Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Tweede Master Pedagogische Wetenschappen, Orthopedagogiek
Academiejaar: 2011 - 2012
Masterproef: Wat als de rollen omgedraaid zijn? Zorgen voor je ouder(s) met een alcoholprobleem Stefanie Serroen Geassocieerde Masterproef samen met Sarah Vandebuerie Promotor: Prof. Dr. Eric Broekaert Begeleidster: Kathy Colpaert
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek
Permission Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Stefanie Serroen, Gent, 22-05-2012
Sarah Vandebuerie, Gent, 22-05-2012
Abstract Vijf procent van de Belgen hebben een alcoholprobleem. Heel wat van deze mensen hebben één of meerdere kinderen. Deze kinderen worden geconfronteerd met problemen die veroorzaakt worden door het alcoholmisbruik in hun gezinssysteem. Enerzijds spreekt men over risicofactoren en negatieve gevolgen. Anderzijds spreekt men over protectieve factoren en veerkracht. Hoewel deze aspecten besproken worden in verschillende studies, vergeet men vaak een stem te geven aan het kind zelf. De hulpverlening die zich focust op kinderen van ouders met een alcoholprobleem staat nog in zijn kinderenschoenen. In dit onderzoek worden de beleving en de noden van deze kinderen nagegaan. Dit gebeurt aan de hand van twee semi-gestructureerde interviews per respondent. Uit de resultaten blijkt dat de beleving van het kind sterk afhankelijk is van de aanwezige risico- en protectieve factoren. De combinatie van deze en andere factoren zorgt ervoor dat de kinderen een specifieke en individuele copingstrategie ontwikkelen om met de situatie om te gaan. Verder blijkt dat deze kinderen een verborgen groep vormen voor de hulpverlening. Ze zijn moeilijk te bereiken en/of vaak niet (volledig) op de hoogte van het huidige hulpverleningsaanbod. Wanneer ze wel kennis hebben van de verschillende mogelijkheden, vinden ze de drempel te hoog om zelf de stap te zetten naar de hulpverlening. Het onderzoek leidde tot verschillende bevindingen en inzichten omtrent de problematiek. Kinderen van ouders met een alcoholprobleem worden dikwijls niet opgemerkt binnen de hulpverlening. Er dient meer aandacht te zijn voor mogelijke signalen, van nood aan hulp, van het kind. De specifieke noden van kinderen moeten duidelijker in kaart gebracht worden zodat de hulpverlening hier op in kan spelen.
Voorwoord Met deze masterproef hopen we onze studiecarrière op een mooie manier af te sluiten. Bij het schrijven van deze masterproef hebben we een hele weg afgelegd, maar hierbij kregen we ondersteuning en hulp van verschillende mensen. Via deze weg willen we hen bedanken. We willen de participanten van ons onderzoek bedanken want zonder hen konden we deze studie niet voltooien. De zoektocht was niet gemakkelijk, maar de personen die we vonden, werkten op een goede en aangename manier mee. We willen onze ouders bedanken die ons de mogelijkheid gaven om te studeren en ons masterdiploma te behalen. Ook tijdens het schrijven van de masterproef waren zij een bron van hulp en steun. We willen Kathy Colpaert bedanken voor de goede begeleiding tijdens dit proces. Eric Broekaert, onze promotor, willen we bedanken voor het mogelijk maken van ons onderzoek en het schrijven van deze masterproef. We willen ook Jan Devos bedanken voor het nalezen van onze thesis. Hij haalde de fouten eruit en zorgde ervoor dat de zinsconstructies op punt staan. Alateen en Nadine Vernaeve bedanken we voor de hulp bij de zoektocht naar participanten.
Inhoudstabel Algemene inleiding .................................................................................................................................. 1 Deel 1: Literatuurstudie........................................................................................................................... 4 1 Alcohol................................................................................................................................................ 4 1.1
Wat is alcohol? ........................................................................................................................ 4
1.2
Alcoholgebruik......................................................................................................................... 4
1.3
Alcoholmisbruik ....................................................................................................................... 5
1.3.1
Prevalentie....................................................................................................................... 5
1.3.2
Stadia in de ontwikkeling van een alcoholprobleem ...................................................... 6
1.3.3
Kenmerken van een alcoholprobleem ............................................................................ 7
1.3.4
Mens-Middel-Milieu ........................................................................................................ 8
1.3.5
Gevolgen van een alcoholprobleem ................................................................................ 9
2 Kind van een ouder met een alcoholprobleem................................................................................ 12 2.1
Erfelijkheid ............................................................................................................................. 12
2.2
Invloed op het kind ................................................................................................................ 13
2.2.1
Risicofactoren en gevolgen voor het kind ..................................................................... 13
2.2.2
Strategieën van het gezin .............................................................................................. 15
2.2.3
Coping en protectieve factoren ..................................................................................... 17
3 Hulpverlening ................................................................................................................................... 21 3.1
Hulpverlening voor personen met een alcoholprobleem ..................................................... 21
3.1.1
Hulpverleningsaanbod in Vlaanderen ........................................................................... 22
3.1.2
Nazorg............................................................................................................................ 23
3.2
Hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem ................................... 24
3.2.1
Hulpverleningsaanbod in Vlaanderen ........................................................................... 24
3.2.2
Bereikbaarheid .............................................................................................................. 25
3.2.3
Wat biedt de hulpverlening? ......................................................................................... 25
3.2.4
Waar hebben kinderen nood aan? ................................................................................ 27
Deel 2: Onderzoek ................................................................................................................................. 29 1 Probleemstelling en onderzoeksvragen ........................................................................................... 29 1.1
Probleemstelling.................................................................................................................... 29
1.2
Onderzoeksvragen................................................................................................................. 30
2 Methodologie ................................................................................................................................... 32 2.1
Keuze van het onderzoeksopzet ........................................................................................... 32
2.2
Onderzoeksgroep .................................................................................................................. 32
2.3
Onderzoeksprocedure ........................................................................................................... 33
2.3.1
Dataverzameling ............................................................................................................ 33
2.3.2
Data-analyse .................................................................................................................. 34
3 Methodologische kwaliteitscriteria.................................................................................................. 36 3.1
Betrouwbaarheid................................................................................................................... 36
3.1.1
Interne betrouwbaarheid .............................................................................................. 36
3.1.2
Externe betrouwbaarheid ............................................................................................. 36
3.2
Validiteit ................................................................................................................................ 36
3.2.1
Interne validiteit ............................................................................................................ 37
3.2.2
Externe validiteit ........................................................................................................... 37
4 Ethische vragen en bedenkingen ..................................................................................................... 38 Deel 3: Onderzoeksresultaten ............................................................................................................... 39 1 Demografische variabelen ............................................................................................................... 39 2 Erfelijkheid........................................................................................................................................ 40 3 Invloed op het kind........................................................................................................................... 41 3.1
Bewustzijn van de situatie ..................................................................................................... 41
3.2
Risicofactoren en gevolgen voor het kind ............................................................................. 41
3.2.1
Risicofactoren ................................................................................................................ 41
3.2.2
Gevolgen voor het kind ................................................................................................. 44
3.3
Strategieën van het gezin ...................................................................................................... 50
3.3.1
Rollen in het gezin ......................................................................................................... 50
3.3.2
Regels in het gezin ......................................................................................................... 51
3.4
Protectieve factoren .............................................................................................................. 51
3.4.1
Sociale steun.................................................................................................................. 51
3.4.2
School ............................................................................................................................ 53
3.4.3
Probleem wel bespreekbaar in het gezin ...................................................................... 53
3.4.4
Hobby’s .......................................................................................................................... 54
3.4.5
Hulpverlening ................................................................................................................ 54
3.5
Copingstrategieën ................................................................................................................. 54
3.5.1
Confronteren ................................................................................................................. 54
3.5.2
Afstand nemen .............................................................................................................. 55
3.5.3
Zoeken van sociale steun .............................................................................................. 55
3.5.4
Accepteren van de verantwoordelijkheid ..................................................................... 56
3.5.5
Vluchten/vermijden....................................................................................................... 57
3.5.6
Positieve herkadering van het probleem ...................................................................... 57
3.5.7
Opkroppen..................................................................................................................... 57
3.5.8
Steun zoeken bij een hulpverlener ................................................................................ 58
4 Hulpverlening ................................................................................................................................... 59 4.1
Hulpverlening ouder .............................................................................................................. 59
4.1.1
Effectieve hulpverlening ................................................................................................ 59
4.1.2
Nood aan hulpverlening ................................................................................................ 59
4.1.3
De weg er naar toe ........................................................................................................ 59
4.1.4
Motivatie ....................................................................................................................... 60
4.1.5
Nazorg en herval............................................................................................................ 60
4.1.6
Kind iets ondernomen ................................................................................................... 61
4.1.7
Kind betrokken bij de hulpverlening ............................................................................. 62
4.2
Hulpverlening kind ................................................................................................................ 62
4.2.1
Effectieve hulpverlening ................................................................................................ 62
4.2.2
Bereikbaarheid .............................................................................................................. 63
4.2.3
Nood aan ....................................................................................................................... 64
4.2.4
Inhoud ........................................................................................................................... 65
5 Relatie met de persoon met een alcoholprobleem en gevormd beeld ........................................... 67 5.1
Relatie met de persoon met een alcoholprobleem .............................................................. 67
5.2
Gevormd beeld van de persoon met een alcoholprobleem ................................................. 67
Deel 4: Discussie .................................................................................................................................... 69 1 Kind van een ouder met een alcoholprobleem................................................................................ 69 1.1
Erfelijkheid ............................................................................................................................. 69
1.2
Invloed op het kind ................................................................................................................ 69
1.2.1
Bewustzijn van de situatie ............................................................................................. 69
1.2.2
Risicofactoren en gevolgen voor het kind ..................................................................... 70
1.2.3
Strategieën van het gezin .............................................................................................. 72
1.2.4
Protectieve factoren ...................................................................................................... 73
1.2.5
Copingstrategieën ......................................................................................................... 74
2 Hulpverlening ................................................................................................................................... 76 2.1
Hulpverlening voor personen met een alcoholprobleem ..................................................... 76
2.2
Hulpverlening voor kinderen van ouder(s) met een alcoholprobleem ................................. 76
3 Relatie en gevormd beeld ................................................................................................................ 78 4 Voordelen en beperkingen van het onderzoek................................................................................ 79 4.1
Voordelen van het onderzoek ............................................................................................... 79
4.2
Beperkingen van het onderzoek ........................................................................................... 79
5 Aanbevelingen voor beleid en praktijk ............................................................................................ 81 6 Aanbevelingen voor verder onderzoek ............................................................................................ 82 Referentielijst ........................................................................................................................................ 83 Bijlagen .................................................................................................................................................. 90
Lijst met afkortingen AA: Anonieme Alcoholisten CAGE: Cut down, Annoyed, Guilty, Eye-opener CAW: Centrum Algemeen Welzijnswerk CBJ: Comité voor Bijzondere Jeugdzorg CGG: Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg CLB: Centrum voor Leerlingenbegeleiding CVA: Cerebro Vasculair Accident DSM IV: The fourth edition of Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders GABA: Gamma-aminoboterzuur JAC: Jongeren Advies Centrum KOAP: Kinderen van Ouders met een Afhankelijkheidsprobleem KOPP: Kinderen van Ouders met Psychiatrische Problemen OCMW: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn PAAZ: Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis VAD: Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen WHO: World Health Organization WIH: Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid
Algemene inleiding Alcoholgebruik is in de meeste landen sociaal aanvaard, vooral in de Westerse landen. In tegenstelling tot andere drugs heeft alcohol een legale status (Delargy, Manning, Rickard, & Shenker, 2010). “Alcoholism is hidden because it’s legal – it’s swept under the carpet” (Delargy et al., 2010, p. 4). In België alleen al zijn er 500.000 mensen met een alcoholprobleem. Dit wil zeggen dat deze problematiek bij 5% van de Belgen aanwezig is (Matthys, 2000). Heel wat van deze mensen hebben één of meerdere kinderen. Deze kinderen worden geconfronteerd met de problematiek in hun gezinssysteem. In de literatuur staan enerzijds de risicofactoren, negatieve gevolgen en de genetische overdraagbaarheid beschreven (Coolen-Perednia, 1989; Jansma, 2010; Van der Stel & Van der Keuken, 1992). Anderzijds spreekt men ook over protectieve factoren en veerkracht. Jammer genoeg worden de studies in de meeste gevallen vanuit een negatief standpunt beschreven. Dit wil zeggen dat de focus vooral op de negatieve uitkomsten wordt gelegd. Er is ook weinig literatuur die een stem aan het kind zelf geeft. Verder beschrijft de literatuur de specifieke hulpverlening voor personen met
een
alcoholprobleem.
Hierbij vermeldt
men
de
verschillende
vormen,
motivatiefactoren, nazorg, herval, positieve en negatieve uitkomsten van bepaalde behandelingen,… . Het valt ons op dat de studies omtrent dit onderwerp vooral in het Verenigd Koninkrijk plaatsvinden. De studies in Vlaanderen, over deze problematiek, zijn niet talrijk. Dit betreft zowel onderzoeken over kinderen van ouders met een alcoholprobleem als onderzoeken over de hulpverlening gericht op deze kinderen. Een andere bevinding betreft de hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem, die in mindere mate besproken wordt. De bestaande literatuur omtrent dit aspect handelt vooral over wat de inhoud voor hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem, zou moeten zijn. Er wordt minder aandacht besteed aan het beschrijven van de effectieve hulpverlening en de weg ernaartoe. Kroll (2004) geeft aan dat kinderen van ouders met een alcoholprobleem een vergeten of verborgen groep vormen voor de hulpverlening. Ook de ervaringen en belevingen van deze kinderen, met betrekking tot de hulpverlening, worden amper belicht. Op basis van bovenstaande bevindingen kozen we er voor om in onze masterproef te vertrekken vanuit de beleving van kinderen van ouders met een alcoholprobleem en hoe de bestaande hulpverlening in Vlaanderen inspeelt op de noden van deze kinderen. Aan de hand van een kwalitatief onderzoeksopzet willen we het kind een stem geven om zo de problematiek vanuit hun standpunt in beeld te brengen. In ons onderzoek spreken we herhaaldelijk over ouders met een alcoholprobleem. We hebben er voor gekozen om op een consequente manier deze bewoording te gebruiken om verwarring uit te 1
sluiten. We kiezen voor deze term om de kinderen en de ouder zo weinig mogelijk te stigmatiseren (De Donder, 2006; Van Broekhoven, 2001). Door het gebruik van de term ‘alcoholprobleem’ hopen we dit te kunnen minimaliseren. We beseffen dat vele termen, gelinkt aan deze problematiek, een negatieve connotatie hebben. Voorbeelden hiervan zijn ‘verslaafden’ en ‘alcoholisme’. Beide termen zijn multi-interpretabel (Casselman, Goethals, Hutsebaut, & Vervaeke, 2005; Taylor & Francis, 1986). Er is dus een zekere onduidelijkheid over de betekenis van deze termen. Ze worden echter wel regelmatig gebruikt. Wanneer we de ouder, die geen alcoholprobleem heeft, willen vermelden, gebruiken we systematisch de benaming ‘de andere ouder’. Ook hiermee willen we de duidelijkheid naar de lezer toe verhogen. Om dezelfde reden gebruiken we, wanneer zowel de mannelijke als de vrouwelijke vorm is, de mannelijke vorm. Deze masterproef is opgedeeld in vier grote delen, namelijk de literatuurstudie, de methodologie, de resultaten en de discussie. De literatuurstudie wordt in drie delen weergegeven en bevat wat wij uit de geraadpleegde studies omtrent de hierboven aangehaalde problematiek als de belangrijkste feiten en bevindingen beschouwen. In een eerste deel gaan we na wat de eigenschappen zijn van alcohol, geven we een aantal prevalentiegegevens weer, bespreken we de stadia in de ontwikkeling van een alcoholprobleem, sommen we de kenmerken van deze problematiek op, halen we het MensMiddel-Milieumodel aan en bespreken we de gevolgen. In het tweede deel van de literatuurstudie richten we ons op het kind. Hier beschrijven we de erfelijkheidsfactoren en de invloed van het alcoholprobleem op het kind waaronder de risicofactoren, de gevolgen, strategieën van het gezin, coping en protectieve factoren. Het derde deel van de literatuurstudie handelt over de hulpverlening. Zowel de hulpverlening voor de kinderen als voor personen met een alcoholprobleem wordt aangehaald. We geven het hulpverleningsaanbod, in Vlaanderen, voor beiden weer. Ook de bereikbaarheid en de inhoud van de hulpverlening voor kinderen wordt besproken. In het tweede grote deel wordt de methodologie van ons onderzoek beschreven. Dit omvat probleemstelling en onderzoeksvragen, methodologie, methodologische kwaliteitscriteria en ethische vragen en bedenkingen. De onderzoeksresultaten van ons kwalitatief onderzoek worden besproken in het derde deel. In het laatste deel, de discussie, geven we onze belangrijkste bevindingen en bedenkingen weer. Vervolgens worden de voordelen en de beperkingen van het onderzoek weergegeven. Ook de aanbevelingen voor beleid en praktijk worden hierin vermeld. We besluiten met enkele voorstellen voor verder theoretisch en praktisch onderzoek. Aangezien het hier om een geassocieerde masterproef gaat, geven we hier de verdeling van de taken aan. In het eerste deel, de literatuurstudie, werden hoofdstuk één en twee door Sarah Vandebuerie verwerkt. Hoofdstuk drie en vier werden door Stefanie Serroen verwerkt. We zochten samen literatuur voor de volledige literatuurstudie. De artikels en boeken werden aan elkaar doorgegeven. 2
Hierbij werden de, voor ons relevante, gegevens reeds aangeduid. Na de verwerking van de literatuur werd de tekst in overleg bijgewerkt. Na deze aanpassingen kwamen we tot de uiteindelijke tekst. We voerden het praktijkonderzoek samen uit. De vragen van het interview werden samen opgesteld na het doornemen van de literatuur. De interviews werden samen afgenomen. Vervolgens typten we elk de helft van de interviews uit. De boomstructuur, voor de codering, werd eerst apart opgesteld. Door beide structuren samen te leggen, kwamen we tot de definitieve boomstructuur, die gehanteerd werd voor de verwerking van de resultaten. Alle interviews werden apart gecodeerd en door de ander ingevoerd ter controle. Het uittypen van de resultaten verliep ongeveer volgens dezelfde structuur als de literatuurstudie. Sarah typte de delen ‘Demografische variabelen’, ‘Erfelijkheid’ en ‘Invloed op het kind’ tot aan het deel copingsstrategieën uit. Stefanie typte de delen ‘Copingstrategieën’, ‘Hulpverlening’ en ‘Relatie met de persoon met een alcoholprobleem en gevormd beeld’ uit. Deze opdeling werd gemaakt om het overzicht te behouden, sommige items overlappen echter. De resultaten werden nog eens nagelezen door de andere onderzoeker. Indien nodig werden er na overleg correcties aangebracht. De discusie werd samen verwerkt en geschreven. Doorheen het proces kwamen we tot dezelfde hoofdbevindingen en inzichten. Hier en daar werd een persoonlijke aanvulling gemaakt.
3
Deel 1: Literatuurstudie 1 Alcohol In dit deel wordt alcohol in de eerste plaats beschreven als product. Op de tweede plaats wordt het gebruik van alcohol in de wereld, in Europa en in België in cijfers weergegeven. Op de derde plaats wordt een mogelijk ongunstig gevolg van overmatig alcoholgebruik aangehaald: alcoholmisbruik. De prevalentie, de ontwikkeling, de kenmerken en de gevolgen van een alcoholprobleem worden in kaart gebracht. Hierbij sluit ook het model van Mens-Middel-Milieu aan.
1.1 Wat is alcohol? Door de gisting van sommige suikers die voorkomen in vruchten of granen kan men alcohol bekomen (De Donder, 2006). De World Health Organization (WHO, 2011) onderscheidt drie soorten alcoholische dranken waarvan er in bier 4 à 5 % alcohol zit, wijn bevat 10 à 12% alcohol en sterke dranken bevatten meer dan 22% alcohol. Wanneer de verschillende soorten alcoholische dranken in aangepaste glazen geschonken worden, bevatten ze ongeveer een gelijke hoeveelheid alcohol. In België is de inhoud van een standaardglas voor een bepaalde drank ongeveer 10 gram pure alcohol (De Donder, 2006). De farmacologische wetenschap omschrijft alcohol als een slaapverwekkend of verdovend product omdat het een onderdrukkende werking heeft op het centrale zenuwstelsel (Kerssemaker, Van Meerten, Noorlander, & Vervaeke, 2008; Möbius, 2009). Alcohol heeft een invloed op elk hersengedeelte waaronder ook de fundamentele levensfuncties (bv. reageren op alles rond ons heen, ademen en wakker blijven).
1.2 Alcoholgebruik Uit een onderzoek in 2005 bleek dat de Europeanen de grootste alcoholgebruikers ter wereld zijn (Möbius, 2009). De Belgen dronken in 2009 gemiddeld 8,1 liter pure alcohol. Hoewel het verbruik per persoon in België met een liter gedaald was in vergelijking met het jaar daarvoor, staat België nog op de zevende plaats in de rij ten opzichte van de andere landen in Europa. Bier staat met 51% van het gebruik van alcoholische dranken nog altijd met grote voorsprong op de eerste plaats in België (WHO, 2011). Wijn staat op de tweede plaats met 37% en de sterke dranken nemen ook nog 6% van het verbruik voor hun rekening. Andere dranken zoals cider, fruitige wijnen, enzovoort nemen één procent van de consumptie van alcoholhoudende dranken in.
4
Alcohol heeft in onze hedendaagse maatschappij een vaste waarde en een grote mate van aanwezigheid (Möbius, 2009). Mensen drinken bij allerhande gelegenheden. Alcohol wordt geconsumeerd bij verjaardagen, geboortes, sterfgevallen of gewoon bij een babbel met vrienden. Allerlei situaties worden dus geassocieerd met het gebruik van alcoholische dranken. Hierbij kan je stellen dat alcohol ingebed is in onze cultuur.
1.3 Alcoholmisbruik 1.3.1
Prevalentie
Alcoholgebruik is in de meeste landen sociaal aanvaard, vooral in de Westerse landen. In tegenstelling tot andere drugs heeft alcohol een legale status (Delargy, et al., 2010). “Alcoholism is hidden because it’s legal – it’s swept under the carpet” (Delargy, et al., 2010, p. 4). Het misbruik van alcohol wordt als onschuldig beschouwd in onze maatschappij. Dit is wel contradictorisch met het feit dat alcoholmisbruik als één van de belangrijkste oorzaken van gezondheidsproblemen geduid wordt (Room, Babor, & Rehm, 2005; WHO, 2011).
Het is dan ook geen verrassing dat het aantal mensen met een alcoholprobleem redelijk hoog ligt. In Europa zijn er ongeveer 23 miljoen mensen met een alcoholprobleem (WHO, 2011). Jaarlijks sterven wereldwijd 2,5 miljoen mensen door schadelijk alcoholgebruik. Mannen hebben meer met dit probleem te kampen dan vrouwen, respectievelijk in 5% en 1% van de gevallen. In de leeftijdsgroep 45-65-jarigen is er in vergelijking met andere leeftijdsgroepen het grootste aantal problematische alcoholgebruikers terug te vinden.
Wat betreft risicofactoren voor lijden of ziekte staat alcoholmisbruik wereldwijd op drie. In Europa staat alcoholmisbruik zelfs op de tweede plaats (WHO, 2011). Jammer genoeg wordt de aanpak van het probleem minder prioritair behandeld dan andere gezondheidsrisico’s die weliswaar minder voorkomen. In de toekomst wordt verwacht dat mensen (nog) meer alcohol zullen drinken en dat dus ook de hiermee gepaard gaande ziektelast nog zal toenemen (Rehm et al., 2003). In België heeft ruim 5% van de bevolking een alcoholgerelateerd probleem (Matthys, 2000). Dat zijn in totaal meer dan 500.000 Belgen. Huisartsen stellen gemiddeld bij 10% van hun patiënten dergelijke problemen vast, vaker bij mannen (19%) dan bij vrouwen (4%). Vrouwen drinken wel vaker thuis en hebben een regelmatiger drinkpatroon dan mannen. Het blijkt ook dat vrouwen alcohol gaan combineren met medicatie. Vrouwen met een alcoholprobleem zoeken minder snel hulp dan mannen met een alcoholprobleem.
5
Volgens de Belgische gezondheidsenquête van 2008 uitgevoerd door het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (WIV) kunnen in Vlaanderen 10% van de personen die alcohol drinken (waarvan 13% mannen en 6% vrouwen) beschouwd worden als problematische alcoholgebruikers, dit op basis van de zogeheten ‘CAGE-criteria’ (Cut down, Annoyed, Guilty, Eye-opener) (De Donder, 2011; WIV, 2008). 1.3.2
Stadia in de ontwikkeling van een alcoholprobleem
Alcoholproblemen ontwikkelen zich aan de hand van een geleidelijk proces (Van Nes, 2004). Vooraleer men kan spreken van een alcoholprobleem zijn er reeds andere fasen doorlopen. Hoe lang elke fase duurt, is afhankelijk van persoon tot persoon. Eén ding is zeker een alcoholprobleem heb je niet van de ene dag op de andere. Hieronder volgen de verschillende fasen die plaatsvinden in het proces van de ontwikkeling van een probleem zoals bijvoorbeeld alcoholafhankelijkheid.
Experimenteren: Experimenteergedrag wordt veroorzaakt door nieuwsgierigheid (Van Nes, 2004). Men gaat experimenteren voor de kick. Dit komt vooral voor in de puberteit, hier is groepsdruk natuurlijk een belangrijke factor.
Geïntegreerd gebruik: In de volgende fase duiken er nog steeds geen problemen op bij het gebruik (Van Nes, 2004). Het middel wordt gebruikt in het bijzijn van bepaalde mensen of op bepaalde gelegenheden. In deze fase is er geen directe schade en wanneer de gebruiker wil stoppen treden er geen ontwenningsverschijnselen op. Wanneer we hierbij naar alcohol kijken, zijn velen dus sociale of geïntegreerde gebruikers.
Excessief gebruik: Wanneer het alcoholgebruik een gewoonte geworden is, spreekt men van excessief gebruik (Van Nes, 2004). Hierbij wordt alcohol steeds belangrijker in het leven van die persoon. Er worden ook steeds meer problemen gesignaleerd op verschillende domeinen (school of werk, justitie, thuis, relationeel, financieel,…). Stoppen of verminderen van het gebruik wordt in deze fase al moeilijk.
Afhankelijkheid: Dit is de laatste fase (Van Nes, 2004). De persoon is niet meer in staat om te functioneren zonder alcohol. Zijn denken en doen worden volledig bepaald door alcohol, zelfs de belangrijke levensdomeinen zijn van minder belang. In deze fase kan men zowel geestelijk als lichamelijk afhankelijk zijn.
Een alcoholprobleem is een chronische aandoening geassocieerd met een hoog risico op herval (Arbour, Hambley, & Ho, 2011). Studies hebben aangetoond dat herval meestal plaatsvindt in het eerste jaar na de behandeling. Sommige studies geven zelf weer dat herval meestal (60-80 %) gebeurt 3 à 4 maanden na de behandeling. Deze periode van kwetsbaarheid voor herval wordt
6
toegeschreven aan een gebrek aan aangepaste ‘coping skills’ en een onderontwikkelde mogelijkheid om gezonde beslissingen te nemen eerder in het herstelproces. De meest voorkomende oorzaken van herval bij personen met een alcoholprobleem zijn hoge spanningsniveaus, gebrek aan zelfvertrouwen, een te kort aan copingstrategieën en ontbrekende sociale steun (Emmelkamp & Vedel, 2006). 1.3.3
Kenmerken van een alcoholprobleem
In de The fourth edition of Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM IV) (zie bijlage 1) worden een aantal kenmerken omschreven aan de hand waarvan de diagnose alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid kunnen gesteld worden. Alcoholmisbruik kan een grote impact hebben op een persoon (Brysbaert, 2006). Het kan ondermeer alle organen in het lichaam beschadigen. Alcoholmisbruik kan na verloop van jaren resulteren in alcoholafhankelijkheid. Zowel psychische als fysieke afhankelijkheid kan optreden bij alcoholafhankelijkheid (Van Broekhoven, 2001). Andere belangrijke kenmerken zijn controleverlies en tolerantie. Bij alcoholafhankelijkheid hunkert de persoon voortdurend naar alcohol (psychische afhankelijkheid). Dit kan zo ver leiden dat alcohol zijn volledige leven bepaalt: eerst de zoektocht naar alcohol, dan het drinken van alcohol en vervolgens de schade herstellen die de alcohol aangericht heeft. Dit kan zowel een roes uitslapen zijn als problemen oplossen die veroorzaakt werden onder invloed van alcohol. Bij fysieke afhankelijkheid reageert het lichaam door een verminderde of gestopte toevoer van alcohol, de persoon functioneert niet echt meer zonder alcohol. Het is wel vaak moeilijk om psychische en fysieke afhankelijkheid van elkaar te scheiden. Onder het kenmerk controleverlies kan men verstaan dat de persoon die alcoholafhankelijk is, niet meer in staat is om stop te zeggen tijdens het drinken. Het laatste grote kenmerk is tolerantie: omdat de persoon met een alcoholprobleem constant drinkt, treedt er gewenning op. Het lichaam wordt tolerant voor alcohol en heeft dus steeds meer alcohol nodig om hetzelfde effect te bekomen. Tegenwoordig is er ook een wijziging in de theoretische inzichten met betrekking tot de visie op afhankelijkheid (Van den Brink, 2005). Afhankelijkheid van een middel wordt via het paradigma van de
recidiverende
hersenziekte
bekeken.
Bij
een
alcoholprobleem
spelen
twee
neurotransmittersystemen een belangrijke rol namelijk dopamine en Gamma-aminoboterzuur (GABA) (Enoch, 2006). Dopamine wordt gerelateerd aan het beloningseffect bij het gebruik van alcohol en GABA speelt een rol bij het verdovingseffect en het tolerantieaspect. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat het niveau van inhibitie en het niveau van beloning verstoord is bij personen met een alcoholprobleem (Van den Brink, 2005). Vanuit deze beeldvorming gaat men zich bij de behandeling meer focussen op medicatie en gedragstherapie.
