Marleen Schippers - 1071319 Bewustzijn en Handelen Eindopdracht – 6 februari 2004 Inleiding In dit betoog beschrijf ik mijn visie op het mind-body probleem1. Ik richt me in het bijzonder op twee aspecten van dit probleem. In het eerste deel geef ik antwoord op de vraag of omgeving meegenomen moet worden in de definitie van een cognitief systeem en in het tweede deel richt ik me op het probleem van mentale veroorzaking. De filosofen die in dit betoog behandeld worden zijn Rodney Brooks, Susan Hurley, Jaegwon Kim, Daniel Dennett en David Chalmers. 1. Zonder omgeving, geen cognitie en geen cognitief systeem Een fundamentele vraag voor de cognitiewetenschappen is de vraag wat cognitie precies is. Deze vraag wordt door de klassieke kunstmatige intelligentie op een cartesiaanse manier beantwoord. Voor hun staat cognitie gelijk aan rationeel denken, zoals het oplossen van problemen en het maken van een planning. Rodney Brooks kwam in de jaren negentig met een radicaal andere aanpak waarin cognitie niet alleen bestaat uit het pure denken, maar ook uit interactie met de omgeving. Deze aanpak wordt behaviour-based genoemd. Brooks heeft hiermee een essentieel punt van cognitie bloot gelegd: cognitie kan niet bestaan zonder omgeving. Ik zal vier argumenten geven voor de stelling dat cognitie en omgeving onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Maar eerst moet er een onderscheid gemaakt worden tussen een cognitief systeem en een mens. Een cognitief systeem wordt gedefinieerd als een mens in interactie met zijn omgeving. Een mens is een onderdeel van een cognitief systeem. Dat de omgeving deel uitmaakt van het cognitieve systeem, is iets anders dan dat de omgeving deel uitmaakt van de mens. Een eerste reden dat omgeving een onderdeel is van cognitie, is dat een mens zonder omgeving geen input kan krijgen van buitenaf (er is immers geen ‘buitenaf’) en geen mogelijkheid tot handelen heeft. Zonder omgeving is een mens niets anders dan een statisch object en heeft geen mogelijkheden voor cognitie. De mens en zijn omgeving zijn fysisch gescheiden en worden als zodanig in de wetenschap onderzocht door de geneeskunde en de natuurkunde. Maar juist omdat daarmee niet alles bestudeerd wordt, zijn de cognitiewetenschappen opgericht om onderzoek te doen naar hun interactie: cognitie. Een ander argument wordt gegeven door de noodzakelijke aanwezigheid van omgeving tijdens de ontwikkeling van cognitie. De cognitie die de klassieke kunstmatige intelligentie voor ogen heeft, is cognitie op het niveau van een volwassene. Maar vergeten wordt, dat deze cognitie zich ontwikkeld heeft vanaf het niveau van een baby. En voor deze ontwikkeling is omgeving vereist. Een baby kan geen cognitie ontwikkelen als hij niet interacteert met zijn omgeving. Je kunt een baby niet laten slapen tot zijn veertigste en verwachten dat hij wakker wordt en zegt: “Hé, 2 + 2 = 4”. Dit kan alleen al niet, omdat hij nooit heeft leren praten. Wil je echter volhouden dat de omgeving geen deel uitmaakt van een cognitief systeem, dan wordt je gedwongen om een dualistisch standpunt in te nemen. Immers, als cognitie alleen uit het pure denken bestaat, dan is er geen reden om het lichaam en de hersenen tot dat denken te rekenen. Het lichaam en het brein zijn omgeving geworden. Er blijft niets materieels over, maar toch moet er cognitie zijn. Er zal dan een toevlucht gezocht moeten worden in het postuleren van een onstoffelijke geest. Een res cogitans in Descartes’ eigen woorden. Een dualistisch standpunt is tegenwoordig echter een onhoudbare positie. 1
In dit betoog zal ik Engelse woord mind gebruiken in plaats van de Nederlandse vertaling, geest. De reden hiervoor is dat ik vind dat mind de lading beter dekt dan geest.
