolerantiegrens kan middels oefening verhoogd worden. Een probaat middel is de flooding techniek [d.i. overstroming]. Hierbij wordt iemand die snel agressief wordt wanneer hij uitgescholden wordt in oefensituaties in toenemende mate door de hulpverlener geconfronteerd met situaties, voorbeelden en casussen waarbij hij vervelende woorden te incasseren krijgt. Zo wordt zijn incasseringsvermogen vergroot.
Enkele technieken om iemands tolerantiegrens te verhogen, zijn omgaan met agressie te verbeteren: 1. Iemand systematisch ongevoelig maken voor bepaalde prikkels [systematisch desensitiveren], lijkt op flooding. 2. Rationaliteit, cognitief vermogen vergroten, leren meer en beter na te denken. Let op: frustraties leiden tot kwaadheid en woede. Het is niet goed om de emotie woede teveel en te vaak te verdringen of weg te rationaliseren. Verdrongen emoties en opgekropte woede zullen later heviger uitbarsten. Het is juist goed om emoties regelmatig te ventileren en ze op een sociaal acceptabele en ongevaarlijke wijze te uiten. 3. Assertief gedrag aanleren: leren op te komen voor jezelf zonder de andere te kwetsen. 4. Het zelfbeeld [middels feedback] positiever maken. 5. Situaties, prikkels en gedrag van jezelf en anderen beter leren interpreteren. 6. Leren om op een logischer manier naar verklaringen voor situaties en gedrag te zoeken. 7. Moraliteit, ethiek en rechtvaardigheidsgevoel [her]ontwikkelen; heropvoeden. 8. Leren de betekenisgeving te manipuleren en te ontwikkelen. 9. Bij de frustratieagressie theorie spelen het doel en doelbereik een centrale rol: leren manipuleren met doelen en middelen. 10. Vernietigende self-talk afleren. Leren om irrationele gedachten te veranderen in rationele en functionele, uitvoerbare gedachten. 11. Leren van een mug geen olifant te maken. 12. Ademhalingsoefeningen leren om spanning snel te reduceren. 13. Relaxatietraining. Leren jezelf en anderen te ontspannen. Een vorm hiervan is 'nee' of 'stop' zeggen tegen vervelende, negatieve gedachten en dan snel aan iets positiefs, prettigs denken. De basisvorm, waar in de hulpverlening de ellende meestal mee begint, van cliënts uitgangspunt is: jij moet nu dit doen. Vaak is deze boodschap impliciet; en vaak interpreteert de hulpverlener de boodschap op deze wijze. Uiteraard ontstaat een conflict of ruzie wanneer de hulpverlener niet eens is met de boodschap op inhouds, relationeel, appellerend of expressief niveau. Deze basisvorm biedt al een aantal mogelijkheden voor interventie. Maak als eerste voor jezelf duidelijk met welk niveau je niet eens bent. Ga daarmee aan de slag. Maak snel de boodschap expliciet.
Bijv. Jij eist van mij dat ik nu gelijk deze handeling moet verrichten. Is de eis terecht, rechtvaardig, gepast? Ben ik de juiste persoon of kan iemand anders het beter? Moet het echt nu of is een ander tijdstip veel beter? Is die handeling de beste of zijn er betere opties? Is het wel noodzakelijk en verstandig dat de handeling verricht wordt? Deze analyse verschaft vaak veel helderheid en biedt mogelijkheden om rustig verder te gaan.
Reacties op agressie: 1. Bepaald door de natuur: * vechten, dus ook agressief worden * vluchten * dreigen en bluffen * aanpassen, zich overgeven, adaptatie * bescherming zoeken 2. Bepaald door de cultuur: * beledigen, dreigen, bluffen * overleggen, de situatie overzien, meta communicatie * onderhandelen, probleem oplossen * de oorzaak van agressie bestrijden * sparen en ooit op anderen uitleven bijv. na veel opgespaarde irritaties je collega 1 keer goed de les lezen * sparen en zelfdestructie na veel opgespaarde frustraties jezelf volgieten met Franse cognac. Een ziekelijke vorm is het regelmatig uitlokken van irritaties met de [onbewuste] bedoeling je t.z.t. vol te mogen gieten.
Hulpverlening bestaat uit: a. Het elimineren of minimaliseren van frustratie veroorzakende prikkels zoals wapens, regels, procedures, structuren, werkloosheid, dakloosheid, etc. middels o.a. politiserende hulpverlening, belangenbehartiging. b. Verhogen van de frustratiedrempel. Dit houdt in dat cliënt leert om niet door alles wat tegen zit gefrustreerd te raken. c. Aanleren van adequatere, effectievere en efficiëntere probleemoplossingsmethoden. d. Cliënt leren omgaan met eigen (on)mogelijkheden, leren om ook tevreden te kunnen zijn. Frustratietolerantiegrens verkennen. Als je weet waar de grens zo'n beetje ligt, dan kan je die wat gemakkelijker verleggen, verhogen. e. Acceptabele uitlaatkleppen helpen vinden. Probeer cliënt zover te krijgen dat hij frustraties niet opspaart. f. Probeer cliënt zover te krijgen dat hij een onderscheid kan maken tussen zijn slachtoffer en de maatschappelijke structuren etc. waar zijn slachtoffer zelf het slachtoffer van is. Cliënten van de gemeentelijke sociale dienst zijn haast nooit boos op de persoon van de bijstandsmaatschappelijk werker maar op de instelling. Hij ziet[onbewust], overigens om begrijpelijke redenen, de hulpverlener als de instelling zelf. g. Grenzen voor toelaatbaar en niet-toelaatbaar gedrag liggen voor alle personen en instellingen anders. Leer cliënt hoe hij grenzen kan verkennen en daarmee om kan gaan. Dit is beter dan te bekvechten of een concreet gedrag wel of niet agressief is. h. Ga ervan uit dat heel veel mensen niet geleerd hebben hoe ze agressieve gevoelens op een constructieve wijze kunnen uiten. Leer ze dat. Wees een goed, volgbaar voorbeeld. i. Zorg als hulpverlener ervoor dat je niet te gestresst bent, opgewekt, uitgerust en gemotiveerd bent. Anders zal je onbewust agressie oproepen bij je collega's en cliënten. j. Wees aardig tegen je collega's en cliënten en laat dit verbaal en non-verbaal duidelijk blijken. Mensen hebben
de neiging om gedrag te reproduceren, te weerspiegelen [reprociteitsbeginsel en spiegelneiging]. Als je aardig bent is er een redelijke kans dat anderen ook aardig tegen jou zullen zijn en minder geneigd zullen zijn om agressief te worden. Samengevat komt het er op neer dat je mensen leert hoe ze met agressie beter kunnen omgaan. Dit leren gaat gemakkelijker als je zelf geleerd hebt hoe je beter met je eigen agressie en agressie van anderen om kan gaan. Een gezonde hoeveelheid frustratie is juist een goede zaak. Frustraties prikkelen ons, dagen ons uit, motiveren ons, drijven ons om actief te worden: ze zorgen ervoor dat we met nieuwe, extra kracht en moed creatieve oplossingen zoeken voor het probleem dat zich voordoet. Lossen we het probleem op dan komt dat ons zelfbeeld, ons tolerantievermogen en onze probleemoplossingvaardigheden ten goede. Dus een zekere hoeveelheid frustratie is niet alleen onvermijdbaar, maar is ook positief en functioneel. Niet de frustraties op zich zijn positief of negatief, maar de manier waarop wij met ze omgaan en ze in concreet gedrag uiten. Bij afwezigheid van alle frustraties zouden we passief en zelfs depressief kunnen worden. Onze geestelijke groei zou misschien in gevaar komen. Frustraties zijn bijna onmisbaar om dagelijkse uitdagingen aan te kunnen gaan, om problemen tegemoet te treden, aan te pakken. Eigenlijk is niet de hoeveelheid van de frustraties een probleem, maar de manier waarop wij met de frustraties omgaan is bepalend voor ons welzijn en agressief of niet-agressief gedrag. En hoe we met frustraties adequaat om kunnen gaan, dat kunnen we best wel leren. Maar leren vraagt een investering [soms een hoge] in tijd, energie, motivatie, geld enz. En dit botst voor sommigen/velen tegen de min of meer natuurlijke houding van de homo economicus: met zo min mogelijke investering proberen een maximum aan winst te behalen!
In deze les kijken we naar agressie als een aangeleerd gedrag om problemen op te lossen. Er wordt ingegaan op de invloed van films en televisiegeweld. Tevens worden er enkele oplossingsmogelijkheden aangedragen. Verder komt de attributietheorie aan bod.
