MARIE BASHKIRTSEFF WAAROM ZOU IK LIEGEN EEN KEUZE UIT HAAR DAGBOEKEN 1873-1884 GEKOZEN, VERTAALD EN VAN EEN NAWOORD VOORZIEN DOOR MARIANNE KAAS UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN
De vertaalster ontving voor deze vertaling een werkbeurs van de Stichting Fonds voor de Letteren. Voor de vertaling van de briefwisseling tussen Marie Bashkirtseff en Guy de Maupassant is gebruikgemaakt van de vertaling van Theun de Vries, zoals deze voorkomt in zijn roman De vrouweneter. Copyright Nederlandse vertaling © 1997 Marianne Kaas/ BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Copyright nawoord © Marianne Kaas Oorspronkelijke uitgave: Journal de Marie Bashkirtseff (Editions Mazarine, Parijs 1980); briefwisseling uit: Nouveau Journal inédit de Marie Bashkirtseff (1901) ISBN
90 295 0273 8/NUGI 321
1
VOORWOORD
Waarom zou ik liegen en me anders voordoen dan ik ben? Ja, het valt niet te ontkennen: ik koester de wens, zo niet de hoop, voort te bestaan op deze aarde, door welk middel dan ook. Als ik niet jong sterf, hoop ik voort te bestaan als een groot kunstenares; maar als ik jong sterf, wil ik mijn dagboek, dat alleen maar interessant kan zijn, in de openbaarheid laten brengen. -- Maar aangezien ik het over openbaarheid heb: heeft het idee dat ik zal worden gelezen misschien afbreuk gedaan aan de enige verdienste van een dergelijk boek, dat wil zeggen deze tenietgedaan? Welnu, nee! -- In de eerste plaats heb ik heel lang geschreven zonder dat de gedachte te worden gelezen bij me opkwam, en in de tweede plaats ben ik juist volkomen oprecht omdat ik hoop te worden gelezen. Indien dit boek niet de precieze, de absolute, de strikte waarheid is, heeft het geen bestaansrecht. Ik zeg steeds wat ik denk, en dat niet alleen, het is zelfs nooit één moment bij me opgekomen dingen te verhullen die me misschien belachelijk leken of die mij in een slecht daglicht konden plaatsen. -- Trouwens, ik heb een te hoge dunk van mezelf om me te censureren. -- U kunt er dus zeker van zijn, welwillende lezers, dat ik me in deze pagina's geheel blootgeef. Ik mag misschien weinig belangwekkend zijn voor u, maar denkt u dan maar dat het niet om mij gaat, denkt u maar dat het een menselijk wezen is dat u alles vertelt wat ze sinds haar kindertijd heeft ervaren. Dat is hoogst interessant als document humain. Vraag maar aan de heer Zola en zelfs aan de heer De Goncourt, en zelfs aan Maupassant! Mijn dagboek begint als ik twaalf jaar ben, en pas bij vijftien, zestien jaar krijgt het enige betekenis. Er is dus een lacune die moet worden opgevuld, en ik zal een soort voorwoord schrijven waardoor het mogelijk zal worden dit literaire en menselijke document te begrijpen. Gaat u maar uit van de veronderstelling dat ik beroemd ben. Daar gaan we dan: Ik ben geboren op 11 november van het jaar 1860. Dit opschrijven alleen al is gruwelijk. Maar ik troost me met de gedachte dat ik zeker leeftijdsloos zal zijn wanneer u me zult lezen. Mijn vader was de zoon van generaal Paul Grégorievitch Bashkirtseff, plattelandsadel, een dapper, koppig, hard en zelfs wreed man. Na de Krimoorlog, geloof ik, is mijn grootvader bevorderd tot de rang van generaal. Hij trouwde met een jong meisje, de aangenomen dochter van een zeer machtig heer. Toen zij op achtendertigjarige leeftijd stierf, liet ze vijf kinderen achter: mijn vader en vier zusters. Mamma trouwde toen ze