7
Mede door de impact van reclame door de alcoholindustrie wordt het aantal mensen, die lijden door alcohol, almaar groter (Casswell, 2011). Hierbij gaat het om personen die zelf een alcoholprobleem hebben of mensen die ermee samen leven. De achteruitgang van gunstige patronen van alcoholgebruik bij jonge mensen in Europa werd onder andere ook gerelateerd aan agressieve marketing ten opzichte van de jongeren in onze maatschappij (Rehm et al., 2003). De rolmodellen en situaties die in de publiciteit aan bod komen, promoten zeker geen laag tot gematigd drinkgedrag. Integendeel, drinken wordt gepromoot als een levensstijl die geassocieerd wordt met recreatie, plezier, feesten en andere avondactiviteiten. Natuurlijk is het niet enkel reclame die invloed heeft op het alcoholgebruik. Er zijn verschillende determinanten die bepalen of iemand al dan niet en in welke mate alcohol drinkt (Pos & Hekkink, 2004). Er zijn drie soorten factoren die een invloed kunnen uitoefenen op het ontwikkelen van een alcoholprobleem: sociaal-demografische (bijvoorbeeld: leeftijd en geslacht), individuele (bijvoorbeeld: opvoedingsfactoren en persoonlijkheid) en sociale factoren (bijvoorbeeld: sociale normen en sociale druk). 1.3.4
Mens-Middel-Milieu
Figuur 1: De Maeseneire & Vandenberghe, 2003: MMM-schema. Een alcoholprobleem wordt gezien als een ziekte met verschillende oorzaken (zie figuur 1). Een samenspel van aangeboren elementen, aangeleerde zaken en invloeden van het milieu liggen aan de basis van de ontwikkeling van een alcoholprobleem (Goldman & Roehrichn, 1995). Het onstaan en het ontwikkelen wordt dus bepaald door drie elementen: Mens, Middel en Milieu (Broekaert & Vanhove, 2005). Het model voor de ontwikkeling van een alcoholprobleem is multifactorieel 8
(Goldman & Roehrichn, 1995). De factor ‘Mens’ houdt in dat individuele kenmerken en genetische overdraagbaarheid een invloed kunnen hebben op het al dan niet ontwikkelen van afhankelijkheid (Broekaert & Vanhove, 2005). Bij de tweede factor namelijk ‘Middel’ beschrijft men dat de potentiële kans op afhankelijkheid sterk afhankelijk is van het soort middel dat gebruikt wordt. Bij het ene middel is er echter vlugger kans op het creëren van afhankelijkheid dan bij de andere substantie. ‘Milieu’ vormt het derde aspect binnen dit model. Hierbij verwijst men naar het feit dat het gezin van herkomst en de ruimere omgeving een grote invloed kunnen hebben op het ontwikkelen van afhankelijkheid van een middel zoals alcohol. Zowel een positieve als een negatieve impact kan uitgeoefend worden op de persoon in kwestie. De genetische heterogeniteit en de omgevingsinvloeden worden gecombineerd op een ongekende manier (Johnson & Leff, 1999). Kinderen van ouders met een alcoholprobleem lopen door deze genetische factor dus meer risico op het ontwikkelen van een alcoholprobleem. We komen nog terug op het mens-middel-milieu model in het onderdeel kind van een ouder met een alcoholprobleem, meer specifiek in het tweede hoofdstuk onder de titel 2.1 Erfelijkheid. 1.3.5
Gevolgen van een alcoholprobleem
1.3.5.1 Gezondheid: ziektes en aandoeningen Problematisch alcoholgebruik heeft een invloed op het functioneren van het lichaam en dit in vele verschillende delen en functies van ons lichaam (Möbius, 2009; Van de Stel & Van der Keuken, 1992; William, Miller, & Munõz, 2008). De risico’s voor de gezondheid zijn groot en bijgevolg bestaat er een oorzakelijk verband tussen alcohol en ongeveer zestig ziektes en aandoeningen. Hieronder geven we een korte uitleg bij de meest voorkomende ziektes of aandoeningen. De lever heeft een belangrijke functie bij de afbraak van alcohol. Dat de lever dan ook veel te lijden heeft bij overmatig alcoholgebruik is dus een logisch gevolg (Butterworth, 2004). Verder zijn er verschillende effecten van alcohol op het hart- en vaatstelsel. Hierbij kan alcoholmisbruik drie verschillende problemen veroorzaken: problemen met de bloeddruk, Cerebro Vasculair Accident of beroerte en een ontwikkeling van coronaire hartziekten. Een ontsteking van het maagslijmvlies (gastritis) is ook een gevolg van overmatig gebruik van alcohol (Möbius, 2009). Een ontsteking van de alvleesklier (pancreatitis) vindt men terug bij chronische gebruikers van alcohol. Doordat personen met een alcoholprobleem vaak alcohol nuttigen, in plaats van het innemen van een voedzame maaltijd, treden er voedingstekorten op (Towsend, 1998). Na een tijd worden verschillende symptomen zichtbaar en het lichaam verzwakt. Het gebruik van grote hoeveelheden alcohol op regelmatige, chronische basis wordt gekoppeld aan een verhoogd risico op kanker (Möbius, 2009). Polyneuropathie wordt vooral veroorzaakt door langdurig alcoholgebruik (Kerssemakers, Van Meerten, Noorlander, & Vervaeke, 2008). Door een dagelijks gebruik van ongeveer acht glazen en 9
dit over een lange tijd, worden vooral de lange zenuwen aangetast. Pijnlijk, branderig gevoel in voeten en handen, uitvalverschijnselen bij vingers en tenen en verlammingen, vooral in de onderbenen, zijn gevolgen van polyneuropathie. Alcohol kan ook een direct effect hebben op de hersenen en op het zenuwstelsel (Möbius, 2009). De hersenen kunnen onder andere krimpen, de hoeveelheid witte stof kan afnemen en ook neuronen kunnen verloren gaan. Concentratie- en geheugenstoornissen komen voor en het korte termijngeheugen kan zware schade oplopen. Het Korsakow syndroom en hepatische encephalopathie zijn twee voorbeelden van ziektebeelden die het gevolg zijn van het excessief gebruik van alcohol (Emmelkamp & Vedel, 2006). De effecten die alcoholgebruik heeft op vrouwen met betrekking tot de zwangerschap kunnen ingedeeld worden in drie luiken: voor de zwangerschap, tijdens de zwangerschap en na de zwangerschap door het geven van borstvoeding (Möbius, 2009). 1.3.5.2 Sociale gevolgen 1.3.5.2.1 Voor de persoon met een alcoholprobleem De persoon met een alcoholprobleem kan door het alcoholmisbruik op vlak van werk, financiën, justitie, relaties, het sociaal functioneren en beheersen van agressie problemen ervaren (Geirnaert & Lambrechts, 2004). Deze mogelijke probleemgebieden komen hieronder verder aan bod. Meerdere aspecten vloeien voort uit het overmatige alcoholgebruik van een werknemer (Anderson & Baumberg, 2006; Bennett & Lehman, 1998; Jex, 2002). Stress en frustratie voor zijn collega’s, ziekteverzuim, negatieve invloed op de kwantiteit en de kwaliteit van het werk, een verhoogde kans op een werkongeval en een verhoogd risico op werkloosheid zijn voorbeelden van mogelijke gevolgen van alcoholmisbruik met betrekking tot de werkvloer . Een alcoholprobleem kan ook een invloed hebben op de financiële toestand. Dit kan veroorzaakt worden door leningen en schulden, behandelingskosten en inkomensverlies (Copello, Templeton, & Powell, 2010; Turning Point, 2011). De justitiële gevolgen kunnen hieraan gekoppeld worden: ook de kosten van politie, rechtspraak, rechtshulp, gevangenis, diefstal en de kosten van vernielingen en de schade die personen met een alcoholprobleem in het verkeer kunnen aanrichten, zijn voor sommigen een financiële aderlating (Geirnaert & Lambrechts, 2004). Als de partner de persoon met een alcoholprobleem confronteert met zijn overmatig alcoholgebruik, kunnen er conflicten en discussies ontstaan binnen de relatie (Matthys, 2000). De kans bestaat dat de partner de persoon verlaat, al dan niet met de kinderen. Emmelkamp en Vedel (2002) stellen dat middelenmisbruik gerelateerd is met huwelijksproblemen. Eén van de voornaamste redenen voor echtscheidingen in veel landen is het overmatig gebruik van alcohol. 10
Uit studies is gebleken dat alcoholgebruik recht evenredig in verband gebracht wordt met agressiegevallen (De Donder, 2006). Hierbij moet de opmerking gemaakt worden dat er grote individuele verschillen zijn. Er zijn personen waarbij alcohol net slaperigheid of joviaal gedrag naar boven brengt. Voorgaande kan ook gevolgen hebben voor het gezin van de persoon met een alcoholprobleem, hieronder geven we de gevolgen voor het gezinssysteem uitgebreider weer. 1.3.5.2.2 Voor het gezin Als de persoon met een alcoholprobleem een partner en/of kinderen heeft, kunnen voorgaande gevolgen een rechtstreekse of onrechtstreekse invloed hebben op hen. Een alcoholprobleem ontstaat niet plots, maar sluipt traag en stil binnen in een gezin (Bowles, 1968). Op het moment dat het probleem gezien wordt in het gezin zijn er meestal reeds grote littekens aanwezig bij ieder gezinslid. Elke persoon met een alcoholprobleem heeft minstens op nog twee andere personen effect (Templeton & Velleman, 2007). Een ouder die drinkt is bijvoorbeeld even schadelijk voor een kind als een ouder die drugs neemt (Delargy et al., 2010). Bij het gebruik van alcohol heeft de locatie, waar gedronken wordt, een verschuiving gemaakt namelijk van het publiek domein naar de huiselijke omgeving. Ten gevolge hiervan worden kinderen meer geconfronteerd met het alcoholmisbruik van de ouder. Het alcoholgebruik van de ouder(s) kan de kinderen in een biologisch, psychologisch- en omgevingsrisico plaatsen (Johnson & Leff, 1999). Vele studies ondersteunen het geloof dat deze kinderen kwetsbaar zijn voor een reeks van problemen. Dit kunnen gedragsproblemen, psychologische problemen, cognitieve tekorten of neuropsychologische tekorten zijn. Een ouder met een alcoholprobleem heeft niet enkel een invloed op het kind, maar op het hele gezinssysteem. In het volgende literatuurgedeelte leggen we echter de focus op de invloeden en de gevolgen voor de kinderen van ouders met een alcoholprobleem.
11
2 Kind van een ouder met een alcoholprobleem Volgens Lechantre (aangehaald in: Geirnaert & Lambrechts, 2004, p. 18) leeft in België één kind op tien in een gezin waarin één of beide ouders een alcoholprobleem heeft. Dat zou om 183 000 kinderen gaan onder de vijftien jaar. Het kind kan invloeden zoals verstoorde zorg, verwaarlozing in de thuisomgeving en agressie ervaren, veroorzaakt door het alcoholmisbruik van de ouder (Bancroft & Wilson, 2007). Gevolgen die het kind hierdoor kan ervaren zijn problemen tijdens het leren, het ontwikkelen van probleemgedrag, mentale gezondheidsproblemen,… . In dit hoofdstuk worden verschillende aspecten besproken: erfelijkheid, risicofactoren voor het kind, gevolgen voor het kind, strategieën van het gezin, protectieve factoren en coping.
2.1 Erfelijkheid Aan de hand van tweelingonderzoeken heeft men vastgesteld dat kinderen van ouders met een alcoholprobleem drie tot vier keer meer kans hebben om een alcoholprobleem te ontwikkelen dan kinderen van ouders zonder alcoholprobleem (Johnson & Leff, 1999). Bij alcoholproblemen blijkt dat 60% bepaald wordt door de genetische factoren en 40% door de omgevingsfactoren. Terwijl de tweelingstudies de genetische component onder de loep nemen, bekijken verschillende adoptiestudies de omgevingsinvloeden die de ontwikkeling van een alcoholprobleem beïnvloeden. Wanneer de resultaten van beide soorten studies naast elkaar worden gelegd blijkt dat de genetische- en omgevingsfactoren bijna een gelijkmatige belangrijkheid vertonen met betrekking tot het risico om een alcoholprobleem te ontwikkelen (Enoch, 2006).
Bij de ontwikkeling van een alcoholprobleem, niet specifiek bij kinderen van ouders met een alcoholprobleem, spelen ook een hele reeks risicofactoren en beschermende factoren een rol (Nagpal et al., 2006). Enkele voorbeelden van risicofactoren zijn: de ouders of broer/zus die een alcoholprobleem hebben, sociale isolatie van het gezin, chaos en stress in het gezin, hoge groepsdruk van leeftijdsgenoten, geen goede ouder-kind relatie,... . Beschermende factoren kunnen de volgende zijn: sociale steun, goed functioneren van het gezin, goede ouder-kind relatie, hogere economische status, goed managen van het gezin door de ouders, ... (Enoch, 2006). De mix van factoren, aanwezig bij een individu, kan bepalend zijn voor het al dan niet ontwikkelen van een alcoholprobleem (Johnson & Leff, 1999). Deze complexe mengeling van verschillende componenten maakt het voorspellen van een intergenerationele overdracht van alcoholproblemen onmogelijk.
12
2.2 Invloed op het kind Het misbruik van alcohol door één ouder of beide ouders heeft ook een grote invloed op de opvoeding van kinderen. Het huishouden is verstoord, de ouder neemt bijvoorbeeld de opvoedende rol amper op of is meedogenloos ten opzichte van het kind (Delargy et al., 2010). Het komt ook voor dat er geen toezicht is en dat de kinderen aangewezen zijn op zichzelf. De ouders zijn er niet voor hen. De steun die kinderen nodig hebben op vele cruciale momenten in de kindertijd is afwezig. De gevolgen en risico’s voor kinderen van een ouder met een alcoholprobleem worden hieronder beschreven. Vervolgens komt er aan bod hoe de kinderen met het probleem omgaan. 2.2.1
Risicofactoren en gevolgen voor het kind
2.2.1.1 Risicofactoren Templeton en Velleman (2007) beschrijven de risicofactoren of de factoren die de kans verhogen op een negatieve uitkomst voor het kind. Deze factoren worden beschreven aan de hand van een drieledige opdeling: algemene, middelenspecifieke en druggerelateerde factoren. Aangezien het laatste luik handelt over bijvoorbeeld drugdealen, het rondslingeren van naalden en dergelijke sluit dit niet aan op ons onderzoek en zal dit niet verder besproken worden. De algemene risicofactoren zijn: een hoog niveau van familiale disharmonie, huiselijk geweld, fysiek, seksueel of emotioneel misbruik, inconsistent, ambivalent of nalatig ouderschap, de afwezigheid van een stabiele volwassen figuur, verlies van ouder ten gevolge van scheiding of echtscheiding, materiële ontbering en verwaarlozing, de familie gaat niet op zoek naar hulp (Velleman & Templeton, 2007). Verbale agressie blijkt meer frequent voor te komen dan fysieke agressie in gezinnen waarbij de ouder een alcoholprobleem heeft (Templeton, Velleman, Hardy, & Boon, 2009). Beiden zijn echter van even groot belang met betrekking tot de effecten op een gezinslid of op het gezin als systeem. Een andere risicofactor is de inconsistentie en de onvoorspelbaarheid van de opvoeding (Bowles, 1968). Ook de onvoorspelbaarheid van veiligheid, liefde en warmte neemt een grote proportie aan. Deze gezinnen functioneren niet als een groep (Johnson & Leff, 1999). Gedeelde activiteiten of rituelen hebben vaak geen plaats meer binnen het gezin, of toch niet op een positieve manier (Bowles, 1968). Een algemene trend van ontwrichting en afwezigheid van stabiliteit in het gezin kan een negatieve invloed betekenen voor het welzijn van het kind (Johnson & Leff, 1999). Daarnaast zijn er drie middelenspecifieke factoren: beide ouders zijn middelenmisbruikers, het middelenmisbruik vindt thuis plaats en een grotere ernst van het probleem (Velleman & Templeton, 2007). 13
2.2.1.2 Gevolgen Zoals reeds werd vermeld, kunnen kinderen van ouders met een alcoholprobleem gevolgen ervaren door de aanwezige problematiek. In enkele studies (Barnard & McKegany, 2004; Dawe et al., 2007; Meredith & Price-Robertson, 2011) worden onderstaande gevolgen opgesomd: een hoge frequentie van geweld, slachtoffer of getuige van verwaarlozing of mishandeling (fysiek, verbaal of seksueel), slecht en/of nalatig ouderschap, inconsistentie van één of beide ouders, zich moeten aanpassen aan verantwoordelijke of ouderlijke rollen op jonge leeftijd, negatieve emoties zoals schaamte, schuld, angst, woede en vernedering, mogelijke neurologische gevolgen van het misbruik tijdens de zwangerschap die kunnen bijdragen tot vertragingen in de ontwikkeling of een verstandelijke beperking. Voorgaande zijn mogelijke gevolgen voor het kind van een ouder met een alcoholprobleem. Deze effecten op het psychosociaal functioneren zijn echter niet onvermijdelijk, ze zijn ook niet universeel bepaald (Bensley, Spieker, & McMahon, 2006). Johnson en Leff (1999) geven aan in hun studie dat er niet over het hoofd mag gezien worden dat er ook een groep kinderen van ouders met een alcoholprobleem is die min of meer een normale ontwikkeling kent. Ze verkeren, sinds de geboorte in goede gezondheid en worden thuis in een positief klimaat opgevoed. Ze worden sociaal, vaardig en hebben zelfvertrouwen. Kinderen van ouders met een alcoholprobleem geven aan dat de conflicten en ruzies, die gepaard gaan met de effecten en reacties op het alcoholgebruik, een bron van angst en stress zijn (Hussong, Bauer, & Huang, 2008; Kroll, 2004; Macdonald, Russell, Bland, Morrison, & De la Cruz, 2003). Verder geven kinderen aan dat ze het geweld ervaren als een grote ergernis, veroorzaakt door het alcoholprobleem. Ze vrezen steeds voor het moment waarop agressief gedrag zich zal voordoen. Agressie kan verschillende vormen aannemen. De voornaamste vormen zijn fysieke, seksuele en verbale agressie (Delargy et al., 2010). Verbale agressie komt frequent voor en vindt meestal plaats tussen de ouders. Het kind is hierbij vaak aanwezig of rechtstreeks betrokken (Templeton et al., 2009). Ook verwaarlozing kan omschreven worden als een vorm van agressie. Fysieke agressie gaat vaak gepaard met verbaal misbruik (Kroll, 2004). Dit kunnen denigrerende opmerkingen over vaardigheden of over het uiterlijk van het kind zijn. Ook uitspraken over het niet geliefd of gewild zijn van het kind worden geuit. Onvoorspelbaarheid, op verschillende vlakken, komt vaak voor in deze gezinnen (Bowles, 1968). Er is onder andere weinig consistentie in de opvoeding: soms wordt het kind gestraft als hij iets doet en op andere momenten wordt het kind niet gestraft indien hetzelfde gedrag wordt gesteld. Deze inconsistentie kan heel verwarrend zijn voor kinderen (Hall & Webster, 2007). Het kind kan dus geen standaarden van zijn gedrag ontwikkelen aangezien het niet kan ondervinden wat als ‘goed’ en als ‘fout’ wordt beschouwd. Ouders met een alcoholprobleem hebben het vaak moeilijk om structuur en 14
discipline te installeren in hun gezin (Johnson & Leff, 1999). Ze verwachten echter wél dat hun kinderen een zekere verantwoordelijkheid dragen en verschillende taken binnen het gezin opnemen. De zorg wordt doorgegeven aan het kind. Financiële problemen, boos zijn, negatieve gevolgen op de schoolresultaten en het gedrag op school, invloed op vrienden,… zijn ook mogelijke gevolgen die het samenleven met een ouder met een alcoholprobleem met zich mee kunnen brengen(Templeton, et al., 2009). 2.2.2
Strategieën van het gezin
De structuren en functies binnen een gezin worden verstoord door het misbruik van alcohol door één of beide ouders. Templeton en Velleman (2007) geven enkele structuren en functies aan die negatief beïnvloed worden door aanwezigheid van een alcoholprobleem in een gezin. Rituelen, rollen, routines, communicatie, sociaal leven, financiën en relatie en interactie vormen de hoofdthema’s van deze verstoringen. Hieronder bespreken we twee rolpatronen die kinderen in die situatie kunnen innemen. Er worden ook twee mogelijke regels van het gezin uitgelegd, die worden toegepast bij de aanwezigheid van een alcoholprobleem. 2.2.2.1 Rollen in het gezin 2.2.2.1.1 Het kind als zondebok Sommige ouders wijzen hun kinderen aan als schuldige voor hun alcoholprobleem. (Turning Point, 2011). In hun beleving zijn hun kinderen de reden dat ze naar alcohol grepen. Anderen vinden dan weer dat hun kinderen de reden zijn waarom ze verandering in hun gedrag willen aanbrengen en dus de motivatie vinden om te stoppen met het alcoholmisbruik. Personen met een alcoholprobleem zijn artiesten op het vlak van overtuigen (Bowles, 1968). Ze kunnen iemand, waaronder ook hun kinderen, laten geloven dat het hun schuld is dat de persoon in kwestie drinkt. Dit werkt heel verwarrend waardoor de kinderen de schuld soms echt bij zichzelf gaan zoeken en bijgevolg ook de schuld van het alcoholprobleem op zich nemen. Kinderen zijn heel kwetsbaar om deze schuld te aanvaarden (Hall & Webster, 2007). Ze voelen zich verantwoordelijk voor de stress die ze zogezegd veroorzaken bij hun ouder waardoor de ouder gaat drinken om deze stress te temperen. 2.2.2.1.2 Parentificatie van het kind Kinderen die opgroeien in een gezin waar er één ouder of beide ouders een alcoholprobleem hebben, voelen zich verantwoordelijk op verschillende vlakken (Hall & Webster, 2007). Zoals hierboven reeds werd aangehaald, is het mogelijk dat het kind zich verantwoordelijk voelt voor de elementen die slecht lopen in het gezin, waaronder het alcoholprobleem. Het is ook mogelijk dat een 15
kind zich verantwoordelijk voelt voor de zorg, het geluk en het welzijn van alle gezinsleden. Het opnemen van deze rol kan aantrekkelijk worden geacht door het kind aangezien hierbij de illusie gecreëerd wordt dat het kind macht heeft en een belangrijke functie inneemt binnen het gezin. Dit gevoel wordt benoemd als een illusie aangezien het kind weinig of helemaal geen controle heeft over de situatie en de gebeurtenissen in het gezin. Het kind neemt zorgtaken en verantwoordelijkheden op om ervoor te zorgen dat zijn gezin kan blijven functioneren. Het gevoel van verantwoordelijkheid ten opzichte van jongere broer(s) of zus(sen) treedt regelmatig op. Ze willen voor hen zorgen en hen beschermen tegen de agressie en de negatieve invloed van de alcoholproblematiek (Bowles, 1968). Sommige kinderen kunnen het echter niet opbrengen om deze functies op zich te nemen en dienen hiervoor op anderen te rekenen. Rolverwisseling wordt als een negatief, verwarrend en niet constructief aspect gezien binnen gezinnen waar een ouder een alcoholprobleem heeft (Walker & Lee, 1998). Het is van belang om dit mechanisme te bekijken vanuit de context. Bij sommige gezinnen kan deze rolverwisseling en parentificatie namelijk gezien worden als een manier van coping. Het wordt gezien als een copingstrategie indien het voordelen oplevert voor het functioneren en het welbevinden van het gezin en dus ook voor het welzijn van het kind. Bij bovenstaande bevindingen dient er een belangrijke kanttekening gemaakt te worden. Voor vele kinderen, die in een gezin leven met een met een alcoholprobleem, waren de zorgtaken vaak slechts van periodieke aard en niet in grote mate afwijkend van de taken die kinderen in een ‘gewoon’ gezin opnemen (Kroll, 2004). 2.2.2.2 Regels in het gezin 2.2.2.2.1 Isolatie Gezinnen waarvan één ouder of beide ouders een alcoholprobleem hebben, hebben soms de neiging om de problematiek te negeren waardoor alle personen, extern aan het gezin, een bedreiging vormen voor de ontkenning van het alcoholprobleem die door het volledige gezinssysteem wordt voltrokken (Matthys, 2000). Ze geloven dat geen enkele buitenstaander de situatie zou begrijpen en ze ervaren ook een zekere mate van wantrouwen ten opzichte van externen (Coolen, 1989). Er ontstaat een sociale isolatie van het gezin. De isolatie wordt onder andere bewerkstelligd door het vermijden van contacten, door op regelmatige basis te verhuizen of doordat er geen vriendjes van de kinderen mogen komen spelen (Matthys, 2000). De isolatie treedt niet enkel op ten opzichte van de sociale omgeving, maar ook tussen de gezinsleden onderling (Coolen, 1989). Ze zijn niet meer in de mogelijkheid om elkaar emotioneel en/of moreel te ondersteunen en dit vooral als er zich een crisissituatie zich voordoet. Voor de kinderen heeft dit verschillende gevolgen: er is geen veilige 16
thuishaven en ook vertrouwen en eerlijkheid ontbreken binnen het gezinsfunctioneren. Een ander gevolg is dat kinderen door deze vorm van sociale isolatie geen kans krijgen om hun communicatievaardigheden te ontwikkelen wat vervolgens de mogelijkheden om relaties aan te gaan beperkt (Matthys, 2000). Ook gevoelens van angst, schuld, boosheid en eenzaamheid kunnen optreden ten gevolge van sociaal isolement (Coolen, 1989). 2.2.2.2.2 Geheimhouding van het alcoholprobleem Geheimhouding en zelfs ontkenning komen voor bij kinderen van ouders met een alcoholprobleem (Kroll, 2004). Schaamte en angst voor de gevolgen zijn de voornaamste beweegredenen van kinderen (en partners) voor het bewaren van dit familiegeheim. Net door de schaamte en de angst is de kans op het creëren van een sociaal isolement groot (Delargy et al., 2010). Het isolement kan leiden tot gevoelens van ongewenst en onbelangrijk te zijn in het gezin en in deze wereld. Door afsluiting van de buitenwereld krijgen deze kinderen geen kans om terug te vallen op potentiële bronnen van steun. Als gevolg hiervan hebben ze minder kans om veerkracht te ontwikkelen. De ‘don’t talk rule’ is een principe dat wordt gebruikt om het geheim te bewaren. De kinderen worden er herhaaldelijk op gewezen dat ze niets mogen vertellen aan externen, aan de buitenwereld. Het verzwijgen kan leiden tot verschillende gevoelens bij kinderen: spanning, verwarring en angsten. Hetgeen Kroll (2004) benoemt als ‘living with an elephant’ is moeilijk en belastend voor zowel partner als kinderen aangezien de geheime aanwezigheid veel plaats inneemt binnen een gezin. Alle gezinsleden dienen zich aan te passen en ze moeten veel aandacht schenken aan deze ene persoon. De zorg en steun die deze kinderen nodig hebben wordt overschaduwd door de immense ruimte die de ouder met een alcoholprobleem inneemt. Deze onzichtbaarheid kan zowel voorkomen bij de ouders als bij de hulpverlening. Hoe kinderen uiteindelijk beïnvloed worden, wordt bepaald door een hele reeks variabelen, strategieën van het gezin of risicofactoren die hierboven beschreven werden (Templeton, 2010). Er is wel bewijs dat kinderen van een ouder met een alcoholprobleem niet altijd zo negatief beïnvloed zijn, als verwacht wordt. Er is steeds vaker aandacht voor protectieve factoren. Deze factoren beschermen het kind tegen de mogelijke negatieve invloeden van de aanwezigheid van een ouder met een alcoholprobleem. 2.2.3
Coping en protectieve factoren
2.2.3.1 Protectieve factoren Templeton & Velleman (2007) zetten de beschermende factoren, die van groot belang zijn in het leven van deze kinderen, op een rijtje: de aanwezigheid van een stabiele, volwassen figuur, een dichte en positieve band met minstens één volwassene die een zorgende rol opneemt, een goed 17
ondersteunend netwerk, minimale scheiding van een primaire zorgfiguur in het eerste levensjaar, een positieve zorgstijl en karakteristieken van de ouders, opgroeien in een kleine familie, grote leeftijdskloof tussen broer(s) en zus(sen), engagement in verschillende activiteiten, het individuele temperament, positieve kansen op belangrijke overgangsperiodes in het leven en voortgezette gezinssamenhang en harmonie ondanks het misbruik en de gerelateerde effecten. Een ondersteunend netwerk hebben of het kunnen rekenen op sociale steun, worden als protectieve factoren beschouwd (Wethington & Kessler, 1986). Ze resulteren echter niet altijd in een positief effect (Barrera, Chasin, & Rogosh, 1993). Deze factoren kunnen de aanpassing van het kind aan de situatie belemmeren. Uitputting van het zelfrespect, sociale steun als bron van conflict en sociale steun die niet aangepast is, aan de noden van het kind, kunnen negatieve effecten veroorzaken. Bovenstaande protectieve factoren interageren in een dynamisch proces. Door de aanwezigheid van verschillende beschermende factoren kan het kind een aanpassingsvermogen ontwikkelen. Dit vermogen kan men aanduiden aan de hand van het construct ‘veerkracht’ (Templeton, 2010). Indien ‘veerkracht’ aanwezig is, kan het de kinderen beschermen tegen de negatieve effecten van het ouderlijke alcoholprobleem. Op deze manier worden de risico’s op negatieve uitkomsten geminimaliseerd. Veerkracht heeft een positieve invloed op het ontwikkelen van een efficiënte copingstrategie. 2.2.3.2 Coping strategieën Orford (2005) beschrijft het stress-strain-coping-support model. Dit model spreekt de vroegere stigmatiserende overtuiging tegen die beweerde dat de familieleden van de persoon met een alcoholprobleem een onderdeel van de problemen zijn. Hierbij werd vooral de nadruk gelegd op de vrouw van een man met een alcoholprobleem. Zo schrijft Whalen (1953) over Suffering Susan, Controlling Catherine, Wavering Winifred en Punitive Polly. Ook de visie van de co-dependency theorie, die de vrouw beschrijft als alsmaar afhankelijker van haar man met een alcoholprobleem (Matthys, 2000), wordt in twijfel getrokken door het stress-strain-coping-support model.
