MEDICATIE BIJ CHRONISCHE NIERZIEKTE
Click to add title Vergadering Click LMN to add Maas subtitle & Kempen 14 november Dr. Jacques Peeters NEFROLOGIE ZOL
medicatie bij chronische nierziekte
• achtergrond – wat is het probleem? • behandeling van chronische nierziekte – de huisarts – de nefroloog • dosisaanpassing bij chronische nierziekte – waarvoor opletten?
diagnose van chronische nierziekte • chronische nierziekten verlopen doorgaans a- of paucisymptomatisch • diagnose van chronische nierziekte = meestal toevallige labovondst – – – – –
verhoogd Screat te lage eGFR proteïnurie (microscopische) dismorfe (glomerulaire) hematurie afwijkingen bij echografie bevestigd na 3 maanden
van Screat naar eGFR • Screat is afvalstof van spiermetabolisme – invloed van spiermassa, geslacht, leeftijd – normaalwaarde ZOL: • vrouw: 0,5 – 0,9 mg/dl • man : 0,7 – 1,2 mg/dl • Screat is geen ideale marker voor de nierfunctie (glomerulaire filtratiesnelheid – GFR) • berekening van eGFR = ‘estimate’ of schatting van GFR – MDRD-formule – CKD-epi-formule – normaal = 90 – 120 ml/min/1,73m² • let op: geen lineaire relatie tussen Screat en GFR – Screat stijging van 0,6 naar 1,2 mg/dl = halvering van GFR
leeftijd gew/lengte
30 75 / 185
70 50 / 165
60 100 / 165
Screat
1
1
1
Cockroft
115
41
111
MDRD
88
55
76
CKD-EPI
101
57
81
Screat stijging van 0,6 naar 1,2 mg/dl = halvering van eGFR
chronische nierziekte: waaraan denken? • jonge patiënten < 50 j: – erfelijke nierziekte, refluxnefropathie – glomerulonefritis – systeemziekte (Henoch-Schönlein, lupus, ANCA)
• oudere patiënten > 50j: – “nefroangiosclerose” door jarenlange hypertensie – renaal vaatlijden in de context van veralgemeend vaatlijden (“ischemische nefropathie”) – diabetische nefropathie (T2DM >> T1DM) – cardiorenaal falen – systeemziekte (ANCA) – multipel myeloom (ziekte van Kahler) – postrenale nierinsufficiëntie
indeling van chronische nierziekte in 5 stadia eGFR in mL/min/1.73 m² (MDRD-formule)
• Gebaseerd op 2 eGFR-metingen met interval van > 3 maand • Stadium G1 : 120 – 90 = normale nierfunctie – afwijkingen op echografie – proteïnurie • Stadium G2 : 90 – 60 = licht • Stadium G3a: 60 – 45 = matig • Stadium G3b: 45 – 30 = gevorderd • Stadium G4 : 30 – 15 = preterminaal = zorgtraject • Stadium G5 : < 15 = nierfalen
indeling van chronische nierziekte: NIEUW • risico van ziekteprogressie, acute op chronische nierziekte, nierfalen, cardiovasculaire en totale mortaliteit wordt mee bepaald door graad van albuminurie (proteïnurie) • A1 : albuminurie < 30 mg /d
: laag risico
• A2 : albuminurie 30 – 300 mg/d
: intermediair risico
• A3 : albuminurie > 300 mg/d (*)
: hoog risico
(*) komt overeen met totale proteïnurie > 1000 mg/d
inclusie in het zorgtraject: wie en hoe? • eGFR < 45 ml/min/1,73 m² en/of • proteïnurie > 1 g/24u • 2e maal bevestigd na tenminste 3 maanden + • ouder dan 18j • GMD bij huisarts die contract ondertekent • jaarlijks > 2 raadplegingen bij HA + > 1 bij nefroloog
zorgtraject chronische nierinsufficiëntie: doelstellingen • = georganiseerde aanpak, behandeling en opvolging van de patiënt met een chronische nierziekte • optimale samenwerking tussen huisarts, specialist en andere zorgverleners • patiënt meer verantwoordelijkheid toekennen en stimuleren tot zelfzorg • verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening met het oog op een vertraging van de evolutie naar nierfalen vermijden van late referral herkennen van CNI als cardiovasculaire risicofactor
voordelen van zorgtraject voor de patiënt • wegvallen remgeld voor bezoeken aan HA / nefroloog • (bijna) gratis automatische bloeddrukmeter (*) • NIEUW: geen medische attesten meer voor (*) – ARB’s – niet-calciumhoudende fosfaatbinders – PTH-verlagende R/: 1-Alpha Leo en mimpara (Cinacalcet) – hepatitis-B vaccin • bezoek aan erkende diëtiste (*) – 2 (st 3b) – 3 (st 4) – 4 (st 5) maal per jaar
(*) voorschrift huisarts met vermelding: “zorgtraject chronische nierinsufficiëntie” (ZTN)
‘late referral’ van chronische nierziekten? • patiënten < 6w - 3 m gekend in nefrologische dienst voor de start van dialyse • in ZOL: 25 – 30 % • • • •
negatieve psychologische impact langere hospitalisatieduur vaatacces: katheter >> AV-fistel hogere morbiditeit en mortaliteit in de loop van het 1e dialysejaar
chronische nierziekte: cardiovasculair risico • verminderde nierfunctie is onafhankelijke risicofactor voor cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit – NEJM 2004 • in de post-AMI-setting (VALLIANT-studie) • in de algemene populatie – BMJ 2006 HUNT-II-studie verminderde nierfunctie is merker voor endotheeldisfunctie en veralgemeend vaatlijden!