Aangeleerd gedrag veroorzaakt agressie Sociale leertheorie De leertheoretici gaan ervan uit dat agressie een aangeleerd gedrag is. Dit aanleren gebeurt volgens de principes van imitatie [model leren], uitproberen, straf en beloning: zij doen agressief gedrag ontstaan, houden het in stand en versterken het. Zij kunnen dus ook gebruikt worden om iemand agressief gedrag af te leren. Buss onderscheidt 2 soorten agressie: 1. Agressie uit kwaadheid. Versterker: pijn van het slachtoffer. 2. Instrumentele agressie. Versterkers: beloningen zoals: geld, voedsel, status, prestige, seks. Buss introduceerde in 1961 de Buss Aggression Machine (BAM) waarmee heel wat onderzoekingen verricht zijn. Met deze machine worden (gesimuleerde) elektrische schokken aan proefpersonen toegediend. Zo wordt nagegaan hoe agressief mensen in bepaalde situaties worden. Bandura gaat ervan uit dat zowel onplezierige ervaringen als verwachte positieve gevolgen van een daad tot agressief gedrag kan leiden. Onplezierige ervaringen (zoals fysieke aanval, bedreiging, belediging, doelbelemmering) veroorzaken een emotionele opwinding (activatie of general arousal). Agressief gedrag wordt ook vertoond wanneer de "agressor" via agressief gedrag verwacht te bereiken wat hij graag wil. Hierbij spelen eigen ervaringen, waarnemingen, modellen en taal een belangrijke rol. De taal zorgt voor verbale goedof afkeuring en vergemakkelijkt opname van gedrag in geheugen. De relatie model - leren wordt grotendeels bepaald door de leerwijze: a. afhankelijk leren: aannemen, nabootsen wat gewaardeerde personen zeggen en doen; b. tegenafhankelijk leren: verwerpen wat niet-gewaardeerde personen zeggen en doen; c. beredeneerd leren: je eigen hersens gebruiken. De leertheorie legt de nadruk op de eigen behoefte van de persoon: vermijden van onprettige ervaringen [bijv. straf] en verkrijgen van prettige ervaringen [bijv. beloningen]. De sociale omgeving is bepalend voor het aanleren en vertonen van agressief gedrag: externe determinisme (i.t.t. Freuds interne determinisme: bepaling, beïnvloeding). Wordt het model of de observator voor een agressief gedrag beloond, dan is de kans groot dat de observator in de toekomst dit gedrag ook zal vertonen wanneer hij de gelegenheid daartoe krijgt. Beloning en straf vergroten respectievelijk verkleinen de kans dat modelgedrag daadwerkelijk uitgevoerd wordt.
Operante technieken om mensen agressief gedrag af te leren Vooral de behavioristen hebben een heleboel, vaak zeer concrete technieken ontwikkeld om iemand een bepaald gedrag aan of af te leren. Je vindt ze bij methoden en technieken in boeken die gaan over gedragsmodificatie: het aan en afleren of veranderen van gedrag. Operante technieken voor gedragsmodificatie zijn gebaseerd op het principe dat gedrag bepaald wordt door de gevolgen ervan. Dus niet zozeer op wat vooraf gegaan is, maar wat op een gedrag volgt. Het zijn de gevolgen die bepalen of je een bepaalde actie herhaalt of niet. Een voorbeeld: Jantje wil een koekje. Vader wil hem dat niet geven. Jantje wordt boos, gaat vloeken en schelden. Vader geeft hem alsnog het koekje. Jantje heeft geleerd dat hij middels vloeken en schelden van vader een koekje kan krijgen. Hij over generaliseert het geleerde: middels agressief gedrag kan ik van iedereen alles gedaan krijgen. Jantje gaat het geleerde in andere situaties, bij andere personen ook uitproberen om zijn doelen te bereiken.
Iedere keer dat hij middels agressief gedrag zijn doel bereikt, wordt hij versterkt in zijn gedachte dat hij middels agressie zijn doel kan bereiken. Hij zal dat gedrag vaker vertonen. We kunnen zeggen dat operant gedrag geleerd wordt door het uitproberen van alternatieven: trial-and-error: leren door vallen en opstaan. Leren houdt dan in het achterwege laten van alternatieven [gedragingen] die niet het gewenste effect hebben en het vaker toepassen van alternatieven die wel het gewenste effect hebben; die leiden tot het bereiken van de gestelde doelen. Enkele basiswetten van de operante [instrumentele] conditionering: Wet van effect: Responsen gevolgd door gemak, beloning, lustbevrediging, doelbereik etc. zullen toenemen, vaker vertoond worden. Responsen die gevolgd worden door ongemak, straf, onlustgevoelens en geen doelbereik zullen afnemen, minder vertoond worden. Wet van oefening: Stimulus - Respons bindingen kunnen versterkt worden door oefenen [vaker vertonen van het gedrag]. Ze kunnen verzwakt worden door niet oefenen [weinig vertonen van het gedrag]. Wet van bereidheid: Als iemand gemotiveerd is om een bepaalde respons uit te voeren [een bepaald middel uit te proberen] dan is de uitvoering ervan op zich bevredigend voor de persoon en kan de kans op doelbereik toenemen.
Concreet betekent dit: - dat je agressief gedrag [dit is gedrag waarbij agressie een middel is om een doel te bereiken] niet beloont, maar bestraft, afkeurt of desnoods negeert; - en dat je gewenst en niet agressief gedrag beloont. Zo kan je iemand leren om middels andere instrumenten [middelen, gedragsalternatieven] zijn doelen te bereiken. Als gedrag aangeleerd kan worden, dan is het aannemelijk dat het weer afgeleerd kan worden. Immers aanleren en afleren zijn beide vormen van leren. In het voorbeeld van Jantje is het dus mogelijk om hem te leren middels andere instrumenten zijn koekje te bemachtigen. Dit kunnen we doen door zijn boosheid niet meer te belonen. Als we hierin consequent zijn, zal hij na een paar keren merken dat boosheid niet meer leidt tot doelbereik. We kunnen hem voor zijn boosheid ook bestraffen. Iets anders wat we kunnen doen is alternatief gedrag belonen. Als Jantje met redelijke argumenten komt die het genieten van een koekje aannemelijk maken, kunnen we zijn onderhandeling -als middel om zijn doel te bereiken- belonen. Dan zal de kans toenemen dat Jantje door generalisatie leert dat hij altijd, bij iedereen middels onderhandelen zijn doelen kan bereiken.
Invloed van gewelddadige films: Kinderen kijken in toenemende mate naar televisieprogramma's. In kinderprogramma's wordt meer geweld vertoond dan in programma's voor volwassenen. In de meeste programma's worden problemen en conflicten door middel van geweld opgelost. In de films worden zowel door de populaire hoofdpersonen als onze handhavers van orde en rust er flink op losgeslagen en geschoten: probleemoplossing middels geweld. En dan maar van verbaal geweld niet te spreken. Tijdens de Golfoorlog was CNN 24 uur per dag in de lucht. Geen producent zou zo gek zijn om een vredesbespreking 24 uur per dag enige maanden lang uit te zenden. Televisiegeweld kan agressie stimuleren want: 1. de televisie is een effectief leermiddel, medium 2. geweld op tv is acceptabel; want succesvol 3. de kijker wordt min of meer gevoelloos t.o.v. geweld 4. tv bepaalt mede het beeld van de werkelijkheid 5. de tijd die men voor de tv doorbrengt wordt met de dag langer. ( dit lijstje kan uitgebreid worden.)
De attributie theorie De betekenis die mensen aan het gedrag van andere mensen toekennen kan grote verschillen vertonen. Die verschillen hangen samen met het oordeel of het vertoonde gedrag afwijkt of overeenstemt met de normen en verwachtingen die de waarnemer zelf in die situatie zou hanteren. Eenzelfde gedrag kan door waarnemer X als agressie benoemd worden en door waarnemer Y als een wanhopige opwinding terwijl meneer Z liever van aanstellerij spreekt. In de theorievorming noemt men dit een verschil in attributie. De attributietheorie gaat over opvattingen die mensen over zichzelf en over anderen hebben. Attributie heeft ook te maken met het verklaren van situaties of gedrag; het zoeken naar oorzaken van een bepaald gedrag; het zoeken naar verklaringen voor een vertoond gedrag. Dit is eigenlijk een typische eigenaardigheid van de mens. We proberen voor alles een verklaring te vinden. Het komt waarschijnlijk, denk ik, voor een deel door onze basisemotie verbazing. Er is weinig raars, opvallends nodig om deze emotie te prikkelen. Is deze emotie geprikkeld, dan neemt de ratio het zaakje over en gaan we verklaringen zoeken en betekenissen geven. Volgens de attributietheorie reageren wij het meest agressief als: 1. wij het gedrag van de agressor beschouwen als een schending van de normen die naar onze mening in die situatie van toepassing zijn; 2. het gedrag materiële of immateriële schade bij ons veroorzaakt of kan veroorzaken; onze belangen in het geding zijn, wij onlust ervaren, onze lustuitleving belemmerd wordt, er op onze ziel getrapt wordt enz. 3. wij het gedrag van de dader toeschrijven aan boze opzet. Het hoeft niet zo nodig, hij kan ook iets anders doen, alternatieven zat, etc. Van wezenlijke betekenis bij het omgaan met agressie van anderen is: hoe neem ik waar, hoe verklaar ik gedrag en hoe ga ik zelf om met mijn eigen agressie. Vanuit de communicatieleer kunnen we ons handelen afstemmen op antwoorden die de volgende drie vragen opleveren: 1. hoe zie ik mezelf in deze agressiesituatie? 2. hoe zie ik de agressor? 3. hoe denk ik dat de agressor mij ziet? (Een simpele methode om je handelen op af te stemmen.)
Seksespecifieke agressie en geweld Mannen en vrouwen gaan vaak anders om met agressie en geweld, zowel het aanwenden als het ondergaan ervan. Voor meer informatie over seksespecifiek omgaan met agressie en geweld, ook binnen het gezin en wat betreft de socialisatie, zie: Will van Genugten Seksespecifiek hulpverlenen Baarn: Nelissen, 1995 Sommige hoofdstukken, delen ervan, geven praktische, bruikbare informatie over hoe je mannen en vrouwen kan helpen om beter met hun agressie om te gaan. Ook heel goed bruikbaar voor het helpen van gezinnen waarin veel agressie en geweld voorkomen. Geeft tevens inzicht in het ontstaan en voortbestaan van agressie en geweld. Hoewel het boek speciaal voor maatschappelijk werkers geschreven is, is het heel goed bruikbaar voor sociaal pedagogische hulpverleners en anderen die zich met gezinnen of plegers en slachtoffers van [seksueel] geweld bezig houden.
