Marcus vertelt Verklarende woordenlijst Apostel Dit woord komt uit het Grieks en betekent ‘afgevaardigde, gezondene, boodschapper’. Jezus zond zijn leerlingen uit om het goede Nieuws aan Joden en niet-Joden bekend te maken. (Marcus 6: 7-13).
Beëlzebul Oorspronkelijk (in het Oude Testament) 'de meester van de vliegen' en wordt (in het Nieuwe testament) de aanduiding voor de prins van de demonen of de duivel. Zie ook Satan. (Marcus 3: 22-23).
Centurio Een hoofdman over een afdeling van honderd man (= een centurie) en dus een onderofficier in het Romeinse leger. De centurio, waarvan sprake in Marcus 15:39, wordt een volgeling van Jezus.
Christus Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord messias, dat ‘Gezalfde’ betekent. Een titel die geworteld is in de Joodse verwachting van een persoon die van God de volmacht heeft ontvangen om een centrale rol te spelen in de verlossing van het Godsvolk. De eerste christenen verbonden die term met Jezus. Zie ook uitleg over ‘messias’.
Cohort Onderafdeling van een legioen in het Romeinse leger die gewoonlijk uit zeshonderd soldaten bestond.
Denarie Een denarius is een Romeinse zilveren munt die tijdens de Romeinse overheersing ook in Palestina werd ingevoerd. Op een kant stond het hoofd van de Romeinse keizer. In Jezus’ tijd was de waarde van 1 denarie gelijk aan het dagloon van een arbeider.
Demonen In de evangeliën is geregeld sprake van mensen die bezeten zijn door demonen of onreine geesten. Ze veroorzaken tal van ziekten en invaliditeit maar ook waanzin. Ze nemen de hele persoon in bezit. Jezus geneest veel bezetenen door demonen uit te drijven. Hij heeft van Godswege gezag over kwade machten.
Dopen In het Oude Testament is reiniging een belangrijk thema. Water speelt hierin een specifieke rol. Dopen als een rituele reiniging door onderdompeling in water komt enkel in het Nieuwe Testament voor. Het evangelie van Marcus begint met Johannes de Doper die mensen oproept zich te laten dopen in de Jordaan. De doop is daarbij een uiterlijk teken van een verlangen om gereinigd te worden van zonden en van Godswege vergeving te ontvangen (Marcus 1:1-8).
Evangelie Een aan het Grieks ontleend woord dat in het algemeen ‘goed nieuws’ betekent. In het Nieuwe Testament slaat dit op de goede boodschap dat ‘het koninkrijk van God nabij is’ (Marcus 1:15) en dat ‘de Mensenzoon niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven voor velen.’ (Marcus 10:45). Later is het ook de naam geworden voor de boeken die het verhaal vertellen van Jezus’ optreden in woord en daad, van zijn lijden, sterven en opstanding.
Farizeeën Een vrome lekenbeweging in de tijd van Jezus. Heel wat Schriftgeleerden waren tevens Farizeeër. Ze werden gerekend tot de geestelijke leiders van het Joodse volk. Ze hielden zich nauw aan de wetten van Mozes en vaardigden extra regels uit om zeker te zijn dat de wetten ook echt werden nagevolgd. Jezus beschuldigde sommige Farizeeën meer bezig te zijn met de rituelen dan met de werkelijke inhoud. Een oprechte houding is van groot belang.
Heilige Geest Bij zijn doop werd Jezus toegerust met Gods Geest. Dit verklaart zijn krachtdadig en bevrijdend optreden. Na zijn opstanding werden zijn volgelingen met dezelfde Geest vervuld. De heilige Geest stelt hen in staat Gods Woord te begrijpen en uit te voeren in navolging van Jezus, de messias.
Gehenna Plaats in het dodenrijk waar zondaars hun straf ondergaan. De naam is afgeleid van de Hebreeuwse plaatsaanduiding het Hinnomdal. In dat dal ten zuidwesten van Jeruzalem werden kinderen in een ver verleden aan goden geofferd door ze ‘door het vuur’ te sturen.
Gelijkenis Een verteltechniek die werd toegepast door leraren en profeten in het oude Israël. Jezus wendde die techniek aan bij zijn evangelieprediking om bestaande visies van zijn tijdgenoten open te breken. Op aanschouwelijke wijze nodigde hij hen uit om zijn inzicht te delen over het koninkrijk van God. Parabel is een andere veelgebruikte term voor gelijkenis.