eenentwintig was, na uitstekende partijen te hebben afgewezen. De meisjesnaam van mamma is Babanine. Van de kant van de Babanines zijn we oude plattelandsadel, en grootvader is altijd prat gegaan op zijn Tataarse afkomst, uit de tijd van de eerste invasie. Baba Nina zijn Tataarse woorden, wat mij persoonlijk een zorg zal zijn... Grootvader was een tijdgenoot van Lermontov, Poesjkin, enzovoort. Hij was Byroniaan, dichter, militair, een geletterd man. Hij is in de Kaukasus geweest... Op zeer jonge leeftijd is hij getrouwd met mademoiselle Julie Cornélius, die vijftien jaar oud was, en heel lief en mooi. Ze kregen negen kinderen, wel wat weinig, maar dat kan ik ook niet helpen! Na twee jaar huwelijk nam mamma haar intrek bij haar ouders, met haar twee kinderen. Ik was altijd met grootmoeder, die dol op me was. Behalve grootmoeder was ook tante er nog om me te adoreren, wanneer mamma haar niet meenam. Mijn tante was jonger dan mamma, maar niet mooi; ze werd opgeofferd en offerde zich op voor 2
iedereen. In mei van het jaar 1870 zijn we naar het buitenland gegaan. De droom die mamma zo lang had gekoesterd, is in vervulling gegaan. We bleven een maand in Wenen, waar we ons hart ophaalden aan allerlei nieuwigheden, fraaie winkels en theaters. In juni kwamen we in Baden-Baden aan, in het hoogseizoen, weelde alom, het leek wel hartje Parijs. Ons gezelschap bestond uit de volgende personen: grootvader, mamma, mijn tante Romanoff, Dina (mijn volle nicht), Paul en ik, en we hadden een dokter bij ons, de engelachtige, onvervangbare Lucien Walitsky. Hij was een Pool, zonder overdreven patriottisme, een goed, zeer aanhankelijk mens, die zich uitputte in atelierkosten. In Achtirka was hij districtsarts. Hij was samen met de broer van mamma op de universiteit en was altijd al kind aan huis. Toen we naar het buitenland vertrokken was er een arts voor grootvader nodig en we namen Walitsky mee. In Baden heb ik begrepen hoe het in mondaine kringen toegaat en wat elegantie is, en ik werd verteerd door ijdelheid... Maar ik heb niet genoeg over Rusland en over mezelf gesproken, en dat is het voornaamste. Zoals de gewoonte is bij adellijke families die op het land wonen, had ik twee onderwijzeressen, een Russin en de andere een Française. De eerste (Russische), die ik me nog goed herinner, was een zekere madame Melnikoff, een ontwikkelde, romantische vrouw van de wereld die gescheiden van haar man leefde en die in een opwelling onderwijzeres was geworden na het lezen van talrijke romans. Ze werd een vriendin voor iedereen in huis, en ze werd als gelijke behandeld. Alle mannen maakten haar het hof, en op een dag ging ze ervandoor, na een of ander romantisch avontuur. -In Rusland zijn de mensen heel romantisch. -- Ze had ook gewoon afscheid kunnen nemen en dan kunnen vertrekken, maar de Slavische aard, met een flinke scheut Franse cultuur en romantische lectuur, zit eigenaardig in elkaar. Van het begin af aan adoreerde deze dame, zoals dat gaat bij een vrouw die ongelukkig is, het kleine meisje dat aan haar zorgen was toevertrouwd. Ik beantwoordde haar adoratie, omdat ik graag komedie speelde, toen al. En mijn goedgelovige en ongeloofwaardige familie meende dat dit vertrek me ziek zou maken. Iedereen keek die dag meewarig naar me, en ik geloof zelfs dat grootmoeder speciaal een soep heeft laten maken, ziekenkost. Ik voelde dat ik er pips ging uitzien