MARGUERITE YOURCENAR NAUWKEURIG, MET VERBETEN HARTSTOCHT BRIEVEN AAN HAAR VRIENDEN EN ENKELE ANDEREN GEKOZEN DOOR JENNY TUIN VERTAALD EN GEANNOTEERD DOOR JAN VERSTEEG MET EEN VOORWOORD VAN MICHÈLE SARDE
UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN
Deze uitgave is mede tot stand gekomen dankzij een subsidie van de Europese Commissie. Copyright © 1995 Éditions Gallimard Copyright Nederlandse vertaling © 2000 Jan Versteeg/ BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Oorspronkelijke titel: Lettres à ses amis et quelques autres Uitgave: Gallimard, Parijs Foto omslag: © Archive Éditions Gallimard De in dit boek opgenomen foto's werden welwillend ter beschikking gesteld door het Centre International de Documentation Marguerite Yourcenar te Brussel. ISBN
90 295 5633 1 / NUGI 321
VOORWOORD Wat bezielde Marguerite Yourcenar tussen 1980 en 1987, het jaar van haar dood, toen ze de kopieën van haar brieven, toch bedoeld om bewaard te blijven, na een selectie voor het grootste deel in het vuur van de haard in Petite Plaisance gooide? Wat bezielde Grace Frick, haar Amerikaanse vertaalster en levensgezellin, gedurende de veertig jaar waarin ze de brieven van de schrijfster kopieerde, samenvatte, van commentaar voorzag, en censureerde, waarmee ze op elk document haar stempel `gezien en goedgekeurd' drukte? Al zijn ons hun gemoedsgesteldheden en hun selectiecriteria niet tot in elke bijzonderheid bekend, toch wordt duidelijk dat zij ieder op een totaal verschillende manier te werk gingen. De een, Yourcenar, gooide liever weg, terwijl de ander, Grace, vooral wilde bewaren: het resultaat is een gemeenschappelijk werkstuk waarbij de beide vrouwen zo weinig mogelijk aan het toeval hebben willen overlaten. Voor deze Nederlandse uitgave maakte Jenny Tuin een keuze uit het door Michèle Sarde en Joseph Brami geselecteerde materiaal dat zij bijeenbrachten in de brievenbundel Lettres à ses amis et quelques autres die in 1995 verscheen bij Gallimard. Elke keuze is willekeurig; toch is ernaar gestreefd een evenwicht tot stand te brengen tussen de verschillende perioden in het leven van Marguerite Yourcenar en de verschillende aspecten van haar persoonlijkheid. Daarmee vervult deze correspondentie op z'n minst drie functies: zij laat de vrouw achter het werk zien, zij toont de met haar werk begane schrijfster en zij vormt een werk op zich. De brieven vóór `de schipbreuk van 39-45' zijn schaarser dan in de jaren daarna. Het was de tijd waarin de jonge Yourcenar zich er nog nauwelijks om bekommerde haar correspondentie met het oog op het nageslacht te archiveren, de tijd waarin haar persoonlijke spullen her en der verspreid raakten doordat ze koffers vergat of gedwongen was ze in een hotel achter te laten, zoals eveneens gebeurde met de eerste concepten van Mémoires d'Hadrien (Herinneringen van Hadrianus) en het zilverwerk van de familie. Waarschijnlijk heeft ze er ook veel verbrand, behalve de brieven -- aan Grace Frick, Jeanne Carayon en anderen -- die, per testamentaire beschikking, vijftig jaar verzegeld bewaard moeten worden. In haar latere levensgezellin Grace Frick vond Yourcenar een trouwe archivaris die alles wat er aan post de deur uitging nauwgezet kopieerde. Het vertrek naar Amerika in het begin van de jaren veertig, het succes vanaf 1951 en haar vele reizen deden het aantal brieven sterk toenemen. Nog frequenter wordt de correspondentie wanneer de ziekte van Grace haar in de jaren zeventig aan haar huis op Mount Desert Island in het noorden van Amerika kluistert en het schrijven van brieven de enige mogelijkheid is om in contact met de buitenwereld te blijven. Nadat Grace Frick op 18 november 1979 is overleden, maakt Yourcenar niet langer kopieën van haar brieven. In plaats van ze te typen, begint zij ze weer met de hand te schrijven. Door de vele reizen met Jerry Wilson worden het er ook minder en beperkt zij zich meestal tot haastig geschreven kaarten uit de verre oorden die zij met haar jonge geliefde bezoekt. Zijn dood in 1986 en haar eigen inmiddels zeer zwakke gezondheid doen haar weer vaker naar de pen grijpen. De laatste brieven, ondanks de terughoudendheid de meest aangrijpende, maken deel uit van privé-collecties. Alleen tegenover echte vrienden was ze bereid haar diepste gevoelens te uiten. Haar ontreddering is groot wanneer zij zich als oude vrouw opnieuw tot eenzaamheid veroordeeld ziet.