Golgota Oorspronkelijke Aramese naam (letterlijk 'schedel') van een heuvelhoogte buiten de muren van Jeruzalem. Ook wel ‘Schedelplaats’ genoemd. Het is de heuvel waarop Jezus werd gekruisigd.
Hart In de Bijbel verwijst het hart niet alleen naar het orgaan, maar ook naar de plaats waar emotie, overlegging, wilsbesluit, kennis en wijsheid hun oorsprong vinden. Het hart, als symbool voor de instelling van de mens, kan volgens de Bijbel rein of onrein zijn. God verlangt een rein hart (Marcus 7:14-23).
Heilig Een term die het apart of anders zijn aanduidt en daarmee ook de verhevenheid en zuiverheid van God. Hij is de ‘Compleet Andere’ en dus niet te vergelijken met andere goden. Het begrip wordt ook gebruikt voor alles (mensen en dingen) wat aan God is toegewijd. Zo worden mensen door God geroepen tot een heilig leven.
Herodianen Aanhangers en sympathisanten van de familie van Herodes de Grote, die als vazalvorst onder de Romeinen heerste over het Joodse land. Ze collaboreerden met de Romeinen.
Hosanna Een Hebreeuwse uitdrukking die betekent ‘help toch’ – ‘red toch’. Bij de intocht van Jezus in Jeruzalem wordt het door de mensen langs de weg uitgeroepen (Marcus 11: 9-10).
Huidvraat Een verzamelnaam voor allerlei soorten huidziekten, vaak besmettelijk en ongeneselijk. Dit maakte iemand onrein en sloot hem uit voor sociale omgang en voor de sabbat. Zieken moesten mensen waarschuwen door “onrein, onrein” te roepen. Men kon enkel genezen worden verklaard door zich te tonen aan een priester. (Marcus 1: 39-45)
Huwelijk, echtscheiding In het oude Israël kon een man het huwelijk ontbinden door zijn vrouw weg te sturen met een door Mozes voorgeschreven scheidingsakte. Voor een vrouw was dit niet toegestaan. Volgens Jezus gaat een echtscheiding in tegen wat God vanaf het begin heeft bedoeld met een verbintenis die man en vrouw aan elkaar koppelt (Marcus 10: 1-12).
Jesaja Marcus citeert meermaals uit het profetenboek Jesaja, omdat er bij Jesaja veelvuldig sprake is van messiaanse verwachtingen over een toekomstige verlosser die recht en gerechtigheid zal brengen.
Koninkrijk van God Marcus, het oudste evangelie, begint met Jezus’ doop in de Jordaan. Gelijk daarna roept Jezus mensen op tot een ommekeer in hun leven: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: komt tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’ (Marcus 1:15). Het koninkrijk van God verwijst niet naar een land of een gebied, het is een uitdrukking waarmee Gods macht en heerschappij wordt aangeduid. Een koningschap zonder einde, dat zich in het nu voltrekt evenals in de toekomst, wanneer alles en allen zullen bestaan onder zijn herderlijk gezag.
Kruisigen Een wrede manier van terechtstellen, die door de Romeinen werd gehanteerd voor zware criminelen. De veroordeelde werd met touwen of spijkers aan een kruis gehangen.
Laatste Avondmaal In alle vier de evangeliën is de passage over het laatste avondmaal van Jezus met zijn leerlingen te vinden. Tijdens een traditioneel Joods pesachmaal (paasmaal) richt Jezus zich tot zijn leerlingen, met bijzondere woorden die verwijzen naar zijn nakende dood en opstanding: “ Terwijl ze aten, nam hij een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Neem hiervan, dit is mijn lichaam.’ En hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker, en allen dronken eruit. Hij zei tegen hen: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.’” (Marcus 14:22-24). Deze woorden staan bekend als de instellingswoorden die worden uitgesproken tijdens de eucharistie bij rooms-katholieken of het heilig Avondmaal bij protestanten.
Leerling Leerlingen spelen in de Joodse traditie een belangrijke rol voor de overlevering en de uitleg van de Tora. Jezus gaat in die traditie verder en roept twaalf mensen, waaronder vissers, tot zijn leerlingen. Marcus schetst de leerlingen als volgelingen die het doel van Jezus’ optreden niet begrijpen. Nadat Jezus de storm tot kalmte aanmaant, roepen ze het uit: “Wie is hij toch?” (Marcus 4:41). En later zal Jezus hen berispen met de woorden “Jullie hebben ogen, maar zien niet!” (Marcus 8:17-18).
