Mededeelingen No. 80 der Nederlandse Vereeniging voor Koeltechniek ===========
I. Verslag der 52ste Algemeene Vergadering van 21 December 1937 te IJmuiden II. De studie en opleiding van den Koeltechnischen Ingenieur. III. De nieuwe ,,Vischvriesinrichting” der N.V. Ver. IJsfabrieken te IJMUIDEN
____________________ MAART 1938 ____________________
Gedrukt ter Boek- en Steendrukkerij Firma F Gräfe, Oude Delft 173, Delft
1.
52ste ALGEMEENE VERGADERING op DINSDAG 21 DECEMBER 1937 v.m. 10.30 in hotel ,,AUGUSTA te IJmuiden Punten van behandeling: 1. Goedkeuring van de notulen der 51ste Algemeene Vergadering, zooals zij in den vorm van een verslag zijn opgenomen in No. 79 der ,,Mededeelingen”. 2. Ingekomen brieven. 3. Mededeelingen van het Bestuur 4. Voorstel tot opheffing der Groep Leveranciers van Koelmachines van klein en middelbaar vermogen. 5. ,,De Studie en opleiding van den koeltechnischen Ingenieur” Inleidende beschouwingen door den 1sten Voorzitter Prof. Dr. M. de Haas. 6. Inleiding tot het in den n.m. te brengen bezoek aan de nieuwe Vischvriesinrichting der N.V. Ver. IJsfabrieken. door het lid K.H. Tusenius. 7. Rondvraag. Aanwezig zijn o.m. de Leden: Prof. Dr. M. de Haas, 1e Voorzitter, Prof. C.F. van Oyen, 2de Voorzitter, Ir. D.C. Geest, Secretaris-Penningmeester, Prof. Dr. W.H. Keesom, K.H. Tusenius en Ir. H.W. van der Lee, leden van het Bestuur, Ir. J.F.H. Koopman (Eerelid), F. Allard, Ir. G. Beerenborg, Jac. Boon, Ir. J. Borgonjen, J. ter Braake (Vert. N.V. Handelsver. v.h. W. Beyer), H. Büchi, Ir. J.E. du CellieeMuller, A. Cortel, Ir. L. Delhez, Ir. G. Ferguson, B. Geerdink, H. Gorter, P.F. Henneman, J.B. Hoogterp, (Vert. N.V. Comprimo), F. van Hootegem, Dr. H.J. Jerne en Th.C. Jerne (Vert. N.V. Rotterdamsche Koel- en Vrieshuizen). A. van Kalken, (Vert.
2 Blauwhoedenveem-Vriesseveem, Amsterdam), Dr. T.P. Keyser, E.W. Krelage, Ir. H. de Kruijff, Dr. A. van der Laan, P. van Leeuwen, (Vert. Mij. Hoek van Holland), Ir. F. Liebert, G.P. van Maarleveld, Dipl. Ing. J. van Male, Ir. D.J. Mink, R.H. Overmeer en H. Thomassen, (Vert. Fa. Overmeer en Co., Arnhem), Dr. A. Pino, W. Proost, (Vert. N.V. Centrale Ammoniakfabriek, Weesperkarspel), A. van Reekum Jr. en J. van Reekum (Dir. N.V. ,,De Plaatijzerindustrie”, Apeldoorn), W.J. van Rijn (Vert. N.V. Heemaf), L. Silderberg, (Vert. AKU, Arnhem). H. Sjöström, (Vert. N.V. Electrolux), D.W. Slotboom (Vert. Machinefabr. & Installatiebur. v.h. Ir. T. Knape), P. J. Snoep en D. Hoogendoorn, (Vert. N.V. Hero de Groot te Bodegraven), Ir. I.P. Spruijt (Vert. N.V. ,,Het Landbouwhuis” M.J. Spruijt), A. van Tuijn, R. S. van der Veen, H.A.M. Verbeek, Joh. W. Verbeek, H.A. Vermetten (Vert. N.V. Mij. Hoek van Holland). Dr. Ir. R. Verschuur, J. Versluijs, Dr. H.C.F.L. Warnecke, J.C. Weber. De introducé’s de Heeren: Dr. Ir. A. de Gelder. Dir. M.T.S. Haarlem. C. Oud. Dir. Staatsvisschershavenbedrijf, te IJmuiden, P. Polderman, P. Vermeulen, A. de Graaf, J.F. Glazener, L.J. Brand, K.H. Tusenius Jr. De Vergadering wordt te 10.45 door den voorzitter. Prof. Dr. M. de Haas geopend. Alle leden zijn dan nog wel niet aanwezig, doch kort daarna bleek bij de voltallige vergadering, dat ongeveer 70 leden en genoodigden van hunne belangstelling hadden blijk gegeven. De Voorzitter sprak zijn vreugde uit over de groote opkomst en heet in het bijzonder enkele genoodigden, alsmede het nieuwe Eerelid, den oud-secretaris-penningmeester Ir. J.F.H. Koopman, welkom. 1. Bij de goedkeuring der notulen van de 51ste Algemeene Vergadering bracht Ir. Koopman dank voor de waardeerende woorden, in die notulen aan hem gericht. 2. De ingekomen brieven worden door den Secretaris voorgelezen, w.o. eenige van leden, welke voor het lidmaatschap hebben bedankt, waartegenover van nieuwe leden, die zich
3 aangemeld hebben. De overige brieven komen bij de andere punten der Agenda ter sprake. 3. Daarna wordt overgegaan tot de Mededeelingen van het Bestuur. In de eerste plaats deelt de Voorzitter mede, dat het zijn voornemen was op deze Decembervergadering zijn functie neer te leggen. Er werd echter van Bestuurszijde op aangedrongen verschillende zaken nog te willen afwikkelen, zoodat het beter was tot de volgende Algemeene Vergadering, omstreeks Mei a.s. aan te blijven, waarin Spreker heeft toegestemd. Aftreden zal dus in deze vergadering niet plaatsgrijpen. Verder wordt medegedeeld, dat de Vereeniging was uitgenoodigd, zich bij verschillende gebeurtenissen te doen vertegenwoordigen, o.a. bij het Congres, te houden in verband met de van der Waalsherdenking op 25-26-27 Nov. te Amsterdam. Uitvoerig heeft het Bestuur de aanvragen voor vertegenwoordiging en geldelijken steun besproken en besloten mede te doen. De Voorzitter heeft het Congres geheel bijgewoond. Als nadere toelichting op het besluit een geldelijke bijdrage te verleenen, memoreert de Voorzitter, dat Prof. van der Waals altijd lid was van de Vereeniging, Voorzitter van het Comité voor het 1e Internationale Koudecongres te Parijs en evenzoo van het 2e Congres te Weenen. Ook de persoonlijke vriendschap tusschen den eersten Voorzitter, Prof. Kamerlingh Onnes en Prof. van der Waals wordt ter sprake gebracht. Er is een geldelijke bijdrage verleend van ƒ 10.-, waarmede de Vereeniging accoord gaat. Verder wordt nog gememoreerd het bijzonder nummer van het tijdschrift ,,Physica”, gewijd aan de nagedachtenis van Prof. van der Waals en de herdenkingsrede van Prof. de Bye in het Koloniaal Museum, welke groote indruk maakte. Vervolgens komt ter sprake een verzoek van de Stichting ,,Bio-Physica.” Deze Vereeniging werd twee jaar geleden opgericht en heeft onze Vereeniging om vertegenwoordiging in den Raad van Advies gevraagd en tevens een geldelijke bijdrage. Prof. van Oyen werd als zoodanig afgevaardigd. Het Bestuur besluit verder beschikbaar te stellen een bijdrage van ƒ 5.- in den vorm van een contributie per jaar.
4 De Voorzitter deelde vervolgens mede, dat gehoor gegeven was aan een uitnoodiging van den Natuurkundigen Raad, die zich wil bezighouden met de notatie van verschillende grootheden. De bedoeling is, dat eenheid op het gebied van afkortingen e.d. gebracht wordt, ook internationaal. Verder heeft een vereeniging van T.N.O. (toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek) een uitnoodiging tot medewerking gericht. Diverse wetenschappelijke instellingen zijn in het Bestuur daarvan vertegenwoordigd en zoo hebben bijv. diverse vereenigingen – w.o. de onze – tezamen één vertegenwoordiger in het Bestuur. Ook daaraan heeft de Voorzitter deelgenomen. In het kort wordt door den Voorzitter nog even gereleveerd de deelname aan de excursie naar de Parijsche Tentoonstelling. Deze deelname was zeer gering, zoodat het officieele bezoek van onze Vereeniging, in combinatie met de Engelsche collega’s niet is doorgegaan. Enkele leden o.a. Hr. van Tienhoven en Dr. van der Laan zijn er wel heen geweest, doch officieel is niets gebeurd. De Secretaris leest voor een brief van den Heer Moorman, waarin voorgesteld wordt voortaan de ,,Mededeelingen” van de Vereeniging in het Maandblad ,,Koeltechniek” op te nemen. Dit is geen nieuwe kwestie, er is meermalen over gesproken met den Heer Moorman. Naar aanleiding van bedoelde brief wordt medegedeeld, dat de kosten niet bedragen ƒ 500.- per jaar, maar niet meer dan ca. ƒ 250.- De kosten varieeren van het ééne jaar op het andere. De kosten voor het drukken van de Mededeelingen varieeren per keer tusschen ƒ 80.- en ƒ 125.-, voor het verzenden van ƒ 12.50 tot ƒ 15.- enz. Het bedrag van ƒ 500.- is dus te hoog geschat. De Heer Moorman wilde alles, wat verschijnt in ons groene boekje, afdrukken in zijn blad en daarvoor ontvangen druk- en verzendkosten. Hij is bereid, wanneer het aantal abonné´s zich uitbreidt tot een grooter percentage leden van de Vereeniging, de abonnementsprijzen te verlagen tot ƒ 6.-. Zijn voorstel is dus, de ,,Mededeelingen` af te schaffen en deze, in den vorm zoo als ze altijd waren, in zijn blad af te drukken; overigens wil hij vrij zijn abonné´s aan te nemen en ev. de prijs te verlagen.