18
Het stress-strain-coping-support model (zie figuur 2) geeft een schematische weergave van de invloed die het problematische gebruik van een persoon met een alcoholprobleem heeft op de omgeving (Orford et al., 2005). Het samen leven met een persoon met een alcoholprobleem brengt heel veel stress met zich mee. De omgeving is dan ook heel bezorgd om de gebruiker zelf. Verder is het zo dat het gezinsleven bedreigd wordt door het gedrag van de gebruiker. Het is mogelijk, dat familieleden zelf fysieke of mentale gezondheidsproblemen ontwikkelen. Coping is een belangrijk gegeven voor de omgeving van de gebruiker (Orford et al., 1992). De mensen in de omgeving proberen op verschillende manieren met de problemen om te gaan. Dit leidt soms tot een goed resultaat, maar in de meeste gevallen blijft het familielid toch met frustraties zitten. Voor kinderen, partners en andere familieleden van een persoon met een alcoholprobleem is het namelijk onmogelijk om het gedrag van dit individu te controleren, maar het is wel mogelijk om te pogen ermee om te gaan. Om het hoofd te bieden aan deze verscheidene oncontroleerbare situaties en omstandigheden maken individuen en gezinssystemen gebruik van coping-mechanismen. Easley & Epstein (1991) maken een onderverdeling van de verschillende manieren van coping. Zij omschrijven acht soorten copingmechanismen: ermee omgaan op een confronterende manier, afstand nemen, zelf-controle, het zoeken van sociale steun, het accepteren van de verantwoordelijkheid, vluchten/vermijden, het probleem planvaardig oplossen en een positieve herkadering van het probleem. Kinderen van een ouder met een alcoholprobleem die een confronterende copingstrategie gebruiken, doen agressieve pogingen om de huidige situatie te veranderen (Easly & Epstein, 1991). Hierbij kan ook een bepaalde graad van vijandigheid optreden. Personen die afstand nemen proberen zich los te maken van het alcoholprobleem van hun ouder. Het is ook mogelijk dat de problematiek niet serieus wordt genomen. Indien er pogingen gedaan worden door iemand om zijn 19
eigen emoties en handelen te controleren maakt hij gebruik van de strategie ‘zelf-controle’. Sommigen gaan op zoek naar steun in hun sociale omgeving om zo te kunnen omgaan met het probleem. Het accepteren van de verantwoordelijkheid is een manier van coping die gebruikt wordt door individuen die hun eigen aandeel in de problemen van de andere herkennen, zichzelf de schuld geven van het aanwezige probleem en die dan verschillende zaken proberen recht te zetten. ‘Wishfull thinking’ en de vermijding of ontsnapping aan het gedrag dat de andere stelt, wordt benoemd als een vluchtende/vermijdende strategie. Anderen proberen het probleem op een planvaardige manier op te lossen door analystische pogingen te ondernemen om de huidige situatie te veranderen. Individuen die positief herkaderen, richten de focus op de positieve aspecten van de ervaring of op de uitkomst van de ervaring. Bij kinderen van ouders met een alcoholprobleem kunnen er dus zowel risicofactoren als protectieve factoren aanwezig zijn. Templeton en Velleman (2007) geven twee manieren aan voor de hulpverlening om hiermee aan de slag te gaan. In de eerste plaats is het belangrijk om aan het verminderen van de risico’s voor het kind te werken. Ten tweede dienen de protectieve factoren versterkt te worden. De combinatie van deze twee handelingen kan ervoor zorgen dat de veerkracht versterkt en de negatieve effecten getemperd worden.
20
3 Hulpverlening De hulpverlening voor de ouder met een alcoholprobleem kan, net zoals de hulpverlening voor het kind zelf, een effect hebben op de thuissituatie en het kind. Daarom is het belangrijk om de hulpverlening voor beide doelgroepen in beeld te brengen en te situeren binnen de hulpverlening in Vlaanderen. In het laatste gedeelte van onze literatuurstudie beschrijven we enerzijds de hulpverlening voor personen met een alcoholprobleem: het hulpverleningsaanbod in Vlaanderen (nulde lijn, eerste lijn, tweede lijn, derde lijn en de nazorg). Ook de motivatiefactoren en de betrokkenheid van het kind worden kort besproken. Anderzijds brengen we de hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem in kaart: het hulpverleningsaanbod in Vlaanderen (nulde lijn, eerste lijn en tweede lijn), bereikbaarheid, de inhoud van de huidige hulpverlening en de nood van deze kinderen.
3.1 Hulpverlening voor personen met een alcoholprobleem Eerst en vooral willen we de aandacht vestigen op het belang van motivatie van de persoon met een alcoholprobleem. Motivatie is belangrijk voor zowel de stap naar de hulpverlening, als voor de effectieve behandelingsperiode en is ook van prioritair belang tijdens de abstinentie (Tielemans, 1999). Motivatie kan opgedeeld worden in twee vormen namelijk intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie is gericht op de bevrediging van de behoefte van de persoon zelf. Extrinsieke motivatie is eerder een middel om een ander doel te bereiken. Een opname onder druk van de familie kan bijvoorbeeld een middel zijn om de familie tevreden te stellen. In het onderzoek van Storbjörk (2011) is de hoofdbevinding dat bij mensen met een alcoholprobleem intrinsieke motivatie geassocieerd wordt met positieve uitkomsten. De extrinsieke motivatie wordt daarentegen in verband gebracht met negatieve resultaten. Motivatie kan gezien worden als een wisselwerking tussen de cliënt, zijn sociale omgeving en de therapeut (Van Emst & Van Bilsen, 1985). Het is een dynamisch gegeven, een complex proces en dus geen statisch gegeven. Enerzijds kan ouderschap een motiverende factor zijn om de levensstijl, gecreëerd door het alcoholprobleem, te veranderen en/of in een behandeling te stappen (Storbjörk, 2011; Turning Point, 2011). Anderzijds kan het ouderschap ook een barrière zijn om hulp te zoeken. Vooral moeders met een alcoholprobleem ervaren de angst voor de in vraag stelling van hun capaciteiten als ouder.
21
3.1.1
Hulpverleningsaanbod in Vlaanderen
3.1.1.1 Nulde lijn De nulde lijn van de hulpverlening omvat alle soorten hulpverlening die niet binnen het formele professionele hulpverleningscircuit vallen (Verstuyf, 2004). Mantelzorg en zelfhulpgroepen bevinden zich in de nulde lijn. Onder de noemer mantelzorg vallen familie, buren en leerkrachten die zich inzetten voor het verstrekken van hulp. Zelfhulpgroepen bestaan uit personen die dezelfde problemen of ervaringen hebben. Er zijn geen vaste regels over wat er moet gebeuren tijdens bijeenkomsten. Er zijn wel zelfhulpgroepen die werken aan de hand van een vast kader. Een voorbeeld hiervan is de ‘AA’, waar gewerkt wordt met het twaalf-stappen-programma (Cutler & Fishbain, 2005). Verder bestaat er ook de Druglijn, die kan onder andere geraadpleegd worden door mensen met een alcoholprobleem (Verstuyf, 2004).
Hier kunnen ze telefonisch terecht voor laagdrempelige
informatie over alcohol en drugs. De Druglijn is voor sommige mensen nog laagdrempeliger dan de twee voorgaande vormen omdat ze anoniem kunnen blijven. Bij de Druglijn kan je eventueel ook terecht voor verdere doorverwijsmogelijkheden. 3.1.1.2 Eerste lijn Het hulpverleningsaanbod in de eerste lijn is steeds ambulant (Verstuyf, 2004). De eerste lijn is dan ook de eerste stap in de georganiseerde hulpverlening. Het is wel nog steeds laagdrempelig en nietgespecialiseerd. Er wordt verwacht van de hulpverleners in de eerste lijn dat ze vooral detecteren en inschatten welke problematiek(en) aanwezig is (zijn) en hoe ernstig het probleem is. De hulpverlener kan vervolgens doorverwijzen. Het meest gekende voorbeeld in de eerstelijnszorg is de huisarts. Detecteren en inschatten van het probleem, vroeginterventie, probleeminzicht stimuleren, motivatieproces begeleiden en gerichte doorverwijzing behoren tot zijn takenpakket. Bovendien kan hij ook een rol spelen in de begeleiding of ondersteuning van de betrokkenen zoals ouders, partner en kinderen. Naast de huisarts zijn er nog andere diensten die instaan voor vroeginterventie. Thuisverpleging, Gezins- en bejaardenhulp, Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW), Jongeren Advies Centrum (JAC), Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (CBJ), Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW) en Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) zijn hier voorbeelden van. 3.1.1.3 Tweede lijn Ook de tweede lijn is nog steeds ambulant, maar hier is er sprake van meer gespecialiseerde hulp (Verstuyf, 2004). Op dit niveau bevinden zich de ambulante centra en de hulpverlening door specialisten in privépraktijken of in ambulante centra. In een privépraktijk kan je te rade gaan bij
22
psychiaters en psychologen. Sommigen zijn gespecialiseerd in de begeleiding en behandeling van personen met een alcoholprobleem. 3.1.1.4 Derde lijn Wanneer men gebruik maakt van residentiële hulpverlening wordt er beroep gedaan op derdelijns hulp (Verstuyf, 2004). Deze hulp wordt pas ingeschakeld als het alcoholprobleem zo ernstig is dat er ernstige medische en/of psychiatrische verwikkelingen zijn. Ook wanneer er nood is aan klinische detoxificatie, veroorzaakt door zware afhankelijkheid, wordt een residentiële hulpverleningsvorm ingeschakeld. Voorbeelden van hulpverlening in de derde lijn zijn: Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) en psychiatrische ziekenhuizen. In de PAAZ-diensten kan men terecht voor crisisopvang, detoxificatie of hulp bij acute psychiatrische aandoeningen waarvan het alcoholgebruik aan de basis ligt. De meeste psychiatrische ziekenhuizen hebben een speciale afdeling voor verslavingsproblematieken. Hier kan men terecht voor crisisopvang, screening, detoxificatie, behandeling, beschut wonen en nazorg. Naast de opgesomde hulpverlening in de derdelijnszorg kunnen personen met een alcoholprobleem ook terecht in de residentiële revalidatiecentra voor drugsverslaafden (Möbius, 2009). Hierbij moet wel de opmerking gemaakt worden dat personen met een alcoholprobleem hier zeker niet de eerste doelgroep vormen. Crisisinterventiecentra, behandelingscentra en therapeutische gemeenschappen zijn voorbeelden van dergelijke voorzieningen. 3.1.2
Nazorg
Na de behandeling mag de zorg voor de persoon met een alcoholprobleem niet wegvallen (Geirnaert & Lambrecht, 2004). Het is voor de persoon met een alcoholprobleem, die herstelt, dan ook nuttig om deel te nemen aan een nazorgprogramma na de eigenlijke behandeling (Moos & Moos, 2005). Onderzoek heeft reeds aangetoond dat de langdurige nabehandeling belangrijk is (Arbour, Hambley & Ho, 2011; Spiers et al., 2010). Wanneer de persoon met een alcoholprobleem opnieuw in staat is om zijn leven in handen te nemen, is het aangewezen dat hij verder begeleid wordt (Geirnaert &Lambrecht, 2004). Nazorg kan zowel bestaan uit een individuele behandeling als uit een groepsbehandeling. Bij de individuele behandeling zijn er verschillende mogelijkheden: farmacologisch, psychologisch of een combinatie van beide. Dit kan opgevolgd worden door de arts, die ook de behandeling opvolgde, of door de huisarts. Ook een zelfhulpgroep zoals de ‘AA’ kan een vorm van nazorg zijn (Arbour et al., 2011). De nazorg wordt soms al voorbereid en ingeleid wanneer de persoon nog in behandeling is. Volgens een studie van Vanderplasschen et al. (2006) zijn een job hebben, de mate van persoonlijk welbevinden, tevredenheid met de leefsituatie en vrijetijdsbesteding, predictoren voor het behoud van abstinentie. Het is dus belangrijk om in nazorg 23
oog te hebben voor deze predictoren. Er wordt best aan deze predictoren gewerkt vooraleer de behandeling ten einde loopt en de nazorg start. Wanneer de ouder met een alcoholprobleem in de hulpverlening terecht komt, is het belangrijk om ook aandacht te hebben voor het kind aangezien het ouderlijke alcoholprobleem een risicofactor is voor de ontwikkeling van dit kind (Coolen-Perednia, 1989; Copello, Templetonn, & Velleman, 2005). In het onderzoek van Coolen-Perednia (1989) wordt gepleit voor een geïntegreerde aanpak. Deze vergeten kinderen dienen op een gepaste manier geholpen te worden.
3.2 Hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem Kinderen ondervinden een grote impact ten gevolge van het alcoholprobleem van hun ouder(s) (TOKK, 2005).Voor deze kinderen is er een hulpverleningsaanbod, maar die is zich nog volop aan het ontwikkelen. Verschillende studies geven echter aanbevelingen voor de vorm en de inhoud van deze specifieke hulpverlening, ook de bereikbaarheid van deze ‘vergeten groep’ is geen sinecure. 3.2.1
Hulpverleningsaanbod in Vlaanderen
3.2.1.1 Nulde lijn Zoals eerder vermeld, behoren mantelzorg en zelfhulpgroepen tot eerstelijnshulpverlening. De hulpverlening in de nulde lijn is laagdrempelig. Bij de hulpverlening voor kinderen vallen Alateen en Similes onder de noemer zelfhulpgroepen (Geeraerts, 2009; KOAP, 2012). Similes spreekt wel een breder publiek aan want hier kunnen alle familieleden van personen met psychiatrische problemen terecht. Hier worden echter enkel praatgroepen georganiseerd voor (jong)volwassenen kinderen vanaf achttien jaar. Bij Alateen (ontstaan vanuit de ‘AA’) kunnen enkel kinderen van ouders met een alcoholprobleem terecht. Kinderen, jonger dan achttien jaar, kunnen hier wel terecht. Verder zijn de Kinder- en jongerentelefoon, de Druglijn en Teleonthaal ook mogelijke hulpverleningsbronnen die geraadpleegd kunnen worden in de nulde lijn. Ook het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling bevindt zich op dit niveau. Het is een advies- en meldpunt. In sommige scholen kan het kind terecht bij een vertrouwensleerkracht, een leerlingbegeleider of een trajectbegeleider. 3.2.1.2 Eerste lijn Om hulp te zoeken in de eerste lijn moeten de kinderen reeds een drempel overwinnen (Geeraerts, 2009; KOAP, 2012). In deze lijn van de hulpverlening situeert zich de huisarts, CLB, JAC, CAW. 3.2.1.3 Tweede lijn Wanneer er zich al problemen ontwikkeld hebben bij het kind ten gevolge van de alcoholproblemen van de ouder kan het kind ook terecht bij het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) (Geeraerts, 2009; KOAP, 2012). Hier kan het kind terecht voor begeleiding en therapie. 24
3.2.2
Bereikbaarheid
We hebben hierboven de mogelijkheden in de hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem in kaart gebracht. De hulpverlening bereikt echter niet altijd deze doelgroep en omgekeerd geldt dit ook. Enerzijds is het niet vanzelfsprekend dat het kind zelf de stap zal zetten naar de hulpverlening (Kroll, 2004). Een belangrijke reden hiervoor is schaamte, aangezien het kind het gevoel heeft dat hij een geheim moet bewaren. Anderzijds bereikt de hulpverlening te weinig de kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Volgens Kroll voelen kinderen van ouders met een alcoholprobleem zich een ‘verborgen’ of ‘vergeten’ groep voor de professionele hulpverlening. Het fenomeen zelf, de alcoholproblematiek, blijft ook vaak verborgen waardoor de kinderen geen hulp aangeboden krijgen (Delargy et al., 2010). Deze kinderen krijgen hierdoor geen stem. Ze kunnen de steun en zorg echter goed gebruiken. Meestal is er ook pas contact met de hulpverlening als de situatie reeds geëscaleerd is. Eerst moet er iets extreems gebeuren vooraleer deze kinderen in beeld komen. Door hun positie in een cultuur van ontkenning en geheimhouding creëren ze ook een angst en een wantrouwen voor buitenstaanders. Hierdoor kunnen ze geen hulp vragen en indien er toch hulp komt, is het moeilijk voor de hulpverleners om toegang te krijgen tot deze kinderen. Het opbouwen van een vertrouwensband verloopt ook traag en moeilijk. De literatuur geeft weer dat het zorgwekkend is dat veel van deze kinderen aangeven dat hun kennis in verband met de plaatsen, waar zij zelf terecht kunnen voor hulp, heel beperkt is (Templeton et al., 2009). Het is voor hen dus niet duidelijk waar ze ondersteuning en bijstand kunnen vinden. Door de komst van internet kunnen kinderen van ouders met een alcoholprobleem gemakkelijker informatie raadplegen zonder dat ze het probleem bekend moeten maken (Geeraerts, 2009). Mylant en collega’s (2002) geven aan dat er ook nadruk dient gelegd te worden op het geven van praktische informatie in verband met het identificeren van veilige en ondersteunende volwassenen waar de kinderen bij terecht kunnen voor hulp en over plaatsen waar ze geholpen kunnen worden. 3.2.3
Wat biedt de hulpverlening?
In dit stuk wordt kort de inhoud van de hulpverlening, hoe die er vandaag uit ziet, besproken. In de literatuur vinden we hier echter weinig informatie over. Daarom worden er verder tips en adviezen uit de literatuur aangereikt over hoe de hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem er zou moeten uit zien. Met de juiste steun voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem is het mogelijk om veel negatieve effecten die het alcoholprobleem veroorzaakt, te verminderen (Delargy et al., 2010). Tegenwoordig ontstaan er meer en meer diensten waar kinderen, die leven met een ouder met een 25
alcoholprobleem, terecht kunnen (Templeton, 2010). Sommige hulpverlening is op de kinderen zelf gericht, andere hulpverlening richt zich tot het gezinssysteem. Hoewel de hulpverlening op dit vlak nog in zijn kinderschoenen staat en het lang een traditie geweest is om niet te luisteren naar de stem van de kinderen, is er groeiend bewijs dat deze diensten en interventies kinderen en hun gezin kunnen helpen. Het is noodzakelijk dat de overheid investeert in de aanpassing van de hulpverlening voor deze kinderen (Delargy et al., 2010). Walker & Lee (1998) geven aan dat er bij de hulpverlening voor deze kinderen regelmatig gekeken wordt vanuit een ‘deficit-kader’. Er wordt gekeken naar de tekorten die deze kinderen hebben en de risico’s die ze lopen. De omgekeerde visie vertrekt vanuit een ‘strenght-based-kader’. Hier wordt de nadruk gelegd op de krachten die deze kinderen hebben en gebruiken. Het concept van veerkracht, zoals hierboven reeds beschreven, is hierbij van groot belang. Dit kan zowel een eigenschap van een individu als een eigenschap van een gezinssysteem zijn. Indien men bij de hulpverlening vertrekt vanuit de krachten van een bepaald individu of van een bepaald systeem en niet vanuit de tekorten kan men heel wat meer bereiken en extra veerkracht ontwikkelen. Therapeuten kunnen ontdekken wat er nodig is voor een gezin of een individu om veerkracht te creëren door observatie van de krachten van goed ontwikkelde gezinnen in dezelfde situaties. Het mag niet als een statisch concept begrepen worden, maar als een proces. Er is dus een mogelijkheid om dit te ontwikkelen bij personen en systemen (Templeton & Velleman, 2007). Veerkracht dient dus meer gepromoot en ondersteund te worden bij kinderen van ouders met een alcoholprobleem en bij hun gezin. De hulpverleners kunnen de risico’s waar de gezinsleden gevoelig voor zijn, proberen te verminderen, de protectieve factoren, en hierbij aansluitend de veerkracht, te verhogen. Volgens Mylant en collega’s (2002) moet er een focus gericht worden op het omgaan met emoties en op methodes om problemen op te lossen, aangezien er dan een betere controle is over het eigen leven. Deze controle van het eigen leven is noodzakelijk omdat een controle over het probleem van hun ouder(s) niet mogelijk is. Voor de gezinsleden is het dus belangrijk dat ze geholpen worden om de bronnen van stabiliteit in hun leven te identificeren (Easly & Epstein, 1991). Hierbij aansluitend wijzen resultaten van de studie van Tomori (1994) er op dat de hulpverlening voor deze kinderen gedeeltelijk zou moeten bestaan uit de training van assertiviteit en sociale vaardigheden. Hierdoor kunnen er voor de kinderen, die op een agressieve manier hun frustraties uiten, middelen ontstaan om hun innerlijke spanning te controleren. Ze kunnen leren hoe ze hun agressie op een minder destructieve manier kunnen uiten. Verder wordt er ook te weinig aan de slag gegaan met de eigen gevoelens en frustraties (Delargy et al., 2010).
26
Tomori (1994) geeft aan dat preventieve programma’s ontwikkeld dienen te worden voor adolescenten die een groter risico hebben om een alcoholprobleem te ontwikkelen. Marlatt en collega’s (1998) focussen zich bijvoorbeeld op vaardigheidstrainingen in alcoholgebruik. Het ‘harm reduction’ model blijkt goed te werken bij studentenpopulaties die op regelmatige basis grote hoeveelheden drinken, maar het effect van deze trainingen op jongvolwassen kinderen van ouders met een alcoholprobleem is nog niet onderzocht. Bij deze preventieve hulpverlening is het belangrijk dat kinderen van ouders met een alcoholprobleem kunnen aangeleerd worden om alcohol niet te gebruiken als een middel van zelfmedicatie voor angst, depressie en schuld (Hall & Webster, 2007). Volgens Templeton en Velleman (2007) is het de verantwoordelijkheid van de hulpverlening om te denken aan het bredere systeem. Men veronderstelt te vaak dat de resultaten voor het kind beter zullen zijn indien de ouders met een alcoholprobleem niet betrokken worden in de hulpverlening. In hun studie geven ze aan dat het belangrijk is om op een meer holistische wijze te denken en te redeneren. Zij raden aan om af te stappen van het idee dat er niets kan veranderen binnen het gezinssysteem of met het individu indien het excessief alcoholgebruik niet stopt. Het is noodzakelijk om de focus ook op andere aspecten te leggen en niet enkel aandacht te hebben voor het alcoholmisbruik. Er moet gekeken worden naar het volledige beeld, de complete opsomming van de noden van deze kinderen en dit in een bredere context. We mogen ons niet blindstaren op het alcoholprobleem van de ouder want net zoals de kinderen, heeft ook de hulpverlening meestal geen controle over deze problematiek. 3.2.4
Waar hebben kinderen nood aan?
Hieronder geven we de noden weer die kinderen van ouders met een alcoholprobleem zelf aangeven in verschillende studies. Hun noden kunnen als inspiratiebron gebruikt worden voor de verdere uitbouw van deze specifieke hulpverlening. Vaak krijgen kinderen niet de steun die ze zouden willen en die ze nodig hebben (Bowles, 1986). De nadruk wordt te weinig gelegd op de noden van de kinderen. Doordat de nodige steun niet nagegaan wordt, kan er ook niet aan de slag worden gegaan met de juiste of meest effectieve hulpverlening. Kroll (2004) deed onderzoek bij kinderen van ouders met een alcoholprobleem en vroeg hen welke soort hulp zij hadden kunnen gebruiken, toen ze nog in de situatie zaten. Vele kinderen geven aan dat het belangrijk is om hun verhaal aan een betrouwbaar persoon te kunnen vertellen. Ze willen bij voorkeur iemand die niet gelinkt is aan hun familie of iemand die hetzelfde meemaakt of heeft meegemaakt (Templeton et al., 2009). Sommige kinderen wensen ook praktische hulp of fysieke bescherming. Anderen willen geholpen worden om terug een gevoel van controle te krijgen over hun eigen omgeving. Kinderen geven ook aan hoe belangrijk het is/was om verlost te zijn van het 27
schuldgevoel dat zij reeds lang met zich meedragen. De kinderen ruimte geven om terug kind te zijn, is een belangrijk aandachtspunt in de hulpverlening. Het leren omgaan met hun eigen woede is ook een wens van sommige kinderen van ouders met een alcoholprobleem. In de studie van Templeton en collega’s (2009) wordt de aandacht gevestigd op de gevoelens en de visie van de kinderen op ondersteuning. In de studie geven de kinderen aan dat ze meestal een gevoel van isolatie hebben en dat ze proberen om met de situatie om te gaan en te overleven met heel weinig steun van de buitenwereld. Niemand vraagt hen ooit hoe zij zich bij de situatie voelen, wat zij ervaren of waar zij last van hebben. Bij de bevraagde kinderen is er een gemengde visie op de kwaliteit van de steun van de professionele hulpverlening. Templeton en collega’s (2009) leggen ook een focus op de steunkarakteristieken. De kinderen benoemen zowel positieve steuneigenschappen als steuneigenschappen die niet als helpend ervaren worden. Voorbeelden van positieve eigenschappen zijn luisteren, begripvol zijn en beide kanten van het verhaal begrijpen. Mensen die zeggen dat alles in orde zal komen of die aanraden om het gezin te verlaten, worden echter niet als ondersteunend ervaren.
28
Deel 2: Onderzoek In het tweede deel bespreken we achtereenvolgens de probleemstelling, onderzoeksvragen, materiaal, onderzoeksgroep, procedure, analyse, betrouwbaarheid, validiteit en ethische vragen en bedenkingen. De resultaten worden in deel drie besproken.
1 Probleemstelling en onderzoeksvragen 1.1 Probleemstelling Uit onze literatuurstudie blijkt dat familieleden van personen met een alcoholprobleem in belangrijke mate beïnvloed worden door deze problematiek (Iwen et al., 2010; Shenker, 2008). De kinderen worden het meest negatief beïnvloed door het alcoholprobleem van hun ouder omdat zij weinig kunnen doen om zichzelf te beschermen tegen de directe of indirecte gevolgen van de situatie (Delargy et al., 2010). De interactie tussen verschillende risicofactoren en protectieve factoren, die aanwezig zijn bij kinderen van ouders met een alcoholprobleem en in hun gezinssysteem, bepaalt de uiteindelijke impact op het kind (Shenker, 2008). Deze kinderen komen vaak niet (op tijd) in contact met de hulpverleningswereld. Enerzijds worden de kinderen niet opgemerkt net omdat het alcoholprobleem van de ouders een verborgen fenomeen blijft. Ook wanneer er hulpverlening ingeschakeld wordt voor de ouders, blijven de kinderen regelmatig een vergeten partij. De effecten van de situatie op de kinderen blijven hierdoor verborgen. Indien er toch een aangepaste hulpverlening is voor de context van de persoon met een alcoholprobleem is de ondersteuning meer gefocust op de partner, of op het omgaan met de persoon met het alcoholprobleem. De hulp is niet gericht op de gevoelens en emoties van het kind. Deze vorm van contextgerichte ondersteuning is slechts van korte duur en vindt enkel plaats tijdens de opname van de persoon in een residentiële setting. De ondersteuning focust zich voornamelijk op het leren begrijpen van het fenomeen, de relatie met de ouder en de handelingen gericht naar de persoon met een alcoholprobleem, maar ze zijn niet gericht op de eigen gevoelens van het kind. Anderzijds is het fenomeen nog steeds een taboe, waardoor de personen die ermee geconfronteerd worden, dit liever niet bekend maken aan de buitenwereld (Iwen et al., 2010). Het is dus niet eenvoudig om als kind zelf de stap te zetten naar de hulpverlening. Oorzaken als schuld, schaamte en geheimhouding kunnen voor hen redenen zijn om geen contact te zoeken met de hulpverlening. Hoewel er effectief hulpverlening bestaat voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem is het niet altijd duidelijk waar men terecht kan voor hulp.
29
Door de literatuurstudie wordt duidelijk dat kinderen van ouders met een alcoholprobleem geen stem krijgen en dat ze voor de hulpverlening een verborgen groep zijn (Delargy et al., 2010; Kroll, 2004; Luttmer, 2005; Shenker, 2008). Hierdoor kwamen we tot drie onderzoeksvragen.
1.2 Onderzoeksvragen
Hoe gaat het kind om met het alcoholprobleem van zijn ouder(s)?
Het samenleven met een persoon met een alcoholprobleem brengt veel stress met zich mee (Orford et
al.,
2005).
Kinderen
van
ouders
met
een
alcoholprobleem
krijgen
soms
meer
verantwoordelijkheden dan hun leeftijdsgenoten waarbij er geen sprake is van ouders met een alcoholprobleem. Er is sprake van parentificatie wanneer het kind taken overneemt, waar de ouders hun verantwoordelijkheden niet opnemen (Matthys, 2000). Ze maken zich ook zorgen zoals een ouder zich zorgen maakt over zijn kind (Turning Point, 2011). Wij willen in dit onderzoek dieper ingaan op wat deze problematiek allemaal met zich meebrengt, welke zorgen er aanwezig zijn bij deze kinderen en welke manieren van coping deze kinderen gebruiken om de situatie thuis leefbaar te houden voor zichzelf en eventueel voor de andere gezinsleden. We bevragen enerzijds welke sterktes het mogelijk maken om de zorgen en frustraties te verlichten. Anderzijds bevragen we welke zwaktes ervoor zorgen dat de zorgen en frustraties het kind belasten.
In welke mate hebben kinderen nood aan hulpverlening en is deze hulpverlening bereikbaar?
Onderzoek wijst uit dat kinderen beïnvloed worden door het alcoholprobleem van hun ouder(s). Uit studies blijkt dat ze nood hebben aan hulp, maar dat die niet altijd even bereikbaar is (Shenker, 2008). Templeton et al. (2009) geeft aan dat het zorgwekkend is dat veel van deze kinderen een beperkte kennis hebben van de plaatsen waar zij zelf terecht kunnen voor hulp. Indien de kinderen toch op de hoogte zijn van het aanbod in de hulpverlening, blijft er nog steeds een grote drempel aanwezig om de stap naar de hulpverlening te zetten. Tijdens de interviews wordt nagegaan in welke mate de kinderen op de hoogte zijn van de bestaande hulpverlening, met welke soorten hulpverlening ze al in aanraking gekomen zijn en in welke mate ze zelf al een nood aan hulp hebben ervaren. De hulpverlening kan op zijn beurt soms moeilijk de kinderen van ouders met een alcoholprobleem bereiken. We bevragen in de interviews hoe de hulpverlening naar hun mening meer kinderen van ouders met een alcoholprobleem kan bereiken en wat de hulpverlening voor hen zou moeten inhouden.
Hoe worden kinderen betrokken in de hulpverlening van hun ouder?
In het derde luik wordt nagegaan in welke mate kinderen betrokken zijn bij de hulpverlening van hun ouder(s) met een alcoholprobleem. Coolen-Perednia (1989) richt zich op de aanpak van de 30
problematiek van het kind van een ouder met een alcoholprobleem. Hierbij geeft ze het belang aan van een geïntegreerde aanpak bij ambulante of residentiële hulpverlening van de ouder met een alcoholprobleem. Tijdens de behandeling van de ouder zou men op een consequente manier aandacht moeten besteden aan het welzijn van het kind.