Survival without end stage renal disease (ESRD) and cardiovascular death by glomerular filtration rate (GFR) (ml/min/1.73 m2) at screening
evolutie naar ESRD vanaf GFR < 30
exces mortaliteit vanaf GFR < 60
Hallan, S. I et al. BMJ 2006;333:1047 Copyright ©2006 BMJ Publishing Group Ltd.
bloeddruk en cardiovasculaire risicostratificatie Blood pressure (mmHg)
Other risk factors, OD or disease
Normal SBP 120-129 or DBP 80-84
High normal SBP 130-139 or DBP 85-89
Grade 1 HT SBP 140-159 or DBP 90-99
Grade 2 HT SBP 160-179 or DBP 100-109
Grade 3 HT SBP ≥180 or DBP ≥110
No other risk factors
Average risk
Average risk
Low added risk
Moderate added risk
High added risk
1-2 risk factors
Low added risk
Low added risk
Moderate added risk
Moderate added risk
Very high added risk
3 or more risk factors, MS, OD or diabetes
Moderate added risk
High added risk
High added risk
High added risk
Very high added risk
Established CV or renal disease
Very high added risk
Very high added risk
Very high added risk
Very high added risk
Very high added risk
SBP: systolic blood pressure; DBP: diastolic blood pressure; CV: cardiovascular; HT: hypertension. Low, moderate, high, very high risa refer to 10year risk of a CV fatal or non-fatal event. The term “added” indicates that in all categories risk is greater than average. OD: subclinical organ damage; MS: metabolic syndrome.
wat hebben we tot nu toe geleerd?
chronische nierziekte: wat is het probleem? • nierfalen (dialyse) is geassocieerd met een grote maatschappelijke kost • laattijdige diagnose late referral leidt tot verhoogde hospitalisatieduur/kost en tot een minder goede prognose • chronische nierziekte, zelfs vanaf eGFR < 60,
is een miskende onafhankelijke risicofactor voor cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit
medicatie bij chronische nierziekte
• achtergrond – wat is het probleem? • behandeling van chronische nierziekte – de huisarts – de nefroloog • dosisaanpassing bij chronische nierziekte – waarvoor opletten?