5 De Voorzitter spreekt als zijn meening uit, dat het bestaan van het maandblad ,,Koeltechniek” niet bedreigd mag worden, het zou jammer zijn als het moest verdwijnen wegens gebrek aan deelneming. Anderzijds vormen de ,,Mededeelingen” een buitengewoon overzichtelijk geheel van de zaken in onze Vereeniging en is het heel gemakkelijk alles op te slaan, veel eenvoudiger dan wanneer de Mededeelingen in een jaargang geplaatst worden. Er zou een compromis gesloten kunnen worden, n.l. alle Mededeelingen, welke op de Vereeniging betrekking hebben, anders samengevat in de groene boekjes, voortaan in ,,Koeltechniek” te plaatsen. Moorman moet zich dan verplichten eens per jaar door overdruk alles in boekvorm samen te vatten. Op deze manier kan het blad blijven bestaan en is aan den wensch van den heer Moorman tegemoet gekomen. De Heer Moorman zou op de vergadering tegenwoordig zijn, doch is niet aanwezig, hetgeen jammer is. Het lid Hr. De Kruijff vraagt of het de bedoeling is, dat men de Mededeelingen alleen kan krijgen wanneer men zich abonneert op het blad Koeltechniek? De Voorzitter zegt, dat dit niet de bedoeling is en noemt eenige redenen waarom. Een der leden merkt nog op, dat wanneer wij de Mededeelingen eens per jaar in boekvorm van den Heer Moorman ontvangen, we niet zoo op de hoogte zijn vóór de vergaderingen, dan wanneer we ze tweemaal per jaar ontvangen. Het lid Dr. van der Laan vraagt of het onderwerp een rekensom is zonder meer. Staat de vergadering op het standpunt, dat er van alle vergaderingen een overdruk moet zijn? Anders is er geen enkel voordeel, ofschoon er wel voor is te voelen het tijdschrift te steunen. Hij stelt echter grooter prijs op het groene omslagje der Vereeniging. De Voorzitter merkt op, dat het blad meer onder de aandacht der leden kan worden gebracht en wil hieraan toevoegen dat, als iedereen tracht zooveel hij kan mede te werken, het blad vanzelf
6 in beteekenis zal toenemen. Dit is het uitgangspunt van den Heer Moorman. Het lid Dr. Jerne vindt, dat het verslag gemakkelijk in boekvorm zou kunnen worden omgezet, wanneer het op de juiste wijze in Koeltechniek verschijnt. Het lid Tusenius zegt, dat die menschen, welke prijs stellen op de Mededeelingen, afzonderlijk gebundeld, deze zouden kunnen krijgen. Hij stelt voor om van de leden een kleine bijdrage te heffen om de kosten te dekken van het afzonderlijk afdrukken en verstrekken van de Mededeelingen als overdruk uit Koeltechniek in den vorm van de tegenwoordige Mededeelingen. Prof. Keesom merkt op, dat, waar de heer Moorman bezwaar heeft tegen het afzonderlijk verstrekken van de Mededeelingen, hij verplicht is de Mededeelingen in anderen vorm te verstrekken. De kosten hieraan verbonden, zullen niet zoo groot zijn voor den Heer Moorman. Het lid Ir. Koopman zegt, dat nu reeds in Koeltechniek verslagen van de vergadering verschijnen, maar te kort. De Voorzitter deelt mede, dat de onderhandelingen met den Heer Moorman zullen worden voortgezet. Het denkbeeld van den Heer Tusenius zou een reden kunnen zijn om tot elkander te komen. Voorgesteld wordt de oplossing aan het Bestuur over te laten. In verband hiermede merkt de heer Tusenius nog op, dat de uitgifte van een krant niet gebeurt voor den uitgever zijn gezondheid. De kosten kunnen beter met zijn allen gedragen worden dan dat de uitgever, die zich vele offers getroost, wordt getroffen. Wanneer het blad opgeheven wordt is er binnen veertien dagen een ander. De Voorzitter wil weten wat de meening van de Vergadering is. Ondubbelzinnig blijkt, dat men prijs stelt op het behoud van de Mededeelingen. De onderhandelingen zullen dus worden voortgezet en vastgehouden aan de voorwaarden.
7 4. Voorstel tot opheffing der Groep Leveranciers van koelmachines van klein- en middelbaar vermogen. De Voorzitter licht het voorstel toe. Deze groep is kort geleden opgericht, vol illusie, maar beantwoordt hieraan niet. Het is beter de groep op te heffen. Het lid Sjöström meent, dat de klein-koelmachines ook beteekenis hebben voor huishoudkoeling, als een deel van het gebied van koeling voor levensmiddelen. Deze groep heeft bestaansrecht en het is z.i. niet juist, dat de Vereeniging voor Koeltechniek zegt, dat dit deel niet thuis behoort in haar Vereeniging. Kleinkoeling begint waar het groote koelbedrijf ophoudt. De Voorzitter leest artikel 3 der statuten voor in verband hiermede. Het bestuurslid Ir. van der Lee ( Voorzitter der Groep Klein-koelmachines) zegt, dat in den korten tijd, dat de groep bestond de belangstelling zienderoogen verminderd is, zoodat uiteindelijk de Heeren, welke die groep vormden, van meening waren dat het geen zin meer had die groep in stand te houden en het beter is deze groep officieel op te heffen. Het voorstel wordt daarna zonder stemming aangenomen. Alvorens tot het volgende punt over te gaan, merkt de Voorzitter nog op, dat het bekend zal zijn, dat in ons land is opgericht de ,,Vereeniging voor Luchtbehandeling.” Het Bestuur van onze Vereeniging heeft het juist geoordeeld, het Bestuur dier nieuwe combinatie uit te noodigen deze vergadering te komen bijwonen. De genoodigden zijn echter nog niet ter vergadering aanwezig. Opgemerkt dient nog te worden, dat zij het probleem van hun blad als volgt hebben opgelost, n.l. door hun Vereenigings-mededeelingen af te drukken in een bestaand technisch blad (Polyt. Weekblad). 5. Daarna geeft de Voorzitter het voorzitterschap tijdelijk in handen van den tweeden Voorzitter, Prof. Van Oyen, welke met enkele woorden de door Prof. de Haas te houden voordracht inleidt, over: ,,De Studie en Opleiding van den Koeltechnischen Ingenieur”
8 I. Inleiding. Het is de laatste tijden eenige malen voorgekomen, dat door de directie van een koelbedrijf in Nederland tot mij de vraag werd gericht, of ik ook iemand van de in Delft afgestudeerden kon aanwijzen aan wien op goede gronden de functie van ingenieur bij dat bedrijf zou kunnen worden toevertrouwd. De daarop volgende onderhandelingen hebben niet altijd tot een bevredigend resultaat geleid. Hierover sprekende met Prof. Keesom, die ook dergelijke ervaringen had opgedaan, kwam bij ons de vraag op, of het niet in het belang van de koeltechniek in Nederland en in Nederlandsch-Indië zou zijn, wanneer aan de Technische Hoogeschool te Delft de gelegenheid zou worden geschapen tot specialiseering in de richting van de koeltechniek. Als eerste stap in deze richting heb ik in een brief aan het Bestuur der Vereeniging deze vraag aan de orde gesteld. Bij de behandeling er van in een bestuursvergadering werd de wenschelijkheid uitgesproken, dat dit onderwerp in een Algemeene Vergadering zou worden besproken. Gaarne geef ik gevolg aan de uitnoodiging van het bestuur om thans een inleiding te geven. De questie is niet nieuw. Reeds in 1910 schreef ik een rapport over het koel technisch onderwijs in ons land, waarin ik er op wees, dat de T.H. feitelijk niet de volle gelegenheid biedt tot een theoretische en practische opleiding van hen, die zich aan de koeltechniek willen wijden (zie Mededeelingen No. 10). Bij verschillende der internationale koude-congressen is in een resolutie de wenschelijkheid uitgesproken van instelling of uitbreiding van onderwijs op dit gebied Zoo werd reeds bij het 1e Intern. Congres 1908 de volgende motie aangenomen: ,,Het Congres spreekt den wensch uit, dat een theoretisch- en vak-onderwijs, toegepast op de tegenwoordige onderdeel en van de koude-industrie en gericht op nieuwe toepassingen, worde ingesteld bij wetenschappelijke laboratoria en hoogere technische en handelsscholen der verschillende landen en aangevuld, onder leiding van specialisten, door de praktische en gedetailleerde bestudeering van belangrijke koelinstallaties en de systematische beproeving der aldaar werkende machines.”
9 Bij het IIIe congres in 1913 werd in een bijeenkomst te Chicago de volgende motie aangenomen: ,,Het Congres acht noodzakelijk de instelling in alle landen van technisch en practisch onderricht in koeltechniek, en beveelt aan, dat stappen worden gedaan om de inrichting van leergangen in koude techniek te verzekeren aan de universiteiten, aan technische, landbouw- en handelsscholen.” Ook bij het laatstelijk in Nederland gehouden VIIe internationale koude congres is een motie aangenomen, die de wenschelijkheid van koeltechnisch onderwijs uitspreekt. Deze werd voorgesteld door Dr. E.F. Burton, directeur van het Mc. Lennan laboratorium te Toronto en luidt als volgt: Het is gewenscht dat het I.I.F. de aandacht van de Universiteiten en verschillende onderwijsinrichtingen vestigt op het belang, dat er is bij de uitbreiding van het programma van het technisch onderwijs, teneinde de vorming van koude-specialisten te bevorderen. Behalve de grondleggende studie van natuurkunde, scheikunde, biologie en de noodige technische practijk, zouden bijzondere cursussen moeten worden gegeven over: a. b. c.
het voortbrengen en onderhouden van lage temperaturen; de voorzorgen, te nemen voor het verduurzamen van levensmiddelen en de veranderingen, die er in kunnen optreden; de economische vraagstukken, zoodat daarbij in het licht treedt de rol die de koeltechniek vervult in den wereldhandel.