Oefening Kinderen van agressieve ouders zijn agressiever, zowel in aard [kwaliteit] als in frequentie [kwantiteit], dan kinderen van niet agressieve ouders. We kunnen dit verschijnsel op verschillende manieren verklaren. Bij voorbeeld: -Zij vertonen agressief gedrag als reactie op de druk die hun ouders op hen uitoefenen. - Zij imiteren het gedrag van hun ouders. -Zij hebben van hun ouders geleerd om onlustgevoelens middels agressie af te reageren, om middels agressie problemen op te lossen. -Er is gewoon sprake van erfelijke biologische bepaling. -Alle genoemde oorzaken zouden in combinatie een rol kunnen spelen. -Of is de agressie in het kind al aanwezig waardoor de ouders als reactie agressief gedrag vertonen? Kinderen reageren niet alleen op de sfeer die thuis heerst. Zij dragen immers ook bij aan die sfeer.
1 Welke verklaring ligt volgens jou meer voor de hand? Waarom? 2 Waarom kunnen kinderen van gescheiden ouders meer agressie vertonen dan kinderen van niet gescheiden ouders?
Deze les gaat over de tegenpool van agressie, namelijk affiliatie. Agressie als intergroepsverschijnsel komt even aan bod. Verder wordt er gekeken naar de sociale ondersteuning op het werk en de mogelijke gevolgen daarvan. Tot slot worden de belangrijkste regels van assertief gedrag gegeven. Bij deze les hoort de videoband 'omgaan met stress'. Daarin wordt gedemonstreerd hoe je op het werk collegiale steun kan geven en ontvangen.
Affiliatie In hun boek "Agressie en helpen" introduceren Wiegman en Seydel het begrip affiliatie als de tegenpool van agressie. Zij spreken van: "affiliatie indien iemand een ander bevoordeelt of steunt, terwijl die persoon weet dat zijn gedrag positieve gevolgen voor de ander heeft". Tot affiliatief gedrag rekenen ze gedragsvormen zoals iemand vriendelijk bejegenen, helpen, liefkozen, prijzen, op zijn gemak stellen. Kortom behulpzaam, vriendelijk, lief en aardig tegen anderen zijn. Hulp en altruïsme beschouwen zij als vormen van affiliatief gedrag. De professionele, betaalde arbeid van een hulpverlener rekenen zij niet tot affiliatief gedrag omdat de hulpverlener: 1. betaald wordt voor zijn handelen; 2. van hem verwacht wordt dat hij helpt; 3. de cliënt van hem afhankelijk is. Net als agressief gedrag is niemand verplicht affiliatief gedrag te vertonen. Waar agressief gedrag bedoeld is om iemand of iets kwaad te doen is affiliatief gedrag bedoeld om iemand goed te doen. Agressief gedrag is sociaal ongewenst gedrag. Affiliatief gedrag is min of meer gewenst (sterk afhankelijk van de cultuur). Er wordt van ons verwacht dat wij anderen niet haten, althans onze haat niet in daden omzetten, maar wordt er ook van ons verwacht dat wij anderen lief hebben en deze liefde ook in daden omzetten? Hebben wij niet meer geleerd hoe we agressief kunnen zijn en met agressie om kunnen gaan dan dat we geleerd hebben affiliatief te zijn? De "normaalheid" van agressie zou je op een simpele (de ethische verantwoording is voor jouw rekening) manier kunnen uitproberen. Als je een onbekend iemand zonder aanleiding voor een zak uitmaakt, is volgens mij de kans dat je hem in verlegenheid (gepast gedragsrepertoir ontbreekt) brengt veel kleiner dan als je zonder aanleiding hem vertelt hoe fijn je het vindt dat hij op deze mooie aarde gelukkig leeft en zulke goede ideeën erop nahoudt. Dat wij vaak geen raad weten met onverwachte positieve woorden en daden blijkt uit onze neiging om het positieve dat tot ons gericht wordt af te zwakken. ("Ik vind je overhemd hartstikke leuk". "Och, is niks bijzonders. Heb het tweedehands gekocht".) Kunnen wij haat en agressie beter toepassen dan liefde en affiliatie? In zijn boek "Liebe und Hass" typeert de etholoog Eibesfeldt haat en liefde als twee gedragsmogelijkheden die tegengesteld aan elkaar zijn. Onder liefde verstaat hij de positieve emotionele persoonlijke toenadering. Haat is daarentegen de negatieve individuele verwijdering en verwerping van relaties tussen personen. Volgens Eibesfeldt heeft liefde zich in de evolutie ontwikkeld op basis van een selectieprincipe. Wanneer in een kudde de dieren elkaar ondersteunen en elkaar tegen vijanden van buitenaf beschermen, dan is de overlevingskans van de kudde groter. Grote interne concurrentie en agressie zorgt er wel voor dat de sterksten overleven en een sterk nageslacht reproduceren, maar de kans is groot dat via gestage vermindering op gegeven ogenblik de allersterksten elkaar ook gaan afmaken. En doen zij dat niet dan worden ze door een andere, grotere groep afgemaakt. Affiliatie heeft daar dus ook een functie, net als agressie. Affiliatie bij de mens is grotendeels overgedragen aan instellingen. (Institutionalisering van affiliatie: wij betalen de drugshulpverleners om aardig te zijn voor de gebruikers, dus moeten zij aardig zijn, dus hoeven wij niet meer aardig te zijn voor de gebruikers). Van de etholoog Lorenz komt de bewering dat binnen het evolutieproces liefde een kind van agressie is. Volgens hem is in het evolutieproces de agressie binnen de eigen groep miljoenen jaren ouder dan genegenheid en liefde. Een grote mate van agressie zonder genegenheid tussen soortgenoten vinden we nu nog bij lagere diersoorten zoals reptielen. Hogere diersoorten die nu onderlinge genegenheid vertonen, hadden in de vroege oudheid deze genegenheid nog niet. Hoe hoger een diersoort, hoe meer de genegenheid zich ontwikkeld heeft.
En de hogere diersoorten zijn in de evolutie laat ontwikkeld. Volgens Lorenz betekent dit dat agressie binnen de soort kan voorkomen zonder de tegenpool affiliatie, maar dat er omgekeerd binnen een diersoort geen genegenheid voorkomt zonder dat er ook agressie aanwezig is. Uit antropologische onderzoeken is gebleken dat er ook volkeren zijn die nagenoeg geen agressief gedrag vertonen. Bij voorbeeld de Arapesj op Nieuw-Guinea, onderzocht door Margaret Mead. Zij leven in een geïsoleerde bergstreek en voeren onderling een zeer vreedzaam en coöperatief bestaan. Van dit soort groepen is bekend dat hun territorium niet bedreigd wordt. Bij bedreiging vertonen ze vluchtgedrag. Prestatiegericht gedrag en machtsstreven spelen haast geen rol omdat de individuele doelen vooral gericht zijn op bevrediging van basale behoeften zoals eten, drinken, seks en lichaamsbehoud waarbij een ieder ruimschoots aan zijn trekken kan komen. Dus zonder of met minder agressie wil het ook wel eens lukken. In een experiment komen Gaertner en Bickman tot de conclusie dat blanken significant vaker bereid waren om een blanke te helpen in plaats van een neger. (Amerika, 1970, ras werd op grond van taal -telefonisch gesprekvastgesteld). Hiermee werd de hypothese dat mensen die een bepaalde overeenkomst vertonen elkaar eerder helpen bevestigd. Daarentegen hielpen negers even vaak blanken als negers. Dus werd de hypothese niet bevestigd. Mannen boden in hetzelfde onderzoek vaker hulp dan vrouwen. Emswiller (Amerika, 1970, discriminatievariabele is kleding en uiterlijk) kwam tot de conclusie dat bij het geven van kleingeld voor een telefoongesprek de proefpersonen aan "gelijkgekleden" significant vaker geld gaven dan aan "niet-gelijkgekleden". Dus een bepaalde mate van overeenkomst tussen hulpvrager en hulpverlener doet helpgedrag toenemen. Mannen letten in dit geval meer op het uiterlijke aspect dan vrouwen. Hier is niet gebleken dat mannen vaker helpen dan vrouwen. Aan leden van het tegengestelde geslacht werd eerder een dienst bewezen dan aan seksegenoten.