31
2 Methodologie 2.1 Keuze van het onderzoeksopzet Om de drie opgestelde onderzoeksvragen van onze studie te beantwoorden kiezen we voor een kwalitatief onderzoeksopzet. Verschillende kenmerken van dit soort onderzoek liggen aan de basis van deze keuze. In de eerste plaats is de verzameling van informatie open en flexibel (Maso & Smaling, 1998). Deze flexibiliteit wordt ook verwacht van de onderzoekers. Indien een kwantitatieve analyse gebruikt wordt, zou een sterke voorstructurering noodzakelijk zijn. Dit willen wij net vermijden in het onderzoek omdat de achterliggende betekenissen van de gevoelens en visies niet verloren zouden gaan. Om na te gaan wat de betekenis is van hun gedrag, houding, gevoelens en ervaringen gebruiken we kwalitatief onderzoek. Het is namelijk de bedoeling dat de participanten met ‘thick descriptions’ zoals intenties, context, bedoelingen, … en rijke verhalen vertellen over hun persoonlijke ervaringen (Patton, 2002; Van Hove & Claes, 2011). Een tweede eigenschap van kwalitatief onderzoek is dat er gewerkt wordt met de alledaagse, natuurlijke taal en dus niet met een numerieke taal (Maso & Smaling, 1998). De onderzoekers staan hierdoor dicht bij de sociale werkelijkheid. De alledaagse betekenisrelatie is essentieel in een kwalitatieve studie. De methode die wij in het onderzoek gebruiken om kwalitatieve gegevens te verzamelen, is het semigestructureerd interview (zie bijlage 2). De opdeling van het interview is grotendeels gelijklopend met de onderzoeksvragen. Op deze manier hebben we een vaste basis om op terug te vallen en kunnen we ook verder ingaan op de antwoorden die gegeven worden indien dit nodig of nuttig blijkt. Zo gaat er geen bijkomende en relevante informatie verloren. Deze vragen en bijvragen blijven wel steeds gericht op onze onderzoeksvragen en de kern van het onderzoek. Tijdens het interview is het dus onze taak om met enkele vaststaande vragen het gesprek te leiden en eventueel aansluitende vragen te stellen om zo uiteindelijk tot de essentie van ons onderzoek te komen (Tromp & Rietmeijer, 1989). Hierbinnen is er ruimte voor elke participant om zijn eigen verhaal te vertellen.
2.2 Onderzoeksgroep Onze participanten zijn kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Volgende inclusiecriteria werden gehanteerd: (1) de onderzoekspersoon is een kind van een ouder met een alcoholprobleem; (2) het kind is ouder dan veertien jaar; (3) het kind leeft thuis of maximum één jaar apart van zijn ouders; (4) het kind heeft nog geen eigen gezin; (5) het kind woont in Vlaanderen. We hebben geen onderscheid gemaakt tussen kinderen die reeds in aanraking kwamen met de hulpverlening en kinderen die nog geen contact hadden met de hulpverlening. Aan de hand van het 32
onderzoek willen we dan ook nagaan in welke mate kinderen de weg vinden naar hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Verder hebben we ook geen onderscheid gemaakt of het moeder, vader of beide ouders zijn die een alcoholprobleem hebben. We rekruteerden zowel kinderen waarvan de ouder(s) op dit moment drinken als ouder(s) die op dit moment abstinent zijn. Tijdens de zoektocht boden respondenten met gevarieerde kenmerken zich aan: verschillende leeftijden, jongens en meisjes, ouders die gescheiden zijn en ouders die nog samen wonen,… . Volgende inclusiecriteria zorgen ervoor dat de verscheidene kenmerken wel aan bepaalde normen voldoen. Om participanten te bereiken hebben we een flyer (zie bijlage 3) opgesteld. Deze flyer werd verspreid in verschillende organisaties namelijk Alateen en verschillende OCMW-kantoren in WestVlaanderen. Verder gingen we op zoek binnen ons eigen netwerk. Vervolgens werden er met behulp van de sneeuwbalmethode nog enkele respondenten bereikt. Als het moeilijk is om onderzoekspersonen van een bepaalde populatie te verzamelen, wordt meestal via een sneeuwbalsteekproef gewerkt (Saunders, Lewis ,& Hornhill, 2004). Hierbij wordt er eerst contact gelegd met een persoon uit die populatie, vervolgens wordt gevraagd aan die persoon om lotgenoten aan te brengen. Ten slotte spraken we, op een studiedag, hulpverleners aan die werken met personen met een alcoholprobleem. Via deze verschillende kanalen bereikten we uiteindelijk achttien onderzoekspersonen. Hiervan haakten er twee af tijdens het mailverkeer. Uiteindelijk namen zestien participanten deel aan het onderzoek. Van de participanten werden vijf kinderen bereikt via het contact met Alateen, één persoon werd gecontacteerd door een hulpverlener, die we hebben ontmoet op een studiedag, tien participanten via mensen uit onze eigen leefomgeving en hieraan gekoppeld de sneeuwbalmethode en geen enkele participant bereikte ons via het OCMW. De specifieke kenmerken van de onderzoekspersonen worden vermeld in deel drie, de resultaten.
2.3 Onderzoeksprocedure 2.3.1
Dataverzameling
We gebruikten mail- en telefoonverkeer om contact op te nemen en om afspraken te maken met de participanten. De respondenten konden de locatie en het tijdstip van de interviews zelf kiezen. We kiezen ervoor om elke persoon apart te interviewen. Op die manier wordt er meer vertrouwen gecreëerd en geef je het kind de ruimte om zijn eigen verhaal te vertellen zonder dat hij beïnvloed wordt door (de aanwezigheid van) anderen. Twee onderzoekspersonen kozen er echter wel voor om bij elkaars interview aanwezig te blijven in de ruimte. Op die manier waren ze meer op hun gemak. De interviews vonden plaats tussen januari en april. Vooraleer we van start gingen met het interview werd een korte uitleg gegeven over de doelstellingen en werkwijze van de masterproef. Er werd 33
hierbij nadruk gelegd op de anonieme verwerking van de gegevens. Hierbij lieten we de geïnterviewde een informed consent (zie bijlage 4) ondertekenen. Wanneer we een minderjarige (zie bijlage 5) interviewden, werden ook de ouder(s) of voogd gevraagd om het formulier te ondertekenen. Er werd ook toestemming gevraagd om de interviews digitaal te registreren. Om de vertekeningen van de onderzoeksresultaten te minimaliseren, werden de interviews volledig opgenomen (Mortelmans, 2007). De opname gebeurde door middel van computersoftware. We gingen tweemaal op gesprek bij de participanten. In het eerste interview werd een situatieschets gevraagd en er werd ook nagegaan hoe het kind omgaat met het probleem van de ouder(s). Tijdens het tweede interview gingen we dieper in op de hulpverlening voor de ouder(s) met een alcoholprobleem en de hulpverlening voor het kind zelf. We gaan ook hun noden met betrekking tot hulp na. Sommige personen kunnen vlot over het alcoholprobleem van de ouder(s) praten. Bij anderen verloopt dit eerder moeizaam. De gevoeligheid van dit onderwerp kan hier aan de basis liggen. Tijdens één van de interviews liepen de emoties hoog op. Tijdens het afnemen van de interviews probeerden we een evenwicht te vinden tussen ‘going native’ en het zijn van een ‘cultural stranger’ (Levering & Smeyers, 1999). Als je té ver van de persoon in kwestie staat, is het mogelijk dat het kind zich niet veilig genoeg voelt om zijn verhaal te vertellen. Anderzijds mag je niet té dicht bij de participanten staan zodat de ‘objectiviteit’ zo veel mogelijk bewaard blijft tijdens de verwerking van de verkregen informatie. 2.3.2
Data-analyse
Aan de hand van dit onderzoek willen we de beleving van kinderen van ouders met een alcoholprobleem in beeld brengen. In het onderzoek maken we gebruik van horizontale analyse of ‘cross-site analysis’ (Levering & Smeyer, 1999). Deze methode van analyse duidt aan dat de individuele casussen afzonderlijk geanalyseerd worden om vervolgens naar gemeenschappelijke elementen of individuele verschillen te zoeken. Het is de bedoeling om de participanten onderling te vergelijken. Dit doen we door middel van een voortdurend vergelijkende analyse. Deze analyse bestaat eruit om herhaaldelijk te lezen, te interpreteren en te controleren. Om de verzamelde gegevens te verwerken werden volgende stappen ondernomen. De transcriptie verliep
als
volgt.
Elk
geregistreerd
interview
werd
letterlijk
uitgetypt
in
het
tekstverwerkingsprogramma Microsoft Office Word 2010®. Daarna codeerden we apart alle interviews. Vooraleer we de interviews invoerden in het verwerkingsprogramma, structureerden we verschillende thema’s en subthema’s aan de hand van de gecodeerde interviews. Voor de kwalitatieve analyse maakten we gebruik van NVivo 9. Tijdens de invoering van de gegevens bleven
34
de hoofdthema’s ongewijzigd. Er werden echter wel subthema’s veranderd of bijgevoegd in onderling overleg. Na het uittypen van de twee interviews, per persoon, maakten we gebruik van memberchecks: controle op het niveau van het subject (Maso & Smaling, 1998). De persoon in kwestie kon hierbij de conclusies nalezen en mogelijke opmerkingen of aanvullingen aanbrengen. Bijvoorbeeld zaken die anders geïnterpreteerd werden, elementen die ontbraken of bepaalde aspecten die ze liever weglieten.
35
3 Methodologische kwaliteitscriteria 3.1 Betrouwbaarheid Aangezien we een kwalitatief onderzoek uitvoeren kan betrouwbaarheid dus niet gelijkgesteld worden aan herhaalbaarheid. Omdat het onderzochte object niet stabiel is en veranderlijk is in de tijd, er wordt dan slechts gestreefd naar virtuele herhaalbaarheid (Maso & Smaling, 1998). Hierdoor wordt, in kwalitatief onderzoek, het begrip betrouwbaarheid geherformuleerd als het niet aanwezig zijn of het minimaliseren van toevallige vertekeningen (Plochg, Juttmann, Klazinga, & Mackenbach, 2007). Bij betrouwbaarheid kan zowel interne betrouwbaarheid als externe betrouwbaarheid besproken worden. 3.1.1
Interne betrouwbaarheid
“Herhaalbaarheid krijgt hier vooral de betekenis van intersubjectieve overeenstemming (‘consensus’) tussen- of instemming (‘consent’) van de leden van het onderzoeksteam” (Maso & Smaling, 1998, p. 69). Om de interne betrouwbaarheid te verhogen werden volgende methodes gebruikt: we namen de interviews op en typten deze letterlijk uit. Zo konden er in deze fase weinig tot geen interpretaties binnensluipen. We verwerkten de resultaten in het analytisch computerprogramma Nvivo 9. Bij het uitschrijven van de resultaten is geprobeerd om zo weinig mogelijk interpretaties te maken en dit mede door het gebruik van citaten. Gedurende het volledige onderzoeksproces was er overleg tussen de twee onderzoekers. 3.1.2
Externe betrouwbaarheid
“Externe betrouwbaarheid is herhaalbaarheid van het hele onderzoek, inclusief alle tussen- en eindresultaten, door anderen, onafhankelijke onderzoekers, in dezelfde situatie, met hetzelfde onderzoeksopzet en met dezelfde methoden en technieken” (Maso & Smaling, 1998, p. 70). De externe betrouwbaarheid in ons onderzoek werd verhoogd door zo goed mogelijk het volledige proces weer te geven (Maso & Smaling, 1998). Hiervoor beschreven we onder andere de gebruikte methodes van onderzoek en de gebruikte analysetechnieken. Verder werden de zoektocht naar participanten en de demografische variabelen van de participanten omschreven. Ook het gebruik van het computerprogramma NVivo 9 verhoogt de intersubjectieve navolgbaarheid.
3.2 Validiteit In onderzoek spreekt men naast het criterium betrouwbaarheid ook van het criterium validiteit (Maso & Smaling, 1998; Plochg et al., 2007). In kwalitatief onderzoek kan validiteit omschreven worden als de afwezigheid of het minimaliseren van systematische vertekeningen van 36
onderzoeksgegevens. Validiteit wordt net zoals betrouwbaarheid onderverdeeld in interne validiteit en externe validiteit. 3.2.1
Interne validiteit
“Interne validiteit is validiteit binnen een onderzoeksproject en betreft vooral de deugdelijkheid van de argumenten (verzamelde gegevens) en de redenering (onderzoeksopzet en analyse) die tot de onderzoeksconclusies geleid hebben” (Maso & Smaling, 1998, p. 71). Tijdens de interviews gingen we een dialogische relatie aan met de participanten. Dit verhoogt de interne validiteit (Maso & Smaling, 1998). We maakten ook gebruik van memberchecks. In de periode waarin de interviews afgenomen werden, maakten we aantekeningen over mogelijke interpretaties, verbanden en verklaringen. Dit konden we gebruiken als ondersteuning voor de eigenlijke analyse van de resultaten. Deze aantekeningen maken dus reeds deel uit van de analyse. 3.2.2
Externe validiteit
De generaliseerbaarheid van onderzoeksconclusies ziet men meestal als de externe validiteit (Plochg et al., 2007). Hiermee wordt bedoeld dat de conclusies veralgemeend kunnen worden naar andere personen, fenomenen, situaties en tijdstippen van het onderzoek. Dit onderzoek heeft echter niet de intentie om veralgemeend te worden. Hiervoor is het onderzoek te kleinschalig en te heterogeen. Het was wel de bedoeling om kinderen van ouders met een alcoholprobleem een stem te geven en te peilen naar de persoonlijke beleving. Het onderzoek brengt de noden van deze kinderen in kaart. Hulpverleners kunnen hiermee aan de slag.
37
4 Ethische vragen en bedenkingen Tijdens het onderzoek botsten we op enkele ethische vragen en bedenkingen. Tijdens de zoektocht naar onderzoekspersonen hadden we reeds onze eerste bedenking. Beiden kenden we personen die geschikt waren voor ons onderzoek, maar we worstelden met de vraag of we deze personen al dan niet konden aanspreken. We gingen er enkel op in als de persoon in kwestie al eens tegen ons gepraat had over de thuissituatie. We vroegen het pas indien we indicaties hadden dat deze persoon zou openstaan om deel te nemen aan het onderzoek. Een tweede bedenking stak de kop op bij een contact met Alateen. Eén begeleider stelde voor om een vergadering bij te wonen en de andere begeleider vond dit ethisch niet verantwoord door het recht op privacy. Uiteindelijk gingen we in op het voorstel om een vergadering bij te wonen enkel en alleen indien er toestemming was van de kinderen. Indien er geen toestemming zou geweest zijn, was het onze bedoeling om de flyer af te geven aan de verschillende begeleiders zodat de kinderen zelf konden beslissen om ons al dan niet te contacteren. Zo blijft het recht op privacy ongeschonden. De twee kinderen van ouders met een alcoholprobleem die akkoord gingen, kwamen uiteindelijk niet opdagen wegens praktische omstandigheden. Ook tijdens het opstellen van het semi-gestructureerde interview vroegen we ons af of het ethisch verantwoord is om terug gevoelens en emoties op te wekken die al dan niet verwerkt zijn. Ook het oprakelen van herinneringen kan een confronterende werking hebben. We gaven in het begin van elk interview aan dat het, uiteraard, geen verplichting was om te antwoorden op alle vragen. We probeerden ook de vragen te formuleren (positief en niet confronterend) zodat er een mogelijkheid was om kort te antwoorden. Op deze manier waren de respondenten niet verplicht om alle diepste gevoelens, emoties en herinneringen boven te halen indien ze dit niet wensten. Bij het eerste interview hebben we steeds vermeld dat de respondenten op elk moment de deelname konden stopzetten.
38
Deel 3: Onderzoeksresultaten Aangezien we ons onderzoek gebaseerd hebben op interviews met kinderen van ouders met een alcoholprobleem is het mogelijk dat het kind een vertekend beeld weergeeft. In het onderzoek wordt er echter uitgegaan van de beleving en de perceptie van de kinderen. In de onderzoeksresultaten wordt de structuur van de literatuurstudie zo veel mogelijk gevolgd. Verschillende elementen, aangegeven door de respondenten, zijn essentieel bij meerdere risico- en protectieve factoren. Door voorgaande reden komen sommige items enkele keren terug. Verder zijn er door praktische problemen bij sommige items gegevens te kort van twee onderzoekspersonen, dit hebben we bij de items zelf vermeld.
1 Demografische variabelen Uiteindelijk hebben zestien personen deelgenomen aan het onderzoek. In onze onderzoeksgroep zaten twaalf meisjes/vrouwen en vier jongens/mannen tussen vijftien en negenentwintig jaar. De gemiddelde leeftijd is 21,4 jaar. Bij twee geïnterviewde personen heeft de moeder een alcoholprobleem. Bij twaalf respondenten situeert het alcoholprobleem zich bij de vader en ten slotte zijn er twee onderzoekspersonen waarvan beide ouders een alcoholprobleem hebben. Eén van die kinderen heeft wel geen contact meer met de moeder; zij wordt dan ook niet besproken in het onderzoek, de vader wel. Verder zijn er nog twee personen die uit huis geplaatst werden door de jeugdrechtbank. Bij elf van de zestien respondenten zijn de ouders reeds gescheiden. In de onderzoeksgroep zijn ook twee broers en twee zussen opgenomen. Drie ouders waren reeds meer dan één jaar nuchter na het volgen van een behandeling. Bij twaalf ouders is het probleem nog aanwezig. Hiervan waren er tijdens het onderzoek drie in opname. Drie ouders zijn reeds gestorven ten gevolge van het alcoholprobleem. De kinderen leven bij de andere ouder. Vier geïnterviewde personen hebben weinig tot geen contact meer met de ouder met een alcoholprobleem.
39
2 Erfelijkheid Bij bijna alle onderzoekspersonen (n=12) leeft de schrik dat ze op een bepaald moment dezelfde weg zouden inslaan als hun ouder met een alcoholprobleem. Hierdoor zijn ze constant op hun hoede. Een jongeman geeft met de volgende uitspraak aan dat hij overtuigd is dat hij nooit een alcoholprobleem zou ontwikkelen: “Neen, nooit van mijn leven, het zou triestig zijn moest ik in dezelfde situatie terecht komen. Uiteindelijk moet je daar uit leren.” (man, 24 jaar) Enkele kinderen geven ook aan bang te zijn om zelf agressie of ander gedrag te stellen, veroorzaakt door alcoholmisbruik. Hierdoor drinken enkele respondenten heel weinig of geen alcohol om het probleem te voorkomen. Het komt voor dat ze hier negatieve reacties op krijgen. Dit kan confronterend zijn. Ook in de omgekeerd richting, kreeg iemand een opmerking namelijk: ”Jij kan wel veel drinken” wat ook een confronterend effect had. Eén respondent ging onlangs zelf naar een bijeenkomst van de AA op aanraden van vrienden. Ook het bezorgd gedrag van de andere ouder kan soms frustraties teweegbrengen bij de onderzoekspersonen: “Ik begrijp dat ze dan bezorgd is, maar anders heb ik wel zoiets van het is niet omdat mijn vader een blunder begaan heeft dat ik geen kans meer mag krijgen om te bewijzen dat ik het wel kan doen zonder.” (man, 29 jaar) In de onderzoeksgroep zitten twee broers en twee zussen. Na het verwerken van de resultaten kan er gesteld worden dat kinderen van een ouder met een alcoholprobleem die ongeveer hetzelfde meemaken toch anders omgaan met het probleem. Hierbij spelen factoren als leeftijd, positie in het gezin, eigen karakter,… een rol. Bij de twee zussen bijvoorbeeld werd de rol van zondebok opgenomen door de oudste zus. Zij kropte lange tijd al haar emoties op waardoor ze uiteindelijk langdurig ziek werd. De jongste zus werd altijd beschermd door de oudste zus en kon dan ook op haar rekenen als steun en toeverlaat. Samen met nog andere factoren leidde dit er toe dat de jongste zus veel minder problemen ervaren heeft door het alcoholprobleem van de vader.
40
3 Invloed op het kind De geïnterviewde personen geven aan dat de situatie stress met zich meebrengt en dat er een bizarre, gespannen sfeer in huis hangt. Het klimaat in het gezin wordt overheerst door ruzie. Het alcoholprobleem heeft soms een financiële invloed en de rollen in het gezin verschuiven door gebrek aan een moeder en/of vaderfiguur.
3.1 Bewustzijn van de situatie Wanneer het probleem reeds aanwezig was van toen het kind klein was, duurde het lang vooraleer de participanten zich bewust waren van het alcoholprobleem van hun ouder(s). De meeste wisten wel dat er iets aan de hand was, maar niet wat het probleem specifiek inhield. Het bewustzijn komt meestal wanneer er iets ernstigs gebeurt of bij het horen van een ruzie tussen moeder en vader. De respondenten geven aan dat ze hier als kind geen last van hadden, met uitzondering van de kinderen die slachtoffer zijn geworden van fysieke agressie. Het beseffen en het last krijgen van de situatie gaat hand in hand. Hoe ouder ze worden, hoe meer ze zelf zien en hoe meer besef er ontstaat. Een jonge vrouw getuigt: “Je had dat besef niet en je pa was echt je speelkameraad. Als het besef er is, probeer je hem nog altijd te zien en hem nog steeds in die functie te houden en toestemming te vragen.” (vrouw, 20 jaar) In vele gevallen horen de kinderen ook achteraf de verhalen die de andere ouder vertelt. Enkele geïnterviewde personen melden dat ze soms bewust uit bepaalde situaties en discussies worden gehouden door de andere ouder.
3.2 Risicofactoren en gevolgen voor het kind 3.2.1
Risicofactoren
Naast het feit dat een ouder een alcoholprobleem heeft, zijn er nog andere risicofactoren aanwezig bij de respondenten: agressie, het niet bespreekbaar zijn van het probleem in het gezin, slechte communicatie, de ouder die zijn taken en verantwoordelijkheden niet opneemt en financiële problemen. 3.2.1.1 Agressie Tijdens de interviews geeft het grootste deel van de onderzoekspersonen (n=11) aan dat de ouder met een alcoholprobleem verbaal agressief is wanneer hij gedronken heeft. Fysieke agressie komt bij ongeveer de helft van de onderzoekspersonen (n=9) naar voor, maar dit gaat vooral over eenmalige gebeurtenissen. De ouder met een alcoholprobleem stelt eerder fysieke agressie naar de partner dan 41
naar het kind. De kinderen die dit aangeven zijn echter getuige van deze fysieke agressie. Bij enkele kinderen was de agressie zowel naar de partner als naar de kinderen gericht: “Dan stond mijn mama in de keuken en dan is hij met borden beginnen smijten naar ons hoofd. Dan is mijn mama naar buiten gelopen en dan is hij mijn mama in elkaar beginnen slaan en dan stonden al de buren daar op te kijken en heeft niemand iets gedaan. En uiteindelijk, ik was 13 of 14 jaar en dan heb ik de politie gebeld. Dan is uiteindelijk de politie gekomen en de buren die waren gewoon aan het kijken.” (vrouw, 21 jaar) Slecht vijf onderzoekspersonen geven aan geen verbale of fysieke agressie gezien te hebben van hun ouder met een alcoholprobleem. 3.2.1.2 Onbespreekbaarheid van het probleem in het gezin Van de bevraagde kinderen zijn er vier die het probleem niet kunnen bespreken met hun broer of zus. In twee gevallen heeft de onderzoekspersoon geen broer of zus. De meeste kinderen durven, na enkele pogingen om het probleem bespreekbaar te maken met de persoon met een alcoholprobleem, die steevast leiden tot ruzie, het onderwerp niet meer ter sprake brengen. Zo blijft het probleem onbespreekbaar. Opvallend is dat de kinderen het onderwerp niet willen aansnijden wanneer de ouder nuchter is omdat ze dan het moment willen koesteren en de rust willen bewaren. Bij zes onderzoekspersonen kan er meestal niet over het alcoholprobleem gepraat worden met de andere ouder. Ze kunnen dus niet terugvallen op de andere ouder voor steun omtrent het alcoholprobleem. 3.2.1.3 Slechte communicatie Er is geen of slechte communicatie wanneer de ouder gedronken heeft. Dan willen kinderen de confrontatie niet aangaan en soms durven ze zelfs geen gesprek aangaan uit angst om ruzie te hebben of gekleineerd te worden. Slechts bij vier personen maakt de ouder met het alcoholprobleem geen beloftes. Bij de anderen maakt de persoon met een alcoholprobleem de grote belofte om te stoppen met drinken. Deze belofte draait voor het kind, de eerste malen, op een grote ontgoocheling uit. Na één of enkele keren wordt die belofte niet meer geloofd. Er worden ook beloftes gemaakt om kinderen op te halen, ergens naar toe te brengen of aanwezig te zijn op belangrijke momenten. Deze beloftes worden uiteindelijk niet nagekomen. De kinderen leren dan om niet meer te rekenen op hun ouder. Een kind
42
geeft het volgende antwoord op de vraag wat ze de grootste ergernis vindt, veroorzaakt door het alcoholprobleem: “Dat je ze niet kan vertrouwen. Dat vond ik het lastigste. Dat als je een afspraak maakt dat je niet zeker weet of het nagekomen zal worden. Dat je er niet op kan vertrouwen dat ze in een deftige staat zal toekomen. Dat vond ik het ambetantste. Dat is zo overkoepelend aan al die dingen.” (vrouw, 23 jaar) Alle onderzoekspersonen geven aan dat, wanneer de ouder gedronken heeft, er weinig tot geen communicatie is. Als er al van communicatie kan gesproken worden, bestaat die voor het grootste deel uit roepen, ruzie maken en kleineren. De conflicten komen vooral voor wanneer het probleem aangekaart wordt. De helft van de onderzoekspersonen wordt gekleineerd door de ouder wanneer hij gedronken heeft. Het kind wordt regelmatig beschuldigd van allerlei problemen en niet enkel van het alcoholprobleem. Wanneer de ouder met een alcoholprobleem nuchter is, is er in nagenoeg alle situaties wel communicatie mogelijk, maar bij sommigen (n=4) is dit eerder oppervlakkig. Er wordt wel aangegeven dat het alcoholprobleem uit de weg gegaan wordt wanneer ouder de nuchter is. 3.2.1.4 De ouder(s) neemt (nemen) zijn (hun) taken en verantwoordelijkheden niet op Negen ouders van de geïnterviewde personen zijn niet meer in staat om hun huishoudelijk taken te organiseren. Wanneer de ouders nog samen zijn, gebeurt het (n= 3) dat de andere ouder de taken en de verantwoordelijkheden niet meer (alleen) aankan. Dit wordt mede veroorzaakt door de emotionele last die zwaar om dragen is. Taken die niet meer vervuld worden door de ouder(s) zijn de volgende: financiële zaken in het oog houden, het huishouden in orde brengen, zorgen voor jongere broers en/of zussen. Bij een respondent werden geen huishoudelijk taken meer uitgevoerd door de ouder met het alcoholprobleem: “Het huis was ook niet meer in orde. Ik merkte wel dat ik dingen moest doen die ik eigenlijk niet had moeten doen. Daar is mijn moeder voor of daar is mijn vader voor, ik moet dat niet doen.” (meisje, 15 jaar) Verder kan het gebeuren dat de ouder met een alcoholprobleem niet meer voor zichzelf kan zorgen of dat de andere ouder niet meer zonder de emotionele en/of praktische ondersteuning van het kind kan.
43
3.2.1.5 Financiële problemen Bij vijf onderzoekspersonen heeft het gezin reeds financiële problemen gekend. Hierbij was het alcoholprobleem de rechtstreekse, maar soms ook de onrechtstreekse aanleiding, bijvoorbeeld ontslag wegens het alcoholprobleem. Eén respondent vertelt dat de financiële problemen voorbij waren van zodra de persoon een periode nuchter was. Wat betreft de financiële invloed op het gezin, zijn er twee onderzoekspersonen die hier totaal geen zicht op hadden en twee die denken dat het alcoholprobleem geen invloed heeft (gehad) op de financiële situatie. Bij de andere geïnterviewde jongeren is de financiële invloed door het alcoholprobleem op het gezin uiteenlopend. Enkele ouders hebben enorme schulden door het drankprobleem. Anderen krijgen een eigen budget ter beschikking die volledig aan alcohol gespendeerd wordt, zodat de rest van het gezin er niet veel hinder van ondervindt.
