MATERIEEL STRAFRECHT Academiejaar 2008 - 2009
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING
2
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST1: Definitie
Hoofdstuk 1: Definitie Materieel strafrecht = het geheel der rechtsregels waardoor bepaalde gedragingen strafbaar worden gesteld en gesanctioneerd. Hierbij staan 2 begrippen centraal: • Misdrijven: de omschrijving van de strafbare gedraging; • Straffen: de bepaling van de straf .
3
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST2: Historisch overzicht
Hoofdstuk 2: Historisch overzicht 1 Archaïsche stelsels Het Talio-recht: oog om oog, tand om tand. De finaliteit bestond erin (1) vergelding van het aangerichte kwaad en loutering en (2) verzoening tussen de (familie van de) dader en (de familie van) het slachtoffer.
2 De middeleeuwen 2.1 Het Oudgermaanse strafproces De overheid gaat bemiddelend optreden. De finaliteit van de overheidstussenkomst bestond erin de vrede tussen het slachtoffer en de dader herstellen. In essentie kocht men de wraak af. Dit gebeurde door (1) de compositio (het bloedgeld) en (2) de fredus (heffing voor de vorst) te betalen. Het bewijsstelsel had een irrationeel karakter. Voorbeeld hiervan is de infamia-procedure waarbij men naging hoe de betrokkene bij god en de bevolking lag. De straffen waren ongelijk en bijzonder wreed.
2.2 Het inquisitoire strafproces O.i.v. het canoniek recht werd het inquisitoire strafproces ingevoerd. Kenmerkend was de actieve rol van de rechter: de rechter cumuleerde de functies van rechter en openbaar aanklager. Hij ging zelf actief op zoek naar de waarheid. De bewijslast werd omgekeerd: vanaf nu moest de vervolgende partij bewijzen dat het misdrijf was gepleegd. Bovendien stapte men af van de irrationele bewijsvoering.
3 De Verlichting, het “revolutionair” strafrecht en de codificaties van Napoleon 3.1 De Verlichting Het contrat social wordt naar voren geschoven. Dit houdt in dat het misdrijf vanaf nu een schendig is van het sociaal contract. Alleen daaruit put de overheid haar recht om misdrijven te vervolgen en te bestraffen.
Magna Charta
Het recht op bestraffing is bovendien gebonden aan 3 principes: (1) Legaliteitsbeginsel: geen misdrijf, geen straf zonder wet. (2) Subsidiariteitsbeginsel: de staat zal slechts optreden indien dat werkelijk nodig is. (3) Proportionaliteitsbeginsel: de straf moet in verhouding tot de ernst van het misdrijf staan.
4
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST2: Historisch overzicht
3.2 Het “revolutionair” strafrecht (1789-1800) • •
Code Lepeletier: invoering van de volksjury. Code Merlin: invoering van de vaste straffen.
3.3 De codificaties van Napoleon 3.3.1 De Code d’instruction criminelle van 1808 Het wetboek van strafvordering.
3.3.2 De Code pénal van 1810 De vaste straffen worden weer afgevoerd en het huidige vorksysteem van minimum- en maximumstraffen wordt ingevoerd.
4 Het huidig strafrecht in België 4.1 De Grondwet van 1830 De Grondwetgever had de bedoeling alle wetboeken te herzien, incl. formeel en materieel strafrecht.
4.2 Het Strafwetboek In 1867 wordt het Strafwetboek herzien.
4.3 Het Wetboek van Strafvordering Het wetboek van Napoleon zal niet herzien worden en overgenomen worden in het Belgische strafrecht. Toch komt er een wijziging met de commissie Franchimont: het vooronderzoek in strafzaken wordt hervormd.
4.4 De hervormingen sinds 1998 (1) Organisatie van het vooronderzoek in strafzaken: men verbeterde de rechtspositie van verdachte en slachtoffer en men bracht een grotere openheid tot stand in de fase van het vooronderzoek. (2) De Hoge Raad voor de Justitie: men wilde de benoemingen van magistraten depolitiseren en de dienstverlening van de magistratuur t.a.v. de burger verbeteren. (3) Invoering van de Bijzondere Opsporingsmethoden. (4) De werkstraf als autonome straf wordt ingevoerd. (5) Bepaalde misdrijven worden gedecriminaliseerd en kunnen nu ook d.m.v. gemeentelijke administratieve sancties worden afgehandeld.
5
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST3: Theorieën over strafrecht
Hoofdstuk 3: Theorieën over strafrecht 1 Inleiding De straf kan verschillende functies hebben: • Vergelding: de straf moet het onrecht vergoeden dat door het misdrijf werd veroorzaakt. • Verzoening: door de bestraffing wordt het door het misdrijf veroorzaakte leed hersteld. • Herstel van de schade: de straf herstelt het door het misdrijf veroorzaakte leed of gebrek aan evenwicht. • Algemene preventie: de straf werkt afschrikkend t.a.v. potentiële overtreders. • Bijzondere preventie: de straf werkt afschrikkend t.a.v. op wie ze wordt toegepast. • Resocialiserende werking: d.m.v. de straf zal de delinquent wederaangepast worden, zodat zijn sociale reïntegratie in de samenleving mogelijk wordt.
2 De klassieke leer 2.1 Achtergrond Het recht van de overheid om te bestraffen steunt op het sociaal contract. Zij geloven dat elke mens vrij kan kiezen tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ (cf. de vrije mens). De grondslag van de bestraffing is bijgevolg gelegen in de morele schuld van de dader die welbewust voor het plegen van het strafbare feit heeft gekozen.
2.2 Schuld en straf Centraal staat het schuldbegrip: nullum crimen sine culpa. Kernprincipe is de proportionaliteit: de straf wordt bepaald a.d.h.v. ernst van het misdrijf (de schade veroorzaakt door het misdrijf). Men houdt vast aan vaste straffen.
2.3 Doel en functie van de straf • • •
Vergelding; Algemene preventie: men gelooft in de vrije wil; Bijzondere preventie: men gelooft in de vrije wil.
3 De positivistische school en het sociaal verweer 3.1 Achtergrond Het recht van de overheid om te bestraffen steunt op het gevaar dat de betrokkene voor de maatschappij (gevaarsnotie) betekent. De finaliteit van de bestraffing ligt in de bescherming van de maatschappij.
6
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST3: Theorieën over strafrecht
Het misdrijf is het resultaat van een reeks factoren die deels buiten de delinquent liggen: men gelooft in een deterministisch mensbeeld.
3.2 Schuld en straf Gelet op het deterministisch mensbeeld gelooft men niet in de algemeen preventieve werking van de straf. Men gelooft enkel in de bijzonder preventieve werking en daaraan gekoppeld de resocialiserende werking van de straf. De straf verliest bovendien haar repressief karakter. Men verlaat het legaliteitsbeginsel: gelet op de gevaarsnotie kan men niet op voorhand weten wanneer de straf teneinde zal zijn.
3.3 Doel en functie van de straf • •
Bijzondere preventie: enige strafdoel; Resocialisering.
4 Het nieuw sociaal verweer 4.1 Achtergrond Men moet deze stroming tegen de achtergrond van de excessen van WO II zien. Men keer terug naar de daadschuld. Bovendien pleit men voor het legaliteitsbeginsel.
4.2 Schuld en straf Men stelt het resocialiseringsideaal voorop!
4.3 Doel en functie van de straf De functie van het strafrecht bestaat erin dat de maatschappij zich kan verweren tegen delinquent gedrag. Men schuift het principe van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid naar voren: ieder misdrijf verantwoordt een optreden van de maatschappij! De vorm van dit optreden kan verschillen naargelang van de persoon van de delinquent: men voort een tweepersonenstelstel in (normale >< abnormale delinquenten).
5 Het neoclassicisme als reactie op positivisme en nieuw sociaal verweer 5.1 De Magna Charta op de helling? • • •
Legaliteitsbeginsel: door de inflatie aan strafbepalingen is het strafrecht onoverzichtelijk geworden. Subsidiariteitsbeginsel: het strafrecht fungeert niet langer als ultimum remedium. Proportionaliteitsbeginsel: door het positivisme en het nieuw sociaal verweer zijn bij de straftoemeting en de strafuitvoering andere factoren gaan spelen, naast en soms in de plaats van de ernst van het misdrijf. 7
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST3: Theorieën over strafrecht
5.2 Het nieuw realisme Men heeft een aantal verwijten voor het positivisme en het nieuw sociaal verweer: • Er is te veel discretionaire bevoegdheid voor parketmagistraten; • Rechters hebben een te grote beoordelingsvrijheid: men pleit voor sentencing guidelines; • Op het gebied van de strafuitvoering is het systeem te flexibel; • Het slachtoffer krijgt te weinig aandacht.
5.3 Strekkingen binnen het nieuw realisme • • • •
Radicale strekking: aanklagen van het net widening effect. Abolitionisme Due process-strekking: aanklagen van het gebrek aan procedurele waarborgen. Justice model: nothing Works! Pleidooi voor strengere straffen, minder beoordelingsvrijheid, minder mogelijkheden tot aanpassing van de straf in de fase van de strafuitvoering …
8
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST4: Politieke dimensie van het strafrecht
Hoofdstuk 4: Politieke dimensie van het strafrecht 1 Strafrecht en beleid 1.1 Het beleid m.b.t. de strafbaarstelling 1.1.1 Wie beslist over de strafbaarstelling? Enkel de wetgever. • Verbod van rechterlijke incriminatie Dit impliceert dat de rechter op het ogenblik dat de feiten beoordeeld worden, niet het recht heeft deze feiten als strafbaar aan te merken. • Verbod van uitvoerende incriminatie Dit betekent dat de UM geen strafbaarstelling kan bepalen, tenzij de WM optreedt en de UM de bevoegdheid verleent.
1.1.2 Wat mag strafbaar worden gesteld? Het strafrecht moet een weerspiegeling zijn van het moreel bewustzijn en het rechtsbewustzijn van de bevolking. Bovendien mag iets slechts strafbaar worden gesteld voor zover dat werkelijk noodzakelijk is. • Problemen rond de democratische consensus Men kan zich terecht afvragen hoe men het onderscheid maakt tussen “fundamentele” waarden die door het strafrecht moeten worden beschermd en de andere waarden. Bovendien veranderen deze waarden doorheen de tijd! Tenslotte is consensus vaak moeilijk te bereiken in onze maatschappij. • Strafbaarstelling en mensenrechten Mensenrechten stellen beperkingen aan wat strafbaar kan gesteld worden (cf. het tikkende bom-scenario).
1.2 Het vervolgingsbeleid 1.2.1 Wie vervolgt? • •
Vervolging door het slachtoffer zelf Vervolging door de overheid
1.2.2 Met welke middelen? De vraag die zich hier stelt is hoever de overheid mag gaan bij de toepassing van dwangmiddelen. Bovendien stellen de mensenrechten hier ook beperkingen aan!
1.2.3 Al dan niet vervolgen? 2 visies: 9
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST4: Politieke dimensie van het strafrecht
(1) Legaliteitsbeginsel: de overheid moet automatisch overgaan tot de vervolging van elk strafbaar feit (cf. de Verlichting). (2) Opportuniteitsbeginsel: hoewel het gestelde gedrag strafbaar is, kan het zijn dat men om uiteenlopende redenen niet besluit te vervolgen (cf. België).
1.3 Het sanctioneringsbeleid 1.3.1 Welke straffen? X
Doodstraf Geldboete Gevangenisstraf Werkstraf en leerstraf
1.3.2 Wie sanctioneert? Enkel de rechterlijke macht mag sanctioneren, m.u.v. de GAS-wetgeving waar het de gemeentelijke ambtenaar is die ook kan sanctioneren.
1.3.3 Beoordelingsvrijheid van de rechter: hoe ver? In België werkt men met een vork: minimum- en maximumstraf. Daarenboven kan men ook nog buiten de vork gaan (cf. verzachtende omstandigheden, verzwarende omstandigheden, Probatiewet).
1.4 Het strafuitvoeringsbeleid 1.4.1 Straffen, eens opgelegd: altijd uitvoeren? Ook t.a.v. de strafuitvoering groeide de noodzaak om beleidsmatig op te treden: het is niet altijd wenselijk en, omwille van plaatsgebrek, niet steeds mogelijk alle straffen daadwerkelijk uit te voeren. Daartoe zijn een aantal bijkomende modaliteiten ingevoerd: • Veroordeling met uitstel • Beslissing om bepaalde straffen niet of gedeeltelijk uit te voeren Bovendien heeft het O.M. ook nog enige marge. Zo wordt er systematisch beslist om de korte gevangenisstraffen (tot 4 maand) niet ten uitvoer te leggen. Tenslotte bestaat er ook nog een grondwettelijk genaderecht.
1.4.2 Straffen vroegtijdig beëindigen? Vroeger werd aangenomen dat straffen steeds volledig moesten worden uitgezeten. Vandaag is die gedachte op de helling komen te staan met het systeem van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
1.4.3 Moet het slachtoffer een “zeg” hebben in de strafuitvoering? Sinds de Dutroux-affaire is er meer aandacht gekomen voor de rechtspositie van het slachtoffer in het strafrecht.
10
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST4: Politieke dimensie van het strafrecht
Hoewel het slachtoffer geen partij is, wordt het soms wel een partner in de strafuitvoering en wordt hem/haar in sommige gevallen een hoorrecht toegekend.
11
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST5: Bronnen van het straf(proces)recht
Hoofdstuk 5: Bronnen van het straf(proces)recht 1 De Grondwet 1.1 De fundamentele rechten Deze zijn opgesomd in Titel II van de Grondwet. • Art. 10 GW: gelijkheidsbeginsel • Art. 11 GW: non-discriminatiebeginsel • Art. 12 GW: recht op persoonlijke vrijheid • Art. 13 GW: bevoegdheid van de natuurlijke rechter • Art. 17 & 18 GW: verbod op sommige straffen • Art. 15 GW: onschendbaarheid van de woning • Art. 29 GW: onschendbaarheid van het briefgeheim • Art. 22 GW: eerbiediging van het privé- en gezinsleven
1.2 De bepalingen inzake de rechterlijke macht Deze zijn opgesomd in Titel III van de Grondwet.
1.3 Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van parlementsleden en ministers • •
Artt. 58, 59 en 120 GW: onschendbaarheid van resp. federale en regionale parlementsleden Artt. 103 en 125 GW: strafrechtelijke verantwoordelijkheid van resp. federale en regionale ministers
2 De wet 2.1 Materieel strafrecht 2.1.1 Strafwetboek 1867 • •
Boek I: de algemene bepalingen Boek II: de opsomming van de afzonderlijke misdrijven en hun sancties
2.1.2 Complementaire wetten • • • •
Wet Voorwaardelijke Invrijheidsstelling (5 maart 1998) Jeugdbeschermingswet (8 april 1965) Wet Bescherming Maatschappij (9 april 1930, verv. 1 juli 1964) Probatiewet (29 juni 1964)
2.1.3 Bijzondere wetten Deze wetten omvatten de strafbepalingen die niet in het Strafwetboek staan. Ter zake is Art. 100 Sw. van belang!
12
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST5: Bronnen van het straf(proces)recht
2.1.4 Verhouding tussen algemeen en bijzonder strafrecht: art. 100 Sw. Art. 100 Sw. is het scharnierartikel tussen het algemeen en bijzonder strafrecht. Als algemene regel geldt dat de beginselen van het algemeen strafrecht (Boek I) van toepassing zijn op de bijzondere wetten. 2 uitzonderingen: (1) “Bij gebreke van andersluidende bepalingen in bijzondere wetten”: de bijzondere wet kan afwijken van het Strafwetboek! (2) “M.u.v. hoofdstuk VII en van artikel 85”: sommige bepalingen uit Boek I van het Strafwetboek zijn niet automatisch van toepassing op de bijzondere wetten. Indien de bijzondere wet het niet uitdrukkelijk bepaalt, gelden zijn niet. Het betreft de artikelen over strafbare deelneming en verzachtende omstandigheden.
2.1.5 Defederalisering van het strafrecht? Ook de decreetgever resp. ordonantiegever kan voor bepaalde materies strafbepalingen uitvaardigen. Decreten kunnen overigens afwijken van de algemene bepalingen.
2.2 Strafprocesrecht (Formeel strafrecht) 2.2.1 Wetboek van Strafvordering 1808 Het Belgisch strafrecht heeft een gemengd inquisitoir – accusatoir karakter. Overigens is het Wetboek van Strafvordering deels aangepast sinds 1998 (Kleine Franchimont).
2.2.2 Complementaire wetten • Gerechtelijk wetboek (10 oktober 1967) De regels van het strafprocesrecht vormen de lex specialis1 t.a.v. de gemeenrechtelijke procedureregels vervat in het Gerechtelijk Wetboek. Maar, problemen die geen expliciete oplossing vinden in het strafprocesrecht worden op grond van het Gerechtelijk Wetboek opgelost. • • • • • • •
Wet Voorwaardelijke Invrijheidsstelling Jeugdbeschermingswet Wet Bescherming Maatschappij Probatiewet Wet Verzachtende Omstandigheden (4 oktober 1867) Voorlopige Hechteniswet (20 juli 1990) Wet Politieambt (5 augustus 1992)
2.2.3 Bijzondere wetten Sommige bijzondere wetten creëren een ambtenarenkorps dat belast is met het toezicht op de naleving van deze wetten. Vaak beschikken deze ambtenaren over bevoegdheden van gerechtelijke politie.
1
Lex specialis derogat generalis
13
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST5: Bronnen van het straf(proces)recht
2.2.4 Defederalisering van het strafprocesrecht? Art. 11 Bijzondere Wet op de Hervorming der Instellingen bepaalt dat Gemeenschappen en Gewesten binnen de grenzen van hun bevoegdheden (1) de hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke politie kunnen toekennen, (2) de bewijskracht van PV’s kunnen regelen en (3) de gevallen kunnen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben.
2.2.5 Gewoonte en gebruik Het legaliteitsbeginsel verhindert dat dit een bron voor materieel strafrecht kan zijn. In het formeel strafrecht daarentegen is de gewoonte en het gebruik een belangrijke bron!
2.2.6 Ministeriële richtlijnen Deze richten zich excl. tot ambtenaren van het O.M. die verplicht zijn ze toe te passen. De burger kan hier echter geen beroep op doen!