medicatie bij chronische nierziekte • rol van de huisarts – cardiovasculaire risicopreventie en behandeling
• specialistische nefrologische zorg – behandeling van de onderliggende nierziekte – nefroprotectie – correctie van geassocieerde metabole problemen
‘the axis of evil’ risicofactor
doel
• levensstijl
gewichtscontrole, actief, rookstop gezonde voeding, < 6 g zout eiwit 0,8 à 1 g / kg < 140 mmHg < 300 à 1000 mg/24u LDL < 100, HDL > 40 mg/dL HbA1c < 7 % (50 mmol/mol) secundaire profylaxe met plaatjesremmer < 6 mg/dl
• dieet • • • • •
bloeddruk proteïnurie lipiden diabetes coagulatie
• urinezuur
VJ, man 52j • 2008: – obesitas, sedentaire levensstijl – jichtartritis, hyperuricemie, R/ allopurinol – microscopische renale hematurie, eGFR 105, eiwit/creat = 0,18 24u-proteïnurie +/- 270 mg
• 2010: – T2DM, R/ metformine
• 2013: – – – – – –
moe, geen concrete klachten eiwit/creat = 4,2 24u-proteïnurie +/- 6000 mg Screat = 2,16 mg/dl eGFR = 34 ml/min dismorfe renale hematurie ANF, aDNA, ANCA, sEF, hepB/C = negatief echo = nle afmetingen, beeld van diffuus nierparenchymlijden
VJ, man 52j • nierbiopsie: 5/6 glomeruli ‘obsoleet’, sampling error? • rebiopsie: 9/11 ‘obsoleet’, aankleuring voor IgA, maw IgA-glomerulonefritis met reeds uitgebreide destructie • hoe behandelen? – geen pathologiespecifieke R/ meer = corticoïden, cyclofosfamide te zware risk/benefit-ratio – nefroprotectie = (onvermijdelijke) nierfunctieachteruitgang zo goed mogelijk afremmen – reductie van cardiovasculaire risicofactoren
‘the axis of evil’ risicofactor
doel
• levensstijl
gewichtscontrole, actief, rookstop gezonde voeding, < 6 g zout eiwit 0,8 à 1 g / kg < 140 mmHg < 300 à 1000 mg/24u LDL < 100, HDL > 40 mg/dL HbA1c < 7 % (50 mmol/mol) secundaire profylaxe met plaatjesremmer < 6 mg/dl
• dieet • • • • •
bloeddruk proteïnurie lipiden diabetes coagulatie
• urinezuur
welke antihypertensiva bij chronische nierziekte?
< 140/90 mmHg !!! ( <130/80 mmHg igv. proteïnurie > 1g en/of diabetes)
optimale BD-controle bij nierlijden
hoog tot zeer hoog risicogroep! • doel: – nefroprotectie – reductie van cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit
• meer aandacht voor niet-farmacologische behandeling • antihypertensieve R/ starten zonder uitstel • streefwaarde – ‘office BP’ < 140/90 mmHg (focus op systolische BD!) – CNI + proteïnurie > 1g en/of diabetes < 130/80 mmHg
welke antihypertensiva bij chronisch nierziekte? • RAAS-blokker: ACE-i, ARB (sartaan), renineblokker • (niet-kaliumsparend) diureticum • (niet-bipyridine) calciumantagonist • beta-blokker • vasodilator of centraal werkend antihypertensivum • bij nagenoeg alle patiënten combinatietherapie!
nefroprotectie door RAAS-blokkers • RAAS-blokkers = nefroprotectief bij CNZ met proteïnurie – niet bij niet-proteïnurische CNZ
• angiotensine-II: post > preglomerulaire vasoconstrictie verhoogde intraglomerulaire druk = maladaptief
• inhibitie van RAAS door ACE-i of ARB: post > preglomerulaire vasodilatatie daling intraglomerulaire druk initiële beperkte (verwachte) daling van GFR nefroprotectief op lange termijn • bescherming tegen glomerulaire overbelasting • afname van proteïnurie • langer bewaarde nefronmassa en nierfunctie • vertraging van evolutie naar terminaal nierfalen
ACE-i versus ARB versus renineblokker • ACE-i: DM type 1, proteïnurische nierziekte, hartfalen, postmyocardinfarct • ARB: DM type 2, prikkelhoest, angioneurotisch oedeem • COMBINATIE ACE-i + ARB: ONTARGET (2008): – patiënten met vaatlijden en/of high risk diabetes – primair eindpunt: Ramipril = Telmisartan = combinatie – combinatie: meer hypotensie, syncope, hyperK,
nierfunctiedaling – NIET DOEN !!!
• RENINEBLOKKER (aliskiren): weinig studies en ervaring
praktisch: starten van RAAS-blokker • op voorhand notie van Screat/eGFR en kaliëmie + controleer binnen de 1 à 2 weken • volg vullingstoestand en gewicht op •
vermijd combinatie met K-sparende diuretica (levensbedreigende) hyperkaliëmie
• contraïndicatie igv. toestanden met majeure RAAS-stimulatie • (bilaterale) a. renalisstenose: vaatgeruis in de buik • preterminale nierinsufficiëntie (eGFR < 30) • ernstig hartfalen met renale hypoperfusie (uremie/ Screat > 40 à 50/1) • deshydratatie, excessief diureticagebruik • chronische NSAID-inname hypotensie, uremie, oligurie
wees uitermate voorzichtig met • starten van RAAS-blokker bij patiënten met – een eGFR < 30 ml/min/1,73m² – K-sparende diuretica – NSAID’s
• combinatieR/ ACE-i + ARB – NIET voor hypertensie, cardio/vasculoprotectie – WEL voor de behandeling van persisterende proteïnurie (= voorbehouden voor nefroloog)
risico van – versnelde nierfunctieachteruitgang – hyperK
welke antihypertensiva bij chronisch nierziekte? • bij nagenoeg alle patiënten combinatietherapie!