We kunnen ons afvragen of er een tegenvoorbeeld te verzinnen is voor de stelling, dus waarin we een cognitief systeem hebben zonder omgevingsfactor. Er is niet veel wat hiervoor in aanmerking komt, maar misschien geeft een computer ons een dergelijk tegenvoorbeeld. Je kunt je voorstellen dat we in de toekomst cognitie willen toeschrijven aan een computer. Dit geeft ons echter geen goed tegenvoorbeeld, want een computer heeft noodzakelijk interactie met zijn omgeving nodig. De programmatuur op een computer is door iemand of iets geprogrammeerd, de computer is ooit in elkaar gezet en iemand moet de schakelaar omdraaien om hem aan te doen. Een computer zonder omgeving is net als een mens zonder omgeving, alleen maar een statisch object zonder enige vorm van cognitie. Het laatste argument wordt gegeven door Susan Hurley en Alva Noë. Hurley en Noë hebben onderzocht of ervaringen puur door de hersenen worden gerealiseerd of alleen door de externe stimuli zelf. Als fenomenale ervaringen alleen het gevolg zouden zijn van activiteit in de hersenen, dan betekent dit bijvoorbeeld dat als onze visuele cortex actief is, we dingen zien en bij activiteit in de auditieve cortex, we dingen horen. Als ervaringen echter het gevolg zijn van puur de externe stimuli dan zou het zo moeten zijn dat geluidsgolven alleen auditieve ervaringen kunnen geven en lichtinval alleen visuele ervaringen. Beide hypothesen bleken in het onderzoek geen stand te houden. Fenomenale ervaringen blijken tot stand te komen door een ingewikkelde interactie van een persoon met zijn omgeving. Hurley en Noë beargumenteren dat de manier waarop je interacteert met de wereld karakteristiek is voor de ervaringen die je hebt. Verschillen in ervaring komen voort uit hogere orde veranderingen in de relaties van de verschillende verbindingen (heen-en-weer) tussen cortex, zintuigen en het motorische apparaat. Een omgeving is in hun visie dan ook onontbeerlijk voor een cognitief systeem. Een vraag die onmiddellijk opkomt bij het betrekken van de omgeving bij de definitie van een cognitief systeem is de vraag tot hoever die omgeving reikt. Je kunt zeggen dat als je de omgevingscomponent weghaalt, je tot dualisme vervalt. Maar gebeurt niet het omgekeerde bij het erbij halen van de omgeving als deel van cognitie? Moet dan in de definitie van een cognitief systeem de héle omgeving, oftewel het hele universum, meegenomen worden? Mijn definitie van de grenzen van een cognitief systeem laten zien dat dit niet het geval hoeft te zijn. De definitie luidt als volgt: het cognitieve systeem reikt tot zover ogen kunnen zien, oren kunnen horen en de hersenen kunnen denken. Het cognitieve systeem reikt tot de grenzen van ons menszijn. Niet alleen de directe omgeving is deel van ons cognitieve systeem, maar ook alles waar we aan kunnen denken. Dit betekent niet dat als ik aan mijn moeder denk, dat mijn moeder zelf dan onderdeel is van mijn cognitieve systeem, maar de gedachte aan haar is dat wel. Zìe ik daarentegen mijn moeder, dan is zij wèl onderdeel van mijn cognitieve systeem. Belangrijk is ook de relatie met handelen. Alles wat we potentieel kunnen gebruiken voor onze handelingen, als beweegredenen of als faciliterend voor onze handelingen, ligt binnen ons cognitief systeem. En omgekeerd: alles wat binnen ons cognitief systeem valt, kan dienen als basis voor onze handelingen. 2. Mentale veroorzaking is een illusie Ik zie de relatie tussen het mentale en het fysieke als weergegeven in figuur 1. Mentale toestanden:
M1
M2