bij dit vertoon van gevoeligheid. Ik was trouwens een ziekelijk, spichtig kind en helemaal niet knap. Wat niet wegnam dat iedereen me beschouwde als een schepsel dat onherroepelijk, beslist, eens zou uitgroeien tot het mooiste, briljantste en schitterendste wat er op aarde rondloopt. Mamma bezocht eens een jood die de toekomst voorspelde. `Je hebt twee kinderen,' zei hij. `De zoon zal iemand worden zoals er dertien in een dozijn gaan, maar de dochter wordt een ster...!' Op een avond in de schouwburg zei een heer lachend tegen me: `Laat uw handen eens zien, mademoiselle... Oh, aan de handschoenen die ze draagt kan ik zien dat ze verschrikkelijk koket zal worden!' Dat vond ik erg vleiend. Sinds ik kan denken, sinds mijn derde jaar (tot ik drieënhalf was ben ik aan de borst geweest), heb ik altijd aspiraties gehad naar ik weet niet wat voor grootse dingen. Mijn poppen waren altijd koninginnen of koningen; alles wat ik dacht en alles wat de mensen in mamma's omgeving zeiden leek altijd betrekking te hebben op die grootse toekomst die, dat kon niet anders, voor me was weggelegd. Toen ik vijf was trok ik kanten kleren van mamma aan, met bloemen in mijn haar, en dan danste ik in de salon. Ik was de beroemde danseres Petipa, en het hele huis keek toe. Paul legde vrijwel geen gewicht in de schaal, en door Dina, hoewel ze de 3
dochter was van de innig geliefde Georges, werd ik niet overschaduwd. -- Nog een verhaal. Toen Dina ter wereld kwam, haalde grootmoeder haar zonder omhaal weg bij haar moeder en hield haar altijd bij zich. Dat was vóór mijn geboorte. Na madame Melnikoff kreeg ik mademoiselle Sophie Dolgikoff, die zestien jaar oud was, als gouvernante. -- Oh Heilig Rusland! -- En nog een andere, die madame Brenne werd genoemd, een Française, met een kapsel zoals dat ten tijde van de restauratie in de mode was, en lichtblauwe ogen, die een intrieste indruk maakte, met haar vijftig jaar en haar longaandoening. Ik hield veel van haar. Zij liet me tekenen. Met haar heb ik eens een omtrektekening van een kerkje gemaakt. Trouwens, ik tekende vaak; als de grote mensen aan het kaarten waren, ging ik tekenen op de groene loper. Madame Brenne is in 1868 gestorven, op de Krim. -- Het had weinig gescheeld of het Russinnetje, dat werd behandeld alsof ze deel uitmaakte van de familie, was getrouwd met een jongeman die door de dokter was meegenomen en die bekendstond om zijn huwelijksechecs. Dit keer leek alles van een leien dakje te gaan, tot ik op een avond, toen ik haar slaapkamer binnenging, mademoiselle Sophie wanhopig huilend aantrof, met haar neus in haar kussens gedrukt. Iedereen kwam erbij. `Wat is er, wat hebt u?' Ten slotte, na heel wat tranen en snikken, bracht het arme kind eindelijk uit dat ze nooit, nee nooit...! En maar huilen! `Maar waarom dan niet?' `Omdat... omdat ik maar niet aan zijn gezicht kan wennen!' De verloofde, die in de salon zat, hoorde dat allemaal. Een uur later deed hij zijn koffer dicht, waarop hij hete tranen plengde, en vertrok. Dat was het zeventiende voorgenomen huwelijk dat niet doorging. Haar `Ik kan niet aan zijn gezicht wennen!' herinner ik me zo goed, het kwam zo recht uit het hart, dat ik toen begreep, heel goed begreep zelfs, dat het echt vreselijk zou zijn om te trouwen met een man aan wiens gezicht je niet kunt wennen. Dat alles brengt ons terug naar Baden in 1870. Omdat de oorlog was uitgebroken, zijn