• RAAS-blokker: ACE-i, ARB (sartaan), renineblokker • (niet-kaliumsparend) diureticum • (niet-bipyridine) calciumantagonist • beta-blokker • vasodilator of centraal werkend antihypertensivum
thiazidediuretica • fysiopathologisch logische combinatie met RAAS-
blokker
– RAAS-blokker versterkt effect van Na-depletie – 12,5 (of 25) mg HCT of 1,25 mg indapamide – chloorthalidone (Hygroton) eigenlijk superieur aan HCT (langer halfleven) • geen nadelig metabool effect bij lage dosis • let op voor – ondervulling (orthostatische) hypotensie nierfunctieachteruitgang – hyponatriëmie – hyperuricemie, jicht • minder effectief eens eGFR < 30 ml/min/1,73 m²
lisdiuretica • indicaties – refractaire hypertensie door excessieve zoutinname en volume-expansie – CNZ + proteïnurie met oedemen – klinische tekens van hartfalen • igv. gevorderde nierinsufficiëntie (GFR < 30) ter vervanging van thiazide – in aangepaste dosis! (furosemide: 120 160 240 mg/d) bumetanide: 2,5 5 10 mg/d – soms 2 maal daags (kort halfleven)
kaliumsparende diuretica • spironolactone, eplerenone (Inspra®) = aldosterone-antagonist • opnieuw populair geworden nav RALES-studie bij congestief hartfalen • interferentie met aldosteronegestimuleerde kaliumexcretie risico van hyperkaliëmie (> 5,5 à 6 mmol/l)
gecontra-indiceerd bij eGFR < 30 ml/min/1,73m²
calciumantagonisten • niet-bipyridine CCB (verapamil, diltiazem) te verkiezen? – beperkt nefroprotectief effect: voor proteïnurische nierziekte te verkiezen boven bipyridine CCB – vermijd combinatie met β-blokker ! • bipyridine CCB (nifedipine, amlodipine,…) – preglomerulaire vasodilatatie verhoging intraglomerulaire druk niet nefroprotectief, potentieel schadelijk? combineer met ACE-i/ARB igv. proteïnurische nierziekte • effectieve BD-verlagers + goede combinatie met ACE-i/ARB
• systolische hypertensie, oudere hypertensiepatiënt, (zwarte) • anti-angineus
combinatietherapie • CNZ + proteïnurie: – ACEi/ARB diureticum nb-CCB • CNZ – proteïnurie: – geen oedeem: ACEi/ARB b-CCB diureticum – wel oedeem : diureticum ACEi/ARB of b-CCB
• proteïnurie = > 1000 mg/24u of E/C > 0,5 • + zoutbeperking ! (< 6 g NaCl/dag) • CCB ‘s avonds met oog op nachtelijk‘dipping’ effect
betablokkers • aanbevolen: post-infarct, anti-angineus, anti-arithmisch, congestief hartfalen • beperkt antihypertensief effect + minder logische combinatie met ACE-i/ARB • ASCOT: studie na 5,5j prematuur stopgezet owv lagere mortaliteit in amlodipine/perindopril versus atenolol/thiazidearm + meer new onset diabetes in atenololgroep • zo cardioselectief (beta-1) mogelijk (bisoprolol, nebivolol) • vermijd combinatie met diltiazem
nog wat tips: opletten voor… • BD zittend en staand meten – cave valincidenten door orthostatische hypotensie
• gewicht en vullingstoestand opvolgen – bij oudere pt, hartfalen, diuretica – zomer, zweten, koorts, braken, diarree… – allert voor tekens van deshydratatie / ondervulling prerenale nierfunctieachteruitgang + hyperkaliëmie (zeker igv. ACE-i/ARB) evt. tijdelijk STOP RAAS-blokker/diureticum
VJ, man 52j risicofactor
• levensstijl
rookt niet 103 kg
gewichtscontrole • dieet AVVZ-diabetes, < 6 g zout, eiwit 0,8 à 1 g / kg • bloeddruk • proteïnurie R/ perindopril 5 mg/d
144/90 mmHg 6000 mg/24u
‘the axis of evil’ risicofactor
doel
• levensstijl