M3
M4
M5
Fysieke toestanden
P1
P2
P3
P4
P5
Figuur 1
Fysieke toestand P1 veroorzaakt op een fysisch niveau P2. P1 heeft de eigenschap dat het een bijbehorende mentale toestand M1 heeft en P2 mentale toestand M2. Wij, mensen denken en voelen dat het M1 is die M2 veroorzaakt. Mijn stelling is dat onze mentale toestanden geen causale krachten hebben en dus niet iets fysisch kunnen veroorzaken. Het enige niveau waarop causaliteit voorkomt is het fysische niveau2. De redenen die ik heb om dit aan te nemen worden gegeven door Daniel Dennett en door Jaegwon Kim. In het kort: Dennett stelt dat wij in de loop van de evolutie onze eigen neigingen zijn gaan labelen, zodat er een mogelijkheid tot communicatie ontstond. Mentale toestanden worden dan gezien als labels van fysieke toestanden. Kim zegt dat een verklaring van mentale toestanden op een fysisch niveau een betere en simpelere is, dan een verklaring waarin mentale veroorzaking een rol speelt. Beide argumenten zal ik hieronder verder uitlichten. Daniel Dennett Dennett beschrijft in zijn boek Kinds of Minds hoe de evolutie van de mind verlopen zou kunnen zijn. Een belangrijke stap in de evolutie van de mind is volgens Dennett de stap geweest dat een wezen van het hebben van eerste orde intentionaliteit naar het hebben van tweede orde intentionaliteit ging. Eerste orde intentionaliteit bestaat uit het hebben van overtuigingen en verlangens over allerlei dingen in de wereld, behalve over overtuigingen en verlangens zelf. Een wezen met een tweede orde intentionaliteit kan dat laatste wel. Er is pas sprake tweede orde intentionaliteit, als er een model bijgehouden kan worden over iemand anders zijn mind of de eigen mind. Om te bereiken dat er een representatie van de mind bijgehouden kan worden, is het nodig geweest dat er in de loop van de evolutie een reorganisatie plaats heeft gevonden in de hersenen.3 Dennett beschrijft een theorie die David McFarland bedacht heeft over het ontstaan van representaties. Hij zegt dat expliciete, manipuleerbare representaties van iemands gedrag alleen ontstaan bij de mogelijkheid tot communicatie door middel van een taal. Zijn argumentatie gaat als volgt. Communicatie is alleen maar mogelijk als het coöperatief is, maar ook zelfbeschermend. Coöperatief, omdat dat helpt te overleven, bijvoorbeeld samen vechten tegen vijanden of samen voedsel zoeken. Zelfbeschermend, omdat er altijd competitie zal bestaan, ook binnen de eigen soort. Liegen is een voorbeeld van communicatie die zelfbeschermend is. Als communicatie ontstaat, ontstaat echter ook behoefte aan een nieuw soort gedrag: je moet namelijk kunnen communiceren over je eigen gedrag, overtuigingen, verlangens en dergelijke. Er moet dus een keuze worden gemaakt over wat nu eigenlijk je gedrag en de redenen daarvoor zijn. Dit kun je doen door middel van introspectie, maar dan doet zich het volgende probleem voor: “Hoe moet je de warboel van concurrerende, verbeterde, aangepaste en samengevlochten kandidaten voor gedrag, opdelen in verschillende alternatieven [die kunnen worden gecommuniceerd – MS]?4 De oplossing van McFarland bestaat uit het labelen van de eigen neigingen, alsof ze leiden tot expliciet gerepresenteerde doelen. De handelingen van het wezen zijn in werkelijkheid ontstaan door een complexe interactie tussen verschillende kandidaat-handelingen, maar het labelen stelt het in staat om hierover te kunnen communiceren. Er worden representaties gemaakt over de eigen overtuigingen en verlangens en het wezen gaat er zelf in geloven dat 2