Mensenzoon Een benaming waarmee Jezus over zichzelf spreekt. Deze naam is ontleend aan het Bijbelboek Daniël en wordt in apocalyptische zin gebruikt voor een bijzonder menselijk figuur. Hij ontvangt uit Gods hand de heerschappij over het komende rijk van God, waar het kwaad vernietigd zal zijn. Tijdens Jezus’ terechtstelling verklaart hij de zichzelf toegeëigende naam: “Dat ben ik en u zult de Mensenzoon aan de rechterhand van de Machtige zien zitten en hem zien komen op de wolken van de hemel.” (Marcus 14:62). Zie ook Marcus 13.
Messias Het Hebreeuwse woord betekent ‘Gezalfde’. In de tijd van het Oude Testament werd uitgekeken naar een messias, een koning die de ware erfgenaam van koning David zou zijn. God zou door hem Israël definitief redden van vijandschap en ongerechtigheid. Alle vier de evangelisten beginnen hun evangelie met de belijdenis dat Jezus de messias is, of de Christus (Marcus 1:1). Een titel die zijn volle betekenis krijgt na Jezus’ dood bij zijn opstanding en verheerlijking. Hij is gevolmachtigd als bevrijder. Zie ook uitleg over ‘Christus’.
Mozes Mozes was de leider van het Joodse volk toen ze uit de slavernij in Egypte werden bevrijd. Hij bracht hen naar het beloofde land Kanaän. Mozes schonk hen ook de Tora, Gods wet, gericht op een rechtvaardige samenleving en een goede relatie tot God de HEER. De eerste vijf boeken van de Bijbel worden de boeken van Mozes genoemd. Ze vormen de basis van de Hebreeuwse Bijbel.
Nardus Aangenaam geurende olie of zalf, die erg kostbaar was. De olie werd o.a. gebruikt bij de voorbereidingen voor een begrafenis (Marcus 14:3).
Opstanding De opstanding of verrijzenis van Jezus is doorslaggevend voor het christelijke geloof. De apostel Paulus stelt onomwonden: “Als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos.” (1Korintiërs 15:14). In de evangeliën wordt dit op verschillende wijzen weergegeven. Marcus houdt het zeer kort. Hij vertelt over een leeg graf en over een menselijke figuur bij het graf die aan de geschrokken vrouwen zegt: “Hij is niet hier, hij is opgewekt uit de dood; kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd.” (Marcus 16:6). In het Nieuwe Testament wordt Jezus’ opstanding gezien als zijn intrede in Gods heerlijkheid, en de definitieve overwinning over de macht van het kwaad en de dood. Daarom wordt hij beleden en verkondigd als de Messias, Redder en Heer.
Openbaring Een gebeuren waarbij God zichzelf, zijn woord en zijn wil aan mensen bekend maakt. In het Nieuwe Testament openbaart God zich in het bijzonder door Jezus van Nazaret.
Ongedesemd brood Gebakken brood waar geen zuurdesem of zuurdeeg werd toegevoegd. Zuurdesem komt van oud, zuur geworden deeg dat het nieuwe deeg doet rijzen (vergelijkbaar met de functie van gist). Het gebruik om met Pesach ongedesemd brood (matses) te eten gaat terug op de uittocht van de Israëlieten die door het haastige vertrek uit Egypte geen tijd hadden om het brood te laten rijzen.
Parabel Zie: gelijkenis
Pesach(feest) Het Joodse Paasfeest waarmee de bevrijding van het volk Israël uit de slavernij in Egypte wordt gevierd en de uittocht door de woestijn wordt herdacht. In de familiekring wordt ter herinnering aan dat memorabel gebeuren een pesachlam gegeten. Het feest vond gewoonlijk plaats in Jeruzalem en wordt ook getiteld als ‘feest van het Ongedesemde Brood’. Tot op vandaag is dat een van de belangrijkste religieuze feesten in Israël.
Pilatus Was van 26 tot 36 van onze jaartelling procurator (of gouverneur) van Judea en Samaria, het gebied waar Jeruzalem bij hoorde.
Pretorium Het hoofdkwartier van een pretor, een hooggeplaatste Romeinse magistraat. In Jeruzalem was het de residentie van een Pontius Pilatus en tegelijk het gerechtsgebouw (Marcus 15:1-20).