In een brief van den directeur van het I.I.F. den heer Dr. Piettre aan Uw voorzitter, waarin hij de aandacht vestigt op deze motie schrijft hij er bij ,,daar de Vereeniging, die gij presideert, zeker in staat is wegen en middelen te vinden om dezen wensch voor Uw land in vervulling te brengen, verzoeken wij U, U tot dit doel te willen richten tot de bevoegde autoriteiten in Uw land.” Wij zien dus, dat zoowel in ons eigen land als daarbuiten zich reeds lang de behoefte aan een dergelijke speciale opleiding doet gevoelen. II. Aard van de opleiding. In welken vorm dit onderwijs zou moeten gegeven worden, is
10 niet onmiddellijk te zeggen. Er zijn verschillende eischen, die kunnen worden gesteld en die verband houden met de vele richtingen waarin de koeltechniek zich heeft ontwikkeld. Wij denken hierbij aan techniek der zeer lage temperaturen, de zuivelinrichtingen, de slachthuizen, de brouwerijen, verschillende chemische bedrijven, het marktbedrijf, de luchtbehandeling, de koelhuizen en de ijsfabrieken, zeeschepen, het vervoer te land, het boren van mijnschachten of den aanleg van ondergrondsche spoorwegen, enz. Wie van de omvangrijkheid van dit gebied een meer volledigen indruk wenscht te verkrijgen, dien zij de lezing van de verslagen van het VIIe internationale koude congres aanbevolen. Bij ieder der genoemde toepassingen komt men op een ander terrein van wetenschap, zooals de physica, de werktuigbouwkunde, de chemie, de biologie, de mijnbouwkunde, de scheepsbouwkunde, de bouwkunde, de wetenschap der explosieve stoffen, de economie, het nationale en het internationale administratief recht, enz. Om deze zoo uiteenloopende materie in enkele groepen samen te vatten, kan men de indeeling in vier secties volgen, die bij het in 1936 in ons land gehouden internationale congres is toegepast, n.l. I. de natuurkunde en de industrieën voor de zeer lage temperaturen, II. de techniek van de kunstmatige koude, de warmteoverdracht, de luchtbehandeling, III. biologische en chemische vraagstukken, IV. vervoer met koeling, algemeene economie en statistiek, onderwijs en propaganda. Zooals iedere indeeling is ook deze een kunstmatige, waarbij hier en daar de eene groep de andere gedeeltelijk overlapt. In de tweede plaats kan men, wat het onderwijs betreft, nog twee soorten van opleiding onderscheiden, n.l. A. een hoogere opleiding, bedoeld voor ingenieurs en daarmede in ontwikkeling gelijk staande personen, B. een middelbare opleiding, bestemd voor personen van den rang van monteurs, opzichters, machinisten, enz. III. Buitenland. Na aldus een indeeling te hebben gegeven zoowel naar den aard der verschillende vakken die in de studie voor de koude techniek begrepen zijn, als naar het niveau van het te geven onder-
11 wijs, zullen we in een kort overzicht beschrijven wat men in het buitenland op dit gebied reeds heeft bereikt. Vooraf moge nog gaan de opmerking, dat men tot voor eenige jaren, sprekende over de opleiding van een koeltechnisch ingenieur, wel in de eerste plaats gedacht heeft aan een werktuigkundig ingenieur, die de noodige kennis en ervaring bezit van de constructie en de behandeling van koelmachines. Dit komt ook tot uitdrukking in de formuleering der moties van het Ie en IIIe internationale koude congres, die ik zooeven heb aangehaald. Daarentegen, in de betreffende motie van het VIIe congres treden zooals wij gezien hebben de toepassingen op het verduurzamen van levensmiddelen, benevens de economische en administratieve problemen sterk op den voorgrond. Tegenwoordig wordt dan ook wel gesproken van levensmiddelen-ingenieurs, in plaats van koeltechnisch ingenieur. 1e. Frankrijk. In de eerste plaats noemen wij een groote school, uitsluitend gewijd aan het koeltechnisch onderwijs, n.l. l’Ecole supérieure du froid industriel, te Parijs, met afdeelingen te Cachan in de omgeving van Parijs. Deze school is in 1909 gesticht door de Association française du froid. Na een reorganisatie in 1929 werd zij ondergebracht bij de Ecole spéciale des Travaux publics, du Bâtiment et de l’Industrie. Echter werd ook na dien tijd tot 1932 het diploma van Ingénieur frigoriste uitgereikt door de Association française du froid. Vanaf 1933 geschiedt dat door de school zelf, volgens de beoordeeling door een jury, benoemd door den Minister van onderwijs. Ook de titel van het diploma is toen gewijzigd en is geworden Ingénieur des Industries du froid, een van staatswege beschermde titel. Dit bestaat in dien vorm alleen in Frankrijk. De opleiding aan deze school omvat twee afdeelingen n.l. A. het hooger onderwijs, hetwelk ten doel heeft ingenieurs en technici te vormen, die geschikt zijn alle installaties, die in de koeltechnische industrie worden gebruikt, te bestudeeren, te construeeren en in bedrijf te houden. B. Het middelbaar onderwijs voor conducteurs-mécaniciens. Deze studie kan worden bekroond door een certificaat de conducteurmecanicien des industries du froid. Tot de onder A. genoemde studie worden alleen toegelaten zij
12 die in het bezit zijn van een ingenieurs diploma van een der daartoe aangewezen scholen. Er zijn nog andere studie- en diplomamogelijkheden aan deze school, ook met keuzerichtingen, (bierbrouwerijen, zuivelinrichtingen ); dat alles moet ik echter voorbijgaan. Ik vermeld alleen nog, dat het onderwijs des avonds wordt gegeven tusschen 18 uur 30 en 21 uur 30, en dat behalve praktische oefeningen, ook bezoeken aan koelinstallaties tot de opleiding behooren. Voor verdere bijzonderheden, het onderwijsprogramma betreffende, verwijs ik naar het rapport sur l’enseignement du froid en France van de hand van den heer Sauvage en afgedrukt in de Actes du VIIe Congres International du Froid, Vol. IV, p. 560. In het studiejaar 1933-‘34 bedroeg het aantal leerlingen der school voor afd. A. 19, voor afd. B. 12, verder 4 vrije toehoorders, en 15 élèves conducteurs et mécaniciens. In 1933 werden uitgereikt 8 diploma’s in totaal. Om een indruk te geven van den aard en de beteekenis van het onderwijs deel ik hier nog iets mede over de opgave voor het ingenieursexamen in 1934. Gevraagd werd een ontwerp te maken voor de koelinstallatie van een groot luxe-hotel met de eraan verbonden fabriek van ijs en van roomijs. Het volledige programma van deze opgave beslaat zes kolommen druks in de Revue générale du Froid van 1934 waarin het gepubliceerd is. Het ontwerp moet omvatten A. de luchtbehandeling van het hotel, B. de installatie in het hotel van een inrichting om het water te koelen, C. koelruimten behoorende tot de keukens, D. IJsfabriek, E. fabriek van roomijs, F. de inrichting van de centrale machine ruimte, G. een studie van de motoren, H. de watervoorziening van het hotel. De tijd, beschikbaar voor het maken van dit ontwerp bedroeg ongeveer 4 maanden. Het onderwijs in de afdeeling B, omvat 8 lessen in wiskunde, 12 lessen over koelinstallaties, 4 lessen over het verduurzamen van levensmiddelen, 6 werktijden in de laboratoria benevens bezoeken aan koelinrichtingen. In Frankrijk zijn nog eenige andere scholen, die een minder volledig onderwijs geven dan deze Parijsche school, en welke dikwijls meer aangepast zijn aan plaatselijke omstandigheden. Wij noemen hiervan de school te Havre.