Deze visie op mentale veroorzaking lijkt ook erg op het anomalisme van Donald Davidson. Wegens ruimtegebrek kan ik niet verder ingaan op de specifieke redenen voor een reorganisatie in de hersenen. Voor een uitgebreide bespreking, zie mijn recensie van Kinds of Minds van Daniel Dennett. http://www.ai.rug.nl/~marleen/RecensieMarleenSchippersKindsofMinds.pdf 4 Daniel Dennett, Kinds of Minds, p. 168. Originele tekst: “How should the agent’s own tangle of competing, enhancing, merging, intertwining behavioural control circuits be carved up into competing “alternatives” [which can be communicated – MS]?” 3
dat is wat zijn gedrag bepaalt. Hij heeft een soort gebruikersinterface gemaakt voor zijn eigen hersenprocessen. Door de komst van deze representaties is rationaliteit verankerd in de representaties, oftewel redenen zijn geïnternaliseerd. Gedrag wordt dus niet echt bepaald door deze redenen zelf, maar door die warboel van verschillende ‘kandidaten voor gedrag’. Mentale veroorzaking bestaat niet en wij labelen ons gedrag pas achteraf als zijnde veroorzaakt door bepaalde overtuigingen en verlangens. Mensen hebben echter een heel sterk gevoel van mentale veroorzaking. In de evolutie is dit een erg belangrijke ontwikkeling geweest voor het ontstaan van communicatie. Je voelt dat je iets hebt gedaan om een bepaalde reden, maar dit gevoel is geen bewijs dat het daadwerkelijk zo is. Wij beschrijven wat wij doen op het niveau van mentale toestanden. Maar dat dit een ander niveau is dan het fysische, betekent niet dat het mentale ook een eigen causale status krijgt. Mentale veroorzaking is een illusie, de echte causaliteit speelt op een fysisch niveau! Jaegwon Kim Het argument van Kim gaat als volgt: we nemen aan dat een mentale toestand een fysieke realisatie nodig heeft. Dus een mentale toestand wordt gerealiseerd door een fysieke toestand, maar die mentale toestand is niet reduceerbaar tot een fysieke toestand. Stel dat mentale toestand M1 een andere mentale toestand M2 veroorzaakt. M2 heeft dan ook een fysieke realisatie nodig, zeg P2. Nu hebben we twee verschillende oorzaken van M2, namelijk M1 en P2. Beide zijn voldoende en noodzakelijke oorzaken van M2. Er is nu sprake van een spanning. P2 en M1 kunnen niet samen, als in P2+M1 Æ M2, de oorzaak zijn van M2, want dan geldt niet meer dat P2 alleen de oorzaak is van M2. De enige oplossing die we kunnen geven is dat M1 P2 veroorzaakt heeft. Maar als we dan verder denken aan het feit dat M1 zelf ook een fysieke realisatie heeft, namelijk P1, is het dan niet veel makkelijker om P1 P2 te laten veroorzaken? Waarom zouden we het mentale een causale rol laten spelen als de fysieke realisatie er evenveel recht op heeft en een meer simpele verklaring geeft? (Zie figuur 1 voor een schematische weergave) Voor Kim is mentale veroorzaking dus een onnodig probleem, omdat het niet bestaat. Commentaar Wij, mensen kunnen niet anders dan om alles vanuit ons eigen referentiekader te zien. We zijn ons er niet bewust van dat ons brein allerlei denkbeelden in stand probeert te houden. Deze zijn nu eenmaal zeer gunstig voor ons overleven en voortplanten. Denk bijvoorbeeld aan ons gezichtsvermogen, we kunnen niet anders dan interpreteren tijdens het zien. Wij vallen ten prooi aan allerlei illusies en kunnen er ook niet niet aan ten prooi vallen. De onderstaande plaatjes illustreren dit. Ook al zijn het illusies, ze helpen ons wel om beter onze omgeving te interpreteren en zo uiteindelijk onszelf beter voort te planten.