Priester In het Oude Testament en in Jezus’ tijd gaat het om iemand die de bijzondere taak heeft te bemiddelen tussen God en mensen door het brengen van offers. Daarnaast spreekt hij recht en onderwijst het volk in de Tora. Hij is gemachtigd om het volk namens God te zegenen.
Profeet Een persoon die als woordvoerder namens God kan spreken. In het Oude Testament bestaat zijn belangrijkste taak in het oproepen tot inkeer. Dit ging vaak gepaard met het terechtwijzen van koningen en het aankondigen van onheilspellende gebeurtenissen als een oordeel Gods. Toch zijn profeten ook geregeld de stem voor Gods erbarmen met het volk. Zo is een belangrijk deel van het profetenboek Jesaja gewijd aan troostwoorden. Redding voor het volk wordt aangekondigd. De evangelisten brengen Jezus’ leven vaak in verband met de heilsaankondigingen bij Jesaja.(o.a. Marcus 1:2-3)
Quadrans Romeinse munt Reinigingsoffer Een offer dat aan God geschonken wordt met het oog op verzoening. Op die manier werd de verstoorde relatie hersteld tussen God en degene(n) die het offer bracht.
Rein en onrein Een thema dat vaak aan bod komt in de discussies tussen sommige Farizeeën en Jezus. Eten met ongewassen handen kan niet volgens hen. Als je je daaraan bezondigt, overtreedt je de geboden. Jezus betoogt dat onreinheid niet van buitenaf komt, maar van binnenuit. Het hart (als gedachtecentrum) is bron van onreinheid als het zich afkeert van Gods Woord (Marcus 7:1-23).
Sabbat Rustdag voor mens en dier (van vrijdagavond tot zaterdagavond) die herinnert aan het rusten van God na de schepping en aan de uittocht uit Egypte. Op sabbat is werken uit den boze. De sabbat wordt wekelijks gevierd, waarbij het onderwijs in de Tora en het vreugdevol samen maaltijd houden centraal staan. Rond de viering van de sabbat kwam er vanaf de 3de eeuw voor onze jaartelling aanvullende wetgeving bij.
Sadduceeën Politiek-godsdienstige groepering binnen het jodendom rond het begin van onze jaartelling. Ze erkenden alleen de Wet van Mozes (de eerste 5 boeken van het Oude Testament) als de heilige Schrift en kwamen vaak in conflict met de Farizeeën. Zij geloofden onder andere niet in engelen en de opstanding van de doden.
Sanhedrin De hoogste rechtbank en het hoogste bestuursorgaan van de Joden in Jeruzalem. De Raad had het oppertoezicht op godsdienstzaken.
Samaritanen Een verwante religieuze gemeenschap van het Joodse volk, die de vijf boeken van Mozes beschouwen als heilige Schrift. Ze hadden veel gemeenschappelijk met het jodendom, maar er waren ook grote verschillen waarvan één zeer doorslaggevend. De Samaritanen richtten zich op hun heiligdom op de berg Gerizim, niet op de tempel in Jeruzalem. In het Nieuwe Testament komt de gespannen verhouding tussen Joden en Samaritanen meermaals ter sprake. Alom bekend is Jezus’ gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10:25-37). Jezus doorbreekt in deze gelijkenis (en in andere Schriftteksten) de bestaande religieuze, culturele en etnische barrières.
Satan Betekent letterlijk ‘tegenstander’ of ‘aanklager’. Wordt ook vaak ‘duivel’ genoemd, wat ‘verdeeldheidzaaier’ betekent. En een enkele keer Beëlzelbul, zie Marcus 3.
Schriftgeleerden Joodse geleerden en kenners van de heilige geschriften (ook wel ‘de Schrift’ genoemd) die de boeken van Mozes, de Profeten en de Psalmen bevatten. Ze bestudeerden vooral de boeken van Mozes en legden die uit. Hierdoor ontstond een mondelinge uitlegtraditie met voorschriften naast de Tora. Als leiders van het volk waren ze ook vertegenwoordigd in het Sanhedrin.
Synagoge Gebouw waar Joden hun godsdienstige bijeenkomsten houden. Vooral op sabbat ging men erheen om te bidden en onderwijs in de Tora (Gods onderricht of wet) te krijgen.
Tempel Was het heiligdom van de Joden, gevestigd in Jeruzalem, ook wel ‘huis van God’ genoemd. Het bestond uit twee ruimten: een heilige en een allerheiligste ruimte. Daaromheen lagen enkele pleinen.