3.2.2 Gevolgen voor het kind 3.2.2.1 Agressie Verbale agressie is volgens de kinderen een reactie op het confronteren met het alcoholprobleem, waardoor ze de confrontatie niet meer aangaan. Deze vorm van agressie komt volgens de onderzoekspersonen vaak voor. ”De verbale agressie kwam er meestal doordat moeder het probleem telkens opnieuw wou aankaarten.” (man, 26 jaar) De kinderen die getuige of zelf slachtoffer waren van fysieke agressie creëerden een zekere angst ten opzichte van hun ouder met een alcoholprobleem. Bij een minderheid (n=5) is de fysieke agressie naar het kind zelf gericht is. In de meeste gevallen was het op de partner gericht. Het grootste deel van de onderzoekspersonen geeft aan dat verbale agressie een grote bron van ergernis is. 3.2.2.2 Negatieve emoties: schaamte, schuld, angst, woede, vernedering Het maken van beloftes die niet altijd nagekomen worden, is bij velen een bron van frustratie. Ze maken zich al zorgen op voorhand en vragen zich af of de ouder al dan niet zijn belofte zal nakomen. Op zo’n momenten kunnen ze enkel op zichzelf terugvallen en oplossingen zoeken. Het gebeurt wel dat de andere ouder wordt ingeschakeld. De meeste geïnterviewde personen zien ondertussen in dat zij niet de oorzaak zijn van het alcoholprobleem, hoewel ze dit vroeger dachten (n=4) of dat ze het letterlijk gezegd werden door de ouder (n= 4). De kinderen worden bovendien vaker als schuldige aangewezen van andere dingen dan het alcoholprobleem. Toch zijn er zes personen die zich ook op dit moment (nog) schuldig voelen. De 44
redenen hiervoor lopen uiteen. De ene persoon voelt zich schuldig omdat hij de ouder met het alcoholprobleem niet genoeg kan helpen, de andere omdat hij zich de oorzaak voelt van het alcoholprobleem, nog een andere persoon voelt zich schuldig doordat de ouder haar telkens als schuldige aanwijst voor andere problemen. Eén vader met een alcoholprobleem maakt denigrerende opmerkingen. Hij zegt dingen zoals ‘ik had je beter nooit gemaakt’ tegen zijn dochter. Hier kunnen we spreken van verbaal misbruik. Elf personen hebben soms last van angst. Hiervan zijn er twee geïnterviewde personen die angst hebben omdat de vader onder invloed rijdt, al dan niet met hen als passagier. Verder is er vooral angst bij verbale en fysieke agressie en angst dat het leven van de persoon met een alcoholprobleem in gevaar komt. De stress is meestal gerelateerd aan de angsten die de kinderen moeten doorstaan. Eén persoon is hierdoor zelfs herhaaldelijke keren beginnen hyperventileren. Fysieke agressie was hier telkens de oorzaak van. Tien kinderen van ouders met een alcoholprobleem geven in het onderzoek aan dat ze zich schamen voor hun ouder met een alcoholprobleem of voor de situatie. Hieraan kunnen verschillende gevolgen verbonden worden. Participanten geven onder andere aan dat ze het moeilijk vinden om met hun ouder in het publiek te verschijnen omdat ze bang zijn dat ze belachelijk zullen gemaakt worden door hun ouder. Anderen geven aan dat ze er, ten gevolge van schaamte, niet durven over praten met mensen. “Toen ik nog bij papa was, durfde ik dat niet echt zeggen tegen iemand want ergens schaam je je ervoor.” (meisje, 15 jaar) Ze zijn bang om anders bekeken te worden indien mensen op de hoogte zijn van de situatie. Kinderen durven vaak hun vrienden niet meenemen naar huis omdat ze zich schamen over de situatie. Eén participant zei ook dat hij niet meer praat over zijn vader, maar dat hij hem benoemt met zijn voornaam omdat hij hem, door de huidige situatie, niet meer als zijn vader beschouwt. 3.2.2.3 Overnemen van taken en verantwoordelijkheden van de ouder(s) Eén respondent uit ons onderzoek stond in voor het bewaken van de financiële kant van het huishouden. Ze zorgde voor de boodschappen, waarbij ze ervoor moest zorgen dat het budget goed verdeeld werd. Enkele participanten staan in voor vele of alle taken in het huishouden (n=7). Deze taken kunnen de volgende zijn: de was doen, koken, poetsen, boodschappen doen, afwassen, strijken, helpen bij het runnen van het bedrijf van de ouders,... . Vier van deze participanten geven aan dat dit bij hen voor 45
frustratie zorgt. Wanneer er bijvoorbeeld schoolwerk is, is het moeilijk om dit te combineren met het huishouden. Deze personen merkten op dat ze taken uitoefenen die niet voor hen bestemd zijn. Zeker niet wanneer ze in bepaalde periodes alleen verantwoordelijk waren voor deze taken. Bij één persoon zorgt dit soms voor ruzie met haar jongere zus omdat zij niet steeds wil meehelpen in het huishouden. Ze vindt het jammer dat ze ruzie moeten maken, voor iets wat in principe niet hun taak is. De andere drie onderzoekspersonen die taken in het huishouden opnemen, vinden het niet erg om dit te doen. Eén persoon kon deze taken delen met haar drie zussen en een ingeschakelde huishoudhulp: “We konden dat ook met drie zussen delen wat ook wel een groot verschil uitmaakt natuurlijk. Moeilijk om te zeggen of ik daar op dat moment last van had. Zeker niet als ze die twee maanden weg was, want ik was zelfs een beetje trots dat het allemaal goed draaide. Meer blij van het komt goed.” (vrouw, 23 jaar) Zij geeft aan dat het niet noodzakelijk negatief is dat je taken dient op te nemen, maar dat hulp en erkenning wel noodzakelijk is. Een tweede persoon vertelt dat haar leven er niet onder lijdt. De laatste persoon gaat om de twee weken tijdens het weekend naar haar ouder met een alcoholprobleem waardoor de last niet continu gedragen moet worden. De andere participanten namen taken op die ze niet uitzonderlijk vinden voor kinderen van hun leeftijd. Bijvoorbeeld hun eigen kamer opruimen, de tafel afruimen, helpen met de afwas, ... . De zorgen, die de kinderen opnemen, nemen verschillende gradaties aan: emotionele zorgen (troosten, steunen), bescherming voor agressie (fysiek en verbaal), zorgen voor de ouder zonder alcoholprobleem wanneer die het niet meer aankan, zorgen voor hun jongere broer(s) en/of zus(sen), ook het volledige takenpakket wordt opgenomen door sommige geïnterviewde personen. Zeven respondenten geven tijdens het onderzoek aan dat ze moeten zorgen voor hun jongere broer of zussen. Sommige van deze kinderen cijferen zichzelf weg voor hun jongere broer(s) of zus(sen). Ze blijven functioneren voor hen zodat zij zo weinig mogelijk negatieve ervaringen hebben. De jongere broers en zussen zijn een reden om niet op te geven en gewoon te blijven doorgaan met de dagelijkse routine. Eén kind geeft aan dat de ouderrol wel niet wegneemt dat er ook een broer/zus relatie blijft bestaan: “We waren ook wel nog altijd broer en zus, maar dat overlapt een beetje. Het is niet dat je enkel die zorgende functie hebt, in tegendeel. Bij wijze van spreken kan het twee seconde erachter zijn dat je onnozel zit te doen voor de tv en lachen met pa of zagen over pa als hij weer wat doet of zagen over ma. Het is niet omdat je die zorgende rol opneemt dat je ook geen broer of zus meer bent van elkaar.” (vrouw, 23 jaar) 46
De kinderen van ouders met een alcoholprobleem zorgen op verschillende vlakken voor deze ouder. Sommigen helpen de ouder op momenten dat hij, door excessief alcoholgebruik, op fysiek vlak niet of beperkt kan functioneren. Dit kan gaan over het kind dat de ouder moet helpen na een val. Eén respondent bracht zijn ouder naar de spoedafdeling na excessief alcoholgebruik. Deze momenten worden als confronterend ervaren door de kinderen. Drie kinderen geven aan dat het niet meer functioneren, in het dagelijks leven, van de ouder met een alcoholprobleem, een grote ergernis is. De onderzoekspersonen zijn bezorgd om het welzijn van hun ouder(s). Ze willen dat hun ouder met een alcoholprobleem zich goed in zijn vel voelt en gaan bijvoorbeeld vaak op bezoek indien de ouder niet meer bij hen woont. Ze willen dat hun ouder het goed stelt. Ze maken zich zorgen over hun levensstijl: wanneer staan ze op, geraken ze op tijd uit bed, in welke staat zal hij zijn, wanneer komt hij thuis, zal er niets gebeuren tijdens het autorijden? De geïnterviewde personen maken zich zorgen als ze niet weten waar hun ouder met een alcoholprobleem is. Twee personen blijven soms wakker tot hun ouder thuiskomt. Eén van deze kinderen bleef ook telkens bij haar moeder tijdens een poging om te stoppen omdat ze afkickverschijnselen vertoonde. Een andere respondent geeft aan dat hij de alcoholvoorraad van zijn vader volledig uitgoot in de rioleringen. Ze proberen duidelijk te maken aan hun ouder met een alcoholprobleem dat het alcoholgebruik niet goed is voor hem. Ze doen pogingen om hun ouder van het probleem af te helpen. Mislukte pogingen laten een gevoel van onmacht achter. Eén participant stond ook in voor het halen van drank voor de ouder met een alcoholprobleem. Dit liet een gevoel van schaamte achter bij het meisje. De kinderen zorgen niet enkel voor de ouder met een alcoholprobleem, maar in sommige gevallen ook voor hun andere ouder. Ze maken zich zorgen over hoe de andere ouder zich voelt of ze zijn waakzaam voor agressie, zowel verbaal als fysiek. Als het kind iets ouder wordt, is het in enkele gevallen een steunfiguur voor de andere ouder: ze ventileren, wenen, zoeken steun,... bij hun kind. Een respondent geeft aan dat dit stresserend kan zijn. Sommigen voelen zich als een extra steun, als een ouder voor hun andere ouder op de momenten dat ook hij het niet meer aankan. Dit kan aanvoelen als een soort vriend-relatie of een relatie waarbij het kind en de ouder zich op hetzelfde niveau bevinden. Zo zegt een respondent: ”Ik ben natuurlijk nog altijd dochter, maar ik denk dat ik meer op gelijke hoogte sta met mijn ma.” (vrouw, 20 jaar)
47
Zij geeft ook aan dat ze de tussenpersoon is in de communicatie tussen haar moeder en haar vader. De geïnterviewde personen willen de andere ouder soms sparen door geen extra steun te eisen bij de andere ouder om zelf te kunnen omgaan met het alcoholprobleem. 3.2.2.4 Financiële gevolgen Eén onderzoekspersoon geeft aan dat ze, voor zover ze het zich nog herinnert, in hun gezin altijd al moeite hadden om de touwtjes aan elkaar te knopen. Er is een periode geweest waarin haar vader nuchter was. Hierdoor waren uitstapjes zoals gaan bowlen plots mogelijk. Voor en na die nuchtere periode was daar helemaal geen plaats voor. Ze schetst het zo: “Dat vind ik wel spijtig dat ik nooit mijn jeugd gehad heb. Die problemen waren er en er was geen ruimte om zot te doen of om eens te zeggen ik ben weg, tot later.“ (vrouw, 20 jaar) Alimentatiegeld (n=3) wordt soms niet betaald ten gevolge van de schulden die de ouder met een alcoholprobleem heeft. Zes respondenten, die aangeven dat de persoon met een alcoholprobleem financiële problemen heeft, geven aan dat ze echter zelf nooit iets te kort gehad hebben. 3.2.2.5 School Wanneer het kind een ouder met een alcoholprobleem heeft, is het niet onlogisch dat er problemen kunnen ontstaan op school. Er zijn ook respondenten (n=5) die door de problemen net beter presteren op school. Ze studeren meer omdat hun punten dan geen reden tot conflict zouden kunnen zijn of ze studeren om alles te vergeten. “Ik ging gewoon studeren en ik dacht, ik ga dan mijn best doen voor school want als ik slechte punten had, kreeg ik altijd commentaar thuis van je hebt weer een slechte toets. Dan zorg ik gewoon dat ik goede punten had zodat ik wist dat hij daar geen commentaar kon op geven. Als ik goede punten had zei hij dan wel niets. Het was makkelijker als ik mijn best deed dat ik dan niet op mijn oren kreeg.” (meisje, 17 jaar) Slechts twee geïnterviewde personen geven aan een nadeel te ondervinden op school door de problemen thuis: ze spijbelen, zetten een grote mond op, behalen slechte schoolresultaten,… . Beiden hebben een jaar moeten overzitten op school. Er is een onderzoekspersoon die reeds werkte toen de problemen ontstonden. Zij geeft aan dat het vermoeiend is om een fulltime job te volbrengen en daarna thuis nog eens het huishouden te doen. Vier respondenten geven wel aan dat ze wat meer verstrooid zijn tijdens de lessen, meer vermoeid in de klas zitten of niet veel studeren omdat ze het huis uit vluchten.
48
3.2.2.6 Nood om hun verhaal te vertellen of hun frustraties te uiten De meeste (n=12) van de respondenten hebben er nood aan om hun verhaal of hun frustraties te uiten. Deze nood wordt meestal positief beantwoord door personen in hun eigen omgeving. Hierdoor voelen ze minder nood om hun verhaal te vertellen aan mensen uit de hulpverlening. Slechts één persoon geeft aan dat ze hiervoor gaat aankloppen bij de hulpverlening. Vier geïnterviewde jongeren kroppen alles lang op, maar eens ze het vertellen, merken ze dat het oplucht. Twee respondenten zeggen dat ze geen nood hebben om hun verhaal te vertellen, maar wel om hun frustraties kwijt te kunnen of te uiten. Eén kind geeft aan nood te hebben aan beide: ze wil haar verhaal vertellen en haar frustraties kunnen uiten. Twee participanten geven aan dat ze geen nood voelen om hun verhaal te vertellen of hun frustraties kwijt te kunnen. 3.2.2.7 Effect op andere relaties Veertien participanten geven aan dat de situatie met betrekking tot het alcoholprobleem van hun ouder een effect heeft op de relaties die ze aangaan met anderen of op de omgang die ze hebben met anderen. Voor elk individu levert het verschillende effecten op en sommige effecten keren terug bij meerdere personen: onbegrip voor mensen die met de auto rijden als ze gedronken hebben, gehecht zijn aan vrienden, alertheid voor alcoholproblemen zowel bij hun lief als bij vrienden, het wantrouwen van mensen, onbegrip voor roddelaars, dichter staan bij personen die hetzelfde meemaken, zichzelf wegcijferen, te weten komen wie je echte vrienden zijn, zich beter voelen bij iets oudere personen, aanklampend gedrag bij een lief, selectiever vrienden kiezen, geen vrienden durven meenemen naar huis, vlugger kwaad worden. 3.2.2.8 Invloed op de kindertijd De meeste respondenten geven een invloed aan op hun kind-zijn. Deze invloed neemt verschillende vormen aan. Enkelen (n=5) voelden zich te snel volwassen en wensen dat ze iets meer kind mochten zijn. Soms was er geen ruimte, tijd of geld om te doen wat een kind doet. Deze respondenten beseffen dat dit situaties zijn, waarmee een kind ‘normaal’ niet mee moet omgaan. Twee personen geven aan dat het moeilijker is om vrolijk te zijn omdat je constant met die problematiek bezig bent. Eén geïnterviewde persoon zegt dat ze vlugger volwassen was en kennis had van zorgende taken, maar dat ze dit niet noodzakelijk slecht vindt indien er erkenning en steun aanwezig is. Een andere onderzoekspersoon wil thuis zijn omdat ze bang is om haar moeder alleen te laten bij haar vader. Het effect van kleineren wordt ook vermeld: het kind denkt hierbij dat het iets verkeerds gedaan heeft. Eén jongen geeft aan dat hij vlugger boos wordt en vlugger ontevreden is.
49
3.2.2.9 Zelfbeeld Wanneer we de participanten vragen naar het beeld dat ze nu hebben van zichzelf komen volgende kenmerken regelmatig naar voor: mondiger, volwassener, zelfstandiger en sterker. Andere eigenschappen die naar voor komen zijn: kunnen relativeren, niet graag roddelen, empatischer bij mensen die hetzelfde meemaken, opener, positief zelfbeeld, wijzer, meer zelfvertrouwen dan vroeger, optimistischer en stabieler. Een jongen antwoordt het volgende: “Als je het meemaakt en je gaat er niet aan onderdoor, kom je er alleen maar sterker van zeker?” (man, 24 jaar) Eén persoon geeft aan dat ze er niet positief door veranderd is: “Volwassener door geworden, maar misschien niet echt op de goede manier.” (vrouw, 25 jaar)
3.3 Strategieën van het gezin Door het alcoholprobleem van een ouder worden er andere regels gehanteerd in één van de gezinnen. Er moeten soms ook andere rollen dan diegene die normaal van een kind verwacht zijn, opgenomen worden. Het gebeurt dat er geen andere rol (n=3) moet opgenomen worden hoewel er wel een alcoholprobleem aanwezig is bij de ouder. Rollen die opgenomen worden zijn: ouder, beste vriendin en steun en toeverlaat van de andere ouder, onderhandelaar, zondebok,… . 3.3.1
Rollen in het gezin
3.3.1.1 Het kind al zondebok Van de onderzoeksgroep zijn er drie respondenten die de rol van zondebok op zich nemen. Ze worden altijd als schuldige gezien of zijn het slachtoffer waarop frustraties worden uitgewerkt. Bij twee van hen wordt dit mechanisme door het volledige gezin toegepast. Bij een derde persoon gebeurt dit alleen door de persoon met een alcoholprobleem. 3.3.1.2 Parentificatie van het kind Enkele meisjes (n=6) vinden dat ze de moederrol opnemen voor hun jongere broers of zussen. Evenveel meisjes nemen het huishouden over van hun ouders. Bij vier van de meisjes gaat dit gepaard met het zorgen voor broers of zussen. Verschillende participanten zeggen dat ze de ouderrol op zich nemen. Twee van de aangehaalde aspecten zijn: op praktisch én emotioneel vlak de rol opnemen. Er is ook een respondent die de rol van haar moeder overneemt op vlak van de communicatie met haar vader die een alcoholprobleem heeft. Een ander meisje geeft het volgende antwoord op de vraag welke rol ze vervult:
50
“De kalmte bewaren en de beste vriendin van mijn moeder. De extra steun moeten zijn achter mijn moeder. Om er voor te zorgen dat zij het wel volhoudt, dat wel. Want als zij het niet meer kon, wie ging het dan doen?” (vrouw, 25 jaar) 3.3.2
Regels in het gezin
3.3.2.1 Isolement In één gezin wordt de problematiek genegeerd. Wanneer de respondent na een herval het probleem opnieuw ontdekt wordt ze niet geloofd door haar moeder. Volgens het meisje is er al jaren weinig of geen communicatie tussen de gezinsleden. Er worden nooit collega’s of vrienden van de ouders uitgenodigd bij hen thuis. Het kind neemt geen vrienden mee naar huis. 3.3.2.2 Geheimhouding van het alcoholprobleem Het grootste deel van de geïnterviewde personen zegt dat het alcoholprobleem van hun ouder(s) niet bestemd is voor de buitenwereld (n=11). Ze hebben de idee dat het een familiegeheim is. Dit gevoel kan verschillende oorzaken hebben. Sommige respondenten ervaren schaamte waardoor ze het niet willen of niet durven delen met anderen. Ze willen negatieve reacties vermijden. Een andere respondent mag niets vertellen van de andere ouder, maar vertelt het toch omdat hij hier nood aan heeft. Het meisje, waarbij het gezin de strategie ‘isolatie’ gebruikt, zegt het volgende: “Van mijn moeder mocht niemand dat weten, zelf ons eigen familie mocht dat niet weten. Wij moesten voortdurend liegen tegen iedereen, als er iemand belde moesten we zeggen dat ze niet thuis was, als er iemand kwam moesten we zeggen dat ze niet thuis was.“ (vrouw, 25 jaar) Anderen hebben dit gevoel nooit gehad en maken er dan ook geen geheim van (n=6). Twee geïnterviewde personen geven aan dat het vroeger een geheim was, voor henzelf, maar nu niet meer.
3.4 Protectieve factoren 3.4.1
Sociale steun
Sommigen kunnen terecht bij familie (n=7). Dit kan het vertellen van hun verhaal, bescherming en het aanbieden van een voorlopig onderdak inhouden. Velen ervaren niet echt veel ondersteuning van de ruimere familie. Ze hebben zelfs negatieve ervaringen en krijgen soms negatieve reacties. Dit kan verschillende vormen aannemen: ontkenning van de aanwezigheid van de problematiek, de gezinsleden als schuldige aanwijzen of geen contact meer opnemen vanwege het probleem. Het komt voor dat er aanvankelijk steun is van familieleden, maar dat dit na een tijd van ontgoochelingen wordt opgegeven waardoor het gezin vervolgens alleen komt te staan. 51
De meeste personen (n=15) vinden steun bij vrienden, maar daarvoor moet er bij sommigen eerst een drempel overwonnen worden omdat ze bang zijn om anders bekeken te worden of om negatieve reacties te krijgen. Enkele geïnterviewde personen maken totaal geen geheim van hun thuissituatie en vinden het dus steunend dat ze terecht kunnen bij hun vrienden. Als de vriend in dezelfde situatie zit, kan dit als extra steunend ervaren worden. Eén persoon ervaart het als frustrerend dat haar vrienden haar en de situatie niet begrijpen. Zij kan dus niet terecht voor steun bij vrienden. Een andere persoon zegt niet echt vrienden te hebben waaraan ze dit kan vertellen en ervaart dus ook geen steun. Twee personen zeggen dat je hierdoor ontdekt wie je echte vrienden zijn. De steun die ze ervaren van vrienden wordt op verschillende manieren verklaard. Het kan een verademing zijn om van huis weg te zijn, te kunnen ontspannen samen met vrienden en de zorgen even te vergeten. Ze ervaren ook steun doordat ze kunnen praten over hun thuissituatie. Als een vriend gewoon op de hoogte is van de situatie en luistert indien nodig, wordt dit reeds als steun ervaren. “En anders was het één iemand die het wist en dat was mijn beste vriendin. We moesten er daarom niet altijd over praten, maar gewoon dat ze dat wist en dat ze kon luisteren als ik wou praten.” (vrouw, 25 jaar) De meeste participanten hebben een goede band met hun broer(s) of zus(sen) (n=12). Ze ervaren dit als een grote steun omdat ze zich er samen kunnen doorheen helpen. Soms hebben ze enkel elkaar. Ze kunnen erover praten met hun broer(s) en/of zus(sen) die in dezelfde situatie zitten en die weten waarover het gaat en hoe het voelt om kind te zijn van een ouder met een alcoholprobleem. Ze vinden het belangrijk om te weten wat ze aan elkaar hebben. Ze zijn er ook op elk moment voor elkaar aangezien ze samenleven. De respondenten die de oudste van het gezin zijn, zien hun jongere broer(s) of zus(sen) als een reden om niet op te geven. Met broer(s) of zus(sen) die jonger zijn, is het wel moeilijker om erover te praten. De band is hecht, ongeacht de leeftijd. De band wordt meestal sterker door de situatie. Twee personen in het onderzoek hebben geen broer(s) of zus(sen). De andere twee personen ervaren geen hechte band met hun broer of zus. Twaalf van onze respondenten kunnen over het probleem praten met hun andere ouder. Ze ervaren dit als heel steunend en geven aan dat er een hechte band is. “Mijn mama zij wil dat eigenlijk wel, zo’n band met mij dat ik alles kan vertellen tegen haar, ik vind dat zeker niet slecht.” (vrouw, 18 jaar) Naast emotionele steun is er natuurlijk ook de praktische steun en zorg die kan opgenomen worden door deze ouder. Eén persoon geeft aan dat ze wel bang was dat er een moment zou komen waarop 52
haar andere ouder het niet meer aankon. Twee respondenten voelden wel aan dat zij, naarmate ze ouder werden, een grote steun waren voor hun andere ouder. Drie participanten hadden geen band met de andere ouder: één persoon verloor haar vader, maar heeft wel een goede band met haar pleegmoeder en bij de andere persoon verliet de moeder een hele tijd geleden het huis. Bij de derde persoon hebben beide ouders een alcoholprobleem. Zeven van de geïnterviewde personen vermelden dat ze ook terecht kunnen bij hun lief en dat ze die ervaren als een steunfiguur. Het komt bij slechts één iemand voor dat het lief de eerste persoon is waarmee wordt gepraat als hier nood aan is. De voorkeur gaat meestal uit naar het praten met andere gezinsleden. Twee personen geven aan dat hun lief het beter begrijpt als hij zelf eens getuige is geweest van de problemen die zich afspelen. “Met mijn vriend en met mijn vriendin heb ik er ook wel over gepraat. Maar meest met mijn vriend omdat hij dan ook die periode heeft meegemaakt met mij van opname. Hij heeft dat samen met mij doorgemaakt. Dat was wel een grote steun voor mij.” (vrouw, 25 jaar) 3.4.2
School
De school heeft slechts bij één kind de problemen ontdekt via opgevangen signalen en aangezien de respondent geplaatst is in een pleeggezin is het mogelijk dat dit doorgegeven werd vanuit andere vormen van hulpverlening. Bij alle anderen waar de school op de hoogte was van het probleem (n=7) heeft de respondent (n=6) of de andere ouder (n=1) zelf de stap gezet. In één geval was de directrice op de hoogte van de problemen door een persoon die in een ontwenningscentrum werkt. Er werd geen hulp aangeboden, maar gewoon eventjes gecheckt of dit klopte. Bij de andere zes geïnterviewde personen waarvan de school op de hoogte was, werd er uiteindelijk wel hulp aangeboden. De hulp bestond uit de mogelijkheid om te praten met een leerkracht of een trajectbegeleider. Bij drie personen werd er ook doorverwezen en kregen de kinderen informatie mee over andere mogelijke hulpverlening voor kinderen met een ouder met een alcoholprobleem. 3.4.3
Probleem wel bespreekbaar in het gezin
De meerderheid (n=10) van de respondenten kan over het probleem praten met broers en/of zussen. In twee gevallen heeft de geïnterviewde persoon geen broer of zus. Het alcoholprobleem is bij slechts één kind bespreekbaar met de persoon met een alcoholprobleem en dit sinds hij in de hulpverlening verblijft. Ze ervaart dit als een positieve invloed op hun huidige relatie. De helft (n= 8) kan er over praten met de andere ouder. In twee gevallen is er geen sprake van een andere ouder, maar is het wel bespreekbaar met de moeder van het gezin waarin ze geplaatst zijn. In 53
één geval hebben beide ouders een alcoholprobleem. Bij één persoon kan er over het probleem gepraat worden met de andere ouder nadat die ouder hulpverlening kreeg. In één geval kan de andere ouder er over praten omdat de persoon met een alcoholprobleem al enkele jaren nuchter is. Kinderen waarbij het probleem bespreekbaar is, ervaren dit als een echte steun. Kinderen die dit niet binnen hun gezin kunnen bespreken, zoeken een andere uitlaatklep. Het valt ons op dat bij slechts één gezin waar de ouders nog samen zijn, de problemen bespreekbaar zijn met de andere ouder. Terwijl de kinderen van gescheiden ouders meestal terecht kunnen met hun verhaal bij de andere ouder, ook in de periode wanneer de ouders nog samen waren. 3.4.4
Hobby’s
Sommige respondenten hebben een hobby en ervaren dit als een steunend element: sport, kamp, huisdier, jeugdbeweging, tekenen, muziek. Dit kan steunend zijn omdat ze hierdoor hun frustraties kunnen uiten. Een hobby of engagement wordt ervaren als een uitlaatklep of als een bezigheid waardoor ze even niet aan de problemen, die zich thuis afspelen, hoeven te denken. Vaak zijn er bij deze vrijetijdsbesteding ook mensen aanwezig die ze vertrouwen en die op de hoogte zijn van de situatie. Sommige respondenten gebruiken hun hobby echter als een vluchtweg. “We volgen ook alletwee dansles en als het ons echt even niet gaat, gaan we naar ons kamer en muziek vollen bak en gewoon dansen. Samen of alleen.” (vrouw, 20 jaar) 3.4.5
Hulpverlening
Hulpverlening krijgen, wordt als protectieve factor ervaren. Negen geïnterviewde personen kwamen reeds in contact met hulpverlening. Er wordt aangegeven dat via dit kanaal de mogelijkheid ontstaat om het verhaal te vertellen, waar dit anders soms niet kan. Ook de herkenning bij en door lotgenoten is belangrijk. Er wordt verder ingegaan op hulpverlening in punt 3.2: hulpverlening voor het kind.