Sociale ondersteuning op het werk Cobb verstaat onder sociale steun: "...de informatie die personen ervan overtuigt dat anderen van hen houden, om hen geven (emotionele steun), dat anderen hen achten en waarderen (bevestigende steun), en dat zij deel uitmaken van een netwerk van communicatie en wederzijdse ondersteuning (netwerk steun)". Leary wijst erop dat alle vormen van interpersoonlijk gedrag herleid kunnen worden tot twee belangrijke sociaal-psychologische dimensies: 1. Controle (dominantie, beïnvloeding, overreding, beheersing, macht en afstandigheid); 2. Affiliatie (intimiteit, betrokkenheid, relationele gerichtheid en gelijkwaardigheid) [Ga na hoe deze mechanismen bij jouw instelling werken.] Dat er een interdependent [onderling afhankelijk, elkaar wederzijds beïnvloedend] verband is tussen gedrag en gevoel, mogen we zonder veel moeite aannemen. Sommige theorieën beweren dat het gevoel bepaald wordt door het gedrag. Andere beweren dat het gedrag bepaald wordt door het gevoel. De drie mogelijkheden kunnen als volgt schematisch weergegeven worden: 1. gevoel gedrag; gevoel en gedrag beïnvloeden elkaar wederzijds 2. gevoel gedrag; gevoel bepaalt gedrag 3. gevoel gedrag. gevoel wordt door gedrag bepaald Uit diverse onderzoekingen (zie Wiegman, 1976) is gebleken dat een positief gevoel affiliatief gedrag kan bevorderen, ongeacht of dat gevoel door externe of interne prikkels wordt opgeroepen. Daarentegen kan een negatieve gemoedstoestand affiliatief gedrag afremmen. Ook schuldgevoelens doen helpend gedrag toenemen. Wanneer het schuldgevoel echter te groot is, dan bestaat de kans dat men het slachtoffer niet meer onder ogen
durft te komen. Wel is de bereidheid om te helpen aanwezig. Het vereffenen van de schuld hoeft evenwel niet beperkt te blijven tot degene die het schuldgevoel heeft opgewekt. Er is zelfs sprake van een collectief inlossen van de schuld. Dit houdt in dat wanneer een hulpverlener een cliënt onrechtvaardig behandeld heeft, de kans bestaat dat hij een volgende cliënt ten onrechte rechtvaardiger zal [willen] behandelen. Bovendien heeft het zien/vernemen dat anderen onrecht wordt aangedaan tot gevolg dat men gestimuleerd wordt om de gedupeerden hulp te verlenen. Een extreem affiliatieve houding (iedereen altijd bij alles lief en helpend benaderen) kan ook kwalijke kanten/gevolgen hebben. Bij voorbeeld omdat agressieve emoties dan niet geuit kunnen worden. Middels onze socialisatie leren we dat we bij tijd en wijle affiliatief en agressief moeten, mogen zijn. Sekseverschillen spelen hier ook een rol. Weinigen hebben met deze grondregel moeite. Maar velen hebben wel moeite om in een concrete situatie (en ons leven bestaat slechts uit nieuwe, concrete situaties) uit te maken in welke mate ze affiliatief of agressief moeten optreden. Sommigen lossen dit constant terugkerend dilemma op een simpele wijze op: ze kiezen voor een van de extreme posities en willen consistent vanuit die positie (affiliatief of agressief) handelen. Hoewel deze mensen dan geen dilemma's hebben, zadelen ze zich met andere problemen op. "Iemand die b.v. voortdurend pogingen onderneemt om een opkomend gevoel van woede te negeren, zelfs wanneer de uiting ervan terecht is, geraakt op den duur in conflict met zichzelf. Zijn eigen gevoelens, die ook recht hebben om tot uiting te komen raken in het gedrang. Op deze wijze ontstaat er een innerlijk conflict, dat nu eens hoog oplaaiend en dan weer smeulend blijft voortbestaan. Dit alles kan ertoe leiden, dat zo'n persoon vaak in zijn gevoel van eigenwaarde gekwetst wordt en zich angstig opstelt ten opzichte van anderen. Om zijn doeleinden te bereiken is het nodig dat hij die anderen toch voor zich moet winnen. Maar in zijn onzekerheid beschikt hij slechts over een beperkte gedragsmogelijkheid die gekenmerkt wordt door affiliatie. Wanneer iemand zijn werkelijke gevoelens steeds onderdrukt, toegeeft aan andermans ideeën en wensen, anderen onder bijna alle omstandigheden laat voorgaan, en zich in nagenoeg iedere situatie affiliatief tracht op te stellen, zal zijn gevoel van eigenwaarde verminderen. Indien dit proces blijft voortduren, dan ontstaat een situatie waarin de eigen persoonlijkheid nauwelijks aan bod komt. Veel psychosomatische klachten; vermoeidheid, hoofdpijn, misselijkheid (burn-out) en ook maagstoornissen kunnen aan dergelijke conflictsituaties toegeschreven worden. Meestal gaat deze extreme vorm van affiliatie gepaard met gevoelens van angst en spanning. Deze houding is weinig zinvol en effectief en vormt voor die persoon zelf vaak een enorme belasting" (Wiegman, 1976). De extreem affiliatieve persoon gaat voortdurend gebukt onder zijn eigen gedrag: hij vindt dat hij inadequaat functioneert, voelt zich onevenwichtig en heeft een laag gevoel van eigenwaarde. Hij is een verlegen teruggetrokken type en lijdt vaak in stilte. Een groot aantal sociale situaties roept angst en spanning bij hem op. Een beter alternatief tussen extreem affiliatief en extreem agressief gedrag (en houding) is een assertieve houding en gedragsvorm. Dit is een gedragsvorm waarbij de hulpverlener bij machte is om ook in zijn eigen belang te handelen en keuzes te maken, waarin hij zonder angst voor zichzelf durft op te komen, zonder daarbij de rechten en belangen van zijn cliënten en instelling te schaden. Binnen de drie-eenheid instelling, cliënt, hulpverlener dient een keuze gemaakt te worden wie als vertrekpunt genomen moet worden. Bij veel instellingen wordt de hulpverlener fijn gemalen door de molenstenen instelling en cliënt. Hoewel de instelling (die eigenlijk niet bestaat) zegt dat zij de belangen van de cliënt centraal stelt, streeft zij ook eigen belangen na. Een discrepantie tussen zeggen en doen. Dupe van deze discrepantie zijn de cliënten en de hulpverleners. De hulpverlener wil de eigen behoeften bevredigen, althans als hij niet goed gek is, maar zegt dat hij de belangen van de cliënt nastreeft, terwijl hij in feite doet wat van de instelling moet. Zo wordt hulpverlening een stressvolle situatie tussen hulpverlener en hulpvrager. Burn-out doet zich voor bij de hulpverlener, vandaar dat ook daar schoon schip gemaakt wordt. Dit gebeurt in toenemende mate. Vaak zonder veel heil omdat de instelling zijn werkers niet centraal wil stellen. Veel burn-out en stressproblemen kunnen door de werkers opgelost worden door zichzelf wat centraler te stellen en zichzelf niet weg te cijferen. In wezen is hulpverlening een zaak van twee mensen: de hulpverlener en de hulpvrager. Dus een twee-eenheid. De hulpverlening heeft er baat bij dat de hulpverlener niet alleen deskundig is, maar zich ook wel voelt en assertief mag gedragen. Het heeft weinig zin hulpverleners te trainen in assertief gedrag als ze vervolgens dit gedrag niet mogen vertonen.
Om met agressie op een bevredigende en constructieve wijze om te kunnen gaan is het noodzakelijk dat de hulpverlener zowel van de instelling als van zijn collega's steun kan verwachten en krijgen. De basisbehoeften veiligheid, geborgenheid, genegenheid en nog een paar van zulke heden van de hulpverlener dienen minstens op zijn werkplek in voldoende mate bevredigd te worden. Dit o.a. om stress bij hen te voorkomen en te verminderen. Agressie en geweld van anderen roepen veel emoties en conflicten op bij de hulpverlener. Het ligt voor de hand dat interpersoonlijke conflicten met anderen op het werk gepaard kunnen gaan met demotivatie, stress en depressies. Dit geldt niet alleen voor conflicten met collega's en andere afdelingen, maar ook voor conflicten met cliënten. Sociale ondersteuning vind ik in dit kader een praktische en simpele oplossing van veel stressproblemen. Sociale steun op het werk is de steun die je van je collega's ontvangt en die je aan je collega's geeft. Dus minimaal een soort bondgenootschap van lotgenoten. Sommige collega's hebben geen partner of andere personen van wie ze in de privésfeer veel steun kunnen verwachten. Daar je als hulpverlener niet op veel hulp van je cliënten hoeft te rekenen, wat een beetje jammer is, en hulp van de abstracte instelling op zich al vaak problematisch is, ligt het voor de hand dat de slachtoffers van agressie en geweld, in casu de hulpverleners, zichzelf moeten (be)helpen. Dat veel hulpverleners zichzelf triest genoeg niet in voldoende mate kunnen helpen, laat ik even buiten beschouwing. Dat een slechte werksfeer de kans op een WAO-uitkering verhoogt, behoeft niet veel betoog. Interessanter lijkt mij de vraag in hoeverre interpersoonlijke collegiale contacten een rol kunnen spelen bij het voorkomen en verminderen van stress als reactie op agressie en geweld.