Tollenaar Een soort beambte die belastingen inde voor de Romeinse overheerser. Dit gebeurde door tol te heffen bij de grenzen van het land of van een stad. Er golden vaste tarieven, maar vaak vroegen ze meer dan het belastingtarief en hielden de meerprijs voor zichzelf.
Toonbroden Naam voor de 12 ongedesemde broden die aan God gewijd waren. Ze lagen op een tafel in Gods heiligdom, eerst in de tabernakel, vanaf de 9de eeuw v.C. in de tempel in Jeruzalem. Enkel onder strenge voorwaarden konden ze gegeten worden.
Vasten Is een bepaalde periode waarin weinig of niet gegeten of gedronken wordt. Het is een individuele of collectieve vorm van soberheid om uiting te geven aan verdriet of berouw. Vaak wordt het aangewend als middel tot geestelijke concentratie en toewijding (Marcus 2:18-22).
Verrijzenis Zie uitleg bij ‘Opstanding’
Verzoening De term verwijst naar het herstellen van verstoorde relaties. Relaties tussen mensen kunnen verstoord zijn, maar ook de verhouding tot God kan beschadigd zijn door het zondigen van de mens. Om herstel te krijgen voorzag de wet van Mozes in verschillende ‘zoenoffers’ (= hersteloffers) waarbij dieren ritueel werden geslacht en geofferd. Het beeld van Jezus’ kruisdood als offer tot verzoening vindt hierin haar oorsprong. Jezus gaf zijn leven om mensen te bevrijden van de macht van het kwaad en vrij te kopen van de dood. Marcus gebruikt hiervoor het beeld van losgeld, een term ontleend aan de slavernij. Slaven werden vrijgekocht door het betalen van losgeld. “De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.” (Marcus 10:45).
Voorhangsel Een soort geweven gordijn dat het verschil in heiligheid markeert tussen de twee binnenruimten van de tabernakel, en later de tempel. Het scheidt het allerheiligste, waar de ark van het verbond
staat, van de andere ruimte, het heilige. Slechts eenmaal per jaar op Grote Verzoendag kon de hogepriester dit vertrek binnentreden om verzoening te vragen voor het volk. Hij sprenkelde bloed van offerdieren op de verzoeningsplaat van de verbondsark. Marcus vertelt dat tijdens Jezus’ kruisdood het voorhangsel in de tempel in tweeën scheurde. De symboliek hiervan wordt uitgewerkt in de Hebreeënbrief: Jezus treedt op als hogepriester en biedt zichzelf aan als verzoeningsoffer. Hierdoor opent hij de toegang tot Gods genade. Het Johannesevangelie gebruikt het beeld van het lam: ‘Daar is het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.’ (Johannes 1:29 en 36).
Zonde en zondigen Het begrip betekent overtreden/ zich niet voegen naar de goddelijke voorschriften, die samengevat zijn in de Tien Geboden (beter: Tien Woorden). Die goddelijke wet (Tora) is ook de basis voor ethische bepalingen over goed en kwaad. De eerste verhalen in Genesis geven aan dat de mens de neiging heeft te zwichten voor het kwaad. Het kwaad lokt zonde uit en zonde heeft uiteindelijk de dood tot gevolg, vertelt de Bijbel. Het Nieuwe Testament leert dat Jezus als Redder gezonden is door de Vader. Hij ‘breekt’ de macht van de zonde en de dood door zijn lijden en sterven en zijn opstanding. Mensen worden hierdoor in vrijheid gesteld en worden vervuld met Gods Geest. Daardoor kunnen ze deel uitmaken van Gods koninkrijk.
Zegengebed Jezus spreekt een gebed uit ten gunste van mensen en dankt God voor zijn nabijheid en barmhartigheid. Marcus noemt twee duidelijke voorbeelden: Jezus spreekt het zegengebed uit over de vijf broden en twee vissen (Marcus 6:34-44) en hij spreekt een dankgebed bij het laatste avondmaal (Marcus 14:22-24).
Zoon van David Een afstammeling van koning David die door een groot deel van het Joodse volk verwacht werd. Hij zou komen als een vredevorst die het oorspronkelijke rijk van Israël herstelt en vrede brengt. Jezus werd door zijn volgelingen gezien als de langverwachte bevrijder in het spoor van David. Sommigen gaven hem de naam Zoon van David. Net buiten Jericho, terwijl Jezus op weg is naar Jeruzalem, roept de blinde Bartimeüs hem toe met die naam (Marcus 10: 46-52).