Aangezien de onvoltooide autobiografische romancyclus Le Labyrinthe du Monde ('s Werelds doolhof) niet verdergaat dan haar jeugdjaren en de schrijfster daarbuiten niet graag over zichzelf sprak, is de liefhebber van bekentenisliteratuur natuurlijk nieuwsgierig naar wat haar correspondentie over haar leven onthullen zal. Sommigen zullen haar misschien een zekere hardheid verwijten, of een neiging de ergste collectieve of persoonlijke rampen als betrekkelijk af te doen. Want ondanks de af en toe opduikende vertrouwelijke mededelingen over haar -vluchtige -- verlangen een kind te adopteren, over de nooit aan leeftijd gebonden gevoelens van liefde, over geldzorgen of gezondheidsproblemen, ondanks de onthullingen over haar belangstelling voor astrologie, geven de brieven van Yourcenar altijd blijk van dezelfde terughoudendheid, dezelfde weigering zich onvoorwaardelijk bloot te geven. Wanneer ze na de oorlog weer in contact treedt met vrienden die willen weten hoe het met haar gaat, blijft ze vaag, vat ze een decennium in twee zinnen samen: `een twaalftal zeer wel gevulde, vaak moeilijke jaren, een persoonlijk leven dat op sommige punten (wat al veel is) heel gelukkig, op andere heel moeilijk was'. Yourcenar blijft herhalen dat alle literaire activiteit is bedoeld om tot zelfkennis te komen. In haar brieven worden we deelgenoot gemaakt van dat eeuwenoude streven tot een `ken jezelf' te komen door een schrijfster die nogal vijandig tegenover de theorieën van Freud en zijn navolgers staat, die zich als vrouw en als mens al schrijvend vrij wenst te uiten en die, ook al is ze wars van narcistische zelfgenoegzaamheid en zal ze niet gauw haar hart uitstorten, vol aandacht naar zichzelf blijft kijken. Deze zelfbeschouwing, die tegelijkertijd een afstand nemen van zichzelf inhoudt, levert het zelfportret op van een vrouw die een grote intellectuele en geestelijke rijkdom aan den dag legt, maar zich daartussendoor op bijna naïeve wijze blootgeeft, wat haar toch weer tot een gewoon mens maakt. En ondanks de terughoudendheid, het bedwingen van emoties en heftige gevoelens, klinkt het verdriet over het moeten verlaten van mensen en vertrouwde plaatsen, dat zo hevig was in de beschrijving van de dood van Antinoös, ook in de Correspondentie door: `Het heeft me zeer getroffen dat u er na uw terugkeer uit Griekenland aan hebt gedacht mij op de hoogte te stellen van de dood van André Embiricos. Hij neemt een groot deel van ons voorbije leven, waarvan hij niet te scheiden was, met zich mee [...] Ik beken u dat ik er niet veel behoefte aan heb Athene terug te zien. Op al die plekken waar je van gehouden hebt, heb je een beetje het gevoel, als je er terugkomt, een bezoek te brengen aan een door een ongeneeslijke ziekte getroffen vriend.'1 De brieven accentueren het levendige portret dat Yourcenar al in Les yeux ouverts (Met open ogen) en andere gesprekken van zichzelf tekende, een Yourcenar bij wie de katholieke ondergrond een deklaag heeft gekregen en als het ware is doortrokken van andere godsdiensten. Het oosterse denken dat zij zich via boeddhistische geschriften eigen had gemaakt, `een van de krachtbronnen van haar leven' geeft zij te kennen, is voor haar altijd een gids gebleven. Haar humanistische kant komt naar voren wanneer zij in de jaren na het schrijven van de eerste bladzijden van Mémoires d'Hadrien uiting geeft aan haar groeiende wanhoop over `de toestand in de wereld'. Wat in 1937 bij Yourcenar begint met ongerustheid over de gevaren die het onafhankelijke denken bedreigen, leidt als gevolg van de naziterreur, de Suez-crisis, de inval van de Russische tanks in Praag of de Vietnam-oorlog tot het besef dat het kwaad universeel is, dat `het menselijk avontuur een fundamentele ramp is'. We zien hoe de schrijfster voortdurend heen en weer wordt geslingerd tusen de weigering de wereld te aanvaarden zoals zij is, van oudsher beheerst door onverschilligheid, lijden en onrecht, door naar verwachting nimmer eindigend geweld, en de overtuiging dat het verheerlijken van het verleden geen betere