gewichtscontrole, actief, rookstop gezonde voeding, < 6 g zout eiwit 0,8 à 1 g / kg < 140 mmHg < 300 à 1000 mg/24u LDL < 100, HDL > 40 mg/dL HbA1c < 7 % (50 mmol/mol) secundaire profylaxe met plaatjesremmer < 6 mg/dl
• dieet • • • • •
bloeddruk proteïnurie lipiden diabetes coagulatie
• urinezuur
chronische nierziekte en statineR/: evidence? -
CNZ stadia 1 + 2 + albuminurie - Planet 1 + 2: atorvastatine 80 mg versus rosuvastatine 10 versus rosuvastatine 40 mg
-
CNZ stadia 3 + 4 - PPP (3) : pravastatine 40 mg vs placebo - TNT Renal: atorvastatine 80 vs 10 mg
= post hoc analyse = post hoc analyse
-
CNZ + Dialyse - Sharp : simva/ezetemibe 20/10 mg vs placebo
-
Hemodialyse: geen significant effect op primary outcome - 4D : atorvastatine vs placebo (T2DM) - Aurora : rosuvastatine vs placebo (non-T2DM + T2DM)
lipiden: statines • statineR/ niet uitstellen tot dialysestadium (negatieve studies!), beter vroegtijdig starten • beperkte ‘evidence’ voor pravastatine, atorvastatine, simvastatine +/- ezetemibe • streefwaarde – LDL-cholesterol < 100 mmHg – HDL-cholesterol > 40 mmHg • opletten met – rosuvastatine (Crestor®): toename proteïnurie? – fibraten: te vermijden bij eGFR < 30 ml/min
VJ, man 52j risicofactor • lipiden statine nog te starten • diabetes
Tchol 183 mg/dl LDL ?, HDL ? HbA1c = 6,3 % (45 mmol/mol)
R/ metformine vervangen door Glurenorm 3 x 15 mg/d
‘the axis of evil’ risicofactor
doel
• levensstijl
gewichtscontrole, actief, rookstop gezonde voeding, < 6 g zout eiwit 0,8 à 1 g / kg < 140 mmHg < 300 à 1000 mg/24u LDL < 100, HDL > 40 mg/dL HbA1c < 7 % (50 mmol/mol) secundaire profylaxe met plaatjesremmer < 6 mg/dl
• dieet • • • • •
bloeddruk proteïnurie lipiden diabetes coagulatie
• urinezuur
hyperuricemie • gevolg van afname van de eGFR • in de hand gewerkt door diuretica, volumedepletie, hartfalen • verantwoordelijk voor – jicht(artritis) – urinezuurlithiasis – chronische nierziekte (‘jichtnefropathie’) • mogelijk ook een rol in cardiovasculaire morbi/mortaliteit • streefwaarde < 6 mg/dl • R/ – allopurinol = Zyloric® (dosisaanpassing bij eGFR < 30 ml/min) – febuxostat = Adenuric® (dosis 80 – 120 mg/dag)
VJ, man 52j risicofactor
• coagulatie • urinezuur
nog geen nood aan secundaire profylaxe met plaatjesremmer 5,36 mg/dl
R/ allopurinol verder aan 150 mg/d
medicatie bij chronische nierziekte • rol van de huisarts – cardiovasculaire risicopreventie en behandeling
• specialistische nefrologische zorg – behandeling van de onderliggende nierziekte – nefroprotectie – correctie van geassocieerde metabole problemen
pathologiespecifieke medicatie • bij systeemvasculitis (Wegener, MPA, lupus) – cyclofosfamide = Endoxan® in IV ‘pulse’ therapie of PO gedurende 6 maanden (cumulatieve toxiciteit!!!) – azathioprine = Imuran® PO of mycofenolaat mofetil (Cellcept®) als onderhoudstherapie – in combinatie met Medrol® PO volgens afbouwschema
• mebraneuze glomerulonefritis / focale sclerose – cyclofosfamide = Endoxan® PO in combinatie met Medrol® – of cyclosporine = Neoral Sandimmun® PO
• immunosuppressie na niertransplantatie – tacrolimus = Advagraf® + mycofenolaat mofetil (Cellcept®) + Medrol®
medicatie bij chronische nierziekte • rol van de huisarts – cardiovasculaire risicopreventie en behandeling
• specialistische nefrologische zorg – behandeling van de onderliggende nierziekte – nefroprotectie – correctie van geassocieerde metabole
problemen • • • •