13 In Havre bevinden zich vele koelinstallaties. In 1920 opende de Fransche koeltechnische vereeniging er een school om ,,mécaniciens frigoristes” op te leiden. Het programma voor deze school omvat 25 mondelinge lessen ieder van 1 uur, en 8 practische lessen ieder van 8 uur. Het onderwijs begint in Januari, eindigt in Mei. Sedert haar stichting heeft de school te Havre 300 leerlingen in opleiding gehad, terwijl 103 het diploma van mécanicien frigoriste verwierven, hetwelk uitgereikt wordt door de Association Française du Froid. Ook over deze school vindt men een rapport in de verslagen van het VIIe internationale koude congres, Volume 4, p. 569; het is van de hand van den heer Vauclin. In de derde plaats worden aan talrijke andere onderwijsinstellingen in Frankrijk onderwerpen uit de koeltechniek behandeld, als onderdeel van machinebouw, technische physica, landbouwonderwijs, veterinair onderwijs, luchtbehandeling enz. 2e. Duitschland. Prof. Dr. R. Plank te Karlsruhe, heeft over ,,Die Ausbildung von KälteIngenieuren” een artikel gepubliceerd in de Zs. f. d. ges. Kälte-Industrie, Bd. 43, 1936, waarin de aan dit onderwerp verbonden vraagpunten uitvoerig worden besproken en ook de wijze, waarop de opleiding der koude-ingenieurs aan de Technische Hoogeschool te Karlsruhe is geregeld, wordt vermeld. Plank is van meening, dat de belangrijkste toepassing van de koude-techniek ligt op het gebied van de verzorging van levensmiddelen, en dat de verduurzaming van levensmiddelen door koeling bezig is zich tot een zelfstandige wetenschap te ontwikkelen. In de plaats van de overgeleverde ervaringen der werkmeesters treden nu de wetenschappelijke wapens en de kritische controle van de nieuw opkomende levensmiddelen-ingenieurs, Verder wijst Prof. Plank er op, dat de bestudeering van de veranderingen, die in dierlijke of plantaardige weefsels door het bevriezen optreden, noodig maken een vertrouwd zijn met colloidchemische, histologische en cel-phijsiologische verschijnselen, Bij temperaturen boven het vriespunt worden levensmiddelen in het bijzonder door de inwerking van mikro-organismen aangetast. Een koude-ingenieur moet dus ook eenige kennis van mikro-biologie bezitten. Alles te zamen genomen, moet naar zijn meening de koeltechniek tot het werk-gebied van den chemischen ingenieur worden
14 gerekend. Men heeft zich echter af te vragen, of dan als grondslag van de opleiding de scheikunde of de werktuigbouwkunde te kiezen is. In 1928 werd nu te Karlsruhe aan de Technische Hoogeschool de opleiding van koudeingenieurs ingevoerd en gebaseerd op het volgende programma. Gedurende de eerste vier semesters is het onderwijs hetzelfde als voor de a.s. werktuigkundig ingenieurs, zoodat de studenten eerst bij den aanvang van het derde studiejaar behoeven te beslissen, of zij de chemische richting willen inslaan. Het derde studiejaar omvat dan een zwaar programma, eenerzijds de theorie en de constructie van calorische werktuigen, de technische thermodynamica en hydronamica, de constructie van de chemische toestellen en de methoden van onderzoek en beproeving van de machines (colleges en oefeningen, 60% van den beschikbaren tijd); anderszijds de physische chemie, de electrochemie en de chemische technologie (40% van den tijd) . Het 4e en laatste jaar is bestemd voor specialiseering in een bijzondere richting. Ook wordt in dat jaar van den student vereischt het maken van een groot ontwerp of het verrichten van een experimenteel onderzoek. Aan het einde van de studie volgt daarop nog een zelfstandige bewerking van een diploma-opgave. Er is verder geen andere Technische Hoogeschool in Duitschland, waar de opleiding voor de koude-techniek zoo volledig wordt gegeven als te Karlsruhe. Ook nog op andere wijze wordt in Karlsruhe de wetenschap der koeltechniek uitgedragen. Van 8 tot en met 13 November 1937 is aan de Technische Hoogeschool aldaar een voortgezette cursus gegeven in Koeltechniek en levensmiddelentechniek, voor ingenieurs, die reeds in de praktijk werkzaam zijn en voor andere belanghebbenden. Het programma was in het kort het volgende: op 8, 9 en 10 November het voortbrengen der koude en de constructie van machines, hierbij ook warmteoverdracht, de eigenschappen der materialen, automatiek; op 11 en 12 behandeling van levensmiddelen bij lage temperaturen, biologische en physiologische gezichtspunten; op 13 demonstraties in het koeltechnisch laboratorium der T.H. en in het Laboratorium van het rijksinstituut voor het verduurzamen van levensmiddelen. Totaal werden bij dezen cursus 25 voordrachten gehouden. Dat dit alles wordt gedragen door de
15 stuwkracht, de rijke ervaring en de geheele persoonlijkheid van Prof. Plank zal een ieder verstaan, die op het koeltechnische gebied geen vreemde is. Over het koeltechnisch onderwijs in andere landen kan ik kort zijn, omdat in geen enkel land dit onderwijs zoo volledig is georganiseerd als in Frankrijk en in Duitschland. In de angelsaksische landen is dit onderwijs niet centraal geregeld. Aan een groot aantal Amerikaansche scholen, hoogescholen en universiteiten bestaat gelegenheid cursussen en colleges te volgen over luchtbehandeling, koelmachines, koelhuizen, vloeibaar maken van gassen, enz. Ook zijn er vele correspondentiescholen en instituten op dit gebied. In Engeland is de toestand dezelfde. Bij het IVe internationale congres voor koeltechniek in 1924 te Londen gehouden, sprak de heer Garret over de opleiding in Engeland van marineingenieurs voor de koeltechniek, welke hij toenmaals onvoldoende achtte. In België bestaat een school voor koeltechnisch onderwijs in Gent. Deze bezit drie afdeelingen. Een is bestemd om de ingenieursopleiding te voltooien in de richting van de koeltechniek en koeltechnische ingenieurs te vormen. Een tweede afdeeling is er voor a.s. directeuren van koelinrichtingen. Ten slotte is er een derde afdeeling voor werklieden. In Tsjecho-Slowakije zijn aan verschillende technische scholen in het programma leergangen opgenomen op het gebied van de koeltechniek. Zoo b.v. aan de Technische Hoogeschool te Praag; het aantal leerlingen, dut de koeltechnische richting kiest, bedraagt meestal 10 à 12. Ook aan de Technische Hoogeschool te Bro bestaat gelegenheid tot specialisatie in de koeltechnische richting. De Tsjecho-Slowaaksche koeltechnische vereeniging organiseert ook populaire cursussen over de mechanische koeling en haar toepassingen. In de herfst van 1935 had een reeks voordrachten plaats over nieuwere koelinstallaties en haar toepassing in de levensmiddelen-industrie. Deze voordrachten, bestemd voor het groote publiek in de techniek hadden plaats op 12 halve dagen, n.l. op Zaterdagen van 15 tot 19 uur en Zondagen van 9 tot 13 uur; zij waren verdeeld in verschillende groepen, b.v. een groep had betrekking op de pro-
16 cessen, die zich bij het bierbrouwen afspelen, een andere op het zuivelbedrijf, een derde op de koeling en het bevriezen van vleesch. Vermeldenswaard is, dat deze bijeenkomsten werden besloten met een rede over het ontstaan en de leidinggevende activiteit van het Institut International du Froid te Parijs en over de stichting van verschillende nationale koeltechnische vereenigingen. IV. Conclusie. Wanneer wij van de onderstelling uitgaan, dat ook in ons land de opleiding van speciale koeltechnische ingenieurs en werklieden noodig is, dan is nu de vraag aan de orde op welke wijze dat zal kunnen geschieden. Op den voorgrond staat, dat wij daarvoor niet kunnen copieeren, wat op dit gebied in Frankrijk of in Duitschland is tot stand gebracht; het zal bij ons op kleiner schaal moeten gebeuren. Wat in de eerste plaats betreft de opleiding A., de hoogere, zoo had ik mij voorgesteld, dat van de zijde onzer vereeniging in overleg worde getreden met enkele hoogleeraren aan de Technische Hoogeschool ten einde met hun steun en bemiddeling een voorstel tot organisatie van dat onderwijs bij den senaat der T.H. aanhangig te maken. De Technische Hoogeschool lijkt mij daartoe de aangewezen inrichting, omdat aldaar alle in dit geval gewenschte leervakken, zooals werktuigbouwkunde, technische physica, materialen kennis, chemie en biologie op uitstekende wijze vertegenwoordigd zijn en het bedoelde onderwijs grootendeels in reeds bestaande colleges gegeven wordt. Een mogelijke regeling zou b.v. kunnen zijn, dat een diploma (en titel?) voor koeltechniek te Delft verkregen kan worden na één- of tweejarige suppletoire studie door hen, die reeds in Delft, Wageningen, aan de veeartsenijkundige faculteit te Utrecht of aan de wis- en natuurkundige faculteit van een Nederlandsche Universiteit zijn afgestudeerd. Aan het einde van die vervolg studie zou, op grond van examens of tentamens een diploma kunnen worden verworven, hetwelk echter geen rijksdiploma kan zijn, zoolang dit examen niet in de hoog er onderwijswet is gesanctioneerd. Dit is misschien meer een voordeel dan een nadeel, omdat dan nu de gelegenheid openstaat
17 dat dit examen onder de auspiciën van onze Vereeniging zou kunnen worden afgenomen – b.v. doordat gedelegeerden onzerzijds er bij zouden worden toegelaten, en het diploma door onze Vereeniging zou kunnen worden uitgereikt. Hierdoor ware tevens de gelegenheid geschapen om deze opleiding in verband te houden met de praktijk der koeltechniek. Wat dit laatste betreft zou ook aan de candidaten voor dit diploma den eisch moeten worden gesteld van praktisch werken in een koeltechnisch bedrijf, b.v. gedurende een zomervacantie. Reeds van te voren reken ik op de medewerking van de directies dezer bedrijven. Het spreekt vanzelf, dat de hier gegeven schets van de opleiding tot het speciale diploma van koeltechnisch ingenieur in ons land, slechts een zeer voorloopige beteekenis heeft. Allereerst moet blijken, dat er onder de leden onzer vereeniging instemming met deze plannen bestaat, daarna moet de medewerking van de Technische Hoogeschool worden verkregen en ten slotte in gemeenschappelijk overleg een studie- en een examenplan worden opgemaakt. Deze laatste nu kunnen nog in vele opzichten van de hier gegeven richtlijnen afwijken. Tenslotte nog een enkel woord over de opleiding B., die voor technici en werklieden. Mij is niet voldoende bekend in hoeverre daaraan in ons land behoefte bestaat. Als dit wel het geval mocht zijn, dan zal onze vereeniging ook op dit gebied nuttig werk kunnen doen door enkele Middelbare Technische scholen of Nijverheidsscholen, die daarvoor door hun ligging het eerst in aanmerking komen op te wekken aan deze opleiding hun aandacht te schenken, en eventueel daarvoor een diploma of aanteekening op een diploma verkrijgbaar te stellen. In ieder geval zal het goed zijn, als ook daarover degenen onder onze leden, die uit ervaring kunnen spreken, hun meening doen kennen. Na deze voordracht neemt de 2de Voorzitter weder het woord en zegt, dat Prof. De Haas dit onderwerp behandeld heeft op een wijze, die de belangstelling van de aanwezigen sterk gaande gemaakt heeft. Zijn er vragen, dan zal Prof. De Haas deze gaarne beantwoorden. Er zijn intusschen 2 telegrammen ingekomen, resp. van de
18 Heeren Van Eyk en Metselaar, de eerste is door een sterfgeval en de tweede door andere omstandigheden plotseling verhinderd de Vergadering bij te wonen. Het lid Dr. van der Laan stelt de eerste vraag: Hij zegt, dat het verwerken van het onderwerp niet zoo eenvoudig is en dat, naar zijn meening, er meer behoefte is om machinisten een betere koeltechnische opleiding te geven dan ingenieurs. Wanneer men een ingenieur, na een vijfjarige opleiding, nog twee jaar verder laat studeeren, dan zal deze ervaren dat er geen behoefte is aan hem. De behoefte zal in Nederland zeer beperkt zijn. Practisch is er niet zoo heel veel te bereiken voor de groep, die al die moeite neemt. Er is veel meer te bereiken door eenvoudig de machinisten een extra opleiding te geven. Dit heeft spreker in de practijk geleerd. Het lid Dr. Jerne is het niet heelemaal eens met den vorigen spreker. Nederland is niet zoo klein. Denemarken is veel kleiner en heeft in Kopenhagen zelf een Instituut, waarvoor geld is bijeengebracht door menschen uit de koeltechnische industrie. Niet alleen in koelhuizen, maar in alle takken van industrie kan koeling noodig zijn. Het lid Borgonjen vraagt: Het Correspondentie-Instituut P.B.N.A. geeft diploma’s uit voor Koeltechniek. Is hier ook bekend hoever die studie gaat? Het lid Tusenius zegt, dat er geen behoefte bestaat aan een betere vakopleiding voor machinisten. Wij kunnen dezen betrekken uit den rijken bron, welke de Marine en Koopvaardij ons biedt. Wij hebben niet zoozeer behoefte aan werktuigkundige ingenieurs, maar aan levensmiddeleningenieurs. Misschien komen ze bij de Departementen in dienst en gaat de Regeering begrijpen hoe belangrijk en hoe groot Nederland is, niet klein. Ieder jaar opnieuw kan worden bekeken hoeveel weggegooid wordt in tijden van overproductie. Misschien wordt dit in Den Haag gehoord. Een andere kant van het geval is, als de Heeren het in Den Haag gehoord hebben moet het kunnen gebeuren. Levensmiddelen-ingenieurs zijn met een kaarsje te zoeken en dan nog gewoonlijk niet geheel ter beschikking van het algemeen. Daarom heeft de inleiding van Prof. de Haas op het juiste moment plaats gehad.