oplossingen biedt dan het koesteren van illusies over de toekomst. Afgezien van het feit dat zij een streng oordeel heeft over het Parijse mondaine wereldje, blijkt de schrijfster van Mémoires d'Hadrien in haar correspondentie minder wereldvreemd en minder buiten de actualiteit van haar tijd te staan dan haar geschriften doen vermoeden. Daarvan getuigt haar bijna geestdriftige instemming met Mei 68, waarvan de gebeurtenissen een bedreiging hadden kunnen vormen voor het succes van L'Oeuvre au Noir (Het hermetisch zwart), dat net in die tijd verscheen. Zelfs de befaamde periode die haar aan Petite Plaisance kluisterde, beperkt zich in feite slechts tot de paar jaar die aan de dood van Grace voorafgaan. Veel brieven zijn tijdens reizen geschreven en deze manier van leven die zozeer haar voorkeur heeft, stelt haar in de gelegenheid met een scherpe blik rond te kijken, de blik van een pelgrim, zonder cultus van het exotische en zonder zelfingenomenheid: ze geeft Isabella García Lorca een sobere beschrijving van haar zoektocht naar de plek waar haar broer is gevallen. De avond na haar bezoek aan de verbrandingsovens van Auschwitz antwoordt ze een correspondent die haar een manuscript ter beoordeling had toegezonden. Haar brieven maken het mogelijk na te gaan hoe sterk zij zich bij de wereld betrokken voelde ondanks de keuze voor het isolement, ondanks de afkeer van modeverschijnselen. Ondanks de neiging om op afstand te blijven, probeert zij een heldere kijk op de dingen te behouden. Zij maken het mogelijk antwoord te geven op vragen die men zich zou kunnen stellen bij het lezen van gesprekken die met haar werden gevoerd, of van haar eigen geschriften, waarin haar standpuntbepalingen nog wel eens onduidelijkheden of tegenstrijdigheden te zien geven. De postuum verschenen brieven van Marguerite, over rechts en links, over het christendom en andere godsdiensten, over vrouwen, over homoseksualiteit, over Amerika en Frankrijk, over de joden, over de Russen, bieden preciezere antwoorden dan de levende Marguerite ooit gaf, omdat zij fijntjes verwoorden wat in de opwinding rond actuele gebeurtenissen niet gezegd mocht worden, wat nu eens de ene, dan weer de andere partij gekwetst zou hebben. Al heeft Yourcenar een duidelijke mening wanneer het gaat om kwesties als het joodse vraagstuk na de holocaust, de verhouding Oost-West, het feminisme, de homoseksualiteit, het milieuprobleem, de jacht op jonge zeehonden, zij is huiverig voor uitgesproken standpunten en zal zich niet gauw voor enig -isme in de strijd werpen. Wat Amerika betreft, van welk land zij in 1947 staatsburger werd voor ze, om tot lid van de Académie française te kunnen worden gekozen, opnieuw de Franse nationaliteit kreeg, daarover laat zij zich in haar gepubliceerde werken weinig uit. De grotendeels in de staat Maine geschreven en van daaruit verzonden brieven tonen haar tweeslachtigheid tegenover een land dat haar opnam en aan zich wist te binden, maar waarin zij zich altijd min of meer een vreemdelinge is blijven voelen. Al heeft Yourcenar in Europa niet vaak politieke manifesten ondertekend, haar correspondentie draagt voortdurend het spoor van haar betrokkenheid bij het maatschappelijk leven in Amerika. Ze hield ook van het Amerika zoals Mount Desert Island haar dat te zien gaf, vanwege de geweldige ruimte, die nog niet door mensenhand was aangetast, maar waar ze helaas niet haar eigen taal kon spreken. Lezers die Yourcenar al kennen als de schrijfster van Mémoires d'Hadrien en L'Oeuvre au Noir, zij die meer in haar boeken dan in haar levensbeschrijving, eerder in de letterkundige dan in de vrouw van vlees en bloed geïnteresseerd zijn, zullen zeker niet door haar brieven teleurgesteld worden. Yourcenar deelde de mening van degenen die vonden dat het werk voorop diende te staan en zij laat hen ten volle aan hun trekken komen. Onvermoeibaar beschrijft zij de ontstaansgeschiedenis van haar boeken en voorziet zij ze van commentaar. Onverbrekelijk verbonden met de oorspronkelijke tekst, vormt deze paratekst een begeleidend, verklarend