3 Het internationaal recht 3.1 Het volkenrecht Bepaalde voorrechten en immuniteiten worden hierin geregeld: • Diplomatieke voorrechten en immuniteiten • Consulaire voorrechten en immuniteiten Personen die deze voorrechten genieten kunnen ofwel niet vervolgd worden ofwel zijn de mogelijkheden tot vervolging aanzienlijk beperkt.
3.2 De mensenrechten • • •
EVRM BuPo Rechten van het Kind en het aanvullend protocol
In geval van conflict tussen een direct werkend mensenrecht en een interne wetsbepaling, zal het direct werkend mensenrecht primeren. Bovendien is het EVRM en de rechtspraak van het EHRM een zeer belangrijke bron voor het Belgisch strafrecht, en dan vnl. het strafprocesrecht, geworden.
3.3 Het internationaal strafrecht Droit pénal international (tussenstaats strafrecht) >< Droit international pénal (volkenrechtelijk strafrecht)
•
Droit pénal international (Formeel Internationaal Strafrecht): o.m. de regels inzake de toepassing van de strafwet in de ruimte en het uitleveringsrecht. Het betreft de procedureregels.
•
Droit international pénal (Materieel Internationaal Strafrecht): o.m. de Nürembergprincipes, de Genocideconventie … Het betreft die regels die bepaalde gedragingen strafbaar stellen.
14
TITEL 1: ALGEMENE INLEIDING HST5: Bronnen van het straf(proces)recht
Sinds het Verdrag van Maastricht stelt men vast dat de E.U. binnen het kader van de “derde pijler” zich alsmaar meer op het gebied van het strafrecht begeeft. Vb’en. Europol, Eurojust, OLAF … De instrumenten die men hiervoor aanwendt zijn niet uitsluitend verdragen, maar ook resoluties, gemeenschappelijke optredens en kaderbesluiten. Sinds de top van Tampere (1999) wordt er bovendien meer en meer gestreefd naar de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in de Europese rechtsruimte.
15
TITEL 2: MATERIEEL STRAFRECHT Deel I: De strafwet
16
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST1: Het legaliteitsbeginsel
Hoofdstuk 1: Het legaliteitsbeginsel 1 Begrip Op grond van het legaliteitsbeginsel kan enkel de wet gedragingen strafbaar stellen. Het is een mensenrecht dat in géén enkele omstandigheid, ook niet in geval van oorlog of noodtoestand, kan worden opgeschort of beperkt. Nullum crimen, nulla poena sine lege: zowel de delictsomschrijving als de straf moeten wettelijk bepaald zijn. Toch verhindert het wettigheidsbeginsel niet dat de rechter enige beoordelingsvrijheid heeft, voor zover zij de bijzondere eisen ter zake van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid waaraan de strafwetten moeten voldoen, niet miskent.
2 Betekenis van het begrip “wet” Krachtens een wet >< bij een wet
2.1 “Wet” Dit verwijst naar akten die uitgaan van de wetgevende macht.
2.2 “Krachtens een wet” Dit houdt in dat ook de uitvoerende macht, onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde perken, kan legifereren op strafrechtelijk gebied. Ter zake kunnen de Koninklijke Besluiten, de Ministeriële Besluiten, de provinciale reglementen, de gemeentelijke reglementen en de gemeentelijke politieverordeningen worden aangestipt.
2.3 “Krachtens de algemene door de beschaafde volkeren erkende rechtsbeginselen” Art. 7(2) EVRM en art. 15(2) BuPo bevatten een beperking t.a.v. het legaliteitsbeginsel. Op basis van deze beperking heeft men overigens de oorlogsmisdaden van WO II bestraft tijdens het Nüremberg-tribunaal.
17
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST2: Interpretatie van de strafwet
Hoofdstuk 2: Interpretatie van de strafwet 1 De letterlijke interpretatie van de strafwet Wanneer de strafwet duidelijk is, moet hij niet worden geïnterpreteerd. In bepaalde gevallen worden bepaalde begripsomschrijvingen door de wet zelf verder gedefinieerd. Indien dit het geval is, dan is de rechter hierdoor gebonden. Vb. -
Verkrachting was tot voor 1989 niet geheel duidelijk door de wet omschreven. Dit wierp veel vragen op: kon verkrachting tussen hetzelfde geslacht, binnen het huwelijk? Konden mannen het slachtoffer zijn of enkel vrouwen?
2 De teleologische interpretatie van de strafwet Wanneer de tekst niet duidelijk is, mag de rechter buiten de tekst om zoeken naar de bedoelingen van de wetgever. Hij mag hierbij echter geen nieuwe regels scheppen. De wil van de wetgever mag hierbij op extensieve en zelfs op evolutieve wijze worden geïnterpreteerd. 2 voorwaarden moeten hierbij echter steeds vervuld zijn: (1) het feit moet onder de wettelijke definitie kunnen worden gebracht en (2) er moet zekerheid bestaan over de wil van de wetgever. Vb. (a) Extensieve interpretatie: het misdrijf valsheid in geschriften wordt ook toegepast op het vervalsen van nummerplaten, hoewel dit niet expliciet in de wet is bepaald. (b) Evolutieve interpretatie: is diefstal van elektriciteit ook diefstal? Dit wordt positief beantwoord, hoewel elektriciteit geen zaak is en dit bovendien niet expliciet in de wet is bepaald.
3 De verboden analogische interpretatie van de strafwet De rechter mag de strafwet niet uitbreiden door haar toe te passen op vergelijkbare gevallen die echter niet door de wetgever waren geviseerd. De rechter moet zich dus beperken tot de beoordeling van de vraag of de hem voorgelegde gedraging overeenkomt met een gedraging die door de wet is strafbaar gesteld. Toch dient hier een nuance geplaatst: • Analogia in malam partem: indien de analogische interpretatie voor gevolg heeft dat de toepassing van de strafwet zou verruimd worden en dus tot nadeel van de betrokkene zou strekken, is zij verboden. • Analogia in bonam partem: indien de analogische interpretatie echter voor gevolg heeft dat de toepassing van de strafwet zou beperkt worden en dus tot voordeel van de betrokkene zou strekken, is zij toegelaten. Vb. -
Het misdrijf necrofilie kan niet worden bestraft, aangezien dit niet expliciet in de wet is bepaald en het een analogia in malam partem zou betreffen. 18
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST2: Interpretatie van de strafwet
-
Voor diefstal tussen familieleden geldt er een strafuitsluitende verschoningsgrond. Hoewel dit niet expliciet is bepaald dat dit ook zou gelden voor afpersing, past de rechter dit toch toe. Het betreft hier een analogia in bonam partem.
19
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST3: De strafwet en het EVRM
Hoofdstuk 3: De strafwet en het EVRM Het recht van de wetgever om gedragingen strafbaar te stellen, wordt beperkt door de regels inzake mensenrechten. Daarnaast vloeit in bepaalde gevallen uit het EVRM een verplichting voort voor de nationale wetgevers om bepaalde gedragingen strafbaar te stellen.
1 Strafbaarstellingen strijdig met het EVRM 1.1 Strafbaarstellingen strijdig met het vermoeden van onschuld Op grond van art. 6(2) EVRM mag een delictsomschrijving geen onweerlegbaar vermoeden van schuld omvatten.
1.2 Strafbaarstellingen strijdig met het recht op een eerlijk proces Strafbepalingen die de verdachte ertoe verplichten mee te werken aan zijn eigen veroordeling zijn strijdig met het recht op een eerlijk proces.
1.3 Strafbaarstellingen strijdig met het recht op privacy Art. 8 EVRM heeft het over de eerbiediging van het privéleven. De vraag die zich hier stelt is hoever een staat kan gaan bij de strafbaarstelling van bepaalde gedragingen die zich in de privésfeer situeren. Vb. -
De strafbaarstelling van SM-praktijken onder volwassen toestemmende partners is niet strijdig met art. 8 al. 2 EVRM.
1.4 Strafbaarstellingen strijdig met het recht op vrije meningsuiting Art. 10 EVRM heeft het over het recht op vrije meningsuiting. Dit is echter niet absoluut (cf. art. 10(2) EVRM). Vb. -
Hoewel het recht op vrije meningsuiting aan formaliteiten kan onderworpen worden, kan men het verstrekken van informatie over abortus niet strafbaar stellen. Een veroordeling wegens negationisme is echter niet in strijd met het EVRM.
1.5 Beperkingen ingevolge het gelijkheidsbeginsel (artt. 10, 11 en 11bis G.W.) Vb. -
Het exclusief strafbaar stellen van de ontvoering van een minderjarig meisje vormt een inbreuk op het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel tussen man en vrouw. Art. 409 §1 Sw. stelt enkel de genitale verminking van vrouwen strafbaar en niet die van mannen, mogelijks is dit een inbreuk op het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.
20
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST3: De strafwet en het EVRM
1.6 Decriminalisering abortus en euthanasie: strijdig met recht op leven? Art. 2 EVRM heeft het over het recht op leven. Dit vormt een heikel punt. Enerzijds kan men argumenteren dat het recht op leven impliceert dat men het recht heeft om waardig te leven. Bovendien zou men ook kunnen argumenteren dat het recht op leven impliceert dat men ook een zelfbeschikkingsrecht over dat leven heeft. Indien men deze redenering volgt, dan is euthanasie geen inbreuk op art. 2 EVRM. Hiertegenover staat wel dat het EHRM heeft geoordeeld dat het recht op leven geen negatief aspect kan bevatten in de zaak Pretty v. UK. Men kan zich eveneens afvragen wat ‘leven’ impliceert en wanneer ‘leven’ begint. In dat opzicht zou men kunnen argumenteren dat een foetus nog geen leven is en dus is abortus geen inbreuk op art. 2 EVRM.
2 Straffen strijdig met het EVRM 2.1 Onmenselijke en vernederende straffen Art. 3 EVRM stelt een verbod op onmenselijke en vernederende behandelingen of straffen.
2.2 Doodstraf De doodstraf is niet per se strijdig met art. 2 EVRM. In art. 2(1) EVRM wordt er een uitzondering gelaten voor de doodstraf. Daarentegen kunnen de omstandigheden die gepaard gaan met de uitvoering van de doodstraf (cf. death row) wel in conflict komen met art. 3 EVRM. Vb. -
Soering v. U.K.: de uitlevering van geestesgestoorde minderjarigen aan de VS is strijdig met art. 3 omdat het hier gaat om een onmenselijke en vernederende behandeling.
Voor die lidstaten die het Zesde Aanvullend Protocol bij het EVRM hebben geratificeerd, is de doodstraf in vredestijd wel afgeschaft.
2.3 Disproportionele straffen Het EHRM heeft geoordeeld dat straffen die disproportioneel zijn in verhouding tot het misdrijf niet toelaatbaar zijn.
2.4 Straffen strijdig met het recht op eigendom Tot op heden heeft het EHRM nog geen confiscaties strijdig geacht met het recht op eigendom, ook geen confiscaties de betrekking hadden op goederen die eigendom waren van iemand anders dan de betrokkene.
21
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST4: Toepassing van de strafwet in de tijd
Hoofdstuk 4: Toepassing van de strafwet in de tijd 1 De geldingsduur van de strafwet Een persoon kan slechts worden gestraft voor zover het ten laste gelegde feit strafbaar was op het ogenblik waarop het werd gepleegd.
1.1 Beginpunt 2 voorwaarden dienen steeds vervuld te zijn: • Reglementaire bekendmaking (art. 190 G.W.) • Verloop van een zekere termijn te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking Vanaf het moment dat de wet kenbaar wordt gemaakt, geldt het vermoeden dat iedereen geacht wordt deze te kennen.
1.2 Eindpunt 1.2.1 Opheffing door de wetgever Principieel kan de strafwet niet in onbruik geraken: de strafwet kan enkel worden opgeheven door de wetgever zelf. De opheffing van de wet heeft ook voor gevolg dat de uitvoeringsbesluiten worden opgeven, maar de rechtspraak neemt aan dat de inbreuken op de uitvoeringsbesluiten van een wet die wordt opgeheven en daarna vervangen, kunnen worden bestraft op grond van de nieuwe wet voor zover deze laatste niet verzaakt aan de doelstellingen van de opgeheven wet. In de praktijk komt de opheffing zelden voor.
1.2.2 Opheffing door onbruik: in principe onmogelijk 1.2.3 Vernietiging door het Grondwettelijk Hof Op grond van art. 142 G.W. kan het Grondwettelijk Hof een wet, decreet of ordonnantie wegens schending van de artt. 10, 11 en 24 G.W. of wegens schending van de bevoegdheidsverdeling tussen Staat, Gemeenschappen en Gewesten, vernietigen.
2 Wetsconflicten in de tijd 2.1 Begrip Principieel kan de strafwet niet met terugwerkende kracht worden toegepast. Hier geldt echter één uitzondering op: indien de straf, bepaald ten tijde van het vonnis, milder is dan de straf die gold ten tijde van het misdrijf, dan wordt de mildere strafwet toegepast.
22
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST4: Toepassing van de strafwet in de tijd
2.2 De (strengere) strafwet kan niet retroactief worden toegepast 2.2.1 Beginsel Art. 2 §1 Sw. bepaalt dat geen misdrijf kan worden bestraft met straffen die bij de wet niet waren bepaald voordat het misdrijf werd gepleegd. De ratio legis is in het legaliteitsbeginsel gelegen.
2.2.2 Toepassingsgebied Deze regel van niet-retroactiviteit van de strafwet geldt voor alle misdrijven. Wetten waarbij een nieuw misdrijf in het leven wordt geroepen Wetten waarbij de straffen bepaald voor een reeds bestaand misdrijf worden verzwaard Wetten die het toepassingsgebied van een reeds bestaande strafbaarstelling uitbreiden Wetten die het toepassingsgebied van reeds bestaande straffen uitbreiden Wetten waarbij een nieuwe straf wordt ingevoerd In al deze gevallen kan de strafwet niet met terugwerkende kracht worden toegepast!
2.2.3 Beperkingen • Niet-strafrechtelijke sancties Aangezien het hier om niet-strafrechtelijke sancties gaat, kunnen deze wel retroactief worden toegepast. Het verbod geldt immers enkel voor strafrechtelijke sancties! Belangrijk: de nationale wetgever bepaalt zelf niet wat een strafrechtelijke (en dus ook wat een niet-strafrechtelijke) sanctie is. Dit is op autonome wijze door het EHRM gedefinieerd. M.a.w. de nationale wetgever kan bepaalde gedragingen enkel sanctioneren a.d.h.v. nietstrafrechtelijke sancties, wanneer de invulling in overeenstemming is met de definitie van het EHRM. • Procedurewetten Art. 2 §1 Sw. is enkel van toepassing op het materieel strafrecht. Wijzigingen in procedureregels zijn echter formeel strafrecht en vallen dus niet onder de toepassing van art. 2 §1 Sw. M.a.w. zij kunnen onmiddellijk worden toegepast. Reden: procedureregels brengen géén verandering in het regime van bestraffing met zich mee. Wetten betreffende de bevoegdheid en de rechtspleging mogen onmiddellijk inwerking treden. Wetten waardoor de verjaringstermijn van de strafvordering wordt verlengd mogen ook onmiddellijk inwerking treden. M.a.w. men dient steeds de verjaringsregels toe te passen die gelden op het ogenblik van de uitspraak alsof zij reeds golden sinds het ogenblik van de feiten. 23
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST4: Toepassing van de strafwet in de tijd
X Wetten betreffende de toepassing van de strafwet in de ruimte: het Grondwettelijk Hof heeft hierover geoordeeld dat het om materieelrechtelijke bepalingen gaat en dus dat het verbod van retroactiviteit hier wel geldt. Nieuwe uitleveringsverdragen mogen onmiddellijk worden toegepast. Hetzelfde geldt voor Europese uitleveringsverdragen. • Interpretatieve wetten Het betreft hier wetten die worden gebruikt om de wet te verduidelijken: zij geven géén nieuwe betekenis aan de wettekst, maar vertolken de betekenis die wet ab initio wordt geacht te hebben gehad. M.a.w. zij kunne retroactief worden toegepast. • Internationale misdrijven Ter zake kan art. 7(2) EVRM en art. 15(2) BuPo worden aangestipt. In deze artikelen is het zgn. Nüremberg-principe vervat. Dit betekent dat het legaliteitsbeginsel zich niet verzet tegen de bestraffing van gedragingen die, ook al waren zij niet uitdrukkelijk strafbaar gesteld toen zij werden gepleegd, desondanks strafbaar waren “overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen welke door de beschaafde volken worden erkend”. M.a.w. de retroactiviteit wordt omzeild, aangezien men ervan uitgaat dat dergelijke gedragingen altijd al strafbaar zijn geweest. Maar, hoewel het internationaal strafrecht voorziet in een strafbaarstelling, wordt er niet voorzien in een sanctie. D.w.z. dat de directe toepassing hiervan problematisch kan zijn, tenzij men kan terugvallen op een bepaling uit het nationaal strafrecht.
2.2.4 Overzicht Verbod op retroactiviteit geldt wel
Verbod op retroactiviteit geldt niet
Nieuw misdrijf
Niet-strafrechtelijke sancties
Bestaand straf verzwaard
Procedurewetten
Toepassingsgebied bestaande strafbaarstelling uitgebreid
Bevoegdheid & rechtspleging
Toepassingsgebied bestaande straf uitgebreid Nieuwe straf Uitbreiding toepassing strafwet in de ruimte
Verjaringstermijn verlengd Nieuwe/Europese uitleveringsverdragen Interpretatieve wetten
2.3 De terugwerkende kracht van de mildere strafwet 2.3.1 Beginsel Art. 2 §2 Sw. bepaalt dat de mildere strafwet met terugwerkende kracht wordt toegepast. M.a.w. indien de nieuwe regeling gunstiger zou uitvallen voor de betrokkene zal hij hiervan kunnen profiteren. De ratio legis is in de billijkheid gelegen.