19 Het lid Ir. Mulder zegt, dat de opleiding in Frankrijk niet zoo belangrijk is, gezien het gering aantal afgeleverden. Hoevelen van de Delftsche opleiding hier emplooi zouden vinden, is een vraag. De studie ware te splitsen in 2 gebieden, die van den werktuigkundigen en van den biologischen kant. Vraag bestaat naar menschen, die op biol.-chemisch terrein vertrouwd zijn. Men moet gelegenheid hebben zich te specialiseeren in dien bepaalden tak, dit is met de vrijheid bij het wetenschappelijke onderwijs best mogelijk. Het blijft altijd de vraag waar men terecht komt. Het is niet noodig zich te binden, men kan zich bij de bestaande inrichtingen zeer goed specialiseeren. Het lid Dr. Van der Laan merkt nog op, dat de heer Tusenius hem zeer slecht begrepen heeft. Het gaat om de groote rubriek of niet de machinisten ook opleiding moeten hebben tot practisch werk en specialiseering in verband met koeltechniek, dus machinisten, die tevens verstand hebben van de waar, waarmede en waarin ze werken. Verder werden er geen vragen gesteld. Prof. De Haas beantwoordt den Hr. Van der Laan, waarbij hij opmerkt dat zijn vraag reeds zoo goed is weerlegd door Dr. Jerne, dat Spreker hieraan niets meer heeft toe te voegen. Als in Denemarken een dergelijke opleiding is, bewijst dat, als wij het niet doen, wij achterop komen. Opleiding A. kan in ons land en Ned.-Indië niet gemist worden. Het antwoord aan den Hr. Borgonjen laat spreker achterwege. Deze vraag heeft niet veel te maken met het onderwerp. Prof. Van Oyen brengt daarna Prof. De Haas hartelijken dank voor de werkelijk zeer verzorgde voordracht. Hij is van meening, dat deze inleiding het geheele terrein heeft doen overzien. In het schema is ruimte voor maatregelen in deze richting. De denkbeelden door Ir. Mulder aangehaald zijn in wezen juist. Er dient echter eerst nader overleg te geschieden. Daarom verzocht Spreker de Vergadering, om machtiging aan het Bestuur, om onder leiding van Prof. De Haas deze aangelegenheid nader te bestudeeren, denkbeelden uit te werken en voorstellen t.z.t. bij de Vereeniging in te dienen. Aldus werd besloten.
20 6. Na een kleine pauze, hield vervolgens het lid de Hr. Tusenius zijn voordracht ter inleiding van het in den n.m. te brengen bezoek aan de nieuwe Vischvriesinrichting der N.V. Vereenigde IJsfabrieken te IJmuiden. Mijnheer de Voorzitter, Mijne Heeren, Op het oogenblik dat ons gevraagd werd om aan deze vergadering te verbinden een bezoek aan onze dit jaar in gebruik genomen nieuwe vischvriesinrichting met daarbij behoorende opslagplaatsen, hebben wij geaarzeld om daartoe direct onze toestemming te verleenen; eenerzijds waren wij ingenomen met dit verzoek, omdat de belangstelling van een zoo uiterst bevoegd gezelschap als de ledenvergadering van onze Vereeniging ons aantrekkelijk voorkwam, terwijl daarnaast dit bezoek in de plaats zou komen van het bezoek van het Bestuur onzer Vereeniging, dat ons was toegezegd bij het afscheid van den Heer Ir. Koopman als Secretaris-Penningmeester van onze Vereeniging. Anderzijds echter waren wij eenigszins huiverig om dezelfde uiterst bevoegden los te laten op het resultaat van een bijna twintigjarige periode van experimenteeren tot het bevriezen van visch op de juiste technische en economische wijze. Het is nu zóó, dat in de tegenwoordige tijden van geld overvloed al reeds spoedig kapers op de kust komen en men dus mag verwachten dat anderen de periode van experimenteeren overslaan en beginnen met datgene wat door anderen met opoffering van veel geld en moeite is bereikt. Het is dan ook daarom dat wij als voorwaarde aan dit bezoek hebben verbonden dat zij, die zich op eenigerlei wijze met vischbevriezing bemoeien, af zullen zien van een bezoek aan onze inrichtingen. In de inleiding, welke ik hier laat volgen, hoop ik U de overtuiging te geven dat er eenige aanleiding is tot deze voorwaarde. Het is ons bekend dat er, behalve in onze inrichting, welke ongetwijfeld de oudste en belangrijkste is, nog op drie andere plaatsen in ons land visch geconserveerd wordt door middel van koude, n.l. te IJmuiden, Moerdijk en Rotterdam. Het feit, dat dit niet algemeen bekend is, moge U een bewijs zijn dat ook deze, onze geachte concurrenten, vrij geheimzinnig zijn met hun werkwijze. Ik zeg
21 met nadruk: werkwijze, omdat in den grond het principe, waarnaar gewerkt wordt, vrijwel gelijk is. Ik heb mijn inleiding tot Uw bezoek van hedenmiddag ingedeeld in eenige deelen. Het eerste daarvan, onmiddellijk aansluitende op dit voorwoord, heb ik genoemd: De Keuze van het systeem. Visch kan op twee wijzen worden ingevroren: 1e. door ze te omgeven met een zeer koude luchtstroom, welke lucht dan dient bewogen te worden; 2e. door ze te dompelen of in aanraking te brengen met een vloeistof. De eerste methode, n.l. de luchtbevriezing, heeft nog wel plaats in sommige deelen van onze wereld, maar dan is dit niet voor visch welke voor gewone menschelijke consumptie is bestemd. Rest ons dus de tweede methode, welke de algemeen aanvaarde is. Deze methode is pas de algemeen aanvaarde methode geworden toen Ottesen, ruim 20 jaren geleden, zijn methode en werkwijze uitvond en deze vrijwel in de geheele wereld octrooieerde. Het is de methode, waarbij men visch dompelt in een verzadigde pekeloplossing van een temperatuur welke zoo laag is, dat juist ijsafscheiding plaats heeft. Het is de methode waarvan één van onze concurrenten nog kortelings getuigde ,,dat bij de Vereenigde IJsfabrieken (d.i.d. onze inrichting) alle te bevriezen visch in een poel wordt geworpen” en letterlijk is dit ook zoo. Men zou dus bij de keuze van een inrichting tot bevriezing van visch kunnen volstaan met de volgende oplossing: men neemt een bak verzadigde pekel, maakt dezen koud, werpt de visch er in, haalt ze er weer uit, bewaart deze visch tot er een kooper komt en daarmede uit. Gij allen zijt voldoende in de industrie en vooral in de koude-productie bekend om te begrijpen dat het zoo eenvoudig in werkelijkheid niet is. Wanneer men de vakliteratuur op dit onderdeel naslaat, en wij mogen zeggen dat er alreeds een vrij uitvoerige literatuur op dit terrein ter onzer beschikking staat, dan kan men werkelijk zeggen dat de keuze van werkwijze buitengewoon groot is.