verhaal dat tevens een kijkje achter de schermen biedt. Voor Yourcenar zijn de brieven een onmisbaar onderdeel van haar werk waarin zij zich voortdurend even gedreven als in de voorwoorden, nawoorden en notitieboekjes in de gedachten van de criticus verplaatst om hem `te slim af te zijn' en zijn bezwaren voor te blijven. Die voortdurende preoccupatie met haar werk blijkt elk moment, wie ook de geadresseerde of wat ook de inhoud van de brief is, klinkt in de meest triviale, ja zelfs in de meest vertrouwelijke onderwerpen door. Evenmin maakt Yourcenar onderscheid tussen levende mensen die haar omringen en fictieve personen, zodat in haar dagboeken biografische gegevens van haar vader Michel en van Zeno, de hoofdpersoon in L'Oeuvre au Noir, door elkaar lopen, en stapt ze van kanttekeningen bij dit boek moeiteloos over op beschouwingen over planten in haar tuin of levensmiddelenwinkels. Het materiaal in Harvard laat zien uit hoeveel bronnen zij voor elk boek putte. Geeft de schrijfster niet zelf toe dat het voorbereidend onderzoek dat zij ten behoeve van haar romans verrichtte een groot deel van haar leven in beslag nam, ten koste van andere ervaringen en andere genoegens? Ten dienste van de waarheid, die de schrijfster met een bescheidener term liever nauwkeurigheid noemt, en waarvoor zij beweert een `verbeten hartstocht'2 te koesteren, onthult de brief de zorgvuldigheid waarmee Yourcenar inlichtingen inwon over het kleinste detail, verzonnen of als onderdeel van het verhaal, of het nu ging om het knobbeltje in de borst van Lina in Denier du rêve (Pasmunt van de droom), of om een geslachtkundige bijzonderheid betreffende Le Labyrinthe du Monde. Ook verduidelijkt de schrijfster hoe het, in die familiekronieken die zij weigerde autobiografisch te noemen, met de verdraaiingen van diezelfde waarheid, de omwegen van het onbewuste, de min of meer opzettelijke weglatingen zit. In dat opzicht maken de brieven het gemakkelijker in deze `Gedenkschriften' een verkeerde voorstelling van zaken of een onwaarheid aan te wijzen, maar zelfs de meest kritische lezer zal, na beschouwing van het bewijsmateriaal, niet kunnen ontkennen dat er met oprechte zorg is gezocht, dat het een vreugdevolle jacht op informatie moet zijn geweest en dat er uit de drijfveren en bedoelingen een bijna naïeve eerlijkheid spreekt. Meer dan in de gesprekken met journalisten, waar zij huiverig voor was, geeft zij tegenover haar belangrijkste correspondentievrienden toe dat zij veel van zichzelf in haar geschriften heeft gestopt. Daarbij houdt zij rekening met de gevoeligheid van degenen aan wie zij schrijft en is zij beducht voor hun reacties, wil zij zich verdedigen, waar zij bij anderen niet of weinig toe geneigd lijkt: `Ik weet niet of het boek u bevalt of in hoge mate ergert,' schrijft ze haar neef Georges naar aanleiding van Archives du Nord (Archieven uit het Noorden). `Mijn ontwikkeling is als het ware hand in hand met dit boek gegaan, waarbij ik de problemen elke dag onder een andere hoek zag, de aldus ten tonele gevoerde individuen beter probeerde te begrijpen, of soms nederig toegaf dat het me aan begrip ontbrak.'3 Net als bij veel belangrijke briefwisselingen van schrijvers bestrijken deze brieven `het raadselachtige gebied waarin