2.3.2 Toepassingsgebied De afschaffing van een misdrijf 24
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST4: Toepassing van de strafwet in de tijd
De verlaging van de strafmaat De wetten die het toepassingsgebied van bestaande strafbaarstellingen beperken
2.3.3 Beperkingen •
Nieuwe wetten die een oude wet over hetzelfde onderwerp vervangen met behoud van strafbaarstelling De rechtspraak neemt aan dat wanneer een nieuwe wet een oude wet betreffende hetzelfde onderwerp opheft, de onder het stelsel van de oude wet gepleegde misdrijven strafbaar blijven wanneer het feit ook door de nieuwe wet als misdrijf wordt aangemerkt en strafbaar gesteld. Ook de inbreuken tegen de uitvoeringsbesluiten van de oude wet blijven strafbaar op grond van de nieuwe wet. • Gelegenheidswetten en tijdelijke wetten Gelegenheidswetten zijn wetten die worden opgemaakt voor bepaalde, doorgaans voorbijgaande, omstandigheden. Tijdelijke wetten zijn gelegenheidswetten waarin de geldigheidsduur uitdrukkelijk is omschreven. De rechtspraak is van oordeel dat men nog steeds kan bestraft worden op basis van dergelijke wetten, ook al zijn ze op het moment van de bestraffing niet langer werkzaam. • Uitvoeringsreglementen Het betreft hier zgn. blanco-strafwetten. De wetgever zal in de wet zich beperken tot de formulering van het algemene kader en zal aan de Koning de verdere uitwerking van de strafbepalingen overlaten.
2.3.4 Overzicht Mildere strafwet geldt wel
Mildere strafwet geldt niet
Afschaffing misdrijf
Nieuwe wetten die oude wetten over hetzelfde onderwerp vervangen met behoud van strafbaarstellingen (incl. uitvoeringsbesluiten)
Verlaging strafmaat
Gelegenheidswetten & tijdelijke wetten
Beperking toepassingsgebied bestaande strafbaarstellingen
Uitvoeringsreglementen (zgn. blanco-strafwetten)
25
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST5: Toepassing van de strafwet naar de persoon
Hoofdstuk 5: Toepassing van de strafwet naar de persoon 1 Gelijkheidsbeginsel en non-discriminatiebeginsel Artt. 10 en 11 G.W. en ook art 14 EVRM en art. 26 BuPo garanderen deze grondrechten. Concreet: dit betekent niet dat iedereen op eenzelfde wijze behandeld te worden, maar personen in eenzelfde situatie dienen op eenzelfde wijze te worden behandeld! Overigens houdt de schending van een grondrecht ook de schending van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel in.
2 Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen 2.1 Situering Lange tijd kon een rechtspersoon in het Belgisch recht niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Vandaag kan dit echter wel.
2.2 Argumenten in de discussie Het principe van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen was lange tijd omstreden in de Belgische rechtsleer. Hieronder volgen de voornaamste discussievragen.
2.2.1 Kan een rechtspersoon “opzettelijk” handelen of “onachtzaam” zijn? Tegenstanders wijzen erop dat een rechtspersoon onmogelijk het moreel element van het misdrijf kan realiseren: een strafbaar feit gepleegd door een rechtspersoon vloeit immers voort uit de beslissing van een orgaan van de rechtspersoon. Aangezien deze beslissing het resultaat is van een (geheime) stemming, kan men niet bepalen welke natuurlijke personen de beslissing hebben genomen. Oplossing: ofwel kiest men voor een limitatieve lijst van strafbare gedragingen ofwel kiest men, zoals de Belgische wetgever, voor een algemene strafbaarstelling (art. 5 Sw.).
2.2.2 Kan een rechtspersoon wel worden gestraft? Tegenstanders stellen dat de klassieke straffen onaangepast zijn. Oplossing: art. 7bis Sw. bepaalt welke straffen gelden t.a.v. rechtspersonen.
2.2.3 Strijdig met principe van de individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid? Tegenstanders argumenteren dat niet de ware “schuldigen” (lees: de raad van bestuur) worden getroffen. Oplossing: de strafrechtelijke verantwoordelijkheid belet de cumulatie van de individuele verantwoordelijkheid niet (art. 5 §2 Sw.). 26
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST5: Toepassing van de strafwet naar de persoon
2.2.4 Is het strafrecht een aangepast sanctioneringsmechanisme? Het betreft hier een beleidsmatige vraag of het strafrecht wel voldoende aangepast is om ongewenst sociaal gedrag dat uitgaat van rechtspersonen te controleren. Men kan zich echter ook afvragen of een louter burgerlijke sanctionering wel een voldoende repressief karakter heeft. Daarenboven betreft het vaak crimes without a victim waardoor men zich moeilijk burgerlijke partij kan stellen.
2.2.5 De rechten van de verdediging in strafzaken: ook toepasselijk op de rechtspersoon? Het EHRM aanvaardt dat rechtspersonen titularis kunnen zijn van de fair trial rights, zoals vervat in art. 6 EVRM.
2.3 Rechtspersonen in het Belgisch strafrecht 2.3.1 Het principe van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen Art. 5 Sw. voorziet op algemene wijze in de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen in het Belgisch strafrecht. De wet bepaalt niet uitdrukkelijk op welke wijze gedragingen moeten worden toegerekend aan de rechtspersoon. Dit is een feitenkwestie die aan de rechter wordt overgelaten.
2.3.2 Voor welke misdrijven? De verantwoordelijkheid van de rechtspersoon wordt beperkt tot de misdrijven die een verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon.
2.3.3 Welke rechtspersonen? Zie art. 5 §3 Sw. • Zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke rechtspersonen Evenwel, sommige publiekrechtelijke rechtspersonen worden van de toepassing van art. 5 Sw. echter uitgesolten: het betreft die rechtspersonen die een rechtstreeks verkozen orgaan hebben. • Ook (economische) groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid De uitbreiding van de verantwoordelijkheid tot deze groeperingen is bedoeld om discriminatie te vermijden tussen groeperingen die formeel de vorm van de rechtspersoonlijkheid hebben aangenomen en groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid. • Rechtspersonen die immuun blijven voor strafvervolgingen Zie art. 5 §4 Sw. Enerzijds gaat het hier om sommige publiekrechtelijke rechtspersonen en anderzijds gaat het hier om v.z.w.’s in oprichting en feitelijke verenigingen. 27
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST5: Toepassing van de strafwet naar de persoon
2.3.4 Samenloop en cummulatie van verantwoordelijkheid Op grond van art. 5 §2 Sw. kunnen zowel de rechtspersoon als de natuurlijke persoon worden gestraft wegens hetzelfde misdrijf. Het gaat hier om een vorm van strafbare deelneming waarbij twee personen (de rechtspersoon en de natuurlijke persoon) wegens hetzelfde misdrijf worden vervolgd. (A) Indien de natuurlijke persoon die het misdrijf heeft gepleegd niet wetens en willens handelde, dan is er decumul. De bestraffing zal afhangen van wie de zwaarste fout heeft gepleegd. (B) Indien de natuurlijke persoon die het misdrijf heeft gepleegd wel wetens en willens handelde, dan kan hij samen met de rechtspersoon worden veroordeeld (cumul). M.a.w. de cumul is enkel van toepassing indien het misdrijf wetens en willens door de natuurlijke persoon is gepleegd! M.a.w. men moet Wie heeft het feit gepleegd?
Rechtspersoon
i.o. rechtspersoon
Natuurlijke persoon
Wetens willens
Ja
Nee
Cumul
Decumul
Zwaarste fout?
Rechtspersoon
Natuurlijke persoon
(1) Nagaan wie het feit heeft gepleegd a. Rechtspersoon b. Natuurlijke persoon (2) Nagaan of de natuurlijke persoon dat feit wetens en willens heeft gepleegd a. Ja: cumul b. Nee: decumul i. Nagaan wie de zwaarste fout heeft gepleegd 28
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST5: Toepassing van de strafwet naar de persoon
Vb. -
Treinongeval Pécrot: de zwaarste fout lag hier bij de rechtspersoon. Diverse werknemers hadden verkeerd gereageerd in een crisissituatie. Dat wijst op een gebrek aan een passende opleiding.
Is cumulatieve aansprakelijkheid mogelijk bij reglementaire misdrijven? Neen ! De meeste misdrijven die gepleegd zijn door rechtspersonen zijn reglementaire misdrijven. Moest cumul hier mogelijk zijn, dan zou het merendeel van de misdrijven die gepleegd zijn door rechtspersonen in aanmerking komen voor cumulatieve aansprakelijkheid.
3 Schuldonbekwamen Het gaat hier om (a) minderjarigen en (b) geestesgestoorden. Hoewel schuldonbekwaamheid een strafrechtelijke bestraffing in de weg staat, belet dit niet dat de betrokkenen aan een niet-repressief controlemechanisme kunnen worden onderworpen.
4 Schijnbare uitzonderingen: immuniteiten en voorrechten Ter zake kunnen de immuniteiten van volksvertegenwoordigers en ministers worden aangestipt. De strafwet geldt wel t.a.v. deze personen, maar zij genieten bepaalde (volkenrechtelijke) immuniteiten. Het betreft hier dus een schijnbare uitzondering.
29
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST6: Toepassing van de strafwet in de ruimte
Hoofdstuk 6: Toepassing van de strafwet in de ruimte De geografische reikwijdte van de strafwet is niet onbeperkt. • •
Art. 3 Sw. (territorialiteitsbeginsel) bepaalt dat de misdrijven die op het grondgebied van het Rijk worden gepleegd, vervolgd worden overeenkomstig de bepalingen van het Belgisch strafrecht. Art. 4 Sw. bepaalt dat de misdrijven die buiten het grondgebied van het Rijk worden gepleegd, slechts vervolgd zullen worden in de gevallen bij de wet bepaald.
1 Misdrijven op Belgisch grondgebied gepleegd 1.1 Principe De Belgische strafwet is van toepassing op al wie op Belgisch grondgebied een misdrijf pleegt, ongeacht de nationaliteit van de dader. Dit is het zgn. territorialiteitsbeginsel zoals vervat in art. 3 Sw.
1.2 Bepaling van het Belgisch grondgebied Het Belgisch grondgebied: • Het grondgebied stricto sensu • De territoriale zee • Het luchtruim • Schepen die varen onder Belgische vlag • De in België geïmmatriculeerde vliegtuigen
1.2.1 Het land 1.2.2 De territoriale zee 1.2.3 Belgische schepen Misdrijven gepleegd aan boord van een schip worden geacht gepleegd te zijn op het grondgebied van de staat onder wiens vlag zij varen. Is het misdrijf echter gepleegd aan boord van een schip dat zich in de territoriale zee, de binnenwateren of een haven bevindt van een staat die niet de vlaggenstaat is, dan is er een conflict tussen het territorialiteitsbeginsel en het adagium “schip is territoir”. Oplossing: - Oorlogsschepen: onschendbaar; - Koopvaardijschepen: principieel niet onschendbaar, maar omwille van opportuniteitsredenen zal men afzien van de vervolging.
1.2.4 Het luchtruim Misdrijven gepleegd aan boord van een buitenlands vliegtuig, zelfs al bevindt het zich in het Belgische luchtruim vallen echter in principe niet onder de Belgische strafwet. Landt dat vliegtuig echter in België nadat het misdrijf werd gepleegd, dan kan de Belgische strafwet worden toegepast. 30
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST6: Toepassing van de strafwet in de ruimte
1.3 De bepaling van de plaats van het misdrijf 1.3.1 Lokaliseringstheorieën Casus: drielandenpunt bij Valkenburg Een man bevindt zich op Nederlands grondgebied met een revolver. Hij schiet een vrouw neer die op Belgisch grondgebied staat. De vrouw is gekwetst en wordt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gevoerd dat zich op Duits grondgebied bevindt. Enkele uren later overlijdt de vrouw. Waar moet het strafbaar feit worden gelokaliseerd? Er bestaan verschillende leerstellingen om deze casus op te lossen: • Leer van de lichamelijke gedraging: de gedraging wordt gesitueerd daar waar de dader de fysieke handeling stelde, c.q. Nederland. • Leer van het instrument: de gedraging wordt gesitueerd op de plaats waar het instrument van het misdrijf “zijn werk doet”, c.q. België. • Leer van het gevolg: de gedraging wordt gesitueerd op de plaats waar het gevolg van de fysieke handeling intreedt, c.q. Duitsland.
1.3.2 Ubiquiteitsleer en effectenleer •
Ubiquiteitsleer: het misdrijf situeert zich op al die plaatsen waar zich een gedraging voordoet die een constitutief element van het misdrijf vormt. België hanteert deze leer.
•
Effectenleer: deze leer gaat ervan uit dat elk land dat een effect ondervindt van het misdrijf, bevoegd is voor dat misdrijf. USA hanteert deze leer.
1.3.3 Leer van de ondeelbaarheid •
Leer van de ondeelbaarheid: op grond hiervan wordt aangenomen dat de Belgische rechter kennis mag nemen van alle elementen van het misdrijf die een ondeelbaar geheel vormen met het misdrijf dat op Belgisch grondgebied werd gepleegd. M.a.w. een misdrijf dat deels op Belgisch en deels op Spaans grondgebied werd gepleegd, kan volledig in België worden vervolgd.
1.3.4 Beschouwingen Elk land beslist op unilaterale wijze welke leer het volgt. België volgt enerzijds de ubiquiteitsleer en anderzijds de leer van de ondeelbaarheid.
2 Misdrijven in het buitenland gepleegd 2.1 Volkenrechtelijke aanknopingspunten In bepaalde gevallen kan de extraterritoriale werking van de strafwet als een inmenging in de interne rechtsorde van een andere staat worden beschouwd. Daarom is de toepassing van de extraterritoriale toepassing van de strafwet steeds uitzonderlijk en doorgaans aan een reeks voorwaarden verbonden.
31
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST6: Toepassing van de strafwet in de ruimte
2.1.1 Het beschermingsbeginsel Op grond van dit beginsel heeft een staat het recht in het buitenland gepleegde aantastingen van zijn staatsveiligheid te bestraffen. Uitgangspunt is het zelfbeschermingsrecht van de staat.
2.1.2 Het actief personaliteitsbeginsel Op grond van dit beginsel kunnen staten gedragingen gepleegd door hun nationale onderdanen in het buitenland strafbaar stellen en vervolgen. Dit beginsel is de tegenhanger van het beginsel dat staten in principe hun nationale onderdanen niet uitleveren: ter compensatie voorziet de wet dan in de mogelijkheid deze personen voor de nationale rechtscolleges te vervolgen. Aanknopingspunt is de nationaliteit van de dader. Toch blijken sommige staten dit breder in te vullen: het aanknopingspunt vormt dat de verblijfplaats van de dader. Ook België hangt de bredere invulling aan.
2.1.3 Het passief personaliteitsbeginsel Op grond van dit beginsel heeft een staat het recht gedragingen, waarvan zijn nationale onderdanen in het buitenland het slachtoffer zijn, strafbaar te stellen. Aanknopingspunt is de nationaliteit van het slachtoffer.
2.1.4 Het vertegenwoordigingsbeginsel Het kan zijn dat een staat wiens strafwet in principe niet geldt m.b.t. een bepaald in het buitenland gepleegd misdrijf, bereid is zijn strafwet op dit misdrijf toe te passen op verzoek van de bevoegde staat. In dergelijke situaties vertegenwoordigt de staat die vervolgt de staat die normaal bevoegd is, door in zijn plaats de strafprocedure of een gedeelte daarvan op zich te nemen. Vaak zal dit gebeuren in gevallen waarin uitlevering niet mogelijk is of niet wenselijk is.
2.1.5 Het universaliteitsbeginsel Op grond van dit beginsel hebben staten het recht, en zelfs de plicht, bepaalde internationale misdrijven te bestraffen, ongeacht de plaats waar zij werden gepleegd en ongeacht de nationaliteit van dader of slachtoffer. Dit beginsel is gefundeerd op het internationaal strafwaardig karakter van het feit. Op grond van dit beginsel kunnen staten hun strafwet toepassen op feiten in het buitenland gepleegd, door een buitenlandse dader, tegen een buitenlands slachtoffer, los van de vraag of de staat waar de feiten werden gepleegd of de staat wiens onderdaad wordt verdacht effectief wensen dat er zou worden vervolgd en los van het recht dat geldt op de plaats delict en zelfs bij afwezigheid van de vermoedelijke dader op het grondgebied van de staat die vervolgt.
32
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST6: Toepassing van de strafwet in de ruimte
2.2 Dubbele incriminatie Dubbele incriminatie houdt in dat het feit dat in beide landen strafbaar is. Dubbele incriminatie houdt echter niet in dat het om exact dezelfde kwalificatie moet gaan! Dubbele incriminatie is in vele gevallen een basisvoorwaarde voor de toepassing van de strafwet op misdrijven die in het buitenland werden gepleegd. Dit is echter niet het geval indien men beroep doet op (1) het beschermingsbeginsel.
2.3 Toepassingsgevallen Het uitzonderlijke karakter van de extraterritoriale gelding van de strafwet is neergeschreven in art. 4 Sw. Uit dat artikel valt op te maken dat de Belgische strafwet enkel geldt in de door de wet uitdrukkelijk bepaalde gevallen. Daarenboven zijn bepaalde procedurele voorwaarden bijkomend vereist.
2.3.1 Misdaden en wanbedrijven tegen de staatsveiligheid Dit is een toepassing van het beschermingsbeginsel. De vereiste van dubbele incriminatie geldt hier niet.
2.3.2 Misdaden en wanbedrijven tegen de openbare trouw Hoofdstukken I, II en III Boek II en de artt. 497 en 497bis Sw. M.b.t. de misdrijven tegen de Belgische en Europese openbare trouw is dit een toepassing van het beschermingsbeginsel M.b.t. de misdrijven tegen de buitenlandse openbare trouw is dit een toepassing van het universaliteitsbeginsel
2.3.3 Misdaden en wanbedrijven door een Belg in het buitenland gepleegd De algemene regel is vervat in art. 7 VTSv. Dit is een toepassing van het actief personaliteitsbeginsel. Bovendien is er de vereiste van dubbele incriminatie én moet er een initiatief zijn van de benadeelde/staat. Klacht met burgerlijke partijstelling is niet mogelijk.
2.3.4 Misdaden waarvan een Belg in het buitenland het slachtoffer is De algemene regel is vervat in art. 10 5° VTSv. Dit is een toepassing van het passief personaliteitsbeginsel (verruimd met domiciliecriterium). Bovendien is er de vereiste van dubbele incriminatie.