we uitgeweken naar Genève, ik met een hart vol bitterheid en wraakplannen. Iedere dag voor het slapengaan zegde ik heel zacht deze aanvulling op mijn gebedje op: `Lieve Heer, maak dat ik nooit waterpokken krijg, dat ik later knap word om te zien, dat ik een mooie stem krijg, dat ik gelukkig word in het huwelijk, en laat mamma heel oud worden!' In Genève namen we ons intrek in Hôtel de la Couronne, aan de oever van het meer. Ik kreeg een tekenleraar die modellen voor me meebracht die ik moest natekenen: chaletjes waarvan de ramen waren getekend als boomstammen, zodat ze niet op echte ramen van echte chalets leken. Ik wilde er dan ook niets van weten, want ik begreep niet dat een raam er zo kon uitzien. Toen zei het oude baasje tegen me dat ik gewoon het uitzicht uit het raam moest natekenen, naar de natuur. Op dat moment zijn we uit Hôtel de la Couronne weggegaan en hebben we onze intrek genomen in een familiepension, en de Mont Blanc was recht tegenover ons. Dus heb ik zorgvuldig nagetekend wat ik van Genève en van het meer zag, en daar is het bij gebleven, ik weet niet meer waarom. In Baden hebben we gelegenheid gehad om onze portretten te laten maken aan de hand van foto's, en die portretten waren naar mijn idee lelijk en onpersoonlijk omdat ze per se mooi moesten zijn... Wanneer ik dood zal zijn, zal men lezen over mijn leven dat ikzelf heel bijzonder vind. (Dat had er nog bij moeten komen, dat dat niet zo zou zijn geweest!) Maar ik heb een hekel aan voorwoorden (wat me heeft afgehouden van het lezen van 4
een heleboel uitstekende boeken) en aan inleidingen van uitgevers. Ik heb dan ook zelf mijn voorwoord willen schrijven. Het had zonder gekund, als ik alles zou publiceren. Maar ik begin pas bij mijn twaalfde jaar, wat daarvóór komt is te langdradig. In de loop van dit dagboek geef ik u trouwens vaak genoeg een overzicht. Dikwijls ga ik naar aanleiding van willekeurige gebeurtenissen terug naar het verleden. Stel je voor dat ik ziek zou worden, en zomaar opeens dood zou gaan...! Misschien zal ik het niet eens weten als mijn leven in gevaar is; ze zullen het voor me verborgen houden, en na mijn dood zullen mijn laden worden doorzocht. Mijn dagboek zal worden gevonden, mijn familie zal het vernietigen na het te hebben gelezen en al spoedig zal er niets meer van me over zijn, niets... niets... niets...! Dat is altijd een schrikbeeld voor me geweest. Leven, zo ambitieus zijn, verdriet hebben, huilen, vechten en, aan het einde, vergetelheid...! Vergetelheid... alsof ik nooit had bestaan. Als ik niet lang genoeg leef om beroemd te worden, zullen de naturalisten belangstellen in dit dagboek; het leven van een vrouw, van dag tot dag, zonder pose, alsof niemand op de hele wereld ooit zou lezen hoe dat leven is geweest en tegelijkertijd met de bedoeling dat dat wel zou gebeuren, dat is altijd merkwaardig. Want men zal me sympathiek vinden, dat weet ik heel zeker... en ik spreek alles uit, alles, alles. Deed ik dat niet, wat had het dan voor zin? Trouwens, het zal wel blijken dat ik niets achterhoud... Parijs, 1 mei 1884
DAGBOEK 1873-1884
1873