de schrijver van wat hij is wordt tot wat hij schrijft, waarin het leven soms overgaat in een boek of omgekeerd.4 Als doorgeefluik van de een naar de ander maken zij het mogelijk de vrouw met de kunstenares te verzoenen, rekening houdend, zoals zij er naar aanleiding van Hieronymus Bosch zelf op aandrong, met `zijn temperament, zijn genialiteit, en zijn levensomstandigheden waarvan wij maar heel weinig weten, en de talloze betrekkingen die een mens met zijn omgeving en zijn tijd onderhoudt'.5 Juist omdat we uit deze brieven zoveel over de vrouw die Marguerite Yourcenar was en
over haar werk te weten komen, zijn ze uit literair en menselijk oogpunt van groot belang. Kennen we Madame de Sévigné niet voornamelijk dankzij de brieven die zij schreef? Deze brieven zullen de lezer van Yourcenar een ouderwets genoegen verschaffen, waar nog bij komt dat zij een literair genre beoefent waarin hij haar nog niet kent. De schrijfster bepaalde echter dat hij dit genoegen pas na haar dood mocht smaken. Herhaaldelijk geeft zij te kennen dat het schrijven van een brief, als vorm van schrijfkunst, eveneens veel nadenken en soms zelfs onderzoek vereist, en haar, als die van enige omvang is, al gauw een werkdag kost. Maar, merkt zij een keer bitterzoet op, dat is nu eenmaal de prijs voor het succes. De identiteit van de ontvangers van haar brieven verklaart waarom deze bloemlezing `Brieven aan haar vrienden en enkele anderen' heet en niet `Brieven aan haar tijdgenoten', een titel die zij heeft overwogen. Want ook al schreef ze soms korte briefjes aan vooraanstaande letterkundigen, beroemde politici, ja zelfs staatslieden, voor haar minder opvallende naasten bewaart zij het vertrouwelijkste van wat zij over zichzelf en haar werk kwijt wil. De namen van Thomas Mann, Jules Romains, Henry de Montherlant of Georges Pompidou lichten slechts even fel op in deze opeenvolging van brieven, waarvan de meest betekenisvolle of de origineelste vaak gericht zijn aan nagenoeg onbekenden of aan vrienden die het `dichtst bij haar staan' en in wie zij vertrouwen heeft. In brede kring bekend zijn of in de actualiteit staan laten haar even onverschillig als haar literaire roem. En de intrede in de Académie française zal slechts als een verleiding van het verstand beschouwd worden, die haar voorwaarden stelt: `Ik denk niet dat ik voor een van de veertig zetels verkozen word, omdat ik díé heren die me de vraag stelden er reeds op gewezen heb, ten eerste, dat ik me niet kandidaat zou stellen, omdat ik er niet van houd voor wat dan ook ``kandidaat'' te zijn [...]'6 Deze bijna encyclopedische geest, een van de meest erudiete van de eeuw, die haar boeken blijft verrijken met wat zij leest, die zowel de Griekse en Romeinse klassieken als de oosterse culturen in zich heeft opgenomen, en die van de Amerikaanse negers moeiteloos overgaat op Mishima of Selma Lagerlöf, verwijst, op Proust, Montherlant of Gide na, weinig naar haar collega's, haar schrijvende tijdgenoten. Sartre wordt niet eens genoemd, Breton heet een `in de val gelopen tovenaar' te zijn, een Amerikaanse uitgever raadt zij af Bataille te laten vertalen, Leiris bekent zij niet te kennen. Het schrijven van brieven, allereerst ingegeven door vriendschap, is van alle mystieke bezigheden die waar Yourcenar zich het meest volledig in kan vinden. Uit dit brievenboek blijkt dat zij in staat is naar de ander te luisteren en met hem mee te denken, niet plichtmatig of met een literair oogmerk maar vanuit een oprechte betrokkenheid. Dit openstaan voor anderen sluit echter niet uit dat zij soms ook vinnig kan reageren. Een brief aan een criticus met wie zij een appeltje te schillen had, besluit zij met deze sublieme formule: `Ik verblijf, met veranderde gevoelens...' Of zij verzucht: `Waarom hebben wij elkaar nooit iets