Illusie 1. Gezicht of muzikant?
Illusie 2. Illusie 3. De streep is niet Eén of twee egaal, of toch wel? gezichten?
Illusie 4. De strepen lopen schuin, of Toch parallel?
Illusie 5. Hoeveel poten heeft deze olifant?
Een andere illusie waar wij als mens aan onderworpen zijn, is dat we een sterk coherent gevoel hebben over onze eigen gedachten en gevoelens. Maar deze gevoelens zijn vaak met
elkaar in conflict en als we merken dat we anders handelen dan dat we eigenlijk zouden willen, doen we zo hard mogelijk ons best om dat weer recht te trekken5. We zijn in de evolutie onze hersenprocessen gaan labelen, omdat dat ons in staat stelt om te voorspellen wat anderen van plan zijn te gaan doen en omdat we daarmee de mogelijkheid creëerden om te gaan communiceren over onze eigen redenen. Dit betekent echter niet dat deze labels, of mentale toestanden een eigen causale status hebben. De bovenstaande theorie vind ik plausibel, maar het laat een groot probleem onaangeroerd. Namelijk the hard problem, om het in David Chalmers eigen woorden te zeggen. Dit moeilijke probleem van bewustzijn bestaat uit de fenomenale ervaringen, ook wel qualia genoemd. Dennett en Kim zeggen niets over waarom qualia bestaan. Qualia lijken in hun verhaal geen enkele functie te vervullen, dus waarom zouden ze niet weggelaten kunnen worden? En als je ontkent dat mentale veroorzaking bestaat, moet je wel met een goed verhaal komen dat verklaart waarom het zo is dat we mentale toestanden ervaren. Ik heb zelf geen verklaring voor qualia. Misschien emergeren ze uit de complexe organisatie van het brein, zonder reden. Of wellicht zijn qualia belangrijk geweest in de evolutie, dat ze voortplanting en overleven bevorderen, pijn is hier een goed voorbeeld van. Intuïtief denk ik dat iets ervaren niet iets mystiek is, het is vooral onze reflectie op onze ervaringen die ons doet geloven dat er iets speciaals aan de hand. Mensen kunnen, denk ik, simpelweg niet bevatten dat iets materieels ervaringen voort kan brengen. Maar dit is geen reden om aan te nemen dat het ook echt iets heel bijzonders is. Magnetisme is ook iets wat voortkomt uit materie en wat veel mensen niet echt kunnen vatten, maar toch wordt dit beschouwd als een fenomeen wat voldoende verklaard is. Wat je je verder kunt afvragen bij deze theorie, is of ze in wezen niet hetzelfde is als de identiteitstheorie, waarin mentale toestanden identiek zijn aan hersentoestanden. Ik denk dat er een verschil tussen de twee theorieën zit. Ik denk namelijk niet dat mentale toestanden identiek zijn aan hersentoestanden, maar dat ze worden gerealiseerd door het brein. Mentale toestanden en hersentoestanden hebben niet dezelfde ontologische status. Conclusie Een eenduidig verhaal over de relatie tussen het mentale en het fysische is moeilijk. Dit komt onder andere doordat we nog niet ver genoeg zijn in de neurowetenschap om een coherente theorie op te kunnen stellen, denk ik. Maar ook het feit dat we nog steeds blijven praten over het probleem tussen mind en lichaam en de relatie tussen het fysieke en het mentale geeft aan dat we, in Dennett’s woorden, nog in het Cartesiaanse theater zijn blijven hangen. We moeten het theater maar eens gaan verlaten en ons richten op het fysieke, de voorstelling is immers al zo’n 400 jaar geleden afgelopen6.
(2693 woorden)
5 6
In de psychologie is dit fenomeen bekend onder de term cognitieve dissonantie reductie. Ongeveer 400 jaar geleden leefde Descartes, de grondlegger van het dualisme