Januari (op twaalfjarige leeftijd). Nice, promenade des Anglais, villa Acqua-Viva. Tante Sophie speelt Oekraïense wijsjes op de piano, en daardoor zie ik ons platteland weer voor me, het is net of ik er weer ben en wat anders kan ik me van daar herinneren dan die arme grootmoeder? De tranen springen me in de ogen; nu staan ze in mijn ogen en dadelijk rollen ze naar beneden. Daar rollen ze al... Arme grootmoeder! Wat vind ik het naar dat u niet meer hier bij me bent! Wat hield u van me, en ik van u! Maar ik was nog een beetje te klein om van u te houden zoals u verdiende! Die herinnering brengt me helemaal in de war. De herinnering aan grootmoeder is een eerbiedige, heilige, geliefde herinnering, maar ze is niet levend. -- Oh Lieve Heer, geef me geluk in het leven en ik zal dankbaar zijn! Maar, wat zeg ik eigenlijk? Ik heb het gevoel dat ik op de wereld ben om gelukkig te zijn: maak me gelukkig, oh Lieve Heer! Tante Sophie speelt nog steeds, de klanken bereiken me met tussenpozen en gaan regelrecht naar mijn ziel. Voor morgen hoef ik geen lessen te leren, want het is Sophies naamdag. Oh Lieve Heer, geef me de hertog van H...! Ik zal van hem houden en ik zal hem gelukkig maken; zelf zal ik ook gelukkig zijn, ik zal de armen goeddoen. Het is zonde te denken dat je Gods genade kunt kopen met goede werken, maar ik weet niet 5
hoe ik moet zeggen wat ik bedoel. Ik houd van de hertog van H... en ik kan niet tegen hem zeggen dat ik van hem houd, en als ik het toch tegen hem zei, zou hij er geen aandacht aan schenken. Toen hij hier was, had ik een doel om uit te gaan, me te kleden, maar nu...! Ik ging naar het terras in de hoop hem te zien, vanuit de verte, al was het maar een seconde, Lieve Heer, neem mijn verdriet weg; meer kan ik niet van U vragen, hoor mijn gebed. Uw genade is zo grenzeloos, Uw erbarmen is zo groot, U hebt zoveel voor me gedaan! Het maakt me verdrietig dat ik hem niet zie op de promenade. Zijn gezicht viel op tussen de ordinaire gezichten in Nice. * ** Gisteren heeft madame Howard ons uitgenodigd om de zondag met haar kinderen door te brengen. We wilden juist weggaan toen madame Howard terugkwam en tegen ons zei dat ze bij mamma was geweest, en haar had gevraagd of we tot 's avonds mochten blijven. We bleven, en na het diner gingen we naar de grote salon, waar het donker was, en de meisjes zeurden zo of ik wat wilde zingen, ze vielen op hun knieën, de kinderen ook. We hebben erg gelachen. Ik heb Santa Lucia gezongen, Le soleil s'est levé, en een paar roulades. Ze waren allemaal zo verrukt dat ze me vreselijk begonnen te zoenen; vreselijk, ja, dat is het woord. Als ik bij het publiek hetzelfde effect kon bereiken, zou ik vandaag nog op het toneel zijn gaan staan. Het doet je zoveel als je om iets anders wordt bewonderd dan om je kleren alleen! Werkelijk, de bewonderende woorden van de kinderen hebben me dolblij gemaakt. Hoe zou het dan wel zijn als ik door anderen werd bewonderd...? Ik ben voor triomfen en emoties in de wieg gelegd. Dus zangeres worden is het beste wat ik kan doen. Als Onze Lieve Heer wil zorgen dat ik mijn stem behoud, haar sterker en groter wil maken, dan kan me de triomf ten deel vallen waarnaar ik hunker. Dan kan ik de voldoening smaken beroemd te zijn, bekend, bewonderd. En langs die weg kan ik degene krijgen die ik bemin. Als ik blijf zoals ik ben heb ik weinig hoop dat hij me zal beminnen; hij weet niet eens dat ik besta. Maar als hij me zal zien wanneer me volop roem en triomf ten deel vallen...! De mannen zijn eerzuchtig... En ik kan worden ontvangen in mondaine kringen, want ik zal niet een beroemdheid zijn die afkomstig is uit een rookwarenwinkeltje of een achterstraat. Ik