Uit een literatuurstudie van Buunk [1989] blijkt: * dat stressvolle situaties een versterkte tendens tot affiliatie (het zoeken van het gezelschap van anderen) oproepen. * Dat daarbij in het bijzonder de voorkeur wordt gegeven aan anderen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren, en dat in sommige gevallen juist de voorkeur wordt gegeven aan contact met niet-gelijken, bij voorbeeld een leidersfiguur. * Dat de behoefte aan zelfevaluatie, het evalueren van de juistheid van de eigen emotionele reacties, daarbij een centrale rol speelt. * Dat onder bepaalde omstandigheden, zoals in verlegenheid brengende situaties (sommige hulpverleners zien agressie en geweld als zodanig) stress juist de behoefte aan affiliatie verzwakt. * Dat ook andere motieven dan zelfevaluatie de tendens tot affiliatie teweeg kunnen brengen. * Dat stress ook kan leiden tot een zelfverheffing: zich zelf beter willen voelen door zich te vergelijken met anderen die er slechter vanaf komen/brengen. * Dat stress ook kan leiden tot een streven naar zelfverbetering: leren van anderen hoe men beter om kan gaan met de stressvolle situatie. * Dat de aanwezigheid van liefhebbende anderen fungeert als beschermend schild tegen stressvolle omstandigheden. * Dat de perceptie dat men een beroep op collega's kan doen al veel helpt: sociale inoculatie: de mogelijkheid om hulp van collega's te krijgen maakt hulpverleners relatief immuun voor stress. * Dat door veel stressreacties de ondersteuning door collega's op den duur kan afnemen. M.a.w. Wanneer stress en depressies ontstaan zijn, deze omstandigheid kan leiden tot verdere afbraak van de sociale ondersteuning en tot verder isolement van de hulpverlener. * Dat collega's die erg lang depressief zijn minder sympathiek worden gevonden en worden vermeden. Tegelijk zijn zij geneigd zich minder positief op te stellen tegenover collega's en cliënten. Sociale ondersteuning kan ook negatieve effecten hebben en stress vermeerderen. - Sociaal onwenselijke stress. Wanneer mensen zich schamen voor de eigen gevoelens en in verlegenheid zijn gebracht, kan affiliatief gedrag van collega's stress vermeerderen. Hulpverleners willen als competent gezien worden en het hebben van werkstress doet inbreuk op die competentie. Velen willen in onplezierige omstandigheden geen collega's om zich heen hebben. - Sociale invloedsprocessen. Onder stress verkerende collega's kunnen door gekanker op cliënten, instelling en werksituatie elkaar flink opfokken en hun stress vermeerderen. Bij sommigen vermindert deze zelfde activiteit de werkstress! - Negatieve effecten van hulp. Werkrelaties zijn uitwisselingsrelaties. Hulp van collega's krijgen impliceert dat je ook hulp aan hen moet geven; roept verwachtingen en verplichtingen op. En omdat je al met stress opgezadeld zit, kan je bang worden de wederdienst niet te kunnen bewijzen. Vandaar dat betaalde hulp soms beter kan helpen. Wanneer hulp als bedreiging voor het zelfbeeld en de eigen competentie gezien wordt, kan die hulp stress vermeerderen.
Assertief gedrag Assertief gedrag wil zeggen: op een rustige manier aan je gesprekspartner duidelijk maken wat je waarneemt, wat je daarbij denkt, hoe je je daardoor voelt en wat je daarom wilt. Assertieve grondregels: Ik heb het recht om: 1. zelf te oordelen over mijn gedachten, gevoelens en gedrag. 2. geen excuses/verklaringen voor mijn gedrag te geven. 3. zelf te bepalen of ik andermans problemen oplos. 4. van mening te veranderen. 5. fouten te maken en daar zelf verantwoordelijk voor te zijn. 6. het niet nodig te achten dat anderen me aardig vinden. 7. "onlogisch" te zijn bij het nemen van beslissingen. 8. te zeggen dat ik het niet weet. 9. te zeggen dat ik het niet begrijp. 10. te zeggen dat het me niet kan schelen.
Deze les geeft een inleiding in visies en behandelt 3 veel voorkomende basisvisies waarmee naar conflicten gekeken wordt. Verder geeft de les een voorbeeld van een visie op agressie en een voorbeeld van hoe iemand in de praktijk met agressie omgaat.
Visies De manier waarop mensen naar problemen, conflicten, ruzies, agressie en geweld kijken bepaalt voor een deel de gevoelens die ze erbij krijgen en het gedrag dat ze zullen vertonen. Wie een conflict als een uitdaging met mogelijkheden van groei in zich ziet, zal op een heel andere wijze met conflicten omgaan dan iemand die een conflict als iets engs en negatiefs ziet. In het onderstaande vind je 3 basisvisies die we in de praktijk veel tegen komen. Het zijn basisvisies. Dat houdt in dat het nogal overdreven, sterk beschreven wordt. In de praktijk kom je meer mengvormen tegen: men maakt met behulp van de basisideeën er iets van wat past binnen de stijl van de persoon en zijn instelling. Ook visies zijn dynamisch; ze zijn aan veranderingen onderhevig. Enkele basisvisies en daarmee samenhangende theorieën over conflicten en problemen. De traditionele visie, theorie [negatieve benadering] De traditionalisten zien conflicten, problemen en ruzies als ongewenst, gevaarlijk en destructief. Volgens hen moeten conflicten zoveel mogelijk voorkomen worden en als ze zich voordoen moeten ze zo snel, geruisloos en onopvallend mogelijk koste wat het kost beëindigd worden. Conflicten zijn dus ongewenst en negatief omdat ze de vrede en rust van mensen en organisaties verstoren. De negatieve beeldvorming gaat gepaard met de onderstaande motto's en opvattingen. - Conflicten vreten onnodig veel energie; ze maken iedereen moe. - Conflicten werken demotiverend; arbeidszin en -prestatie nemen af. - Ze vragen onnodig veel tijd, geld en energie: zonde dat ze voorkomen. - Conflicten zorgen voor een vijandige sfeer: iedereen gaat oorlog zitten voeren. - De sociale en productieve ondersteuning komen in gevaar. - De machtsstrijd zorgt voor partijvorming en geslotenheid. - Mensen zijn constant bezig met aanvallen en of verdedigen. - Iedereen en elk gedrag is verdacht, roept wantrouwen op; verborgen agenda's. De acceptatie theorie, visie [neutrale benadering] Aanhangers van deze theorie gaan ervan uit dat conflicten zich regelmatig voor zullen doen, ze zijn niet te vermijden. Dus moeten ze maar geaccepteerd worden. Mensen streven nou eenmaal tegenstrijdige doelen na en wenden discutabele middelen aan. Binnen organisaties streven personen en afdelingen naar erkenning, prestige, zekerheden, promotie etc. en wil iedereen graag zijn eigen zin en veel macht hebben. Conflicten kunnen voor een deel voorkomen en opgelost worden wanneer iedere persoon of afdeling meent voldoende macht te hebben. Dan zijn de bronnen van conflicten [gevoelens en gedachten van machteloosheid, onderdrukking, onderwaardering, wantrouwen enz.] afwezig. Met deze visie worden conflicten en agressie erg rationeel bekeken en behandeld. Omdat conflicten voortkomen uit botsende normen, waarden, doelstellingen en verwachtingen tussen personen en afdelingen, probeert men deze verschillen zoveel mogelijk te ontkennen of weg te werken. Vaak hebben de aanhangers van deze visie de gedachte en houding dat ze aan pappen en nat houden doen. De interactionistische visie, theorie [positieve benadering] De interactionisten zien conflicten en ruzies als iets positiefs. Ze zijn noodzakelijk om mensen te prikkelen, aan te zetten tot nadenken, probleemoplossend, rationeel, creatief, inventief en innoverend bezig te zijn en zich zodoende continu verder te ontplooien. Dus worden conflicten en het ontstaan ervan gestimuleerd. En als conflicten zich niet voordoen moeten ze maar uitgelokt worden. Immers mensen en organisaties zijn constant onderhevig aan veranderingen. Veranderingen en de wens daartoe komen voort uit ontevredenheid met en disfunctioneel zijn van de bestaande situatie en gaan vaak gepaard met het hebben van ideeën, gedachten en wensen over een betere situatie. Dus worden
conflicten gebruikt om te kijken wat, hoe, door wie verbeterd kan worden. Een machtsstrijd ontbreekt of er is sprake van een gezonde [machts-] strijd waarbij men zich aan de regels houdt [fair fighting for change] elkaar respecteert en waardeert en elkaar helpt om de meest gunstige, acceptabele en geschikte oplossing te vinden: iedereen moet als winnaar uit de 'strijd' komen. Ook de win-win strategie [Gordon] wordt toegepast om conflicten en problemen op te lossen. Enkele andere positieve kanten van deze visie, theorie, benadering: - grote onderlinge, oprechte sociale en productieve ondersteuning; - vanwege erkenning, uiten en bespreken van conflicten ontstaan er gevoelens van acceptatie en opluchting; - door het oplossen van een conflict leert men een volgend conflict sneller en beter opte lossen.
Voorbeeld van een persoonlijke visie op agressie en geweld Mijns inziens zal geweld blijven bestaan zolang er privé-bezit zal zijn of zolang we denken dat bezit bezitbaar is. Bij de Boeddhisten komt er geen agressie, in elk geval geen geweld, voor. Dit komt grotendeels, denk ik, door het gegeven dat Boeddhisten niets willen, geen bezit nastreven. Het Hindoeïsme heeft geprobeerd het geweldsprobleem met behulp van de onderstaande leringen op te lossen. 1. De ontkenning dat aardse dingen bestaan. Alles wat we waarnemen en waarvan we denken dat ze bestaat, bestaat in wezen niet. Er is sprake van zinsbegoocheling. De term die ze hiervoor gebruiken is Maaya. Let er wel even op dat er sprake is van zinsbegoocheling, maar dat de zinsbegoocheling niet bestaat. Want zinsbegoocheling kan alleen dan bestaan als er een zin bestaat en die zin kan niet bestaan als er niets bestaat. Kern van deze leer is: als niets bestaat is niets bezitbaar en als niets te bezitten valt, is geweld niet nodig, niet functioneel. 2. De leer van "eenheid in verscheidenheid". Deze houdt in dat alles wat er is (goden, mensen, dieren, planten, dingen, gedachten: alles) voortkomt uit een oerenergie (zoiets als god), die energie in kleine kwantiteit maar dezelfde kwaliteit is, en weer in die oerenergie zal opgaan. De bedoeling was, denk ik, een ik-jij waarnemen, denken en handelen te voorkomen en een ik-ik beschouwing te bewerkstelligen. Als we anderen kunnen beschouwen als in wezen onszelf dan wordt geweld zinloos en zal ook niet plaatsvinden. Simpel gezegd: we ervaren pijn als negatief en willen geen pijn lijden. Beschouwen we de ander als onszelf, dan zouden we de pijn van de ander ook daadwerkelijk voelen. Daarom zouden we de ander geen pijn doen. Immers we willen geen pijn lijden. 3. Een andere leer is die van de reïncarnatie en de karma. Deze houdt in dat op iedere actie een gelijke reactie volgt; in dit leven of een toekomstig leven. Anders gezegd: als Jantje een pak slaag geeft aan Ali, dan zal Ali in de toekomst een zelfde hoeveelheid slaag aan Jantje teruggeven. Aan dat teruggeven en terugontvangen kunnen zowel Jantje als Ali niet gemakkelijk ontkomen. Kern van deze leer is (wat Kant het ultieme gebod/verbod noemt): "wat ge niet wilt dat u geschied, doe dat ook een ander niet." Staat ook ergens in de bijbel, heb ik me laten vertellen. Vergelijk in dit kader ook de Mozaïsche leer en vooral de Tien Geboden. Daar wordt getracht geweld te voorkomen door begeerte naar bezit te verbieden en liefde te gebieden. Dit voorbeeld was ook nodig omdat ik aan wil geven dat met training in omgaan met agressie en geweld het geweldsprobleem moeilijk op te lossen is. Training in omgaan met geweld kan op individueel niveau dat veroorzaken wat wij op staatsniveau wapenwedloop (een nogal komische uitdrukking) noemen. Geweld is naast een individueel probleem ook een collectief probleem.