metabole acidose hyperfosfatemie, verhoogd Ca x P secundaire hyperPTH renale anemie
natriumbicarbonaat • chronische nierziekte gaat gepaard met metabole acidose – buffering in bot (ten koste van Ca2+) botverzwakking – katabool spierafbraak – intrarenale fibrose • natriumbicarbonaat ter correctie van metabole acidose • Britse studie: nefroprotectief • R/ Natriumbicarbonaat 1g fla gel n° 1 dt 60 S/ 3 x 1 g/d (na de maaltijd)
fosfaatbinders • chronische nierziekte gaat gepaard met fosfaatretentie
• gevaar: chronisch verhoogd Ca x P-product – – – –
10 mg/dl x 5 à 5,5 mg/dl = 50 à 55 mg2/dl2 best < 50 extra-articulaire calcificaties (pezen) pseudotumoren speelt samen met hyperPTH een rol in ‘mineral bone disease’ (uremische botziekte) – verantwoordelijk voor arteriosclerose = arteriële mediacalcificatie • arterial stifness, verminderde compliance LVH • distale arterio(lo)pathie ischemie, voetulcera, gangreen, cardiale ischemie • geassocieerd met verhoogde cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit
fosfaatbinders • reductie van intake door dieetaanpassing – vlees, vis, zuivel – peulvruchten, cacao/chocolade – fosforzuur in frisdranken
• reductie van uptake door fosfaatbinders
– (aluminumhydroxide toxiciteit CZS, bot, bloed) – calciumzouten: calciumcarbonaat, calciumacetaat – magnesiumzouten: magnesiumcarbonaat – sevelamer (Renagel®, Renvela®) – lanthanumcarbonaat (Fosrenol®)
fosfaatbinders • R/ CaCO3 1 gram fla gel n°1 dt 60 S/ 3 x 1 g/d bij de (aanvang van de ) maaltijden
• PhosLo® = calciumacetaat 667 mg • Renepho® = ca-acetaat 435 mg + mg-carbonaat 235 mg • gevaar = calciumloading – hyperCa, verhoogd Ca x P – musculoskeletaal cardiovasculair probleem !!!
fosfaatbinders • sevelamer – – – – – –
niet Ca-houdend fosfaatbindend resine bindt ook wat lipiden HCl = Renagel® compr. 800 mg ( acidose) Carbonaat = Renvela® compr. 800 mg of zakjes 2400 mg GI-nevenwerking: dispepsie, misselijkheid, diarree, obstipatie studies: • minder (coronaire) vaatverkalkingen • dialyse: – –
DCOR: geen effect op all causemortality bij prevalente dialysepatiënten (tenzij bij ouderen > 65 j) INDEPENDENT: wel effect op all cause / CV mortality bij incidente (nieuwe) dialysepatiënten
• predialyse: –
INDEPENDENT: wel effect op all cause mortality bij CKD-3-4-patiënten
fosfaatbinders • lanthanumcarbonaat – ‘aardzout’ – Fosrenol® kauwtabl. 750 mg – aanvankelijk schrik voor depositie (lever, bot…) geen klinische problemen na > 10 jaar klinisch gebruik – GI-nevenwerkingen: smaak, dispepsie, misselijkheid – iets effectiever dan sevelamer – geen mortaliteitsstudies (noch in dialyse, noch in CKD)
secundaire hyperparathyroïdie • ingewikkelde pathofysiologie, rol van hyperP, hypoCa, FGF23, vitamine D-deficiëntie… • verantwoordelijk voor – – – –
uremische botziekte, botontkalking door Ca/P-efflux uit bot hyperP, verhoogd Ca x P arterio(lo)sclerose myocardfibrose
• behandeling – correctie 25-OH-vit D-tekort: D-Cure® – actief vitamine D: alfacalcidol = 1-Alpha-Leo® – calcimimeticum: cinacalcet = Mimpara® • onderdrukt PTH-secretie door stimulatie van de Ca-sensing-receptor • EVOLVE-studie: geen effect op all cause en CV mortaliteit bij prevalente HD-ptn
– subtotale parathyroïdectomie
renale anemie • afname van endogene EPO-synthese/secretie door de nier • indicatie – eGFR < 45 ml/min – Hb < 10,5 g/dl – andere oorzaken van anemie uitgesloten (GI, meno/metrorrhagie)