te zeggen als we elkaar bellen?' Wanneer jonge schrijvers haar om raad vragen, vervalt zij algauw tot een soort zedenpreek die haar in de meeste gevallen niet in dank wordt afgenomen, hoe vriendelijk ze haar bedenkingen ook formuleert. Degene voor wie de brief bestemd is, bepaalt zowel de toon als de inhoud, zodat Yourcenar Loulou de Borchgrave, die haar als kind gekend heeft, of Camille Letot, haar vroegere kindermeisje, op een andere manier schrijft dan Jean d'Ormesson of Montherlant. Maar hoe hartelijk zij zich ook toont, slechts zelden geeft deze kluizenaar te kennen de afwezige tot wie zij zich richt te willen ontmoeten. De brief is voldoende om de leemten aan te vullen en de
schriftelijke ontboezemingen maken de vrijwillige afwezigheid goed. Het aantal persoonlijke ontmoetingen dat zij met haar innigste correspondentievriendin had en ook wenste te hebben, is ongetwijfeld op de vingers van één hand te tellen. Ook de brieven van Yourcenar ontsnappen niet aan de epistolaire regel dat zij proberen het dagelijkse leven, een vluchtig moment, een ludieke of feestelijke gebeurtenis vast te leggen. Zo wemelen ze van de bijzonderheden over planten in de tuin van Petite Plaisance, over het doen en laten van de honden Valentine en Zoé, over de activiteiten op Allerheiligenavond of Thanksgiving Day. En net als in andere briefwisselingen, al of niet van schrijvers, komt in de herhaalde vermelding van kwaaltjes en groter lichamelijk onheil, in de meest alledaagse bewoordingen teruggebracht tot een opsomming van tijdelijke verschijnselen of korte overlijdensberichten, de angst voor ziekte, ouderdom en dood naar voren. De kleinste gebeurtenis, hoe onbeduidend ook, het kleinste voorval, de geringste kortstondige emotie wordt in het Frans op papier vastgelegd om er Franstalige geadresseerden van op de hoogte te stellen. En men kan zich afvragen of Yourcenars ijver op het gebied van brieven schrijven dezelfde zou zijn geweest als zij niet bijna vier decennia, wat de taal en de cultuur betreft ontheemd, te midden van Engelstaligen op Mount Desert Island had gewoond. Deze brieven die ons `de vriendelijke dame van Petite Plaisance' in haar gewone leven, met zijn beperkingen, laten zien, geven tevens een beeld van haar grote menselijkheid, en bieden de trotse Marguerite de Crayencour de gelegenheid haar recht op te eisen fouten te maken, dubbelzinnig, ja zelfs banaal te zijn. Zij bieden haar de gelegenheid, ondanks het overigens openlijk getoonde wantrouwen ten aanzien van haar eigen geslacht, zich bewust te manifesteren als vrouw in de meest traditionele en meest beperkende zin van het woord. Een vrouw die kookt, af en toe brood bakt, onkruid wiedt, de tuinpaden schoffelt, haar ondergoed verstelt, een praatje maakt met de wasvrouw, de tuinman of de werkster en deze vrouwelijke verplichtingen als een `rechtstreeks met de werkelijkheid verbonden leerschool', een soort `dagelijkse Tao' beschouwt. Als plaats voor vertrouwelijkheid, voor uitwisseling van gevoelens en meningen, voor intimiteit, staat het schrijven van een brief waarin de onbeduidendste voorvallen dezelfde status hebben als de spitsvondigste literaire of filosofische analyses, gelijk met het voeren van een gesprek, waar zij volgens haar vrienden eveneens in uitblonk. Haar brieven, daar had de Yourcenar van L'Oeuvre au Noir of zelfs van de Essais et mémoires ons echter nog niet vertrouwd mee gemaakt. Dat ze ons deze postume verrassing heeft bereid, stemt ons meer dan dankbaar. Michèle Sarde [1. Aan Nicolas Calas, 26 september 1975. 2. Aan Constantin Dimaras, 8 juli 1951. 3. Aan Georges de Crayencour, 17 december 1976. 4. Vincent Kaufmann, L'Equivoque épistolaire, Minuit, Parijs 1990, blz. 8. 5. Aan Nicolas Calas, 18 februari 1962. 6. Aan Louise de Borchgrave, 1 maart 1978.]