ben van adel, ik hoef de handen niet uit de mouwen te steken, mijn middelen zijn toereikend, dus zal ik nog meer roem oogsten en zal het me gemakkelijker vallen veel te bereiken. Zo zal mijn leven volmaakt zijn. Faam, roem, overal bekend te zijn, daarvan droom ik! Wanneer je op het toneel verschijnt de duizenden mensen te zien die met kloppend hart wachten op het moment dat je zult gaan zingen. Te weten, als je ze ziet, dat ze na één noot van je stem allemaal aan je voeten zullen liggen. Naar ze te kijken met een trotse blik (ik kan alles); daarvan droom ik, dat is mijn leven, dat is mijn geluk, mijn verlangen. En dan, wanneer ik dat allemaal om me heen zal hebben, zal de Hoogwelgeboren Heer hertog van H... zich net als de anderen aan mijn voeten werpen, maar hem zal niet dezelfde ontvangst ten deel vallen als de anderen. Geliefde, je zult verblind worden door mijn schittering, en je zult me beminnen. Je zult mijn triomf zien, en inderdaad, jij verdient alleen een vrouw zoals ik hoop er een te worden. Ik ben niet lelijk, ik ben zelfs knap, of nou ja, niet onknap. Ik heb een heel goed figuur, als een standbeeld, mijn haar is best mooi, en ik ben koket op een heel goede manier, ik weet 6
hoe ik me moet gedragen met mannen. Ik ben fatsoenlijk, en nooit zal ik een andere man dan mijn echtgenoot een kus geven, en ik kan me erop beroemen dat ik nog nooit ben gekust en ook nog nooit iemand heb gekust, wat niet alle meisjes tussen twaalf en veertien jaar me kunnen nazeggen. -- Dus wanneer hij een jong meisje zal zien dat de hoogste roem heeft bereikt die voor een vrouw is weggelegd, dat sinds haar kinderjaren standvastig is geweest in haar liefde voor hem en dat fatsoenlijk en puur is, dan zal hij verwonderd zijn; tot elke prijs zal hij me willen hebben en hij zal met me trouwen uit trots. Maar wat zeg ik eigenlijk? Waarom kan ik niet van de veronderstelling uitgaan dat hij me kan beminnen? Oh ja, met Gods hulp! God heeft me het middel laten vinden om degene die ik bemin te krijgen... Dank, oh mijn God, dank! Vrijdag 14 maart. [...] Vandaag heb ik de hertog van H... weer gezien. Niemand heeft zo'n houding als hij. Hij ziet er helemaal uit als een koning wanneer hij in zijn rijtuig zit. Op de promenade heb ik G... een paar maal gezien, in het zwart. Ze is mooi, zijzelf niet zozeer maar wel haar kapsel. Alles om haar heen is perfect, er is niets op aan te merken. Alles is gedistingeerd, rijk, prachtig. Je zou werkelijk denken dat ze een voorname dame was. Het spreekt vanzelf dat dat alles bijdraagt aan haar schoonheid: haar huis met salons, hoekjes met zacht licht dat door zware gordijnen of groen gebladerte valt; zijzelf onberispelijk gekapt, gekleed, verzorgd, zoals ze daar zit, als een koningin, in een schitterende salon, waar alles zo is ingericht en gerangschikt dat zij zo goed mogelijk tot haar recht komt. Het spreekt helemaal vanzelf dat ze weet te behagen en dat hij haar bemint. Maar als ik alles om me heen had wat zij heeft, zou ik haar nog overtreffen. Ik zou gelukkig zijn met mijn echtgenoot, want ik zou mezelf niet verwaarlozen, ik zou mijn uiterlijk verzorgen om hem te behagen zoals ik me verzorgde toen ik hem voor de eerste keer wilde behagen. Trouwens, ik begrijp niet hoe een man en een vrouw, zolang ze nog niet getrouwd zijn, elkaar aldoor kunnen beminnen en alles in het werk stellen om elkaar te behagen, en zich