• randvoorwaarde – ferritine > 100 (à 200) μg/l (Fercayl® IM, Venofer® of Injectafer® IV)
• streefwaarde Hb = 11 à 12 g/dl – hogere waarden = risico van ischemische en/of trombotische events
• ZOL: darbepoietine = Aranesp® – ESA van de 2e generatie – 20 μg 1x/week 1x/2 weken 1x/maand – SC door patiënt zelf of door thuisverpleegkundige
…ook denken aan • vaccinatie – jaarlijks: seizoensgriep (en andere ?) – 5-jaarlijks: pneumococcen – hepatitis-B: indien evolutie richting dialyse • dosisaanpassing van medicatie – verhoogde kans op nevenwerkingen
VJ, man 52j • anemie tgv. bloeding na nierbiopsie R/ darbepoietine = Aranesp 20 µg/week SC • nog geen nood aan – NaHCO3 – fosfaatbinder
• vitamine D-deficiëntie en lichte secundaire hyperPTH R/ D-Cure 2 x 25.000 E/maand
medicatie bij chronische nierziekte
• achtergrond – wat is het probleem? • behandeling van chronische nierziekte – de huisarts – de nefroloog • dosisaanpassing bij chronische nierziekte – waarvoor opletten?
farmacokinetiek bij chronische nierziekte • medicamenten worden gemetaboliseerd/geëxcreteerd – hetzij (entero)hepatisch – hetzij renaal dosisaanpassing bij CNZ – hetzij door de combinatie van de 2
• actieve product + actieve metabolieten • significant vanaf eGFR < (45 à) 30 ml/min (stadium 3b – 4 – 5 = zorgtraject patiënten !!!) – dosisreductie – doseerinterval verlenging – combinatie van de 2
dosisverhoging • diuretica – afhankelijk van tubulaire secretie – afname van nefronmassa + ‘concurrentie’ door uremische afvalstoffen
• thiazidediuretica – quasi geen effect meer bij eGFR < 30 ml/min
• lisdiuretica – furosemide = Lasix® 120 240 mg/dag – bumetanide = Burinex® 2,5 5 7,5 mg/dag • bv 2 x 2,5 mg/dag of 5 + 2,5 mg/dag
dosisverlaging • • • • • • • • • • • • •
LMW-heparines orale antidiabetica insuline morfine en afgeleiden antibiotica antivirale middelen antimycotica ACE-inhibitoren, ARB’s sotalol digoxine allopurinol, febuxostat, colchicine fibraten NSAID’s
LMWH: Clexane® • vanaf eGFR < 30 ml/min • profylaxie DVT/LE – matig risico: 20 = 20 mg/dag – hoog risico: 40 20 mg/dag
• therapeutische anticoagulatie – 2 x 1 mg/kg/12u 1 x 1 mg/kg/dag – 1 x 1,5 mg/kg/dag 1 x 1 mg/kg/dag
NB: Fraxiparine® eveneens dosisreductie met 25-33 %
orale antidiabetica: sulfonylurea • vanaf eGFR < 30 ml/min • risico van accumulatie (verlengde) hypoglycemie • zeker voor de langwerkende producten – glibenclamide = Daonil®, Euglucon® – gliclazide = Uni Diamicron® – glimepiride = Amarylle®
• wel veilig – gliquidon = Glurenorm® – repaglinide = NovoNorm®
• alternatief: DDP-4-inhibitor = Galvus® of Trajenta®
orale antidiabetica: metformine • risico van accumulatie lactaatacidose • • • • •
normale dosering eGFR < 90 eGFR < 60 eGFR < 45 eGFR < 30
3 x 850 mg/dag 2 x 850 mg/dag 2 x 500 mg/dag 1 x 500 mg/dag STOP
• alternatief: DDP-4-inhibitor = Galvus® of Trajenta®
insuline • • • •
insuline wordt renaal geklaard insulinebehoefte daalt vanaf eGFR < 30 ml/min risico van hypoglycemie dosisreductie
morfine en afgeleiden • worden renaal geklaard (ook de metabolieten) • opletten bij eGFR < 30 ml/min • sedatie, anorexie, misselijkheid, hallucinaties • • • •
morfine SC en PO fentanyl en buprenorfine pleisters tramadol codeïne – Dafalgan Codeïne® – hoestsiropen