Een voorbeeld van omgaan met agressie in de hulpverlening Hoe vat ik agressie op? Hoe ga ik met agressie om? 1. Agressie kan ook dieper liggende betekenissen (een signaalfunctie) hebben. Als dat het geval is dan is agressie bestrijden/verhelpen symptoombestrijding en dat is niet wat ik als maatschappelijk werker in laatste instantie wil doen. 2. Agressie kan 1 aspect van een groter geheel van gevoelens en of motieven zijn. Als dat het geval is dan kan ik agressie als een subsysteem beschouwen. Dan is het zaak na te gaan hoe het hele systeem in elkaar zit en de effecten van verandering binnen en tussen alle subsystemen bij de hulpverlening te beschouwen. 3. Een samenhangend geheel van persoons-, groeps- en omgevingsfactoren kunnen agressie beter verklaarbaar maken. Dit kost mij als maatschappelijk werker veel tijd, geld en energie om een omvattende diagnose te stellen. Qua methode zou ik dan eclectisch moeten werken. Dit betekent per casus een aangepaste werkwijze ontwikkelen. 4. Simpele, onbenullige prikkels kunnen al aanleiding geven tot agressief gedrag. Dit betekent dat ik bij de inrichting en organisatie van mijn werkplek daar rekening mee moet houden. Ik moet erop alert zijn dat ik geen agressie oproep of versterk. (Welzijnswerkers, hulpverleners zijn om de een of andere voor mij duistere reden dol op het behangen van hun werk- en wachtkamer met posters. De meeste posters kunnen bij veel mensen agressie oproepen). 5. Agressie is reactie (op frustraties). Soms is een agressieve uitbarsting het gevolg van opgekropte emoties. Een laatste druppeltje zorgt dan voor de overstroming. Concentreren op het druppeltje, vaak iets pietluttigs, heeft weinig zin. Het druppeltje kan wel gezien worden (signaalfunctie) als de aanleiding van de agressieve daad. Via deze aanleiding kan ik naar de wezenlijke oorzaak gaan zoeken. Ik probeer een totaalbeeld van alle opeenvolgende emoties/opkroppingen te krijgen. Dan is de uitbarsting voor mij makkelijk begrijpbaar/plaatsbaar. Soms is de agressieve daad door 1 prikkel veroorzaakt, zonder dat er een voorgeschiedenis aanwezig is. De aanleiding is dan tegelijk de directe oorzaak van de agressie. Veelal helpt een feedbackachtige/assertieve aanpak in zulke situaties: op een welgemeende wijze maak ik aan de agressor duidelijk: wat ik waarneem; wat ik denk en vind hoe ik me voel wat ik wil. Bij voorbeeld: u schreeuwt tegen mij ik vind dat niet terecht; dat heb ik niet verdiend ik voel me niet prettig, ik wil me wel prettig voelen omdat ik dan beter met u kan praten en plezierig met u kan samenwerken en u helpen. (Mijn ervaring is dat de meeste mensen erin trappen. Niet letterlijk, natuurlijk).
Oefening Ga m.b.v. beleids- en werkplannen etc. en interviews, observaties na hoe er momenteel binnen jullie instelling of afdeling m.b.t. agressie en geweld gedacht en gehandeld wordt. Beschrijf dus de bestaande situatie. Je kan gebruik maken van vragen als: 1.Is er een agressiebeleid of plan op papier? Wanneer, hoe, waarom, door wie is dat beleid gemaakt? Hoe zien en beleven de collega's het beleid en het beleidsplan? Wat zijn de bevindingen en de resultaten? Wie evalueert het beleid, hoe? Wat wordt er met de evaluatiegegevens gedaan? 2.Als er geen beleid op papier is, dan hebben de medewerkers een beleid dat hun denken, praten en doen bepaalt in hun hoofd. Ga bij minstens 1 collega na wat hij onder agressie en geweld verstaat, hoe vaak hij het op het werk tegen komt. Hoe gaat hij ermee om? Wat voor visie heeft hij? Met wie praat hij erover? Waar kan hij makkelijk mee omgaan, waar moeilijk mee? Wat doet hij om agressie en geweld voor zichzelf hanteerbaar te maken, te houden? In welke mate raakt hij door agressie en geweld [van cliënten, collega's, chefs, anderen] gestresst? Wat doet hij om stress, conflicten, geweld en agressie te voorkomen? 3.Registratie van agressieve en gewelddadige uitingen is een probaat middel dat een aanzet kan geven tot het aanpakken van agressie. De registratie geeft inzicht in de aard en omvang van agressieve uitingen en kan aanzetten tot het planmatig, systematisch en structureel aanpakken van de agressie binnen de instelling. Geregistreerde casussen kunnen in teambesprekingen ingebracht worden waarbij men elkaars kennis, inzicht en vaardigheden gebruikend, aanvullend tot suggesties kan komen om in de toekomst soortgelijke gevallen op een betere wijze aan te pakken. Uiteraard moet er aan de basisvoorwaarden als elkaar respecteren, zich veilig en gewaardeerd voelen, open staan voor de ander, de ander willen steunen enz. voldaan zijn. Ga na wat de mening van je team of enkele collega's is m.b.t. registratie en casusbespreking. 4.De visie die mensen hebben bepaalt voor een deel het denken, praten en doen van die mensen. Welke visie heeft je instelling of team of enkele collega's m.b.t. agressie en geweld? 5.Geef een beschrijving van wie wat zou moeten doen om agressie binnen jullie instelling te voorkomen of te doen afnemen. 6.Geef over het een en ander ook je eigen mening. Deze vragen zijn niet alles omvattend. Je hoeft ze niet allemaal stuk voor stuk te behandelen. Ze zijn bedoeld om wat deuren open te zetten. Gebruik bij je antwoord een eigen indeling, systematiek.
In het eerste deel van deze les vinden we praktische tips en technieken om op agressief gedrag van anderen te reageren. De bedoeling van deze tips en technieken is niet dat je ze uit het hoofd leert, maar dat je nagaat hoe en wanneer je ze kunt gebruiken, gelet op je eigen persoonlijkheid en [werk]situatie. Ga bij de tips en technieken na waarom en in welke situaties ze voor jou en je instelling wel of niet zouden werken.
Tips en technieken. Het is voor hulpverleners barre noodzaak geworden om zich persoonlijk en acuut te kunnen verweren tegen de agressie en het geweld waarvan zij in toenemende mate het slachtoffer (dreigen te) worden. Maar hoe doe je dat, als welzijnswerker vaardig, verstandig en verantwoord interveniëren in overlastsituaties? Denkers [1990] constateert een behoefte aan praktische handvatten. In zijn boek Van kwaad tot beter wil hij in die leemte in houding en vaardigheden voorzien. Dit hoofdstuk bevat voor welzijnswerkers geselecteerde, enigszins bewerkte en aangevulde, tips en technieken uit dat boek. Zijn boek is gericht op een breed publiek. Sommige van zijn technieken zullen misschien niet bruikbaar zijn voor welzijnswerkers. Volledigheidshalve zijn ook die heel kort genoemd. Ook Denkers' boek geeft geen recepten in de zin van: als je dit of dat doet, ben je gegarandeerd verzekerd van succes en blijf je iedere situatie de baas. Zulke recepten zijn voor het agogisch handelen niet beschikbaar. Wel is het mogelijk om van een bepaalde techniek in een gegeven situatie de kans op succes in te schatten. Je moet het in concrete situaties altijd zelf doen, op je eigen manier, afhankelijk van je persoonlijkheid, je stemming en je tegenspeler, binnen de mogelijkheden van je instelling/werksetting.