dan na het huwelijk laten verslonzen. Waarom je in het hoofd halen dat met het woord `huwelijk' alles voorbij is en alleen kille, gereserveerde vriendschap overblijft? Waarom het huwelijk ontheiligen door je de vrouw met papillotten in het haar voor te stellen, in peignoir en met coldcream op haar neus, haar echtgenoot aan het hoofd zeurend om geld voor haar toiletten...? Waarom zou de vrouw zichzelf verwaarlozen bij de man voor wie ze zich juist zo mooi mogelijk zou moeten maken? Ik zie niet in waarom je je echtgenoot als een huisdier zou behandelen en waarom je, zolang je niet getrouwd bent, die man wilt behagen? Waarom zou je niet altijd koket blijven met je echtgenoot en met hem omgaan als met een vreemde die je aardig vindt? Met dit verschil dat je met een vreemde nooit te ver mag gaan. Komt het doordat je elkaar openlijk mag beminnen, en omdat het geen misdaad is, en omdat het huwelijk gezegend is door God? Komt het doordat wat niet verboden is geen betekenis heeft en de mensen alleen genoegen beleven aan de dingen die verboden zijn en zich in het verborgene afspelen? Lieve God, dat kan toch niet waar zijn! Ik begrijp dat allemaal heel anders! Doordat ik mijn stem forceer bij het zingen bederf ik haar, en dus heb ik God gezworen dat ik niet meer zal zingen (geloften die ik honderdmaal heb geschonden) 7
totdat ik les krijg, en ik heb Hem gebeden mijn stem zuiverder, groter en sterker te maken. Om mezelf te beletten toch te zingen, heb ik er een vreselijke voorwaarde aan verbonden, namelijk dat ik als ik zing mijn stem zal kwijtraken. Het is vreselijk, maar ik zal mijn uiterste best doen die belofte te houden. 6 mei. [...] Al anderhalf uur wacht ik op mademoiselle Colignon voor de les, en zo gaat het iedere dag. En mamma maakt mij verwijten, en weet niet dat ik er verdrietig van word, dat ik vanbinnen word verteerd door woede, verontwaardiging! Mademoiselle C... verzuimt de lessen, zodat ik mijn tijd verdoe. Ik ben dertien jaar; wat moet er van me worden als ik de tijd niet benut? Mijn bloed kookt, ik zie lijkbleek, en af en toe stijgt het bloed me naar het hoofd, mijn wangen gloeien, mijn hart bonst, ik kan niet stil blijven zitten, de tranen wellen op in mijn hart, het lukt me ze te bedwingen, en dat maakt me nog ongelukkiger. Dat alles ruïneert mijn gezondheid, bederft mijn karakter, maakt me prikkelbaar, ongedurig. Je ziet het aan hun gezicht wanneer mensen een rustig leven leiden, en ik ben voortdurend geërgerd! Dat betekent dus dat ze me mijn hele leven afneemt door me mijn studie te ontnemen. Als ik zestien, zeventien ben zal ik andere dingen aan mijn hoofd hebben, en nu is het de tijd om iets te leren. Het is een geluk dat ik geen meisje ben dat opgesloten zit in een klooster en dat zich, als ze eruit komt, als een waanzinnige in de pleziertjes stort, alles voor zoete koek slikt wat de arrogante lieden die de toon aangeven tegen haar zeggen en dat, als er twee maanden voorbij zijn, gedesillusioneerd en teleurgesteld achterblijft. Ik wil niet dat ze denken dat ik, als mijn studie achter de rug is, alleen nog maar aan dansen en kleren zal denken. Nee. Maar als ik eenmaal heb geleerd wat een kind moet leren, zal ik me serieus met schilderen, met muziek, met zingen gaan bezighouden. Voor al die dingen heb ik talent, en veel! -- Wat lucht schrijven op! Ik ben nu kalmer. Dat alles is niet alleen slecht voor mijn