3.5 Copingstrategieën Zoals hiervoor beschreven heeft het alcoholprobleem verschillende gevolgen voor het kind. Om hier mee om te gaan, gebruiken de geïnterviewde kinderen de volgende copingstragieën: confronteren, afstand
nemen,
zoeken
van
sociale
steun,
accepteren
van
de
verantwoordelijkheid,
vluchten/vermijden, positieve herkadering van het probleem, opkroppen en steun zoeken bij een hulpverlener. 3.5.1
Confronteren
Wanneer een kind zich eens echt kwaad maakt over het alcoholprobleem ten aanzien van de ouder (n= 14), krijgt het kind veelal het deksel op de neus. Drie van deze kinderen hebben gedreigd om geen contact meer te hebben met de ouder wanneer het probleem niet aangepakt wordt. Op dat 54
moment dringt de boodschap door bij de ouder met een alcoholprobleem waardoor ze
de
hulpverlening opzoeken. Bij de bevraagden (n=14) die reeds hun ouder met het alcoholprobleem confronteerden, leidde dit tot ruzie. Dit is de reden waarom de kinderen na enkele pogingen, de confrontatie achterwege laten. Eén persoon gaf aan dat de confrontatie niet tot ruzie leidde, maar dat haar betoog geen enkele invloed had omdat het niet doordrong. Geen enkele respondent confronteert zijn ouder met het probleem wanneer hij nuchter is omdat ze dan het ‘betere’ moment willen koesteren. Op de vraag wanneer een kind haar vader wel confronteerde, was dit het antwoord: “Eerder als dat echt te veel wordt, maar dat is dan altijd op het moment zelf als hij dronken is, dat ik erover begin, en dan is het ruzie, maar als hij niet gedronken heeft, dan is het zo ja, dan wil je ook een beetje dat moment koesteren dat hij niet gedronken heeft en dan wil je ook geen ruzie maken en wil je er niet over beginnen.” (vrouw, 19 jaar) 3.5.2
Afstand nemen
Afstand nemen wordt door elf personen aangegeven als een manier om met de problemen om te gaan. Een voorbeeld hiervan is geen bezoek meer brengen aan de ouder met een alcoholprobleem. In alle elf gevallen is afstand nemen een gevolg van een lange weg van frustraties, stress, angst en hoop, gevolgd door ontgoocheling. “Maar dat is niet omdat ik praat over mijn vader dat het mijn vader nog is. Gewoon omdat ik eigenlijk zodanig veel afstand heb genomen daartussen.” (man, 29 jaar) Het nemen van afstand is niet altijd blijvend. Soms (n= 6) is het slechts voor een bepaalde periode. 3.5.3
Zoeken van sociale steun
Bij de protectieve factoren werd al aangehaald waar de kinderen terecht kunnen voor steun. We halen dit hier nog eens kort aan en overlopen wat respondenten als steunend of niet steunend ervaren wanneer ze hun verhaal vertellen aan die steunfiguren. Alle kinderen geven aan dat ze hun verhaal en hun frustraties delen met iemand. Aan wie ze het kunnen vertellen, is uiteenlopend. De meesten (n=9) kunnen terecht bij hun andere ouder. Hierbij rekenen we ook de voogd en de pleegmoeder van twee van onze participanten. Veel participanten (n=10) geven ook aan dat vrienden belangrijke personen zijn op momenten dat ze hun verhaal willen vertellen. “Ik heb echt veel aan een vriendin. Ik heb het dan tegen iemand gezegd en dan merk je dat het echt opluchtend is. Nu praat ik daar wel meer over.” (vrouw, 20 jaar) 55
Sommigen vertellen het aan vele personen en anderen aan een beperktere groep, afhankelijk van het feit of ze veel of slechts enkele personen vertrouwen. Ook broers en zussen worden vermeld als gesprekspartners (n=6). Familieleden worden minder (n=3) aangegeven. Ook een lief als uitlaatklep, komt enkele keren (n=3) voor. Leerkrachten of begeleidingsleerkrachten worden ook aangegeven (n=2), maar wel in mindere mate. Vier personen geven aan dat ze er met professionelen over praten en/of naar een praatgroep gaan. Zij ervaren de hulpverlening als een forum om hun verhaal te uiten. Eén van deze vier personen geeft aan dat zij dit nodig heeft omdat haar vrienden haar niet begrijpen. De anderen kunnen terecht bij andere personen. Eén respondent geeft aan dat het verhaal binnen het gezin blijft. Eén persoon zegt dat ze het als negatief ervaart als iemand, die ze in vertrouwen neemt, het doorvertelt aan anderen terwijl ze dat zelf niet wil. Het wordt ook als negatief ervaren wanneer het verhaal verteld wordt en de ander geen begrip kan opbrengen voor de geschetste situatie. Een ander negatief element in een gesprek steekt de kop op als de gemeende vertrouweling de situatie relativeert of als de idee gewekt wordt dat het kind in kwestie aan het overdrijven is. Veroordelend gedrag of zeggen wat de respondent moet doen, wordt ook als een negatief element in een gesprek ervaren. “Ja ik wil daar wel over babbelen, maar als je er over babbelt tegen mensen begrijpen ze dat niet echt. Ze zeggen dan, ja iedereen drinkt toch, waarom heb je daar nu problemen mee? Ze denken dan dat dat ik is, die er een probleem van maak omdat ze het niet verstaan.” (vrouw, 25 jaar) De geïnterviewde personen ervaren het als steunend als ze hun verhaal kunnen vertellen en als er gewoon geluisterd wordt. Voor velen lucht het op om alles eens te vertellen. Soms is het zelfs voldoende dat de personen waar de kinderen mee omgaan op de hoogte zijn van de situatie. Er moet dan zelfs niet expliciet over gepraat worden, maar de respondent moet gewoon weten dat de mogelijkheid er is om erover te praten. Weten dat er, indien nodig, bereidheid is om te luisteren, wordt als belangrijk ervaren door het kind. Gesprekspartners die meeleven en begrip tonen voor het kind van de ouder met een alcoholproblemen worden als steunend ervaren. Het is gemakkelijker voor hen om te praten met iemand die de situatie heeft meegemaakt. Dit is meestal één van de gezinsleden of iemand die in een gelijkaardige situatie leeft. Eén respondent geeft aan dat het echt steunend is om via professionelen tips te krijgen om met het probleem om te gaan of hoe erop te reageren. 3.5.4
Accepteren van de verantwoordelijkheid
Zeven onderzoekspersonen geven aan dat ze de rust willen bewaren in het gezin. Om de rust te bewaren, accepteren ze hun verantwoordelijkheid. Voorbeelden zijn: goede punten halen op school 56
zodat daar al geen discussie rond ontstaat, zorgen voor het huishouden zonder protest, zorgen voor broer of zus zonder daar problemen van te maken, stil zijn en op de achtergrond blijven, het onderwerp negeren, de ouder met een alcoholprobleem gelijk geven,… . 3.5.5
Vluchten/vermijden
Wanneer de ouder gedronken heeft, wil men soms ‘onzichtbaar’ zijn zodat het niet tot conflicten leidt. Bijvoorbeeld zo stil mogelijk zijn en niet ingaan op wat de ouder onder invloed op dat moment zegt. Het vluchten neemt verschillende vormen aan. Sommigen (n=7) vluchten in de letterlijke zin van het woord. “Ja, als ze echt teveel drinkt dan zeg ik van ja ik bol het af. Ik heb dat al twee keer gedaan, maar ik ben dan zo iemand ik zit dan op de bus op weg naar mijn pleeghuis en dan begin ik te wenen omdat ik denk van ja ik heb die nu gekwetst, nu gaat ze boos zijn, nu wil ze mij niet meer zien. Daarom ik doe dat niet vaak, weggaan.” (vrouw, 19 jaar) Dit is in de meeste gevallen (n=5) wanneer de kinderen nog een andere ouder hebben, waar ze terecht kunnen voor onderdak. Eén meisje liep enkele keren effectief weg van huis en verbleef dan bij vrienden of bij haar oma. Ze geeft aan dat zich opsluiten in huis geen optie is dus ziet ze geen andere uitweg dan effectief weglopen. Anderen vluchten naar hun kamer (n=7) of gaan toffe dingen doen met hun vriendinnen (n=3) om niet voortdurend met het probleem geconfronteerd te worden. 3.5.6
Positieve herkadering van het probleem
De ouder met een alcoholprobleem kan bij de geïnterviewde kinderen op weinig of geen begrip rekenen. Vier respondenten geven aan toch begrip te hebben. Hierbij speelt de loyaliteit een grote rol. Het begrip komt er bij alle vier pas nadat ze wat inzicht kregen op wat een verslaving inhoudt en inzien dat herval regelmatig voorkomt. Een respondent beschrijft het op deze manier: “Langs de andere kant begripvol: ik eet ook graag chocolade en als ik de rest van mijn leven geen chocolade meer mag eten, zou ik het daar ook moeilijk mee hebben.” (vrouw, 20 jaar) 3.5.7
Opkroppen
Deze manier van coping is niet terug te vinden in de literatuur van Easly & Epstein (1991). Het is geen manier van coping met een goede uitkomst, maar ze wordt wel gebruikt door onze onderzoekspersonen. Aangezien de ene persoon nood heeft aan een babbel over het onderwerp en de andere niet, is het niet altijd duidelijk of er effectief opgekropt wordt. Het is wel zo dat drie personen ziek werden door
57
het lang opkroppen van de problemen. Twee meisjes uiten hun opgekropte gevoelens door negatief gedrag op school: spijbelen, een grote mond opzetten en onaanvaardbaar gedrag. 3.5.8
Steun zoeken bij een hulpverlener
Door de problemen, rechtstreeks of onrechtstreeks veroorzaakt door het alcoholprobleem, zochten sommige geïnterviewde personen (n=7) hun toevlucht in de hulpverlening. Dit gaat zowel om praktische hulpverlening (n=1) als hulpverlening die specifiek de problematiek behandelt. De hulpverleningsvormen zijn uiteenlopend: CLB, consulent van de jeugdrechtbank, Alateen, trajectbegeleider, psycholoog of speciale cursussen. Bij de hulpverlening rond het alcoholprobleem van de ouder wordt aangegeven dat het belangrijk is dat er een band is met de hulpverlener. Indien dit niet zo is, wordt er gemakkelijk afgehaakt.
58
4 Hulpverlening 4.1 Hulpverlening ouder 4.1.1
Effectieve hulpverlening
Slechts één ouder van een respondent in ons onderzoek heeft nog geen enkele keer hulpverlening gehad. Anderen kregen hulpverlening binnen één of meerdere hulpverleningsvormen. Enkele werden residentieel opgenomen (n=9) in gespecialiseerde centra. Hier waren de periodes van opname uiteenlopend: van één maand tot negen maanden. De respondenten halen enkele keren aan dat de financiële kost hoog is en dat dit een reden kan zijn om zich niet te laten opnemen. Enkelen gebruikten medicatie (n=7) om hun alcoholprobleem aan te pakken. Ze gebruikten hiervoor telkens antabus. Anderen lieten zich opnemen in een ziekenhuis (n=4), en dit meestal voor een periode van één maand. Ook de huisdokter, CGG, CAW, psychiater en psycholoog komen enkele keren voor binnen de hulpverlening voor de ouder. De zelfhulpgroep ‘AA’ (n=6) wordt ook aangehaald door de participanten. Sommige ouders werden opgenomen in het ziekenhuis wegens een andere problematiek, waardoor ze ook ontwenden en nuchter bleven in het ziekenhuis. Depressie, angststoornissen, borderline, epilepsie en ondervoeding werden aangegeven als andere redenen voor de opname in een ziekenhuis. 4.1.2
Nood aan hulpverlening
Elke bevraagde participant ziet de nood aan hulpverlening voor de ouder met een alcoholprobleem in, behalve één persoon die aangaf dat ze op dat moment te jong was om daarover te oordelen. Soms duurt het wel even, tot ze wat ouder zijn, om dit te beseffen. De onderzoekspersonen merken de nood aan hulp aan de hand van verschillende soorten indicaties: het soms niet nakomen van beloftes in verband met het stoppen met drinken, fysieke problemen (vermoeidheid, vallen), agressie (verbaal en fysiek), niet gelukkig zijn, slechte periodes, zaken in het dagelijkse leven die niet meer worden opgenomen door de ouder, niet meer gaan werken, afkickverschijnselen bij stoppen met drinken,… . 4.1.3
De weg er naar toe
Via verschillende kanalen komt een persoon met een alcoholprobleem terecht in de hulpverlening. Personen met een gezin komen er vaak terecht onder druk van de andere ouder (n=7) of van de kinderen. Meestal is dit een druk die het gehele gezin uitoefent. Het komt tweemaal voor dat het kind er alleen voor staat en dat het zelf de druk uitoefent en zijn ouder aanzet tot het zoeken van hulp. Druk van familie kan ook een weg naar de hulpverlening betekenen. Ook de huisdokter wordt 59
door de participanten (n=4) vermeld als een belangrijke factor in de weg naar de hulpverlening. Na de behandeling en dus tijdens een nuchtere periode, gaat de ouder met een alcoholprobleem (n=4) soms zelf op zoek naar aansluitende, minder intensieve hulpverlening zoals de AA of een psycholoog. Dit is bij onze respondenten een predictor dat de ouder het langer volhoudt om nuchter te blijven. De opnames waren in grote mate vrijwillig (n=8), maar wel onder druk van de familie of van het gezin. In mindere mate was er sprake van gedwongen opnames. Dit waren steeds personen waar zowel vrijwillige als gedwongen opname voorkwamen (n=3). 4.1.4
Motivatie
We vroegen de participanten naar hun inschatting van de motivatie van hun ouder om zichzelf te laten opnemen of in een andere behandeling of vorm van hulpverlening te stappen. De motivatie om te veranderen en de ontwenning vol te houden, werd ook bevraagd. De meeste participanten geven het gezin, met name de partner en/of de kinderen, aan als de motivatie tot verandering. Ook de familie kan hierin een rol opnemen. Het komt voor dat de ouder met een alcoholprobleem zich laat behandelen na een confrontatie door de andere ouder en/of door het kind zelf. Een dreiging van het breken van de relatie, zowel tussen de ouders als tussen het kind en de ouder met een alcoholprobleem is veelal een deel van de confrontatie. De angst om iedereen rondom zich te verliezen is groot bij de persoon waardoor de beslissing neigt in de richting van behandeling. Slechts bij één participant liet de persoon in kwestie zich behandelen zonder enige druk van het gezin, de partner of de familie. Een combinatie van eigen motivatie en druk van buitenaf komt wel voor in het onderzoek. Bij de gedwongen opnames wordt druk gezet door de politie en de huisdokter. Bij de motivatie om nuchter te blijven, wordt opnieuw het gezin, het kind of de partner aangegeven. De sfeer en de relaties thuis worden dan namelijk als beter en positiever ervaren. Zelfrespect wordt ook vermeld als een motivatie om de verandering vol te houden. Het opnieuw kunnen opnemen van de rol als ouder is een andere motivatie die aangegeven wordt. De motivatie om na een behandeling verder hulp te zoeken in de hulpverlening, om zo nuchter te blijven, gebeurt wel eerder uit intrinsieke motivatie. 4.1.5
Nazorg en herval
Zoals hierboven al besproken, is het moeilijk voor de kinderen van ouders met een alcoholprobleem om om te gaan met het probleem. Wanneer ze abstinent zijn, wordt de relatie hersteld. Het is dan een heuse opdoffer voor de kinderen wanneer ze moeten omgaan met herval. Eén ouder kende nooit een herval aangezien ze nooit ontwende. Van een andere ouder ontbreken hier gegevens over. Alle andere ouders kenden ooit een herval. Het herval had telkens plaats in een tijdspanne van één jaar na de ontwenning, uitgezonderd bij de ouder twee broers waarbij een herval na drie jaar 60
plaatsvond. Eén voor één geven de onderzoekspersonen aan ontgoocheld te zijn na het eerste herval. Eén meisje gaf dan ook aan niet meer te willen hopen na zijn eerste herval: “Ik had zoiets van als hij het wil doen, dat hij het doet, maar ik ga mezelf niet meer kwetsen door weer te hopen en toch ergens te weten dat het niet lukt.” (vrouw, 21 jaar) Eén meisje bekeek het herval van haar moeder heel nuchter: “Ik denk dat dat ook een reden is waarom ze zo snel hervallen, omdat er uiteindelijk niets veranderd is.” (vrouw, 23 jaar) Herval roept naast ontgoocheling ook kwaadheid op bij de kinderen. Waarom houdt hij niet vol? Eén respondent gaf ook aan dat er eigenlijk een realistischer beeld zou moeten geschapen worden van een alcoholprobleem. Op die manier zouden ze misschien wat voorbereid zijn op een herval. Door het herval sluipt er ook een wantrouwen in de relatie. De respondenten waarvan de ouder nu nog steeds nuchter is blijven er rekening mee houden dat een herval nog steeds mogelijk is. De meeste kinderen zijn niet of niet goed op de hoogte van nazorg. Ze weten soms niet of het er was, wanneer het was, of denken dat hun ouder gewoon niet is ingegaan op het nazorg-aanbod. Sommige participanten herinneren zich er wel nog iets van: ze weten dat hun ouder in het begin vaak moest terugkeren voor gesprekken, maar dat dit naarmate de tijd vorderde, verminderde. Sommigen herinneren zich geen enkele vorm van nazorg. Drie van de ouders gaan nog steeds naar de AA, naar een psycholoog of een psychiater om herval te vermijden. Drie personen geven aan dat het noodzakelijk is om nazorg te krijgen en één persoon vermoedt dat het soms niet wordt gevolgd door de vrijwillige status van nazorg. 4.1.6
Kind iets ondernomen
Vier participanten hebben letterlijk gezegd tegen hun ouders dat ze professionele hulp moesten zoeken. Drie hiervan gaven zelf opties aan. Eén kind ondernam op zichzelf een poging om zijn vader in de hulpverlening te krijgen. Na het excessief gebruik van alcohol bracht hij zijn vader met de auto naar de spoedafdeling in het ziekenhuis. Bij één respondent werd een gezinsraad georganiseerd om de situatie samen te bekijken. De meeste participanten zeggen niet letterlijk waar de ouder met een alcoholprobleem terecht kan, maar geven wel aan dat er iets moet gebeuren omdat het zo niet verder kan. Ze confronteren hem, maar meestal leidt dit tot discussies of ruzies waardoor de pogingen worden opgegeven. De onderzoekspersonen geven ook aan dat het geen nut heeft om met de ouder te praten omdat het toch niet doordringt, als hij gedronken heeft. Als er momenten zijn waarop de ouder niet gedronken heeft, willen ze vaak de rust bewaren en/of het moment koesteren.
61
4.1.7
Kind betrokken bij de hulpverlening
Eén meisje gaf aan dat ze tijdens de opname van haar vader uitgenodigd werd voor een informatieavond voor familieleden. Ze werd uitgenodigd voor drie lessen en woonde deze allemaal bij. Daarnaast werd één jongen uitgenodigd om een gesprek te hebben, samen met zijn vader en met een psycholoog. Dit gebeurde in beide gevallen binnen de residentiële setting waar de ouder op dat moment
verbleef.
Andere
hebben
weinig
tot
niets
te
horen
gekregen
vanuit
de
hulpverleningswereld. Wanneer ze wel op de hoogte waren van onder andere het proces dat de ouder doorliep in de opnameperiode, was dit door eigen initiatiefname. De belangrijkste elementen, waarbij het kind wordt betrokken, zijn: antwoorden krijgen op vragen die het kind heeft, informatie krijgen over het verloop van het proces, informatie over de huidige toestand, het herstel van de relatie tussen kind en ouder en geïnformeerd worden over de verwachtingen na de behandeling: “Op dat moment ging het wel goed geweest zijn dat ik meer antwoord ging gehad hebben om mijn vragen dan. Uiteindelijk is ze twee maanden weg. Ze komt dan terug en je hebt iets van ze hebben hun wonderbehandeling gedaan en het is allemaal in orde.“ (vrouw, 23 jaar)
4.2 Hulpverlening kind 4.2.1
Effectieve hulpverlening
Zeven van de ondervraagden kwamen nog niet in contact met hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Slechts vier personen hebben momenteel effectief hulpverlening. Dit gaat telkens om Alateen (n=4) gecombineerd met andere vormen van hulpverlening waaronder een psycholoog (n=1), cursussen met betrekking tot zelfvertrouwen (n=1) en cursussen art of living (n=1). De andere respondenten die in aanraking kwamen met deze soort hulpverlening, hadden telkens heel kort contact met de hulpverlening. Twee onderzoekspersonen kwamen in contact met de politie waardoor ze op dat moment even ondersteuning kregen, maar langdurige ondersteuning is hier geen optie. Ze kregen ook geen doorverwijzing aangeboden. Twee meisjes werden geplaatst door de jeugdrechtbank. Deze uithuisplaatsing werd mede veroorzaakt door de alcoholproblemen van hun ouder(s). De hulpverlening die hier geraadpleegd werd, was het CAW (n=3), politie (n=2), Alateen (n=5), een psycholoog (n=1), een persoonlijkheidstherapeute (n=1), cursussen voor het ontwikkelen van zelfvertrouwen (n=1), een cursus ‘art of living’(n=1) en familielessen binnen de residentiële hulpverlening van de ouder (n=1). Er is ook één meisje dat hulp zoekt bij een homeopathische dokter om haar stress te temperen en een ander meisje dat kruidenpillen voorgeschreven krijgt door haar huisarts om van haar stress verlost te zijn. Één jongen geeft aan dat hij een gesprek had met een psycholoog, samen met zijn vader, tijdens de opname van zijn vader in een gespecialiseerd centrum. 62
Eén onderzoekspersoon is reeds zelf naar de AA gegaan op aanraden van vrienden. Zelf vindt hij niet dat hij een probleem heeft, maar wel last heeft van het feit dat hij af en toe excessief drinkt. 4.2.2
Bereikbaarheid
4.2.2.1 Wat is het nu? De respondenten geven aan dat de hulpverlening niet altijd zo bereikbaar is, of toch niet zonder dat een grote drempel over moeten. Geen enkele respondent is door hulpverleners doorverwezen naar een vorm van hulpverlening, specifiek voor kinderen nadat hun ouder met een alcoholprobleem werd opgenomen of behandeld. In enkele gevallen kan het kind terecht bij een leerkracht op school, maar in alle gevallen zet het kind zelf de eerste stap naar de hulpverlening. De geïnterviewde personen die zelf hulpverlening kregen in verband met het alcoholprobleem van hun ouder, kwamen er onder andere terecht via de andere ouder (n=5). Dit gaat over het CAW (n=3) of over Alateen (n=2). Eén participant vond de weg naar de hulpverlening via haar pleegmoeder. Zij volgde ook cursussen om meer zelfvertrouwen te ontwikkelen op aanraden van haar pleegmoeder. Twee participanten gingen ook zelf op zoek naar hulp: één respondent vroeg naar info in de residentiële setting waar haar vader in behandeling was. Hier kon ze dan familielessen volgen. Ze vroeg ook nog andere hulp: ”Twee weken geleden ben ik wel naar één van de begeleiders geweest in Pittem omdat ik het er wel moeilijk mee heb dat mijn pa zich niet kan openstellen en niet kan klappen over dat probleem. Toen hebben ze gezegd dat ze zouden kijken wat we er aan kunnen doen, maar ik heb er nog altijd niets van gehoord. Dan denk ik van, moet ik nog naar hulpverlening gaan want je hoort er dan toch niets meer van.“ (vrouw, 20 jaar) De andere participant kwam terecht bij een persoonlijkheidstherapeut en bij de cursus art of living. Een andere participant kwam terecht bij Alateen, CAW en Kinderen van Ouders met een Afhankelijkheidsprobleem (KOAP) via een leerkracht in het hoger onderwijs. Eén respondent kwam via de politie terecht bij een consulent van de jeugdrechtbank en kreeg reeds medicatie via de huisdokter om haar stress te temperen. Eén persoon kwam terecht bij Alateen op aanraden van haar vader die een alcoholprobleem heeft. De kennis over de verschillende mogelijkheden waar kinderen terecht kunnen is heel beperkt. Vooral de nulde lijn is een onbekend terrein. Wanneer er toch enkele hulpverleningsvormen gekend zijn, vloeit dit meestal voort uit eigen ervaring of omdat hun studies betrekking hebben tot de sociale sector, maar de effectieve kennis scoort laag. De participanten geven volgende instanties aan die ze kennen of die ze zouden contacteren indien ze nu hulp zouden willen: school, CLB, CAW, psycholoog, 63
psychiater, leerkrachten, kinderen-en jongerentelefoon, Kinderen van Ouders met Psychiatrische Problemen (KOPP), Alateen, huisdokter, JAC, KOAP, algemene jeugdhulpverlening. Slechts twee personen kenden drie vormen, de rest kende twee vormen (n=6), één vorm (n=5) of geen enkele vorm (n=1). Bij dit item ontbreekt informatie van twee respondenten. Sommige geïnterviewde personen geven zelf aan dat ze moeilijk hulpverlening konden raadplegen aangezien ze niet wisten wat er bestond. Eén onderzoekspersoon kent nu wel diensten door haar werkomgeving, maar deze informatie komt voor haar eigenlijk te laat. 4.2.2.2 Wat zou het moeten zijn? Naast de visie op de inhoud van de hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem vroegen we ook naar ideeën met betrekking tot de bereikbaarheid van deze kinderen. Hoe denken zij dat ze bereikt kunnen worden? Veel participanten vinden dat de hulpverlening voor hen meer bekend moet gemaakt worden via folders en affiches. Doordat ze het niet kennen, kunnen ze er ook geen beroep op doen. Een website waar alle mogelijkheden vermeld staan, is een idee dat enkele deelnemers aangeven. Zij gaan uit van de idee dat kinderen tegenwoordig alle informatie opzoeken via het internet en dat het een laagdrempelig instrument is. Hierbij aansluitend is het opzetten van een chat-site voor deze kinderen een ander idee. Drie respondenten geven aan dat het betrekken van het kind een onderdeel van de hulpverlening van de ouder zou moeten zijn zodat de kinderen onmiddellijk gecontacteerd en bereikt kunnen worden. De meeste onderzoekspersonen vinden dat de school een belangrijke functie kan opnemen in het bereiken van kinderen van een ouder met een alcoholprobleem, aangezien leerkrachten en opvoeders dicht bij leerlingen staan.
Ze denken dat zij zouden kunnen instaan voor de
bekendmaking en de doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening. 4.2.3
Nood aan
Ongeveer de helft van de respondenten heeft de nood ervaren om hulpverlening te krijgen. Zoals hierboven beschreven, blijkt de weg naar de hulpverlening echter onduidelijk. Onze participanten geven aan dat ze geen aanbod hebben gekregen. Het gevoel alleen te staan wordt ook vermeld. Enkelen merken pas achteraf dat hulpverlening met betrekking tot de thuissituatie hen wel kon geholpen hebben. De onderzoekspersonen geven verschillende noden aan: nood aan antwoorden op vragen (n=1), nood aan tips (n=1), nood aan praktische hulp (n=4), nood aan betrokkenheid in de hulpverlening van de ouder (n=3), nood aan fysieke bescherming (n=4), nood aan info (n=2), nood 64
om verhaal te vertellen (n=5), nood aan meer zelfvertrouwen (n=1), nood om weg te zijn van thuis (n=2), nood om verlost te zijn van zorgen en frustraties (n=4) en nood aan psychologische bescherming (n=1). Op de vraag of ze nood had aan praktische of fysieke bescherming antwoordt een respondent het volgende: “Ja, of ik daar nood aan had, ja fysieke, ja, maar naar wie moest ik gaan?” (vrouw,21 jaar) 4.2.4
Inhoud
4.2.4.1 Wat is het nu? De hulp die enkele participanten krijgen, wordt als een steun ervaren. Eén persoon kreeg praktische hulp en geeft aan dat het zonder de huishoudhulp en de poetsvrouw moeilijk zou geweest zijn, maar het huishouden verliep wel vlot met hulp van deze twee diensten. De geïnterviewde persoon die familielessen krijgt in de residentiële setting, die instaat voor de behandeling van haar vader, geeft aan wat de lessen inhouden. De eerste les handelt over de oorzaken van een alcoholprobleem, de tweede les bespreekt de gevolgen ervan en de laatste les, die zij de belangrijkste vindt, bespreekt de mogelijkheden om opnieuw een relatie op te bouwen met een ouder met een alcoholprobleem. Er is hier ook een mogelijkheid om vragen te stellen en de discretie wordt verzekerd. Een andere onderzoekspersoon geeft aan dat ze het belangrijk vindt om tijdens de hulpverlening herkenning te vinden bij anderen die in een gelijkaardige situatie zitten. Dit wordt aangegeven als een essentieel aspect bij praatgroepen. Hierbij sluit ook het belang om steun te geven aan anderen aan: “Hier is dat vooral herkenning van anderen dat je zo zegt van goh, ik sta er toch niet alleen voor, goh er zijn er nog met zo’n problemen. En ook nu ik mij goed voel, kan ik anderen helpen, kan ik zeggen hoe ik dat doe en dat geeft echt een goed gevoel, goh dat heeft toch wel een doel eigenlijk, het is niet voor niets geweest, je kan er ook eens iets positief mee aanvangen en dat is dan ook vooral bij Alateen.” (vrouw, 25 jaar) Ook het krijgen van tips of het aanbrengen van strategieën wordt aangehaald als potentiële meerwaarde. Eén participant geeft aan dat ze hulpverlening belangrijk vindt om te kunnen vertellen over zaken die ze tegen anderen niet kan zeggen. 4.2.4.2 Wat zou het moeten zijn? We vroegen tijdens de interviews wat hulpverlening voor hen zou moeten inhouden indien ze deze willen consulteren. Ook bij dit onderdeel ontbreekt informatie van twee personen. Eén participant geeft aan dat het voor haar een hulp zou geweest zijn om antwoorden te krijgen op haar vragen. 65
“Omdat je met veel vragen zit over hoe, waarom, waarom stop je niet, waarom herval je, hoe komt dat, wat is de reden daarachter. Je zit met zoveel vragen en uit jezelf ga je dat niet vragen op het moment dat het goed gaat, laat je dat zo. Op het moment dat het slecht gaat, krijg je toch geen zinnig antwoord dus moet je het niet vragen. Dan heb je de hulpverlening nodig die zegt van op het moment dat het goed is, dat ze nuchter is van zit eens samen en babbelt eens.” (vrouw, 23 jaar) Bepaalde respondenten geven aan dat ze het belangrijk achten om betrokken te zijn bij de hulpverlening van hun ouder. Ze zeggen dat de hulpverlening van hun ouder niet zou mogen los staan van de hulpverlening van het kind. Een geïntegreerde behandeling is een optie die wordt vermeld. “Ik denk dat je er meer aan hebt, als ze de persoon in kwestie erbij betrekken en dan proberen om daar mee te praten, niet alleen met het kind, maar met alletwee.” (man, 24 jaar) Hierbij wordt het herstellen van de relatie tussen ouder en kind aangehaald. Ze willen betrokken worden, weten wat een alcoholprobleem inhoudt, hoe je ermee kan omgaan (tips) en wat er gebeurt tijdens een opname of een behandeling. Onpartijdigheid van de hulpverlening wordt ook belangrijk geacht. Ook nadat hun vader of moeder ontwend is, zouden ze willen weten wat er verwacht wordt. Sommige participanten hebben namelijk ervaren dat de ontgoocheling na een herval heel groot is. Ze ontdekten pas achteraf dat de meeste mensen met een alcoholprobleem een herval kennen. Ze vermoeden dat de ontgoocheling minder groot zou geweest zijn als ze hier op voorhand info over hadden gekregen. Enkele kinderen zouden enkel willen ventileren en er gewoon kunnen over praten. Zij willen dat de hulpverlening op hen gericht is en dat ze kunnen praten over hun eigen gevoelens, bijvoorbeeld over het schuldgevoel dat ze soms hebben. Groepsgesprekken worden als hulpvol ingeschat omdat er herkenbare situaties aan bod komen. In een groep kan er worden stilgestaan bij dingen die niet naar voor komen in individuele hulpverlening, bijvoorbeeld bepaalde tips of inzichten.
66
5 Relatie met de persoon met een alcoholprobleem en gevormd beeld Na al de problemen en de mogelijke gevolgen dat het alcoholprobleem met zich mee brengt, waren we benieuwd naar het uiteindelijke beeld dat de kinderen nu hebben van hun ouder met een alcoholprobleem. Hieraan gelinkt, vroegen we, welke band ze met de ouder hebben in nuchtere periodes en in periodes met alcoholmisbruik.
5.1 Relatie met de persoon met een alcoholprobleem Als er sprake is van een band tijdens de periode met het alcoholprobleem, geven alle bevraagde personen aan dat die heel oppervlakkig is. De ouder wordt vooral vermeden uit schrik voor conflicten of er is geen communicatie mogelijk doordat de dronken ouder in zijn eigen wereld vertoeft of ligt te slapen. Als je vraagt naar de band met de ouder in een nuchtere periode, krijg je een volledig ander antwoord.
5.2 Gevormd beeld van de persoon met een alcoholprobleem Het beeld dat de respondenten hebben van hun ouder met een alcoholprobleem neemt vier verschillende vormen aan: een positief beeld (n=2), een negatief beeld (n=5), een neutraal beeld (n=3) of een dubbel beeld (n=7). Een kind dat een positief beeld heeft van zijn vader, zegt het volgende: “Hij was een goed mens die zijn kinderen graag zag en er alles voor zou gedaan hebben, maar hij had een probleem waar hij misschien zelf niets kon aan doen.” (man, 21 jaar) Bij de twee personen, die een positief beeld hebben van de ouder, is de ouder reeds overleden. Eén van de vijf participanten die een negatief beeld hebben van zijn ouder met een alcoholprobleem, ziet haar vader als iemand die alles verwaarloost en in niets geïnteresseerd is. Eén van de drie respondenten, die een neutraal beeld hebben, geeft enkele negatieve eigenschappen aan, maar zegt dat er soms nog positieve elementen voorkomen. Eén meisje die een dubbel beeld heeft van haar vader probeert zichzelf een beeld van vroeger, toen ze klein was, voor te houden. Zij probeert het alcoholprobleem apart te zien van haar vader als persoon. De personen die een dubbel beeld hebben, maken een onderscheid tussen de ouder en het alcoholprobleem of tussen de ouder in een dronken toestand en de ouder in een nuchtere toestand. Een onderzoekspersoon schetste de situatie zo: “Langs één kant is hij een vader die ik graag zie en waarmee ik goed overeen kom en waar ik goed mee kan lachen en dan die andere man die dronken is. Eén of andere vent die daar zit. Op dat moment is dat ook wel mijn vader niet. Het is echt zo gescheiden van elkaar.” (vrouw, 20 jaar)
67
Eén meisje heeft zich erbij neergelegd dat zij zelf niets kan doen om haar vader te helpen. Enkelen vinden hun situatie niet ‘normaal’ en vinden dat ze taken moeten opnemen die niet voor hen bestemd zijn. Enkelen willen zich niet veel aantrekken van het alcoholprobleem van hun ouder, maar geven aan dat het nog steeds hun vader of moeder blijft.