22 En toch zal ieder, die een systeem te kiezen heeft, practisch tot de ervaring komen dat vrijwel geen enkele van de systemen uit de vakliteratuur voor hem aanvaardbaar is, zeker zal dit zoo zijn voor hem, welke een systeem wil bouwen in een van de Nederlandsche visscherijplaatsen. Ik zal u eenige factoren noemen waarmede men rekening te houden heeft. 1e. De in te vriezen visch is van zeer verschillende afmetingen, loopt van spiering tot koolvisch en kabeljauw, een verschil in afmetingen dus van 10 c.M. tot 1.60 M. à 1.80 M.; e 2 . De aangevoerde hoeveelheden varieeren van partijtjes van 25 K.G. tot hoeveelheden van 200.000 K.G. per dag; e 3 . De visch is van tientallen eigenaren, welke ieder op één dag verschillende soorten visch aanvoeren; e 4 . Men kan geen uur van tevoren zeggen of de visch zal worden aangevoerd, omdat dit afhankelijk is van de prijzen welke in de openbare veiling zullen gelden. e 5 . Men weet nooit van tevoren of de bevroren visch één week dan wel een half jaar zal worden opgeslagen. Deze factor geldt niet zoozeer voor de te kiezen werkwijze, dan wel voor de grootte van de opslagruimte, behoorende tot de vriesinrichting. Wanneer wij ons bepalen tot deze vijf factoren en wij gaan ons dan spiegelen aan datgene wat er elders reeds gebouwd is, dan zien wij dat deze moeilijkheden vrijwel nergens in zoo sterke mate voorkomen dan in het Nederlandsche visscherijbedrijf, waarvan een vriesinrichting dan toch een nevenbedrijf is. Het zal ook U opgevallen zijn, en zoo dit niet het geval is dan zult Gij, na deze inleiding en ons bezoek van hedenmiddag, daarop opmerkzaam gemaakt zijn, dat men in alle voorbeelden, welke de literatuur ons geeft, te doen heeft met gevallen waar slechts één vischsoort, hetzij in zijn geheel, hetzij in stukken, wordt ingevroren. Men heeft de groote zalmvriezerijen, men heeft kabeljauwvriesinrichtingen, men heeft zelfs gelegenheden om heilbotten van 300 tot 400 K.G. per stuk in te vriezen, men vriest filets van visch in,
23 mooten zalm, maar nog nergens zult U hebben aangetroffen een afbeelding of een beschrijving van een inrichting, waarin al deze verschillende soorten visch konden worden verwerkt. Als bijkomende moeilijkheid mag ik U wijzen op de noodzakelijkheid om de te behandelen visch te ontdoen van slijm en ander vuil vóór de behandeling en de noodzakelijkheid om de visch onmiddellijk na het invriezen een zoetwaterbehandeling te geven en naderhand minstens nog éénmaal van een ijshuid te voorzien. De inrichting, welke wij U hedenmiddag zullen toonen, heeft in het nieuwste gedeelte een capaciteit van ruim 75.000 K.G. per dag. Onze totale capaciteit kan, door gebruikmaking van onze oude inrichting, worden opgevoerd tot het dubbele. Door aan de inrichting toe te voegen een op 0 gekoelde ruimte, kan een grootere dagaanvoer worden opgevangen, waardoor de capaciteit in de praktijk op 200.000 K.G. kan worden gesteld. Waar verschillende vischsoorten bij aanvoer reeds 10 tot 15 dagen geleden gevangen zijn, kan de meeste versche visch rustig 24 uur op behandeling in een daartoe geschikt gemaakte ruimte wachten. De genoemde 5 factoren maken individueel en collectief een ver doorgevoerde mechanisatie van het proces niet wel doenlijk. Daartoe toch zou de aanschaffingsprijs zoo kapitaal-intensief worden, dat het niet meer mogelijk zou zijn de behandeling tot een zoodanig lagen prijs te doen plaats hebben dat deze voor den vischhandel te dragen was. Deze handel is nu eenmaal, evenals het geheele visscherijbedrijf, door de eeuwen heen een vrij armoedig bedrijf geweest. Het woord ,,arme visschers” en het type vischvrouw zijn niet in de laatste jaren uitgevonden, maar hebben door de eeuwen heen geklonken. Waar dus mechanisatie daardoor niet mogelijk was, vervallen wij in een loon-intensief bedrijf. Ook dit moet zóó worden opgevat dat wij, naast een kern geschoolde arbeiders, in deze afdeeling van ons bedrijf een groot aantal losse arbeiders moesten kunnen tewerk stellen. Een direct gevolg van de onmogelijkheid van een ver doorgevoerde mechanisatie was, dat wij alle systemen, waarin gewerkt moest worden met verstuiving van vloeistof door middel van pompen, dusen, enz., niet konden toepassen.
24 Wanneer men het bekende boek ,,Between two Oceans”, door M.T. Zarotschenzeff, bij U allen wel bekend omdat het in ruime mate gratis onder U verspreid is, nog wil gebruiken als handleiding voor een in Nederland te installeeren vischvriesbedrijf, dan komen wij tot de conclusie dat wij, met inachtneming van de bovengenoemde nu eenmaal aanwezige factoren, vrijwel geen enkele van de daarin beschreven systemen kunnen toepassen in een nevenbedrijf van de Nederlandsche visscherij. Bij het bezoek, dat de jonge Zarotschenzeff vorig jaar aan onze inrichtingen bracht, zag hij dan ook geen oplossing voor de moeilijkheden welke wij hem voorlegden. In het boek van Rasmusson, ,,Die Lebensmittel und ihre Aufbewahrung” vindt men eenige beschrijvingen van vischvriesinrichtingen welke ons iets nader brengen tot de oplossing van de moeilijkheden welke wij op onzen weg vonden, maar ook voor deze literatuur gelden eigenlijk dezelfde bezwaren als van het reeds genoemde boekje. Het meest bruikbare komt ons voor te zijn ,,Die Kältetechnologische Verarbeitung Schnellverderblicher Lebensmittel” van M.W. Tuchschneid. Toch hebben wij moeten varen op eigen kompas en hebben onze ervaringen sinds 1918 trachten te verwerken in onze nieuwe inrichting, welke zich onderscheidt van onze oude inrichting door het aanbrengen van tientallen verbeteringen, welke noodzakelijk gebleken waren gedurende deze 20jarige periode welke achter ons ligt. Verschillende van deze verbeteringen zal ik U in het kort beschrijven, opdat U, bij het bezoek, zult weten waarom wij de dingen gemaakt hebben zooals ze zijn. Het Verdamper Systeem. Als verdampersysteem kozen wij een zeer ruim bemeten pijpsysteem van groote doorsnede met daaraan verbonden een oververhitter van zoodanige afmetingen dat een Linde dubbel-compressor met een capaciteit van 200.000 cal. daarmede in overeenstemming was. Wij hebben bij het aanbrengen van de verdampers die maatregelen genomen welke ons met eenige zekerheid konden doen verwachten dat de groote moeilijkheden, welke wij voorheen ondervon-
25 den met het aanvriezen en daardoor zichzelf isoleeren van de verdampers, werden vermeden. Het aanvriezen van de verdampers vertraagt en verhindert de koude- uitwisseling met het bad en veroorzaakt bovendien een vloeistofslag in de compressoren, zet dus het bevriezingsproces stop en schept de mogelijkheid tot verwoesting van de installatie. De praktijk heeft ons geleerd dat wij bij onze nieuwe installatie deze rampen niet te vreezen hebben. Op welke wijze wij dit hebben bereikt achten wij te zijn één van onze bedrijfsgeheimen. Onder het hoofdstuk ,,Verdampers” mogen wij ook rangschikken de wijze van het in-bewegingbrengen van de pekeloplossing. Wij doen dit door middel van een gewone goed geconstrueerde scheepsschroef, welke wij echter niet met een riem, maar met een motor met toerenvertraging, fabrikaat Brown Bovery, aandrijven. Het natte en koude vriesbedrijf maakt de overbrenging door middel van riemen en zelfs kettingen of V-snaren zeer bezwaarlijk. De Reiniging van het Pekelbad. Hoewel alle zorg dient besteed te worden aan de reiniging van de visch voordat ze in het pekelbad wordt geplaatst, blijven er toch in de pekeloplossing altijd vischresten en slijm met schubben achter, waardoor een mechanische verontreiniging ontstaat. De regelmatige toevoeging van zout aan de pekeloplossing om deze op de juiste verzadiging te houden, doet ook vaste stoffen achterblijven. Het filtreeren van een dergelijke koude vloeistof brengt zijn eigenaardige moeilijkheden mede en het heeft dan ook vele jaren geduurd voordat wij ook hiervoor de oplossing hebben gevonden. Wij gebruiken daarvoor thans een filter, fabrikaat Reineveld, waarvoor wij echter ook een speciale werkwijze hebben moeten zoeken. In combinatie hiermede hebben wij opgesteld een zoutmenger en -filter. Dit geheele aggregaat moet, evenals de vriestank, worden geïsoleerd. De vriestank zelve heeft een isolatie van 30 c.M. kurk, terwijl om de kurk heen een gewapend betonnen muur werd aangebracht ter dikte van 10 c.M. Het zal bij U verwondering wekken wanneer ik U mededeel dat herhaalde onderzoekingen ons hebben geleerd dat men bacterievorming niet behoeft te vreezen. De koude zoutoplossing werkt zoo-
26 danig conserveerend en ontsmettend dat blijkbaar geen enkele bacterie hierin kan leven, zoodat volstaan kan worden met een mechanische reiniging, verwijdering dus van zwevende stoffen. Het goed gefiltreerde bad mag men dus niet betitelen met den naam van ,,poel.” In het begin van onzen arbeid op dit terrein hebben wij zelf ernstig gevreesd dat er van een poel van ongerechtigheid sprake zou kunnen zijn en U kunt zich voorstellen hoe wij ons opgelucht hebben gevoeld toen ons, na onderzoek van verschillende op dit gebied bevoegden, deze overtuiging gewerd. Een andere geruststelling voor ons was de ervaring dat noch verdampers, noch ander ijzerwerk de geringste sporen van corossie hebben vertoond. Watervoorziening en Glaceeren. Behalve het water, benoodigd voor de condensor, waarvoor volstaan kan worden met onbewerkt duinwater, is er voor het spoelen van de visch voor en na de bevriezing een betrekkelijk groote hoeveelheid ontijzerd duinwater noodig. Het water dat aan de spoelbakken wordt toegevoegd dient van een zoo laag mogelijke temperatuur te zijn. Dit is noodig voor de visch, welke schoongespoeld moet worden voor de bevriezing, doch is absoluut noodzakelijk voor het spoelen van de visch na de bevriezing. Niet voorgekoeld en onvoldoende ontijzerd water zet zich niet op de visch vast en zou een gele kleur aan de visch geven. Het glaceeren van de visch, de aanbrenging dus van een meer of minder dikke ijshuid, is een nabewerking welke in de vrieshuizen geschiedt. Na vele jaren proeven nemen is het ons gelukt niet alleen een ijshuid op de visch aan te brengen, maar ook om deze ijshuid er op te houden bij transport. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat deze ijshuid, bij langer vertoeven in een ruimte boven 0 °C., afsmelt, doch het afschilveren en loslaten hebben wij weten te ondervangen. U zult het ons wederom niet ten kwade duiden wanneer wij U niet uitvoeriger uiteenzetten hoe wij dit bereikt hebben. Het aanbrengen en behouden van een goede glacuurhuid op de visch is o.i. van evengroot belang als de juiste wijze van invriezing. Het is daarom dat wij over dit belangrijk onderdeel van ons pro-