2.3.5 Internationale misdrijven Dit is een toepassing van het universaliteitsbeginsel.
33
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST6: Toepassing van de strafwet in de ruimte
•
Genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden (artt. 6 1°bis en 10 1°bis VTSv.) Het betreft hier de zgn. internationale kernmisdrijven. Oorspronkelijk voorzag België universele jurisdictie voor deze misdrijven, maar in 2003 werd dit echter volledig teruggeschroefd. o Genocidewet 1993 Op grond van deze wet verklaarde België zich universeel bevoegd voor alle internationale kernmisdrijven. o De Zaak Yerodia (IGH 14 februari 2002) België werd door Congo gedagvaard omdat hun aanhoudingsbevel, uitgevaardigd tegen minister Yerodia op grond van de genocidwet, onrechtmatig was. De argumentering luidde als volgt (1) betrokkene was een minister in functie en genoot dus van de immuniteit, (2) de uitoefening van de universele jurisdictie was strijdig met het internationaal recht. Het IGH sprak zich enkel over (1) uit en oordeelde dat het aanhoudingsbevel inderdaad onrechtmatig was. o De Zaak Sharon en Bush Dit was de katalysator die ervoor zorgde dat de genocidewet in 2003 grondig werd aangepast. o De wet van 5 augustus 2003: nieuwe artt. 6 1°bis en 10 1°bis VTSv. (a) De universele jurisdictie werd afgeschaft. Men kan enkel nog op grond van het actief en passief personaliteitsbeginsel, verruimd met het domiciliecriterium, een zaak aanhangig maken. Buitenlanders kunnen in de feiten nog steeds (een beetje) worden vervolgd. (b) De wet op zich wordt wel afgeschaft, maar het gedrag blijft strafbaar in het Strafwetboek. (c) Bovendien werd er voorzien in een filter: enkel de federale procureur2 kan een zaak aanhangig maken. Aansluitend bij deze filter voorziet de wet ook expliciet in een aantal gevallen wanneer de klacht ongegrond is. o Kanttekeningen Het grote probleem van de Genocidewet was de mogelijkheid tot burgerlijke partijstelling, waardoor iedereen rechtstreeks naar een rechter kan stappen en zijn zaak aanhangig maken. Ook de wetgever heeft niet doordacht te werk gegaan doordat hij deze problemen niet op voorhand heeft zien aankomen. Daarenboven had men moeten weten dat dit politiek zeer gevoelig zou liggen De niet-gouvernementele organisaties zijn ook deels schuldige, aangezien zij de gerechten voor politieke doeleinden misbruikt hebben.
2
Het Grondwettelijke Hof heeft deze filterfunctie vernietigd, totdat er een mogelijkheid was om beroep aan te tekenen. Sinds de reparatiewet van 2006 is dit mogelijk: de K.I. van Brussel zal nu beslissen of een zaak ongegrond is of niet.
34
DEEL 2.I: DE STRAFWET HST6: Toepassing van de strafwet in de ruimte
In wezen waren hiervoor slechts twee oplossen: (1) de universele bevoegdheid afschaffen of (2) de mogelijkheid voor buitenlandse slachtoffers om zich rechtstreeks tot de Belgische rechter te wenden. Men heeft voor beide opties gekozen. • Bepaalde terreurdaden (art. 10 6° VTSv.) Vb. De Zaak Erdal Erdal wordt verdacht van een moord met halfautomatische wapens in Turkijke, maar bevindt zich in België. België weigert uit te leveren en krijgt de vraag opgeworpen aut dedere aut iudicare. Dit leidt tot de vraag of dit ook geldt voor halfautomatische wapens, art. 1 Europees Terrorismeverdrag maakt immers enkel gewag van volautomatische wapens. Om dit probleem op te lossen voert men art. 10 6° VTSv. in waardoor België ook jurisdictie krijgt t.a.v. art. 2 Europees Terrorismeverdrag. Men zal de vervolging dus niet instellen op basis van het vertegenwoordigingsbeginsel. Erdal trekt echter naar het Grondwettelijk Hof en daar wordt geoordeeld dat dit een inbreuk vormt op de niet-retroactiviteit van de strengere strafwet: de Erdalwet kan dus niet toegepast worden op Erdal zelf. • Sekstoerisme en mensenhandel (art. 10ter VTSv.) Mensenhandel en sekstoerisme in het buitenland gepleegd, zowel door Belgen als door vreemdelingen, kunnen voor het Belgische gerecht worden vervolgd. Er is geen dubbele incriminatie vereist, wel is de aanwezigheid van de dader op Belgisch grondgebied vereist. Toepassing van het universaliteitsbeginsel. • Corruptie (art. 10quater VTSv.) Onder druk van de E.U. is België bevoegd voor alle corruptiemisdrijven gepleegd door ambtenaren van elke lidstaat in de E.U in eender welke lidstaat van de E.U. Toepassing van het universaliteitsbeginsel. • Andere internationale misdrijven (art. 12bis VTSv.) Art. 12bis VTSv. bouwt een vervolgingsfilter in. Opdat men zou kunnen vervolgen is het vereist dat de betrokkene zich op Belgisch grondgebied bevindt!
35
TITEL 2: MATERIEEL STRAFRECHT Deel II: Het misdrijf
36
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST1: Begrip
Hoofdstuk 1: Begrip 1 Definitie Het misdrijf is een gedraging die door de wet is omschreven en waarop een straf is gesteld. -
Een gedraging: de strafwet is enkel van toepassing op gedragingen. Dit kan zowel een handelen als een niet-handelen (verzuim) zijn. Door de wet omschreven: refereert naar het legaliteitsbeginsel. Waarop een straf is gesteld: het moet om een strafrechtelijke straf gaan.
2 Constitutieve elementen van het misdrijf • • •
Materieel element: de uiterlijke verschijningsvorm van het misdrijf, nl. de gedraging. Moreel element: de schuldvorm waarmee deze gedraging wordt gesteld, nl. het opzet, de onachtzaamheid en, in bredere zin, de afwezigheid van één van de schulduitsluitingsgronden. Wederrechtelijkheid: dit duidt op de afwezigheid van rechtvaardigingsgronden.
2.1 Het materieel element Dit is de uiterlijk waarneembare verschijningsvorm van het misdrijf.
2.2 Het moreel element De gedraging die overeenkomt met het materieel element van een delictsomschrijving volstaat op zichzelf niet om een strafbaar feit op te leveren. Er moet tevens een schuldvorm aanwezig zijn. - Opzet; - Onachtzaamheid; - Afwezigheid van schulduitsluitingsgronden.
2.3 Het element wederrechtelijkheid Een gedraging waardoor het materieel en moreel element van een strafrechtelijke delictsomschrijving wordt vervuld, zal immers slechts strafbaar zijn voor zover zij bovendien wederrechtelijk is: dit impliceert dat er geen rechtvaardigingsgronden aanwezig mogen zijn.
37
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2: Indeling van de misdrijven
Hoofdstuk 2: Indeling van de misdrijven 1 Wettelijke drieledige indeling: misdaden, wanbedrijven en overtredingen 1.1 Begrip en oorsprong Art. 1 Sw.
1.2 Bepaling van de aard van het misdrijf De aard van het misdrijf wordt, overeenkomstig art. 1 Sw., bepaald door de strafmaat. Belangrijk: om de aard van het misdrijf te bepalen, zal men werken met de uiteindelijk opgelegd straf, de straf in concreto. M.a.w. de straf opgelegd door de rechter zal de aard van het misdrijf bepalen en dit met terugwerkende kracht.
Vrijheidsstraffen Geldboeten Werkstraffen
Criminele straffen
Correctionele straffen
Politiestraffen
(Misdaden)
(Wanbedrijven)
(Overtredingen)
> 5 jaar > €26 /
≤ 5 jaar > €26 46u – 300u
1d – 7d €1 - €25 20u – 45u
1.3 Belang van het onderscheid Het onderscheid tussen misdaden, wanbedrijven en overtredingen is vooral van technisch belang.
1.3.1 m.b.t. het materiële strafrecht Opzet, poging, deelneming, herhaling, samenloop, verzachtende omstandigheden, vervangende gevangenisstraf, internering, verjaring straf, strafwet in ruimte.
1.3.2 m.b.t. het strafprocesrecht Bevoegdheid, verjaring strafvordering
2 Indeling volgens de Grondwet: politieke en persmisdrijven 2.1 Achtergrond Art. 150 G.W. bepaalt dat politieke en persmisdrijven door het Hof van Assisen worden berecht. Dit is sterk met de Belgische constitutionele geschiedenis verbonden (cf. drukpersmisdrijven en censuur onder Hollands Bewind). Opvallend is dat dit gunstregime zeer tijdsgebonden was. Vandaag de dag komen dergelijke misdrijven zelden tot nooit voor het HvA.
2.2 Politieke misdrijven 2.2.1 Definitie Het politieke misdrijf wordt a.d.h.v. 2 elementen gedefinieerd: 38
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2: Indeling van de misdrijven
(1) De straf: hechtenis; (2) De criteria uitgewerkt door de rechtspraak: “het misdrijf dat zowel wegens het opzet van de dader als wegens zijn uitwerking een rechtstreekse aanslag op de politieke instellingen uitmaakt.”. Rechtspraak interpreteert dit echter zo eng dat er nauwelijks nog politieke misdrijven voorkomen.
2.2.2 Het onderscheid tussen zuivere en gemengd politieke misdrijven •
Zuivere politieke misdrijven: zuiver politieke misdrijven tasten de politieke orde op rechtstreekse wijze aan. Men kan ze herkennen a.d.h.v. de straf (de hechtenis) of de bevoegdheidstoekenning aan het HvA. •
Gemengd politieke misdrijven: op zich zijn het gemeenrechtelijke misdrijven, maar omwille van de omstandigheden of van de motivering van dader worden zij als een politiek misdrijf beschouwd. Opdat gemeenrechtelijke misdrijven, die omwille van de omstandigheden of motivering van de dader, als politieke misdrijven zouden worden beschouwd, is vereist dat er een rechtstreeks causaal verband is tussen het misdrijf en de aantasting van de politieke orde. Als het misdrijf enkel een tussenfactor aantast, oordeelt men dat er geen aanslag op de politieke orde wordt gepleegd en er dus geen sprake is van een gemengd politiek misdrijf.
2.2.3 Het gunstregime voor politieke misdrijven • • • •
Berechting voor Hof van Assisen; Voorlopige hechtenis is niet toegestaan; De delinquent verdient een eervolle behandeling; De straf is de hechtenis.
2.2.4 De uitleveringsexceptie voor politieke misdrijven Politieke misdrijven kunnen nooit, m.u.v. de zgn. uitzonderingscategorieën, in aanmerking komen voor uitlevering.
2.3 Persmisdrijven 2.3.1 Definitie Een persmisdrijf is een inbreuk op de strafwet d.m.v. een mening die wordt geuit via de pers en waaraan een zekere openbaarheid wordt meegegeven. Rechtspraak interpreteert dit echter zo eng dat er nauwelijks nog persmisdrijven voorkomen.
2.3.2 Toepassingsvoorwaarden Het moet gaan om een meningsuiting die via de pers wordt verspreid. Bovendien moet er een zekere openbaarheid aan worden gegeven
39
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2: Indeling van de misdrijven
(1) Het moet om een meningsuiting gaan Misdrijven die via de pers worden gepleegd, maar waardoor geen mening wordt geuit, zijn geen persmisdrijven. Bovendien moet de mening via een geschrift zijn geuit. Pornografische foto’s zijn dus geen meningsuiting. (2) Deze mening moet strafbaar zijn Het persmisdrijf is geen op zichzelf staand misdrijf. Het is een gedraging die op zich reeds strafbaar is, maar die het kenmerk persmisdrijf krijgt doordat zij via het medium van de pers wordt gepleegd. (3) Het misdrijf moet gepleegd zijn via de drukpers Het begrip ‘drukpers’ is omschreven als “elke wijze van publicatie waardoor geschriften kunnen worden gepubliceerd d.m.v. methoden die met de drukpers een gelijkenis vertonen.” Bovendien moet de strafbare mening via deze drukpers in een aantal exemplaren worden vermenigvuldigd: één exemplaar volstaat niet. (4) Er moet een daadwerkelijke openbaarheid aan worden gegeven Dit zal de feitenrechter interpreteren.
2.3.3 Het gunstregime voor persmisdrijven • • • • • •
Berechting voor Hof van Assisen; Voorlopige hechtenis is niet toegestaan; De delinquent verdient een eervolle behandeling; Trapsgewijze verantwoordelijkheid voor persmisdrijven (art. 25 §2 G.W.); De straf is de hechtenis; Er gelden soms kortere verjaringstermijnen.
3 Indeling volgens de beschermde waarde 4 Indeling volgens het moreel element Dit heeft betrekking op de schuldvorm.
4.1 Opzettelijke en onopzettelijke misdrijven • •
Opzettelijke misdrijven: zijn gedragingen die slechts strafbaar zijn voor zover de dader ze met opzet heeft gesteld. Onopzettelijke misdrijven zijn gedragingen die strafbaar zijn los van de vraag of de dader ze al dan niet met opzet heeft gesteld.
4.2 Onachtzaamheidsmisdrijven en reglementaire misdrijven • •
Onachtzaamheidsmisdrijven zijn die misdrijven waarvoor de wet de onachtzaamheid, m.n. een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, als schuldvorm bepaalt. Reglementaire misdrijven of ook wel “schuld door wetsinbreuk”. Dit impliceert eigenlijk de afwezigheid van een moreel element.
40
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2: Indeling van de misdrijven
4.3 Belang van het onderscheid Het belang zit hem erin dat voor opzettelijke misdrijven de vervolgende partij het bewijs van het opzet zal moeten leveren, daar waar voor onopzettelijke misdrijven kan worden volstaan met het bewijs dat de dader de strafbare gedraging heeft gesteld. Het onderscheid is ook van belang voor de rechtsfiguren strafbare poging en strafbare deelneming. Deze zijn enkel van toepassing indien er sprake is van opzettelijke misdrijven.
5 Indeling volgens de uitvoeringswijze Dit heeft betrekking op het materieel element van het misdrijf.
5.1 Handelings- en verzuimsmisdrijven 5.1.1 Begrip • •
Handelingsmisdrijven: het materieel element bestaat uit een positieve gedraging. Verzuimsmisdrijven: het materieel element bestaat uit een negatieve gedraging.
5.1.2 Overzicht van de verzuimsmisdrijven Cf. art. 422bis Sw. schuldig hulpverzuim.
5.1.3 De oneigenlijke verzuimsdelicten Het zgn. commissie door omissie: het plegen van een misdrijf door een niet handelen. In dit geval is het verzuim slechts en middel om het misdrijf te verwezenlijken. Vaak gebeurt de eigenlijke uitvoering van het misdrijf door een ander persoon.
5.2 Aflopende (ogenblikkelijke) en voortdurende misdrijven 5.2.1 Begrip • •
Aflopende (ogenblikkelijk) misdrijf: een misdrijf waarbij de wettelijk strafbaar gestelde gedraging voltrokken is en ophoudt zodra alle constitutieve elementen ervan voltrokken zijn Voortdurende misdrijven: hier bestaat de strafbare gedraging in een ononderbroken delictuele toestand die wordt gehandhaafd.
5.2.2 Belang van het onderscheid •
Verjaring van de strafvordering: o Bij aflopende misdrijven begint de verjaring onmiddellijk te lopen. o Bij voortdurende misdrijven begint de verjaring slechts te lopen bij het beëindigen van de delictuele toestand.
•
Toepassing van de strafwet in de tijd: o Bij voortdurende misdrijven zal men de nieuwe strafwet kunnen toepassen, zonder afbreuk te doen aan art. 2 Sw. (verbod op retroactiviteit van de strengere strafwet).
41
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2: Indeling van de misdrijven
•
Toepassing van de strafwet in de ruimte: o Een voortdurende misdrijf dat deels in België en deels in het buitenland werd gepleegd, zal op grond van de ubiquiteitsleer en de leer van de ondeelbaarheid op Belgisch grondgebied worden gelokaliseerd.
•
Strafbare deelneming: o Bij voortdurende misdrijven is dit mogelijk tot op het moment dat de delictuele toestand wordt beëindigd.
5.3 Enkelvoudige en voortgezette of “collectieve” misdrijven 5.3.1 Begrip • •
Enkelvoudige misdrijven: worden gevormd door 1 strafbare gedraging. Voortgezette of collectieve misdrijven: bestaan uit verschillende strafbare gedragingen die elk op zichzelf een misdrijf uitmaken, maar die als 1 misdrijf worden beschouwd omdat zij de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet (art. 65 Sw.).
5.3.2 Belang van het onderscheid •
Verjaring: o Bij collectieve misdrijven begint de verjaring pas te lopen op de datum waarop het laatste feit werd gepleegd.
•
Toepassing van de strafwet in de tijd: o Bij collectieve misdrijven zal men de nieuwe strafwet kunnen toepassen, zonder afbreuk te doen aan art. 2 Sw. (verbod op retroactiviteit van de strengere strafwet).
•
Straftoemeting o Bij collectieve misdrijven wordt slechts één enkele straf toegepast.
5.4 Gelegenheidsmisdrijven en gewoontemisdrijven 5.4.1 Begrip • •
Gelegenheidsmisdrijven: het misdrijf is doorgaans voltrokken door de enkelvoudige, eenmalige wetsovertreding, zonder dat vereist is dat de gedraging waardoor de wetsovertreding gebeurt, zou worden herhaald. Gewoontemisdrijven: zijn samengesteld uit verscheiden gedragingen die, afzonderlijk beschouwd, geen strafbare feiten opleveren, maar waarvan de herhaling het misdrijf uitmaakt.
5.4.2 Belang van het onderscheid •
Toepassing ne bis in idem-regel: o Na veroordeling wegens een gewoontemisdrijf kan slechts een nieuwe vervolging worden ingesteld wegens feiten die gepleegd werden na deze veroordeling en vanaf het ogenblik dat een nieuwe ‘gewoonte’ voorhanden is. 42
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2: Indeling van de misdrijven
•
Toepassing van de strafwet in de tijd: o Een strengere strafwet zal slechts op de gedragingen die een gewoontemisdrijf opleveren, kunnen worden toegepast voor zover, sinds het van kracht worden van de nieuwe wet, er een voldoende aantal feiten werden gepleegd opdat de rechter tot het bestaan van een gewoonte zou kunnen besluiten.