VERANTWOORDING De basistekst van de meeste brieven werd gevormd door met behulp van carbonpapier verkregen doorslagen van de getypte originelen. Van sommige brieven bestaat een eigenhandig door Yourcenar of Grace Frick geschreven afschrift. Dit materiaal wordt bewaard in de Houghton Library van de universiteit van Harvard. Een aantal brieven is afkomstig uit privé-collecties of uit andere bronnen. De gegevens over de herkomst staan steeds aangegeven in de eerste noot. Yourcenar schrijft de voornaam van Grace Frick ook als Grâce. Wij hebben deze keuze gerespecteerd. Bij onleesbare of vergeten woorden is de Nederlandse tekst aangepast. De merkwaardigheden die af en toe in tekst en spelling voorkomen zijn voor rekening van de schrijfster. Eigenhandig geschreven of andere toevoegingen aan het manuscript worden in de noten verantwoord. Bij genoemde titels van boeken, hetzij in de noten, hetzij op de Lijst van geadresseerden, geeft (Bibl. PP) aan dat deze boeken zich in de bibliotheek van Yourcenar op Petite Plaisance bevonden. Waar nodig wordt in de noten de naam van de auteur vermeld. De bibliografie van Franse uitgaven bevat de belangrijkste werken van Yourcenar waarvan ook in de tekst sprake is. De bibliografie van Nederlandse vertalingen is opgenomen omdat bij citaten naar deze vertalingen wordt verwezen. Indien er een Nederlandse vertaling bestaat, wordt na de eerste vermelding van het oorspronkelijke werk ook de Nederlandse titel genoemd. BRIEVEN 1924 Aan Camille Letot1 Hôtel Métropole. Rome [1924] Beste Camille, Ik stuur je vanuit Rome de hartelijke groeten en een dikke kus voor de kleine Albert die al wel groot zal zijn.2 Marguerite Ik stuur je een foto van het Colosseum. Ik herinner me dat je veel van cameeën hield en ik heb in het Colosseum een heel kleine voor je gekocht. Ik zal hem opsturen als ik terug ben want de post hier is [problematisch]. [1. Archief Gallimard. Kopie van een eigenhandig geschreven prentbriefkaart. 2. Albert Letot (geboren in 1923), zoon van Camille, en peetzoon van Yourcenar.] 1927 Aan Camille Letot1
19 juni 1927 Beste Camille, Hartelijk bedankt voor je leuke kaart ter gelegenheid van mijn verjaardag. Ik heb hier voor de zomer mijn intrek genomen in `Hôtel Bellevue et Belvédère -- Glion-sur-Montreux, Zwitserland', dat wil zeggen op die groene berg die boven het meer van Genève uitsteekt. Heb je de prentbriefkaarten ontvangen die ik je uit Duitsland stuurde? Het is bijna koud, dat is voor ons weer eens iets anders dan Monte-Carlo waar we het de hele zomer te warm hadden. Ik heb mijn schrijfmachine meegenomen en als ik niet wandel, zit ik de hele dag mijn artikelen2 te `tikken'. Ik hoop dat het jullie allen goed gaat. Wij wensen iedereen het allerbeste. Een kus voor Albert. Groeten van Marguerite. [1. Archief Gallimard. Kopie van een eigenhandig geschreven prentbriefkaart met een afbeelding van het kasteel van Glion-sur-Montreux en de Dents du Midi. 2. Drie teksten die het jaar daarop verschenen onder het pseudoniem Marg Yourcenar: `Kâli décapitée' in La Revue européenne, nr.4, april, blz. 392-396; `L'île des Morts: Boecklin' in La Revue mondiale, 15 april, blz. 394399; `Pierrot pendu' in Revue Point et Virgule, nr.7, mei, blz. 20.]