1. Op het verkeerde been zetten. a. Iets onverwachts doen. In bedreigende situaties zijn beide partijen gefixeerd in hun eigen emoties en hebben wederzijds bepaalde onuitgesproken verwachtingen van elkaar. Door de verwachtingen van de ander in je gedrag te bevestigen, sterk je hem in zijn verblinding en roep je exact op wat je juist niet wil. De kunst is daarom dit wederzijdse verwachtingspatroon te doorbreken. Dat kan door iets verrassends en onverwachts te doen. Je brengt de agressor dan even in de war en de kans dat hij voor rede vatbaar wordt neemt toe.
b. Angst overwinnen. In bedreigende situaties zijn beide partijen angstig. Een komische illustratie van deze wederzijdse angst is dat maatschappelijk werkers van de G.S.D.-en tegenwoordig trainingen krijgen in het omgaan met agressie van cliënten, terwijl Konsumenten Kontakt t.b.v. diezelfde cliënten een brochure heeft uitgegeven: Wie Is Er Bang Voor De Sociale Dienst? Niet in de eigen angst blijven steken maar proberen daar bovenuit te steken. Als de agressor merkt dat je angstig bent, zal hij je verbaal of lichamelijk te grazen nemen. Of hij zal nog meer angstig worden en nog gekkere dingen doen. Maak de agressor niet angstiger maar probeer zijn angst te verminderen. Je zou hem eventueel op jullie beider angst kunnen wijzen. c. Autonomie behouden. Probeer je zelfstandigheid te bewaren door jezelf te blijven en niet tegemoet te komen aan de onterechte of onrechtvaardige eisen van de agressor. Doe iets waar de agressor helemaal geen rekening mee heeft gehouden zodat hij gedwongen wordt na te denken. Zodra de agressor na gaat denken, wordt hij rationeel en verdwijnt zijn emotie op de achtergrond. Een goed gesprek wordt dan mogelijk.
2. In waarde laten. Mensen zijn constant bezig sociale behoeften zoals waardering, zelfrespect, aandacht, warmte, genegenheid en duidelijkheid te bevredigen. Tegenwoordig lukt dat heel moeilijk. Taxeer deze behoefte bij de agressor en probeer die te bevredigen.
a. Wees niet de zoveelste klootzak. Veel agressie ontstaat in de tijdelijke of chronische frustratie van de basale behoeften. Zij is een reactie op een belediging, een aantasting van iemands psychische en sociale integriteit, eigenwaarde en zelfbeeld. Een agressieve reactie van jouw kant is een nieuwe belediging voor de agressor. Je zou je af kunnen vragen of de agressor jou middels geweld wil beledigen. Gaat het hem erom je lichamelijk pijn te doen of geestelijk te vernederen? Vaak gaat het om de geestelijke vernedering, immers hij is ook geestelijk vernederd en daar zoekt hij compensatie voor. Middels geweld wil hij vaak aandacht, respect en waardering afdwingen. b. Bij je leest blijven. Doe wat onder je eigen verantwoordelijkheid valt en laat de rest liggen voor anderen die daar verantwoordelijk voor zijn. Wees loyaal tegenover je collega's en je instelling, maar word geen martelaar. c. Op gelijke hoogte gaan zitten. Door uit de hoogte te praten verlaag je de ander en iemand beledigen is een probaat middel om geweld uit te lokken en te versterken. Op gelijke hoogte heeft naast een letterlijke ook een figuurlijke betekenis: afstemmen op taalgebruik en stijl van de ander, praten over zaken die bij de andere leven. d. Op volle breedte aanspreken. De ander als een totaliteit aanspreken en niet op het voor jou ongewenste gedrag etiketteren. Iedereen die ongewenst gedrag vertoont, vertoont op hetzelfde moment ook een heleboel gewenste gedragingen. Mensen niet bevestigen in hun rol van geweldplegers. Praat van mens tot mens. Je mag het wangedrag afwijzen, maar niet de hele persoon. Dat is niet terecht en in communicatief opzicht niet erg verstandig. e. Judo-en. Zich verplaatsen in een ander en meegaan in zijn belangen, gevoelens- en gedachtewereld met het doel hem daardoor, op het eind, op een ander spoor te zetten, zou men als een soort mentale judo kunnen beschouwen. Meegaan met de agressor, hem uit balans brengen en dan onverwachts je wil opleggen. Door bij voorbeeld serieus in te gaan op smoezen en schijnargumenten van iemand heb je veel kans dat hij zichzelf vast zet. De agressor verwacht vaak niet dat je meegaat. f. Het gemeenschappelijke zoeken. Zowel de agressor als het slachtoffer zijn mensen en hebben zij dus dingen gemeen. Het gemeenschappelijke belichten kan voor een gevoel van lotgenootschap en bondgenootschap doen ontstaan en agressie doen afnemen. g. Geen uitzonderingen maken. Om misverstanden te voorkomen zij opgemerkt dat deze tips en technieken ook gelden voor alle categorieën of groepen omdat zij naast hun groepslidmaatschap ook lid zijn van de grote groep die we mens noemen. Uitzonderingen verhogen de kans dat mensen gaan uitproberen. Verder maken ze de regels onduidelijk.
3. Zichzelf zijn. a. Opkomen voor gevoelens. Presenteer jezelf als een mens. Dus als iemand die ook gevoel heeft. Als je tegenstander merkt dat jij gevoelloos bent, waarom zou hij je dan niet even in elkaar rammen? Mij is geen wet bekend die verbiedt dat je ook eens ondubbelzinnig aandacht voor jezelf mag vragen. Als je de ander op zijn volle breedte aanspreekt, laat de ander dan zien dat jij ook een volle breedte hebt. Zo kan de andere je ook aanspreken op iets gemeenschappelijks.
b. Verlaat je niet onnodig op extensies (verlengstukken, b.v. de politie). In eerste instantie is het de taak van de conflictanten dat zij hun conflict oplossen. Te snel en onnodig inschakelen van extensies werkt contraproductief. c. Niet teveel op regels en normen wijzen. Vraag jezelf af of het wel tot jouw taak behoort om anderen op regels te wijzen en naleving van die regels te eisen. Indien niet, reageer dan vanuit jezelf. Overigens weten agressoren heel goed dat ze regels overtreden. Alleen dan op regels wijzen indien je vermoedt dat ze bij de agressor niet bekend zijn. d. Mensen als mens beïnvloeden. Een appèl op iemands gevoel kan effectief gedaan worden door iemand die zelf ook voelt. Mensen kunnen middels face to face relaties, rekening houdend met gevoelens als schaamte, berouw en spijt beter reageren op agressief gedrag van anderen. Menselijke processen zoals schaamte, correcties, identificaties werken soms heel subtiel. Zij beïnvloeden niet alleen de keuze al dan niet over de schreef te gaan, maar ook hoe, waar en wanneer dat gebeurt. e. Uit je rol vallen. Mensen zijn constant bezig rollen te spelen. Hierdoor vertonen ze voorspelbaar, ritueel en saai gedrag. Velen vervreemden door dit rolgedrag van zichzelf. Ook de agressor speelt een rol en verwacht van jou dat je je eigen rol speelt. Door eens uit je rol te vallen kan je hem overrompelen. Werkt als 'iets onverwachts doen'. f. Personificeren of de-anonimiseren. Door uit je rol te vallen en eens jezelf te zijn, krijgen relaties die normaal anoniem zijn een meer persoonlijk karakter. Voor welzijnswerk betekent dit dat Ali weer als Ali en niet meer als de Marokkaan aangesproken en behandeld wordt. Vermenselijking van de relaties, het geven van aandacht wordt belangrijk geacht. Ook in conflictsituaties. Het minste wat van een welzijnswerker gevraagd mag worden is dat hij de namen van zijn cliënten onthoudt en goed uitspreekt.
4. Duidelijkheid verschaffen. a. Grenzen trekken. Dat er regels en structuren zijn is een ieder duidelijk. Tegelijk hebben velen de neiging om grenzen te verkennen en sommigen willen de grenzen af en toe verleggen. Er op toestaan dat de regels nageleefd worden, althans als ze zinvol, functioneel en duidelijk zijn, doet meer goed dan kwaad. In onze geïndustrialiseerde, geïndividualiseerde egoïstische samenleving doen we erg stoer en houden wij de schijn op alsof wij zelf wel kunnen uitmaken hoe ons leven in te richten. Emanciperen wij ons van alle dogmatiek, instituties en vastgeroeste conventies. Doen we erg mondig en denken we alles zelf zo goed te weten. Maar achter die grote mond gaat vaak een schreeuw om aandacht, hulp, houvast en duidelijkheid schuil. Soms ook in de vorm van strakke grenzen, strenge regels en zware straffen. b. Territorium bewaken. Mensen claimen altijd een ruimte om zich heen. Zo ook hulpverlener en cliënt. Om het behoud of de verovering van zo'n territorium kunnen heel subtiel gevechten worden geleverd. Denk eraan dat agressieve personen een denkbeeldige cirkel van ongeveer 1 meter om zich heen getrokken hebben. In die cirkel kan het voor jou gevaarlijk worden, tenzij je inschat dat een schouderklopje beter zal helpen. Als je de andere binnen je eigen cirkel toelaat, ben je je vrijheid ook kwijt. Respecteer anderpersoons territorium en bewaak tegelijkertijd dat van jou.
c. Informatie verstrekken. Soms kan duidelijkheid worden verstrekt -en zo rampspoed worden voorkomen- door gewoon, verbaal, informatie te verstrekken en te vertellen wat er aan de hand is. Als je een cliënt schriftelijk oproept, geef dan duidelijk weer wat de cliënt te wachten staat. Het niet vermelden van de oproepreden kan de cliënt angstig en agressief maken. d. Lik op stuk geven. Duidelijkheid kan eveneens worden gegeven door, middels een spiegelende opmerking of straf, onmiddellijk lik op stuk te geven. In de beginfase van het agressieve gedrag streng optreden en de agressie stoppen. Na een goed hulpverleningsgesprek kan je alsnog over de agressie van de cliënt praten. e. Consequent zijn. Consistentie in je reacties, of deze nu hard of zacht zijn, is misschien de belangrijkste vorm van duidelijkheid die kan en moet worden gegeven. Denk eraan dat je cliënten ook over jou praten. En als ze tegenstrijdige dingen over je horen, weten ze niet wat ze aan jou hebben en gaan ze jou uitproberen. Vooral als je wat te vergeven hebt. En dat heb je als hulpverlener vaak wel.