•
Straftoemeting o Een gewoontemisdrijf wordt als één enkel misdrijf beschouwd.
6 Andere indelingen 6.1 Eigen misdrijven 6.2 Openbare en private of klachtmisdrijven In principe zijn alle misdrijven vandaag openbare misdrijven. Uitzonderlijk wordt de openbare vervolging van een misdrijf afhankelijk gesteld van een voorafgaande klacht vanwege het slachtoffer.
6.3 Misdrijven op heterdaad Bepaalde gedragingen zijn slechts strafbaar voor zover zij ontdekt worden op heterdaad.
6.4 Basismisdrijven en gekwalificeerde misdrijven • •
Basismisdrijf Gekwalificeerd misdrijf: een misdrijf waarbij in de wetsomschrijving bijkomende elementen zijn opgenomen die een strafverzwaring met zich meebrengen.
6.5 Gewone gedragings- en gevolgmisdrijven • •
Gewone gedragingsmisdrijven Gevolgmisdrijven: in de wetsomschrijving is het intreden van een bepaald gevolg expliciet bepaald.
43
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2bis: Voorafgaande toelichting aan de rechtvaardigingsgronden
Hoofdstuk 2bis: Voorafgaande toelichting aan de rechtvaardigingsgronden Toelichting van de rechtvaardigings-, schulduitsluitings- en verschoningsgronden alsook de verzwarende omstandigheden
1 Niet bestraffing 3 types gronden leiden tot een niet-bestraffing, m.n. (1) de rechtvaardigingsgronden, (2) de schulduitsluitingsgronden en (3) strafuitsluitende verschoningsgronden. (1) Rechtvaardigingsgronden: het wedderrechtelijk element vervalt. (2) Schulduitsluitingsgronden: de schuld vervalt. (3) Strafuitsluitende verschoningsgronden: de straf vervalt. Wederrechtelijkheid
Rechtvaardigingsgronden (gerechtvaardigd misdrijf)
Schuld Burgerlijke gevolgen
Wederrechtelijkheid
Schulduitsluitingsgronden (verontschuldigd misdrijf)
Schuld Burgerlijke gevolgen
Wederrechtelijkheid
Strafuitsluitende verschoningsgronden
Schuld
(verschoond misdrijf) Burgerlijke gevolgen xxx = vervalt xxx = blijft onveranderd
44
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2bis: Voorafgaande toelichting aan de rechtvaardigingsgronden
2 Algemene kadering en vergelijking
Rechtvaardigingsgronden
Algemene werking
Algemene werking
Specifieke werking
Specifieke werking
Strafvermindering
Strafvermindering
Geen bestraffing
Strafuitsluitende verschoningsgronden
Geen bestraffing
Strafverzwaring
Strafverzwaring
Werken in rem
Werken in rem
Werken in personam
Werken in personam
Algemene werking Algemene werking Specifieke werking Specifieke werking Strafvermindering
Schulduitsluitingsgronden
Geen bestraffing
Strafverminderende verschoningsgronden
Strafvermindering Geen bestraffing
Strafverzwaring Strafverzwaring Werken in rem Werken in rem Werken in personam Werken in personam
45
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST2bis: Voorafgaande toelichting aan de rechtvaardigingsgronden
Verzachtende omstandigheden
Algemene werking
Algemene werking
Specifieke werking
Specifieke werking
Strafvermindering
Strafvermindering
Geen bestraffing
Objectieve verzwarende omstandigheden
Geen bestraffing
Strafverzwaring
Strafverzwaring
Werken in rem
Werken in rem
Werken in personam
Werken in personam
Algemene werking Specifieke werking Strafvermindering Subjectieve verzwarende omstandigheden
Geen bestraffing Strafverzwaring
Werken in rem Werken in personam
46
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST3: Rechtvaardigingsgronden
Hoofdstuk 3: Rechtvaardigingsgronden 1 Begrip 1.1 Definitie en grondslag Rechtvaardigingsgronden zijn omstandigheden waardoor een strafbaar feit zijn wederrechtelijk karakter verliest. De gedraging verliest hierdoor niet alleen haar wederrechtelijk karakter, maar de dader is zelfs gerechtigd de daad te stellen. In het Belgische strafrecht kennen we 4 rechtvaardigingsgronden: (1) De wettige verdediging (art. 416 Sw.); (2) Het wettelijk voorschrift (art. 70 Sw.); (3) Het hoger bevel (art. 70 Sw.); (4) De noodtoestand.
1.2 Onderscheid met schulduitsluitingsgronden Schulduitsluitingsgronden hebben geen betrekking op de wederrechtelijkheid van de gedraging, maar enkel op de schuld van de dader. Zij “rechtvaardigen” de gedraging niet, maar heffen enkel de schuld van de dader op. • • • •
geen betrekking op de wederrechtelijkheid van de gedraging ze rechtvaardigen de gedraging niet ze maken de gedraging niet toelaatbaar ze werken in personam.
1.3 Onderscheid met verschoningsgronden en verzachtende omstandigheden 1.3.1 Verschoningsgronden Verschoningsgronden zijn omstandigheden die met zich meebrengen dat de straf hetzij verminderd (strafverminderende) hetzij uitgesloten wordt (strafuitsluitende). Bij verschoningsgronden blijven de overige kenmerken van het misdrijf bestaan. Dit is van belang voor de burgerlijke gevolgen: aangezien de rechtvaardigingsgrond het misdrijf opheft, kan een gerechtvaardigd misdrijf uit zichzelf geen burgerlijke gevolgen hebben. Rechtvaardigings- en schulduitsluitingsgronden berusten op algemene rechtsbeginselen, terwijl verschoningsgronden in principe uit een imperatieve bepaling van de wet voortvloeien (art. 78 Sw.). Rechtvaardigings- en schulduitsluitingsgronden zijn algemeen en gelden voor alle misdrijven, terwijl verschoningsgronden specifiek zijn en enkel voor welbepaalde misdrijven gelden. • • •
hebben enkel betrekking op de straf geen betrekking op het bestaan van het misdrijf ze zijn specifiek 47
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST3: Rechtvaardigingsgronden
•
ze zijn limitatief in de wet opgesomd
1.3.2 Verzachtende omstandigheden Verzachtende omstandigheden laten de strafbaarheid van het feit bestaan, maar hebben enkel een strafverlaging tot gevolg. Verschoningsgronden zijn limitatief in de wet opgesomd en verplicht door de rechter toe te passen. Verzachtende omstandigheden daarentegen zijn niet uitdrukkelijk in de wet bepaald: zij worden aan de soevereine beoordeling van de strafrechter overgelaten. • • • •
het misdrijf blijft strafbaar het heeft enkel een strafverlaging tot gevolg niet in de wet bepaald moeten niet verplicht door de rechter worden toegepast
2 Wettige verdediging of noodweer 2.1 Begrip Er is wettige verdediging, wanneer een persoon ter verdediging van zichzelf of van een ander, een onrechtmatige aanval afweert d.m.v. slagen, verwondingen of doodslag. (art. 416 Sw.) Bijzondere rechtvaardigingsgrond aangezien het beperkt is tot slagen, verwondingen en doodslag. Bovendien kan het enkel ter verdediging van personen.
2.2 Toepassingsvoorwaarden 2.2.1 Voorwaarden i.v.m. de aanvalsdaad • • •
De aanval moet onrechtmatig zijn; De aanval moet nakend of onafwendbaar zijn; Het moet gaan om een aanslag tegen personen.
2.2.2 Voorwaarden i.v.m. de afweringsdaad • Subsidiariteit Indien de betrokkene andere middelen heeft om zich te verweren, betekent dit dat de afwering niet ogenblikkelijk noodzakelijk is en zal zij zich niet op wettige verdediging kunnen beroepen. • Proportionaliteit De afweringsdaad moet in verhouding staan tot de aanvalsdaad. • •
Vóór of tijdens de aanval, niet erna Het moet gaan om doodslag of slagen en verwondingen
2.3 Art. 417 Sw.: twee vermoedens van wettige verdediging (1) Afwering bij nacht van de inklimming in een bewoond huis (2) Verdediging tegen diefstal of plundering met geweld tegen personen 48
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST3: Rechtvaardigingsgronden
Het betreft hier een weerlegbaar vermoeden.
2.4 Enkele bijzondere gevallen 2.4.1 Noodweerexces (noodweeroverschrijding) In dit geval zal de afweringsdaad niet aan de voorwaarden voldoen. Waarop kan men dan wel beroep doen in dit geval? - de morele dwang als schulduitsluitingsgrond (art. 71 Sw.) - de uitlokking als strafverminderende verschoningsgrond (art. 411 Sw.)
2.4.2 Putatieve noodweer Men meent ten onrechte dat men zich tegen een onrechtmatige aanval verweert. Waarop kan men dan wel beroep doen in dit geval? - Dwaling als schulduitsluitingsgrond.
3 Noodtoestand 3.1 Begrip Er is noodtoestand wanneer de strafwet wordt overtreden ter vrijwaring van een rechtsgoed dat “hoger” is dan de door de overtreden strafbepaling beschermde waarde. Het is een algemene rechtvaardigingsgrond. ≠ morele dwang - Er is geen keuzemogelijkheid bij dwang; - De hiërarchische verhouding tussen de 2 rechtsgoederen speelt niet. ≠ wettige verdediging - Enkel toepasselijk op slagen & verwondingen en doodslag. ≠ wettelijk voorschrift - Conflict tussen 2 wettelijke verplichtingen.
3.2 Toepassingsvoorwaarden 3.2.1 Subsidiariteit De vrijwaring van het beschermde rechtsgoed moet onmiddelijk noodzakelijk zijn.
3.2.2 Proportionaliteit Het beschermde rechtsgoed moet van een hogere, of minstens een gelijke, waarde zijn dan het geschonden rechtsgoed.
49
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST3: Rechtvaardigingsgronden
3.3 Enkele twistvragen i.v.m. noodtoestand 3.3.1 “Voorafgaande fout” en noodtoestand Fout van de dader verhindert de noodtoestand niet! De gelding is immers in rem en niet in personam.
3.3.2 Noodtoestand en eigen belang Men kan zich niet op de noodtoestand beroepen wanneer het hoger rechtsgoed zou blijken samen te vallen met het eigen belang.
3.3.3 Noodtoestand en wettelijke verplichting zich aan een kwaad bloot te stellen of erin te berusten Indien men zich aan zijn wettelijke plicht onttrekt, kiest men voor het eigen belang en dus kan men niet op de noodtoestand beroep doen.
3.3.4 Misdrijven waarvoor de noodtoestand niet kan worden ingeroepen -
Schending van bepaalde internationale mensenrechten: de zgn. absolute mensenrechten. o Foltering; o Oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid.
4 Wettelijk voorschrift 4.1 Begrip 4.1.1 Regel Art. 70 Sw.: als het feit door de wet voorgeschreven is en als het door de overheid bevolen is, is er geen misdrijf. M.a.w. het gaat hier om een conflict tussen 2 juridische regels, waarvan de ene de gedraging toelaat en de andere de gedraging strafbaar stelt.
4.1.2 Uitzondering Het wettelijk voorschrift kan niet ingeroepen worden voor genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden.
4.2 Expliciet wettelijk voorschrift In dit geval is de uitzondering in de wet ingeschreven. Eigenlijk is deze regel niet nodig: indien het wettelijk voorgeschreven is, kan er geen wederrechtelijk element zijn en hoeft men zich dus niet te beroepen op een rechtvaardigingsgrond die het wedderrechtelijk element wegneemt. Men kan dit probleem dus beter aanpakken via de kwalificatievraag.
4.3 Impliciet wettelijk voorschrift In dit geval is de tegennorm niet uitdrukkelijk in de strafbaarstelling opgenomen. Het wordt toegepast in de volgende situaties: 50
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST3: Rechtvaardigingsgronden
(1) Zgn. “ouderlijk kastijdingsrecht” of iusta fustigatio Lichte slagen (oorveeg) gepleegd door de ouders kunnen worden gerechtvaardigd. Het gaat hier eigenlijk om schending van art. 398 (opzettelijke slagen), maar ouders zijn ook verplicht tot bewaking en opvoeding (Burgerlijk Wetboek). (2) Heelkundige ingrepen Een chirurg die een operatie uitvoert pleegt eigenlijk inbreuk op art. 398 : opzettelijke slagen en verwondingen aan de patiënt. Maar geneesheren krijgen de toelating om de fysieke integriteit van de patiënten aan te tasten. Dit vloeit voort uit de Wet Uitoefening Geneeskunst. (3) Bepaalde sportactiviteiten Dit geldt bij bepaalde sporten (boksen) en is gebonden aan enkele voorwaarden : - toestemming van het slachtoffer - de spelregels moeten worden gevolgd Dit vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek, wettigheid van sportmanifestaties. (4) Oorlogsdaden waardoor de strafwet wordt geschonden sommige omstandigheden die normaal strafbaar zijn, zijn in het kader van een gewapend conflict niet strafbaar : het nemen van krijgsgevangenen, vernielen van militaire installaties, het toebrengen van lichamelijke letsels, doodslag en moord. Dit vloeit voort uit het internationaal oorlogs- en humanitair recht. MAAR: Nüremberg Clausule
5 Hoger bevel 5.1 Begrip Art. 70 Sw.: wie in uitvoering van een rechtmatig bevel van de overheid een misdrijf pleegt, is gerechtvaardigd op grond van het hoger bevel.
5.2 Toepassingsvoorwaarden (1) Het bevel moet rechtmatig zijn (2) Het moet uitgaan van de overheid
5.3 Het onrechtmatig hoger bevel: geen rechtvaardigingsgrond 5.3.1 Principe Een onrechtmatige hoger bevel kan nooit een rechtvaardigingsgrond opleveren.
5.3.2 Bijzondere regeling voor hiërarchisch ondergeschikten Als een ondergeschikte een misdrijf pleegt in uitvoering van een onrechtmatig hoger bevel, dan blijft hij vrij van straf als hij kan bewijzen dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen. Als hiërarchisch ondergeschikte moest hij gehoorzamen aan zijn meerderen. De meerdere, die het bevel heeft gegeven, zal dan worden gestraft ! art. 152 en 260 Sw. Het is geen rechtvaardigingsgrond, maar wel een verschoningsgrond. 51
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST3: Rechtvaardigingsgronden
De rechtspraak stelt echter bijkomende voorwaarden, waardoor de toepassing van beiden artikelen nagenoeg onmogelijk is: (1) Dwaling of dwang moet aanwezig zijn en bovendien moet de betrokkene dit kunnen aantonen, wat impliceert dat – indien hij dat kan aantonen – hij niet eens deze verschoningsgrond hoeft in te roepen. Art. 152 en 260 Sw. zijn in de praktijk volstrekt nutteloos!
5.3.3 Hoger bevel en bijzondere opsporingsmethoden Art. 47quinquis Sv. §2 voorziet erin dat de betrokkene niet zal bestraft worden indien de handeling wordt toegeekt door een bevel van hogerhand. §4 voorziet bovendien ook in een strafuitsluitende verschoningsgrond.
6 Toestemming van het slachtoffer: géén rechtvaardigingsgrond 6.1 Principe De strafwet is van openbare orde en dat betekent dat particulieren er, in private overeenkomsten, niet van kunnen afwijken. Maar, de toestemming van het slachtoffer belet echter wel dat in sommige gevallen het misdrijf niet tot stand komt. Zij fungeert hier evenwel niet als rechtvaardigingsgrond, maar als een factor die belet dat het misdrijf wordt voltrokken. Dit veronderstel wel dat het slachtoffer op rechtsgeldige wijze kan toestemmen.
6.2 Toestemming en vrije beschikking Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen rechtsgoederen waarover men op vrije wijze beschikt en rechtsgoederen waarover men nooit vrij kan beschikken. • •
Rechtsgoederen waarover men vrij kan beschikken: eigendom, seksualiteit vanaf 16 jaar … Rechtsgoederen waarover men nooit vrij kan beschikken: het leven, de fysieke integriteit (tattoo, piercing, SM), de seksuele integriteit beneden de 16 jaar (aanranding van de eerbaarheid).
Aanranding van de eerbaarheid -> altijd strafbaar onder de 16 jaar (art. 372 Sw.) Verkrachting = penetratie -> altijd strafbaar onder de 14 jaar (art. 375 Sw.)
52
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST4: Verschoningsgronden, verzachtende en verzwarende omstandigheden
Hoofdstuk 4: Verschoningsgronden, verzachtende en verzwarende omstandigheden 1 Verschoningsgronden 1.1 Begrip Verschoningsgronden hebben betrekking op de straftoemeting, niet op het misdrijf zelf noch op de schuld van de dader. Verschoningsgronden zijn wettelijk bepaald (limitatief opgesomd) en dienen ambtshalve toegepast te worden door de rechter. Bovendien zijn zij specifiek.
1.2 Strafverminderende en strafuitsluitende verschoningsgronden • •
Strafverminderende verschoningsgronden: hebben enkel een strafvermindering tot gevolg. Zij kunnen worden gecumuleerd met de verzachtende omstandigheden en kunnen eveneens aanleiding geven tot correctionalisering. Strafuitsluitende verschoningsgronden: heffen de straf op. Het misdrijf zal blijven bestaan evenals de burgerlijke gevolgen.
1.3 Overzicht van de voornaamste verschoningsgronden 1.3.1 De uitlokking (artt. 411 en 412 Sw.) Dit is een strafuitsluitende verschoningsgrond bij slagen en verwondingen doodslag. “zware gewelddaden” wordt in de rechtspraak zeer ruim geïnterpreteerd: moreel geweld volstaat al. Art. 412 Sw. voorziet in een vermoeden van provocatie voor de persoon die bij dag de inklimming of braak van een bewoond huis afweert.
1.3.2 De aangifte van bepaalde misdrijven aan de overheid Zowel strafvermindering als –uitsluiting.
1.3.3 De onderwerping aan de overheid (artt. 134 en 273 Sw.) Hier gaat het om misdrijven die zich situeren in de sfeer van de verstoring van de openbare orde en veiligheid. Personen die zich vrijwillig aan de overheid onderwerpen krijgen een strafuitsluitende verschoningsgrond. Het gaat over leden van bendes tegen de veiligheid van de staat (art. 134 Sw.) en samenscholing (art. 273 Sw.). Dit geldt niet voor bendeleiders!