antibiotica • vanaf eGFR < 30 ml/min • dosisverlaging + intervalverlenging • • • •
amoxiclav: 2 x 875 mg/dag cefuroxime axetil = Zinnat® : 1 x 500 mg/dag ciprofloxacine: 1 x 500 mg/dag nitrofuranen: – risico van onvoldoende effect in de urinewegen – chronische inname vermijden: accumulatie neuropathie
antivirale en antimycotische middelen
• aciclovir = Zovirax® – herpes zoster: 5 x 800 mg/dag PO gedurende 5 à 7 dagen – eGFR < 30 dosisreductie: 2 – 3 x 800 mg/dag – voldoende hydrateren (intratubulaire kristalvorming)
• antimycotica – fluconazole = Diflucan®: dosishalvering – terbinafine = Lamisil®: dosishalvering
ACE-I en ARB’s • eGFR < 30 ml/min
• • • • •
perindopril: 2,5 mg/dag ramipril: 5 mg/dag niet overschrijden losartan: geen dosisaanpassing irbesartan: geen dosisaanpassing olmesartan: 20 mg/dag niet overschrijden
• • • •
nierfunctie volgen opletten voor hyperkaliëmie vermijd combinatie met spironolactone geen combinatieR/ ACE-I + ARB
sotalol en digoxine • sotalol – – – –
wateroplosbare β-blokker normale dosering = 1 x 160 mg/dag eGFR < 60 1 x 80 mg/dag eGFR < 30 1 x 40 mg/dag
• digoxine – renale klaring! – eGFR < 30 3 x 0,125 mg/week
allopurinol, febuxostat, colchicine • normale dosering = 1 x 300 mg/dag – eGFR < 30 100 - 150 mg/dag • febuxostat = Adenuric® – normale dosering = 80 120 mg/dag – weinig gegevens voor eGFR < 30 • < 30: 80 mg/dag niet overschrijden • < 15: vermijden • colchicine – aanvangsdosis: 1 mg/dag – nadien 0,5 mg/dag niet overschrijden – duur beperken tot 1 – 4 weken – cave hematotoxiciteit, myopathie, polyneuropathie
fibraten • CNZ leidt tot hyperTG • rol van TG in cardiovasculaire pathofysiologie van CNZ is onduidelijk • ciprofibraat (Hyperlipen®), fenofibraat (Lipanthyl(nano)®) – eliminatie via renale weg – vermijd combinatie met statine • te groot risico van myopathie – dosisreductie vanaf eGFR < 60 ml/min • Hyperlipen® 100 mg om de 2 dagen • Lipanthyl® 67 mg/d – gecontraïndiceerd bij eGFR < 30 ml/min
NSAID’s • inhiberen prostaglandine gemoduleerde vasodilatatie pre- en postglomerulair geen antogonisme van vasoconstrictoren (angiotensine…) – risico van prerenale nierfunctieverslechtering – neiging tot zout- en waterretentie – neiging tot hyperK
• zo kort mogelijk aan een lage dosis • langdurige therapie vermijden, zeker bij bejaarden, congestief hartfalen, levercirrose • alternatieven: paracetamol, lage dosis colchicine
te vermijden bij eGFR < 30 ml/min • spironolactone: hyperkaliëmie • metformine: lactaatacidose
• nitrofuranen: neuropathie • fibraten: myopathie • chronische inname van NSAID
wat hebben we vandaag geleerd?
Take home message • chronische nierziekte = hoog risico van cardiovasculaire morbiditeit/mortaliteit > > dialyse – nadruk op BD-controle (< 140/90) met nefroprotectieve ACE-i / ARB + thiazide + calciumblokker – statine – plaatjesremmer (als secundaire profylaxe) • intensievere follow-up in kader van zorgtraject – centrale rol van de huisarts – zelfzorg door de patiënt
Take home message • opgelet met RAAS-blokker bij eGFR < 30 ml/min • vermijd combinatie RAAS-blokker + kaliumsparend diureticum • meet regelmatig BD liggend én staand • laat de patiënten (of hun thuisvpk) hun gewicht meten en opschrijven = marker voor de vullingstoestand • vermijd langdurige en hooggedoseerde NSAID-R/ bij chronische nierziekte • denk aan dosisaanpassing bij eGFR < 30 ml/min