68
Deel 4: Discussie In dit onderzoek gingen we enerzijds de beleving van kinderen van ouders met een alcoholprobleem na. Anderzijds werd onderzocht hoe de hulpverlening inspeelt op deze beleving en deze problematiek. Het onderzoeken van de probleemstelling en de onderzoeksvragen leidt tot een aantal inzichten en bedenkingen. Een wisselwerking tussen literatuur- en praktijkonderzoek omtrent deze onderwerpen resulteerde in de onderstaande bevindingen. Ook de voordelen en beperkingen van het onderzoek worden in dit deel beschreven. We sluiten af met aanbevelingen voor beleid, praktijk en verder onderzoek.
1 Kind van een ouder met een alcoholprobleem 1.1 Erfelijkheid Zoals blijkt uit de literatuur spelen zowel genetische- als omgevingsfactoren een rol in de ontwikkeling van een alcoholprobleem (Enoch, 2006; Johnson & Leff, 1999). Uit onze interviews komt naar voor dat de kinderen zich bewust zijn van de genetische aanleg, maar door wat ze ervaren hebben, willen ze zeker niet in dezelfde situatie belanden. Ze zouden dit hun eigen kinderen niet willen aandoen. Opmerkingen rond het eigen alcoholgebruik kunnen confronterend zijn bij de kinderen. Hierdoor is er geheelonthouding van alcohol of is men alert wanneer men zelf alcohol consumeert. Door de ervaring van de kinderen van een ouder met een alcoholprobleem, is er bij de alcoholconsumptie van anderen een grote opmerkzaamheid. Hoewel we dit niet in literatuur vonden, geven kinderen aan dat ze vooral angst hebben voor het gedrag dat gepaard gaat met alcoholmisbruik. De onderzoekspersonen zijn vooral bang dat ze zelf dit gedrag zullen stellen, maar kunnen zich ook ergeren wanneer anderen dergelijk gedrag vertonen. Het is opmerkelijk dat er reeds één participant enkele keren naar een AA-bijeenkomst ging. Twee oorzaken kunnen hier aan de basis liggen: bewustzijn van de eigen kwetsbaarheid als kind van een ouder met een alcoholprobleem of het probleem is effectief aanwezig.
1.2 Invloed op het kind 1.2.1
Bewustzijn van de situatie
Het bewustzijn van de alcoholproblematiek van de ouder komt bij het kind op latere leeftijd alhoewel er al vroeg signalen opgevangen worden. De kinderen zien dat er iets aan de hand is, maar ze weten niet precies wat. De kinderen worden soms bewust uit discussies over het probleem gehouden door de andere ouder. Dit kan een oorzaak zijn van het bewustzijn op latere leeftijd. De andere ouder wil 69
het kind van de situatie afschermen en beschermen. Een andere verklaring kan zijn dat het latere bewustzijn ook een verdedigingsmechanisme is van het kind. De leeftijd waarop het bewustzijn effectief plaats vindt, is afhankelijk van verschillende factoren en kent dus een sterke individuele variatie. 1.2.2
Risicofactoren en gevolgen voor het kind
Zowel in literatuur als in ons praktijkonderzoek komen volgende risicofactoren voor: agressie, het probleem dat niet bespreekbaar is in het gezin, slechte communicatie, nalatig ouderschap en financiële problemen (Nagpal et al., 2006). In de literatuur komt het sterk naar voor dat er meer verbale dan fysieke agressie gesteld wordt door de ouder met een alcoholprobleem (Templeton et al., 2009). De onderzoeksresultaten van de praktijk stroken met deze bevinding. Bovenstaande risicofactoren kunnen uiteindelijk leiden tot gevolgen voor het kind (Barnard & McKegany, 2004; Dawe et al., 2007; Meredith & Price-Robertson, 2011). Zoals we in de literatuur vonden, kan agressie verschillende vormen aannemen: de fysieke, seksuele en/of verbale vorm (Delargy et al., 2010). Onze respondenten geven enkel fysieke en verbale agressie aan. Alle gerapporteerde vormen van agressie worden door de participanten aangegeven als een grote ergernis veroorzaakt door het alcoholprobleem. In de interviews wordt nog een andere vorm aangegeven, namelijk psychologische agressie. Deze vorm van agressie kan omschreven worden als het voortdurend, subtiel kleineren van het kind waardoor het zich (onbewust) minderwaardig gaat voelen. Dit komt overeen met wat in de literatuur omschreven wordt als verbaal misbruik (Kroll, 2004). We nemen echter ook aan dat de vertrouwensband tussen ons en de participanten veel te klein is om seksuele agressie te rapporteren. Hoewel we dit in geen enkele studie terugvonden, is het een algemene bevinding van het onderzoek dat de agressie hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door confrontatie met het alcoholprobleem. In de literatuur wordt regelmatig aangegeven dat de ouder met een alcoholprobleem de kinderen aanwijst als oorzaak van hun probleem (Turning Point, 2011). Enerzijds worden kinderen dus beschuldigd door hun ouder, maar anderzijds wordt er ook gesteld dat de ouders hun kinderen als een reden zien om het alcoholprobleem aan te pakken. Uit ons kwalitatief onderzoek concluderen we dat kinderen vooral een motivatie zijn om te veranderen en dat ze niet als schuldige aangewezen worden. Ze worden wel voor andere dingen beschuldigd. In tegenstelling tot de literatuur voelen de meeste kinderen zich niet schuldig voor het alcoholprobleem. Er wordt wel een schuldgevoel gecreëerd omdat ze hun ouder niet kunnen helpen. We zijn er ons wel van bewust dat we personen vanaf veertien jaar geïnterviewd hebben die reeds inzien dat zij geen schuld treffen voor het alcoholprobleem. 70
Verbaal misbruik van het kind door de ouder met een alcoholprobleem wekt een schuldgevoel op (Bowles, 1968; Hall & Webster, 2007). Het heeft een negatieve invloed op de band tussen ouder en kind. Het heeft een grote impact op het zelfbeeld van het kind. Dit vinden we zowel in de literatuur als in het kwalitatief onderzoek terug. De literatuur omschrijft dat angst en stress veroorzaakt worden door conflicten en ruzies (Hussong et al., 2008; Kroll, 2004). Hiermee overeenstemmend vonden wij dat de kinderen vooral angstig zijn bij verbale agressie en/of fysieke agressie en wanneer de ouder met een alcoholprobleem zich in het verkeer begeeft en dit zowel in de afwezigheid als de aanwezigheid van het kind zelf. Bij de kinderen leeft ook de angst dat de gezondheid of het leven van de ouder in gevaar is. Hier merken we de loyaliteit van de kinderen ten aanzien van hun ouder (Koenraadt, 2000). Bij pogingen om het probleem bespreekbaar te maken, botsen de kinderen meestal op een reactie onder de vorm van ruzie of conflict. Voor de meesten is dit een reden om geen gesprekken meer aan te gaan over het alcoholprobleem. De problematiek blijft onbespreekbaar met de ouder met een alcoholprobleem. We ondervinden dat kinderen waarvan de ouders nog samen zijn, dit probleem meestal niet kunnen bespreken met de andere ouder. Kinderen van gescheiden ouders kunnen dit echter wel. We merken ook dat de bespreekbaarheid met broer(s) en/of zus(sen) afhankelijk is van de mate waarin isolatie aanwezig is in het gezin. De kinderen geven aan dat ouders met een alcoholprobleem regelmatig beloftes maken waar ze zich niet aan houden wanneer ze gedronken hebben. In de literatuur kan je dit terugvinden onder de vorm van inconsistente opvoeding (Bowles, 1968). We merken dat dit ervoor zorgt dat kinderen leren om niet meer te rekenen op hun ouder en voor zichzelf beginnen zorgen door zelf oplossingen te zoeken. Naast de beloftes die soms niet nagekomen worden, blijft de communicatie beperkt en bestaat ze dan vooral uit ruzie maken en kleineren. Hierdoor gaan de kinderen gesprekken uit de weg. Wanneer de ouder niet gedronken heeft, blijft de communicatie eerder oppervlakkig. In tegenstelling tot de bevindingen in de literatuur en onze verwachtingen vonden we weinig kinderen waarbij hun gedrag in school en schoolresultaten negatief beïnvloed werden door de problemen thuis (Templeton et al., 2009). Een bevinding die wel strookt met de literatuur is dat sommige kinderen beter presteren door de problemen thuis. De reden hiervoor is dat ze nog meer problemen thuis willen vermijden. Het viel op dat het een vluchtoord is om even de problemen te vergeten. Sommigen zien dit als een afgescheiden wereld. De meeste participanten ervaren de nood om hun verhaal te vertellen. Dit kan bij de meeste personen ingevuld worden door personen uit hun eigen omgeving, vaak zelfs binnen het gezin. Het 71
uiten van frustraties op zich kan ook een nood zijn. Wanneer ze niet terecht kunnen in de eigen omgeving of wanneer de aanwezige ondersteuning niet volstaat, wordt er beroep gedaan op de hulpverlening. Een conclusie uit het onderzoek is dat kind zijn van een ouder met een alcoholprobleem effect heeft op andere relaties. De effecten zijn echter heel uiteenlopend en individueel bepaald. Er is geen algemene trend terug te vinden in deze onderzoeksgegevens. De kinderen geven aan, net zoals de literatuur, dat ze sneller volwassen moesten worden en minder onbezorgd konden leven (Hall & Webster, 2007). Het opnemen van taken van één van de ouders kan hier aan de basis liggen. Het gevoel wordt wellicht meer beïnvloed door de emotionele zorgen. Zoals de studie van Johnson & Leff (1999) aangeeft, kunnen kinderen van een ouder met een alcoholprobleem ook positief opgroeien in de situatie. Hiermee gelijklopend geven de meeste kinderen, in het kwalitatief onderzoek, wanneer ze een beeld van zichzelf moeten schetsen, vooral positieve eigenschappen aan. Ze hebben toekomstperspectieven en nemen hun eigen leven in handen, volgens ons biedt dit een positieve invloed op de ontwikkeling van het kind. Ze vinden dat het alcoholprobleem hen niet per se negatief beïnvloed heeft. Als de respondenten niet echt een uitweg zien en op niet veel sociale steun kunnen rekenen, geven ze aan dat het probleem hen wel negatief beïnvloed heeft. 1.2.3
Strategieën van het gezin
Het systeem waarin het kind als zondebok wordt aangeduid, komt weinig voor in het onderzoek (Turning Point, 2011). Als het dan voorkomt, wordt wel gemerkt dat dit een negatieve invloed heeft op de verder ontwikkeling van het kind. Aangezien de kinderen, die als zondebok functioneerden, telkens medische klachten ondervonden, onrechtstreeks veroorzaakt door het alcoholprobleem van hun ouder, is het mogelijk dat het zondebokmechanisme tot negatieve gevolgen kan leiden. In literatuur omschreven we parentificatie als: het kind voelt zich verantwoordelijk voor de zorg, het geluk en het welzijn van alle gezinsleden (Hall & Webster, 2007). Onze onderzoeksresultaten zijn min of meer gelijklopend. Vooral de oudste kinderen in het gezin nemen de rol van ouder over. Hierbij gaat het zowel om huishoudelijke taken als zorgen voor broer of zus als emotionele zorgen over de ouder met het alcoholprobleem of de andere ouder. Bij de zorg die opgenomen wordt voor broer of zus gaat het niet noodzakelijk om de praktische zorg, maar vooral om de emotionele zorgen en bescherming. Parentificatie wordt vervuld wanneer er geen andere ouder is of wanneer praktische taken niet meer opgenomen worden of als de andere ouder emotioneel niet beschikbaar is. Naast deze taken neemt het kind in sommige gevallen ook nog de steun voor de andere ouder op zich. Dit 72
vonden we echter niet terug in literatuur. Het is opmerkelijk dat het opnemen van deze rol als vanzelfsprekend beschouwd wordt door de kinderen. Bij deze bevinding kunnen we verwijzen naar de literatuur die aangeeft dat parentificatie ook gezien kan worden als een copingstrategie (Walker & Lee, 1998). In de literatuur wordt isolatie omschreven als één van de strategieën van het gezin om met het alcoholprobleem om te gaan (Coolen-Perednia, 1989; Matthys, 2000). Wij vonden slechts één participant waarbij het gezin gebruik maakt van de strategie isolatie. We merken op dat deze strategie van het gezin een negatieve invloed heeft op het kind. Geheimhouding wordt veroorzaakt door verschillende redenen: schaamte van het kind zelf, angst om anders bekeken te worden en/of ouders die de geheimhouding opleggen aan het kind (Kroll, 2004). Dit komt zowel in de literatuur als in het onderzoek terug. Schaamtegevoel van het kind zelf is de hoofdreden voor het familiegeheim. De ‘don’t talk-rule’ en angst voor reacties liggen bij de participanten in mindere mate aan de basis van geheimhouding. 1.2.4
Protectieve factoren
Gelijklopend met de literatuur vinden we in het onderzoek volgende protectieve factoren terug: aanwezigheid van een stabiele volwassen persoon, een dichte en positieve volwassene die een zorgende rol opneemt, een goed ondersteunend netwerk, buitenschoolse activiteiten (Templeton & Velleman, 2007). In de literatuur wordt ook vermeld dat voortgezette gezinssamenhang als een protectieve factor aanzien wordt. Enkele van onze participanten gaven het tegendeel aan (Barrera et al., 1993). Ze waren opgelucht wanneer de ouders gingen scheiden. Op die manier hadden ze toch ten minste één veilige thuisbasis om op terug te vallen. De kinderen die kunnen steunen op hun andere, stabiele ouder, putten hier veel kracht uit. Volgens ons gebruiken zij ook efficiëntere coping strategieën. Kinderen definiëren sociale steun als weten dat ze kunnen terugvallen op anderen die op de hoogte zijn van het probleem. Het probleem moet daarom zelfs niet altijd besproken worden. De kinderen in ons onderzoek kunnen, buiten het gezin, op weinig steun rekenen van familie, uitgenomen het gezin zelf. Broers of zussen zijn daarentegen die eerste bron van sociale steun. Een reden hiervoor kan zijn dat ze een lotgenoot binnen exact dezelfde situatie willen raadplegen. Het is frappant dat de school slechts in één geval signalen opgemerkt heeft. In alle andere gevallen waarbij de school op de hoogte was van de situatie zette het kind of de andere ouder de eerste stap. Wanneer de school op de hoogte is, wordt er meestal wel hulp aangeboden onder de vorm van mogelijke gesprekken met leerkrachten. Slechts enkele leerkrachten verwijzen door naar laagdrempelige hulpverlening. In dit proces wordt het kind echter niet verder begeleid.
73
Zoals de literatuur beschrijft, bouwen onze onderzoekspersonen een sociaal netwerk uit via buitenschoolse activiteiten. Hier kunnen ze steun vinden (Shenker, 2008; Templeton & Velleman, 2007). Verder gebruiken ze hobby’s om hun frustraties te kanaliseren of om te vluchten van de problemen thuis. Hobby’s hebben een positieve invloed op de kinderen, mede door de drie bovengenoemde factoren. Hoewel we dit niet aangegeven hadden in de literatuurstudie merken we dat onze participanten hulpverlening als protectieve factor ervaren. Hier kunnen ze hun verhaal kwijt, ervaren ze steun en kunnen ze lotgenoten ontmoeten. Door het contact met een professionele hulpverlener kunnen sommigen het probleem herkaderen. 1.2.5
Copingstrategieën
Orford et al. (2005) geeft in zijn studie aan dat het samenleven met een persoon met een alcoholprobleem veel stress met zich meebrengt. De kinderen kunnen hierdoor zelfs fysieke of mentale gezondheidsproblemen ontwikkelen. Om dit zo veel mogelijk te vermijden, gaan kinderen uiteenlopende coping strategieën gebruiken zoals: confronteren, vluchten of vermijden, afstand nemen, sociale steun zoeken, accepteren van verantwoordelijkheid, probleem planvaardig oplossen en positieve herkadering (Easley & Epstein, 1991). In de praktijkstudie worden alle copingstrategieën gebruikt met uitzondering van het probleem planmatig oplossen. Bij enkele van de geïnterviewde personen werden zowel fysieke en/of mentale gezondheidsproblemen aangehaald. Confronteren werd door de meeste kinderen ooit eens gebruikt, maar na slechte ervaringen zoals ruzie of conflict met verbale of fysieke agressie, laten ze deze strategie achterwege. Het is opvallend dat alle kinderen uit onze onderzoeksgroep gebruik maken van de copingstrategie vluchten of vermijden. Het is mogelijk dat de kinderen na de strategie confrontatie overschakelen naar vluchten/vermijden. Wanneer de frustraties of ontgoochelingen te hoog oplopen, gaan de kinderen over tot het nemen van afstand. Deze copingstrategie houden de kinderen niet lang vol. De sterke loyaliteiten kunnen hier aan de basis liggen. Afstand nemen werkt confronterend voor de ouder met een alcoholprobleem. Het is een duidelijke boodschap, gegeven door de kinderen, die af en toe gevolg krijgt. Bij het zoeken van sociale steun geven de kinderen enerzijds aan dat ze het niet als steun ervaren als er geen begrip is of als de situatie gerelativeerd wordt. Anderzijds ervaren ze het kunnen vertellen van hun verhaal, bereidwilligheid om te luisteren en begrip als steunend. Accepteren van de verantwoordelijkheid zagen we bij de participanten onder de vorm van rust bewaren en andere gezinsleden niet in de steek laten. Positieve herkadering van het probleem is slechts mogelijk wanneer ze van op een afstand kunnen kijken naar het probleem. De kinderen die deze manier van coping gebruiken, hebben inzicht in wat afhankelijkheid van alcohol inhoudt. Naar onze mening is dit een krachtige copingstrategie. Uiteindelijk halen de respondenten nog twee copingstrategieën aan 74
die niet beschreven werden door Easley & Epstein (1991), namelijk opkroppen en steun zoeken bij de hulpverlening. Kinderen gebruiken opkroppen als copingstrategie, hoewel dit door hen als een negatieve strategie beschouwd wordt. De negatieve effecten die hieraan gelinkt worden zijn depressie, woede-uitbarstingen, problemen op school,… . Als laatste manier om met de problemen om te gaan wordt er beroep gedaan op de hulpverlening. In het volgende deel wordt hier verder op ingegaan.
75
2 Hulpverlening 2.1 Hulpverlening voor personen met een alcoholprobleem Coolen-Perednia (1989) pleit in één van haar studies voor een geïntegreerde aanpak. In de kwalitatieve studie valt het op dat kinderen zelden betrokken worden bij de hulpverlening van de ouder. Hierdoor hebben ze geen zicht op de behandeling van hun ouder en geen kennis van de mogelijke hulpverleningsvormen en inhoud. Door het gebrek aan kennis en te weinig informatie wordt er ook geen realistisch beeld geschetst van alcoholafhankelijkheid en het mogelijke herval na abstinentie, terwijl de onderzoeksgroep aangaf de nood te hebben om betrokken te zijn en zicht te hebben op het behandelingsproces. Wij hebben de indruk dat de ontgoocheling na herval groter is door deze onwetendheid. Ook het onbegrip ten opzichte van de ouder bij herval is een gevolg van dit ontbrekend inzicht. Ten gevolge van voorgaande bevindingen blijft het kind achter met enig wantrouwen ten opzichte van de ouder. Het kind voelt zich machteloos om stappen te ondernemen opdat de ouder hulpverlening zou raadplegen. De conflicten die ontstaan na een confrontatie met het alcoholprobleem veroorzaken deze machteloosheid.
2.2 Hulpverlening voor kinderen van ouder(s) met een alcoholprobleem We stellen vast, net zoals Kroll (2004), dat kinderen van ouders met een alcoholprobleem enerzijds niet bereikt worden door de hulpverlening en dat anderzijds de drempel te groot is om de stap naar hulpverlening te zetten. Twee participanten zijn gefrustreerd over het feit dat ze na het contacteren van de hulpverlening geen antwoord kregen op hun vragen. Aangezien de hulpverlening niet altijd even bereikbaar is voor de kinderen, neemt de andere ouder soms initiatief in deze zoektocht. Indien de participanten langdurige hulpverlening krijgen, wordt deze als steunend ervaren. Als het slechts om kortdurende of éénmalige hulpverlening gaat, draagt dit niet bij tot het welbevinden van het kind. De participanten geven aan dat hulpverlening laagdrempelig moet zijn voor hen. Ze raden sensibiliseringscampagnes aan onder de vorm van flyers, affiches, website, chatsessies, … . De school wordt aangegeven als een belangrijk kanaal om de kinderen te bereiken en door te verwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening. De hulpverleningsinstanties die de behandeling van hun ouder met een alcoholprobleem opnemen, worden ook gezien als een essentieel forum om kinderen te bereiken. Aangezien we dit niet terugvinden in de literatuur kunnen we geen vergelijking maken. Wij vinden dit echter een belangrijke insteek voor de hulpverleners die zich op deze thematiek richten.
76
Templeton en Velleman (2009) leggen nadruk op de beperkte kennis van de kinderen over het hulpverleningsaanbod dat voor hen beschikbaar is. Deze minimale kennis blijkt ook uit onze onderzoeksresultaten. Bowles (1986), Kroll (2004) en Templeton (2009) bevragen in hun studies kinderen van ouders met een alcoholprobleem over wat de hulpverlening voor hen zou moeten inhouden. Wij stelden dezelfde vraag aan onze participanten. Ze geven aan dat ze nood hebben aan antwoorden op vragen, tips, praktische hulp en fysieke bescherming, betrokkenheid in de hulpverlening van de ouder, info, verhaal vertellen, meer zelfvertrouwen, weg zijn van thuis, verlost zijn van zorgen en frustraties en psychologische bescherming, kunnen praten over eigen gevoelens, contact met lotgenoten, wegwerken van schuldgevoel. De nood aan geïntegreerde hulpverlening wordt ook aangegeven. Hierin zou het volgende aan bod moeten komen: het herstellen van de relatie tussen ouder en kind, informatie over de behandeling, verwachtingen na de behandeling, onpartijdigheid. De vraag blijft echter of deze noden in rekening gebracht worden in de professionele hulpverlening. Het beeld van wat de verschillende hulpverleningsvormen in Vlaanderen inhouden voor deze doelgroep is niet altijd even duidelijk. Diensten die werken met kinderen die geconfronteerd worden met het alcoholmisbruik van hun ouder(s), kunnen kinderen onder andere helpen om zich bewust te worden van eigen sterktes en vaardigheden (Iwen et al., 2010). Ze kunnen zich inzetten om kinderen te betrekken in buitenschoolse activiteiten. De hulpverlening kan zich focussen op het omgaan met de problemen, het leren oplossen van problemen en op de verbetering van familiale en sociale steun (Shenker, 2008). Templeton en Velleman (2007) geven aan dat hulpverleners zich kunnen focussen op het verminderen van de risicofactoren die het welzijn van het kind in gevaar brengen. Hiernaast is het ook een belangrijke taak van de hulpverlener om veerkracht te helpen ontwikkelen bij deze kinderen door hun sterktes uit te bouwen en hun sociaal netwerk, waarop ze kunnen terugvallen, te helpen uitbreiden. Enkele kinderen geven aan geen hulp nodig te hebben, maar ze vertellen wel dat het misschien goed zou geweest zijn om hulpverlening te krijgen. Ze denken dat ze hier misschien inzichten konden verwerven omtrent het alcoholprobleem en dat hulpverlening ook hun schuldgevoel kon verminderen of wegnemen.
77
3 Relatie en gevormd beeld In de literatuur werd niet aangegeven welke band de kinderen met hun ouder met een alcoholprobleem hebben. Wij vinden dit echter wel een belangrijk aspect van de beleving van het kind. Uit het kwalitatief onderzoek kwam naar voor dat tijdens een periode van alcoholmisbruik er weinig tot geen sprake is van een ouder-kind relatie. De relatie wordt in de meeste gevallen hersteld in een periode van abstinentie. Wanneer de ouder hervalt, brokkelt de relatie terug af. Uiteindelijk vroegen we aan de kinderen van een ouder met een alcoholprobleem welk beeld ze nu gevormd hebben van hun ouder. De antwoorden varieerden sterk, al zijn er weinig beelden die volledig negatief gekleurd zijn. Wel geven veel kinderen twee beelden van hun ouder weer, waarbij ze het beeld met alcoholmisbruik loskoppelen van hun ouder als persoon. We hadden de indruk dat, na alles wat ze meegemaakt hebben met hun ouder, er in de meeste gevallen positieve elementen aanwezig blijven in hun gevormd beeld. Loyaliteit voor hun ouder kan hier een groot aandeel in hebben.
78
4 Voordelen en beperkingen van het onderzoek 4.1 Voordelen van het onderzoek “Qualitative research answers questions as what, why or how, but it can't answer the question how many” (Gordon & Langmaid geciteerd in: Van den Boom, 2006, p. 78). Het gaat om de innerlijke wereld. Belangrijke aspecten zijn betekenissen, motivaties, associaties en emoties (Van den Boom, 2006). We vinden het essentieel dat deze elementen bij kinderen van ouders met een alcoholprobleem in beeld wordt gebracht. Bij kwalitatief onderzoek kan er in vergelijking met kwantitatief onderzoek in de diepte gegaan worden zodat de gevoelens, emoties en ervaringen niet oppervlakkig beschreven worden. Een tweede voordeel van kwalitatief onderzoek is het krijgen van een totaalbeeld van alles wat er kan leven bij deze kinderen. Elk kind gaat hier anders mee om en ook de gevoelens en emoties zijn afhankelijk van het individu. Door dit soort studie ervaar je dat de gevoelens, emoties en copingstrategieën van de kinderen op een continuüm geplaatst kunnen worden. We vinden deze verschillende posities terug tijdens de interviews van de respondenten. Verder is het een voordeel dat het grootste deel van de respondenten uit West-Vlaanderen komt, net zoals wij. Op deze manier is het mogelijk om hun eigen dialect te hanteren. Zo wordt de gemeenschappelijkheid verhoogd voor de geïnterviewde personen en verloopt de interpretatie van de resultaten vlotter. Het is een meerwaarde om het onderzoek met twee te voeren, op die manier kan je tijdens het afnemen van de interviews op elkaar inspelen. Verder zijn er telkens meerdere interpretaties van de resultaten. Hierbij is het belangrijk om voortdurend af te toetsen bij elkaar om te bewaken dat steeds hetzelfde doel wordt nagestreefd. Er wordt ook meer in vraag gesteld wanneer meerdere personen het onderzoek voeren.
4.2 Beperkingen van het onderzoek Aangezien we kozen voor een kwalitatief onderzoek, zit het gevaar erin dat we onze probleemstelling niet genoeg aflijnen. In het begin leverde dit misschien niet meteen problemen op, integendeel, we vonden gemakkelijker onderzoekspersonen. We moesten onszelf er echter voor behoeden dat de probleemstelling genoeg afgebakend was, zodat we op het einde van de rit de bomen door het bos nog konden zien. (Wester, 1987). De samenstelling van de onderzoeksgroep kent een beperking aangezien er bij het zoeken van onderzoekspersonen onder andere in ons eigen netwerk gezocht werd en daarbij gewerkt werd met de sneeuwbalmethode, heeft dit ongetwijfeld een invloed op de samenstelling van de onderzoeksgroep (Decorte, Muys, & Slock, 2003; Saunders et al., 2004). Het was de bedoeling om een heterogene onderzoeksgroep samen te stellen. Een eerste gevolg van de gebruikte methode om respondenten te verzamelen, is dat het grootste deel van de 79
onderzoeksgroep van West-Vlaanderen afkomstig is, namelijk twaalf personen. Verder hebben we één persoon uit Oost-Vlaanderen en drie personen uit de provincie Antwerpen. De provincies zijn dus niet in gelijke mate vertegenwoordigd. Omdat we het onderzoek baseren op de individuele verhalen van kinderen van ouders met een alcoholprobleem, is onze masterproef ook sterk afhankelijk van de perspectieven van de respondenten. We kunnen onze resultaten dan ook niet veralgemenen (Levering & Smeyers, 1999). Er kan wel herkenbaarheid optreden waardoor de resultaten nuttig kunnen zijn voor een ruimer publiek. Een andere beperking van het onderzoek wordt gecreëerd doordat de participanten, al dan niet bewust, informatie achterhielden. Op die manier bestaat het gevaar dat er ‘gekleurde’ perspectieven werden weergegeven (Boeije, 2010). Indien er herinneringen werden opgehaald door het kind, om een antwoord te geven op bepaalde vragen, kan niet steeds achterhaald worden of deze informatie al dan niet betrouwbaar is. Er kan namelijk een vertekening of verkeerde voorstelling van het verleden worden geuit. Dit kan de resultaten van het onderzoek beïnvloeden. Ook ontbrekende gegevens kunnen de resultaten beperken. In het onderzoek zijn er twee respondenten die de keuze maakten om na het tweede interview niet meer deel te nemen, dit door praktische redenen. Hierdoor ontbreken er enkele gegevens van twee personen. Aangezien het interview semigestructureerd is, kwamen in het eerste interview al thema’s aan bod die verder uitgediept werden in het tweede interview.
80
5 Aanbevelingen voor beleid en praktijk Uit ons onderzoek is gebleken dat er veel te weinig kennis is van de bestaande hulpverleningsinstanties. We hebben het idee dat de overheid een rol kan spelen in de sensibilisering van dit onderwerp. Hierbij gaat het niet enkel om de kennis rond de hulpverlening, maar ook over het opheffen van het taboe rond een ouder met een alcoholprobleem. Hoewel er een folder van de VAD bestaat die gratis online te raadplegen is, raden wij aan om deze flyer op papier te verspreiden. Kanalen hiervoor kunnen scholen, CLB, OCMW, CAW, JAC en de huisdokter zijn. Voor kinderen is het internet tegenwoordig een vrij toegankelijk medium. Langs deze weg zou het mogelijk moeten zijn om deze doelgroep te bereiken. De informatie rond een alcoholprobleem van de ouder, of hulpverlening voor het kind zelf zou misschien wel beter gestructureerd moeten worden. Wanneer de zoektermen ‘ouder’, ‘alcoholprobleem’, ‘verslaving’, ‘hulp’ ingetypt worden in een zoekmachine krijgt men niet meteen een duidelijk overzicht van informatie rond deze problematiek. Ook het overzicht van mogelijke hulpverleningsvormen is pas vindbaar na een zoektocht. Naast het feit dat informatie rond het probleem en de hulpverlening toegankelijk moeten zijn voor deze kinderen is het ook belangrijk dat ze via laagdrempelige hulpverlening doorverwezen worden naar hulp op maat. Een nieuwe manier van hulpverlening, aangepast aan de huidige jeugdcultuur, onder de vorm van chatsessies, kan ondersteuning bieden. Het is laagdrempelig, anoniem, kan thuis en kan geraadpleegd worden zonder medeweten van de ouder(s). Momenteel is de hulpverlening te veel gesegmenteerd waardoor er geen overzicht en geen gerichte doorverwijzing is. Hierbij aansluitend zou de hulpverlening van de ouder en het kind moeten geïntegreerd worden. Wanneer een ouder hulpverlening krijgt, zouden de kinderen gecontacteerd moeten worden en vervolgens zouden ze hulpverlening aangeboden moeten krijgen. Wij geloven dat er nood is aan de ontwikkeling van een methodiek om deze problematiek bespreekbaar te maken zodat er in dialoog kan gegaan worden met het kind. Het is ons nog niet helemaal duidelijk hoe dit te realiseren valt, maar de scholen zouden veel meer de functie van doorverwijzer kunnen opnemen. Signalen moeten opgevangen en doorgegeven worden. Hier lijkt ons een rol voor het CLB weggelegd. Misschien moeten leerkrachten meer opgeleid worden in het opvangen van signalen. Dit geldt echter niet enkel voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem, maar voor alle kinderen in probleemsituaties.