1.3.4 Het (onrechtmatig) hoger bevel (artt. 152 en 260 Sw.) 1.3.5 Sommige gevallen van bloed- en aanverwantschap Het betreft een strafuitsluitende verschoningsgrond.
53
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST4: Verschoningsgronden, verzachtende en verzwarende omstandigheden
Dit geldt t.a.v. (1) sommige vermogensdelicten tussen familieleden: vanuit de overtuiging dat dit beter een afhandeling verdient in de burgerrechtelijke sfeer. (2) bepaalde gevallen van strafbare hulp aan familieleden: het gaat hier om een zeker begrip dat de wetgever kan opbrengen voor hulpverlening aan familieleden.
1.3.6 Herstel van de schade In principe heeft dit géén invloed op de straf. ‘Herstel van schade’ kan echter wel aanleiding geven tot de (facultatieve) aanname van verzachtende omstandigheden. Toch kan dit een strafverminderende verschoningsgrond zijn in 2 gevallen: bedrieglijk onvermogen (art. 490bis §3 Sw.) en uitgeven van effecten zonder dekking (art. 509 §2 en 3 Sw.). Wel dient opgemerkt dat het zgn. “actief berouw” op enige erkenning kan rekenen sinds de invoering van de bemiddeling in strafzaken (art. 216ter Sv.). Ook hier gaat het niet om een verschoningsgrond, maar wel om een grond tot verval van strafvordering.
1.3.7 De “decumul” in art. 5 §2 Sw. De rechter moet kiezen tussen wie de zwaarste fout heeft gepleegd: de rechtspersoon of de natuurlijke persoon. Degene die de lichtste fout heeft gepleegd wordt dus niet gestraft. Deze niet-bestraffing is een strafuitsluitende verschoningsgrond.
2 Verzachtende omstandigheden 2.1 Begrip Verzachtende omstandigheden zijn factoren die de rechter bij de straftoemeting in aanmerking kan (≠ moet) nemen om een lagere dan de wettelijke bepaalde minimumstraf op te leggen. Ze gelden in personam, niet in rem. Zij hebben géén invloed op het wedderrechtelijk karakter noch op de schuldvraag, maar hebben enkel betrekking op de straftoemeting.
2.2 Ratio legis In de praktijk is de rechtsfiguur van de verzachtende omstandigheden helemaal uitgehold: correctionalisering en contraventionalisering is een automatisme geworden, waardoor men constant onder de minimumstraf duikt. Waarom een minimumstraf? - NIET vanuit het legaliteitsbeginsel: enkel de maximumstraf is van belang. - WEL vanuit het strafdoel: d.m.v. de strafwet beoogt men immers een generaal preventieve werking. Wil men dus afschrikken is het van belang dat men weet wat het minimumtarief is dat men krijgt. Doch in de praktijk is dit volledig uitgehold door het automatisch toepassen van de correctionalisering en contraventionalisering.
54
DEEL 2.II: HET MISDRIJF HST4: Verschoningsgronden, verzachtende en verzwarende omstandigheden
3 Verzwarende omstandigheden 3.1 Begrip Verzwarende omstandigheden zijn factoren die een strafverzwaring kunnen meebrengen, waardoor een straf kan worden opgelegd die het maximum, bepaald voor het basismisdrijf, overtreft of waardoor de minimumstraf, bepaald voor het basismisdrijf, wordt opgetrokken. De rechter zal hier echter niet discretionair over kunnen beslissen, maar zal deze ambtshalve moeten toepassen: verzwarende omstandigheden kunnen slechts uit vooraf in de wet bepaalde en uitdrukkelijk aan een strafverzwaring gekoppelde factor voortvloeien. Er zijn 2 soorten: • Verzwarende omstandigheden die op zichzelf een misdrijf vormen Vb. diefstal met geweld (art. 468 Sw.) Zij hebben invloed op de kwalificatie van het feit en daarom kan men niet langer een splitsing toestaan. Praktisch gevolg: strafbare deelneming -> de feiten zullen lastens elke deelnemer worden gekwalificeerd op basis van het hoofdfeit. • Verzwarende omstandigheden die op zichzelf geen misdrijf vormen Hier is splitsing wel mogelijk
3.2 Subjectieve en objectieve verzwarende omstandigheden •
Subjectieve verzwarende omstandigheden: gelden in personam
• Objectieve verzwarende omstandigheden: gelden in rem Bij deelneming worden deze aan elke deelnemer aangerekend ongeacht of de deelnemer het gekwalificeerde misdrijf wou of niet. Onderscheid is sinds arrest Goktepe v. België niet langer van belang.
55
TITEL 2: MATERIEEL STRAFRECHT Deel III: De strafrechtelijke verantwoordelijkheid
56
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST1: Algemene begrippen
Hoofdstuk 1: Algemene begrippen 1 Het strafrechtelijk schuldbegrip Het Belgisch strafrecht is een schuldstrafrecht (nullum crimen sine culpa), wat impliceert dat een louter materiële gedraging waardoor de strafwet wordt overtreden, maar waarbij de dader geen “schuld” treft, niet tot een bestraffing kan leiden. • •
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid in de enge zin: verwijst naar de psychologische relatie tussen dader en daad. Schuld = het moreel element van het misdrijf. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid in de brede zin: verwijst naar de verwijtbaarheid. Het begrip omvat dan ook de zgn. ‘schulduitsluitingsgronden’.
2 Schuld, schuldbekwaamheid en toerekeningsvatbaarheid Minderjarigen en geestesgestoorden worden onttrokken aan het strafrecht.
3 Schuld en objectieve aansprakelijkheid De objectieve aansprakelijkheidsleer (foutloze aansprakelijkheid) houdt in dat niet langer de fout van de persoon die de schade heeft berokkend, maar het risico dat met zijn gedraging gepaard ging, wordt het criterium voor de aansprakkelijkheid. Het strafrecht wijst de objectieve aansprakelijkheid principieel af: dit zou immers betekenen dat men kan bestraft worden, los van de “schuld”. Toch stellen we vast dat de objectieve aansprakelijkheidsleer in opmars is in het strafrecht. (1) De equivalentieleer: deze leer wordt toegepast t.a.v. gevolgdelicten. Op grond van deze leer kunnen personen verantwoordelijk worden gesteld voor niet gewilde gevolgen van hun gedragingen. (2) De theorie van de accessoriteit: bij strafbare deelneming worden de objectieve verzwarende omstandigheden op rekening van alle deelnemers aan het misdrijf geschreven, ook al hadden zij deze omstandigheden niet gewild (geldt niet meer cf.s.). (3) De culpa in causa-leer: Personen die een misdrijf plegen onder invloed van alcohol of drugs, kunnen slechts in uitzonderlijke omstandigheden dwang als schulduitsluitingsgrond aanvoeren. Er is sprake van dwang als de dader in dergelijke toestand werd gebracht buiten zijn wil zoals bij een chronische ziektetoestand. Als hij heel bewust drugs of alcohol tot zich nam, is dit een voorafgaandelijke fout en kan hij geen beroep doen op een schulduitsluitingsgrond. Vb. sterke en zwakke weggebruikers. Er geldt een wettelijk vermoeden dat de sterke weggebruiker in fout zal zijn, voor wat betreft de burgerlijke aansprakelijkheid. Hij hoeft daarvoor nog niet strafrechtelijk verantwoordelijk te zijn!
57
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST1: Algemene begrippen
4 Schuld, vermoeden van onschuld en art. 6(2) EVRM Krachtens het vermoeden van onschuld moet het bewijs van de schuld geleverd worden door de vervolgende partij. Dit betekent echter niet dat er geen (gedeeltelijke) omkering van bewijslast mogelijk is. Dit mag echter nooit tot gevolg hebben dat het om een onweerlegbaar vermoeden van schuld zou gaan. De omkering van bewijslast: - Vb1. de confiscatie van vermogensvoordelen (art. 43quater Sw.). Het gaat hier in strikte zin eigenlijk om een gedeelde bewijslast. o Het O.M. moet bewijzen dat er een vermogensvoordeel is; o De verdachte moet het tegendeel bewijzen. - Vb2. ‘potentieel weten’ (art. 505 2° Sw.). Het O.M. moet enkel aantonen dat men het ‘had’ moeten weten en niet dat men het effectief wist.
5 Schuld en causaliteit 5.1 Probleemstelling -
Schuldproblematiek heeft betrekking op de causaliteit ‘vóór de daad’, nl. op de vraag wat de dader tot de daad heeft gebracht (morele causaliteit). Causaliteitsproblematiek heeft betrekking op de causaliteit ‘na de daad’, nl. op de vraag naar het causaal verband tussen een gedraging en haar eventuele gevolgen (materiële causaliteit).
Het probleem reist vnl. bij gevolgmisdrijven: het veroorzaken van een bepaald gevolg is hier strafbaar gesteld. Men moet zich dus gaan afvragen wat ‘veroorzaken’ is?! Het Strafwetboek geeft nergens een verduidelijking. Bovendien wordt er nergens gesteld dat de dader de gevolgen van zijn daad had moeten (kunnen) voorzien! Men moet zich dus afvragen hoe men het onderscheid maakt tussen een louter ‘antecedent’ in de opeenvolging van gebeurtenissen en een werkelijke ‘oorzaak’.
5.2 Oplossing in de rechtspraak 5.2.1 De equivalentieleer Deze leer stelt dat alle antecedenten van een gevolg gelijkwaardig zijn om als oorzaak te worden in aanmerking genomen. Kernvraag is of het gevolg zich ook zou voorgedaan hebben indien de gedraging niet had plaatsgevonden. Vb. Een vrouw gooit een glas naar haar man en die valt bewusteloos neer. Ze belt de ambulance en hij wordt naar het ziekenhuis gevoerd. De ambulance wordt op weg naar het ziekenhuis aangereden. De wagen rijdt in het water en de man sterft door verdrinking. De vrouw zal strafrechtelijk verantwoordelijk zijn voor de dood van de man.
58
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST1: Algemene begrippen
5.2.2 De adequatieleer Deze leer is bedoeld om de onbillijke conclusies waartoe de equivalentieleer in de praktijk leidt te verzachten. Volgens de adequatieleer wordt enkel rekening gehouden met de gevolgen van de gedraging die voorzienbaar waren op het ogenblik waarop zij werd gepleegd. M.a.w. er wordt dus een selectie van de antecedenten doorgevoerd. Kernvraag is hier of de daad normalerwijze tot het resultaat kon leiden. Vb. Een vrouw gooit een glas naar haar man en die valt bewusteloos neer. Ze belt de ambulance en hij wordt naar het ziekenhuis gevoerd. De ambulance wordt op weg naar het ziekenhuis aangereden. De wagen rijdt in het water en de man sterft door verdrinking. De vrouw zal niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de dood van de man; ze had dit immers niet kunnen voorzien!
5.2.3 De heersende rechtspraak In de praktijk wordt doorgaans de equivalentieleer toegepast. De reden hiervoor moet men zoeken in de gelijkschakeling van de strafrechtelijke fout en de burgerlijke fout. De strafrechtelijke uitspraak is immers bepalend of een slachtoffer een schadevergoeding zal kunnen krijgen of niet.
6 Strafrechtelijke schuld en aquiliaanse fout Als een misdrijf schade berokkent aan het slachtoffer dan heeft die laatste recht op een schadevergoeding op grond van art. 1382 e.v. B.W. • •
Aquiliaanse fout: het gaat hier om de lichtste fout; Strafrechtelijke fout: principieel zou het om de zwaarste fout moeten gaan.
Strafrechtelijke en aquiliaanse fout worden echter gelijkgeschakeld op grond van het principe ‘le criminel tient le civil en état’. Dit houdt in dat de burgerlijke rechter gebonden is door de uitspraak van de strafrechter. Opdat er echter geen onbillijkheid t.a.v. de burgerlijke partij zou ontstaan, maakt de rechtspraak géén onderscheid tussen de strafrechtelijke en aquiliaanse fout: in beide gevallen zal men de lichtste fout in aanmerking moeten nemen.
59
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST2: Het moreel element van het misdrijf
Hoofdstuk 2: Het moreel element van het misdrijf 1 Algemene beginselen Er wordt nog steeds uitgegaan van het onderscheid tussen opzet (dolus) en onachtzaamheid (culpa).
1.1 Opzet In principe worden enkel opzettelijke gedragingen strafrechtelijk gesanctioneerd. Voor M & W uit het Strafwetboek wordt steeds het opzet vereist, ook al eist de wet het niet nadrukkelijk.
1.2 Onachtzaamheid Uitzonderlijk worden echter ook gedragingen bestraft die uit onachtzaamheid werden gepleegd. De enige waarden die op deze wijze worden beschermd zijn het leven en de fysieke integriteit.
1.3 Schuld door wetsinbreuk Hiermee worden de gevallen bedoeld waarin de wet een gedraging strafbaar stelt, ongeacht de vraag of ze opzettelijk of uit onachtzaamheid is gepleegd. Dit geldt voor de meeste OV uit het Strafwetboek.
2 Opzet 2.1 Begrip Opzet = de doelgerichte wil de gedraging te stellen die de wet verbiedt. Het omvat zowel een kennis- als een wilselement (cf. wetens en willens). - Wetens = de dader moet weten dat hij de strafwet overtreedt; - Willens = de dader moet de strafbare gedraging ook willen stellen. Opzet ≠ motief of beweegreden. - Motief = de verdere bedoeling van de dader, de redenen die hem tot het misdrijf hebben bewogen; In principe zal de wet hier geen rekening mee houden, tenzij wanneer het uitdrukkelijk bepaald is (cf. gans bijzonder opzet).
60
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST2: Het moreel element van het misdrijf
2.2 Graden van opzet 2.2.1 Algemeen opzet (dolus generalis) Wanneer de wet het opzet niet verder omschrijft, volstaat dat de dader de strafbare gedraging “wetens en willens” heeft gepleegd, zonder dat daarbij een bijzondere geestesgesteldheid of een verder motief moet worden aangetoond.
2.2.2 Bijzonder opzet (dolus specialis) In dit geval zal het loutere wetens en willens handelen niet volstaan: vereist is dat de dader kwaadwillig handelde, of met bedrieglijk opzet, of met het oogmerk te schaden. Indien bijzonder opzet vereist is, zal de Strafwet dit uitdrukkelijk vermelden.
2.2.3 Gans bijzonder opzet In dit geval zal in de delictomschrijving bepaald zijn dat het vereist is dat de dader bij het plegen van het misdrijf een bijzondere beweegreden heeft. Vb’en. - Art. 347bis Sw.: gijzeling; - Art. 417bis 2° Sw.: onmenselijke behandeling.
2.3 De modaliteiten van het opzet Deze opzetmodaliteiten betreffen: (a) Het volitief element van het opzet (het “willens” handelen) en de vraag of de dader de gevolgen van zijn daad heeft gewild; (b) Het cognitief element van het opzet (het “wetens” handelen).
2.3.1 Rechtstreeks opzet In dit geval wil de dader zowel de gedraging als haar gevolgen.
2.3.2 Onrechtstreeks opzet (potentieel willen) In dit geval wil de dader wel de handeling, maar niet haar gevolgen. Dit kan vnl. worden toegepast bij de gevolgdelicten. -
-
≠ onbepaald opzet: o Bij onbepaald opzet wil de dader de gevolgen van zijn handeling rechtstreeks, hoewel hij met meerdere gevolgen rekening heeft gehouden. o Bij onrechtstreeks opzet wil de dader de gevolgen van zijn handeling niet rechtstreeks, hij aanvaardt ze enkel als mogelijk nevenproduct van zijn gedraging. ≠ onachtzaamheid: o Bij onachtzaamheid wil de dader de gevolgen niet en heeft hij ze ook niet voorzien, hoewel hij ze had moeten voorzien. o Bij onrechtstreeks opzet wil de dader de gevolgen niet, maar hij heeft ze wel voorzien en hij heeft ze er zelfs bijgenomen.
61
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST2: Het moreel element van het misdrijf
Vb. Het toebrengen van slagen en verwondingen zonder het oogmerk te doden maar met de dood als gevolg (art. 401 Sw.)
2.3.3 Potentieel willen (de “had moeten weten”-test) Soms is het zeer moeilijk voor de vervolgende partij om het positief bewijs te leveren van het feit dat de beklaagde “wetens” een bepaalde gedraging heeft gesteld. Een aantal recente wetten heeft dit probleem trachten te ondervangen door als criterium voor de strafbaarheid voorop te stellen dat de dader moest weten of had moeten weten. Vb. Het misdrijf belaging of stalking is voltrokken wanneer de belager wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag de rust van de beklaagde ernstig zou verstoren.
3 Onachtzaamheid 3.1 Algemeen Men spreekt van onachtzaamheid wanneer de dader de strafwet overtreedt, niet met de doelbewuste wil een strafbaar feit te plegen, maar uit gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid. Dit maakt dan ook de fout uit. Voor M & W uit het Strafwetboek is de onachtzaamheid enkel strafbaar als de wet het uitdrukkelijk bepaalt.
3.1.1 Culpa lata of culpa levissima? De rechtspraak past dezelfde foutdrempel toe als in het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht: de lichtste fout volstaat.
3.1.2 Subjectief of objectief foutcriterium? Om uit te maken of de dader een “fout” treft, wordt een objectief foutcriterium gehanteerd: men zal niet uitgaan van de persoonlijke situatie van de dader op het ogenblik van de feiten, maar van de gemiddelde redelijke en vooruitziende persoon.
62
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST3: De schulduitsluitingsgronden
Hoofdstuk 3: De Schulduitsluitingsgronden 1 Begrip Schulduitsluitingsgronden zijn omstandigheden die meebrengen dat het misdrijf niet aan de dader kan worden verweten. Wederrechtelijkheid
Schulduitsluitingsgronden (verontschuldigd misdrijf)
Schuld Burgerlijke gevolgen
In het Belgische strafrecht zijn er slechts 2 schulduitsluitingsgronden: (1) Dwang of overmacht (art. 71 Sw.); (2) Dwaling of onwetendheid.