gezondheid, maar ook voor mijn karakter, mijn gezicht. Ik word rood, mijn wangen gloeien als vuur, en wanneer ik weer kalm ben, zijn ze niet koel en ook niet roze meer... De kleur die mijn gezicht altijd zou moeten hebben, maar in plaats daarvan ben ik nu eens knalrood en dan weer bleek en verfomfaaid, dat is de schuld van mademoiselle C..., want het komt door de opwinding die zij veroorzaakt. Ik heb zelfs altijd een beetje hoofdpijn als ik zo gegloeid heb. Mamma geeft mij de schuld. Ze zegt dat het aan mij ligt dat ik geen Engels spreek. Wat beledigt ze me daarmee! Ik denk dat als hij dit dagboek eens zal lezen, hij het stom zal vinden, en vooral mijn liefdesverklaringen, die ik zo vaak heb herhaald dat ze al hun kracht hebben verloren. [...] Vandaag heb ik een lang gesprek gehad met mijn tekenleraar, meneer Binsa. Ik heb tegen hem gezegd dat ik serieus wilde werken, bij het begin wilde beginnen; dat ik niets leerde van wat ik deed, dat het verloren tijd is, dat ik meteen maandag met tekenen wil beginnen. Het is niet zijn schuld dat hij me niet naar behoren aan het werk zette. Hij dacht dat ik vóór hem al lessen had genomen en dat ik alle ogen, monden enzovoort al achter de rug had, en de tekening die ze hem hebben laten zien is de eerste tekening die 8
ik van mijn leven heb gemaakt, en op mezelf. * ** Dit is een dag die zich een beetje onderscheidt van de andere dagen, die zo eentonig zijn en zo altijd hetzelfde. Tijdens de rekenles vroeg ik mademoiselle C... of ze me een som wilde uitleggen. Ze zei dat ik het zelf moest begrijpen. Ik merkte op dat ik de dingen die ik niet weet, uitgelegd moet krijgen. `Er is hier niets te moeten!' zei ze. `Overal is iets te moeten,' antwoordde ik. `Wacht even, ik zal proberen de eerste te begrijpen voordat we naar de volgende gaan.' Ik gaf antwoord op overdreven kalme toon, en zij was razend omdat ze niets ongemanierds in mijn woorden kon ontdekken. Ze pakt me mijn tijd af; al vier maanden van mijn leven ben ik kwijt... Het is gemakkelijk om te zeggen: ze is ziek. Maar waarom moet ze mij tekortdoen? Ze bederft mijn toekomstige geluk door me zo mijn tijd te laten verbeuzelen. Alle keren dat ik haar vraag me iets uit te leggen, krijg ik een ongemanierd antwoord. Ik wil niet dat iemand zo tegen me praat. Ze is een beetje woest, vooral omdat ze ziek is, daardoor wordt ze onuitstaanbaar. De keren dat ik erg geïrriteerd ben, boos zelfs, komt er een bovennatuurlijke kalmte over me. Die toon ergerde haar, ze verwachtte een uitbarsting van mijn kant. `U bent dertien jaar, hoe durft u?' `Precies, mademoiselle, als u zegt dat ik dertien ben, ik wil niet dat iemand zo tegen mij praat. Wilt u niet schreeuwen, alstublieft.' Ze explodeerde, allerlei onheusheden roepend. Op alles gaf ik onverstoorbaar antwoord, wat haar alleen maar nog razender maakte. `Dit is de laatste les die ik u geef!' `Oh, gelukkig!' zei ik. Op het moment dat ze de kamer uitging heb ik een zucht geslaakt, zoals wanneer je wordt verlost van een stuk of honderd boeken die op je nek liggen! Voldaan ben ik weggelopen en naar mamma gegaan. Zij rent door de gang, en begint weer opnieuw. Ik pas dezelfde tactiek toe en schenk er geen aandacht aan. Samen hebben we de weg van de gang naar de kamer afgelegd, zij als een furie, ik alsof het me allemaal niet aanging. Ik ben naar mijn eigen kamer gegaan, en zij heeft mamma te spreken gevraagd...
9