27 cédé geen publicaties willen doen. U zult hedenmiddag slechts de resultaten van het glaceeren zien, doch niet de bewerking. Het Bewerkings Proces. De visch wordt aangevoerd met auto’s en paard-en-wagens in normale hoeveelheden van plm. 1500 à 2000 K.G. Zij wordt afgeladen en geplaatst in een voorgekoelde ruimte waar een temperatuur heerscht van plm. 0 °C. De aanvoer heeft plaats in kisten van plm. 100 pond, de normale eenheid waarin visch te IJmuiden verhandeld wordt. Na plaatsing in deze ruimte en voorkoeling van de visch, wordt deze gewogen en in hoeveelheden van 100 pond overgestort in korven van verschillende afmetingen en constructie. Deze korven worden herhaaldelijk in voorgekoeld schoon water gedompeld teneinde de visch te ontdoen van alle losse aanhangsels. De korven worden geplaatst in ramen, welke daarna ondergedompeld worden in het pekelbad. De ervaring heeft ons geleerd hoelang iedere vischsoort hierin moet blijven. Nadat de visch volkomen doorgevroren is, wat voor sommige vischsoorten slechts 15 à 20 min. duurt, wordt ze afgespoeld in ontijzerd voorgekoeld water en onmiddellijk. nog in de korven, in de vriesruimte geplaatst. Daarin wordt ze gewoonlijk in het verpakkingsmateriaal van de eigenaren opgeborgen. Het glaceeren geschiedt naderhand in de vriesruimte. Deze vriesruimte is een zeer belangrijk onderdeel van de vriesinrichting. De afmetingen moeten zoodanig zijn dat men toch minstens kan opbergen 20 tot 30 maal de vriescapaciteit per 24 uur. Men zou met een iets mindere ruimte kunnen volstaan, doch het allerjongst verleden heeft ons geleerd dat men bijna steeds de opslagruimte te klein neemt. Er is natuurlijk ook een grens aan de opslagruimte te stellen en deze grens wordt bepaald door de exploitatie-rekening. Het zal U duidelijk zijn dat een te groote ruimte schadelijk in exploitatie is, omdat de gemiddelde duur van den vischopslag in den regel de drie maanden niet te boven gaat en zich dikwijls zelfs tot eenige weken beperkt. Het bouwen en exploiteeren van groote vriesruimten kost zeer veel geld en brengt de resultaten van het geheel in gevaar. De
28 temperatuur in ruimten, waarin bevroren visch bewaard kan worden, mag niet hooger zijn dan – 12 °C., beter nog is deze temperatuur op – 15 °C. à – 16 °C. te brengen. In verband hiermede dient opgemerkt te worden dat vele vischhandelaren nog de onjuiste meening zijn toegedaan, dat de visch, eenmaal bevroren, bevroren blijft, evenals visch, welke gebakken is, gebakken blijft en het heeft ons dan ook veel moeite gekost om den vischhandelarenvaklieden aan het verstand te brengen dat bevroren visch, om in den toestand te blijven waarin ze is, in vriesruimten dient bewaard te blijven en vervoer slechts kan geschieden onder doeltreffende isolatie. Wij hebben het medegemaakt, en wij moeten erkennen dat wij het nog wel eens zien, dat bevroren visch, voor de Tropen bestemd, althans voor export, ‘s-avonds bij ons weggehaald werd om den anderen dag ‘s morgens in het pakhuis van den vischhandelaar te worden ingepakt en verder vervoerd naar de scheepsgelegenheid. Het is te begrijpen dat een voorafgaande bevriezing in dit geval de visch meer kwaad dan goed gedaan heeft. Tot onze spijt is ons ook bij herhaling gebleken dat in kringen, waar men meer begrip van een en ander zou mogen verwachten, deze ideeën ook nog heerschen. Wij hebben enkele malen in de vriesruimte van Nederlandsche schepen nog kortelings door ons aangevoerde bevroren visch in ontdooiden toestand aangetroffen. Moge een dergelijke ontdooiing voor wild en gevogelte niet zoo zeer schaden, voor in vloeistof ingevroren levensmiddelen is een ontdooiing funest, omdat het ontdooide laagje dan weer naderhand door de lucht bevroren wordt. De levensmiddelen krijgen dan een onooglijk aanzien en de kwaliteit is sterk verminderd. Stichtingskosten en Exploitatiemogelijkheden. Wij mogen aan het eind van onze inleiding ook nog een enkel woord wijden aan de stichtingskosten van een inrichting met een capaciteit als de onze, welke U hedenmiddag zult bezichtigen. Wanneer wij tot de inrichtingskosten van dit aggregaat alleen maar rekenen de belendende vriesruimten, met een totaal inhoud van plm. 2500 M.3, benevens de daarbij behoorende compressor
29 met condensor en watervoorziening, doch zonder den grond (wij hebben hier n.l. erfpacht) dan mag een nieuwbouw onder de tegenwoordige prijzen geschat worden op plm. 150 tot ƒ 180.000.-. Het zal U duidelijk zijn dat, waar de resultaten van een dergelijke inrichting afhangen van den tijd waarin ze gebruikt kan worden, er heel wat moet gebeuren om een exploitatie loonend te maken. Het is een feit, dat men op zekere tijden van het jaar op een overvloedig en aanvoer van zekere vischsoorten mag rekenen, maar als wij zien dat b.v. eeuw en dag regelmatig ieder jaar Zuiderzeeharing in enorme hoeveelheden in het voorjaar is verschenen, waardoor de prijzen daalden tot een belachelijk minimum, doch het vorig jaar plotseling deze haring niet is verschenen, dan is daarmede geïllustreerd de kwade kans welke men loopt. In het najaar verschijnen gewoonlijk groote scholen makreel en wordt ze dan ook overvloedig aangevoerd. Dit herhaalt zich met een ander soort makreel in het voorjaar, doch in het herfstseizoen van 1936 hebben we een onafgebroken stormperiode gehad van drie maanden, waardoor practisch niet gevischt kon worden. Onze inrichtingen zijn toen ook werkeloos blijven staan. Een groote hoeveelheid voorjaars makreel, in het begin van dit jaar ingevroren, bleek door bijzondere omstandigheden practisch onverkoopbaar te zijn. Hoeveelheden braadschelvisch, dit jaar opgeslagen met de verwachting dat deze in een stormperiode aan het eind van dit jaar tegen goede prijzen van de hand zouden kunnen worden gedaan, wachten op den verkoop omdat het niet stormen wil dit najaar. Wij willen met deze voorbeelden demonstreeren dat het visch-invriesbedrijf een buitengewoon speculatief bedrijf is en slechts door ons kon worden begonnen en uitgebreid omdat wij gebouwen en machines daartoe gedeeltelijk aanwezig hadden door het volkomen overbodig worden van het grootste deel van ons ijsbedrijf. De IJmuider trawlervloot is de laatste 4 jaren van een aantal van 200 gedaald tot 80; het totaal ijsverbruik is daardoor in gelijke mate verminderd, terwijl door het oprichten van nieuwe ijsbedrijven in diezelfde periode de ijscapaciteit van de gezamenlijke ijsfabrieken verdriedubbeld is, niettegenstaande de gezamenlijke ijsproductiemogelijkheid bij een vloot van 200 schepen reeds twee maal zoo
30 groot was dan noodzakelijk en ook toen reeds een noodlijdend bestaan werd geleden. In dit jaar zijn weer twee nieuwe ijsfabrieken gebouwd en in bedrijf genomen, terwijl men aan een derde bezig is. Inmiddels is daardoor de ijsprijs gedaald tot gemiddeld ƒ 5,- per 1000 K.G. Gij zult U kunnen voorstellen met welke verwachtingen wij de toekomst van onze ijsbedrijven tegemoet zien en het is daarom dan ook dat wij alles doen wat in ons vermogen is om nu het ijsgetij verloopt, de bakens te verzetten. Het ligt voor de hand, dat wij daartoe het oog gevestigd hebben op de producten van het visscherijbedrijf. Mocht ons dit gelukken, dan kunnen ook onze koelhuiscollega’s in het binnenland zich daarover verheugen, omdat zij dan niet meer met ons op de binnenlandsche markt te rekenen hebben. De toestand welke een tiental jaren geleden nog bestond, dat de eieren welke in het Oosten van ons land werden geproduceerd gedeeltelijk in het Westen gekoeld werden en daarna wederom naar het Oosten uitgevoerd, kan met visch niet ontstaan, daartoe leent het artikel zich niet. Tot zoover onze beschouwingen over den materieel en kant van het onderwerp waarover ik tot U mocht spreken. Ik heb dit gehouden in den stijl welke men zou kunnen noemen de populair wetenschappelijke. Uw gemengd gezelschap heeft mij gedwongen dit op deze wijze te doen opdat gij allen interesse er voor zoudt behouden. Ik mag echter niet nalaten om ook nog de keerzijde en misschien wel de beste zijde een oogenblik met U te behandelen en wel: Het Sociaal Economisch Belang. Mijnheer de Voorzitter, De mensch kan alleen bij brood niet leven en het is hier gegaan zooals op zoovele plaatsen in de wereld; de fabrikant, welke zich oorspronkelijk alleen maar bezig hield en zich moest behelpen met de weinige inspiratie welke hij door zijn materieele doelstellingen kon bekomen en daardoor werd gerangschikt tot het soort mensch dat, hoewel klein in aantal, tot volksvijand No. 1 werd verklaard als te zijn uitbuiters en slavendrijvers, is zich er van bewust geworden dat hij, naast den plicht om zijn taak rendabel te maken en
31 dus in stand te houden, ook een sociaal economischen plicht heeft en zich moet voelen een deel van het geheel. Ieder ondernemer, groot of klein, heeft zijn taak in het leven en heeft er zich rekenschap van te geven wat van hem verlangd kan worden op de plaats waarop hij gesteld is. Er zijn er, welke deze gedragslijn bewust volgen, anderen doen het onbewust of worden er toe gedwongen. Gelukkig de ondernemer die, in samenwerking met zijn medewerkers, zijn levensroeping weet te vervullen niet slechts tot heil van zichzelf en den kleinen kring waartoe hij behoort, maar geestelijke en materieele belangen weet te doen samengaan. Een bedrijf als het onze, waarin voor een out-sider eenige mystiek zit omdat wij in zekeren zin de natuur corrigeeren en aanvullen, leent zich in een land als het onze er buitengewoon toe om het door mij gestelde doel in vervulling te doen gaan. Is het voor hem, welke iets hiervan begrijpt, niet een vreugde om deel te hebben aan en invloed te kunnen uitoefenen op het verlengen van levens, zij het dan van planten, het besturen van den groei en het conserveeren van een en ander; kortom, om zich in zekeren zin, door middel van de toegepaste wetenschap, een beschikker te weten in denzelfden zin als de natuur over levende dingen, en daarnaast mede te kunnen helpen aan het veraangenamen van het leven van anderen door hun de gaven der natuur langer te verschaffen dan de meridiaan, waarop zij leven, hun anders zou mogelijk maken? Men zou het zelfs kunnen vergelijken met de taak van een geneesheer. Wanneer men regelmatig buitenlandsche vaktijdschriften leest op ons gebied dan mag men er zich over verwonderen dat het conserveeren van visch door middel van koude hier in Nederland zoo weinig de belangstelling heeft gehad van de belanghebbenden. Vanaf 1918 hebben wij ons dagelijks practisch en theoretisch met dit vraagstuk kunnen bemoeien en het heeft ons een stuk levensvreugde verschaft, omdat wij regelmatig de stijgende lijn hebben kunnen bespeuren. Veel medewerking hebben wij daarbij niet ondervonden. Er zijn zelfs groote categoriën van belanghebbenden welke het ons kwalijk namen dat wij op dit terrein werkzaam waren, omdat men ons verweet dat wij door onzen arbeid uiteindelijk een nivelleering van vischprijzen zouden bewerken.