2 Dwang of overmacht (art. 71 Sw.) 2.1 Begrip Dwang heeft betrekking op het wilselement in het strafrechtelijk schuldbegrip. • •
Fysieke dwang wordt gevormd door een onweerstaanbare fysieke kracht waardoor de dader tot het misdrijf werd gebracht; Morele dwang bestaat uit de bedreiging met een ernstig kwaad, dat enkel kan worden vermeden door een misdrijf te plegen.
2.2 Toepassingsvoorwaarden 2.2.1 De dwang moet onweerstaanbaar zijn Dwang veronderstelt dat de dader onmogelijk anders kon dan het misdrijf te plegen. Bestond deze mogelijkheid wel, dan was er per definitie geen dwang. Onweerstaanbaar = zeker, onvermijdbaar en onvoorzienbaar.
2.2.2 De wil van de dader moet volledig uitgeschakeld zijn Men kan dwang dus niet inroepen in geval van een doelbewuste wetsovertreding. In dit geval zou men evt. kunnen gebruik maken van de rechtsfiguren uitlokking (strafverminderende verschoningsgrond) of hoger bevel (verschoningsgrond).
2.2.3 De dwang mag niet aan de dader te wijten zijn De dader mag niet in de mogelijkheid verkeerd hebben de dwang te hebben voorzien, dit zou immers impliceren dat voorwaarde 1 “de dwang moet onweerstaanbaar zijn” niet is voldaan. Dit impliceert dat er geen voorafgaandelijke fout aanwezig mag zijn (zgn. culpa in causa).
63
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST3: De schulduitsluitingsgronden
Vb. Een zeeman wordt aangehouden wegens openbare dronkenschap. Hij kan zich hierdoor niet tijdig naar zijn schip begeven. Hij wordt daarna vervolgd voor desertie (weglopen uit de krijgsdienst). Hij kan dan geen beroep doen op dwang of overmacht. er is een voorafgaandelijke fout aanwezig (een culpa in causa) : zijn dronkenschap.
2.3 Enkele bijzondere gevallen 2.3.1 Dwang en onachtzaamheidsmisdrijven Een gebrek aan voorzorg zou impliceren dat er een voorafgaandelijke fout is begaan door de dader en dat men dus geen beroep kan doen op de dwang.
2.3.2 Dwang en alcohol- of drugintoxicatie Ook hier gaat het om een voorafgaandelijke fout (zgn. culpa in causa) en zal men geen beroep kunnen doen op de dwang. Men zal wel op dwang kunnen beroep doen indien de dader geheel tegen zijn wil geintoxiceerd zou zijn geworden. -
Onachtzaamheidsmisdrijven? Geen probleem: dronken zijn levert juist de onachtzaamheid op. Opzettelijke misdrijven? 2 mogelijkheden: o De dader had het opzet voordat hij geintoxiceerd werd: geen probleem: o De dader had het opzet pas nadat hij geintoxiceerd werd: problematisch!
2.3.3 Persoonlijke noodtoestand Men moet in dit geval kiezen tussen het vrijwaren van het eigen belang en het plegen van een misdrijf. Evt. zou dit onder morele dwang kunnen vallen, indien de wil van de dader volledig zou zijn uitgeschakeld.
3 Dwaling of onwetendheid 3.1 Begrip Dwaling slaat op het cognitief aspect van het opzet. Er is dwaling wanneer de oordeelsvorming van de dader m.b.t. het gepleegde feit is aangetast. Dwaling = onwetendheid: • Dwaling veronderstelt een verkeerd begrip; • Onwetendheid veronderstel de totale afwezigheid van elk begrip omtrent de feiten of de strafbaarheid van de gedraging.
3.1.1 Feitelijke dwaling Bij de feitelijke dwaling vergist de dader zich omtrent de vraag of zijn gedraging onder de toepassing van de strafwet valt: de dader is wel op de hoogte van de strafbaarstelling, maar meent dat zij op zijn gedraging niet toepasselijk is.
64
DEEL 2.III: DE STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID HST3: De schulduitsluitingsgronden
Vb. De Zaak Morgan Morgan had een aantal vrienden wijsgemaakt dat zijn echtgenote er plezier in had om onder dwang te worden ‘genomen’. De vrienden begaven zich in het gezelschap van Morgan, naar de echtgenote en dachten dat haar tegenstribbelingen uitingen van genot waren. Daarna werden ze veroordeeld voor verkrachting. Ze zeiden dat ze hadden gedwaald (ze wisten niet dat ze een misdrijf pleegden). Ze gingen ervan uit dat de vrouw toestemde.
3.1.2 Rechtsdwaling Bij de rechtsdwaling vergist de dader zich over de strafbaarheid van de gedraging, doordat hij hetzij niet weet dat de gedraging strafbaar is, hetzij zich over de draagwijdte van een bestaande strafbaarstelling vergist. Dit wordt zelden aanvaard.
3.1.3 Belang van het onderscheid Onbestaande.
3.2 Toepassingsvoorwaarden 3.2.1 De dwaling moet “onoverwinnelijk” (“niet-foutief”) zijn Bij dwaling betekent dit dat zij slechts zal worden aangenomen indien zij niet aan de dader kan worden verweten: hem mag geen fout treffen m.b.t. zijn verkeerd begrip of de afwezigheid van enig begrip omtrent de feitelijke aspecten van zijn gedraging en/of het strafbaar karakter ervan. Er geldt hier een objectief foutcriterium.
3.2.2 De dwaling moet slaan op een constitutief element van het misdrijf Dwaling betreffende bijkomende omstandigheden levert geen schulduitsluitingsgrond op.
3.3 Enkele bijzondere gevallen 3.3.1 Dwaling en onachtzaamheidsmisdrijven De dwaling zal hier niet kunnen ingeroepen worden, want dan is niet voldaan aan voorwaarde 1 “de dwaling moet onoverwinnelijk (“niet-foutief”) zijn. De onachtzaamheid maakt immers de fout uit.
3.3.2 Dwaling m.b.t. rechtvaardigingsgronden (a) Putatieve noodweer; (b) Putatieve noodtoestand; (c) Putatief hoger bevel.
65
TITEL 2: MATERIEEL STRAFRECHT Deel IV: Strafbare poging en strafbare deelneming
66
DEEL 2.IV: STRAFBARE POGING EN STRAFBARE DEELNEMING HST1: Strafbare poging
Hoofdstuk 1: Strafbare poging 1 Inleiding 1.1 Algemene begrippen Het louter voornemen een misdrijf te plegen is niet strafbaar. Elk misdrijf vereist naast een moreel, ook een materieel element. Bestraffing zal slechts mogelijk zijn voor zover dit voornemen zich ‘veruiterlijk’ in een gedraging die met het materieel element van het misdrijf overeenkomt. Van zodra het voornemen het misdrijf te plegen zich reeds in een zekere mate heeft veruiterlijkt, spreekt men van een poging. Wanneer het materieel element van het misdrijf in al zijn onderdelen is voltrokken, spreekt men van een voltooid oltooid misdrijf. misdrijf De iter criminis bestaat uit 3 stadia: (1) Voornemen:: pas vanaf het ogenblik waarop de dader begint met de uitvoering wordt de grens van de strafbaarheid overschreden: er is sprake van een strafbare poging. poging (2) Begin van uitvoering:: in dit geval is er sprake van poging. Spontane terugtred is nog steeds mogelijk. (3) Voltooid misdrijf:: dit is steeds strafbaar.
• Opzich niet strafbaar • Wel wanneer het zich "veruiterlijkt"
Begin van uitvoering
• Steeds strafbaar
• = poging • Spontane terugtred is nog steeds mogelijk
Voornemen
Voltooid misdrijf
1.2 Objectivistische en subjectivistische pogingsleer • •
De objectivistische theorie legt de klemtoon op de daad en de aantasting van het door de strafbepaling beschermde rechtsgoed; De subjectivistische theorie legt de klemtoon op het inzicht van de dader en het gevaar dat hij betekent voor de maatschappij
67
DEEL 2.IV: STRAFBARE POGING EN STRAFBARE DEELNEMING HST1: Strafbare poging
1.2.1 Objectivisme, subjectivisme en omschrijving van de poging • •
Objectivistische theorie: er kan slechts sprake van poging zijn wanneer het voornemen een misdrijf te plegen zich heeft geuit in een uitwendige daad die een begin van uitvoering van het betrokken misdrijf vormt. Subjectivistische theorie: er is al sprake van poging vanaf het ogenblik dat er een uitwendige daad is die geen twijfels over de bedoelingen van de dader laat bestaan.
1.2.2 Objectivisme, subjectivisme en bestraffing van de poging • •
Objectivistische theorie: poging wordt minder zwaar bestraft dan het voltooide misdrijf. Subjectivistische theorie: poging wordt even zwaar bestraft dan het voltooide misdrijf.
1.3 De strafbare poging in het Belgisch Strafwetboek Omschrijving: art. 51 Sw. Bestraffing: art. 52 en 53 Sw. Men hangt de objectivistische leer aan, toch zien we elementen van het subjectivisme terugkomen in de praxis.
2 Constitutieve elementen van de strafbare poging 2.1 Het voornemen een welbepaald misdrijf te plegen (moreel element) Het voornemen moet betrekking hebben op een welbepaald misdrijf. Poging kan enkel bestraft worden bij opzettelijke misdrijven
2.2 Een uitvoeringshandeling (materieel element) Het moet gaan om uitwendige daden die naar aard en strekking geen twijfel laten bestaan over de bedoelingen van de dader en die noodgedwongen tot het voltooien van het misdrijf moet leiden.
2.3 De staking of mislukking onafhankelijk van de wil van de dader (specifiek element) 2.3.1 De onvoltooide poging De dader wordt – geheel buiten zijn wil om – verhinderd om het misdrijf te plegen. Spontante terugtred is niet langer mogelijk. Strafbare poging.
2.3.2 De voltooide poging Alle gedragingen, vereist door de delictsomschrijving, worden gesteld, maar de dader bereikt het door de wet omschreven doel niet. Door een toevalligheid bereikt men het doel niet. Spontane terugtred is niet langer mogelijk.
68
DEEL 2.IV: STRAFBARE POGING EN STRAFBARE DEELNEMING HST1: Strafbare poging
- Error personae of persoonsverwisseling: Jan wil Piet doden. Jan vergist zich echter en doodt Geert die erg goed lijkt op Piet. Dit is een voltooid misdrijf: Jan zal worden veroordeeld voor moord of doodslag op Geert -
Aberratio ictus of misslag: Jan wil Piet doden. Jan schiet per ongeluk naast Piet en treft Eric, een toevallige voorbijganger. Dit is een voltooid misdrijf: Jan zal worden veroordeeld voor moord of doodslag op Eric.
3 Gevallen waarin de poging niet strafbaar is 3.1 Wanbedrijven en overtredingen • •
Poging tot misdaad is steeds strafbaar (art. 52 Sw.) Poging tot W & OV is slechts strafbaar voor zover de wet het uitdrukkelijk bepaalt (art. 53 Sw.).
3.2 Spontane terugtred Wanneer de dader voor de voltooiing van het misdrijf spontaan van zijn voornemen afziet, blijft hij straffeloos.
3.3 Het onmogelijk misdrijf Het betreft hier situaties waarbij de dader alle uitvoeringshandelingen stelt, maar niet het gewenste resultaat bereikt en ook niet kan bereiken, aangezien het niet om een misdrijf gaat. Het zal hier dus steeds om een voltooide poging of een mislukt misdrijf gaan.
3.3.1 Absoluut onmogelijk v. relatief onmogelijk • Absoluut onmogelijk misdrijf: er kan nooit, in geen enkel geval, een misdrijf zijn. Vb. de moord op een lijk. •
Relatief onmogelijk misdrijf: de mislukking is te wijten aan een toevallige omstandigheid. Indien die toevallige omstandigheid niet zou zijn voorgevallen, had de dader het misdrijf wel succesvol kunnen uitvoeren. Vb. men schiet en nog voordat de kogel het slachtoffer raakt, sterft deze laatste door een hersenbloeding. Absoluut onmogelijke misdrijven zullen nooit aanleiding geven tot bestraffing, relatief onmogelijke dan weer wel. Hoe zit het met de pseudo-koop? Het aankopen van suikerpoeder in de veronderstelling dat het om cocaïne gaat is wel strafbaar.
69
DEEL 2.IV: STRAFBARE POGING EN STRAFBARE DEELNEMING HST1: Strafbare poging
3.3.2 Putatieve en absurde misdrijven •
Putatieve misdrijven (of zgn. omgekeerde rechtsdwalingen): in dit geval denkt de dader een strafbaar feit te plegen, maar dat blijkt – volgens de wet – niet het geval te zijn. • Absurde misdrijven: het betreft handelingen die geen misdrijf kunnen opleveren, ondanks het feit dat de dader denkt van wel. Vb. Voodoo-moord
4 Bestraffing van de poging 4.1 Algemene beginselen • •
Poging tot misdaad: art. 52, 80 en 81 Sw.; Poging tot W & OV: enkel indien expliciet wettelijk bepaald (art. 53 Sw.).
4.2 Toepassing 4.2.1 Poging tot misdaad Art. 52, 80 en 81 Sw. NIET art. 83 en 84 Sw.
4.2.2 Poging tot wanbedrijf & overtreding Art. 53 Sw.: enkel indien expliciet wettelijk bepaald.
70
DEEL 2.IV: STRAFBARE POGING EN STRAFBARE DEELNEMING HST2: Strafbare deelneming
Hoofdstuk 2: Strafbare deelneming 1 Begrip Strafbare deelneming vindt men terug in de art. 66 en 67 Sw. Naast de personen die het misdrijf daadwerkelijk hebben uitgevoerd, kunnen ook andere personen voor hetzelfde feit strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld. Het kan hier gaan om: (1) Deelneming ex mandatu: personen die de dader hebben aangezet tot het plegen van het misdrijf; (2) Deelneming ex auxilio: personen die de middelen hebben verschaft waarmee het misdrijf werd gepleegd; (3) Deelneming ex consilio: personen die raadgevingen of inlichtingen hebben verstrekt die nuttig of nodig waren voor het misdrijf.
2 De accessoriteit van de strafbare deelneming (de onzelfstandigheid van de deelneming) • •
Theorie van de zelfstandige deelneming: deelnemers plegen elk een afzonderlijk misdrijf; Theorie van de onzelfstandige deelneming: deelnemers plegen hetzelfde misdrijf.
In het laatste geval zal men automatisch deelnemen aan het gekwalificeerd misdrijf onafhankelijk van het feit of men dat wou of niet. MAAR, sinds Arrest Goktepe moet men deze theorie laten varen!
3 Constitutieve elementen van de deelneming 3.1 Wilsovereenstemming 3.1.1 Opzet De deelnemer moet weten dat het om een strafbaar feit gaat en de deelnemingsdaad moet gesteld zijn met het vereist opzet. M.a.w. er moet een wilsovereenstemming tussen de deelnemers zijn m.b.t. het voorgenomen misdrijf. Vb. Een student vraagt aan een vriend om hem te komen helpen bij een verhuis. In werkelijkheid gaat het om een diefstal. De vriend is zich van geen kwaad bewust en helpt mee aan de ‘verhuis’. Hij zal niet medeplichtig zijn aan diefstal.
3.1.2 Verzwarende omstandigheden Vroeger: de objectieve verzwarende omstandigheden werden aan elke deelnemer aangerekend.
71
DEEL 2.IV: STRAFBARE POGING EN STRAFBARE DEELNEMING HST2: Strafbare deelneming
Na arrest Goktepe: elke mededader en medeplichtige zal voortaan de mogelijkheid moeten krijgen om aan te tonen dat hij niet had ingestemd of niet betrokken was bij de verwezenlijking van deze of gene objectieve verzwarende omstandigheid.
3.1.3 Specificiteit van de wilsovereenstemming De wilsovereenstemming moet specifiek zijn: ze moet betrekking hebben op eenzelfde misdrijf.
3.1.4 Geen deelneming aan onopzettelijke misdrijven De vereiste van wilsovereenstemming brengt met zich mee dat deelneming in principe onmogelijk is bij onachtzaamheidsmisdrijven.
3.2 Misdrijf waaraan wordt deelgenomen 3.2.1 Een misdrijf Als het feit waaraan wordt deelgenomen zijn wederrechtelijkheid verliest door een rechtvaardigingsgrond, dan gaan alle deelnemers vrijuit. Schulduitsluitingsgronden laten daarentegen het wederrechtelijk karakter ongemoeid en hebben dan ook geen weerslag op de deelnemers.
3.2.2 Een misdrijf dat daadwerkelijk wordt gepleegd 3.2.3 Het misdrijf moet niet noodzakelijk voltooid zijn •
Deelneming aan poging: het moet minstens om een strafbare poging gaan.
•
Poging tot deelneming: zal niet bestraft worden.
• Autonome strafbaarstellingen van poging tot deelneming? (cf. conspiracy) Hoewel Boek I hier geen gewag van maakt, zien we toch dat dit hier en daar strafbaar wordt gesteld. o Art. 324bis Sw.: criminele organisatie o Art. 324ter Sw.: lidmaatschap hiervan is strafbaar!
3.3 “Positieve” deelnemingsdaad 3.3.1 De deelnemingsdaad moet met één van de in de art. 66 en 67 Sw. opgesomde gedragingen overeenkomen -
Art. 66 Sw.: mededaders; Art. 67 Sw.: medeplichtigen.
3.3.2 Het moet om een positieve daad gaan Het moet om een positieve gedraging gaan en geen onthouding. Qui peut et n’empêche, pèche? Zal niet bestraft worden! Commissie door ommissie? Verdeelde reacties in rechtspraak. Wordt bovendien opgevangen door art. 422bis Sw. schuldig hulpverzuim. 72
DEEL 2.IV: STRAFBARE POGING EN STRAFBARE DEELNEMING HST2: Strafbare deelneming
3.3.3 De deelnemingsdaad moet worden gesteld vóór of tijdens het misdrijf, niet erna Om een strafbare deelnemingsdaad op te leveren is vereist dat de daad tussenkomt vóór of terwijl het misdrijf wordt gepleegd. Eens het misdrijf is voltooid is geen deelneming meer mogelijk.
4 Strafbare deelneming en rechtspersonen Art. 5 §2 Sw.: cumul! (cf.s.)
5 Bestraffing van de strafbare deelneming Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen daders en mededaders: de bestraffing is dezelfde. Er wordt wel een onderscheid gemaakt tussen daders en medeplichtigen: de bestraffing zal t.a.v. deze laatsten milder zijn.