5. In de kiem smoren. a. Niet zo ver laten komen. De kracht van een interventie ligt in het algemeen in de reactiesnelheid of onmiddellijkheid. Door tolerantie kan jouw frustraties en daardoor emotionele overheersing toenemen. Zolang je er niets van zegt, geef je te kennen dat je het wel goed vindt wat de ander doet. Althans zo wordt het door de agressor vaak geïnterpreteerd. We hebben de neiging om een eenmaal ingezette methode [in casu de agressie] zo lang mogelijk te continueren. Door lang te wachten maak je het voor de agressor, vooral als er derden bij zijn, ook moeilijk om te stoppen. b. Niet doorschuiven als een hete aardappel. Enkele oorzaken waarom cliënten onterecht of onrechtvaardig doorgeschoven worden naar interne en externe extensies: - angst voor repercussies in de privé-sfeer - onzekerheid, twijfel over eigen kunnen - overrompeling en gêne - omstanders - collega's - beleid.
6. De touwtjes in handen houden. a. Kort houden. Het is verstandig om na een eerste, gedecideerde, succesvolle interventie onmiddellijk terug te treden en de normale gang van zaken te continueren. Voer vooral geen discussies die van niets naar nergens leiden. Als je het lef hebt om ongewenst gedrag te bestraffen, heb dan ook het lef om gewenst gedrag te belonen! b. In discussie gaan. Als discussies nodig zijn, stel dan voor jezelf een concreet doel wat je wil bereiken en zorg ervoor dat je het ook bereikt. Dus: - weten wat je wil - weten hoe je het kan bereiken - bij de zaak blijven - weten wat je kan en mag
- let op je conditie - alleen doen, tenzij anderen noodzakelijk zijn.
c. Laten uitrazen. Wanneer de cliënt blijft volharden in zijn woede en je er moeilijk tussen kan komen, geef hem dan de mogelijkheid om uit te razen. Soms hebben mensen dat hard nodig. Je hoeft er niet bang voor te zijn dat iemand tot het oneindige toe zal/kan blijven razen, tieren, schelden, gesticuleren, heen en weer lopen. d. Van leer blijven trekken. Een vierde methode om de situatie de baas te blijven is niet je cliënt te laten uitrazen, maar zelf met je eenmaal begonnen interventie door te gaan en die dus juist niet kort te houden. Voet bij stuk houden. (Soms kan/mag je agressie voorkomen door zelf agressief te worden.)
Tips en technieken uit de communicatieleer 1. Wijs het ongewenste gedrag van je gesprekspartner af, niet zijn persoon. 2. Laat ronduit blijken wat je concreet wil. 3. Wees niet uit op winnen, maar op goed spel. 4. Beledig je gesprekspartner niet en versterk zijn gevoel van eigenwaarde. Nooit sarcastische opmerkingen maken. 5. Luister goed naar wat de ander zegt. Daaruit kun je vaak opmaken hoe je kunt reageren om geweld te voorkomen of te verminderen. 6. Ontspan de situatie door geduld. Neem er de tijd voor. 7. Met humor kun je meer bereiken dan met verwijten of vertoon van minachting. 8. Laat merken dat je geen bedreiging voor je gesprekspartner wil zijn. 9. Praat met collega's na elke agressieve en conflictueuze situatie van agressie en geweld. 10. Toon dat je niet van plan bent om aan te vallen of te vluchten. 11. Blijf luisteren, vragen stellen en praten, maar ga niet in heilloze discussies. 12. Verzin geen uitvluchten of smoesjes. Je lichaamstaal zal je verraden en het effect is als olie op vuur. 13. Bij emotionele overheersing de ratio prikkelen. 14. Bij rationele overheersing een beroep op de emotie doen. 15. Wijzen op emotie, agressie en geweld. Bewustmaking. 16. Begrip tonen voor de agressie, maar deze niet accepteren. 17. Een (schijn)keuze voorstellen: a. nu kunt u alleen geholpen worden als u rustig gaat zitten; b. of u kunt een afspraak maken voor over een maand. 18. Bij agressie ligt het initiatief bij de agressor; hij ageert. Neem het initiatief op een subtiele wijze over. Een probaat middel is het stellen van vragen. De agressor is dan degene die reageert, passief wordt en gemanipuleerd kan worden. Voor het beantwoorden van je vragen moet hij nadenken. Door het nadenken treedt een rationele overheersing op. 19. Het is beter agressie en geweld te voorkomen dan deze op te roepen en daarna te gaan bestrijden. En jij en jouw instelling lokken meer agressie uit dan jullie denken! 20. Bij agressie is het referentiekader zeer verengd. Verruim het referentiekader van de agressor, focus zijn aandacht op iets anders.
Extra oefening 1.Geef systematisch, vanuit 3 behandelde theorieën een verklaring voor racistisch gedrag/geweld. B.v. Waarom/wanneer vertonen mensen volgens de ethologie racistisch gedrag/geweld? 2.Geef systematisch, vanuit de verklaringen aan welke preventieve maatregelen er getroffen kunnen worden om racistisch gedrag/geweld te reduceren en te voorkomen door: a. de samenleving b. de overheid c. maatschappelijke organisaties [inclusief scholen etc.] d. welzijnsinstellingen e. door jullie instelling f. door jezelf. 3.Geef systematisch, vanuit de verklaringen aan hoe er adequaat en effectief gereageerd kan worden op vertoond racistisch gedrag/geweld door: a. de samenleving b. de overheid c. maatschappelijke organisaties [inclusief scholen etc.] d. welzijnsinstellingen e. door jouw instelling f. door hulpverleners g. door jezelf.
Geraadpleegde literatuur Bach,G.R. & H. Goldberg Creative aggression, the art of assertive living New York, 1974 Bach,G.R. & Y. Bernard Aggression lab: The fair fighting training manual Dubuque, 1971 Bandura,A. Aggression a social learning analysis Prentice-Hall, Englewood Cliffs, 1973 Berkowitz Aggression: a social psychological analysis McGraw-Hill, New York, 1962 Buss,A.H. The Psychology of Aggression Wiley, New York, 1961 Buunk,A.P. Sociale steun, sociale vergelijking en het ontstaan van psychische klachten ten gevolge van werkstress in: Buunk,A.P. en A.J. Vrugt [red.] Sociale psychologie en psychische problemen Assen, 1989 Cobb,S. Social support as a moderator of live stress Psycho-Somatic Medicine, 1976, 38, pp. 300-314 Denkers,F. Van kwaad tot beter: over verweer tegen agressie en overlast Koninklijke Vermande, 1990 Dollard,J. e.a. Frustration and aggression Yale University Press, New Haven, 1939 Eibel-Eibesfeldt Liebe und Hass München, 1970 Emswiller,T. Similarity, sex and request for small favors Journal of Applied Social Psychology 1, 1971 Feshbach,S. The function of aggression and the regulation of aggressive drive
in: Psychological Review, 1964, 71, pp. 257-272 Freud,S. Gesammelte Werke, Vol. 10 Fischer, Frankfurt am Main, 1963 Freud,S. Nederlandse editie, cultuur en religie 3 Amsterdam, 1982 Gaertner,S. en L. Bickman Effects of race on the elicitation of helping behavior: the wrong number technique Journal of Personality and social Psychology 1, 1971 Gramsbergen-Hoogland,Y. en H.T. van de Molen Gesprekken in organisaties, Groningen, 1992 Hacker,F. Aggression Verlag Fritz Molden, Wien-München-Zürich, 1971 Hacker,F. Agressie, de verloedering van de moderne wereld Ambo, Bilthoven, 1972 Hooff,J. van Inleiding in de evolutionaire verklaring van sociaal gedrag in: F.B.M. de Waal [ed] Sociobiologie ter discussie Utrecht/Antwerpen, 1981 Hovland,C.I. en R.R. Sears Minor studies in aggression; VI Correlation of lynches with economic indices Journal of Psychology 9, 1940 Leary,T. Interpersonal diagnosis of personality New York: Ronald, 1957 Leyens,J.Ph La valeur cathartique de l'agression: un mythe ou une inconnue? in: L'Année Psychologique, 1977, 77 Lorenz,K. Over agressie bij dier en mens Amsterdam, 1968 Mead,M. Sex and temperament in three primitive societies Morrow, New York, 1935
Sipes,R.G. War, sport and aggression: an empirical test of two rival theories American Anthropologis 75, 1973 Vrolijk,A. Gesprekstechniek, Houten, 1991 Wiegman,O. en E. Seydel Agressie en helpen Antwerpen/Amsterdam, 1976
Aanbevolen literatuur Boswijk-Hummel,R. Ruzie Haarlem: De Toorts, 1987 Denkers, F.A.C.M. Van kwaad tot beter: over verweer tegen agressie en overlast Lelystad: Koninklijke Vermande, 1990 Es, Mik van Naar en studie van agressief gedrag Den Haag, 1987 Gregg, R. De kracht van geweldloosheid Zwolle, 1976 Horstinkt, H. Geweldloos verweer tegen kriminaliteit Zwolle, 1982 Kleber, R.J. Stressbenadering in de psychologie Deventer, 1982 Schreurs, B. Agressie en geweld: een kennismaking met de sociale wetenschappen Muiderberg: Coutinho, 1988 Schuur, G. Omgaan met agressie: geweldloosheid als antwoord op een psychiatrisch probleem Samsom Stafleu, Alphen aan den Rijn, 1987