32 Wij gedenken met groote dankbaarheid het werk, dat door de Nederlandsche Vereeniging voor Koeltechniek op dit terrein is gedaan. De zoo jong gestorven Ir. J. Mulder heeft ons jarenlang bijgestaan en heeft op dit gebied wetenschappelijk werk verricht van onschatbare waarde, vastgelegd in rapporten door en voor rekening van de Nederlandsche Vereeniging voor Koeltechniek uitgegeven. In dien tijd subsidieerde de Regeering dit onderzoek. De Maatschappij Nederland heeft vanaf 1921 hare medewerking verleend, omdat zij de eenigste stoomvaartmaatschappij in Nederland was welke vanaf dien tijd regelmatig voor hare passagiersschepen bevroren visch gebruikte. Het zal binnen niet al te langen tijd algemeen erkend worden door belanghebbenden, dat de daad van den heer Bottemanne, ons vroegere bestuurslid, om de Regeering te adviseer en tot aankoop van het patent Ottesen, van buitengewoon belang is geweest voor de Nederlandsche visscherij. De tegenstrijdige belangen van reederij en vischhandel waren oorzaak dat men over de toepassing van dit systeem en de gebruikmaking er van in Nederland niet tot gelijke waardeering is kunnen komen. Het is de verdienste van den Heer Ir. J.F.H. Koopman, toenmaals Regeeringsadviseur voor koelzaken, dat hij de mogelijkheid heeft gevonden om een begin van toepassing te verkrijgen. Hij was het, welke in 1918 ons heeft geanimeerd tot het maken van een inrichting tot het bevriezen van visch naar de werkwijze Ottesen. Wij, onzerzijds, zijn vanaf dien datum diep overtuigd geweest, dat conserveering van visch door middel van koude een onontbeerlijk hulpmiddel voor de visscherij zou kunnen zijn. Wij hebben zeer bekwame visschers in Nederland, welke groote hoeveelheden visch kunnen vangen, maar deze visschers hebben al die jaren door deze groote hoeveelheden visch gevangen en aangebracht met zeer gemengde gevoelens. Hoe grooter hun vangst was, hoe lager de prijs. Zij vonden daarvoor slechts een compensatie door hoogere prijzen bij geringe vangst. Gij zult allen met mij overtuigd zijn, dat het hier hetzelfde geval is als met den boer, welke zich er over beklaagd had dat die lamme kippen juist zoo weinig eieren leggen als de prijzen hoog zijn. Ook hier heeft men een oplossing gevonden om door middel van koude, nivelleering van prijzen te krijgen, al moet onmiddellijk erkend
33 worden dat het buitenland dit beter inziet dan Nederland en de Nederlandsche kippeneieren in buitenlandsche koelhuizen opslaat. Dat men in Nederland in sommige gevallen, wanneer er wat aan te verdienen valt, het artikel niet versmaadt, blijkt uit den grooten invoer van bevroren visch in Nederland. Het is, meen ik, begrijpelijk dat, bij de tegenwoordige ontwikkeling der wetenschap ook op ons gebied, een bedrijf zooals het visscherijbedrijf, geen toekomst heeft wanneer men niet gebruik maakt van de ontwikkeling dezer wetenschap om het product een zoo constant mogelijke waarde te geven, door gebruik te maken van de mogelijkheid om van visch een stapelproduct te maken in tijden van grooten aanvoer. Het is de zekerheid dat wij medewerkten tot deze ontwikkeling van het bedrijf, waarop wij geënt zijn, welke voor ons een stimulans is geweest om door te gaan op den door ons ingeslagen weg. Zoowel voor ondernemer als voor werknemer zullen de resultaten hiervan gunstig zijn. Zoo hebben wij onze sociale economische taak in deze opgevat en uitgevoerd. Gij, Mijne Heeren, hebt dezen dag, welke geldt als de kortste dag van het jaar, uitgekozen om Uw vergadering hier te houden. Het is in dezen tijd, dat de Christenheid haar heil verwacht en dat de niet-Christenen in het Noordelijk deel van onze wereld het nieuwe licht verwachten. Moge in Uw vergadering op dezen dag een symboliek zijn te vinden, evenals in de aanwezigheid van enkele voormannen van de belanghebbenden, dat ook hier een keerpunt aanwezig is en dat het zoo zwaar, getroffen visscherijbedrijf in de conserveering van haar product door middel van koude een steun moge vinden op den weg naar blijvende verbetering. Dan zal ook onzen dank voor uw vriendelijkheid, om eenige uren Uw aandacht te willen schenken aan het behandelde vraagstuk, zich in gelijke mate vergrooten. De Voorzitter spreekt woorden van dank uit tot den Heer Tusenius, ook persoonlijk voor wat hij tot spreker heeft gezegd. Hij heeft altijd groote waardeering voor zijn practische oplossing van voorkomende problemen en releveert het aangename contact met den Heer Tusenius. Zij hebben elkander in dit opzicht altijd goed begrepen. Hij brengt tevens hartelijken dank voor zijn gloedvolle
34 en enthousiaste inleiding. De aanwezigen hebben een goede kijk gekregen op wat tot stand gebracht kan worden. Ook werd dank gebracht aan den Heer Tusenius voor de gelegenheid tot het bezichtigen van de nieuwe vischvriesinrichting en voor de materieele verzorging, welke hij vandaag heeft gegeven. Nooit waren op een vergadering zooveel leden aanwezig! 7. Nadat bij de rondvraag, door de leden Cortel en Ir. Mulder nog even teruggekomen wordt op de quaestie van de opleiding voor den koeltechnischen ingenieur, vraagt één der genoodigden, de Heer De Graaf van de IJmuider Vischhandelvereeniging het woord. Tot zijn spijt kon de Voorzitter dezer Vereeniging niet aanwezig zijn, doch hij wil hierbij dank uitbrengen voor de uitnoodiging tot het bijwonen van deze Vergadering, welke gaarne werd aangenomen. Hij vond het buitengewoon belangrijk aan te hooren wat hier besproken is en kreeg den indruk, dat een groote toekomst voor de koeltechniek is weggelegd. Op het oogenblik, dat de vischvriesinrichting geopend werd, bij welke opening Spreker ook aanwezig was, heeft hij verbaasd gestaan over wat hij daar gezien heeft. De energie en toewijding, die daar opvalt, dwingen zijn bewondering af. Hij spreekt zijn groote waardeering uit over de interessante voordracht van Prof. De Haas en zegt ook dank voor de interessante causerie van den Heer Tusenius, welke beide voordrachten hij met belangstelling gevolgd heeft en waarin veel nieuwigheden zijn verteld, die eveneens bewondering afdwingen. Tenslotte brengt hij nog hulde aan het Bestuur van de Vereeniging en het heeft hem getroffen, dat de contributie van deze Vereeniging slechts ƒ 2,50 per jaar en per lid is. De IJmuider Vischhandelvereeniging vraagt ƒ 25,- per jaar contributie en dan nog per lid van ƒ 10,- tot ƒ 200,- bijdragen in de onkosten. Niets meer aan de orde zijnde, wordt deze belangwekkende Vergadering te ca. 1.30 uur door den Voorzitter gesloten. Na afloop vond een gemeenschappelijke koffiemaaltijd plaats, aangeboden door de N.V. Vereenigde IJsfabrieken, waarna in den
35 namiddag bij het bezoek aan de nieuwe vischvriesinrichting met zeer groote belangstelling van dit interessante bedrijf kennis genomen werd. De 1ste Voorzitter: M. DE HAAS. De Secretaris-Penningmeester: D.C. GEEST.
Wassenaar/Utrecht, Maart 1938
____________
Utrecht,28 April 1939. Aan de Leden, Betreft: Mededeelingen, Van de 52ste Algemeene Vergadering, gehouden op 21 December 1937 te IJmuiden, werd destijds een Verslag aan de Leden toegezonden en op de Vergadering van 1 April 1938 te Rotterdam behandeld en goedgekeurd. Ter completeering van de bekende groene boekjes, is dit Verslag nogmaals overgedrukt in de Medeelingen No. 80, welk hierbij aan de Leden gelijktijdig wordt toegezonden. De Secretaris-Penningmeester D.C. GEEST.