73
TITEL 2: MATERIEEL STRAFRECHT Deel V: De sanctie
74
DEEL 2.V: DE SANCTIE HST1: Overzicht van de sancties
Hoofdstuk 1: Overzicht van de sancties 1 Straffen 1.1 Inleiding 1.1.1 Wat is een “straf”? De rechtspraak heeft een “straf” gedefinieerd als een leed dat door de rechterlijke macht wordt opgelegd als sanctie voor een misdrijf.
1.1.2 Kenmerken van strafrechtelijke straffen (1) Strafrechtelijke straffen hebben een wettelijk karakter; Dit vloeit voort uit het legaliteitsbeginsel: nulla poena sine lege. (2) Strafrechtelijke straffen zijn rechterlijk; D.w.z. dat ze enkel door de rechterlijke macht kunnen worden opgelegd. (3) Strafrechtelijke straffen zijn persoonlijk en individueel; Persoonlijk: ze kunnen enkel worden opgelegd aan diegene die het misdrijf heeft gepleegd. Individueel: collectieve straffen zijn uitgesloten.
1.1.3 Niet-strafrechtelijke sancties Minnelijke schikking, maatregelen, wettelijke ontzettingen, schadevergoeding n.a.v. een aquiliaanse fout, disciplinaire sancties, administratieve sancties …
1.1.4 Strafsancties en het EVRM Staten zijn niet volledig vrij in het aanmerken van een sanctie als strafrechtelijk of administratief/bestuurlijk (cf. verbod op retroactiviteit van strafrechtelijke sancties >< het retroactief toepassen van bestuurlijke sancties). Het EHRM hanteert een eigen definitie van wat men als een strafrechtelijke sanctie beschouwt. Vb1. Welch v. U.K. dit ging over het legaliteitsbeginsel. De Engelse wetgever had in de Drugwet een confiscatiesanctie opgenomen die met terugwerkende kracht kon worden toegepast. Volgens de rechter ging het om een maatregel, niet om een straf. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat dit in strijd was met het legaliteitsbeginsel. De confiscatiesanctie moet als een straf worden beschouwd ! Waarom ? (1) de maatregel wordt opgelegd na een strafrechtelijke veroordeling; (2) het doel = repressief en niet preventief. Vb2. Özturk v. Duitsland Hierin heeft het EHRM geoordeeld dat bestuurlijke sancties mogen, voor kleine feiten, indien er steeds een waarborg is dat betrokkene naar een rechter kan stappen, waar men wel alle proceswaarborgen kan genieten.
75
DEEL 2.V: DE SANCTIE HST1: Overzicht van de sancties
1.1.5 Indeling van de straffen •
Wettelijke indeling: criminele, correctionele en politiestraffen;
•
Hoofdstraffen >< bijkomende straffen; o Hoofdstraffen: kunnen apart worden opgelegd o Bijkomende straffen: kunnen enkel met een hoofdstraf worden uitgesproken
•
Vervangende straffen;
•
Gemeenrechtelijke vrijheidsstraffen >< politieke vrijheidsstraffen;
•
Naargelang het leed.
1.2 De doodstraf 1.2.1 Situering Sinds 1996 is zij formeel afgeschaft in België. Het EVRM verbiedt deze straf niet, maar wel death row. Volgens het EHRM is dit immers een vernederende straf. Het Dertiende aanvullend Protocol bij het EVRM schaft de doodstraf in vredestijd af.
1.2.2 Argumenten voor en tegen de doodstraf Voordelen Principe van ‘oog om oog, tand om tand’, iemand het leven beroven voor moord De afschrikwekkende werking dit is echter nooit bewezen ! Ernstige misdadigers worden uitgeschakeld als bedreiging voor de maatschappij
Nadelen Ook gevangenisstraf kan deze functie vervullen bewerkstelliging van delinquenten Het intrinsiek inhumaan karakter De doodstraf laat niet toe om gerechtelijke dwalingen te herstellen bij onschuld !
1.3 De vrijheidsstraffen (art. 8 e.v. Sw.) 1.3.1 Gevangenisstraf en opsluiting • •
Gevangenisstraf: voor overtredingen en wanbedrijven; Opsluiting: voor misdaden;
1.3.2 Hechtenis Voor politieke misdaden.
1.3.3 Vrijheidsstraffen en rechtspersonen? Rechtspersonen kunnen niet bestraft worden met vrijheidsstraffen, daarom is er voorzien in een conversiemechanisme (art. 41bis Sw.).
76
DEEL 2.V: DE SANCTIE HST1: Overzicht van de sancties
1.4 De terbeschikkingstelling van de regering (TBR) 1.4.1 Begrip Deze straf3 werd ingevoerd door de Wet Bescherming Maatschappij. Centraal staat de beschermingsgedachte.
1.4.2 Toepassingsgebied TBR kan worden bevolen t.a.v. gewoontemisdadigers, recidivisten en plegers van bepaalde seksuele misdrijven.
1.4.3 Inhoud van de TBR Al naargelang het geval, kan TBR verplicht of facultatief zijn. De concrete uitvoering van de maatregel wordt aan de minister van Justitie overgelaten. Het betreft een bijkomende straf die wordt uitgevoerd na de gevangenisstraf.
1.5 De geldboete (art. 38 e.v. Sw.) 1.5.1 Strafrechtelijke geldboeten Het betreft een patrimoniale straf die bestaat uit de inning van een geldsom ten voordele van de Staat. Zij kan zowel opgelegd worden als hoofdstraf of als bijkomende straf. 1.5.1.1 Geldboeten die gelden t.a.v. rechtspersonen Cf. conversiemechanisme (art. 41bis Sw.).
1.5.2 Berekening van de geldboeten: het systeem van de opdeciemen Men vermenigvuldigt de in de wet bepaalde bedragen met een coëfficiënt waardoor de boete aan de inflatie wordt aangepast zonder dat telkens de wet moet worden gewijzigd.
1.5.3 Boetevervangende gevangenisstraf Indien men zijn boete niet betaald, zal de boetevervangende gevangenisstraf worden uitgevoerd. In de praktijk wordt deze boetevervangende gevangenisstraf echter zelden tot nooit uitgevoerd.
1.5.4 Administratieve geldboeten en administratieve transacties 1.5.4.1 Begrip Administratieve sancties worden door de UM opgelegd en niet door de RM. Bovendien gelden de principes en proceswaarborgen van het materieel strafrecht niet t.a.v. de administratieve sancties. Het EHRM vereist echter wel dat de overtreder steeds naar een rechter met volle rechtsmacht kan stappen. Deze rechter kan dan zowel de opportuniteit als legaliteit van de sanctie toetsen.
3
Hoewel van oorsprong een maatregel, heeft de rechtspraak geoordeeld dat het hier om een straf gaat.
77
DEEL 2.V: DE SANCTIE HST1: Overzicht van de sancties
1.5.4.2 Onderscheid: boete ≠ transactie - Administratieve boeten: het stilzitten van de betrokkene heeft voor gevolg dat de boete definitief wordt. Wil men naar een rechter stappen, dan zal men zelf actie moeten ondernemen. - Administratieve transacties: het stilzitten van de betrokkene heeft voor gevolg dat de overheid naar de rechter zal stappen. Wil men niet naar een rechter stappen, dan zal men moeten ingaan op de voorgestelde transactie.
1.5.5 Bijdrage aan het slachtofferhulpfonds Bij elke veroordeling tot een correctionele of criminele straf veroordeelt de rechter de betrokkene ook tot het betalen van een bedrag van €25 (te vermenigvuldigen met de gebruikelijke opdeciemen) aan het slachtofferhulpfonds.
1.6 De werkstraf (art. 37ter Sw.) Dit is een autonome straf in politie- en correctionele zaken. Ze bestaat hierin dat de veroordeelde kosteloos arbeid verricht tijdens de vrije tijd waarover hij beschikt. Ze bedraagt min. 20u en max. 300u. - ≤ 45u = politiestraf; - > 45u = correctionele straf. Bijna alle misdrijven komen in aanmerking. Het criterium is de straf die de rechter in concreto overweegt op te leggen, waardoor zelfs correctionaliseerbare misdaden in aanmerking komen. Zij kan niet samen met een gevangenisstraf worden toegepast, m.u.v. meerdaadse samenloop. Bovendien kan zij enkel met instemming van de betrokkene worden opgelegd. De rechter zal steeds voorzien in een vervangende gevangenisstraf of geldboete, die zal worden uitgevoerd indien men de werkstraf niet (correct) uitvoert.
1.7 De leerstraf Dit is geen autonome straf, maar een mogelijke modaliteit bij de BiS.
1.8 De confiscatie (art. 42 e.v. Sw.) Het betreft een rechterlijke beslissing die het eigendomsrecht over bepaalde zaken, die verband houden met een misdrijf, aan de veroordeelde ontnemen. Confiscatie ≠ inbeslagneming (maatregel van onderzoek)!
78
DEEL 2.V: DE SANCTIE HST1: Overzicht van de sancties
1.8.1 Gewone confiscatie (art. 42, 1° en 2° Sw.) 1.8.1.1 Welke zaken kunnen geconfisqueerd worden? Men kan het objectum -, instrumentum - en productum sceleris confisqueren. -
Objectum sceleris = het voorwerp waarop het misdrijf, materieel gezien, werd gepleegd. Het betreft dus een objectsconfiscatie, d.w.z. dat ze betrekking heeft op de individualiseerbare zaak die het voorwerp van het misdrijf uitmaakte, in wiens bezit en waar ze zich ook bevindt.
-
Instrumentum sceleris = de zaken waarmee het misdrijf werd gepleegd. Het “gediend hebben” impliceert dat het om een opzettelijk misdrijf moet gaan: zaken waarmee een onopzettelijk misdrijf werd gepleegd, kunnen dus niet worden geconfisqueerd.
-
Productum sceleris = het “product” van het misdrijf.
1.8.1.2 Voor welke misdrijven? - M & W : altijd; - O : slechts mogelijk in de gevallen door de wet bepaald. 1.8.1.3 Is confiscatie verplicht of facultatief? - De gewone confiscatie is waar mogelijk, altijd verplicht. - De confiscatie van vermogensvoordelen is daarentegen altijd facultatief. 1.8.1.4 Kan gewone confiscatie worden uitgesproken t.a.v. zaken die aan een derde toebehoren? Objectum - en instrumentum sceleris kunnen in principe altijd worden verbeurd verklaard, voor zover zij eigendom zijn van de veroordeelde. Het productum sceleris kan echter steeds worden verbeurd verklaard, ook al is het geen eigendom van de veroordeelde. Een zeer belangrijke uitzondering betreft het misdrijf witwassen (art. 505 Sw.)! - Geheelde zaken (art. 505, 1° Sw.) en witgewassen vermogensvoordelen (art. 505, 2°, 3° en 4° Sw.) worden beschouwd als het voorwerp van het misdrijf in de betekenis van art. 42, 1° Sw.. Zij worden verplicht verbeurdverklaard ook indien zij geen eigendom zijn van de veroordeelde. Doel van deze bepaling is de “ontsnappingsroute” af te snijden waarbij de veroordeelde zijn eigen onvermogen ten voordele van derden organiseert en b.v. criminele vermogensvoordelen in een rechtspersoon onder brengt. DUS: indien het O.M. zeker wil zijn dat een vermogensvoordeel wordt verbeurdverklaard, vordert men op basis van art. 505 Sw. en niet op basis van art. 42 Sw.! Het gaat hier immers om een verplichte verbeurdverklaring i.t.t. een facultatieve verbeurdverklaring (art. 42 Sw.). Daarenboven maakt het niets uit of het nog steeds als een eigendom van de veroordeelde wordt beschouwd of niet.
79
DEEL 2.V: DE SANCTIE HST1: Overzicht van de sancties
1.8.2 De confiscatie van vermogensvoordelen of voordeelsontneming (art. 42, 3° en 43bis Sw.) 1.8.2.1 Begrip Waar de verbeurdverklaring bedoeld is om zaken die verband houden met het misdrijf en die er in zekere mate door “besmet” zijn aan de dader te ontmenen, heeft de voordeelsontneming tot doel de onrechtmatige voordelen die uit het misdrijf werden verkregen aan de dader te ontnemen. 1.8.2.2 Welke vermogensvoordelen kunnen worden geconfisqueerd? - Primaire en secundaire vermogensvoordelen o Primaire vermogensvoordelen = de vermogensvoordelen die de dader rechtstreeks uit het misdrijf, bij het plegen ervan, heeft verkregen. o Secundaire vermogensvoordelen = de zaken en waarden die in de plaats zijn gesteld van de primaire vermogensvoordelen. o Inkomsten uit de belegde voordelen. -
Roerende en onroerende zaken
1.8.2.3 Bewijslast? De procedure betreffende de ontneming van vermogensvoordelen (B) wordt afgesplitst van de hoofdprocedure (A), nl. de procedure betreffende het misdrijf dat aanleiding geeft tot toepassing van de confiscatiesanctie. Procedure A (hoofdprocedure): normale bewijslast; Procedure B (ontneming van de vermogensvoordelen): gedeelde bewijslast. 1.8.2.4 Voor welke misdrijven? De confiscatie van vermogensvoordelen kan worden toegepast op alle misdrijven, incl. overtredingen. 1.8.2.5 Verplicht of facultatief? De confiscatie van vermogensvoordelen is steeds facultatief. Paradoxaal effect door art. 505 Sw.: de wet is strenger t.a.v. de witwasser (verplichte confiscatie) dan t.a.v. de ‘eigenlijke dader’ (facultatieve confiscatie)! 1.8.2.6 Confiscatie van vermogensvoordelen die aan een derde toebehoren? De eigendomsvereiste geldt niet i.g.v. confiscatie van vermogensvoordelen, d.w.z. dat goederen die aan een derde toebehoren kunnen worden geconfisqueerd. 1.8.2.7 Raming van de te confisqueren vermogensvoordelen Indien het vermogensvoordeel zich niet langer in hun oorspronkelijke vorm in het patrimonium van de veroordeelde bevinden, dan raamt de rechter de geldwaarde van de vermogensvoordelen en heeft de confiscatie betrekking op een daarmee overeenstemmend bedrag (confiscatie bij equivalent).
80
DEEL 2.V: DE SANCTIE HST1: Overzicht van de sancties
1.8.3 De verruimde voordeelsontneming (art. 43quater Sw.) 1.8.3.1 Bedoeling wetgever Voortaan kunnen ook vermoedelijke vermogensvoordelen, verworven uit andere misdrijven dan datgene dat werd bewezen verklaard, worden geconfisqueerd. De band tussen het bewezen verklaard misdrijf en het te confisqueren vermogensvoordeel wordt doorgeknipt. 1.8.3.2 Welke vermogensvoordelen? Zie: art. 43quater §1 Sw. Deze zijn limitatief in de wet opgesomd (cf. art. 43quater §1 Sw.). 1.8.3.3 Waarin bestaat de “verruiming”? Zie: art. 43quater §2 Sw. De verbeurdverklaring verbonden aan een veroordeling wegens een van de misdrijven, limitatief opgesomd in art. 43quater §1 Sw., kan worden uitgesproken wanneer de veroordeelde over een “relevante periode” verdere vermogensvoordelen heeft ontvangen terwijl er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat deze vermogensvoordelen voortspruiten hetzij uit het misdrijf waarvoor hij werd veroordeeld , hetzij uit identieke feiten. 1.8.3.4 Bewijslast? Het betreft hier een verdeelde bewijslast.
1.8.4 De confiscatie als beveiligingsmaatregel Het doel van deze maatregel is hier niet de bestraffing van de dader, maar het uit de omloop nemen van schadelijke en/of verboden voorwerpen. Deze maatregel is bovendien enkel mogelijk wanneer de wet daar uitdrukkelijk in voorziet.
1.9 De afzetting (art. 19 Sw.) Het betreft een rechterlijke beslissing waarbij aan een veroordeelde de titels, graden, openbare ambten, bedieningen en betrekkingen waarmee hij bekleed is, worden afgenomen. Deze straf werkt naar het verleden toe.
1.10 De ontzetting (art. 31 Sw.) Het is een rechterlijke beslissing die aan de veroordeelde het recht ontneemt bepaalde burgerlijke en/of politieke rechten uit te oefenen. Deze straf werkt naar de toekomst toe.
1.11 Het beroepsverbod Voor bepaalde misdrijven is het beroepsverbod bepaald als straf. Vb. art. 382 §2 Sw. en art. 382bis Sw. 81
DEEL 2.V: DE SANCTIE HST1: Overzicht van de sancties
1.12 De bekendmaking van vonnissen en arresten (art. 37bis Sw.) Het is een straf die op rechtspersonen kan worden toegepast. Zij kan enkel worden toegepast in de gevallen door de wet bepaald.
1.13 Straffen die gelden t.a.v. rechtspersonen (art. 35 e.v. Sw.) (1) (2) (3) (4)
De ontbinding (art. 35 Sw.); Het verbod bepaalde werkzaamheden te verrichten (art. 36 Sw.); De bedrijfssluiting (art. 37 Sw.); De bekendmaking van de veroordeling (art. 37bis Sw.).
1.14 Andere bijkomende straffen -
Verkeersstrafrecht: verval van het recht tot sturen; Voetbalwet: stadionverbod.
2 Burgerlijke gevolgen van het misdrijf 2.1 De wettelijke onbekwaamheid 2.2 De teruggave De teruggave van de d.m.v. het misdrijf verkregen goederen (art. 44 Sw.) wordt steeds van ambtswege bevolen.
2.3 De gerechtskosten Zij worden steeds van ambtswege ten laste van de veroordeelde gelegd.
2.4 De schadevergoeding Zij wordt gevorderd door het slachtoffer. Zij zal niet van ambtswege bevolen worden: enkel voor zover het slachtoffer zich burgerlijke partij heeft gesteld zal de strafrechter samen met de veroordeling, een schadevergoeding uitspreken.
3 Maatregelen Zij zijn niet repressief, maar hebben een ander doel: zij beogen de opvoeding en verzorging van de betrokkene en de bescherming van de maatschappij door gevaarlijke personen te isoleren of gevaarlijke producten aan het verkeer te onttrekken.
3.1 T.a.v. minderjarigen 3.2 De internering van geestesgestoorde delinquenten
82