81
6 Aanbevelingen voor verder onderzoek We geloven dat volgende aspecten nog verder onder de loep kunnen genomen worden. Een kwantitatieve studie rond de problematiek van kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Onze bevindingen zijn enkel gebaseerd op persoonlijke belevingen. Er is ook nood aan een statistische weergave. Dit zou een concreet en cijfermatig beeld kunnen schetsen van dit onderwerp. Voorbeelden hiervan zijn: Hoe worden kinderen bereikt door de hulpverlening?, Hoeveel kinderen vinden de weg naar de hulpverlening?,… . Ook de aanpak van de hulpverlening omtrent het betrekken van de kinderen in de behandeling van hun ouder met een alcoholprobleem is een aspect waar verder onderzoek zich kan op focussen. Verder kunnen studies zich richten op het effect van sensibiliseringscampagnes op scholen en op de vraag of zo’n campagne hanteerbaar is voor de problematiek van kinderen van ouder(s) met een alcoholprobleem. Een andere vraag die aandacht vereist is: “Hoe kan de stem van het kind beter gehoord worden?”. Momenteel gaat men te weinig de dialoog aan met kinderen (cfr. Kinderrechten). Bij kinderen van ouders met een alcoholprobleem gebeurt dit meestal enkel na escalatie.
82
Referentielijst -
Al-Anon en Alateen voor familie en vrienden van alcoholisten, informatiemap Al-Anon (2007).
Geraadpleegd
op
20
februari
2012
op
http://www.al-
anonvl.be/PDF%20Files/Informatiemap.pdf -
Anderson, P. & Baumberg, B. (2006). Alcohol in Europe: A Public Health Perspective : a Report for the European Commission. United Kingdom: Institute of Alcohol Studies.
-
Ansoms, S., Casselman, J., Matthys, F. & Verstuyf, G. (2004). Hulpverlening bij problematisch alcoholgebruik. Antwerpen: Garant.
-
Arbour, S., Hambley, J. & Ho, V. (2011). Predictors and outcome of aftercare participation of alcohol and drug users completing residential treatment. Substance use & misuse, 46, 12751287.
-
Baarda, B., De Goede, M. & Van der Meer- Middelburg, J. (2007). Basisboek interviewen: handleiding voor het voorbereiden en afnemen van interviews. Groningen: Wolters Noordhoff.
-
Bancroft, A. & Wilson, S. (2007). The ‘risk gradient’ in policy on children of drug and alcohol users: Framing young people as risky. Health, Risk & Society, 9 (3): 311-322.
-
Barnard M. & McKegany, N. (2004). The impact of parental problem drug use on children: what is the problem and what can be done to help? . Addiction, 99 (5), 552-559.
-
Barrera, M., Chassin, L. & Rogosh, F. (1993). Effects of social support and conflict on adolescent children of alcoholic and nonalcoholic fathers. Journal of personality and social psychology, 64 (4), 602-612.
-
Bennet, J. B., Lehman, W. E. (1998). Workplace drinking climate, stress, and problem indicators: assessing the influence of teamwork (group cohesion). Journal of studies on alcohol, 59 (5).
-
Bensley, L. S., Spieker, S. J. & McMahon, R. J. (2006). Research Report: Parenting behavior of adolescent children of alcoholics. Seatle, Washington: University of Washington.
-
Boeije, H. (2010). Analysis in Qualitative Research. London: Sage.
83
-
Bowles, C. (1968). Children of alcoholic parents. American Journal of Nursing, 68 (5), 10621064.
-
Broekaert, E. & Van Hove, G. (2005). Handboek Bijzondere Orthopedagogiek. Antwerpen: Garant.
-
Brysbaert, M. (2006). Psychologie. Gent: Academia Press.
-
Butterworth, R. F. (2004). Hepathic Encephalopathy: A serious complication of alcoholic liver disease. Alcohol Research & Health, 2, 143-145. Geraadpleegd op 30 maart 2012 op http://www.niaaa.nih.gov
-
Casselman, J., Goethals, J., Hutsebaut, F. & Vervaeke, G. (2005). Gerechtelijke geestelijke gezondheidszorg: wetenschap, beleid en praktijk. Leuven: University Press.
-
Casswell, S. (2011). Alcohol harm: the urgent need for a global response. Addiction, 106, 1205–1207.
-
Coolen-Perdnia, C. (1989). Kinderen van alcoholverslaafden. Kind en Adolescent, 10 (3), 109119.
-
Copello, A., Templeton, L. & Powell, J. (2010). The impact of addiction on the family. Drugs, prevention and policy. , 17 (S1), 63-74.
-
Copello, A., Velleman, R. & Templeton, L. (2005). Family interventions in the treatment of alcohol and drug problems. Drug and Alcohol Review, 24 (4), 369-385.
-
Cutler, R. B. & Fishbain, D. A. (2005). Are alcoholism treatments effective? The project MATCH data. BMC Public Health, 5 (75).
-
Dawe, S., Frye, S., Best, D., Moss, D., Atkinson, J., Evans, C., Lynch, M. & Harnett, P. (2007). Drug use in the family: impacts and implications for children. ANCD Research Paper, 13.
-
De Clercq, J. & Danckaerts, M. (2005). KOPP-lopers: De zorg voor kinderen van ouders met psychiatrische problemen. Tijdschrift voor orthopedagogiek, kinderpsychiatrie en klinische kinderpsychologie, 30 (3/4).
-
De Donder, E. (2006). Alcohol: cijfers in perspectief. Antwerpen: Garant.
84
-
De Maeseneire, I. & Vandenberghe, E. (2003). Drugs etc.: achtergrondinformatie. Brussel: Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. Geraadpleegd op 15 mei 2012 op http://www.vad.be/media/9231/drugsetc_brochure_bblz.pdf
-
Decorte, T., Muys, M. & Slock, S. (2003). Cannabis in Vlaanderen: Patronen van cannabisgebruik bij ervaren gebruikers. Leuvern: Acco.
-
Delargy, A., Manning, J., Rickard, A. & Shenker, D. (2010). Swept under the carpet: Children affected by parental alcohol misuse. London: Alcohol Concern.
-
Easly, M. & Epstein, N. (1991). Coping with Stress in a Family with an Alcoholic Parent. Family Relations, 40, 218-224.
-
Emmelkamp, P. & Vedel, E. (2006). Alcohol- en drugsverslaving: Een gids voor effectief gebleken behandelingen. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.
-
Enoch, M. (2006). Genetic and Environmental Influences on the Development of Alcoholism. Annals New York Academy of Sciences, 1094, 193-201.
-
Geeraerts, G. (2009). Als je ouder drinkt. Folder van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen. Brussel: VAD.
-
Geirnaert, M. & Lambrechts, M. (2004) Alcohol- en druggebruik: Preventie en hulpverlening. Mechelen: Kluwer.
-
Goldman, M. S. & Roehrichn, L. (1995). Implicit priming of alcohol expectancy memory processes and subsequent drinking behavior. Experimental and Clinical Psychopharmacology, 3 (4), 402-410.
-
Hall, C. & Webster, R. (2007). Risk Factors Among Adult Children of Alcoholics. International Journal of Behavioral Consultation and Therapy, 3, 494-511.
-
Hussong, A. M., Bauer, D. J. & Huang, W. (2008). Characterizing the lift stressors of children of alcoholic parents. Journal of Psychology, 22 (6), 819-832.
-
Iwen, J., Bischof, G., Reinhardt, S., Grothues, J., Hapke, U., John, U., Freyer-Adam, J. & Rumpf, H. J. (2010). The Impact of Having a Loved One With Alcohol Consumption-Related Problems on Subjective Health Status and Health-Risk Behaviors in a General Hospital Sample. Substance use & misuse, 45 (14), 2470-2480.
85
-
Jansma, H. (2010). Opgehelderd: de behandeling van jongeren met gedragsproblemen in O.G. Heldringstichting. Delft: Eburon.
-
Jex, M. S. (2002). Organizational Psychology: The scientist-practioner approach. New York: John Wiley & Sons.
-
Johnson, J. & Leff, M. (1999). Children of Substance Abusers: Overview of Research Findings. Pediatrics, 1085-1099.
-
Kerssemakers, R., Van Meerten, R., Noorlander, E. & Vervaeke, H. (2008). Drugs en alcohol: gebruik, misbruik en verslaving. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
-
KOAP (2004). Soms lijkt het alsof het allemaal teveel wordt. Soms zie je het gewoon niet meer zitten. Blijf dan niet alleen met je problemen zitten.Zoek hulp!. Kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.koap.be/index2.html
-
Koenraadt, F. (2000). Een spiegel van (straf)recht en psychiatrie. Mechelen: Kluwer.
-
Kroll, B. (2004). Living with an elephant: Growing up with parental substance misuse. Child and Family Social Work, 9, 129-140.
-
Levering, B. & Smeyers, P. (1999). Opvoeding en onderwijs leren zien: Een inleiding in interpretatief pedagogisch onderzoek. Culemborg: Centraal Boekhuis.
-
Luttmer, L. C. F. (2005). Nederlands leerboek Jeugdgezondheidszorg. Assen: Van Gorcum.
-
Macdonald, D., Russell, P., Bland, N., Morrison, A. & De la Cruz, C. (2003). Supporting families and carers of drug users: A review. Edinburgh: Centre for Research in Families and Relationships. University of Edinburgh.
-
Marlatt, G. A., Baer, J. S., Kivlahan, D. R., Dimeff, L. A., Larimer, M. E., Quigley, L. A., Somers, J.M. & Williams, E. (1998). Screening and brief intervention for high-risk college student drinkers: Results from a 2-year follow-up assessment. Journal of Consulting & Clinical Psychology, 66, 604-615.
-
Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
-
Matthys, F. (2000). Leven met een verslaafde. Leuven-Kessel-Lo: Garant.
86
-
Meredith, V. & Price-Robertson, R. (2011). Alcohol misuse and child maltreatment. Melbourne: Australian Institute of Family Studies.
-
Möbius, D. (2009). Dossier Alcohol. Brussel: VAD.
-
Moos, R. H. & Moos, B. S. (2005). Rates and predictors of relapse after natural and treated remission from alcohol use disorder. Addiction, 101, 212-222.
-
Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.
-
Mylant, M., Ide, B., Cuevas, E. & Meehan, M. (2002). Adolescent Children of Alcoholics: Vulnerable or Resilient? Journal of the American Psychiatric Nurses Association, 8, 57-64.
-
Nagpal, J., Prassad, S., Khurana, A., Bhave, S., Khanna, S. & Roy, N. (2006). Alcohol use and abuse: what you should know. New Delhi: Macro Graphics Pvt. Ltd.
-
Orford, J., Natera, G., Copello, A., Atkinson, C., Tiburcio, M., Velleman, R., Crundall, I., Mora, J., Templeton, L. & Walley, G. (2005). Coping with Alcohol and Drug problems: The experiences of family Members in Three Contrasting Cultures. London: Taylor and Francis.
-
Orford, J., Rigby, K., Miller, T., Tod, A., Bennet, G. & Velleman, R. (1992). Ways of coping with excessive drug use in the family: A provisional typology based on the accounts of 50 close relatives. Journal of community & Applied Social Psychology, 2 (3), 163-183.
-
Patton, M. Q. (2002). Qualitative Research & Evaluation Methods 3rd edition. London: Sage Publication Ltd.
-
Plochg, T., Juttmann, R. E., Klazinga, N. S. & Mackenbach, J. P. (2007). Handboek gezondheidszorgonderzoek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
-
Pos, S. E. & Hekkink, C. F. (2004). Determinanten van alcoholgebruik bij volwassenen. Woerden: NIGZ.
-
Rehm, J., Rehn, N., Room, R., Monteiro, M., Gmel, G., Jernigan, D. & Frick, U. (2003). The Global Distribution of Average Volume of Alcohol Consumption and Patterns of Drinking. European Addiction Research, 9, 147-156.
-
Room, R., Babor, T. & Rehm, J. (2005). Alcohol and public health. Lancet, 365 (9485), 519530.
87
-
Saunders, M., Lewis, P. & Thornhill, A. (2004). Methoden en technieken van onderzoek. Harlow: Pearson Education.
-
Shenker, D. (2008). Keeping it in the Family. London: Alcohol Concern.
-
Similis. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://nl.similes.be
-
Spiers, R., Lobbens, P., Vergucht, V., Vanderplasschen, W., De Block, S. & Vermeire, M. (2010). Secundaire preventie na een residentiële ontwenningsbehandeling voor jongeren. Geraadpleegd
op
25
april
2012
op
http://www.kasteelplus.be/files/Secundaire%20preventie%20na%20ontwenning.pdf -
Storbjörk, J. (2011). On the significance of social control: Treatment-entry pressures, selfchoice and alcohol and drug dependence criteria one year after treatment. International Journal of Social Welfare, 21, 160-173.
-
Taylor & Francis. (1986). Alcohol, Our Favourite Drug: New Report on Alcohol and AlcoholRelated Problems. London: Tavistock Publication Ltd.
-
Templeton, L. & Velleman, R. (2007). Understanding and modifying the impact of parents’ substance misuse on children. Advances in Psychiatric Treatment, 13, 79-89.
-
Templeton, L. (2010). Meeting the needs of children with the 5-step Method. Drugs: Education, Prevention, and Policy, 17 (s1), 113-128.
-
Templeton, L., Velleman, R., Hardy, E. & Boon, S. (2009). Young people living with parental alcohol misuse and parental violence: ‘No-one has ever asked me how I feel in any of this’. Journal of Substance Use, 14, 139-150.
-
Tielemans, J. (1999). Psychodidactiek. Leuven: Garant.
-
Tomori, M. (1994). Personality Characteristics of Adolescents with Alcoholic Parents. Adolescence, 29, 949-959.
-
Tones, K. & Tilford, S. (1990). Health promotion: effectiveness, efficiency and equity. London: Chapman & Hall.
-
Towsend, M. C. (1998). Verpleegkundige diagnostiek in de psychiatrie: een handleiding in het maken van een verpleegplan. Amsterdam: Elsevier gezondheidszorg.
88
-
Tromp, J. H. M. & Rietmeijer, E. H. M. (1989). De aanpak van onderzoek. Bohn: Scheltema & Holkema BV.
-
Turning Point. (2011). Bottling it up: the next generation. The effects of parental alcohol misuse on children and families. London: Turning Point Press Release.
-
Van Broekhoven, T. (2001). Alcoholverslaving. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
-
Van den Boom, S. (2006). Relatiemedia: praktijkboek voor doelgroepgericht communiceren. Amsterdam: Pearson Education.
-
Van den Brink, W. (2005). Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte. Verslaving: Tijdschrift over Verslavingsproblematiek, 1, 3-14.
-
Van der Stel, J. & Van der Keuken, J. (1992). Kinderen, gezin en alcohol: preventie en hulpverlening. Assen: Dekker & van de Vegt.
-
Van Emst, A. J. & Van Bilsen, H. P. J. G. (1988). Hoe minder te drinken: Een handleiding om minder alcohol te leren drinken. Utrecht: Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs.
-
Van Hove, G. & Claes, L. (2011). Qualitative Research and educational sciences: A reader about useful strategies an tools. Harlow: Pearson eduction limited.
-
Van Nes, H. (2004). Verslaafden. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
89
Bijlagen Bijlage 1: De DSM IV- criteria alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid
DSM IV criteria alcoholmisbruik Misbruik van alcohol volgens The fourth edition of Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV) (APA, 1994) Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt zoals in een periode van twaalf maanden blijkt uit één (of meer) van de indicatoren (Broekaert & Vanhove, 2005): 1. Herhaaldelijk gebruik van het middel met als gevolg dat het niet meer lukt om in belangrijke mate verplichtingen op het werk, school en thuis na te komen (bijvoorbeeld herhaaldelijk afwezig zijn of slecht werk afleveren in samenhang met het gebruik van het middel; met het middel samenhangende afwezigheid; schorsing of verwijdering van school; verwaarlozing van kinderen of huishouden);
2. Herhaaldelijk gebruik van het middel in situaties waarin het fysiek gevaarlijk (bijvoorbeeld autorijden of bedienen van een machine als men onder invloed van het middel is);
3. Herhaaldelijk, in samenhang met het middel, in aanraking komen met justitie (bijvoorbeeld aanhouding wegens verstoring van de openbare orde in samenhang met het middel);
4. Voortdurend gebruik van het middel ondanks aanhoudende of terugkerende problemen op sociaal of interpersoonlijk vlak veroorzaakt of verergerd door de effecten van het middel (bijvoorbeeld ruzie met de echtgenoot over de gevolgen van de intoxicatie).
90
DSM IV criteria alcoholafhankelijkheid Afhankelijkheid van alcohol volgens The fourth edition of Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV) (APA, 1994) Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt zoals in een periode van twaalf maanden blijkt uit drie (of meer) van de indicatoren (Broekaert & Vanhove, 2009): 1. Tolerantie; Gedefinieerd door ten minste één van de volgende: A. Een behoefte aan duidelijke toenemende hoeveelheden van een middel om een intoxicatie of de gewenste werking te bereiken B. Een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid van een middel
2. Onthouding; Zoals blijkt uit ten minste één van de volgende: A. Het voor het middel karakteristieke onthoudingssyndroom B. Hetzelfde (of een nauw hiermee verwant) middel wordt gebruikt om onthoudingsverschijnselen te verlichten of te vermijden.
3. Het middel wordt vaak in grotere hoeveelheden of gedurende een langere tijd gebruikt dan het plan was;
4. Er bestaat een aanhoudende wens of er zijn weinig succesvolle pogingen om het gebruik van het middel te verminderen of in de hand te houden;
5. Een groot deel van de tijd gaat op aan activiteiten nodig om aan het middel te komen (bijvoorbeeld verschillende artsen bezoeken of grote afstanden afleggen), het gebruik van het middel (bijvoorbeeld kettingroken) of aan het herstel van de effecten ervan;
6. Belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding worden opgegeven of verminderd vanwege het gebruik van middelen:
91
7. Het gebruik van het middel wordt gecontinueerd ondanks de wetenschap dat er een hardnekkig of terugkerend sociaal, psychisch of lichamelijk probleem is dat waarschijnlijk veroorzaakt of verergerd wordt door het middel (bijvoorbeeld doorgaan met alcoholgebruik ondanks het besef dat een maagzweer er door verergert).
92
Bijlage 2: Interviews
Kennismaking met het kind o
Hoe oud is het kind?
o
Wat studeert hij/ zij, wat houdt hem haar bezig?
Onszelf voorstellen o
Twee studenten orthopedagogiek
Project voorstellen (bedoeling van ons interview, van onze samenkomsten) o
Een tweetal interviews afnemen waarin de situatie van het kind volledig geschetst wordt. Na de interviews wordt de gelegenheid gegeven om de uitgetypte versies door te nemen en aanpassingen aan te brengen waar nodig (wanneer wij uitspraken verkeerd geïnterpreteerd hebben of wanneer je er nu anders over denkt).
o
Het is de bedoeling om een aantal kinderen van ouders met een alcoholprobleem te interviewen. Op die manier hopen we een beeld te kunnen schetsen waar nood aan is in de hulpverlening. De aandacht wordt vooral op de persoon met een alcoholprobleem gericht waardoor de omgeving in de kou blijft staan.
Kan je een korte schets geven van de situatie? o
Wie: Moeder, vader of beide?
o
Wanneer?
o
Leeft de persoon nog?
o
Woont/ woonde de persoon met een alcoholprobleem nog in het gezin?
1. Beleving van het kind Hoe ga jij om met het alcoholprobleem van je moeder of vader? Hoe reageer je hier op? o
Voor jezelf?
o
Rechtsreeks tegen je moeder of vader?
o
Heb je jou ooit schuldig gevoeld rond het alcoholprobleem?
o
Ervaar je stress of angst door het alcoholprobleem?
Hoe gaat het met jou?
93
Welke invloed heeft dit alcoholprobleem op jouw gezin/ de mensen waarmee je samen woont? o
In de dagelijkse/gewone dingen?
o
Is er een hechte band in jouw gezin/ jouw familie?
o
Is de samenstelling van jouw gezin al gewijzigd? Zijn er veranderingen in het huishouden?
o
Op jouw jeugdig leven?
Heb je de nood om je verhaal of frustraties aan iemand te vertellen? o
Bij wie kan je hiervoor terecht?
o
Wie is een steunfiguur voor jou? Is dit iemand intern (gezin) of extern?
o
Hoe ervaar je deze gesprekken?
o
Wat doe je met externe reacties?
Hoe verloopt de communicatie met je vader/ moeder als hij/ zij gedronken heeft en hoe verloopt het wanneer hij/zij nuchter is? Waarover heb je op bepaalde momenten frustraties? o
Dingen die je niet kan begrijpen?
o
Zaken die lastig zijn om te dragen?
o
Hoe zorg je er voor dat je kan blijven doorgaan met je eigen leventje?
Worden er beloftes (naar jou toe) gemaakt die niet worden nagekomen? Hoe gaat het op schools vlak? Zijn er momenten waarop het niet lukt om nog positieve zaken in het leven te zien? Zoja, welke? Waaruit blijf je moed/kracht halen? Kan je het probleem bespreekbaar maken thuis? Heb je ooit het idee dat je een ‘familiegeheim moet bewaren? Hoe reageert je familie op de gebeurtenissen? Heb je er al over gepraat met je moeder/vader, broers/zussen? o
Heb je een hechte band met je broer(s)/zus(sen)? Vinden jullie steun bij elkaar?
o
Hoe is de relatie met je andere ouder? 94
Welk beeld heb je van je eigen vader/moeder? Welk beeld heb je van jezelf? Welke positie/rol neem je in je gezin in? Wat vind jij de grootste ergernis veroorzaakt door zijn alcoholprobleem? Heeft het alcoholprobleem een financiële invloed op het gezin? Hoe kijk je op dit moment naar de situatie? Hoe kijk je terug naar de situatie? Welke relatie heb je met je vader/moeder? o
Hoe zou je de relatie met je vader/moeder omschrijven?
o
Is er in de loop van de tijd ooit iets veranderd in jullie relatie?
Heeft de situatie effect op andere relaties (buiten je gezin)?
2. Hulpverlening Kwam je ooit tot een moment waarop je zag dat je moeder/vader écht hulp nodig had? o
Wanneer was dit dan?
o
Deed je iets met dit gevoel? Ging je hiermee aan de slag?
o
Hoe deed je dit? Schakelde je anderen in? Professionele hulp?
o
Probeerde je zelf te helpen? Hoe deed je dit?
o
Als je er nu over denkt, zou je het anders hebben aangepakt in vergelijking met hoe je het effectief gedaan hebt op dat moment?
Heeft er ooit iets geholpen, met betrekking tot het alcoholprobleem, in het verleden? Wat was dit? Wanneer gaat het goed met je vader/moeder? Wanneer gaat het niet goed met je moeder/vader? Heeft hij/ zij een vorm van hulpverlening gekregen? Hoe lang heeft hij/zij hulpverlening gekregen? Was er nadien een vorm van ‘nazorg’? Welke vormen van hulpverlening ken je zelf? 95
Is er ooit sprake geweest van een herval? o
Hoe lang was dit na de behandeling?
o
Hoe voelde je jou hierbij?
o
Veranderde dit iets aan jouw rol/positie in het gezin?
Hoe is jouw vader/moeder wanneer het goed gaat? o
Wat is zijn/haar motivatie om te veranderen?
o
Wat is de motivatie om die verandering vol te houden?
o
Wat zou een motivatie kunnen zijn om te stoppen met drinken?
Heb je ooit zelf hulpverlening gekregen omtrent het alcoholprobleem van je ouder? o
o
Zo ja:
Welke hulpverlening was dit?
Was hier een aanleiding voor? Welke?
Vond je dat die hulpverlening volstond of waren er zaken die je anders zou aanpakken?
Zo neen:
Heb je ooit die nood gehad?
Heb je ooit de nood gehad om praktische of fysische bescherming te krijgen? Indien je nu hulp zou willen, waar zou je naar toe gaan of wie zou je contacteren? Welke vormen van hulpverlening ken je voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem? Uit wat zou de hulpverlening voor kinderen van ouders met een alcoholprobleem moeten bestaan volgens jou? Hoe kan de hulpverlening kinderen van ouders met alcoholprobleem bereiken volgens jou? Is jouw andere ouder ooit beschuldigd geweest voor het alcoholprobleem van jouw vader/moeder? Zoja, door wie? Heb je de indruk dat mensen die jouw situatie kennen jou anders bekijken, dan voor ze op de hoogte waren van de situatie? Als dit het geval is, is dit dan in de positieve of de negatieve zin?
96
Bijlage 3: Flyer
97
Bijlage 4: Informed consent minderjarigen Voorblad informed consent Beste, Wij zijn twee studenten orthopedagogiek die voor onze masterproef willen polsen naar de verhalen van kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Een alcoholprobleem van een ouder heeft vaak een enorme invloed op het leven van een kind. In het hulpverleningscircuit wordt het kind dan nog vaak over het hoofd gezien en aan zijn lot over gelaten. Wij zouden in onze masterproef dan ook graag weergeven hoe kinderen de hele situatie zelf ervaren. Aan de hand van 2 interviews willen we de situatie per onderzoekspersoon schetsen. De interviews worden telkens opgenomen om die nadien letterlijk uit te typen. Tijdens een derde samenkomst worden de uitgetypte interviews voorgelegd aan de onderzoekspersoon en dan kan de geïnterviewde nog zaken veranderen (verkeerde interpretaties, onduidelijkheden,…). Alle gegevens die wij hebben worden anoniem verwerkt. Wanneer je dit wil kan je achteraf een digitale versie van onze masterproef krijgen. Het lezen hiervan is uiteraard volledig vrijblijvend. Alvast bedankt voor uw medewerking! Stefanie Serroen en Sarah Vandebuerie
98
Informed Consent Toestemmingsformulier voor de medewerking aan het onderzoek in het kader van de masterproef van Stefanie Serroen en Sarah Vandebuerie, studentes 2de master Orthopedagogiek, Universiteit Gent. Titel masterproef: Wat als de rollen omgedraaid zijn? Zorgen voor je ouder(s) met een alcoholprobleem.
Ik kreeg duidelijke inlichtingen betreffende de aard, methode en het doel van het onderzoek. Ik ben op de hoogte gebracht over de wijze waarop er met de gegevens, die ik vrijgeef tijdens de interviewmomenten, omgegaan zal worden: anoniem en in vertrouwelijkheid. Ik weet dat het opnamemateriaal uitsluitend gebruikt zal worden voor onderzoek en analyse. Ik ben op de hoogte van mijn recht om, op ieder moment, de deelname aan dit onderzoek te beëindigen. Ik stem vrijwillig in met de deelname aan dit onderzoek over de ouder(s) met een alcoholprobleem. Ik ben, als ouder, op de hoogte van al het voorgaande en ik geef toestemming om mijn minderjarige zoon/dochter te laten meewerken aan dit onderzoek.
Naam van de minderjarige deelnemer: ………………………………………………………………………………….. Datum: ……………….
Handtekening van de minderjarige deelnemer: …...…………………………….
Naam ouder(s) van de minderjarige deelnemer: …………………………………………………………………… Datum: ……………….
Handtekening ouder(s): …...…………………………………………………………………
Naam onderzoeker(s): …………………………………………………………………………………..………………………. Datum: ………………
Handtekening onderzoeker(s): ...…………………………………………………………
99
Bijlage 5: Informed consent meerderjarigen Voorblad informed consent Beste, Wij zijn twee studenten orthopedagogiek die voor onze masterproef willen polsen naar de verhalen van kinderen van ouders met een alcoholprobleem. Een alcoholprobleem van een ouder heeft vaak een enorme invloed op het leven van een kind. In het hulpverleningscircuit wordt het kind dan nog vaak over het hoofd gezien en aan zijn lot over gelaten. Wij zouden in onze masterproef dan ook graag weergeven hoe kinderen de hele situatie zelf ervaren. Aan de hand van 2 interviews willen we de situatie per onderzoekspersoon schetsen. De interviews worden telkens opgenomen om die nadien letterlijk uit te typen. Tijdens een derde samenkomst worden de uitgetypte interviews voorgelegd aan de onderzoekspersoon en dan kan de geïnterviewde nog zaken veranderen (verkeerde interpretaties, onduidelijkheden,…). Alle gegevens die wij hebben worden anoniem verwerkt. Wanneer je dit wil kan je achteraf een digitale versie van onze masterproef krijgen. Het lezen hiervan is uiteraard volledig vrijblijvend. Alvast bedankt voor uw medewerking! Stefanie Serroen en Sarah Vandebuerie
100
Informed Consent Toestemmingsformulier voor de medewerking aan het onderzoek in het kader van de masterproef van Stefanie Serroen en Sarah Vandebuerie, studentes 2 de master Orthopedagogiek, Universiteit Gent. Titel masterproef: Wat als de rollen omgedraaid zijn? Zorgen voor je ouder(s) met een alcoholprobleem.
Ik kreeg duidelijke inlichtingen betreffende de aard, methode en het doel van het onderzoek. Ik ben op de hoogte gebracht over de wijze waarop er met de gegevens, die ik vrijgeef tijdens de interviewmomenten, omgegaan zal worden: anoniem en in vertrouwelijkheid. Ik weet dat het opnamemateriaal uitsluitend gebruikt zal worden voor onderzoek en analyse. Ik ben op de hoogte van mijn recht om, op ieder moment, de deelname aan dit onderzoek te beëindigen. Ik stem vrijwillig in met de deelname aan dit onderzoek over de ouder(s) met een alcoholprobleem.
Naam deelnemer: …………………………………………………………………………………………………………………..
Datum: ……………….
Handtekening deelnemer: …...…………………………………………………………….
Naam onderzoeker(s): …………………………………………………………………………………..……………………….
Datum: ………………
Handtekening onderzoeker(s): ...…………………………………………………………
101